Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 7

blendle.

com/i/filosofie-magazine/leven-en-sterven-als-een-absurde-held/bnl-filosofiemagazine-20180601-dc423365010

Niet goed? Geld terug (€ 0,95)Hele editie bekijken

Leestijd 10 minuten

Datum 1 juni 2018

Leven en sterven als een absurde held


De Franse denker en Nobelprijswinnaar ALBERT CAMUS vond het leven zinloos en
absurd. En juist daarom moet het vol overgave geleefd worden.

Op 4 januari 1960 stapt Albert Camus


bij zijn vriend Michel Gallimard, de neef
van zijn uitgever, in de auto. Ze zijn in
het zuiden van Frankrijk en gaan op
weg naar Parijs. Een paar uur later
rijden ze tegen een plataan. Het
dashboardklokje ligt verderop in het
veld, het staat stil op vijf voor twee.
Camus is op slag dood. Gallimard
overlijdt een paar dagen later aan zijn
verwondingen. In de zak van Camus zit
een enkeltje Parijs. Hij was van plan
om de trein te pakken, maar zijn vriend
wist hem op het laatste moment over te
halen om mee te gaan in zijn auto.
Camus had weleens tegen vrienden
gezegd dat niets zo absurd is als
omkomen bij een auto-ongeluk. Er
bleek toch nog iets absurders te bestaan: omkomen bij een auto-ongeluk met een geldig
treinkaartje op zak.

Zijn dood lijkt een perfecte demonstratie van zijn eigen filosofie. Camus is immers de
filosoof van het absurde, dat hij niet alleen in filosofische werken, maar ook in romans,
journalistieke essays en theaterstukken – waar hij vaak zelf in meespeelt – een belangrijke
rol geeft. Volgens Camus is het menselijk leven absurd omdat we nooit de zin ervan zullen
achterhalen. Het universum is redeloos en beantwoordt onze levensvragen slechts met een
eeuwig zwijgen. De absurde held is zich bewust van die absurditeit; hij weet dat verzet
geen zin heeft, maar toch probeert hij het. Is Camus zelf ook zo’n absurde held? Hij stort
zich in elk geval vol overgave in het absurde leven. Dat begint niet al te gemakkelijk voor
hem. Hij groeit op in een straatarm gezin in een armoedige wijk van de Algerijnse
hoofdstad Algiers, die op dat moment nog Frans grondgebied is. Zijn moeder is analfabeet
en verdient de kost als schoonmaakster. Zijn vader is landarbeider, maar Camus zal zijn
1/7
vader nauwelijks leren kennen. Hij raakt gewond als soldaat tijdens de Slag bij de Marne in
het begin van de Eerste Wereldoorlog en sterft niet veel later in het legerhospitaal. Camus
is dan een jaar oud.

VOETBAL

Het lijkt erop dat Camus na het basisonderwijs niet kan doorleren omdat zijn familie de
studie niet kan betalen. Maar zijn lagereschoolleraar Louis Germain weet een beurs voor
hem te regelen. Daardoor kan hij naar het lyceum, en dat geeft hem vervolgens de
mogelijkheid om aan de Universiteit van Algiers te studeren. Als Camus in 1957 de
Nobelprijs voor Literatuur krijgt, schrijft hij aan Louis Germain: ‘Zonder u, zonder de
liefdevolle hand die u hebt uitgestoken naar het arme jongetje dat ik was, zonder uw lessen
en uw voorbeeld zou niets van dit alles zijn gebeurd.’ Germain is niet de enige docent die
belangrijk is voor Camus’ intellectuele ontwikkeling. Zijn leraar filosofie, Jean Grenier, weet
hem niet alleen te enthousiasmeren voor de wijsbegeerte, maar ook voor de politiek.
Camus zal zijn eerste boek L’envers et l’endroit (Keer en tegenkeer) aan hem opdragen.

Waarom leidt de zinloosheid van het bestaan niet altijd tot zelfmoord?

Camus heeft allerhande bijbaantjes om zijn studie te bekostigen. Hij is automonteur en


werkt bij een meteorologisch instituut. Verder is hij actief als keeper in het universiteitsteam
en hij blijkt veel talent te hebben. Zijn voetbalteam wint de ene na de andere cup. Als
Camus tuberculose krijgt moet hij de sport opgeven. Wanneer vele jaren later een vriend
hem vraagt waar hij meer van houdt, van theater of van voetbal, twijfelt Camus geen
moment: ‘Voetbal.’ Hij beweert zelfs dat hij op het gebied van ethiek het meest heeft
geleerd van zijn korte sportcarrière: lessen over opkomen voor vrienden, over heldendom
en over wat fair play is.

Maar aan die leerschool komt een plotseling einde door zijn ziekte. Hij is wel in staat zijn
studie te vervolgen, zij het slechts op halve kracht. Hij trouwt met Simone Hié. Zij is
verslaafd aan opium. Het huwelijk houdt niet erg lang stand, beiden zijn elkaar ontrouw. In
deze periode begint Camus zich ook actief met politiek bezig te houden. Hij meldt zich aan
als lid van de Franse communistische partij, maar wordt al snel weer uit de partij gezet. Hij
zou niet recht genoeg in de communistische leer zijn. Dit zal tekenend voor hem blijken; hij
is zijn hele leven links georiënteerd, maar kiest telkens weer voor de individuele mens en
nooit voor een politiek systeem. Camus begint zich ook bezig te houden met theater – met
alle aspecten ervan: schrijven, acteren en regisseren –, maar hij werkt vooral als journalist.
Hij schrijft voor socialistische kranten als Alger républicain en Le Soir républicain. Van zijn
hand verschijnen vaak zeer kritische stukken, bijvoorbeeld over de armzalige
woonomstandigheden van de Berbers.

De absurde held ziet in dat zijn leven zinloos is

VREEMDELING

In 1940 verhuist Camus naar Parijs, waar hij op de redactie van het tijdschrift Paris-Soir
gaat werken. In datzelfde jaar trouwt hij voor de tweede keer. Zijn nieuwe vrouw, Francine
Faure, is pianiste en wiskundige. Het echtpaar zal een tweeling krijgen. In Parijs maakt
2/7
Camus de bezetting door de nazi’s mee. 1942 is een belangrijk jaar voor Camus; dan
verschijnt zowel een literair als een filosofisch werk van zijn hand. De hoofdpersoon uit zijn
debuutroman De vreemdeling schiet op een Algerijns strand een Arabier dood. Waarom
precies is niet duidelijk. Waarschijnlijk door de toevallige flikkering van de zon in zijn ogen.
Deze literaire beschrijving van een absurde ervaring sluit goed aan bij de toenmalige
tijdgeest; zijn debuutroman maakt Camus direct tot een bekende schrijver. Maar ook in de
decennia erna blijft deze titel populair, en in 1999 wordt De vreemdeling door het
lezerspubliek van de krant Le Monde gekozen tot het beste boek van de twintigste eeuw.
En niet alleen in Frankrijk is zijn debuutroman geliefd. In 2002 wordt deze opgenomen in de
lijst van 100 beste boeken uit de wereldliteratuur. De Engelse band The Cure brengt in
1980 een op De vreemdeling gebaseerde song uit (‘Killing an Arab’) en in 2014 is Camus’
debuutroman aanleiding voor een andere roman: Moussa, of de dood van een Arabier. De
Algerijnse schrijver Kamel Daoud beschrijft hetzelfde verhaal, maar nu vanuit het
perspectief van de broer van de vermoorde Arabier. Daoud heeft veel waardering voor de
schrijver Camus, maar ook kritiek. Camus’ boek heeft een geheel westers perspectief. De
Arabier krijgt geen gezicht, geen naam en geen persoonlijkheid. Dat zet Daoud recht. Hij
schrijft een eerherstel voor de Arabier en geeft hem eindelijk een naam: Moussa.

Terug naar 1942. In dat jaar verschijnt ook Camus’ filosofische werk De mythe van
Sisyphus. Dit essay begint met een van de beroemdste zinnen uit de filosofie: ‘Er bestaat
maar één werkelijk ernstig filosofisch probleem: de zelfmoord. Oordelen of het leven wel of
niet de moeite waard is geleefd te worden, is antwoord geven op de fundamentele vraag
van de filosofie.’ Zijn antwoord op deze fundamentele vraag is dat de zinloosheid van het
bestaan niet logischerwijs tot zelfmoord leidt. Die noopt eerder tot het aannemen van de
houding van de eerder besproken absurde held. Sisyphus is zo’n absurde held. In de
klassieke mythe moet Sisyphus als straf van de goden elke dag een steen een berg op
rollen die er ’s avonds weer af rolt. Dit ritueel gaat eindeloos door. En hoewel dit misschien
een nachtmerrie lijkt, verschilt ons leven niet wezenlijk van dat van Sisyphus. Wij zijn ook
ons hele leven aan het ploeteren zonder dat het duidelijk tot iets leidt. Camus meent dat
Sisyphus een gelukkig mens kan worden. Hij kan inzien dat zijn leven absurd en zinloos is,
en toch voldoening halen uit het feit dat hij zo sterk is dat hij die zware steen de berg op
heeft gekregen. Hij moet zich vol overgave op dit absurde leven storten. En dat moeten wij
dus ook doen.

Maar volgens Camus zijn de meeste mensen helemaal niet bereid het absurde onder ogen
te zien. Ze verschuilen zich achter leugenachtige verhalen, zoals die van religies, waarin
beweerd wordt dat het leven wel zin heeft en het universum redelijk in elkaar steekt. Juist
uit dergelijke leugens komt veel lijden voort. Uit naam van religie en van het betere leven
hierna in de hemel zijn hier op aarde de vreselijkste dingen gedaan.

De absurde held erkent dus dat het leven absurd is, maar komt toch in opstand tegen het
absurde. Camus zelf neemt het heldendom vlak na het verschijnen van zijn eerste
belangrijke filosofische werk in elk geval uitermate serieus en wordt lid van de Franse
verzetsgroepering Combat, die in het geheim een krant maakt onder diezelfde naam. Pas
in 1947, wanneer Combat een commerciële krant wordt, zal hij zijn medewerking staken.

3/7
Tijdens de Tweede Wereldoorlog leert hij Jean-Paul Sartre kennen, maar vooral na de
oorlog houdt hij zich veel op in de kring rond de inmiddels zeer bekende filosoof. Hij
bezoekt regelmatig het Café de Flore op de Boulevard St. Germain in Parijs, waar Sartre
en Simone de Beauvoir hun boeken schrijven, en wordt zo geassocieerd met het
existentialisme. Hij maakt een tour door de Verenigde Staten waarin hij lezingen houdt over
het Franse existentialisme.

SARTRE
4/7
In 1949 lijdt hij opnieuw aan tuberculose en leeft hij twee jaar in afzondering. Hij keert terug
met een boek, zijn tweede filosofische hoofdwerk, L'Homme révolté, dat in het Nederlands
vertaald wordt als De mens in opstand. Het is een filosofische analyse van opstand en
revolutie, waarin hij de moorddadige kanten van de Franse en de Russische Revolutie
belicht. Precies dat laatste zorgt voor veel kritiek van zijn linkse vrienden en collega’s. Dat
het boek ook nog eens een enorm commercieel succes is en door rechtse commentatoren
wordt geprezen, maakt het er niet beter op. Het leidt zelfs tot een breuk met Sartre. Sartre
heeft op dat moment zijn eigen tijdschrift Les Temps modernes, vernoemd naar een van
zijn favoriete films, Modern Times van Charlie Chaplin. Natuurlijk moet er een bespreking
van De mens in opstand in verschijnen. Maar wat moet Sartre schrijven? Camus is zijn
vriend; tegelijkertijd is hij het niet met hem eens. Sartre besluit om een redelijk onbekende
medewerker van zijn tijdschrift het vuile werk te laten opknappen. Camus is kwaad. Hij
schrijft een weerwoord, zestien pagina’s lang, dat hij richt aan ‘meneer de directeur’ en
waarin hij de echte auteur van het stuk met geen woord noemt. Camus gaat ervan uit dat
de directeur achter het artikel staat, dus hij neemt het Sartre persoonlijk kwalijk.

Camus en ‘meneer de directeur’ Sartre vallen elkaar publiekelijk aan

Een reactie van Sartre zelf kan nu niet uitblijven. Hij begint zijn relaas met: ‘M’n waarde
Camus, onze vriendschap was niet gemakkelijk, maar ik zal haar missen.’ En verderop
schrijft hij: ‘U hebt me zo weloverwogen ter verantwoording geroepen en op zo’n
onaangename toon dat ik niet kan blijven zwijgen zonder gezichtsverlies.’ De hele ruzie
speelt zich in het openbaar af.

Het vervelende voor Camus is dat Sartre op dat moment zo’n toonaangevend persoon is
dat veel mensen zijn kant kiezen. Camus weet zich geen raad met de situatie. Tegen een
vriendin laat hij zich ontvallen: ‘Wat moet ik doen? Hem op zijn bek slaan? Hij is te klein!’
Camus voelt zich geïsoleerd en heeft moeite om aan het werk te komen. Hij verlummelt zijn
tijd met vrienden en vooral met maîtresses.

En dan is er ook nog zijn geliefde Algerije, waar zijn moeder nog steeds woont, en waar in
1954 de eerste opstanden tegen de Franse overheersing beginnen. Frankrijk slaat keihard
terug. Camus kiest geen partij voor de onaf hankelijkheidsstrijders, zoals Sartre en de
zijnen. Hoewel Camus een grotere Algerijnse autonomie goedkeurt, is hij ervan overtuigd
dat de Fransen en de Arabieren in vrede zouden moeten kunnen samenleven. Hij pleit voor
een bestand om burgers te sparen, maar dat wordt door beide strijdende partijen als onzin
verworpen.

Amsterdam is in een roman van Camus een onheilspellend mistig decor

In 1956 verschijnt zijn roman La Chute (De val), die zich in Amsterdam afspeelt. De
Nederlandse hoofdstad komt er niet goed vanaf. Er hangt voortdurend een onheilspellende
mist en Camus laat zijn hoofdpersonage zeggen: ‘Is het u opgevallen dat de
grachtengordels van Amsterdam overeenkomen met de hellekringen?’ Een jaar later krijgt
hij de Nobelprijs voor Literatuur, officieel niet voor La Chute maar voor zijn Réf lexions sur
la Guillotine, een essay tegen de doodstraf en de guillotine, die dan nog wordt gebruikt in
Frankrijk. Wanneer hij in Zweden is om de prijs in ontvangst te nemen, gaat hij in gesprek
met studenten van de Universiteit van Stockholm. Ze vragen hem naar zijn inactiviteit in het
5/7
Algerijnse conflict. Hij verklaart dat hij in de eerste plaats ongerust is over wat er met zijn
moeder kan gebeuren, die nog in Algerije woont. Weer kiest Camus voor het individu en
het persoonlijke, en niet voor een algemeen idee van rechtvaardigheid.

ONVOLTOOID

De laatste jaren van zijn leven werkt hij vooral aan zijn postuum verschenen romanLe
premier Homme, die in het Nederlands onder de titel De eerste man verschijnt. Hij kan dit
boek niet afmaken door die plataan langs de route national tussen Champigny-sur- Yonne
en Villeneuve-la-Guyard. Naast het treinkaartje heeft hij op het moment van het ongeluk
ook het onvoltooide manuscript van De laatste mens bij zich, 144 dichtbeschreven
bladzijden.

Een absurde dood. Bij nader inzien lijkt zijn dood misschien zelfs iets te goed bij zijn
filosofie te passen. Het is bijna alsof er een bedoeling achter zit. In zijn geval was het veel
absurder geweest als hij een heel gewone, rustige dood was gestorven – als hij tamelijk
oud was geworden en na een kort ziekbed vredig in zijn slaap was overleden.

HET ABSURDE
Het absurde ligt steeds op de loer om genadeloos toe te slaan. Het is de paradoxale
situatie die de kern van het leven raakt: we zijn genoodzaakt te vragen naar de zin van het
6/7
leven, maar geen bevredigend antwoord te krijgen. Elke invulling van de zinvraag is tijdelijk
en toevallig. Er is geen god die uitsluitsel geeft. Camus drukt het absurde uit met het beeld
van Sisyphus. Zoals hij gedoemd is een rots op een berg te duwen, zijn wij gedoemd de
vraag te stellen: ‘Wat betekent het leven?’ En zoals zijn rots noodlottig naar beneden rolt
wanneer die bijna de top bereikt, volgt onvermijdelijk onze ontnuchtering. ‘Wat ooit mijn
leven zin gaf, lijkt nu futiel.’

DE ZELFMOORDENAAR
De zelfmoordenaar ontmoet het absurde en concludeert: ‘Ik mag nergens op hopen – niet
op een hemels hiernamaals, niet op een omvattende zinsvervulling hier en nu.’ Waarom
dan nog leven? ‘Moet ik mezelf doden?’ is volgens Camus de grondvraag van de filosofie.
Ze duidt namelijk de grenzen aan van de rationaliteit. Een rationele wijsbegeerte volstaat
niet om hierop antwoord te geven. De zelfmoordenaar confronteert diegene die in leven
blijft dus met een filosofisch probleem: hoe kunnen we ons zinloos leven zo leiden dat het
waard is om geleefd te worden? Net als het absurde, vergezelt de zelfmoordenaar
voortdurend ons leven. Om af en toe in het oor te fluisteren: ‘Zou je niet beter sterven?’

DE ABSURDE HELD
In het aanschijn van het absurde, slaagt de absurde held erin om de schoonheid van het
leven te affirmeren boven de mogelijkheid van de dood. Het is een nietzscheaans ‘ja’-
zeggen tegen het leven, ondanks de hopeloosheid van elke zinsvervulling. ‘Pas nu ik elke
hoop op een hiernamaals heb laten varen, kan ik het hier en nu ten volle en intens
beleven.’ Sisyphus is heldhaftig omdat hij inziet dat hij zijn absurde noodlot rationeel niet
kan onderbouwen en het toch onvermoeibaar aanvaardt. Zo verwerft hij meesterschap over
zijn lot. ‘Maar wat zijn we met dit soort meesterschap?’ vraagt de zelfmoordenaar weer.
‘Waarom is aanvaarden beter dan sterven?’ Ook nu blijft het universum zwijgen.

DE REBEL
De twintigste eeuw is volgens Camus een tijdperk van gerationaliseerde, maar
moordlustige ideologieën, die de zinloze en absurde wereld vergeefs willen elimineren. Met
name de communist ontkent de huidige wereld, zolang hij de revolutie propageert. Ook de
dictatuur van het proletariaat of afgestorven staat stuit op zijn grenzen als zinvolle wereld.
De rebel is het tegendeel van de revolutionair. Zijn rebellie bestaat erin om in dit tijdperk
van ideologieën vast te houden aan de wereld zonder utopie – aan het zintuiglijke hier en
nu. Alleen zo kunnen we in het heden een ware gemeenschap vormen. ‘Ik rebelleer, dus
wij zijn.’ Zweert de rebel daarom alle geweld af? Dat kan hij niet beloven.

AUTEUR FRANK MEESTER


ILLUSTRATIES MAARTJE DE SONNAVILLE

7/7

You might also like