Professional Documents
Culture Documents
Forum PDF
Forum PDF
Link to publication
General rights
It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s),
other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).
Disclaimer/Complaints regulations
If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating
your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask
the Library: http://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam,
The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.
Fotopockets en Ooievaars
Toen uitgever Bert Bakker eind jaren vijftig besloot zijn succesvolle
Ooievaar-pocketboekenreeks uit te breiden met fotopockets,
benaderde hij Schrofer voor de vormgeving.1 Het populaire boekje
Leve de Willemien! (1958) was als compilatie van tekst en beeld
aan de hand van tal van bronnen een ingewikkelde ontwerpopgave.
Omslag dichtbundel Karambool,
Daarna volgde een zestal andere documentaire pockets en tot 1963 1959, uitgeverij Bert Bakker/Daamen,
verzorgde Schrofer de omslagen van de hele serie. 21 × 14 cm.
Bakker vertelde over het ontstaan van de reeks Ooievaars:
‘In ’54 slingerde er een pocketboekje op mijn tafel en ik zei tegen Links: Jurriaan Schrofer met
Leemhuis van “Semper Avanti” die alles voor me drukt: zoiets moesten Kees Nieuwenhuijzen, tussen 1958 en
1960 zijn assistent en van 1961 tot 1963
wij toch eigenlijk ook eens een keertje maken. Maar ik had geen zin me partner in de maatschap.
de drukte op de hals te halen van al dat gecalculeer en gereken en als
de drukker niet op eigen houtje met een prachtige kostenberekening
bij me was komen aanlopen, zou er nooit één ooievaar bij mij ter
wereld gekomen zijn.’ 2 Bakker was in 1938 bij uitgeverij D.A. Daamen
komen werken, maar vond het daar bestoft en ingeslapen. Twee jaar
later voerde hij de directie en omdat hij in de loop der tijd steeds meer
aandelen verwierf, ging de uitgeverij Bert Bakker/Daamen heten.
Hij noemde zichzelf geen koopman: ‘Het commerciële element is voor
mijn gevoel te mager. Ik ben toch wel, echt wel een uitgever met een
1
boodschap. Ik wil bemiddelaar zijn; iets doorgeven.’ 3 Hij richtte literair Van de Vrie 2006. Volgens Kees
tijdschrift Maatstaf op. Zijn echtgenote Victorine Hefting was directrice Nieuwenhuijzen kwam het contact
via Dick Elffers tot stand, interview
van het Haags Gemeentemuseum geweest.4 K. Nieuwenhuijzen.
Het pocketboek is kleiner dan een paperback, garenloos 2
In de boekenbijlage van De Haagsche
gebonden, heeft een papieren omslag, wordt in een reeks uitgegeven Post, 29 november 1958, geciteerd naar
en tegen een lage prijs en in een grote oplage op de markt gebracht.5 Kuitert 1997, p. 127; Boltendal 1965.
3
De grote bloeiperiode van dit goedkope boek begon in 1951 met de Boltendal 1965, pp. 96-97.
succesvolle Prismareeks van uitgeverij Het Spectrum en duurde tot 4
Begemann 1988.
circa 1966. Tal van series verschenen er op de markt, van Salamanders 5
tot Antilopen en van Ooievaars tot Zwarte Beertjes. Een goed verzorgd Hubregtse 1982; Kuitert 1997.
Omslag Gesprekken met dichters, 1964, Ooievaar pocket 172 en 181-182, Bert Bakker/Daamen, drukker niet vermeld, 17,4 × 10,6 cm.
en onderscheidend uiterlijk was voor zulke boeken niet alleen vanuit 6 153
Zie ook: ‘Ontwerpers van de omslagen
het oogpunt van marketing belangrijk, maar ook als tegenhanger geven pocketboek een gezicht’,
van de Amerikaanse ‘breastsellers’ en vanwege het imago van De Telegraaf, 18 december 1959;
H. van Alphen, ‘De omslag van het
cultuurvervlakking dat de pockets aankleefde. Zo was de vormgeving pocketboek’, Scheppend Ambacht 12
van de Prisma’s in handen van Aldert Witte en ontwierpen Karel Beunis, (1961) 3, pp. 57-61; over Berserik, Vos
2009.
Dick Bruna en Theo Kurpershoek voor respectievelijk De Bezige Bij, 7
Bruna en Querido.6 Herman Berserik tekende de Ooievaaromslagen Sierman 2001.
tot 1958. 8
Sierman 2001, p. 24; Juryrapporten
De ‘boekverzorger’ was soms een illustrator die het omslag De Best Verzorgde 50 Boeken van het
leverde, en soms medewerker van de drukkerij of het uitgevershuis. jaar 1952, 1953… enzovoort.
9
Uit de catalogi van de Best Verzorgde Boeken is afleesbaar dat de Jacqueline Bel e.a., Uitgever Bert Bakker
figuur van de boekontwerper een stijgende waardering en acceptatie (1912-1969), Hoogstraten (Stichting Zacht
Lawijd), themanummer ZL 7 (2008) 1.
te beurt viel. Reeds in 1948 was hij degene die borg stond voor de
eenheid van opzet en uitvoering, en een onmisbare coördinator.7
Vier jaar later benoemde de jury boekverzorging als een specialisme
van ‘beroepskunstenaars’ buiten de uitgeverij.8 De jaarlijkse selectie
‘best verzorgde’ of ‘50 beste’ boeken, was bedoeld om het technische
en esthetische peil van boeken te verhogen en drukkers en uitgevers
daartoe te stimuleren. De jury beoordeelde vooral de druktechnische
uitvoering, de kwaliteit van lay-out en zetwerk, papier en letter;
maar kreeg rond 1960 steeds meer oog voor de inventiviteit van de
vormgeving.
Met de Ooievaars, die begonnen met de succesvolle politie
verhalen van commissaris Voordewind, bracht Bakker een breed scala
aan onderwerpen. De reeks bevatte veel poëzie van de Vijftigers en
andere moderne dichters. Paul Rodenko stelde twee bloemlezingen
avant-gardepoëzie samen, die uitstekend bleken te lopen. Veel titels
haalden oplages boven de 10 000 exemplaren en soms wel 75 000.
Naast romans, verhalen, gedichten en Griekse tragedies, zaten er
ook verhandelingen bij over pornografie en seksualiteit. Populaire
onderwerpen wisselde de uitgeverij af met minder toegankelijke
thema’s. De Ooievaarreeks, die tevens onderwerpen als de Tweede
Wereldoorlog, theologie, memoires en levensbeschouwelijke non-
fictie omvatte, werd in 1972 opgeheven. Bakker, ‘een varken dat van
Bach hield’, stond bekend als een stevige drinker die van vrouwen hield
en met geld smeet.9 Maar hij werd geroemd om zijn aandacht voor
typografische verzorging en het ‘schone boek’.
Vormgever Schrofer, sinds 1958 geassisteerd door Kees Nieuwen
huijzen, behandelde elk boek niet zozeer als onderdeel van een reeks,
maar vanuit het onderwerp. Ze ontwierpen zuiver typografische
omslagen en omslagen met foto’s of tekeningen. De vormgeving
weerspiegelde de diversiteit van de serie. Alleen bij complexe opgaven
zoals de documentaire pockets, kwam daar de verzorging van het
binnenwerk bij kijken. Dat waren buiten Leve de Willemien! onder
andere De meidagen van ’40 (1960), de pockets over Montmartre (1960),
de Zuiderzee (1961) en de Spaanse burgeroorlog (1963).
Vier van zulke Ooievaars kregen het predicaat Best Verzorgd
Boek, juist vanwege de organisatie van het materiaal en vanwege de
fraaie titelpagina’s. Montmartre deed een van de juryleden spontaan
uitroepen dat dit een van de allermooiste boeken van 1960 was. In het
binnenwerk van dit boekje over de Parijse wijk accentueerde Schrofer
de gebruikte citaten door een dunne, verticale lijn die sommige
andere juryleden echter niet beviel. Ook de zwarte Ooievaar Leven
en werken in Nederland 1813-1963, catalogus bij een grote expositie
in het Rijksmuseum, werd een Best Verzorgd Boek. Deze pocket is Theo Olof, De muziekwedstrijd, 1959,
een fotoboek in miniatuur, waarvoor Schrofer samen met Elffers met Bert Bakker/Daamen, 27,7 × 21,3 cm.
grote zorg maar tevens vrij en associatief, een historisch beeldverhaal 10 155
Boekraad 2006. Er wordt hier gesproken
componeerde. Aan de omslagen van Schrofers boeken werden weinig over de culturele wereld in plaats van
woorden vuilgemaakt. Vergeleken met andere pocketboekontwerpers kunstwereld omdat dit breder is dan
beeldende kunst. Schrofer had ook
scoorde hij een gemiddeld aantal bekroningen. opdrachtgevers op het gebied van muziek
en film, de Academie van Bouwkunst en
het Scapino-ballet.
Opdrachtgevers uit de wereld van de cultuur 11
Kempers 1986, 1987 en 1998; Abbing
Het organiseren en ordenen van materiaal was een belangrijke 1989; Smithuijsen 1990; Hitters 1996,
Van den Braber 2002. Het Engels gebruikt
taak van de grafisch ontwerper, evenals zijn intermediaire rol in in plaats van mecenaat het woord
het productieproces tussen opdrachtgever en drukker; daarnaast ‘patronage’, hetgeen meer in de richting
van opdrachtgeverschap wijst. Sommige
telde zijn inventiviteit en beeldend vermogen. Bakker vond zichzelf auteurs passen het begrip mecenaat ook
geen koopman; boeken zijn echter niet alleen cultuurgoed maar ook toe op collectief opdrachtgeverschap of
op het overheidskunstbeleid. Kempers
producten op een markt. Dat maakt de uitgever zowel een culturele trok bijvoorbeeld in 1986 een parallel
als een commerciële opdrachtgever. Ook andere ondernemingen tussen het dertiende- en veertiende-
eeuwse opdrachtgeverschap van
konden commerciële en culturele motieven tegelijk hebben wanneer bestuurders van de stad Siena aan
zij de hulp van een ontwerper inriepen: een grotere verkoop, naams kunstenaars voor een jaarverslag, en
het mecenaat van het Amsterdamse
bekendheid én cultureel verantwoord drukwerk dat de goede smaak gemeentebestuur dat sinds 1960
of hun standing onderstreepte. De opdrachtgevers uit het culturele vormgevers en fotografen de gelegenheid
bood van dit verslag een bijzonder
veld kunnen echter wel als een eigen categorie gelden tegenover stuk drukwerk te maken. De algemeen
commerciële ondernemingen, omdat zij andere doeleinden nastreven. secretaris van de PTT, C.C. Grutzner,
Hun prioriteit is niet het maken van winst of omzet en zij opereren wees de vergelijking met mecenaat in
een lezing voor de GKf op 8 mei 1965 af,
vaak niet met goederen op een markt te midden van concurrenten. wegens het individuele en persoonlijke
De culturele opdrachtgever staat voor andere waarden.10 karakter daarvan [Grutzner 1965].
Culturele instellingen staan van oudsher te boek als ruimhartiger
opdrachtgevers, omdat zij de ontwerper meer vrijheid boden en zijn
expressie waardeerden. Vrijheid en experiment golden binnen het
veld als een groot goed. Opdrachtgevers uit de culturele sector zoals
musea en toneelgezelschappen, gaven daartoe de meeste ruimte.
Sandberg vertegenwoordigde met zijn vormgeving voor het Stedelijk
Museum Amsterdam een voorbeeld dat andere musea navolgden door
met ontwerpers te gaan werken, Elffers had een langdurige relatie met
het Holland Festival en Jan Bons werkte jarenlang voor Toneelgroep
Studio. Toch hoorden ook andere partijen tot de bijzondere
opdrachtgevers zoals de Dienst Esthetische Vormgeving van de PTT.
Zijn beleid om postzegels, jaarverslagen, agenda’s en andere uitgaven
door een keur aan grafisch vormgevers te laten ontwerpen, getuigt van
een grote betrokkenheid bij het bevorderen van een ontwerpcultuur.
Drukkers en andere partijen uit de grafische wereld ondersteunden het
vak door bijzondere opdrachten als relatiegeschenken te verstrekken.
Dit diende hun eigen pr in de buitenwereld, maar versterkte tevens de
banden met de ontwerpers, die ten slotte tevens hun klanten waren.
Vroeger bepaalden de grafisch ontwerpers namelijk doorgaans de
keuze van de drukker. Beide partijen (opdrachtgever en ontwerper)
leverde dit prestige op: cultureel aanzien.
De verhouding tussen ontwerper en opdrachtgever lijkt in
zulke gevallen op mecenaat. Mecenaat wordt zowel geassocieerd
met de belangeloze (particuliere of collectieve) weldoener die de
kunsten bevordert als met de machthebber die zijn eer en glorie
wenst te onderstrepen of goed bestuur wil doen laten visualiseren.11
Er is een financiële afhankelijkheidsrelatie en ongelijkheid. In de Voor het omslagontwerp van de roman
grafische vormgeving bestonden geen particuliere weldoeners die De vrouw van Jupiter, 1962, beplakte
Schrofer een bal met kleefletters,
bepaalde ontwerpers of het vak ondersteunden. De vormgever had 19,3 × 12,3 cm.
in tegenstelling tot de beeldend kunstenaar altijd te maken met het
oorspronkelijke kenmerk van mecenaat: onderling overleg over de Links: omslagen pocketboeken voor
Bert Bakker/Daamen, 1959-1964
opdracht in een persoonlijk contact. De mecenaatsrelatie is niet druk Veenman en Semper Avanti,
eenzijdig, maar kenmerkt zich door wederkerigheid en de uitwisseling 17,4 × 10,6 cm.
van symbolisch kapitaal.12 Beide partijen hebben wat te winnen. 12 157
Van den Braber 2002; de term symbolisch
De grafisch ontwerper was geen autonoom kunstenaar en zijn kapitaal (beeldvorming, reputatie)
inbreng was tevens functioneel. Hij verleende een dienst en vervulde is gemunt door de Franse socioloog
Pierre Bourdieu, Bourdieu 1993.
een taak als adviseur inzake esthetiek en communicatie. Een opdracht 13
kon meer of minder eervol zijn, de ontwerper ruimte bieden voor zijn Notulen bestuursvergadering GKf
5 november 1962 en 9 februari 1965;
eigen inbreng, experimenten of het ontwikkelen van een eigen stijl. vakgroep grafici december 1962.
Juist de relatie ontwerper‑opdrachtgever stond begin jaren zestig 14
ter discussie onder de vormgevers van de GKf.13 Op instigatie van Kort verslag van de bijeenkomst van de
tentoonstellingscommissie op 9 juni 1964
Schrofer, die meer fundamentele aandacht voor het vak en de positie ten huize van de heer Premsela; verslag
van de grafisch ontwerper vroeg, ging de vereniging deze verhouding bijeenkomst tentoonstellingscommissie,
23 juli 1964; verslag gesprek De Vier,
agenderen op haar conferentie in 1965. De groep die zich belastte z.t. en z.j.
met de voorbereidingen constateerde: ‘een duidelijk onbehagen 15
Maas 2004. Maas vermeldt dat Schrofer
over de bestaande opdrachten en een zoeken naar mogelijkheden ook een embleem (een stempel)
om daaraan te ontsnappen’.14 Waaruit bestond de onvrede onder ontworpen zou hebben in 1955, maar dat
lijkt erg vroeg en er is niets over te vinden
de ontwerpers, die tien jaar eerder nog méér dan content waren in het archief Schrofer; interviews met
geweest over hun gevestigde positie, en die het aan werk niet ontbrak? Ko Feekman en Kees Nieuwenhuijzen.
Ze klaagden over routinewerk, te weinig maatschappelijke inhoud
en geringe mogelijkheden tot kunstzinnige inbreng. In de discussie
benoemde Benno Wissing het systematisch ontwerpen (van onder
andere huisstijlen) als ‘confectie’ en hij stelde dit tegenover autonoom
optreden met alle redactionele vrijheid van dien. Ontwerpers daar
tussenin waren maatkleermakers of surprisemakers die met een
opdracht speelden. In de periode dat het vak zich ontwikkelde tot
zakelijke dienstverlening – met name op het bureau Total Design,
waarvan Wissing medeoprichter was – voelde hij blijkbaar het artistieke
experiment onder druk staan, alsook een zekere autonome inbreng.
Schrofer, van wie de term ‘surprisemaker’ afkomstig was, bewoog zich
op alle gebieden. Hij specialiseerde zich niet, maar rekte zijn rol als
bemiddelaar zover mogelijk op tot en met het voeren van redactie, een
aandeel in beleid en strategie, en visueel en grafisch experimenteren.
De Schrijvers prentenboeken:
wezenloze glamour of grandioze strips
In het literaire veld was Bert Bakker Schrofers grootste opdrachtgever,
incidenteel werkte hij voor andere uitgevers zoals Elsevier en Djambatan.
Zijn contacten met De Bezige Bij beperkten zich voornamelijk tot de
fotoboeken. Door zijn bekwaamheden als redactioneel vormgever
verzocht het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in
Den Haag hem de serie Schrijvers prentenboeken te ontwerpen.
Dit was een reeks biografisch-bibliografische boeken over schrijvers
die het museum vanaf 1958 publiceerde. Bescheiden van omvang en Misdaad in de hoofdstad, 1962, met een
met een slappe kaft hadden de rijk geïllustreerde uitgaven eerder het omslagfoto van Ed van der Elsken.
aanzien van een tijdschrift dan het karakter van een boek. Getuige
de vele herdrukken en het grote aantal ‘nummers’ was deze serie
succesvol, hoewel ze het museum verlies opleverde. Het nog kleine
Letterkundig Museum kampte sinds de oprichting in 1954 al met geld-
en personeelsgebrek, maar dat weerhield bestuurslid Jan Hulsker er
niet van tal van plannen te bedenken om het museum in de buitenwereld
Omslagen en binnenwerk van
zichtbaar te maken.15 Hulsker was de grote motor achter het museum en Ooievaarpockets:
werkzaam als hoofd kunsten op het ministerie van Onderwijs, Kunsten D.H. Couvée De meidagen van ’40, 1960;
Vrouwen vooruit!, 1962, samenstelling
en Wetenschappen (OKW). Bert Bakker maakte deel uit van het eerste D.H. Couvée en Anje H. Boswijk;
museumbestuur. Gesprekken met dichters, 1964, met foto’s
Schrofer verzorgde de prentenboeken tussen 1958 en 1965 en stond van Egbert Munks; Leven en werken in
Nederland 1813-1963 door D.H. Couvée
in het colofon als medesamensteller, hetgeen wijst op een redactionele en L. Rogier, aan het beeldverhaal
inbreng. Na het twaalfde nummer nam Kees Nieuwenhuijzen de klus over werkte Dick Elffers mee.
omdat Schrofer het te druk had met ander werk. Aan enkele nummers 16 158
Interview met Ko Feekman.
werkte Ko Feekman mee, Schrofers assistent vanaf 1964. De omslagen 17
– meestal een foto van Violette Cornelius in steunkleur met daarop Maas 2004.
18
het teken ‘p’– vertonen rust. Bij de dichter A. Roland Holst was dat een C.J. Kelk, ‘Twee meesters’, De Groene
strand (‘de zee, de zee’) en bij Vestdijk het binnenwerk van een horloge, Amsterdammer, 3 januari 1959; L.O. ten
Cate, ‘Wat was er eerst: nieuwsgierigheid
mogelijk omdat de schrijver van elke roman eerst een nauwkeurige of aandacht?’, 17 januari 1959; J. Hulsker,
werktekening maakte. Schrofer was vrij zulke associatieve interpretaties idem op 24 januari 1959.
te verzinnen, maar had minder inhoudelijke inbreng als ‘samensteller’ 19
J.H.W. Veenstra, ‘Er werd een
dan zijn vermelding in het colofon suggereert.16 Meestal kwam het prentenboek aan Jan Greshoff
ontwerpen neer op het ordenen van de inhoud die door het museum werd gewijd’, Vrij Nederland, 26 maart 1960;
W.A. Braasem, ‘Schrijvers prentenboek
aangereikt. Net als een aantal Ooievaars, hebben de prentenboeken een over Jan Greshoff’, Het Vaderland,
documentair karakter. Door middel van vele foto’s van de schrijver zelf 30 april 1960, archief Letterkundig
Museum Den Haag.
en van zijn omgeving; via zijn manuscripten, brieven, boeken en citaten, 20
geven ze een beeld van leven en werk. Standaard geeft het prentenboek C.J.E. Dinaux, ‘Schrijversprentenboeken.
Ter Braak, Slauerhoff en Kemp’,
een biografie in jaartallen voorin en achterin een bibliografie. Soms is er Haarlemsche Courant, 20 januari 1962.
een inleidende tekst. 21
In de brief aan Hulsker, 7 juni 1963,
Die opzet, door Hulsker in een nota omschreven als ‘beeldroman’, schrijft Schrofer: ‘Het is voor en na
zou echter volgens andere bestuursleden te zeer afleiden van serieuze Jan Hulsker en Jan Kuiper en dan nog
wat naampjes. Het prentenboek is er een
aandacht voor de literatuur.17 Zulke kritiek klonk ook in media als catalogus bij. Niemand kan weten dat
De Groene Amsterdammer, waarin een kleine polemiek ontbrandde ik met het maken van het prentenboek
over ‘de nare onthullerij’ waarvan de boekjes, door hun aandacht voor een aardige handleiding geef voor het
maken van de tentoonstelling!’, archief
het privéleven van de schrijvers, zouden getuigen.18 Andere critici Schrofer docdoos8/doc140; voor Kuiper
spraken van ‘wezenloze glamouruitgaven’ of een ‘puddingsaus’ zonder zie Middendorp 2002.
22
pudding, omdat meer informatie over de auteur en zijn werk ontbrak.19 Maas 2004.
Het model van de boekjes was de reeks Monografieën over Vlaamse
letterkunde, ontmoetingen met schrijvers die echter meer het karakter
van een bloemlezing hadden. Toch meenden enkelen, bijvoorbeeld de
criticus Carel Dinaux, dat die grote hoeveelheid plaatjes de schrijver als
scheppende mens wel degelijk dichterbij bracht. Hij signaleerde evenwel
kortsluiting tussen beeld en tekst wanneer de foto’s het werk te letterlijk
illustreerden en daardoor botsten met de getransponeerde, metaforische
werkelijkheid van het gedicht.20
De ‘p’ (het letterteken op het omslag) bestaat uit een losse stok en
een o-vorm die zowel op een oog lijkt als op de sluiter van een fototoestel.
Door de telkens wisselende plaatsing van beeld en tekst binnenin, en de
verschillende afmetingen van de foto’s, ontstaat er een levendig geheel,
dat in toom gehouden wordt door een onderliggend (flexibel) stramien
en de genummerde bijschriften. In een aantal gevallen werkt een zwarte
horizontale of verticale band met daarop de omslagen van de boeken van
de auteur, eveneens als een samenbindend en richtinggevend element.
Zulke ingrepen kwamen terug in de begeleidende exposities, ingericht
door de Haagse vormgever Jan Kuiper. Schrofer schreef Hulsker
daarover een brief op poten, waarin hij zijn beklag deed omdat hij niet
genoemd was in diens toespraken.21
Bij het deeltje over de Vijftigers ontstond discussie omdat
dit niet gewijd was aan één auteur en het bestuur onderling van
mening verschilde of er bij deze groep schrijvers wel sprake was
van een beweging.22 Qua vormgeving wijkt het ook af, te beginnen
met het omslag: geen kleurenfoto maar een zwart-witfoto van een
De Schrijvers prentenboeken van het
muurschildering van Lucebert en een ‘p’ in roze contourlijnen in plaats Letterkundig Museum, 1958-1965, met
van in kleurvlakken. De beweging van Vijftig is een beeldverhaal in portretten van Roland Holst en Vestdijk.
Foto’s omslagen: Violette Cornelius,
jaartallen van de omwenteling in de vaderlandse poëzie tussen 1946 23,8 × 18,5 cm, hoogdruk Semper Avanti.
en 1955, dat opent met een dynamische foto van de Vijftigers rond de De jury van de Best Verzorgde Boeken
kreet ‘er is een lyriek die wij afschaffen’. Het energieke kronieknummer prees het ‘boeiende arrangement’ van
het binnenwerk, maar vond het omslag
zit vol met gereproduceerde documenten als brieven, tekeningen, met de ‘p’ in harde kleuren en zwarte
tijdschriften, krantenartikelen en foto’s van bijeenkomsten zoals van contouren ‘wat grof en banaal’.
de rel rondom Lucebert in het Stedelijk Museum in 1954. Hij kwam 23 161
C.J.E. Dinaux, ‘Onze literaire revolutie in
daar verkleed als keizer een prijs in ontvangst nemen, maar hem werd beeld en citaat. Beweging van “vijftig”’,
de toegang ontzegd. Als Leitmotiv paste Schrofer met potlood of krijt Arnhemse Courant, 31 december 1965.
24
getekende cirkels toe voor de jaartallen en boekomslagen, die soms ‘Ten geleide’, Forum 14 (1959) 7, p. 195;
alléén op de pagina staan en soms in groepen. De scherpzinnige en over Forum: Verslag van de Werkgroep
Forum van de TU Delft 1974 (interviews
goed formulerende criticus Dinaux, zwager van architect J.J.P. Oud, met de betrokkenen van destijds);
noemde dit deeltje: ‘een verzichtbaarde biografie, ’n grandioze strip, Van Dijk 1983; Oase 1990 nummer 26-27;
een filmische veraanschouwelijking, – precies wat het zijn moest om Schilt/Van der Werf 1992; Strauven 1994;
Risselada/Heuvel 2005; Behm/Kloos
in beeld en citaat de dynamiek te registreren (vastleggen kan men 2007; Ligtelijn/Strauven 2008, www.
zoiets niet!) van de poëtische revolutie, die na de tweede wereldoorlog team10online.org. Over het ontstaan van
het nieuwe Forum bestaan verschillende
is losgebarsten in de parken van de Nederlandse letterenhof’.23 verhalen en ook wie nu wie erbij vroeg is
niet helemaal duidelijk.
25
Over CIAM: Mumford 2000; Frampton
De verbale en visuele retorica van architectuurtijdschrift Forum 2001.
26
In 1959 vroeg architect Aldo van Eyck Schrofers medewerking Aldus het ‘Statement on Habitat’,
aan tijdschrift Forum, waarvan hij een van de nieuwe redacteuren opgesteld in 1954 door leden van Team 10,
geciteerd in Forum 14 (1959) 7, p. 231; het
was. Het blad was een uitgave van het architectengenootschap Handvest van Athene vormde de basis
Architectura et Amicitia (A et A) en verscheen sinds 1946. Maar het van de functionele stad op het CIAM-
congres in 1933 en had grote invloed op
bestuur van A et A vond het braaf, te weinig actueel en wilde het de naoorlogse stedenbouw. Leden van
nieuw leven inblazen.24 Van Eyck was op dat moment bezig aan Team 10 vervingen het door een Charte
zijn chef d’oeuvre, het Burgerweeshuis in Amsterdam, had eerder d’Habitat. De leden van Team 10 (ook
wel Team X of Team Ten) die Van Eyck
meegewerkt aan het Algemeen Uitbreidings Plan van de stad en noemt waren: Alison en Peter Smithson,
tevens een reeks kinderspeelplaatsen ontworpen alsmede het dorp John Völcker, William Howell,
George Candilis, Rolf Gutman en
Nagele. Door zijn vele contacten met kunstenaars in binnen- en Shadrach Woods.
buitenland onder wie Asger Jorn en Constant, stond Van Eyck midden
in de avant-garde. Hij was betrokken bij de Congrès Internationaux
d’Architecture Moderne (CIAM), de bijeenkomsten die sinds 1928 in het
teken hadden gestaan van de modernistische sociale woningbouw
en stedenbouw.25 Van Eyck maakte met Jaap Bakema deel uit van
Team 10, de groep architecten die het tiende congres van 1956 moest
voorbereiden. Binnen de CIAM lieten deze ‘angry young men’ een
uiterst kritisch geluid horen tegen de dominante rationele benadering
van de stedenbouw, en tegen het in hun ogen verstarde instituut
CIAM. Zij namen afstand van de vooroorlogse erfenis van het Nieuwe
Bouwen, die uitging van een analytische, planmatige stedenbouw
vanuit de onderscheiden functies wonen, werken, recreatie en verkeer.
Daartegenover stelden zij een meer synthetische benadering, een
ander begrippenapparaat en een cultureel-avant-gardistische rol voor
de architect. Een van hun stellingen luidde: ‘Urbanism considered
and developed in the terms of the Charte d’Athènes tends to produce
“towns” in which vital human associations are inadequately expressed.
To comprehend these human associations we must consider every
community as a particular total complex. In order to make this
comprehension possible, we propose to study urbanism as communities
of varying degrees of complexity.’ 26 Het ging hun om een ander
mensbeeld en een architectuur die rijker en betekenisvoller zou zijn.
Team 10 betekende het einde van de CIAM in 1959. Op het laatste
congres in Otterlo werd het eerste nummer van Forum uitgedeeld:
‘Dit nummer is zowel een afsluiting als een begin. Aan het begin van
dit begin behoren twee constateringen. De eerste – dat Nederland in
ruimtelijke zin onbewoonbaar wordt – is een realiteit die pas tot het
bewustzijn doordringt als de ademhaling korter wordt. De tweede –
dat architect en stedebouwer, wier bestaan en bestaansrecht op het
bezit, respectievelijk gebruik van verbeelding en beeldend vermogen Schrijvers prentenboek De beweging
van Vijftig, 1965, Letterkundig Museum
behoort te berusten, tot het onbewoonbaar maken van dit kleine land Den Haag, 23,8 × 18,5 cm, hoogdruk
een zeer groot aandeel hebben – is een paradox die eindelijk aan Semper Avanti.
het geweten begint te knagen.’ 27 Aldus Van Eyck in zijn polemische 27 163
Forum 14 (1959) 7, p. 199.
uiteenzetting met het gedachtengoed van de CIAM, die hij ‘het verhaal 28
van een andere gedachte’ noemde. Aan de hand van citaten uit De begrippen waren: visual group,
gedifferentieerde schoonheid, identifying
eerdere congressen en eigen commentaren bouwde hij een betoog op, devices, aspect of ascending dimensions,
ondersteund door een keur aan illustraties en typografische accenten. harmony in motion, l’habitat pour le plus
grand nombre, mobility, hierarchy of
Het was tegelijk een beginselverklaring van de nieuwe redactie in woord human associations, het ogenblik van
en beeld, een staaltje verbale en visuele retorica dat door de levendige core, identity, stad als interieur van de
lay-out van de pagina’s spatte. gemeenschap, l’espace corridor, le plus
grande realité du seuil, appreciated unit,
Afwijkend getypografeerde, vet gezette kreten en citaten, en imagination versus common-sense,
foto’s structureren en ritmeren Van Eycks betoog voor een meer à mi-chemin, change and growth, cluster.
Het laatste nummer was een restnummer
humane stedenbouw inclusief ‘emotional needs’ en ‘spritual growth’. van deze redactie, dat in 1967 verscheen.
Samen met Bakema pleitte hij voor een versmelting van stedenbouw 29
Bakema in Werkgroep Delft 1974, p. 7;
en architectuur, die niet langer uitging van gescheiden functies, maar ‘Mens en monotype’, Forum 15 (1960/61) 4,
juist de onderlinge relaties tussen individu en gemeenschap centraal pp. 140-142; tent. cat. 1962.
stelde. Beiden zochten deze relaties vorm te geven door begrippen
als ‘core’, ‘belonging’, ‘identiteit’, ‘cluster’ en ‘agora’ te articuleren.
Zulke begrippen – afgedrukt op het omslag van het eerste en het
laatste nummer dat door deze redactie werd samengesteld – werden
tot 1963 in het blad uitgewerkt en gethematiseerd.28 Daardoor leek
‘de andere gedachte’ programmatisch, hoewel de redactie geen
homogene groep was, maar min of meer toevallig was samengesteld.
De uitgesproken wijze waarop haar visie naar voren werd gebracht in
evocerende collages van woord en beeld gaf de reeks een sterk eigen
karakter. Kenmerkend was de inzet van veel fotomateriaal dat de tekst
ondersteunde, maar vaak functioneerde als visuele argumentatie
op zichzelf. Uit de beeldenrijkdom bleek een enorm referentiekader:
gemeenschappen uit niet-westerse culturen, historische gebouwen en
pleinen, contemporaine stedenbouw en uiteenlopende stads-, straat-
en mensbeelden.
Schrofer was – heel uitzonderlijk – als vormgever tevens
redactielid, onderdeel van het collectief. Het tijdschrift kwam tot stand
tijdens met goedkope rode wijn overgoten vergaderingen, die tot
diep in de nacht duurden en bol stonden van discussie. De onderlinge
dynamiek van de redactieleden en hun verschillende inbreng bepaalden
mede het resultaat. Van Eyck en Bakema waren binnen de redactie
dominant, terwijl de nog jonge architecten Herman Hertzberger
en Dick Apon zich meer op de achtergrond hielden. Uit de oude
redactie kwam Gert Boon mee. Hij schreef niet in het blad en was
daardoor ook minder zichtbaar, maar nam wel deel aan de discussies.
Jaap Bakema dreef met Jo van den Broek een groot architectenbureau
in Rotterdam (Van den Broek en Bakema) en was betrokken geweest
bij de wederopbouw van de in de oorlog verwoeste stad. Zij waren
onder andere verantwoordelijk voor het winkelcentrum de Lijnbaan
en woonwijken als Alexanderpolder. Bakema was idealistisch
en visionair: ‘wij wilden het evenwicht tussen denken en voelen;
ik noemde dat “het gaat om de funktionele vorm als om de funktie
van de vorm”. Forum werd de proklamatie van de verwevenheid, de
samenhang, identiteit, verandering, groei en zulke begrippen.’ 29 Het eerste nummer van de nieuwe Forum-
Hij onderzocht met name hoe problemen van schaal en articulatie van redactie, 1959, met een uiteenzetting
van Aldo van Eyck getiteld ‘Het verhaal
individuele wooneenheden gestalte konden krijgen in grootschalige van een andere gedachte’, omslag en
nieuwbouwopgaven. titelpagina. Uitgeverij G. van Saane,
hoogdruk Kampert en Helm, 28,8 × 22,5
De vierde figuur die veel invloed had op de inhoud van Forum cm.
was Joop Hardy, destijds docent aan de Amsterdamse Academie
van Bouwkunst en aan de kunstacademie AKI in Enschede. Hardy, Volgende pagina’s: spreads uit de
eerste Forum , nummer 7 uit 1959, dat
gevraagd door Van Eyck, kende Schrofer al omdat hij een leerling van onder andere gedragen wordt door een
zijn vader was geweest en door de samenwerking aan Foto ’48 en het gedicht van Jules Supervielle.
gedenkboek voor de firma Berghaus. Hij was uiterst bereisd, breed 30 167
Werkgroep Delft 1974; Joustra 1987;
geïnteresseerd en goed thuis in de kunsten.30 Zijn colleges bestonden Hardy 1957.
uit een stortvloed aan dia’s uit allerlei culturen en periodes door elkaar 31
Redactioneel, Forum 14 (1959) 9.
heen, waarbij hij aanstekelijk en lyrisch vertelde, al sprong hij van de 32
hak op de tak. Hardy’s associatieve trant van denken en redeneren Boon in interview Werkgroep Delft 1974,
p. 65.
sloot aan bij Schrofers opvattingen over het blad; met Van Eyck deelde 33
Hardy de belangstelling voor primitieve, niet-westerse culturen en de Werkgroep Delft 1974, archief Schrofer,
historische avant-garde. Hij beschikte over een enorm beeldarchief, docdoos 16 en NAi.
34
dat hij in navolging van André Malraux zijn ‘musée imaginaire’ noemde, Ibidem, p. 49.
en waaruit hij rijkelijk putte voor enkele Forum-fotonummers. 35
Schrofer, ‘Duidelijkheid of de lof der
Het ‘verhaal van een andere gedachte’ – uiteengezet in 22 dubbelzinnigheid’, Forum 15 (1960-61) 4,
nummers van Forum tussen 1959 en 1963 met een restnummer in pp. 135-136.
36
1967 – kreeg vorm in themanummers rondom begrippen als ‘tussen’, Behm/Kloos 2007, p. 52. Hij zegt
‘reciprociteit’ en ‘configuratie’; over tijd, de Pueblo-indianen of de daar trouwens bij dat Van Eyck een
verhouding was begonnen met de
Dogon in Afrika. Maar er verschenen daarnaast afleveringen met vriendin van Schrofer, Violette Cornelius,
projecten en prijsvragen, een reactienummer en een discussienummer. hetgeen de samenwerking ongetwijfeld
compliceerde.
Er waren nummers met uitgebreide beeldessays, maar ook meer 37
tekstuele nummers. Forum revitaliseerde de avant-garde en Werkgroep Delft 1974, p. 42.
de integratiegedachte van de kunsten. Dit moest eveneens tot
uiting komen in de vormgeving. De redactie wilde met woord- en
beeldassociaties de sleur doorbreken.31 ‘We hadden iemand nodig
die in ons gesprek gewoon mee bleef praten en vanuit zijn discipline
beeldend versterkte waar wij over praatten’, zei Gert Boon, die tot
dan toe als redactiesecretaris ‘de plaatjes in het blad had geplakt’.32
Zelf beweerde Schrofer in een interview dat juist zijn afwijken van de
norm (geen keurige stramienvormgeving) de reden zou zijn geweest
om hem te vragen.33 Hij zette zich af tegen vormgevers die de pagina’s
slechts esthetisch ordenden en met foto’s als grijze vlakken schoven
totdat ze mooi stonden. ‘Van het beeld uitgaan en van daaruit tot een
synthese komen, dat is steeds het verhaal van het ordenen en de dingen
laten leven. Vergelijk bv. het drempelnummer waarin gezegd wordt:
geen vormdwang maar levensdrang.’ 34
Schrofer vond dat de vormgeving ‘beslist geen arbitraire
toevoeging kan wezen’.35 Hij streefde een ‘gesprek’ na, vooral
tussen zichzelf en het materiaal, maar tevens met anderen tijdens
het ontwerpproces en vervolgens met de lezers. Zijn bedoeling was
de inhoud te laten spreken en hij wilde een gelaagdheid tot stand
brengen die meerdere betekenissen toeliet. Aan dialoog ontbrak het
de redactie niet. Het jongste redactielid Herman Hertzberger, die
bekend werd als architect van een studentenflat in Amsterdam en later
het structuralistische kantoorgebouw voor Centraal Beheer bouwde,
herinnerde zich innige samenwerking en felle onenigheid: ‘Ik werd
bijvoorbeeld naar Jurriaan Schrofer gestuurd, met de boodschap dat
Aldo zijn werk shit vond. En dan bracht ik vervolgens het antwoord
van Jurriaan, namelijk dat Aldo naar de hel kon lopen, weer over.’ 36
Hij memoreerde dat Schrofer een gigantische tafel had om alle foto’s
op uit te leggen. Aan die tafel vonden intensieve discussies plaats.
‘Hij [Schrofer] deed wel moeilijk als wij strikt funktionele eisen wilden,
zoals een doorsnede of een plattegrond voor ons alleen leesbaar waren
als ze boven elkaar stonden, maar dan kon hij het niet laten om ze
net even anders te plaatsen. Dat hebben al die grafici, het waren hele
vechtpartijen.’ 37 De eigenzinnigheid en dubbelzinnigheid die Schrofer In plaats van foto’s van gebouwen,
nastreefde, ging echter ook gepaard met het tegenovergestelde: luciferdoosjes.
helderheid en orde. Een van Hertzbergers bouwprojecten wilde
Omslagen van architectuurtijdschrift
Schrofer tonen op een alternatieve manier. In plaats van architectuur Forum, 1959 tot 1963, met een laatste
foto’s of tekeningen gebruikte hij luciferdoosjes. nummer uit 1967, 28,8 × 22,5 cm.
De opmerkelijkste ordenende ingreep van de ontwerper was 38 169
Werkgroep Delft 1974, p. 24.
dat hij het redactionele gedeelte visueel scherp afscheidde van
de advertenties door middel van zwarte schutbladen. Ze dragen
het colofon en de fotoverantwoording, maar fungeren tegelijk als
opvallende titelpagina’s of introducties, voorzien van woordbeelden
of beeldtekst, gedrukt in fraai contrasterend grijs-wit, bruin of
paars. De omslagen van het blad zijn rustig. Ze voeren de titel in een
sjabloonletter en hebben telkens een andere kleur. Schrofer is daar
spaarzaam met beeld: meestal is dat een grafisch teken of een kleine
foto op het vlak, soms ontbreekt het geheel. De rust op de buitenkant
contrasteert met de heftige statements en de discussie binnenin,
maar kan ook opgevat worden als een groot gebaar. Meestal ontleende
Schrofer het omslagbeeld aan de inhoud.
In het binnenwerk handhaafde hij een schreefloze als tekstletter,
en wisselen de kolombreedten. Méér dan koppen in de traditionele
zin maken grote sprekende tekstregels in de Garamond deel uit van
het betoog. De visueel meest interessante nummers zijn de thema
nummers met beeldessays: het eerste nummer, het drempelnummer,
het dag- en nachtnummer en het deur- en raamnummer. Daarin
behandelt Schrofer het beeld op een tekstuele manier (beeldverhaal) en
de tekst op een beeldende manier. Hij gebruikt kopjes en tussenkopjes,
wisselt van lettertype en letterpositie, en speelt met spreuken en
citaten. Vaak krijgt zulke tekst de vorm van een gedicht. Van Eyck was
de zoon van een dichter en uitte zich op die wijze, bijvoorbeeld met
aforismen als ‘maak van iedere deur een groet, en van ieder raam een
gelaat’. Voor hem was het gedicht ‘[...] taalkundig door associaties,
geluid en gedachten-associaties, de meest gekoncentreerde vorm’ die
‘het meeste zegt’.38 Dichter/schilder Lucebert trad op als gastredacteur
voor het dag‑ en nachtnummer, de redactie bracht een poëtische
hommage aan Brancusi en een van Hardy’s teksten was getiteld
‘De architekt als dichter’. Die beeldende, dichterlijke behandeling van
de typografie verwijst naar de vooroorlogse avant-garde van dada,
de experimenten van Apollinaire, Paul van Ostayen en Sandberg.
Deze typografische beeldtaal is echter tegelijk functioneel,
want hij geeft accenten, benadrukt hoofdpunten uit het ‘betoog’ en
onderstreept de wens tot experiment en expressie. De typografie
reflecteert de gevoels- en contactwaarde die de redactie boven de
rationaliteit verkoos en haar appèl op verbeelding. De fotonummers
zijn hoogst associatief, met beeldrijm, contrasten en thematisch
gegroepeerde foto’s uit Oost en West, en uit verschillende historische
perioden door elkaar heen. Tal van stads- en straatbeelden, deur- en
raamopeningen, slapende mensen en andere foto’s uit het dagelijks
leven of van gemeenschappen vullen de pagina’s, versterkt door
slogans als ‘built for the people of the people by the people’. Het is
ook hier de mens en de menselijkheid, het thema dat reeds in de
bedrijfsgedenkboeken en in de public relations naar voren kwam,
evenals bij de fotografen. GKf-fotografen, Violette Cornelius in het
bijzonder, leverden veel foto’s aan Forum. Maar de regie van zulke
fotonummers lag vaak bij Schrofer en Hardy samen. Later, in 1989,
Pagina’s uit het Drempel-nummer van
richtte Schrofer nog een expositie over Van Eyck in de Beurs van Forum (8, 1959) samengesteld door
Berlage in en hij was diens paranimf toen de TU Delft hem een Joop Hardy en Herman Hertzberger;
twee zwarte schutbladen.
eredoctoraat toekende (1990).
Het verzet van de Forum-groep tegen al te rationalistische en Volgende pagina’s: het Dag- en nacht
eenzijdige architectuur liep parallel met Schrofers weerbarstige reactie nummer van Forum (12, 1959-60), keuze
foto’s Joop Hardy en Jurriaan Schrofer,
op het modernisme van de Zwitserse school, dat zich in die jaren met een bijdrage van Lucebert, die optrad
als ‘International (Typographic) Style’ over de wereld verspreidde.39 als gastredacteur.
Zijn Forum-vormgeving kenmerkte zich overigens net zo goed 39 172
Schrofer 1961 A en B; Dooijes 1965;
door orde en overzichtelijkheid en het zorgvuldig plaatsen van zie ook: Hollis 2006.
foto’s en tekst. De rijkdom van het beeldmateriaal en het spel met 40
Zie het reactie/redactienummer 15
symmetrie en asymmetrie, in combinatie met die zware, zwarte (1960-61) 4 en architect Van Tijen in
begin- en eindpagina’s, leverden in ieder geval een boeiend en Forum 15 (1960-61) 9; de criticus J.J. Vriend
laakte zowel het architectonische ‘Leger
uitnodigend tijdschrift op, al vonden sommige tijdgenoten het des Heils’ als de ‘high brow nonsens’
emotioneel-retorisch.40 De door Schrofer nagestreefde dialoog en de van de Forum-teksten, en schreef:
kruisbestuiving die binnen de redactie plaatsvond, versterkte overigens ‘Wij lezen over “De Mens” voor en na,
zoveel dat je haast een hekel zou krijgen
zijn spreken in ‘tegendelen’, paradoxen en cryptisch-poëtische termen, aan… de mens. Het nare is dat zij in
evenals het zich beroepen op verbeelding en creatie. de grond nog gelijk hebben ook, maar
het zo dilettantistisch verwezenlijken
willen. Het tijdschrift Forum is, met
zijn hinderlijke opgelegde esthetiek,
Sprekende woorden in twee agenda’s voor de PTT eenvoudig in de plaats gekomen van
het goede oude blad “Wendingen”.’
Voor ontwerpers was het Staatsbedrijf der PTT (Post, Telegrafie en [‘Uittocht der handarbeiders’, De Groene
Amsterdammer, 13 augustus 1960].
Telefonie) een belangrijke en interessante opdrachtgever. Sinds jurist 41
Jean François van Royen, liefhebber en drukker van het ‘schoone Over het kunst- en vormgevingsbeleid
van de PTT, zie: Van Haaren 1976, Hefting
boek’, daar in 1904 kwam werken, was er een traditie gegroeid om 1986 en 1992; Boers 1986; tent.cat. 1987 en
toegepaste kunstenaars in te schakelen teneinde smaakvol en 1990; Hefting/Boekraad 1993; Thoomes/
Gaarlandt 1995; Witte/Cleven 2006.
verantwoord voor de dag te komen.41 Van Royen droeg de cultuur 42
een warm hart toe en raakte betrokken bij tal van besturen en In plaats van telkens onderhandelen
organisaties, waaronder de VANK, de Vereniging voor Ambachts- en met de Rijksbouwmeester over de
invulling van de 1%-regeling voor kunst
Nijverheidskunst. Hij ondersteunde de kunst en de kunstenaars via in elk gebouw, wist hij 1% van de gehele
zijn invloed op beleidsmatig en politiek niveau en door vele opdrachten bouwbegroting over te hevelen naar de
DEV. Interviews met Hein van Haaren,
te verlenen. Mecenas Van Royen verstrekte, met name in de crisisjaren, 22 oktober en 3 november 2008.
vanuit de PTT opdrachten aan kunstenaars die dit het meeste 43
Grutzner 1965, p. 9.
nodig hadden. De pluriformiteit die het gevolg was van zijn sociale
instelling werd mede daardoor kenmerkend voor het PTT-kunstbeleid.
Ter nagedachtenis aan Van Royen stelde het bedrijf na de oorlog een
esthetisch adviseur aan, die deze traditie voortzette met de in 1951
geformeerde Dienst Esthetische Vormgeving (DEV). De PTT was uniek,
omdat de adviseur een grote vrijheid had om deze taak in te vullen,
maar vanuit een sterk sociaal-cultureel verantwoordelijkheidsgevoel
opereerde. Het streven naar een hoog artistiek en kwalitatief peil
ging gepaard met een ruimhartige en avontuurlijke kijk op kunst.
Begin jaren zestig stond de dienst onder leiding van Karel Schuurman,
die conservator moderne kunst bij het Haags Gemeentemuseum
was geweest. Hij besloot meer opdrachten aan buitenstaanders
uit te besteden en verlegde het accent naar de eigentijdse kunst.
Zijn opvolger Hein van Haaren zette dit beleid tussen 1966 en 1976
voort en wist het budget aanzienlijk te verruimen (1 miljoen gulden).42
De PTT gaf niet alleen regelmatig bijzondere postzegels uit, ze
schakelde tevens externen in voor jaarverslagen en agenda’s, voor
kunstwerken in en aan gebouwen, en kocht losse kunstwerken aan.
Hoe het bedrijf in 1965 zijn taak als cultureel opdrachtgever
zag, werd verwoord door algemeen secretaris C.C. Grutzner in een
lezing voor de GKf: ‘hij moet in het opdrachtgeven groeien […] Hij zal
sleur moeten trachten te vermijden in eigen zienswijze, daarentegen
gevoel voor spontaneïteit en vertrouwen in creatieve originaliteit van PTT-agenda 1964, 1963, omslag met
de kunstenaar moeten leren ontwikkelen.’ 43 Ofschoon hij onderling handtekeningen van de illustratoren
en binnenwerk met tekeningen van
overleg en wederzijds begrip onontbeerlijk achtte, met de DEV als tolk, o.a. Nicolaas Wijnberg en Perdok;
kwam zijn betoog erop neer dat de PTT de visie van de kunstenaar tekst Jan Elburg, offset steendrukkerij
De Jong & Co., 19,5 × 17 cm.
hoog aansloeg en respecteerde. Grutzner legitimeerde het kunst
beleid niet zozeer vanuit smaakverheffing of cultuurspreiding, maar Volgende pagina’s: PTT-agenda 1965,
vereenzelvigde dat met het bevorderen van de kunsten. Dit gold 1964, met woordbeelden door Schrofer
in de doka gemaakt. Tekst Jan Elburg,
voor Schuurman en Van Haaren, die de nieuwe tijd binnen wilden offset steendrukkerij De Jong & Co.,
halen, maar daarover binnen het ambtelijke apparaat veel moesten 19,5 × 17 cm.
onderhandelen. Doordat de PTT als staatsbedrijf bovendien rekening 44 177
Schrofer ‘opzet’, archief Schrofer
moest houden met externe partijen (de organisaties die een bijzondere doos30/doc306.
postzegel wensten, het algemeen belang en de politiek) kreeg het
kunstbeleid een unieke vorm. Het opdrachtgeverschap was niet zozeer
een zaak van de persoonlijke smaak van de esthetisch adviseur, maar
had een pluriform karakter. Het weerspiegelde nieuwe ontwikkelingen
in de kunst maar liet eveneens kunstenaars aan bod komen die niet
als progressief te boek stonden. Mede doordat de achtereenvolgende
esthetisch adviseurs, net als Van Royen – die weer een rolmodel voor
Sandberg was – nauwe banden met tal van initiatieven en organisaties
in de kunstwereld onderhielden, werd de DEV een belangrijke speler
in het veld.
Schrofer had in 1962 het fotoboek De verbinding gemaakt en
kreeg daarna maar liefst twee keer achtereen de bureauagenda te
ontwerpen. In de jaren daarop volgden regelmatig andere opdrachten
van de PTT en hij raakte goed bevriend met Van Haaren. De eerste
agenda, die voor 1964, ontstond op grond van het beproefde teamwerk-
recept. Hij inviteerde negen illustratoren en de schrijver Jan Elburg
om een ‘plezierige’ en ‘ontspannen’ agenda te maken die niet zozeer
een reclamesfeer moest hebben, maar een ‘algemeen menselijke
betekenis’.44 In de opzet voor dit project schreef Schrofer dat een
doorlopend (foto)beeldverhaal te geforceerd zou worden en bovendien
tegenstrijdig was met het karakter van de agenda, die immers
gebonden was aan één beeld voor een hele week. Hem stond een
luchtig en verluchtigd geheel voor ogen met per week een spreekwoord
plus een tekening, die tezamen een boodschap overbrachten en
concretiseerden. Bijvoorbeeld: ‘vliegende brieven kosten geen
duivenvoer’, om de lezer te wijzen op het gebruik van luchtpostpapier.
Dat het bestaan van illustratoren ‘bijna ouderwets aandoet in deze
non-figuratieve tijd’ vond hij nu juist een argument om er de aandacht
op te vestigen. Hun handschriftelijk werk droeg bovendien bij aan de
levendigheid en gaf het verbeelden van de veelal abstracte informatie
ruim baan.
De tekenaars waren Herman Berserik, Henk Broer,
Metten Koornstra, Lex Metz, Lotte Ruting, Henk Schellevis (Perdok),
Jean Paul Vroom, Co Westerik en Nicolaas Wijnberg. Op de achter
zijde staan hun zwierige handtekeningen, terwijl voorop negen
handschriftelijke lijnen staan, die ruimte geven voor associaties met
begrippen als verbinding en communicatie. Voor de uitwerking werd Nieuw Rotterdams Toneel Nieuws,
krant, 1962-1963, 41,5 × 31 cm. In de
overleg gehouden met de Pers- en Propaganda Dienst. Vergeleken jaren zestig heeft Schrofer enkele
met de bleke agenda’s uit voorgaande en latere jaren waren die uitstapjes gemaakt naar het toneel,
maar die waren van erg korte duur.
van Schrofer uitgesproken en getuigden zij van een idee/concept. Voor (kinder)Toneelgroep Arena, later
De agenda had een indeling van een week per dubbele pagina en als herdoopt tot De Nieuwe Komedie, toen
letter de Monotype Grotesque. De spreekwoorden en bijbehorende regisseur Erik Vos voorstellingen voor
volwassenen ging maken, ontwierp
vriendelijke vingerwijzingen staan afgedrukt op een mosgroene strook. hij programmaboekjes en briefpapier.
Elburg ontving 1 500 gulden voor zijn werk, de ontwerper 3 500 en de Voor het Nieuw Rotterdams Toneel betrof
het daarbuiten ook een krant. De krant,
illustratoren 125 gulden per tekening. verbindingsschakel tussen gezelschap
Voor de agenda van het jaar daarop ging Schrofer zelf aan en publiek, haalde echter nog geen tien
de slag voor de illustraties, terwijl Elburg wederom een reeks nummers. Onbekend is waarom deze
verbintenissen beëindigd werden. Het
spreekwoorden bedacht. Schrofer vertaalde die in letterbeelden: NRT-logo was – naar blijkt in een artikel
fotografische vervormingen van woorden die in rood, geel, blauw en in Ariadne – in 1967 nog in gebruik op de
affiches naar ontwerp van C.H.M. Otte.
zwart werden gedrukt. Op het omslag is het jaartal 1965 in een spiraal
gezet waarin de cijfers naar binnen toe steeds kleiner worden en vanaf
lichtgrijs steeds donkerder van kleur. De ontwerper was onder invloed Links: boekje over Toneelgroep Theater,
1962, 30 × 20 cm, offset W.C. den Ouden.
van de mogelijkheden van offset en door zijn belangstelling voor Een deel van deze groep vormde het
fotografie zelf de donkere kamer ingegaan om daar te experimenteren Nieuw Rotterdams Toneel.
Filmkrant/schrijfkrant, 1965,
een uitgave van NV Maatschappij
voor Cinegrafie en De Bezige Bij,
offset, druk onbekend, 41,5 × 31 cm.
Hoofdredactie Hans de Witte (film)
en J. Bernlef (literatuur). De krant
verscheen elke veertien dagen,
maar haalde niet meer dan 25
nummers (een jaargang). De film-
en schrijfkrant verschenen samen,
al hadden ze een eigen katern en een
eigen kop. De krant, die refereerde
aan de opkomst van de televisie
en dientengevolge de afname
van bioscoopbezoek en lezen, gaf
voorlichting en verdieping voor een
breed publiek. Maar de aandacht
ging vooral uit naar de avant-garde
en de actualiteit. De Maatschappij
voor Cinegrafie (voorheen de Nieuwe
Filmliga) had onder andere bioscoop
De Uitkijk in Amsterdam opgericht,
een filmhuis dat de meer artistieke
films vertoonde. Schrofer maakte
een vijfkoloms basislay-out in de
letter Excelsior. Door te variëren
met de positie van de koppen en hun
lettertypen bereikte hij afwisseling
en dynamiek. De masthead met
zijn deels cursieve titel uit een
negentiende eeuwse letter, doet
denken aan zijn vroege werk voor
De brief.
met woordbeelden. Hij raakte gegrepen door het visueel maken 45 179
T.J.R. Wijdeveld-Polée, ‘Vingeroefeningen
van een woord (visuele communicatie) en beweeglijke typografie: van Jurriaan Schrofer’, ongepubliceerde
‘De nieuwe uitdrukkingsmogelijkheden door de veranderende tekst, ca. 1972, p. 3, archief Schrofer
docdoos22/doc354.
techniek, het meedragen van het letterbeeld aan de communicatie 46
van het woord en het fascinerende van de beweging. In dat laatste zit Idem, p. 4; interview met Ko Feekman;
andere ontwerpers en kunstenaars onder
bovendien een dubbele bodem. Het gaat me er altijd om de mensen in wie Franco Grignani en William Klein
beweging te brengen. Ook ontroeren en communicatie zijn een vorm experimenteerden in de jaren zestig ook
van beweging.’ 45 met fotografische lettervervormingen.
47
Het ‘schilderen in de donkere kamer’ als nieuwe beeldende Interview met Erna van den Berg.
mogelijkheid nam hem geheel in beslag en hij paste deze vorm van 48
Bibeb 1988; brieven in familiebezit
typo-foto op meerdere opdrachten toe: omslagen voor Bert Bakker, en archief Schrofer docdozen 1, 2;
het boek Cavalcade voor Philips (1963), een affiche voor CRM, werk gesprekken met Matthijs Schrofer,
Erna van den Berg, Kees Nieuwenhuijzen,
voor Scapino-ballet en de Nederlandse Operastichting, plus een Barbara, Gilian en Annemarie Schrofer,
kalender voor drukkerij Cloeck en Moedigh (1966). Schrofer vatte zijn Loek van der Sande, Judith Cahen
en Wim Crouwel, Marlies Levels,
doka als een machine met variabelen op. Hij kocht een statief met Ton Limburg.
draaikop. Voorzien van een plank werd dat een variabele tafel: ‘de
tafel bewegen, ronddraaien, schuin zetten, naar je toe laten komen;
diafragma, belichtingstijden veranderen, tussen negatief en lens
glasplaten zetten, het negatief rondzetten of b.v. schuin boven de lens
plaatsen…’ 46 Alles manipuleerde hij, inclusief het papier. Als letters
gebruikte hij toen net in de handel gekomen afwrijf-lettervellen
van Meca Norma en Letraset. Het thema ‘letters in beweging’ en
manipulatie met variabelen werd in de volgende decennia intensief
door hem onderzocht (zie hoofdstuk 8).
Avant-garde en modernisme
Door zijn werk onderhield Schrofer contacten met kunstenaars uit de
avant-garde: leden van Cobra, de Vijftigers en de kring rondom Forum.
Vooral de architecten hebben invloed uitgeoefend op zijn denkbeelden 79 188
In de kunstgeschiedenis wordt een
en op de manier waarop hij zich uitdrukte. Van musea kreeg hij evenwel onderscheid gemaakt tussen de
weinig opdrachten, hoewel hij in de jaren zestig vanuit het ministerie avant-garde uit de jaren tien en twintig
(de historische avant-garde) en de avant-
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen enige catalogi voor garde uit de jaren zestig: de neo-avant-
internationale exposities en een affiche te verzorgen kreeg. Daaronder garde. Het streven naar verandering in
kunst en maatschappij, en een kritisch-
was een krant over het New Babylon-project van Constant voor de reflexieve houding ten aanzien van
Biënnale van Venetië in 1966. Voor Museumjournaal, het tijdschrift over artistieke, sociaal-culturele en politieke
moderne kunst uitgegeven door een aantal musea, ontwierp Schrofer conventies, en de instituties is volgens
Rogier Schumacher kenmerkend in zijn
de basis lay-out. boek over Museumjournaal [Schumacher
Met de historische avant-garde (de ontwerpers Piet Zwart 2010]; de neo-avant-garde inspireerde
zich op de voorgangers, maar werkte
en Paul Schuitema) stond Schrofer via de GKf in contact.79 Na zijn onder andere condities.
boutade ‘Hoerenjongens…’ stuurde nestor Zwart hem een instemmend 80
Briefkaart van Piet Zwart aan Schrofer,
kaartje: ‘Ze [de lezing] is me uit de lever gesneden; dezelfde grondtoon poststempel 1962, archief Schrofer
als m’n cri-de-coeur in Proost Prikkels. Laten we ons geen illusie maken: docdoos1/doc20; de ‘cri-de-coeur’ is
Zwarts tekst in Proost Prikkels 251,
door te konstateren dat het niet goed gaat en dat te verkondigen in januari 1961 (een kaartenbakje van
redelijke of schampere, felle of vermanende termen; het geeft niets. GKf-leden) waarin hij getuigt van een
rebelse houding en estheticisme afwijst.
De kerels spinnen immers goud bij hun ogendienst aan de industrie De tekst is herdrukt in: Kerstnummer
parvenuën c.s. Vecht daar maar eens tegen: Don-Quichotterie m’n Drukkersweekblad 1961, p. 55 en
Graatsma 1986.
waarde. De golf van parvenumentaliteit die over de geciviliseerde 81
(= kapitalistisch gefundeerde) wereld spoelt dat is het springende Simon Vinkenoog, ‘De internationale
punt in de huidige creative aktiviteit. Niet alleen in de typografie; avant-garde tussen twee wereldoorlogen
– en avant-garde nu?’, Goed Wonen 16
de architectuur, de industriële vormgeving, via de wetenschap het (1963) 12, pp. 2-6, p. 4.
politieke machtsvertoon (atoombommen, ruimtevaart.) in alles de 82
Vinkenoog 1963. Hij interviewde
parvenutendens. Wat te doen: het eigen werk, het eigen geweten Wim Crouwel, conservator Louis Gans,
zuiver houden. En in het achterhoofd de illusie (? ) koesteren dat we de cineast Louis van Gasteren, acteur
Henk van Ulsen, ontwerper Kho Liang Ie,
primitieve kunnen zijn in de toekomstige levensstijl. Rietveld is een componist Peter Schat, criminoloog
lichtend voorbeeld.’ 80 Willem Nagel, kunstenaar Armando,
schrijvers Hans Verhagen en Willem
Of Schrofer soortgelijke verwachtingen over die toekomstige Frederik Hermans, en Aldo van Eyck;
stijl deelde, is de vraag. Het idee van de kunstenaar als visionair Lehning liet zich ook negatief uit
over de eigentijdse avant-garde in
en avant-gardist – dat ook zo prominent werd aangehangen door De Groene Amsterdammer (1963) 42;
museumdirecteur en ontwerper Sandberg – achtte hij begin jaren Over i10: Van Wijk 1980; Adang 1993;
zestig op zijn retour. ‘Op dit moment is er vrijwel geen sprake van avant- Van Helmond 1994.
83
garde. Het probleem is verschoven, want op het ogenblik kan alles en Constant, ‘Opkomst en ondergang van
wordt ook praktisch alles wel geaccepteerd. Van avant-garde is er dus de avant-garde’, Randstad 8 (1963),
pp. 6-35; zie ook Kennedy 1995.
geen sprake. Je kunt nu een eigen keuze doen. Dat is de aardigheid
en tegelijkertijd de eigenaardigheid van deze tijd.’ 81 De veelheid aan
stromingen en vernieuwingen in de kunst en de snelle acceptatie
ervan achtten andere kunstenaars in 1963 eveneens strijdig met het
meer gemeenschappelijke streven van de historische avant-garde
van het interbellum. Vijftiger Simon Vinkenoog interviewde hen bij
de verschijning van het boek i10, waarvan Schrofer medesamensteller
en vormgever was.82 Arthur Müller Lehning, die het avant-gardistische
tijdschrift i10 in 1927 was begonnen, meende dat de avant-garde
per definitie niet maatschappelijk aanvaard kon zijn en zag in de
eigen tijd geen vergelijkbare collectieve beweging. Constant schreef
de eigentijdse avant-garde in analoge termen af in zijn opstel
‘Opkomst en ondergang van de avant-garde’.83 Hij vond het een ‘kwasi-
neo-avant-garde’ die weinig strijdlustig was en evenmin choqueerde.
De kunstenaar was de huurling van de bourgeoisie geworden die
evenwel het gevoel voor vrijheid en creativiteit levend hield, zij het in
een isolement. Architecten en ontwerpers daarentegen hadden zich
uitgeleverd aan de commercie en het nut. Toch geloofde Constant dat
er een periode van welvaart en welzijn zou aanbreken waarin het juk van
de arbeid niet langer bestond en de mechanisatie de mens zou bevrijden
Affiche i10 Internationale avant-garde
als ‘homo ludens’. Iedereen zou zo’n zich ontplooiende ‘spelende mens’ 1927-1929, 1963; offset Stadsdrukkerij
– een term van historicus Johan Huizinga – vol creatieve potentie Amsterdam, 99,5 × 70 cm.
Schets voor de letter voor i10.
Aan het Bauhaus werd de ‘nieuwe typo
grafie’ ontwikkeld door László Moholy-
Nagy, die daarover in 1923 publiceerde.
De heldere mededeling en een
indringende vorm stonden daarin
voorop, met toepassing van asymmetrie,
schreefloze letters en fotografie
(typofoto). Moholy-Nagy was tevens de
vormgever van de Bauhausboeken, het
Bauhaustijdschrift en i10. Gemotiveerd
door techniek, efficiency en helderheid
ontwierpen andere docenten als Herbert
Bayer, Joost Schmidt en Josef Albers
genormaliseerde, universele alfabetten
op basis van geometrische vormen.
Eenvoud en doelmatigheid bleken
bijvoorbeeld uit het adagium van Bayer:
‘ich schreibe alles klein, denn ich spare
damit zeit’. De nieuwe typografie,
ook wel ‘elementare Gestaltung’,
verspreidde zich internationaal, mede
door de publicaties van Jan Tschichold.
Schrofers i10-letter was gebaseerd op
de basisvormen vierkant en kwartcirkel.
In het drukwerk past hij de letter op twee
schalen in elkaar.