Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 346

VOLVO V70 & XC70

Instructieboekje Web Edition


BESTE VOLVO-BEZITTER,
DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO!

Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om
ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers voor- vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onder-
opgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw houdsinformatie in dit instructieboekje.
Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschrif-
ten en milieueisen te voldoen.
Inhoud

00 01 02
00 Inleiding 01 Veiligheid 02 Sloten en alarm
Belangrijke informatie................................. 8 Veiligheidsgordels .................................... 16 Transpondersleutel/sleutelblad................. 46
Volvo en het milieu.................................... 11 Airbags...................................................... 19 Privacy locking*......................................... 52
Airbag activeren/deactiveren*................... 22 Batterij vervangen transpondersleutel/
SIPS-airbags (zij-airbags) ........................ 24 PCC*......................................................... 54
Opblaasgordijnen (IC-systeem) ............... 26 Keyless drive*............................................ 56
WHIPS ...................................................... 27 Vergrendelen/ontgrendelen...................... 59
Activering van de veiligheidssystemen .... 29 Kinderslot.................................................. 64
Safety mode.............................................. 30 Alarm*....................................................... 65
Kinderen en veiligheid............................... 31

4 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


Inhoud

03 04 05
03 Bestuurdersmilieu 04 Comfort en rijplezier 05 Tijdens het rijden
Instrumenten, schakelaars en bediening. . 70 Menu- en meldingsfuncties.................... 136 Rijadviezen.............................................. 228
Sleutelstanden.......................................... 78 Klimaatregeling....................................... 143 Tanken.................................................... 231
Stoelen en achterbank.............................. 80 Motor- en interieurverwarming op brand- Brandstof................................................ 232
Stuurwiel................................................... 85 stof*......................................................... 151 Lading vervoeren.................................... 236
Verlichting................................................. 86 Extra verwarming*................................... 154 Bagageruimte.......................................... 240
Wissers en -sproeiers............................... 96 Audiosysteem......................................... 155 Rijden met een aanhanger...................... 244
Ruiten en spiegels..................................... 99 RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) Slepen en bergen.................................... 250
met twee beeldschermen* ..................... 169
Kompas*................................................. 104
Boordcomputer....................................... 174
Elektrisch bedienbaar schuifdak*............ 105
Stabiliteits- en tractieregelsysteem,
Alcoguard*.............................................. 107 DSTC....................................................... 176
Motor starten.......................................... 111 Rijeigenschappen aanpassen................. 178
Motor starten, FlexiFuel.......................... 113 Cruisecontrol*......................................... 179
Motor starten, hulpaccu.......................... 115 Adaptieve cruisecontrol*......................... 181
Versnellingsbakken................................. 116 Afstandscontrole*.................................... 189
Vierwielaandrijving, AWD (All Wheel Collision Warning with Auto Brake*........ 192
Drive)*...................................................... 122
Driver Alert System – DAC*..................... 198
Bedrijfsrem.............................................. 123
Driver Alert System – (LDW)*.................. 201
Afdalingsregeling, HDC (Hill Descent Con-
trol).......................................................... 125 Park Assist*............................................. 204
Parkeerrem.............................................. 127 BLIS* – Blind Spot Information System. . 207
Interieurcomfort...................................... 212
HomeLinkŸ *............................................ 130
Bluetooth handsfree*.............................. 215
Geïntegreerde telefoon*.......................... 221

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 5


Inhoud

06 07 08
06 Wielen en banden 07 Onderhoud en service 08 Specificaties
Algemene informatie .............................. 254 Motorruimte............................................ 270 Type-aanduidingen................................. 306
Wielen verwisselen ................................. 259 Gloeilampen............................................ 277 Maten en gewichten................................ 308
Bandenspanning .................................... 262 Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof. 284 Motorspecificaties................................... 314
Gevarendriehoek en EHBO-set*............. 263 Accu........................................................ 286 Motorolie................................................. 316
Provisorische bandenreparatie (TMK)* . . 264 Zekeringen.............................................. 289 Vloeistoffen en smeermiddelen............... 318
Verzorging............................................... 297 Brandstof................................................ 320
Wielen en banden, maten en spanning .. 324
Elektrisch systeem.................................. 329
Typegoedkeuring.................................... 330
Displaysymbolen..................................... 331

6 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


Inhoud

09
09 Alfabetisch register
Alfabetisch register................................. 334

7
Inleiding

Belangrijke informatie

Instructieboekje lezen verschillende behoeften op de diverse markten naar verwijst. Als de voetnoot naar tekst in een
en de landelijke en/of regionale wet- en regel- tabel verwijst, worden letters gebruikt in plaats
Inleiding geving. van cijfers.
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om het instructieboekje te Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of Displaymeldingen
lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt. opties/accessoires contact op met een Volvo- In de auto zijn displays aanwezig waarop mel-
Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt dealer. dingen kunnen worden weergegeven. Deze
u tips hoe u het beste in verschillende situaties displaymeldingen worden in het instructie-
Speciale teksten
met de auto kunt omgaan en leert u hoe u opti- boekje in iets groter formaat en in het grijs
maal gebruik kunt maken van alle mogelijkhe- weergegeven. Voorbeelden daarvan vindt u in
den die uw auto biedt. Besteed ook aandacht
WAARSCHUWING de menuteksten en displaymeldingen van het
aan de veiligheidsinstructies in het boekje. Teksten met het kopje WAARSCHUWING informatiedisplay (bijvoorbeeld Audio-
geven aan dat er gevaar voor letsel bestaat. instellingen).
De specificaties, constructiegegevens en
afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet Stickers
bindend. We behouden ons het recht voor om BELANGRIJK Er zitten verschillende soorten stickers in de
zonder voorafgaande mededeling wijzigingen auto om belangrijke informatie op een simpele
Teksten met het kopje BELANGRIJK geven
aan te brengen. aan dat er gevaar voor materiële schade en duidelijke manier over te dragen. De stickers
© Volvo Car Corporation bestaat. in de auto zijn van de onderstaande aflopende
waarschuwings-/informatiegraad.
Optie
Alle soorten opties staan aangegeven met een N.B.
sterretje* in het instructieboekje. Teksten met het kopje N.B. duiden op tips
en adviezen die het gebruik van bepaalde
Als aanvulling op de standaarduitrusting wor- mogelijkheden en functies vergemakkelij-
den in dit instructieboekje ook de opties (van ken.
fabriekswege gemonteerde uitrusting) en
bepaalde accessoires (ingebouwde extra uit-
rusting) beschreven. Voetnoot
In het instructieboekje komt informatie voor in
De uitrusting die in het instructieboek wordt de vorm van een voetnoot onder aan de
beschreven is niet op alle auto’s aanwezig – pagina. Deze informatie vormt een aanvulling
welke uitrusting aanwezig is hangt af van de op de tekst waar het nummer van de voetnoot

8 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


Inleiding

Belangrijke informatie

Gevaar voor lichamelijk letsel Gevaar voor materiële schade Informatie

G031592

G031593
G031590

Zwarte ISO-symbolen in een oranje waarschu- Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel- Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
wingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart ding in een zwart of blauw waarschuwings- en ding in een zwart tekstveld.
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen
op een risico dat, bij het negeren van de waar- op een risico dat, bij het negeren van de waar- N.B.
schuwing, kan resulteren in ernstig letsel met schuwing, kan resulteren in materiële schade.
mogelijk dodelijke afloop. Het is mogelijk dat de stickers die in de
instructieboek staan geen exacte kopieën
zijn van de stickers die in de auto zitten. Ze
dienen alleen om aan te geven hoe de stic-
kers er bij benadering uitzien en waar ze
ongeveer zitten. De informatie die voor uw
auto geldt staat op de desbetreffende stic-
kers in/op uw auto.

9
Inleiding

Belangrijke informatie

Procedurelijsten Opsommingslijsten Accessoires en extra uitrusting


Procedures met handelingen die in een Bij opsommingen in het instructieboekje wordt Een verkeerde aansluiting en montage van
bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd, gebruik gemaakt van een opsommingslijst. accessoires kan een nadelige invloed hebben
staan genummerd in het instructieboekje. op de werking van de elektronische systemen
Bijvoorbeeld:
Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een van de auto. Bepaalde accessoires werken
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver-
• Koelvloeistof alleen, wanneer de bijbehorende software in de
schillende stappen van de instructie op • Motorolie computersystemen van de auto wordt gela-
dezelfde manier genummerd als de bijbe- den. Volvo adviseert u daarom altijd contact op
Zie ommezijde te nemen met een erkende Volvo-werkplaats,
horende afbeeldingen.
`` Dit symbool staat rechts onderaan wanneer voordat u accessoires monteert die in verbin-
Als voor de instructies bij een reeks afbeel- een hoofdstuk wordt voortgezet op de vol- ding staan met of van invloed zijn op het elek-
dingen de onderlinge volgorde niet rele- gende pagina. trische systeem.
vant is, worden de instructies voorafge-
gaan door letters.
Vastlegging van gegevens Informatie op internet
Er komen genummerde en ongenummerde
De rij- en veiligheidssystemen van de auto Op www.volvocars.com vindt u meer informa-
pijlen voor. Ze worden gebruikt om een
maken gebruik van computers die de functie tie over uw auto.
bepaalde beweging weer te geven.
van de auto controleren en onderling gegevens
Wanneer er geen reeks afbeeldingen bij een uitwisselen. Een of meer van deze computers
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver- leggen bij een aanrijding of bijna-aanrijding
schillende stappen op de standaardmanier mogelijk informatie vast over de systemen die
genummerd met normale cijfers. ze bij normale ritten bewaken. De vastgelegde
informatie wordt mogelijk gebruikt door:
Positielijsten
Op overzichtsfiguren die de positie van • Volvo Car Corporation
onderdelen aangeven worden rode cirkels • Service- of reparatiewerkplaatsen
met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde
• Politie en andere instanties
cijfer wordt gehanteerd in de positielijst bij
de afbeelding, met een beschrijving van de • Derden die wettige aanspraken maken op
kennisname van de informatie of iemand
weergegeven objecten.
die door de autobezitter gevolmachtigd is
tot kennisname van de informatie.

10
Inleiding

Volvo en het milieu

Milieubeleid van Volvo Car Corporation

G000000
Zorg voor het milieu is een van de kernwaarden Brandstofverbruik combineert met een uitermate efficiënte uit-
van Volvo Car Corporation die van invloed zijn De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun laatgasreiniging. In veel gevallen liggen uitlaat-
op alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een gasemissies ver onder de geldende normen.
onze klanten onze zorg voor het milieu delen. lager brandstofverbruik levert over het alge-
meen een geringere uitstoot van het broeikas- Schone lucht in passagiersruimte
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pol-
milieueisen en is bovendien geproduceerd in gas kooldioxide op.
len niet via de luchtinlaatopening in de passa-
een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met U als bestuurder kunt uw steentje bijdragen giersruimte kunnen dringen.
hulpbronnen omgaat. Volvo Car Corporation is aan een verlaging van het brandstofverbruik.
gecertificeerd volgens de milieunorm ISO Lees voor meer informatie de tekst onder het Een geavanceerd luchtreinigingssysteem,
14001 voor alle fabrieken en de meeste andere kopje Spaar het milieu. IAQS* (Interior Air Quality System), zorgt ervoor
eenheden. We eisen bovendien van onze dat de lucht die de passagiersruimte binnen-
samenwerkingspartners dat ze systematisch Efficiënte uitlaatgasreiniging komt schoner is dan de lucht buiten in het ver-
aan milieuzorg doen. Uw Volvo is gebouwd volgens het concept keer.
“Schoon aan binnen- en buitenkant” – een
concept dat een schone passagiersruimte

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 11


Inleiding

Volvo en het milieu

Het systeem bestaat uit een elektronische sen- Erkende Volvo-werkplaatsen en het • Gebruik vóór een koude start altijd de
sor en een koolstoffilter. De binnenkomende milieu motorverwarming*, als de auto hiermee is
lucht wordt continu gecontroleerd en als het Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaar- uitgerust – dit verbetert de startgewillig-
gehalte aan bepaalde schadelijke gassen zoals den scheppen voor een lange levensduur en heid, beperkt de slijtage bij koud weer en
koolmonoxide te hoog oploopt, wordt de lucht- een laag brandstofverbruik. Op die manier zorgt ervoor dat de motor sneller op
inlaat gesloten. Iets dergelijks kan zich voor- draagt u bij aan een schoner milieu. Wanneer bedrijfstemperatuur komt, waardoor het
doen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tun- brandstofverbruik en de uitstoot afnemen.
u de reparaties en het onderhoud aan de auto
nels. toevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo, • Bij hoge snelheden neemt het verbruik
wordt de auto een onderdeel van ons systeem. aanzienlijk toe vanwege de grotere lucht-
Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxi-
Volvo stelt duidelijke milieu-eisen aan de outil- weerstand – bij een verdubbeling van de
den, laaghangend ozon en koolwaterstoffen
lage van onze werkplaatsen om te voorkomen snelheid neemt de luchtweerstand met een
niet binnendringen. factor vier toe.
dat er schadelijke stoffen vrijkomen in het
Textielnorm milieu. Het personeel in de werkplaatsen van • Hanteer afvalstoffen die schadelijk voor het
Het interieur van een Volvo werd dusdanig Volvo beschikt over de kennis en het gereed- milieu zijn, zoals accu’s en olie, op een
vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel schap om optimale zorg voor het milieu te kun- milieuvriendelijke manier. Neem contact
is – ook voor mensen met contactallergieën of nen garanderen. op met een werkplaats bij twijfel over de
astma. Er is extra veel aandacht besteed aan juiste manier van verwerken van dergelijk
de selectie van milieuvriendelijke materialen. Spaar het milieu afval – geadviseerd wordt een erkende
Ze voldoen dan ook aan de eisen van de norm U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te Volvo-werkplaats.
Öko-Tex 1001 – een enorme stap op weg naar beschermen – hier volgen enkele tips: Wanneer u deze tips opvolgt, kunt u geld
een gezonder milieu in de passagiersruimte. • Voorkom stationair draaien – zet de motor besparen, zuiniger omspringen met de hulp-
af wanneer u langere tijd stilstaat. Houdt u bronnen op aarde en uw auto langer doen
Het Öko-Tex-label stelt regels aan bijvoor-
zich aan de plaatselijke voorschriften. meegaan. Zie pagina 228 en 322 voor meer
beeld de veiligheidsgordels, de vloerbekleding
informatie en meer tips.
en de gebruikte stoffen. De leren bekledings- • Rijd economisch – rijd anticiperend.
varianten zijn chroomvrij gelooid en voldoen • Voer service en onderhoud uit volgens de Recycling
aan de gestelde certificeringseisen. aanwijzingen in het instructieboekje – houd Milieumatig verantwoorde recycling van de
de geadviseerde intervallen in het Service- auto vormt een belangrijk aspect van de mili-
en garantieboekje aan. euzorg van Volvo. De auto is nagenoeg geheel
te recyclen. De laatste eigenaar van de auto

1 Meer informatie staat op www.oekotex.com

12 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


Inleiding

Volvo en het milieu

wordt daarom verzocht contact op te nemen


met een dealer voor de locatie van een gecer-
tificeerd/erkend recyclingsbedrijf.

Milieu-aspecten van het


instructieboekje
Het FSC-symbool geeft aan dat de papierve-
zels waarvan deze publicatie gemaakt is
afkomstig zijn uit FSC-gecertificeerde bossen
of andere gecontroleerde bronnen.

13
Veiligheidsgordels .................................................................................. 16
Airbags.................................................................................................... 19
Airbag activeren/deactiveren*................................................................. 22
SIPS-airbags (zij-airbags) ....................................................................... 24
Opblaasgordijnen (IC-systeem) ............................................................. 26
WHIPS .................................................................................................... 27
Activering van de veiligheidssystemen .................................................. 29
Safety mode............................................................................................ 30
Kinderen en veiligheid............................................................................. 31

14 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


VEILIGHEID
01 Veiligheid

01 Veiligheidsgordels

Algemene informatie Op de achterbank passen de borglippen van WAARSCHUWING


de veiligheidsgordel alleen in de bijbehorende
sluitingen1. De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
Veiligheidsgordel losmaken onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
Druk op de rode knop van de gordelsluiting en
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
laat het oprolmechanisme de gordel naar bin- oplopen.
nen trekken. Als de gordel niet volledig wordt
opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver
terugrollen dat deze niet langer slap hangt. WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan Elke veiligheidsgordel is bestemd ter
niet verder worden uitgetrokken: bescherming van slechts één persoon.

• wanneer u de gordel te snel uittrekt


Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de • wanneer u remt of optrekt
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
• als de auto sterk overhelt.
daarom op dat alle passagiers hun veiligheids-
gordel omhebben. Let erop dat:
Voor optimale bescherming van de veiligheids- • u geen klemmen of andere accessoires
gordel is het van belang dat de gordel goed gebruikt waardoor u de veiligheidsgordel
niet strak langs uw lichaam kunt trekken
tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet
te ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel • er geen slagen in de veiligheidsgordel zit-
biedt de beste bescherming bij een normale ten en dat hij nergens achter blijft steken
rijhouding. • de heupgordel laag moet zitten (niet over
de buik)
Veiligheidsgordel omdoen
Trek de gordel langzaam uit en maak deze vast • u de heupgordel over de heupen spant
door de diagonale schoudergordel in de
door de borglip in de gordelsluiting te steken.
richting van de schouder omhoog te trek-
Een duidelijke “klik” geeft aan dat de gordel ken.
vastzit.

1 Bepaalde markten.

16
01 Veiligheid

Veiligheidsgordels 01

WAARSCHUWING Veiligheidsgordel en zwangerschap onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met
gemak bij het stuur en de pedalen moeten kun-
Breng nooit zelf wijzigingen aan de veilig- nen komen). Streef ernaar de afstand tussen de
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te buik en het stuur zo groot mogelijk te maken.
repareren. Volvo adviseert u daarvoor con-
tact op te nemen met een erkende Volvo-
werkplaats. Gordelwaarschuwing
Als een veiligheidsgordel aan grote krach-
ten heeft blootgestaan zoals tijdens een
aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in
zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel
kan een deel van zijn beschermende eigen-

G020998
schappen hebben verloren, zelfs als de vei-
ligheidsgordel ogenschijnlijk niet bescha-
digd is. Vervang de veiligheidsgordel ook
als deze versleten of beschadigd is. De Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat
nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedge- u de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier
keurd en bedoeld voor montage op dezelfde
draagt. De veiligheidsgordel moet strak langs
positie als de vervangen veiligheidsgordel.

G017726
de schouder lopen, waarbij het diagonale deel
van de veiligheidsgordel tussen de borsten en
tegen de zijkant van de buik ligt. Er gaan waarschuwingslampjes branden en er
Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel worden geluidssignalen afgegeven wanneer
moet vlak tegen de buitenkant van de boven- iemand de gordel niet draagt. Of er geluidssig-
benen liggen en zo ver mogelijk onder de buik nalen klinken, hangt af van de snelheid. De
liggen. Het mag nooit over de buik omhoog waarschuwingslampjes zitten in de plafond-
kunnen glijden. De veiligheidsgordel moet zo console en op het instrumentenpaneel.
strak mogelijk over het lichaam lopen zonder Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet
onnodige speling. Controleer ook of de veilig- voor kinderzitjes.
heidsgordel nergens gedraaid zit.
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuur
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig

``

17
01 Veiligheid

01 Veiligheidsgordels

Achterbank Bepaalde markten


De functie van de gordelwaarschuwing voor de Er gaat een waarschuwingslampje branden en
achterbank is tweeledig: er worden geluidssignalen afgegeven wanneer
de bestuurder en een eventuele voorpassagier
• Aangeven welke veiligheidsgordels van de de gordel niet dragen. Op lage snelheden klinkt
achterbank er worden gebruikt. Bij gebruik
van de veiligheidsgordels of het openen de eerste 6 seconden lang een geluidssignaal.
van een van de achterportieren verschijnt
er een melding op het informatiedisplay. Gordelspanners
De melding verdwijnt automatisch na ca. Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met gor-
30 seconden rijden, maar kan ook hand-
delspanners. Dit is een mechanisme dat bij een
matig worden verwijderd door op de knop
voldoende krachtige aanrijding de veiligheids-
READ op de richtingaanwijzerhendel te
gordel rond het lichaam spant. De veiligheids-
drukken.
gordel kan de passagier daarmee beter in de
• Waarschuwen dat iemand op de achter- stoel gedrukt houden.
bank de veiligheidsgordel heeft losgeno-
men. Er wordt gewaarschuwd met een
melding op het informatiedisplay in com-
WAARSCHUWING
binatie met een geluidssignaal en een De gesp van de veiligheidsgordel aan pas-
waarschuwingslampje. De waarschuwing sagierszijde nooit aanbrengen in de gordel-
stopt wanneer de gordel weer is omge- sluiting aan bestuurderszijde. De gesp van
daan, maar kan ook handmatig worden de veiligheidsgordel altijd aanbrengen in de
bevestigd door op de knop READ te druk- gordelsluiting aan de juiste zijde. De veilig-
ken. heidsgordels nooit beschadigen en geen
vreemde voorwerpen aanbrengen in de gor-
De melding op het informatiedisplay, die aan- delsluiting. De veiligheidsgordels en de gor-
geeft welke veiligheidsgordels er gebruikt wor- delsluiting werken anders mogelijk niet naar
den, is altijd beschikbaar. Druk op de knop behoren tijdens een aanrijding. Er bestaat
READ om de opgeslagen meldingen te zien. gevaar voor ernstige verwondingen.

18
01 Veiligheid

Airbags 01

Waarschuwingssymbool op WAARSCHUWING Airbagsysteem


instrumentenpaneel
Als het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem blijft branden of tijdens het rij-
den korte tijd oplicht, betekent dit dat het
airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het
symbool kan ook duiden op een storing in
de gordelspanners, het SIPS- en het IC-sys-
teem of op een andere storing in het sys-
teem. Volvo adviseert u zo spoedig mogelijk
contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.

G018665
Behalve het brandende waarschuwingssym-
bool verschijnt er, in die gevallen waarin dat Airbagsysteem, auto met stuur links.
nodig is, een melding op het informatiedisplay.
Het waarschuwingssymbool op het instrumen- Als het waarschuwingssymbool niet werkt,
tenpaneel gaat branden, wanneer u de trans- gaat het waarschuwingsdriehoekje branden en
pondersleutel in sleutelstand II of III zet. Het verschijnt er SRS airbag Service vereist of
symbool dooft na ca. 6 seconden, wanneer de SRS airbag Service spoed op het display.
regelmodule heeft vastgesteld dat het airbag- Volvo adviseert u zo spoedig mogelijk contact
systeem geen storingen vertoont. op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats.

G018666
Airbagsysteem, auto met stuur rechts.
Het SRS-systeem bestaat uit airbags en sen-
soren. Bij een voldoende krachtige aanrijding
reageren de sensoren, waarna één of meer air-

``

19
01 Veiligheid

01 Airbags

bags worden opgeblazen. Daarbij worden de N.B.


airbags warm. Om de klap op te vangen loopt
de airbag leeg wanneer de inzittende de airbag De reactie van de sensoren hangt af van de
raakt. Daarbij treedt er rookvorming in de auto ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde
op. Dit is volkomen normaal. Het totale ver- of de passagierszijde vooraan wordt gedra-
loop, van het opblazen tot het leeglopen van de gen of niet.
airbag, neemt enkele tienden van een seconde
Het is dan ook mogelijk dat er bij ongeluk-
in beslag.
ken slechts één (of geen enkele) van de air-
bags wordt opgeblazen. Het airbagsysteem
WAARSCHUWING registreert de botskracht waaraan de auto
blootstaat en stemt de activering van een of
Volvo adviseert u voor reparatie contact op meerdere airbags daarop af.
te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Verkeerde ingrepen in het airbag- Ook de capaciteit van de airbags wordt Positie van de passagiersairbag in een auto met
systeem kunnen aanleiding geven tot sto- afgestemd op de botskracht waaraan de het stuur rechts.
ringen in de werking met mogelijk ernstig auto blootstaat.
lichamelijk letsel tot gevolg. Airbag aan de bestuurderszijde
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel aan
de bestuurderszijde ook een airbag in het
stuurwiel. Deze zit opgevouwen in het midden
van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van
het opschrift AIRBAG.

WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
Positie van de passagiersairbag in een auto met oplopen.
het stuur links.

20
01 Veiligheid

Airbags 01

Airbag aan de passagierszijde WAARSCHUWING


Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel aan
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
de passagierszijde ook een airbag in het stuur- op een comfortkussen voorin, wanneer de
wiel. Deze zit opgevouwen in een ruimte boven airbag aan die kant geactiveerd is.
het dashboardkastje. Het paneel is voorzien
Laat nooit iemand voor de passagierstoel
van het opschrift AIRBAG.
zitten of staan.

WAARSCHUWING Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit


op de passagiersstoel voorin plaatsnemen,
Om de kans op letsel bij het opblazen van als de airbag geactiveerd is.
de airbags te beperken, moeten de passa- Het niet opvolgen van de bovenstaande
giers zo rechtop mogelijk zitten met hun aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
voeten op de vloer en hun rug tegen de rug- aties opleveren.
leuning. De veiligheidsgordel moet goed
vastzitten.

WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen voor of boven op
het dashboard in het gebied waar de pas-
sagiersairbag is aangebracht.

21
01 Veiligheid

01 Airbag activeren/deactiveren*

PACOS deactiveren met sleutel* WAARSCHUWING Activeren/deactiveren


Algemene informatie Als de auto is uitgerust met een airbag aan
De passagiersairbag (SRS) voorin kan gedeac- de passagierszijde maar geen PACOS-
tiveerd worden met een schakelaar als de auto schakelaar (Passenger Airbag Cut Off
Switch) heeft, is de airbag altijd geactiveerd.
is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut
Off Switch). Zie de tekst onder het kopje Acti-
veren/deactiveren voor informatie over active- WAARSCHUWING
ring/deactivering.
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
Schakelaar voor deactivering met sleutel op een comfortkussen op de passagiers-
De schakelaar voor activering/deactivering van stoel, als het brandende symbool op
de passagiersairbag, PACOS (Passenger Air- de plafondconsole aangeeft dat de passa-
giersairbag geactiveerd is. Het niet opvol-
bag Cut Off Switch) zit aan de passagierszijde
gen van deze aanbeveling kan levensge- Locatie van de schakelaar voor activering/deacti-
aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij vaarlijke situaties opleveren voor het kind. vering van de passagiersairbag
door het portier aan die kant te openen (zie
onder het navolgende kopje “Activering/deac- De airbag is geactiveerd. Met de schake-
tivering”). WAARSCHUWING laar in deze stand kunnen passagiers gro-
ter dan 1,40 m aan de passagierszijde op
Controleer of de schakelaar in de gewenste Laat geen passagier op de passagiersstoel de voorstoel zitten, maar kinderen in een
stand staat. Volvo adviseert u het sleutelblad plaatsnemen, als het waarschuwingslampje kinderzitje of op een kussen beslist niet.
van de transpondersleutel te gebruiken om de voor het airbagsysteem op het instrumen-
tenpaneel oplicht terwijl de melding op het De airbag is gedeactiveerd. Met de scha-
stand te wijzigen.
plafondpaneel (zie pagina 23) aangeeft kelaar in deze stand kunnen kinderen in
Voor informatie over het sleutelblad, zie dat de airbag (SRS) aan die kant gedeacti- een kinderzitje of op een kussen aan de
pagina 50. veerd is. Dit duidt op een ernstige storing. passagierszijde op de voorstoel zitten,
Bezoek zo spoedig mogelijk een werk- maar passagiers groter dan 1,40 m beslist
plaats. Volvo adviseert u daarvoor contact
WAARSCHUWING op te nemen met een erkende Volvo-werk- niet.
Het niet opvolgen van de bovenstaande plaats.
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
aties opleveren voor de inzittenden.

22 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


01 Veiligheid

Airbag activeren/deactiveren* 01

WAARSCHUWING Een tekstmelding en een brandend symbool op N.B.


het plafondpaneel op de plafondconsole geven
Geactiveerde airbag (passagiersstoel): aan dat de airbag aan de passagierszijde Bij het omdraaien van de transpondersleutel
gedeactiveerd is (zie voorgaande afbeelding). naar sleutelstand II of III brandt
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
ca. 6 seconden lang het waarschuwings-
op een comfortkussen op de passagiers-
symbool voor de airbags op het instrumen-
stoel als de airbag geactiveerd is. Laat
tenpaneel (zie pagina 19).
evenmin personen die kleiner zijn dan
1,40 m op deze stoel plaatsnemen. Daarna gaat de indicator op de plafondcon-
sole branden die de status van de passa-
Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel):
giersairbag aangeeft. Voor meer informatie
Personen groter dan 1,40 m mogen nooit op over de verschillende sleutelstanden van de
de passagiersstoel plaatsnemen, als de air- transpondersleutel, zie pagina 78.
bag gedeactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
aties opleveren.

G017800
Berichten Hiermee wordt aangegeven dat de airbag aan de
passagierszijde geactiveerd is.
Een waarschuwingssymbool op de plafondpa-
neel op de plafondconsole geeft aan of de pas-
2
sagiersairbag voorin geactiveerd is (zie voor-
gaande afbeelding).

2
G017724

Hiermee wordt aangegeven dat de airbag aan de


passagierszijde gedeactiveerd is.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 23


01 Veiligheid

01 SIPS-airbags (zij-airbags)

SIPS-airbag WAARSCHUWING Positie


• Volvo adviseert u reparatiewerk over te
laten aan een erkende Volvo-werk-
plaats. Verkeerde ingrepen in het SIPS-
airbagsysteem kunnen aanleiding
geven tot storingen in de werking met
mogelijk ernstig lichamelijk letsel tot
gevolg.
• Plaats geen voorwerpen tussen de
stoelen en de portierpanelen, omdat dit
gebied binnen de actieradius van de

G024377
G032949 SIPS-airbag ligt.
• Volvo adviseert u alleen stoelhoezen te Bestuurdersplaats, auto met stuur links.
Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deel gebruiken die door Volvo zijn goedge-
van de botskracht door het SIPS-systeem keurd. Andere stoelhoezen kunnen de
(Side Impact Protection System) over balken, SIPS-airbags in hun werking hinderen.
stijlen, vloer, dak en andere delen van de car- • De SIPS-airbag vormt een aanvulling op
rosserie verdeeld. De SIPS-airbags aan de de veiligheidsgordel. Draag altijd een
bestuurders- en de passagierszijde bescher- veiligheidsgordel.
men de borstkas en de heupen en vormen een
belangrijk onderdeel van het SIPS-systeem.
Kinderzitjes en SIPS-airbags
Het SIPS-systeem bestaat uit twee hoofdon- De SIPS-airbags beïnvloeden de bescher-
derdelen: de SIPS-airbags en de sensoren. De mende werking van kinderzitje en/of comfort-

G024378
SIPS-airbags zijn aangebracht in de rugleu- kussen niet negatief.
ningframes van de voorstoelen.
Het is mogelijk een kinderzitje/comfortkussen
op de voorstoel te plaatsen, als de auto aan de Passagiersplaats, auto met stuur links.
passagierszijde niet is uitgerust met een geac- Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags en
tiveerde1 airbag. sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrij-

1 Voor informatie over het activeren/deactiveren van de airbag, zie pagina 22.

24
01 Veiligheid

SIPS-airbags (zij-airbags) 01

ding reageren de sensoren, die op hun beurt


de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags
worden vervolgens opgeblazen tussen de
inzittende en het portierpaneel. Daarmee van-
gen de SIPS-airbags de klap van de aanrijding
op voor de inzittende, waarna de airbags weer
leeglopen. De SIPS-airbag wordt normaal
gesproken alleen opgeblazen aan de kant van
de aanrijding.

25
01 Veiligheid

01 Opblaasgordijnen (IC-systeem)

Eigenschappen WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit zware voorwerpen
aan de plafondhandgrepen. De haak is
alleen bedoeld voor niet al te zware kleding-
stukken (en niet voor harde voorwerpen
zoals paraplu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, portierstijlen of de zijpa-
nelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Volvo
adviseert u uitsluitend originele Volvo-
onderdelen, bestemd voor montage op
deze plaatsen, te gebruiken.

De opblaasgordijnen van het IC-systeem (Infla-


table Curtain) maken deel uit van het SIPS- WAARSCHUWING
systeem en de airbags. Ze zitten verborgen Zorg dat de lading in de auto niet uitsteekt
achter de plafondbekleding langs beide zijden boven de denkbeeldige, horizontale lijn op
van de auto en beschermen inzittenden op de 50 mm onder de bovenkant van de portier-
buitenste zitplaatsen van de auto. Bij een vol- ruiten. Anders is het mogelijk dat het
doende krachtige aanrijding reageren de sen- opblaasgordijn dat schuilgaat achter de pla-
fondbekleding geen bescherming meer
soren, die op hun beurt de opblaasgordijnen biedt.
activeren. Het systeem helpt voorkomen dat
de bestuurder en eventuele passagiers bij een
botsing met hun hoofd tegen de binnenkant WAARSCHUWING
van de auto slaan. Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel.
Draag altijd de veiligheidsgordel.

26
01 Veiligheid

WHIPS 01

Bescherming tegen whiplash-letsel, Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection WHIPS-systeem en kinderzitjes


WHIPS System) bestaat uit energieabsorberende rug- Het WHIPS-systeem beïnvloedt de bescher-
leuningen en speciaal voor het systeem ont- mende werking van kinderzitje en/of comfort-
wikkelde hoofdsteunen voor de beide voor- kussen niet negatief.
stoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een
aanrijding van achteren, afhankelijk van de Juiste zithouding
hoek waaronder en de snelheid waarmee het Voor optimale bescherming moeten de
achteropkomende voertuig de auto raakt en de bestuurder en de voorpassagier zoveel moge-
materiaaleigenschappen van dat voertuig. lijk in het midden van de stoel plaatsnemen en
de afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun
WAARSCHUWING zo klein mogelijk houden.

Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling Zorg dat u de werking van het WHIPS-
op de veiligheidsgordels. Draag altijd de vei- systeem niet nadelig beïnvloedt
ligheidsgordel.

Eigenschappen van de stoel


Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd,
klappen de rugleuningen van de voorstoelen
naar achteren zodat de zithouding van de
bestuurder en de passagier op de voorstoelen
verandert. Zo wordt de kans op zogeheten whi-
plash-letsel beperkt.

WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de stoel of het
Plaats geen voorwerpen op de vloer achter de
WHIPS-systeem aan en probeer ze nooit bestuurders- of passagiersstoel die het WHIPS-
zelf te repareren. Volvo adviseert u daarvoor systeem kunnen hinderen.
contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.

``

27
01 Veiligheid

01 WHIPS

WAARSCHUWING WAARSCHUWING
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
het zitgedeelte van de achterbank en de krachten zoals bij een aanrijding van ach-
rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat teren, moet u het WHIPS-systeem laten
u de werking van het WHIPS-systeem niet controleren. Volvo adviseert u het te laten
beïnvloedt. controleren door een erkende Volvo-werk-
plaats.
Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn
beschermende eigenschappen hebben ver-
loren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intact
is.
Volvo adviseert u contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats voor een
controle van het systeem, ook na een lichte
aanrijding van achteren.

Plaats geen voorwerpen op de achterbank die het


WHIPS-systeem kunnen hinderen.

WAARSCHUWING
Als u een van de ruggedeelten van de ach-
terbank hebt omgeklapt, moet u de voor-
stoel aan dezelfde kant naar voren schuiven
zodat de rugleuning van de stoel niet tegen
het omgeklapte ruggedeelte van de achter-
bank aankomt.

28
01 Veiligheid

Activering van de veiligheidssystemen 01

Activering van de veiligheidssystemen Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgebla- WAARSCHUWING


zen airbags.
Systeem Activering Rijd nooit met opgeblazen airbags. Ze kun-
• Volvo adviseert u het vervangen van de nen u bij het sturen danig in de weg zitten.
Gordelspanners Bij een frontale bot- onderdelen van de veiligheidssystemen in Ook de andere veiligheidssystemen kunnen
voorstoelen sing en/of aanrijding de auto over te laten aan een erkende beschadigd zijn. Langdurige blootstelling
in de zij en/of van Volvo-werkplaats. aan de rook- en stofdeeltjes die vrijkomen
achteren • Neem altijd contact op met een arts. bij het opblazen van de airbags kan oog- en
huidirritatie veroorzaken. Spoel bij irritatie
Gordelspanners Bij een frontale bot- met koud water. De snelheid waarmee de
N.B. airbags/gordijnen worden opgeblazen kan
achterbank sing.
De SRS-, SIPS-, IC-systemen en de gordel- in combinatie met de toegepaste materialen
Airbags (SRS) Bij een frontale bot- spanners worden bij een botsing slechts resulteren in schaaf- en brandwonden aan
sing.A eenmaal geactiveerd. de huid.

SIPS-airbags Bij een aanrijding in


de zijA WAARSCHUWING
De regelmodule van het airbagsysteem zit
Opblaasgordijnen Bij een aanrijding in in de middenconsole. Als de middencon-
(IC) de zijA sole doorweekt geraakt is, moet u de accu-
kabels loskoppelen. Probeer de auto niet te
WHIPS-systeem Bij aanrijdingen van starten, omdat de airbags daarbij geacti-
achteren veerd kunnen worden. Laat de auto weg-
A
slepen. Volvo adviseert u hem te laten weg-
Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen,
ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd slepen naar een erkende Volvo-werkplaats.
raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het gewicht van
het lichaam waarmee de auto in botsing komt, de snelheid
van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d.
zijn van invloed op de wijze van activering van de verschil-
lende veiligheidssystemen in de auto.

Wanneer de airbags werden opgeblazen, advi-


seert Volvo u het volgende:
• Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u
hem te laten wegslepen naar een erkende

29
01 Veiligheid

01 Safety mode

Rijden na een aanrijding Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat WAARSCHUWING
er geen brandstof lekt, kunt u proberen de
motor te starten. Probeer nooit zelf de auto te repareren of de
elektronische onderdelen te resetten nadat
Neem de transpondersleutel uit en open het de auto in de Safety mode heeft gestaan. Dit
bestuurdersportier. Als er vervolgens een mel- kan aanleiding geven tot letsel of een
ding verschijnt dat het contact ingeschakeld is, slechte functie van de auto. Volvo adviseert
dient u op de startknop te drukken. Sluit het u de auto altijd in een erkende Volvo-werk-
plaats te laten controleren en naar Normal
portier vervolgens en plaats de transponder-
Mode te laten resetten nadat de melding
sleutel terug. De elektronica van de auto pro- Safety mode Zie instructieb. is versche-
beert nu te resetten naar de normale stand. nen.
Probeer vervolgens de auto te starten.
G021062
Als de melding Safety mode Zie WAARSCHUWING
instructieb. nog steeds op het display staat,
Als de auto betrokken is geweest bij een aan- mag u niet met de auto rijden en hem evenmin Probeer onder geen beding de auto
rijding, kan de melding Safety mode Zie verslepen. Verborgen schade kan de auto tij- opnieuw te starten, als u brandstof ruikt ter-
instructieb. op het informatiedisplay verschij- dens het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als wijl de melding Safety mode wordt weer-
gegeven. Verlaat de auto onmiddellijk.
nen. Dit betekent dat de functionaliteit van de het lijkt dat u nog met de auto kunt rijden.
auto is verminderd. Safety mode is een veilig-
heidsfunctie die in werking treedt wanneer de Auto verzetten WAARSCHUWING
aanrijding een belangrijke onderdeel van de Als de melding Normal mode wordt weerge-
geven nadat de Safety mode Zie De auto mag niet worden weggesleept
auto zoals de brandstofleidingen, de sensoren
zolang deze in de Safety mode staat. De
voor een van de veiligheidssystemen of het instructieb. is gereset, mag u de auto voor-
auto moet worden weggesleept. Volvo advi-
remsysteem, kan hebben beschadigd. zichtig uit de huidige, gevaarlijke positie verrij- seert u hem te laten wegslepen naar een
den. Verrijd de auto niet verder dan nodig. erkende Volvo-werkplaats.
Auto proberen te starten
Controleer eerst of er geen brandstof uit de
auto is gelopen. Er mag evenmin een brand-
stofgeur waarneembaar zijn.

30
01 Veiligheid

Kinderen en veiligheid 01

Kinderen moeten comfortabel en veilig optimale voorwaarden voor een veilig vervoer N.B.
kunnen zitten van uw kind(eren), u weet bovendien zeker dat
de producten passen en eenvoudig in het Bij gebruik van op de markt verkrijgbare kin-
Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te derveiligheidsproducten is het van belang
vervoeren in een achterstevoren gemonteerd gebruik zijn.
dat u de bijgeleverde montage-instructies
kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3– zorgvuldig doorleest en nauwkeurig
4 jaar) en daarna tot een leeftijd van 10 jaar op/ N.B. opvolgt.
in een comfortkussen of een kinderzitje dat in Neem voor duidelijker instructies voor de
de rijrichting geplaatst is. bevestiging van kinderveiligheidsproducten Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
De plaats van het kind in de auto en de vereiste contact op met de producent. nooit vast aan de hendel waarmee u de voor-
uitrusting zijn afhankelijk van het gewicht en de stoel in de lengterichting verstelt of aan veren,
lengte van het kind (voor meer informatie, zie rails of balken onder de stoel. Door scherpe
Kinderzitjes randen kunnen de bevestigingsbanden
pagina 33).
beschadigd raken.
N.B. Raadpleeg voor de juiste montage de mon-
De wettelijke bepalingen voor het vervoer tage-instructies bij het kinderzitje.
van kinderen in de auto verschillen van land
tot land. Ga na welke regels er in uw land Positie van kinderzitjes
van kracht zijn.
Het volgende kan worden gebruikt:

Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen • een kinderzitje/comfortkussen op de pas-


altijd met de gordel goed om in de auto zitten. sagiersstoel, zolang de airbag aan de pas-
sagierszijde gedeactiveerd1 is.

G020739
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten. • en of meer kinderzitjes/comfortkussen op
Kinderzitjes en airbags gaan niet samen. de achterbank.
Volvo beschikt over kinderveiligheidsproduc-
ten (kinderzitjes, comfortkussen en bevesti- Plaats kinderzitjes/comfortkussens altijd op de
gingsmaterialen) die speciaal voor uw auto zijn achterbank als de airbag aan de passagiers-
ontwikkeld. Wanneer u voor kinderveiligheids- zijde geactiveerd is. Als de airbag wordt opge-
producten van Volvo kiest schept u niet alleen

1 Voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag, zie pagina 22.


``

31
01 Veiligheid

01 Kinderen en veiligheid

blazen, kan een kind op de passagiersstoel WAARSCHUWING Sticker airbag


ernstig letsel oplopen.
Gebruik geen kinderzitjes met stalen beu-
gels of andere constructies die tegen de
WAARSCHUWING ontgrendelingsknop van de gordelsluiting
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de kunnen aankomen. Dit om te voorkomen
passagiersstoel als de airbag (SRS) is geac- dat de gordels plotseling losschieten.
tiveerd. Zorg dat het kinderzitje niet met de boven- Sticker aan passagierszijde, op de korte kant van
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit kant tegen de voorruit aankomt. het dashboard, zie afbeelding op pagina 22.
op de passagiersstoel voorin plaatsnemen,
als de airbag (SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
aties opleveren.

32
01 Veiligheid

Kinderen en veiligheid 01

Aanbevolen kinderzitjes2
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
airbag)
Groep 0 Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) - Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) -
achterstevoren gemonteerd kinderzitje achterstevoren gemonteerd kinderzitje
max. 10 kg
bevestigd met ISOFIX-systeem. bevestigd met ISOFIX-systeem.
Groep 0+ Typegoedkeuring: E5 04301146. Typegoedkeuring: E5 03301146.
max. 13 kg Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) –
achterstevoren gemonteerd kinderzitje achterstevoren gemonteerd kinderzitje achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met veiligheidsgordel. bevestigd met veiligheidsgordel. bevestigd met veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E1 04301146. Typegoedkeuring: E1 03301146. Typegoedkeuring: E1 03301146.

Achterstevoren gemonteerd kinder- Achterstevoren gemonteerd kinder- Achterstevoren gemonteerd kinder-


zitje (Child Seat) – achterstevoren zitje (Child Seat) – achterstevoren zitje (Child Seat) – achterstevoren
gemonteerd kinderzitje bevestigd met gemonteerd kinderzitje bevestigd met gemonteerd kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel en bevestigings- veiligheidsgordel en bevestigings- veiligheidsgordel en bevestigings-
band. Gebruik een veiligheidskussen band. band.
tussen het kinderzitje en het dash-
Typegoedkeuring: E5 03135. Typegoedkeuring: E5 03135.
board.
Typegoedkeuring: E5 03135.

Kinderzitjes met universele goedkeu- Kinderzitjes met universele goedkeu- Kinderzitjes met universele goedkeu-
ring. ring. ring.

2 Om andere veiligheidszitjes te kunnen gebruiken dient uw auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44.
``

33
01 Veiligheid

01 Kinderen en veiligheid

Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
airbag)
Groep 1 Achterstevoren gemonteerd/omkeer- Achterstevoren gemonteerd/omkeer-
baar Volvo-kinderzitje (Volvo baar Volvo-kinderzitje (Volvo
9–18 kg
Convertible Child Seat) – achterstevo- Convertible Child Seat) – achterstevo-
ren gemonteerd kinderzitje bevestigd ren gemonteerd kinderzitje bevestigd
met veiligheidsgordel en bevestigings- met veiligheidsgordel en bevestigings-
band. band.
Typegoedkeuring: E5 04192. Typegoedkeuring: E5 04192.

Achterstevoren gemonteerd kinder- Achterstevoren gemonteerd kinder- Achterstevoren gemonteerd kinder-


zitje (Child Seat) – achterstevoren zitje (Child Seat) – achterstevoren zitje (Child Seat) – achterstevoren
gemonteerd kinderzitje bevestigd met gemonteerd kinderzitje bevestigd met gemonteerd kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel en bevestigings- veiligheidsgordel en bevestigings- veiligheidsgordel en bevestigings-
band. Gebruik een veiligheidskussen band. band.
tussen het kinderzitje en het dash-
Typegoedkeuring: E5 03135. Typegoedkeuring: E5 03135.
board.
Typegoedkeuring: E5 03135.

Britax Fixway – achterstevoren Britax Fixway – achterstevoren


gemonteerd kinderzitje bevestigd met gemonteerd kinderzitje bevestigd met
ISOFIX-systeem en bevestigingsband. ISOFIX-systeem en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 03171. Typegoedkeuring: E5 03171.

Kinderzitjes met universele goedkeu- Kinderzitjes met universele goedkeu- Kinderzitjes met universele goedkeu-
ring. ring. ring.

34
01 Veiligheid

Kinderen en veiligheid 01

Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
airbag)
Groep 2 Achterstevoren gemonteerd/omkeer- Achterstevoren gemonteerd/omkeer- Achterstevoren gemonteerd/omkeer-
baar Volvo-kinderzitje (Volvo baar Volvo-kinderzitje (Volvo baar Volvo-kinderzitje (Volvo
15–25 kg
Convertible Child Seat) – achterstevo- Convertible Child Seat) – achterstevo- Convertible Child Seat) – achterstevo-
ren gemonteerd kinderzitje bevestigd ren gemonteerd kinderzitje bevestigd ren gemonteerd kinderzitje bevestigd
met veiligheidsgordel en bevestigings- met veiligheidsgordel en bevestigings- met veiligheidsgordel en bevestigings-
band band band
Typegoedkeuring: E5 04192. Typegoedkeuring: E5 04192. Typegoedkeuring: E5 04192.

Achterstevoren gemonteerd/omkeer- Achterstevoren gemonteerd/omkeer-


baar Volvo-kinderzitje (Volvo baar Volvo-kinderzitje (Volvo
Convertible Child Seat) – in rijrichting Convertible Child Seat) – in rijrichting
gemonteerd kinderzitje bevestigd met gemonteerd kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel. veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E5 04191. Typegoedkeuring: E5 04191.

``

35
01 Veiligheid

01 Kinderen en veiligheid

Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
airbag)
Groep 2/3 Volvo-comfortkussen met rugleuning Volvo-comfortkussen met rugleuning Volvo-comfortkussen met rugleuning
(Volvo Booster Seat with backrest). (Volvo Booster Seat with backrest). (Volvo Booster Seat with backrest).
15–36 kg
Typegoedkeuring: E1 04301169. Typegoedkeuring: E1 04301169. Typegoedkeuring: E1 04301169.

Kinderzitje met of zonder rugleuning Kinderzitje met of zonder rugleuning Kinderzitje met of zonder rugleuning
(Booster Cushion with and without (Booster Cushion with and without (Booster Cushion with and without
backrest). backrest). backrest).
Typegoedkeuring: E5 03139. Typegoedkeuring: E5 03139. Typegoedkeuring: E5 03139.

Geïntegreerd kinderzitje (Integrated


Booster Cushion) – verkrijgbaar als
fabrieksoptie.
Typegoedkeuring: E5 03168.

36
01 Veiligheid

Kinderen en veiligheid 01

Geïntegreerde kinderzitjes met twee De geïntegreerde kinderzitjes zijn speciaal ont- Kinderzitje met twee standen uitklappen
standen* worpen om kinderen optimale bescherming te
Stand 1
bieden. In combinatie met de aanwezige vei-
ligheidsgordels zijn de kinderzitjes goedge-
keurd voor kinderen met een gewicht van 15
tot 36 kg en een lengte van 0,95 tot 1,40 m.
Zorg alvorens weg te rijden dat:
• het geïntegreerde kinderzitje met twee
standen correct ingesteld (zie onder-
staande tabel) en vergrendeld is
• de veiligheidsgordel goed strak langs het
G017875
lichaam van het kind loopt en nergens slap
hangt of verdraaid is
Goede positie: de gordel loopt over de schouder. • de veiligheidsgordel niet tegen de nek van
het kind aankomt of onder de schouder Trek de handgreep naar voren en omhoog
langs loopt (zie voorgaande afbeeldingen) om het kinderzitje vrij te geven.
• de heupgordel laag over het bekken loopt,
zodat deze maximale bescherming biedt.

Stand 1 Stand 2
Gewicht 22–36 kg 15–25 kg

Lengte 1,15–1,40 m 0,95–1,20 m


G017719

Voor aanwijzingen voor het gebruik van het


kinderzitje met twee standen (zie pagina 37–

G017697
Verkeerde positie: het hoofd mag niet boven de 38).
hoofdsteun uitsteken en de gordel mag niet onder
de schouder lopen.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 37


01 Veiligheid

01 Kinderen en veiligheid

Duw het kinderzitje naar achteren om het te Til het kinderzitje aan de voorkant op en pen in het zitgedeelte. Het is echter niet moge-
vergrendelen. duw het achteruit tegen het ruggedeelte aan lijk het kinderzitje vanuit de bovenste stand in
om het te vergrendelen. de onderste stand te zetten.
Stand 2

WAARSCHUWING
Volvo adviseert u reparatie- en vervangings-
werk over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats. Verricht geen wijzigingen in of
aanpassingen aan het geïntegreerde kin-
derzitje. Als een geïntegreerd kinderzitje aan
grote krachten heeft blootgestaan zoals tij-
dens een aanrijding, moet u het geïnte-
greerde kinderzitje in zijn geheel vervangen.
Ook als het geïntegreerde kinderzitje er
intact uitziet, kunnen er toch beschermende
eigenschappen verloren zijn gegaan. Het
geïntegreerde kinderzitje moet ook worden
Werk vanuit de onderste stand. Druk op de vervangen als het erg versleten is. Trek de handgreep naar voren om het zitje
knop. vrij te geven.

N.B.
Het is niet mogelijk het kinderzitje vanuit
stand 2 in stand 1 te zetten. U moet het zitje
dan eerst volledig neerklappen in het zitge-
deelte. Zie de tekst onder het kopje Kinder-
zitje met twee standen neerklappen.

Kinderzitje met twee standen


neerklappen
Het kinderzitje is zowel vanuit de bovenste als
G017784

vanuit de onderste stand volledig neer te klap-

38
01 Veiligheid

Kinderen en veiligheid 01

Duw het zitje met uw hand omlaag om het Kinderslot achterportieren Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag
zitje te vergrendelen. De bedieningsknoppen voor de ruiten in de om bij de bevestigingspunten te komen.
achterportieren en de openingshandgrepen op
WAARSCHUWING de achterportieren zijn te blokkeren, zodat de N.B.
achterportieren en de zijruiten niet meer van de Het ISOFIX-bevestigingssysteem is als
Als u de gebruiksinstructies voor het kin-
binnenzijde kunnen worden geopend. Voor accessoire verkrijgbaar voor de passagiers-
derzitje met twee standen niet opvolgt, is
het bij een aanrijding niet uitgesloten dat het meer informatie, zie pagina 64. stoel.
kind ernstig letsel oploopt.
ISOFIX-bevestigingssysteem voor Houd u altijd aan de montage-instructies van
BELANGRIJK veiligheidszitjes de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/baby-
zitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten vast-
Controleer voordat u het kinderzitje weer zet.
neerklapt of er geen losse voorwerpen
(zoals stukken speelgoed) in het gebied Afmetingscategorieën
onder het zitje liggen. Veiligheidszitjes kunnen net als auto’s verschil-
lende afmetingen hebben. Kinderzitjes passen
N.B. daardoor niet op alle zitplaatsen van de ver-
schillende modellen.
Bij het omklappen van het ruggedeelte van
de achterbank dient u eerst het kinderzitje Voor kinderzitjes met een ISOFIX-bevesti-
neer te klappen. gingssysteem zijn er daarom afmetingscate-
gorieën om gebruikers te helpen bij het kiezen
van het juiste kinderzitje (zie volgende tabel).
Achter de onderkant van de ruggedeelten op
de beide buitenste zitplaatsen van de achter-
bank gaan de bevestigingspunten voor het
ISOFIX-systeem schuil.
Symbolen op de bekleding van de ruggedeel-
ten (zie voorgaande afbeelding) geven de posi-
tie van deze bevestigingspunten aan.

``

39
01 Veiligheid

01 Kinderen en veiligheid

Afme- Beschrijving Afme- Beschrijving N.B.


tingscate- tingscate- Als een ISOFIX-kinderzitje geen afmetings-
gorie gorie categorie heeft, dient uw model op de lijst
met auto’s te staan waarvoor het kinderzitje
A Normale grootte, in rijrichting E Achterstevoren gemonteerd zich leent.
gemonteerd kinderzitje babyzitje

B Beperkte grootte (optie 1), in F Overdwars gemonteerd N.B.


rijrichting gemonteerd kinder- babyzitje, links
Volvo adviseert u contact op te nemen met
zitje
G Overdwars gemonteerd een Volvo-werkplaats over de ISOFIX-kin-
B1 Beperkte grootte (optie 2), in babyzitje, rechts derzitjes die Volvo aanbeveelt.
rijrichting gemonteerd kinder-
zitje
WAARSCHUWING
C Normale grootte, achterste- Plaats een kind nooit op de passagiersstoel
voren gemonteerd kinderzitje voorin, als de auto is uitgerust met een
geactiveerde airbag aan die kant.
D Beperkte grootte, achterste-
voren gemonteerd kinderzitje

Verschillende soorten ISOFIX-veiligheidszitjes


Type kinderzitje Gewicht Afmetingscate- Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje
gorie
Voorstoel Buitenste zitplaats ach-
terbank
Babyzitje, overdwars max. 10 kg F – –

G – –

40
01 Veiligheid

Kinderen en veiligheid 01

Type kinderzitje Gewicht Afmetingscate- Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje


gorie
Voorstoel Buitenste zitplaats ach-
terbank
Babyzitje, achterstevoren max. 10 kg E OK OK

Babyzitje, achterstevoren max. 13 kg E OK OK

D OK OK

C – OK

Veiligheidszitje, achterste- 9–18 kg D OK OK


voren
C – OK

Kinderzitje, in rijrichting 9–18 kg B OKA OKA

B1 OKA OKA

A OKA OKA
A Volvo adviseert een achterstevoren gemonteerd veiligheidszitje voor deze categorie.

``

41
01 Veiligheid

01 Kinderen en veiligheid

Bovenste bevestigingspunten voor N.B.


kinderzitjes
Bij auto’s met hoofdsteunen op de beide
buitenste zitplaatsen van de achterbank
gaat het monteren van dergelijke veilig-
heidszitjes makkelijker, als u deze hoofd-
steunen omklapt.

N.B.
Bij een bagageruimte die met een bagage-
rolhoes kan worden afgedekt, dient de rol-
hoes te worden verwijderd voordat er een
kinderzitje aan de bevestigingspunten kan
worden vastgezet.

De auto is uitgerust met bovenste bevesti- Zie de aanwijzingen van de fabrikant van het
gingspunten voor bepaalde kinderzitjes die in kinderzitje voor gedetailleerde informatie over
de rijrichting worden gemonteerd. Deze beves- de manier waarop u het zitje aan de bovenste
tigingspunten zitten achter op het zitgedeelte bevestigingspunten vastzet.
van de achterbank.
De bovenste bevestigingspunten zijn voorna- WAARSCHUWING
melijk bestemd om een in de rijrichting gemon- Haal de bevestigingsband van een kinder-
teerd kinderzitje aan te bevestigen. Volvo advi- zitje altijd onder de hoofdsteun van de ach-
seert u kleine kinderen zo lang mogelijk in een terbank door, voordat u de gordel in de slui-
achterstevoren gemonteerd kinderzitje te blij- ting aanbrengt.
ven vervoeren.

42
01 Veiligheid

01

43
Transpondersleutel/sleutelblad............................................................... 46
Privacy locking*....................................................................................... 52
Batterij vervangen transpondersleutel/PCC*.......................................... 54
Keyless drive*.......................................................................................... 56
Vergrendelen/ontgrendelen.................................................................... 59
Kinderslot................................................................................................ 64
Alarm*...................................................................................................... 65

44 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


SLOTEN EN ALARM
02 Sloten en alarm

Transpondersleutel/sleutelblad

Algemene informatie tels mee naar de werkplaats. Ter voorkoming Knippersignalen bij vergrendelen/
Bij de auto worden 2 transpondersleutels of van diefstal moet de code van de zoekgeraakte ontgrendelen
02 transpondersleutel uit het systeem worden
PCC’s (Personal Car Communicator geleverd. Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt
U gebruikt ze om de auto te starten en deze te gewist. met een transpondersleutel, lichten de rich-
vergrendelen en ontgrendelen. Hoeveel sleutels er voor de auto geprogram- tingaanwijzers een bepaald aantal malen op
meerd zijn kunt u controleren onder om aan te geven dat de auto op de juiste
U kunt extra transpondersleutels bestellen. Er
Instellingen van de auto manier vergrendeld/ontgrendeld is.
zijn maximaal 6 transpondersleutels voor één
en dezelfde auto te programmeren en te Autosleutelgeheugen Aantal sleutels. • Vergrendelen - lichten eenmaal op
gebruiken. Voor een beschrijving van het menusysteem, • Ontgrendelen - lichten tweemaal op.
PCC’s kennen meer functies dan een trans- zie pagina 136. Bij het vergrendelen gebeurt dit alleen als alle
pondersleutel in standaarduitvoering. De rest portieren na het sluiten correct zijn vergren-
Sleutelgeheugen1, buitenspiegels en
van dit hoofdstuk gaat over functies die voor- deld.
komen op zowel de PCC als op de transpon- bestuurdersstoel
De instellingen worden automatisch gekop- Functie kiezen
dersleutel.
peld aan de transpondersleutel die op dat U kunt de functie activeren/deactiveren onder
moment in gebruik is, zie pagina 81 en resp. Instellingen van de auto
WAARSCHUWING 101. Lichtinstellingen Auto is op slot, lampje
Als er kinderen in de auto zitten:
U kunt de functie activeren/deactiveren onder en Instellingen van de auto
Let er bij het verlaten van de auto op dat u Instellingen van de auto Lichtinstellingen Auto is open, lampje.
de stroomtoevoer naar de elektrisch
bedienbare zijruiten en het schuifdak ver- Autosleutelgeheugen Pos. stoelen en
Voor een beschrijving van het menusysteem,
breekt door de transpondersleutel uit te spiegels. zie pagina 136.
nemen.
Voor een beschrijving van het menusysteem,
zie pagina 136. Elektronische startblokkering
Zoekgeraakte transpondersleutel Elke transpondersleutel heeft zijn eigen, unieke
Voor auto’s met Keyless drive-systeem, zie code. U kunt alleen in de auto rijden, wanneer
Bij verlies van een transpondersleutel kunt u
pagina 56. u een transpondersleutel met de juiste code
een nieuwe bestellen bij een werkplaats –
geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk- gebruikt.
plaats. Neem de resterende transpondersleu-

1 Alleen in combinatie met elektrisch bedienbare bestuurdersstoel en elektrisch inklapbare buitenspiegels.

46
02 Sloten en alarm

Transpondersleutel/sleutelblad

De onderstaande foutmeldingen op het infor- Melding Betekenis Melding Betekenis


matiedisplay van het instrumentenpaneel hou-
den verband met de elektronische startblok- Sleutelfout Storing tijdens het Startblokkering Storing in het start- 02
kering: Opnieuw insteken uitlezen van de Start opnieuw blokkeringssysteem
transpondersleutel tijdens het starten.
tijdens het starten – Het wordt geadvi-
Sleutel uitnemen, seerd contact op te
opnieuw aanbren- nemen met een
gen en een nieuwe erkende Volvo-
startpoging doen. werkplaats, als de
storing aanhoudt.
Autosleutel niet Storing tijdens het
gevonden uitlezen van de PCC
Voor het starten van de auto, zie pagina 111.
tijdens het starten –
(Geldt alleen voor
Nieuwe startpoging
Keyless drive met
doen.
PCC.)
Als de storing aan-
houdt: Transpon-
dersleutel in het
contactsleutel
duwen en een
nieuwe startpoging
doen.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 47


02 Sloten en alarm

Transpondersleutel/sleutelblad

Functies Bij lang indrukken (ten minste 4 seconden)


worden alle zijruiten tegelijkertijd geopend.
02
De gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren
is dusdanig te wijzigen dat bij eenmaal indruk-
ken van de knop eerst het bestuurdersportier
ontgrendeld wordt en bij de tweede maal
indrukken – één en ander binnen 10 seconden
– de resterende portieren te ontgrendelen.
De functie is te wijzigingen in het menusysteem

G021079
onder Instellingen van de auto

G021078
Instellingen vergrendelen Portieren
PCC*, Personal Car Communicator. ontgrendelen met de beide opties Alle
Transpondersleutel. Informatie portieren en 1st chauffeur, dan rest. Voor
Vergrendelen een beschrijving van het menusysteem, zie
Functietoetsen pagina 136.
Ontgrendelen Vergrendelen – Vergrendelt de portieren Duur naderingslicht – Bestemd om de
“Approach”-verlichting en de achterklep en activeert het alarm. verlichting van de auto op afstand in te scha-
Bij lang indrukken (ten minste 2 seconden) kelen. Voor meer informatie, zie pagina 91.
Achterklep
worden alle zijruiten en het schuifdak* tegelij-
Achterklep – Ontgrendelt alleen de ach-
Paniekfunctie kertijd gesloten.
terklep en deactiveert de alarmfunctie voor de
achterklep. Bij auto’s met elektrische achter-
WAARSCHUWING klepbediening* wordt de klep geopend bij lang
Controleer of niemand met de handen indrukken. Voor meer informatie, zie
bekneld raakt wanneer u het schuifdak en pagina 61.
de zijruiten vanaf de transpondersleutel
sluit. Paniekfunctie – bestemd om in noodge-
vallen de aandacht van anderen te trekken.
Ontgrendelen – Ontgrendelt de portieren Als u de toets ten minste 3 seconden lang inge-
en de achterklep en deactiveert het alarm. drukt houdt of tweemaal achtereen binnen

48
02 Sloten en alarm

Transpondersleutel/sleutelblad

3 seconden indrukt, worden de richtingaanwij- Specifieke functies, PCC* N.B.


zers, de interieurverlichting en de claxon geac-
tiveerd. Als bij herhaaldelijk gebruik van de 02
informatietoets – op verschillende tijdstip-
U kunt deze functie met dezelfde toets weer pen en verschillende plaatsen – blijkt dat
uitschakelen, als de functie minimaal 5 secon- geen van de controlelampjes gaat branden
den actief geweest is. Als u niets doet, wordt (en dat evenmin na 7 seconden alsook
de functie na 2 minuten en 45 seconden auto- nadat de controlelampjes op de PCC om de
matisch uitgeschakeld. beurt oplichtten), dient u contact op te
nemen met een werkplaats – geadviseerd
Bereik transpondersleutel wordt een erkende Volvo-werkplaats.
De functies van de transpondersleutel zijn tot

G021080
op ca. 20 m afstand van de auto te gebruiken. De controlelampjes verstrekken informatie
Als de auto niet reageert bij bediening van een zoals aangegeven op de volgende afbeelding:
toets – probeer het dan op minder grote PCC*, Personal Car Communicator.
afstand opnieuw. Informatietoets
Controlelampjes
N.B.
Na een druk op de informatietoets kunt u
Er kunnen storingen optreden in de functies
bepaalde informatie over de auto uitlezen aan
van de transpondersleutel door radiogolven
in de lucht, omringende gebouwen, topo- de hand van de controlelampjes.
grafische omstandigheden e.d. Het is altijd
mogelijk de auto te vergrendelen/ontgren- Gebruik van de informatietoets
delen met het sleutelblad, zie pagina 50.  Druk op de informatietoets .
> Ca. 7 seconden lang lichten de contro-
lelampjes op de PCC om de beurt op.
Dit geeft aan dat informatie over de auto Continu groen licht: de auto is vergrendeld.
wordt uitgelezen.
Continu oranje licht: de auto is ontgren-
Als u gedurende dit tijdsbestek op een
deld.
van de andere toetsen drukt, wordt de
uitlezing beëindigd.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 49


02 Sloten en alarm

Transpondersleutel/sleutelblad

Continu rood licht: het alarm is afgegaan de laatste keer vergrendeld/ontgrendeld werd bedienen is vanaf de transpondersleutel,
na vergrendeling van de auto. de juiste status aan. zie pagina 57.
02
De beide rode controlelampjes lichten
N.B. • het mechanische kinderslot op de achter-
beurtelings rood op: het alarm is minder portieren te activeren/deactiveren, zie
dan 5 minuten geleden afgegaan. Als binnen het bereik van de PCC geen pagina 64.
van de controlelampjes brandt bij het • de toegang tot het dashboardkastje en de
Bereik PCC indrukken van de informatietoets, vertoont bagageruimte (Privacy locking*) te blokke-
Het bereik van de PCC voor vergrendeling, de communicatie tussen de PCC en de auto ren, zie pagina 52.
ontgrendeling en bediening van de achterklep mogelijk storingen onder invloed van radio-
is ca. 20 m rond de auto, voor de overige func- golven in de lucht, omringende gebouwen, • de airbag voor de voorpassagier
topografische omstandigheden e.d. (PACOS)* te activeren/deactiveren, zie
ties geldt een maximumbereik van ca. 100 m. pagina 22.
Als de auto niet reageert bij bediening van een
toets – probeer het dan op minder grote Afneembaar sleutelblad Sleutelblad verwijderen
afstand opnieuw.
De transpondersleutel bevat een afneembaar
metalen sleutelblad waarmee u enkele functies
N.B.
kunt activeren en bepaalde handelingen kunt
Er kunnen storingen optreden in de functie uitvoeren.
van de informatietoets door radiogolven in
de lucht, omringende gebouwen, topogra- De unieke code van de sleutelbladen is bekend
fische omstandigheden e.d. bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook
nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld.
Buiten bereik PCC Functies sleutelblad

G021082
Als de PCC op dermate grote afstand van de U kunt het afneembare sleutelblad van de
auto is dat er geen informatie over de auto kan transpondersleutel gebruiken om:
worden uitgelezen, wordt de laatst bekende
• het bestuurdersportier handmatig te ope- Haal de veerbelaste pal opzij.
status van de auto weergegeven zonder dat de
lampjes op de PCC om de beurt oplichten. nen, als de centrale vergrendeling niet te
Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar ach-
Als er meerdere PCC’s voor de auto in gebruik teren.
zijn, geeft uitsluitend de PCC waarmee de auto

50 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


02 Sloten en alarm

Transpondersleutel/sleutelblad

Sleutelblad aanbrengen
Plaats het sleutelblad voorzichtig terug in de
transpondersleutel. 02

1. Houd de transpondersleutel met de gleuf


omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf
zakken.
2. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U
hoort een klikgeluid wanneer het sleutel-
blad goed vastzit.

Portier ontgrendelen met sleutelblad


Als de centrale vergrendeling niet op de trans-
pondersleutel reageert (omdat de batterijen bij-
voorbeeld leeg zijn), kunt u het bestuurders-
portier op de volgende manier ontgrendelen en
openen:
1. Ontgrendel het bestuurdersportier met het
sleutelblad in de slotcilinder van de por-
tierhandgreep.

N.B.
Wanneer u het portier met het sleutelblad
ontgrendeld hebt en vervolgens opent, gaat
het alarm af.

2. Schakel het alarm uit door de transpon-


dersleutel in het contactslot te steken.
Voor auto’s met Keyless drive-systeem, zie
pagina 57.

51
02 Sloten en alarm

Privacy locking*

Algemene informatie over Privacy De functie Privacy locking is bestemd voor als Activeren/deactiveren
locking u de auto afgeeft voor een onderhoudsbeurt of
02 als u hem bij een hotel of iets dergelijks laat
parkeren. Het dashboardkastje is dan vergren-
deld en het achterklepslot is niet via de centrale
vergrendeling te openen – de achterklep is niet
meer te bedienen met de knoppen op de voor-
portieren of die op de transpondersleutel.
Dit betekent dat de transpondersleutel zonder
het sleutelblad alleen kan worden gebruikt om
het alarm te activeren/deactiveren, de portie-

G020508
G017869
ren te openen en in de auto te rijden.
De transpondersleutel zonder sleutelblad kunt Privacy locking activeren.
u vervolgens overhandigen aan service- of
Vergrendelingspunten voor transpondersleutel Privacy locking activeren:
met sleutelblad. hotelpersoneel – het losse sleutelblad houdt u
bij zich. Duw het sleutelblad in de slotcilinder van
het dashboardkastje.
N.B. Draai het sleutelblad 180 graden rechtsom.
Vergeet niet de bagagerolhoes over de Bij een vergrendeld kastje staat het sleu-
lading heen uit te rollen voordat u de ach- telgat verticaal.
terklep sluit (zie pagina 242).
Neem het sleutelblad uit. Ondertussen ver-
schijnt een melding op het informatiedis-
play.
Het dashboardkastje is daarmee vergrendeld
G017870

en de achterklep is niet meer te ontgrendelen


via de transpondersleutel of de knop voor cen-
Vergrendelingspunten voor transpondersleutel trale vergrendeling.
zonder sleutelblad (Privacy locking geactiveerd).

52 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


02 Sloten en alarm

Privacy locking*

N.B.
Plaats het sleutelblad niet in de transpon- 02
dersleutel terug, maar houd het bij u en
bewaar het goed.

• Houd voor het deactiveren de omgekeerde


volgorde aan.
Om alleen het dashboardkastje te vergrende-
len, zie pagina 60.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 53


02 Sloten en alarm

Batterij vervangen transpondersleutel/PCC*

Accu vervangen Batterij vervangen


Vervang de batterijen, als: Let erop hoe de batterij(en) aan de binnen-
02 zijde van de afdekking vastzit(ten). Let
• het informatiesymbool oplicht en Vervang daarop op de pluszijde + en de minzijde –.
batterij autosleutel op het display staat
en/of Transpondersleutel (1 batterij)
1. Werk de batterij voorzichtig los.
• de sloten herhaalde malen achtereen niet 2. Plaats een nieuwe met de pluszijde (+)
reageren op het signaal van een transpon-
omlaag.
dersleutel die zich binnen een straal van
20 m rond de auto bevindt. PCC* (2 batterijen)
Openen 1. Werk de batterijen voorzichtig los.
Haal de veerbelaste pal opzij. 2. Plaats eerst een nieuwe met de pluszijde
(+) omhoog.
Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar
achteren. 3. Leg het witte plasticvel op de geplaatste
nieuwe batterij en breng daarna nog een
Steek een kruiskopschroevendraaier nieuwe batterij aan met de pluszijde (+)
met een dikte van 3 mm in de opening ach- omlaag.
ter de veerbelaste pal en werk de trans-
pondersleutel voorzichtig open. Batterijtype
Gebruik batterijen met het opschrift CR2430,
3 V (twee per transpondersleutel en twee per
N.B.
PCC).
Houd de transpondersleutel met de toetsen
omhoog om te voorkomen dat de batterijen In elkaar zetten
bij het openen van de afdekking op de grond 1. Druk de afdekking weer op de transpon-
vallen. dersleutel vast.
2. Houd de transpondersleutel met de gleuf
BELANGRIJK omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf
Kom niet met uw vingers aan de polen van zakken.
de batterijen of de contactvlakken, omdat
ze daardoor slechter kunnen presteren.

54 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


02 Sloten en alarm

Batterij vervangen transpondersleutel/PCC*

3. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U


hoort een klikgeluid wanneer het sleutel-
blad goed vastzit. 02

BELANGRIJK
Zorg dat de oude batterij(en) wordt/worden
afgevoerd op een milieuontlastende manier.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 55


02 Sloten en alarm

Keyless drive*

Vergrendelings- en startsysteem maximaal 1,5 m rond de portierhandgrepen of Onbevoegden kunnen de portieren er dan niet
zonder sleutel (alleen PCC1) de achterklep bevinden. Dit betekent dat u de meer mee openen.
02 PCC bij u moet dragen om een portier te ver-
Als er echter ingebroken wordt en iemand de
Algemene informatie grendelen of ontgrendelen. Wanneer u aan de
PCC in de auto vindt, wordt de PCC weer
ene kant van de auto staat, is het niet mogelijk
geactiveerd. Pas daarom goed op al uw PCC’s.
om met de PCC een portier aan de andere kant
te vergrendelen of ontgrendelen.
BELANGRIJK
De rode cirkels op de nevenstaande afbeelding
geven het dekkingsgebied van de systeeman- Laat een PCC nooit onbeheerd in de auto
liggen.
tennes aan.
Als alle PCC’s uit de auto worden genomen
Storingen in de functie van een PCC
terwijl de motor loopt, sleutelstand II actief is
De Keyless drive-functie kan verstoord worden
(zie pagina 78) of alle portieren worden geslo-
door elektromagnetische velden en afscher-
ten, verschijnt er een waarschuwingsmelding
mingen. Leg de PCC daarom niet dicht bij een
op het informatiedisplay en klinkt er een
mobiele telefoon of metalen voorwerpen.
geluidssignaal.
Met de Keyless drive-functie van de PCC kunt Als er desondanks toch storingen optreden,
u zonder een sleutel te gebruiken de auto ont- Wanneer een van de PCC’s weer in de auto is
moet u de PCC en het sleutelblad als trans-
grendelen, starten en vergrendelen. U hoeft de gelegd, verdwijnen de waarschuwingsmelding
pondersleutel gebruiken, zie pagina 48.
PCC alleen bij u te dragen. Het systeem maakt en het geluidssignaal nadat:
het eenvoudiger om de auto te openen wan- • er is een portier geopend of gesloten
neer u bijvoorbeeld uw handen vol hebt.
• de transpondersleutel is in het contactslot
Beide PCC’s van de auto ondersteunen de gestoken
Keyless drive-functie. U kunt meer PCC’s bij- • de knop READ is ingedrukt.
bestellen, zie pagina 46.
Veilig gebruik van uw PCC
Bereik PCC Als u een PCC met Keyless drive-functie in de
Om een portier of de achterklep te kunnen ope- auto laat liggen, wordt de PCC bij het vergren-
nen moet de PCC zich binnen een straal van delen van de auto tijdelijk gedeactiveerd.

1 Personal Car Communicator, zie pagina 49.

56 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


02 Sloten en alarm

Keyless drive*

Vergrendelen Ontgrendelen > De kunststof afdekking komt automa-


Er wordt ontgrendeld wanneer iemand een tisch los, wanneer u het blad recht
portierhandgreep beetpakt of op het met rub- omhoog de opening induwt. 02
ber beklede drukplaatje van de achterklep 2. Steek het sleutelblad in de slotcilinder en
drukt – open het portier of de achterklep op de ontgrendel het portier.
normale manier.
3. Plaats de kunststof afdekking na ontgren-
Ontgrendelen met sleutelblad deling terug.

N.B.
Wanneer u het bestuurdersportier met het
sleutelblad ontgrendelt en vervolgens
opent, gaat het alarm af. Het wordt uitge-
Bij auto’s met Keyless drive-systeem zit er een schakeld door de PCC in het contactslot te
knop op de buitenhandgreep van de portieren. steken, zie pagina 66.
Vergrendel de portieren en de achterklep door
op de vergrendelingsknop op een van de por- Sleutelgeheugen2, bestuurdersstoel en
tierhandgrepen aan de buitenkant te drukken. buitenspiegels
Alle portieren inclusief de achterklep moeten Geheugenfunctie van PCC
zijn gesloten, voordat u de auto kunt vergren- Als meerdere personen met elke hun eigen
Om bij de slotcilinder te komen dient de kunst-
delen – de auto wordt anders niet vergrendeld. PCC met Keyless drive-functie naar de auto
stof afdekking van de portierhandgreep te wor-
den verwijderd: lopen, nemen de bestuurdersstoel en de bui-
N.B. tenspiegels de stand in die ligt opgeslagen in
Bij een auto met een automatische versnel- 1. Duw het sleutelblad ca. 1 cm recht de PCC van degene die het bestuurdersportier
lingsbak dient de keuzehendel in stand P te omhoog in de opening aan de onderkant opent.
worden gezet, aangezien de auto anders van de portierhandgreep/afdekking – niet
niet vergrendeld of op alarm gezet kan wor- wrikken. Wanneer het bestuurdersportier bijvoorbeeld
den. werd geopend door persoon A met PCC A,

2 Alleen in combinatie met elektrisch bedienbare bestuurdersstoel en elektrisch inklapbare buitenspiegels.


``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 57


02 Sloten en alarm

Keyless drive*

maar persoon B met PCC B zal gaan rijden, zijn Locatie antennes WAARSCHUWING
de instellingen als volgt te wijzigen:
02 Dragers van een pacemaker dienen min-
• Staand naast het bestuurdersportier of zit- stens 22 cm afstand te houden tot de anten-
tend achter het stuur drukt persoon B op nes van het Keyless drive-systeem. Dit om
de ontgrendelingstoets van zijn PCC, zie eventuele storingen in de pacemaker als
pagina 48. gevolg van het Keyless drive-systeem uit te
sluiten.
• Kies een van de drie mogelijk positiege-
heugens voor de stoel met de stoelknop-
pen 1–3, zie pagina 81.
• Zet de stoel en de spiegels handmatig in
de juiste stand (zie pagina 81 en 101).

G021179
Vergrendelingsinstellingen
De Keyless drive-functie is aan te passen door
Het Keyless drive-systeem werkt met een aan-
in het menusysteem aan te geven welke por-
tal antennes die op verschillende locaties inge-
tieren er ontgrendeld moeten worden; dit
bouwd zijn in de auto:
onder Instellingen van de auto
Achterklep, bij de wissermotor
Instellingen vergrendelen Op afstand
openen. Portierhandgreep, linksachter
Voor een beschrijving van het menusysteem, Plafond, in het midden, boven de achter-
zie pagina 136. bank
Bagageruimte, in het midden, helemaal
voorin, onder de vloer
Portierhandgreep, rechtsachter
Middenconsole, onder achterstuk
Middenconsole, onder voorstuk.

58 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


02 Sloten en alarm

Vergrendelen/ontgrendelen

Van de buitenzijde Van de binnenzijde Bij lang indrukken (ten minste 4 seconden)
Met de transpondersleutel kunt u alle portieren worden alle zijruiten* tegelijkertijd geopend.
Centrale vergrendeling 02
en de achterklep gelijktijdig vergrendelen/ont- • Trek eenmaal aan de openingshandgreep
grendelen. Het is mogelijk een andere ontgren- en laat deze vervolgens los – het portier is
delingsvolgorde te kiezen, zie Ontgrendelen ontgrendeld. Wanneer u nogmaals aan de
met transpondersleutel 48. handgreep trekt wordt het portier
geopend.
Als u niet met de transpondersleutel kunt ver-
grendelen/ontgrendelen is de batterij mogelijk Vergrendelen
leeg – vergrendel/ontgrendel het bestuurders- • Druk nadat u de voorportieren hebt geslo-
portier dan met het afneembare sleutelblad, zie ten op de knop voor de centrale vergren-
pagina 50. deling .
Bij lang indrukken (ten minste 2 seconden)
WAARSCHUWING
worden alle zijruiten en het schuifdak* tegelij-
Let erop dat inzittenden in de auto kunnen kertijd gesloten.
worden opgesloten, als u die van de buiten- Centrale vergrendeling.
zijde vergrendelt. Alle portieren zijn ook afzonderlijk te vergren-
Met de knop voor de centrale vergrendeling op
delen met hun vergrendelingsknop – het portier
de voorportieren kunt u alle portieren en de
moet uiteraard dichtstaan.
Automatische hervergrendeling achterklep tegelijkertijd vergrendelen of ont-
Als u geen van de portieren noch de achterklep grendelen. Doorluchtfunctie
binnen 2 minuten na ontgrendeling van de bui- • Druk de rechterkant van de knop in om Bij lang indrukken van de knop voor centrale
tenzijde met de transpondersleutel opent, wor- vergrendeling (ten minste 4 seconden)
te vergrendelen en de linkerkant om te
den alle sloten automatisch weer vergrendeld. worden alle zijruiten tegelijkertijd geopend –
ontgrendelen.
Deze functie beperkt de kans dat u de auto per om bijv. bij warm weer snel voor frisse lucht in
ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. (Voor Ontgrendelen de auto te zorgen.
auto’s met alarmsysteem, zie pagina 65.) Een portier kan op twee manieren van de bin-
nenkant worden ontgrendeld: Automatische vergrendeling
Bij het wegrijden worden de portieren en de
• Bij het indrukken van de knop voor centrale achterklep automatisch vergrendeld.
vergrendeling .
U kunt de functie activeren/deactiveren onder
Instellingen van de auto Instellingen
``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 59


02 Sloten en alarm

Vergrendelen/ontgrendelen

vergrendelen Portieren autom. op slot. • Houd voor het ontgrendelen de omge- De portieren blijven vergrendeld en beveiligd.
(Voor een beschrijving van het menusysteem, keerde volgorde aan.
02 • De achterklep wordt weliswaar ontgren-
zie pagina 136.) Voor meer informatie over Privacy locking, zie deld maar blijft dichtstaan – druk lichtjes
pagina 52. tegen op het met rubber bekleding druk-
Dashboardkastje plaatje onder de buitenhandgreep en open
Achterklep de klep.
Als de klep niet binnen 2 minuten na ontgren-
Ontgrendelen met transpondersleutel deling wordt geopend, wordt de klep weer ver-
grendeld en het alarm opnieuw geactiveerd.

Van de binnenzijde ontgrendelen


G020548

Het dashboardkastje valt alleen te vergrende-


len/ontgrendelen met het afneembare sleutel-
blad van de transpondersleutel. (Voor informa-
tie over het sleutelblad, zie pagina 50). Met de toets op de transpondersleutel is
het mogelijk om de alarmfunctie voor de ach-
Dashboardkastje vergrendelen: terklep te deactiveren* zodat u de achterklep
Duw het sleutelblad in de slotcilinder van apart kunt ontgrendelen. Om de achterklep te ontgrendelen:
het dashboardkastje. Bij auto’s met alarm* dooft de alarmindicatie op  Druk op de knop (1) op het verlichtingspa-
Draai het sleutelblad 90 graden rechtsom. het dashboard om aan te geven dat niet alle neel.
Het sleutelgat staat horizontaal wanneer onderdelen van de auto beveiligd zijn. De > De klep wordt ontgrendeld en kan bin-
het kastje vergrendeld is. niveausensoren en bewegingsmelders als- nen 2 minuten worden geopend (als de
mede de sensoren in de opening van de ach- auto vanaf de binnenzijde vergrendeld
Neem het sleutelblad uit. werd).
terklep worden buiten werking gesteld.

60 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


02 Sloten en alarm

Vergrendelen/ontgrendelen

Vergrendelen met transpondersleutel BELANGRIJK kel treedt de beveiliging tegen overbelasting in


 Druk op de toets voor vergrendeling op de werking.
Let op de dakhoogte bij het gebruik van de 02
transpondersleutel , zie pagina 48. elektrische achterklepbediening. Maak • Gebeurt dit tijdens het openen dan wordt
> Bij auto’s met alarm* gaat de alarmindi- geen gebruik van de elektrische achterklep- de elektrische achterklepbediening uitge-
catie op het dashboard knipperen om bediening bij een geringe dakhoogte of schakeld en de achterklep vrijgegeven.
aan te geven dat het alarm geactiveerd houd de achterklep goed in de gaten om de
openingsfunctie tijdig te kunnen onderbre-
• Gebeurt dit tijdens het sluiten dan gaat de
is. achterklep weer helemaal open.
ken (zie onder het kopje “Openingsfunctie
achterklep onderbreken”).
Elektrische achterklepbediening* WAARSCHUWING
N.B. Let op het gevaar voor beknelling tijdens het
openen/sluiten. Controleer alvorens de ach-
• Om oververhitting tegen te gaan wordt terklep te openen/sluiten of er niemand in
het systeem bij continu gebruik gedu- de buurt van de achterklep staat, omdat
rende 60 seconden automatisch uitge- ernstig beknellingsletsel anders niet uitge-
schakeld. Ca. 10 minuten later is het sloten kan worden.
opnieuw klaar voor gebruik. Bedien de achterklep altijd onder toezicht.
• Als de startaccu ontladen of losgekop-
peld is geweest, moet de achterklep Achterklep handmatig bedienen
eenmaal handmatig worden geopend Het systeem wordt uitgeschakeld, als het met
G017876

en gesloten om het systeem te resetten. rubber beklede drukplaatje onder de buiten-


handgreep een tweede maal wordt bediend. U
Sneeuw en wind kunt de achterklep vervolgens handmatig ope-
Als de achterklep tijdens het openen omlaag- nen/sluiten.
komt door bijvoorbeeld een dikke laag sneeuw
of harde wind, dan wordt de achterklep auto- Achterklep openen
matisch gesloten. De achterklep is op drie manieren te
openen, waarvan twee met behulp
Beveiliging tegen overbelasting van deze knop:
Als de achterklep tijdens het openen/sluiten in
zekere mate wordt gehinderd door een obsta-

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 61


02 Sloten en alarm

Vergrendelen/ontgrendelen

• Knop op verlichtingspaneel lang indrukken “Beveiliging tegen overbelasting” elders in dit Tijdelijk deactiveren
– houd de knop ingedrukt totdat de ach- hoofdstuk).
02 terklep wordt geopend.
• Knop op transpondersleutel lang indruk- Safelock-functie*1
ken – houd de knop ingedrukt totdat de
achterklep wordt geopend. Bij activering van de Safelock-functie worden
alle vergrendelingsknoppen en openingshand-
• Met rubber beklede drukplaatje onder bui- grepen mechanisch losgekoppeld, wat het
tenhandgreep licht indrukken en de klep openen van de portieren van de binnenzijde
openen. onmogelijk maakt.
Achterklep sluiten Met de transpondersleutel activeert u de Safe-
De achterklep is te sluiten met deze lock-functie die ca. 10 seconden na vergren-
knop op de achterklep of handmatig. deling van de portieren in werking treedt.
• Druk op de knop – de klep wordt automa- Geactiveerde menu-opties staan aangekruist.
tisch gesloten. N.B. Navigatie
Als er binnen deze vertragingsperiode een ENTER
Openings-/sluitfunctie achterklep
van de portieren wordt geopend, wordt de
onderbreken functie geannuleerd en het alarm uitgescha- MENU
Dit kan op vier manieren, waarvan keld.
drie met behulp van deze knop: EXIT
• Druk op de knop op het verlichtingspaneel Bij Safelock is de auto alleen met de transpon- Als u de portieren van de buitenzijde wilt ver-
• Druk op de knop op de transpondersleutel dersleutel te ontgrendelen. Het bestuurders- grendelen terwijl er iemand in de auto achter-
portier is ook te ontgrendelen met het afneem- blijft, kunt u de Safelock-functie tijdelijk uit-
• Druk op de knop op de achterklep
bare sleutelblad. schakelen. Dat gaat als volgt:
• Druk op het met rubber beklede drukpla-
tje onder de buitenhandgreep. 1. Open het menusysteem en ga naar
Instellingen van de auto (voor een gede-
De beweging van de achterklep wordt op
tailleerde beschrijving van het menusys-
dezelfde manier onderbroken als bij activering
teem (zie pagina 136)).
van de beveiliging tegen overbelasting (zie

1 Alleen in combinatie met een alarmsysteem.

62 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


02 Sloten en alarm

Vergrendelen/ontgrendelen

2. Kies Verlaagde guard. Als u geen wijzigingen in het vergrende-


lingssysteem wenst
3. Kies Eenmalig inschakelen. 02
> Op het display van het instrumentenpa-  Vergrendel de auto zonder een keuze te
neel verschijnt de melding Beveil. maken.
verlaagd Zie instructieb. en de Safe- of
lock-functie wordt uitgeschakeld bij
vergrendeling van de auto.  Druk op EXIT en vergrendel de auto.
of
N.B.
 Kies Vraag bij uitgang.
> Iedere keer dat u de motor afzet, ver- • Let erop dat de auto bij het vergrende-
len op alarm wordt gezet.
schijnt op het display van het audiosys-
teem de melding ENTER om guard te • Wanneer een van de portieren van de
verm. totdat motor is gestart. EXIT binnenzijde wordt geopend, gaat het
alarm af.
voor annuleren. – kies dan een van de
volgende alternatieven:
Als u de Safelock-functie wilt uitschakelen WAARSCHUWING
 Druk op ENTER en vergrendel de auto. (Let Laat niemand in de auto achter zonder eerst
erop dat ook de bewegingsmelders en de Safelock-functie te deactiveren. Zo voor-
komt u dat iemand opgesloten raakt.
niveausensoren* van het alarmsysteem
worden uitgeschakeld, zie pagina 66.)
> De volgende keer dat u de motor start,
wordt het systeem gereset waarna op
het display van het instrumentenpaneel
de melding Beveil. volledig verschijnt.
Daarmee zijn de Safelock-functie en de
bewegingsmelders en niveausensoren
van het alarmsysteem opnieuw inge-
schakeld.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 63


02 Sloten en alarm

Kinderslot

Handmatig kinderslot op N.B. Het kinderslot wordt in alle contactslotstanden


achterportieren (zie pagina 78) geactiveerd/gedeactiveerd en
02
Het kinderslot voorkomt dat kinderen een ach-
• De vergrendelbus van een portier dient dat met een vertraging van maximaal
alleen om het desbetreffende portier te 2 minuten nadat de transpondersleutel uit het
terportier vanaf de binnenzijde openen. vergrendelen – dus niet beide achter- contactslot is genomen. Als binnen deze tijd
portieren. een van de portieren wordt geopend, wordt de
• Op auto’s met een elektrisch kinderslot functie gedeactiveerd.
zit geen handmatig kinderslot.
 Druk op de bijbehorende knop van het
bedieningspaneel op het bestuurderspor-
Elektrisch kinderslot op tier.
achterportieren* en achterste zijruiten > Op het informatiedisplay staat de mel-
ding Kinderslot Actief en het lampje in
de knop brandt, wanneer het slot geac-
tiveerd is.
G021077

De bedieningscilinders van het kinderslot zitten


achter op de korte kant van de achterportieren,
zodat ze alleen bereikbaar zijn wanneer de por-
tieren openstaan.
Doe het volgende om het kinderslot te active-
ren/deactiveren:
 Maak gebruik van het afneembare sleutel- Bedieningspaneel bestuurdersportier.
blad van de transpondersleutel om de cilin- Wanneer het elektrische kinderslot actief is,
der te verdraaien, zie pagina 50. zijn de achterste:
Het portier is niet vanaf de binnenzijde te • zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel
openen. op het bestuurdersportier te bedienen
Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als • portieren niet van de binnenkant te ope-
vanaf de binnenzijde te openen. nen.

64 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


02 Sloten en alarm

Alarm*

Algemene informatie N.B. Alarmindicatie


Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als:
De bewegingsmelders laten het alarm 02
• een portier, de motorkap of de achterklep afgaan bij bewegingen in de passagiers-
wordt geopend ruimte – ook eventuele luchtstromen wor-
den geregistreerd. Het alarm kan dan ook
• er beweging in de passagiersruimte wordt afgaan, als u de auto met een ruit of schuif-
waargenomen (als er een bewegingsmel- dak open laat staan of als u de interieurver-
der* aanwezig is) warming gebruikt.
• de auto wordt opgetakeld of weggesleept Om dat te voorkomen: Sluit bij het verlaten
(op auto’s met een niveausensor*) van de auto alle ruiten en het schuifdak. Bij
• een kabel van de startaccu wordt losge- gebruik van de geïntegreerde interieurver-
koppeld warming van de auto (of een draagbare vari-
ant daarvan op stroom) dan dient u de
• de sirene wordt losgekoppeld. blaasmonden dusdanig af te stellen dat
Als er een storing in het alarmsysteem is opge- deze niet omhoogwijzen. Een rode led op het dashboard geeft de status
treden, verschijnt er een melding op het infor- van het alarmsysteem aan:
matiedisplay. Neem dan contact op met een • De led is uit – het alarm is uitgeschakeld
N.B.
werkplaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats. Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen • De led licht om de twee seconden eenmaal
in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen op – het alarm is ingeschakeld
kunnen van invloed zijn op de verzekerings- • De led knippert snel vanaf het moment van
voorwaarden. uitschakelen van het alarm (tot aan het
moment dat u de transpondersleutel in het
contactslot steekt en sleutelstand I wordt
bereikt) – het alarm is afgegaan.

Alarm activeren
 Druk op de vergrendelingstoets op de
transpondersleutel.

Alarm deactiveren
 Druk op de ontgrendelingstoets op de
transpondersleutel.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 65


02 Sloten en alarm

Alarm*

Geactiveerd alarm uitschakelen Transpondersleutel defect Alarmsysteem testen


 Druk op de ontgrendelingstoets op de Als u het alarm niet kunt uitschakelen met de
02 transpondersleutel of steek de transpon- transpondersleutel (als bijv. de batterij van de Bewegingsmelder in passagiersruimte
dersleutel in het contactslot. sleutel leeg is), kunt u als volgt het alarmsys- testen
teem van de auto deactiveren en de motor 1. Sluit alle zijruiten. Blijf in de auto zitten.
starten: 2. Activeer het alarm, zie pagina 65.
Overige alarmfuncties
1. Open het bestuurdersportier met het sleu- 3. Wacht 15 seconden.
Automatische herinschakeling van het telblad.
alarm 4. Laat het alarm afgaan door uw armen op te
> Het alarm gaat af, de alarmindicatie
De functie voorkomt dat u de auto verlaat zon- heffen tot net boven de rugleuning en ze
knippert snel en de sirene klinkt.
der het alarm in te schakelen. vervolgens horizontaal heen en weer te
2. Steek de transpondersleutel in het con- bewegen.
Als u geen van de portieren noch de achterklep tactslot.
binnen twee minuten na uitschakeling van het > Er klinkt een sirene en alle richtingaan-
alarm opent wanneer de auto met de trans- > Het alarm wordt gedeactiveerd en de wijzers knipperen.
pondersleutel ontgrendeld (en het alarm alarmindicatie gaat uit.
5. Deactiveer het alarm door de auto via de
gedeactiveerd) werd, wordt het alarm automa- 3. Start de motor. transpondersleutel te ontgrendelen.
tisch opnieuw ingeschakeld. De auto wordt
bovendien opnieuw vergrendeld. Alarmsensoren in portieren testen
Beperkt alarmniveau 1. Activeer het alarm, zie pagina 65.
Alarmsignalen Om te voorkomen dat het alarm afgaat – wan-
neer er bijv. een hond in de auto wordt achter- 2. Wacht 15 seconden.
Bij alarm gebeurt het volgende:
gelaten of gebruik wordt gemaakt van een 3. Ontgrendel het bestuurdersportier met het
• Er klinkt een sirene totdat u het alarm uit- veerverbinding – kunt u de bewegingsmelder sleutelblad.
schakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na
en de niveausensoren tijdelijk uitschakelen.
30 seconden lang automatisch uit. De 4. Open het bestuurdersportier.
sirene heeft zijn eigen accu die volledig De te volgen procedure is identiek aan die bij > Er klinkt een sirene en alle richtingaan-
onafhankelijk is van de startaccu in de tijdelijke uitschakeling van de Safelock-functie, wijzers knipperen.
auto. zie pagina 62.
5. Deactiveer het alarm door de auto via de
• Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u
het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan transpondersleutel te ontgrendelen.
ze na vijf minuten automatisch uit.

66 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


02 Sloten en alarm

Alarm*

Alarmsensoren op motorkap testen


1. Ga in de auto zitten en deactiveer de bewe-
gingsmelder, zie het onderdeel Beperkt 02
alarmniveau.
2. Activeer het alarm, zie pagina 65. Blijf in de
auto zitten en vergrendel de portieren met
de toets op de transpondersleutel.
3. Wacht 15 seconden.
4. Ontgrendel de motorkap met de hand-
greep onder het dashboard.
> Er klinkt een sirene en alle richtingaan-
wijzers knipperen.
5. Deactiveer het alarm door de auto via de
transpondersleutel te ontgrendelen.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 67


Instrumenten, schakelaars en bediening................................................ 70
Sleutelstanden........................................................................................ 78
Stoelen en achterbank............................................................................ 80
Stuurwiel................................................................................................. 85
Verlichting............................................................................................... 86
Wissers en -sproeiers............................................................................. 96
Ruiten en spiegels................................................................................... 99
Kompas*................................................................................................ 104
Elektrisch bedienbaar schuifdak*.......................................................... 105
Alcoguard*............................................................................................ 107
Motor starten........................................................................................ 111
Motor starten, FlexiFuel........................................................................ 113
Motor starten, hulpaccu........................................................................ 115
Versnellingsbakken............................................................................... 116
Vierwielaandrijving, AWD (All Wheel Drive)*.......................................... 122
Bedrijfsrem............................................................................................ 123
Afdalingsregeling, HDC (Hill Descent Control)...................................... 125
Parkeerrem............................................................................................ 127
HomeLinkŸ *.......................................................................................... 130

68 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


BESTUURDERSMILIEU
03 Bestuurdersmilieu

Instrumenten, schakelaars en bediening

Instrumentenoverzicht

03

Auto met stuur links.

70
03 Bestuurdersmilieu

Instrumenten, schakelaars en bediening

Functie Pagina Functie Pagina


Menu- en meldingsfunc- 86, Versnellingspook/keuze- 116
ties, richtingaanwijzers, 89, 140, hendel
groot licht/dimlicht, 174
boordcomputer Bedieningsknoppen 178
actieve chassisregeling 03
Cruisecontrol 179, 181 (FOUR-C)*

Claxon, airbag 20, 85 Wissers en -sproeiers 96, 97

Instrumentenpaneel 73, 77 Stuurwielafstelling 85

Menu-, audio- en tele- 136, Parkeerrem 127


foonfuncties 155, 215
Ontgrendeling motorkap 270
Contactslot 78
Stoelinstelling* 80
Knop START/STOP 111
Bedieningsknoppen ver- 60, 86,
Alarmlichten 89 lichting, ontgrendeling 231
tankvulklep en achterklep
Openingshandgreep por- –
tier

Bedieningspaneel 59, 64,


99, 101

Menufuncties en audio- 136, 156


systeem

Klimaatregeling, ECC 146

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 71


03 Bestuurdersmilieu

Instrumenten, schakelaars en bediening

03

Auto met stuur rechts.

72
03 Bestuurdersmilieu

Instrumenten, schakelaars en bediening

Functie Pagina Functie Pagina Informatiedisplays

Alarmlichten 89 Stuurwielafstelling 85

Contactslot 78 Menu- en meldingsfunc- 86,


ties, richtingaanwijzers, 89, 140,
Knop START/STOP 111 groot licht/dimlicht, 174 03
boordcomputer
Cruisecontrol 179, 181
Bedieningsknoppen 178
Instrumentenpaneel 73, 77 actieve chassisregeling
(FOUR-C)*
Claxon, airbag 20, 85
Versnellingspook/keuze- 116
Menu-, audio- en tele- 136, hendel
Op de informatiedisplays verschijnt informatie
foonfuncties 155, 215
Klimaatregeling, ECC 146 over bepaalde functies van de auto zoals de
Wissers en -sproeiers 96, 97 cruisecontrol, boordcomputer en meldingen.
Menufuncties en audio- 136, 156 De informatie verschijnt in tekstvorm en met
Bedieningsknoppen ver- 60, 86, systeem symbolen.
lichting, ontgrendeling 231 Gedetailleerder informatie vindt u onder de
tankvulklep en achterklep functies die gebruik maken van de informatie-
Openingshandgreep por- – displays.
tier

Bedieningspaneel 59, 64,


99, 101

Stoelinstelling* 80

Ontgrendeling motorkap 270

Parkeerrem 127

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 73


03 Bestuurdersmilieu

Instrumenten, schakelaars en bediening

Meters Controle-, informatie- en 5 seconden alle symbolen uit behalve het sym-
waarschuwingssymbolen bool voor storingen in het uitlaatgasreinigings-
systeem en dat voor een lage oliedruk.

Controle- en informatiesymbolen
Sym- Betekenis
03 bool
Storing in ABL

Uitlaatgasreinigingssysteem

Storing in ABS
Meters op het instrumentenpaneel.
Snelheidsmeter Controle- en waarschuwingssymbolen.
Mistachterlicht aan
Symbolen groot licht en richtingaanwijzers
Brandstofmeter. Zie ook boordcomputer
(pagina 174) en tanken (pagina 231). Controle- en informatiesymbolen Stabiliteitssysteem
Toerenteller. De meter geeft het motortoe- Controle- en waarschuwingssymbolen1
rental in duizenden omwentelingen per Voorgloeifunctie motor (diesel)
minuut aan. Functietest
Alle controle- en waarschuwingssymbolen Laag peil in brandstoftank
gaan branden in sleutelstand II of wanneer u
de motor start. Alle symbolen moeten weer uit- Informatie, lees displaymelding
gaan als de motor is aangeslagen, behalve het
symbool voor de parkeerrem. Dit gaat pas uit,
als de auto van de parkeerrem wordt gehaald. Groot licht aan

Als de motor niet aanslaat of als de functietest


wordt uitgevoerd in sleutelstand II, gaan na

1 Bij bepaalde motortypes is het symbool voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding, zie pagina 271.

74
03 Bestuurdersmilieu

Instrumenten, schakelaars en bediening

Sym- Betekenis Mistachterlicht aan N.B.


bool Dit symbool brandt wanneer u het mistachter-
licht hebt ingeschakeld. Er is slechts één mist- Wanneer de servicemelding verschijnt, kunt
u het lampje doven en de melding verwijde-
Richtingaanwijzers links achterlicht - dat zit aan de bestuurderszijde. ren met de knop READ. Ook als u niets doet
Stabiliteitssysteem gebeurt dat enige tijd later automatisch.
Richtingaanwijzers rechts Het knipperende symbool geeft aan dat het
stabiliteitssysteem werkt. Als het symbool con- 03
Groot licht aan
tinu brandt is er sprake van een storing in het Het symbool brandt, wanneer u het groot licht
Storing in ABL systeem. voert of grootlichtsignalen geeft
Het symbool brandt, als er een storing is opge-
Voorgloeifunctie motor (diesel) Richtingaanwijzers links/rechts
treden in het ABL-systeem (Active Bending
Het symbool gaat branden wanneer de motor Beide richtingaanwijzersymbolen knipperen bij
Lights).
wordt voorverwarmd. De voorverwarming start gebruik van de alarmlichten.
Uitlaatgasreinigingssysteem als de temperatuur lager wordt dan 2 °C. De
Bij een storing in het uitlaatgasreinigingssys- auto kan worden gestart als het symbool Controle- en waarschuwingssymbolen
teem kan het symbool gaan branden. Rijd voor gedoofd is.
een controle naar een werkplaats. Volvo advi-
Sym- Betekenis
Laag peil in brandstoftank bool
seert dat u daarvoor een erkende Volvo-werk-
Wanneer het symbool gaat branden is het
plaats bezoekt. Lage oliedrukA
brandstofpeil te laag. Tank dan zo spoedig
Storing in ABS mogelijk.
Als het symbool brandt, is het systeem defect. Parkeerrem aangezet
Informatie, lees displaymelding
Het normale remsysteem van de auto werkt
Als er een afwijking is in een van de systemen
dan nog wel, zij het zonder ABS-regeling.
in de auto, gaat het informatiesymbool bran- Airbags (SRS)
1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil- den en verschijnt er een melding op het dis-
stand en zet de motor af. play. U verwijdert de melding met behulp van
Gordelwaarschuwing
2. Start de motor opnieuw. de knop READ, zie pagina 140. Dit gebeurt
automatisch als u enige tijd niets doet (hoe lang
3. Als het symbool blijft branden, rijd dan naar hangt van de bewuste functie af). Het informa- Dynamo laadt niet bij
een werkplaats om het ABS te laten con- tiesymbool kan ook gaan branden in combina-
troleren. Volvo adviseert dat u daarvoor tie met andere symbolen.
een erkende Volvo-werkplaats bezoekt.

``

75
03 Bestuurdersmilieu

Instrumenten, schakelaars en bediening

Sym- Betekenis de gordelsluiting of in het SRS-, SIPS- of IC- • Rijd verder als beide symbolen uitgaan.
systeem. Rijd de auto zo spoedig mogelijk naar • Als de symbolen echter blijven branden,
bool
een werkplaats om het systeem te laten con- moet u het peil in het remvloeistofreser-
Storing in remsysteem troleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een voir controleren, zie pagina 275. Als de
erkende Volvo-werkplaats bezoekt. symbolen blijven branden ondanks dat
Waarschuwing Gordelwaarschuwing het peil van de remvloeistof in orde is,
03 Het symbool brandt als de bestuurder of de moet u de auto uiterst voorzichtig naar
voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of een werkplaats rijden om het remsys-
A Bij bepaalde motortypes is het symbool voor een lage olie-
teem te laten controleren. Volvo advi-
druk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een dis- als iemand op de achterbank de gordel heeft
playmelding (zie pagina 271 en 272). seert dat u daarvoor een erkende Volvo-
losgenomen.
werkplaats bezoekt.
Lage oliedruk Dynamo laadt niet bij
Als het symbool tijdens het rijden oplicht, is de Het symbool gaat tijdens het rijden branden, WAARSCHUWING
druk van de motorolie te laag. Zet de motor als er sprake is van een storing in het elektrisch
onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. systeem. Bezoek een werkplaats. Volvo advi- Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
Vul zo nodig olie bij. Als het symbool oplicht van het reservoir staat, mag u niet verder
seert dat u daarvoor een erkende Volvo-werk-
rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
terwijl het oliepeil in orde is, moet u contact plaats bezoekt.
opnemen met een werkplaats. Volvo adviseert Laat de oorzaak van het remvloeistofverlies
Storing in remsysteem controleren door een werkplaats. Volvo
dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats Als het symbool oplicht, is het remvloeistofpeil adviseert dat u daarvoor contact opneemt
bezoekt. mogelijk te laag. Breng de auto op een veilige met een erkende Volvo-werkplaats.
Parkeerrem aangezet plaats tot stilstand en controleer het peil in het
Het symbool brandt continu, wanneer u de par- remvloeistofreservoir, zie pagina 275.
keerrem hebt aangezet. Het symbool knippert WAARSCHUWING
Als de waarschuwingssymbolen voor het rem-
tijdens het aanzetten en gaat daarna continu Als de waarschuwingssymbolen voor het
systeem en ABS tegelijkertijd branden, kan er
branden. remsysteem en ABS tegelijkertijd branden,
een storing in de remkrachtverdeling zijn opge- bestaat het gevaar dat de achtertrein bij
Een knipperend symbool houdt in dat er een treden. krachtig remmen gaat slippen.
storing is opgetreden. Lees de melding op het
1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
informatiedisplay.
stand en zet de motor af. Waarschuwing
Airbags (SRS) Het rode waarschuwingssymbool gaat bran-
2. Start de motor opnieuw.
Als het symbool tijdens het rijden oplicht of den, wanneer er een storing is geregistreerd
blijft branden, is er een storing geregistreerd in

76
03 Bestuurdersmilieu

Instrumenten, schakelaars en bediening

die van invloed kan zijn op de veiligheid en/of Als de auto met een snelheid van maxi- geactiveerde dagteller op nul. De afgelegde
de rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt maal 7 km/h rijdt, gaat het waarschu- afstand staat op het display.
tegelijkertijd een verklarende melding op het wingssymbool branden.
informatiedisplay. Het waarschuwingssym-
Klok
bool blijft branden totdat de storing is verhol-
Dagtellers
pen, maar de melding kunt u verwijderen met
de knop READ, zie pagina 140. Het waarschu- 03
wingssymbool kan ook gaan branden in com-
binatie met andere symbolen.
Actie:
1. Stop zo spoedig mogelijk. Rijd niet verder
met de auto.
2. Lees de informatie op het informatiedis-
play. Voer de handeling uit die de melding
op het display u voorschrijft. Wis de mel-
ding met de knop READ. Klok en instelknop.
Waarschuwing, portieren niet gesloten Dagteller en bedieningsknop. Knop om de klok in te stellen.
Als een van de portieren, de motorkap2 of de Display voor dagtellers
achterklep niet goed afgesloten is, gaat het Informatiedisplay voor de tijdaanduiding.
informatie- of waarschuwingssymbool bran- Knop om te wisselen tussen de dagtellers Draai de knop rechts- of linksom om de tijd in
den en verschijnt er een verklarende melding T1 en T2 alsook de dagtellers op nul te te stellen. De ingestelde tijd verschijnt op het
op het instrumentenpaneel. Breng de auto zo stellen. informatiedisplay.
spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het por- De dagtellers worden gebruikt om korte afstan-
tier, het kofferdeksel of de motorkap dat/die Bij de weergave van een melding kan de tijds-
den te meten.
open is. aanduiding korte tijd worden vervangen door
Door kort op de knop te drukken, kunt u van een symbool, zie pagina 140.
Als de auto met een snelheid van maxi- dagteller (T1 en T2) wisselen. Als u de knop
maal 7 km/h rijdt, gaat het informatie- lang indrukt (meer dan 2 seconden), zet u de
symbool branden.

2 Alleen auto’s met alarm*.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 77


03 Bestuurdersmilieu

Sleutelstanden

Transpondersleutel aanbrengen en BELANGRIJK Sleutelstand 0


verwijderen Steek de transpondersleutel in het contactslot
Vreemde voorwerpen in het contactslot en druk lichtjes op de sleutel – de sleutel wordt
kunnen tot functiestoringen leiden of
schade aan het slot toebrengen. verder naar binnen getrokken.

De transpondersleutel niet verkeerd om Sleutelstand I


insteken – pak de sleutel beet aan het uit- Met de transpondersleutel naar binnen getrok-
03
einde met het afneembare sleutelblad. zie ken in het contactslot – druk kort op START/
pagina 50.
STOP ENGINE.

Sleutel verwijderen Sleutelstand II


Verwijder de transpondersleutel door er lichte Met de transpondersleutel naar binnen getrok-
G021126
druk op uit te oefenen. (Een automaatbak* ken in het contactslot – druk ca. 2 seconden
dient in stand P te staan.) lang op START/STOP ENGINE.

Contactsleutel met naar binnen getrokken trans- Terug naar sleutelstand 0


pondersleutel. Functies Om terug te gaan naar sleutelstand 0 vanuit
De drie verschillende sleutelstanden zijn te stand I of II – druk kort op START/STOP
N.B. activeren zonder daarvoor de motor te hoeven ENGINE.
Voor auto’s met Keyless drive-functie*, zie starten. De tabel geeft aan welke functies
pagina 56. beschikbaar zijn in de verschillende sleutel-
standen.
Sleutel aanbrengen
Houd de transpondersleutel beet aan de kant N.B.
van het afneembare sleutelblad en plaats de Om sleutelstand I of II te activeren zonder
sleutel in het contactslot. Bij licht indrukken van de motor te starten – voer een van de vol-
de sleutel wordt deze verder naar binnen gende punten uit zonder het rem-/koppe-
getrokken. lingspedaal te bedienen.

78 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Sleutelstanden

Stand Functie
0 Kilometerteller, klok en tempera-
tuurmeter worden verlicht. Het
stuurslot is opgeheven. Het
audiosysteem is te gebruiken.
03
I Schuifdak*, elektrisch bedien-
bare zijruiten, 12V-aansluitingen
in passagiersruimte, RTI*, tele-
foon*, interieurventilator, ECC en
ruitenwissers zijn te gebruiken.

II De koplampen worden ontsto-


ken. Waarschuwings-/controle-
lampjes branden 5 seconden
lang. Alle uitrusting werkt,
behalve de elektrische verwar-
ming van de stoel en die van de
achterruit die pas werken wan-
neer de motor loopt.

Voor informatie over de functie van het audio-


systeem bij een uitgenomen transpondersleu-
tel, zie pagina 155.

Motor starten en afzetten


Voor informatie over het starten/afzetten van
de motor, zie pagina 111.

Slepen
Voor belangrijke informatie over de transpon-
dersleutel bij het slepen, zie pagina 250.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 79


03 Bestuurdersmilieu

Stoelen en achterbank

Voorstoelen WAARSCHUWING Trek de pallen aan de achterzijde van de


rugleuning omhoog tijdens het omklappen.
De stand van de bestuurdersstoel instellen
voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rij- 4. Duw de stoel zo ver naar voren dat de
den. Controleer of de stoel vergrendeld hoofdsteun onder het dashboardkastje
staat om letsel te voorkomen bij hard afrem- “vast” komt te zitten.
men of een aanrijding.
03 Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde
volgorde aan.
Rugleuning voorstoel omklappen
WAARSCHUWING
Pak het ruggedeelte nadat u het rechtop
gezet hebt beet en controleer of het stevig
vergrendeld staat om letsel te voorkomen
bij hard afremmen of een aanrijding.
Lendensteun wijzigen, aan de knop1
draaien.
Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillen
om de juiste afstand tot het stuurwiel en de
pedalen in te stellen. Controleer of de stoel
na het afstellen in de nieuwe stand geblok-
keerd staat.
Voorkant zitting hoger/lager* zetten, De rugleuning van de passagiersstoel kan wor-
omhoog-/omlaagpompen. den omgeklapt om ruimte te maken voor lange
Hellingshoek rugleuning wijzigen, aan de lading.
knop draaien. Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren
Stoel hoger/lager zetten, omhoog-/ en omlaag.
omlaagpompen. Zet de rugleuning rechtop.
Bedieningspaneel voor elektrisch bedien-
bare stoel*.

1 Geldt ook voor een elektrisch bedienbare stoel.

80 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Stoelen en achterbank

Elektrisch bedienbare stoel* Voorbereidingen 1. Stel de stoel en de buitenspiegels in.


Tot enige tijd nadat u het portier met de trans- 2. Houd de knop voor vastlegging van de
pondersleutel hebt ontgrendeld blijft het instelling ingedrukt, terwijl u op de geheu-
mogelijk de stoel te verstellen, ook al steekt er genknop van uw keuze drukt.
geen sleutel in het contactslot. U verstelt de
stoel normaal gesproken in sleutelstand I. Stoel in vastgelegde stand zetten
Wanneer de motor loopt, is dat altijd mogelijk. Houd een van de geheugenknoppen ingedrukt, 03
totdat de stoel en de buitenspiegels tot stil-
Stoel met geheugenfunctie* stand komen. Bij het loslaten van de knop zal
de instelling van de stoel onmiddellijk worden
beëindigd.

Geheugen* van transpondersleutel2


De stand van de bestuurdersstoel en de bui-
Voorkant zitting omhoog/omlaag
tenspiegels3 wordt vastgelegd, wanneer u de
Stoel vooruit/achteruit en omhoog/omlaag auto met de transpondersleutel vergrendelt.
Hellingshoek rugleuning
De elektrisch bedienbare stoelen zijn voorzien
van een beveiliging tegen overbelasting, die
geactiveerd wordt als een van de stoelen door
een obstakel wordt geblokkeerd. Als dit het Instelling vastleggen
geval is, moet u de sleutel in stand I of 0 zetten Geheugenknop
en enige tijd wachten voordat u de stoel
opnieuw probeert te verstellen. Geheugenknop
U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel Geheugenknop
tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/
omlaag). Knop voor vastlegging van de instelling

2 Voor het sleutelgeheugen bij Keyless drive, zie pagina 57.


3 Alleen als de auto is uitgerust met elektrisch bedienbare bestuurdersstoel en elektrisch inklapbare buitenspiegels.
``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 81


03 Bestuurdersmilieu

Stoelen en achterbank

Een volgende keer dat de auto met dezelfde Om de stoel dan opnieuw in de in het sleutel- Achterbank
transpondersleutel wordt ontgrendeld, nemen geheugen vastgelegde stand te zetten dient u
de bestuurdersstoel en de buitenspiegels de ontgrendelingsknop op de transponder- Middelste hoofdsteun achterbank
automatisch de in het sleutelgeheugen vast- sleutel te bedienen. Het bestuurdersportier
gelegde standen in. dient daarbij open te staan.

03 N.B. WAARSCHUWING
De bestuurdersstoel en de buitenspiegels Beknellingsgevaar! Laat kinderen niet met
worden niet verzet, als ze al in de opgesla- de schakelaars spelen. Zorg dat er geen
gen stand staan. voorwerpen voor, achter of onder de stoel
liggen tijdens het verstellen. Zorg er tevens
voor dat geen van de passagiers op de ach-
U kunt de standen in het sleutelgeheugen ook terbank bekneld kan raken.
activeren door (terwijl het bestuurdersportier
openstaat) de ontgrendelingsknop op de
transpondersleutel te bedienen. Stoelen met elektrische verwarming/
ventilatie* Stem de hoofdsteun af op de lengte van de
U kunt het sleutelgeheugen activeren/deacti- Voor stoelen met elektrische verwarming/ven- passagier zodat deze zo mogelijk het hele ach-
veren onder Autosleutelgeheugen Pos. tilatie, zie pagina 146. terhoofd bedekt. Trek de hoofdsteun zo ver
stoelen en spiegels. Voor een beschrijving omhoog als nodig is.
van het menusysteem, zie pagina 136.
Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u
de knop (in het midden tussen het ruggedeelte
N.B. en de hoofdsteun, zie afbeelding) indrukken
Het geheugen van de twee transponders- terwijl u de hoofdsteun omlaagduwt.
leutels en de drie geheugens van de stoel
werken volledig onafhankelijk van elkaar.

Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt,
kunt u op een van de knoppen drukken om de
stoel tot stilstand te brengen.

82 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Stoelen en achterbank

Buitenste hoofdsteunen achterbank De drie ruggedeelten zijn op verschillende


handmatig omklappen manieren neer te klappen.

N.B.
Zet de voorstoelen zo nodig naar voren en/
of de rugleuningen ervan rechtop, zodat u
de ruggedeelten van de achterbank hele- 03
maal kunt neerklappen.

• Het linker gedeelte is apart neer te klappen. Bij het omklappen van het middelste rug-
• Het middelste gedeelte is eveneens apart gedeelte dient u de middelste hoofdsteun
neer te klappen. vrij te geven en omlaag te zetten, zie
pagina 82.
• Het rechter gedeelte kan alleen samen met
het middelste gedeelte worden neerge- De buitenste hoofdsteunen worden auto-
Trek aan de pal bij de hoofdsteun om de hoofd- klapt. matisch neergeklapt, wanneer u de buiten-
steun om te klappen. ste ruggedeelten omklapt. Trek de blok-
• Voor het omklappen van de complete rug-
Zet de hoofdsteun na afloop handmatig leuning dienen de verschillende gedeelten keerhandgreep van het ruggedeelte
rechtop totdat deze hoorbaar vastklikt. ieder apart omgeklapt te worden. omhoog en klap het ruggedeelte om. Een
rode markering bij de pal geeft aan dat
Ruggedeelte achterbank omklappen
het ruggedeelte niet langer geblokkeerd
staat.
BELANGRIJK
Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde
Bij het neerklappen van de achterbank volgorde aan.
mogen er zich geen voorwerpen op de ach-
terbank bevinden. De veiligheidsgordels
mogen evenmin zijn ingestoken. Schade
aan de bekleding van de achterbank is
anders namelijk niet uitgesloten.

``

83
03 Bestuurdersmilieu

Stoelen en achterbank

N.B. 2. Druk op de knop om de beide buitenste


hoofdsteunen op de achterbank om te
De rode markering mag niet langer zicht- klappen en het zicht naar achteren te ver-
baar zijn, wanneer het ruggedeelte weer beteren.
rechtop staat. Het ruggedeelte staat niet
geblokkeerd, als de rode markering wel
zichtbaar is. WAARSCHUWING
03
Klap de buitenste hoofdsteunen niet om, als
WAARSCHUWING er iemand op een van beide buitenste zit-
plaatsen van de achterbank zit.
Controleer of de ruggedeelten en hoofd-
steunen van de achterbank na het rechtop
zetten goed vergrendeld staan. Zet de hoofdsteun na afloop handmatig
rechtop totdat deze hoorbaar vastklikt.

Buitenste hoofdsteunen achterbank WAARSCHUWING


elektrisch omklappen*
De hoofdsteunen moeten na het rechtop
zetten vergrendeld staan.

1. De transpondersleutel moet in stand I of


II staan.

84 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Stuurwiel

Instellen WAARSCHUWING Claxon


Stel het stuurwiel af voordat u gaat rijden en
controleer of het in de gekozen stand ver-
grendeld staat.

Bij auto’s met snelheidsafhankelijke stuurbe- 03


krachtiging* is de vereiste stuurkracht in te stel-
len, zie pagina 178.

Toetsensets*
G021138

Stuurwiel afstellen. Claxon.


Ontgrendelingshendel, stuurwielafstelling Druk op het midden van het stuurwiel om te
claxonneren.
Mogelijke stuurwielstanden
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in
de diepte verstellen:
1. Trek de hendel naar u toe om het stuur vrij
te geven.
2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewen-
ste stand. Toetsensets op stuurwiel.
3. Duw de hendel vervolgens terug om het Cruisecontrol, zie pagina 179
stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Adaptieve cruisecontrol, zie pagina 181
Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het
stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hen- Audio- en telefoonfuncties, zie
del terugduwen. pagina 155

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 85


03 Bestuurdersmilieu

Verlichting

Bedieningspaneel verlichting De displayverlichting wordt bij donker automa- Groot licht/dimlicht


tisch gedimd. De gevoeligheidsgraad van deze
functie is in te stellen met het duimwiel.
Ook de sterkte waarmee het instrumentenpa-
neel verlicht wordt stelt u in met het duimwiel.

03 Koplamphoogteregeling
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tege-
moetkomend verkeer mogelijk verblindt. U
kunt dat voorkomen door de koplamphoogte
G021141

G021142
bij te stellen. Stel de koplampen lager af als de
auto zwaar beladen is.
Overzicht bedieningspaneel verlichting. 1. Laat de motor draaien of zet de transpon- Verlichtingsdraaiknop en stuurhendel.
Duimwiel voor het afstellen van de verlich- dersleutel in stand I. Stand voor grootlichtsignalen
ting van het display en het instrumenten-
2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om Stand voor grootlicht
paneel
de koplampen hoger of lager af te stellen.
Mistachterlicht
Auto’s met xenonkoplampen* zijn uitgerust
Mistlampen voorzijde* met automatische koplamphoogteregeling,
zodat het duimwiel ontbreekt.
Bedieningspaneel verlichting

Duimwiel1 voor koplamphoogteregeling

Instrumentenverlichting
Afhankelijk van de sleutelstand worden
bepaalde displays en instrumenten verlicht, zie
pagina 78.

1 Niet aanwezig bij auto’s met xenonkoplampen*.

86 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Verlichting

Stand Betekenis matische dimlicht zo nodig in een werkplaats Actieve xenonkoplampen, ABL*
buiten werking laten stellen. Volvo adviseert u
AutomatischA/uitgeschakeld contact op te nemen met een erkende Volvo-
dimlicht. Alleen grootlichtsigna- werkplaats.
len.
In stand is het dimlicht altijd automa-
Stadslichten vóór en achterlich- tisch ingeschakeld wanneer de motor loopt of 03
ten als de transpondersleutel in stand II staat.

Dimlicht. In deze stand werken Groot licht


het groot licht en de grootlicht- Het groot licht is alleen te ontsteken met de
signalen. verlichtingsdraaiknop in stand . Schakel
A Geldt voor bepaalde markten. het groot licht in of uit door de stuurhendel tot
in de eindstand naar het stuurwiel te halen en Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geacti-
N.B. vervolgens los te laten. veerde (rechts) functie.

Het groot licht is alleen te activeren in stand Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt Als de auto is uitgerust met actieve xenonko-
. het symbool op het instrumentenpa- plampen (Active Bending Lights, ABL) draaien
neel. de lichtbundels van de koplampen mee om
optimale verlichting te verkrijgen in bochten en
Grootlichtsignalen op kruisingen om op die manier de veiligheid
Trek de stuurhendel voorzichtig tot in de stand te verhogen.
voor grootlichtsignalen naar het stuurwiel toe.
De functie wordt automatisch ingeschakeld bij
Het groot licht brandt totdat u de hendel los-
het starten van de motor. Wanneer de functie
laat.
een storing vertoont, brandt het symbool
Dimlicht op het instrumentenpaneel en op het
Als de verlichtingsdraaiknop in stand2 staat, informatiedisplay verschijnen een verklarende
gaat bij het starten van de motor het dimlicht melding plus een ander brandend symbool.
automatisch branden. U kunt het auto-

2 Geldt voor bepaalde markten.


``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 87


03 Bestuurdersmilieu

Verlichting

Symbool Display Betekenis Stadslichten vóór en achterlichten Remlichten


De remlichten gaan automatisch branden wan-
Koplamp- Het systeem neer u remt. Voor informatie over de noodrem-
fout Ser- is defect. lichten en de automatische alarmlichten, zie
vice vereist Bezoek een pagina 123.
werkplaats
03 als de mel-
ding niet Mistlampen voorzijde
verdwijnt.
Volvo advi-
seert u con-

G021144
tact op te
nemen met
een erkende Verlichtingsdraaiknop in stand voor stads-/par-
Volvo-werk- keerlichten vóór en achterlichten.
plaats.
Draai de verlichtingsdraaiknop naar de middel-
ste stand (ook de kentekenplaatverlichting
De functie is uitsluitend actief bij schemer of gaat branden).

G021145
donker en dan alleen als de auto rijdt.
Om het achteropkomende verkeer te waar-
U kunt de functie3 deactiveren/activeren onder schuwen worden de achterlichten ook bij het Knop voor mistlampen voorzijde.
Instellingen van de auto Lichtinstellingen openen van de achterklep automatisch inge- De mistlampen vóór zijn in te schakelen in
Actieve koplampen. Voor een beschrijving schakeld. combinatie met het groot licht/dimlicht of de
van het menusysteem, zie pagina 136. stadslichten/parkeerlichten vóór en de achter-
Voor het aanpassen van de lichtbundel, zie lichten.
pagina 92. De mistlampen vóór* zijn in te schakelen in
combinatie met het groot licht/dimlicht of de
stadslichten/parkeerlichten vóór en de achter-
lichten.

3 Geactiveerd bij levering vanuit de fabriek.

88
03 Bestuurdersmilieu

Verlichting

Druk op de knop voor in- en uitschakeling. Het op het instrumentenpaneel en het lampje Als de auto dermate hard wordt afgeremd dat
lampje in de knop brandt, wanneer de mist- in de knop branden, wanneer het mistachter- de noodremlichten in werking treden, worden,
lampen aan de voorzijde branden. licht ingeschakeld is. zodra de snelheid van de auto tot onder de
30 km/h is gedaald, automatisch de alarmlich-
Het mistachterlicht dooft automatisch bij het ten ingeschakeld. Ook nadat de auto tot stil-
N.B.
afzetten van de motor. stand is gekomen, blijven de alarmlichten knip-
De regels voor het gebruik van de mist- peren. Wanneer u weer wegrijdt, worden ze
lampen vóór verschillen van land tot land. 03
N.B. automatisch uitgeschakeld. U kunt ook op de
De regels voor het gebruik van het mistach- knop voor de alarmlichten drukken. Voor meer
Mistachterlicht terlicht verschillen van land tot land. informatie over de noodremlichten en de auto-
matische alarmlichten, zie pagina 123.

G021146
Alarmlichten Richtingaanwijzers/knipperlichten

Knop voor mistachterlicht.

G021148
Het mistachterlicht dat uit een lamp aan de
achterzijde van de auto bestaat, is alleen in te Knop voor alarmlichten.
schakelen wanneer u het groot licht/dimlicht Richtingaanwijzers/knipperlichten.
voert al dan niet gecombineerd met de mist- Druk op de knop om de alarmlichten te active-
lampen aan de voorzijde. ren. Beide richtingaanwijzersymbolen op het
instrumentenpaneel knipperen bij gebruik van
Druk op de knop voor in-/uitschakeling. Het de alarmlichten.
controlesymbool voor het mistachterlicht

``

89
03 Bestuurdersmilieu

Verlichting

Korte serie knippersignalen Verlichting in interieur Plafondverlichting voorin


Haal de stuurhendel omhoog of omlaag De leeslampjes voorin worden in- en uitge-
naar de eerste stand en laat de hendel ver- schakeld met een druk op de bijbehorende
volgens los. De richtingaanwijzers lichten knoppen op de plafondconsole.
driemaal op. U kunt de functie activeren/
deactiveren onder Instellingen van de Plafondverlichting achterin
03 auto Lichtinstellingen Knipperl.
aan, 3 x
knipp.. Voor een beschrijving van het
menusysteem, zie pagina 137.

G021149
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar de tweede stand. Knoppen op plafondconsole voor bediening lees-
De hendel blijft in deze stand staan en kan lampjes en interieurverlichting voorin.
handmatig in de uitgangspositie teruggezet Leeslampje linkerzijde

G021150
worden of veert automatisch terug bij het
terugdraaien van het stuurwiel. Leeslampje rechterzijde
Plafondverlichting achterin.
Interieurverlichting
Richtingaanwijzersymbolen U kunt de lampjes in- en uitschakelen met een
Voor de richtingaanwijzersymbolen, zie Alle verlichting in het interieur kan handmatig druk op de bijbehorende knop.
pagina 74. in- en uitgeschakeld worden binnen 30 minu-
ten nadat: Instapverlichting
De instapverlichting (alsmede de interieurver-
• u de motor hebt afgezet en de transpon- lichting) worden in- en uitgeschakeld bij het
dersleutel in stand 0 staat
openen c.q. sluiten van een portier.
• de auto ontgrendeld is zonder dat de motor
is gestart. Verlichting dashboardkastje
De verlichting in het dashboardkastje wordt in-
en uitgeschakeld bij het openen en sluiten van
de klep van het kastje.

90
03 Bestuurdersmilieu

Verlichting

Make-upspiegel De interieurverlichting dooft, wanneer: lampjes in het interieur en de instapverlichting


De verlichting van de make-upspiegel, zie branden.
• u de motor start
pagina 214, wordt bij het openen en sluiten De duur van de “Follow Me Home”-verlichting
van het klepje in- en uitgeschakeld. • de auto wordt vergrendeld.
kan worden ingesteld onder Instellingen van
De interieurverlichting gaat aan en blijft twee
Bagageruimteverlichting de auto Lichtinstellingen Duur
minuten lang branden, wanneer een van de
De bagageruimteverlichting wordt bij het ope- portieren openstaat. opritverlichting. Voor een beschrijving van het
03
nen en sluiten van de achterklep automatisch menusysteem, zie pagina 136.
Als u een bepaalde verlichtingsfunctie hand-
in- en uitgeschakeld.
matig inschakelt, zal deze na twee minuten
automatisch worden uitgeschakeld. “Approach”-verlichting
Automatische verlichting
Met de knop voor de interieurverlichting kunt u U activeert de “Approach”-verlichting met de
drie verlichtingsstanden selecteren: transpondersleutel, zie pagina 48, om de ver-
“Follow Me Home”-verlichting lichting van de auto op afstand in te schakelen.
• Uit – rechterkant ingedrukt, automatische Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
interieurverlichting gedeactiveerd. lichting enige tijd ingeschakeld te houden en Wanneer de functie met de afstandsbediening
als “Follow Me Home”-verlichting dienst te wordt geactiveerd, gaan de parkeerlichten, de
• Neutrale stand – automatische verlichting verlichting van de buitenspiegels, de kente-
geactiveerd. laten doen na vergrendeling van de auto.
kenplaatverlichting, de plafondlampjes in het
• Aan – linkerkant ingedrukt, interieurverlich- 1. Neem de transpondersleutel uit het con- interieur en de instapverlichting branden.
ting brandt. tactslot.
De duur van de “Approach”-verlichting kan
Neutrale stand 2. Haal de linker stuurhendel tot in de eind- worden ingesteld onder Instellingen van de
Met de knop in de neutrale stand wordt de stand naar het stuurwiel toe en laat de hen- auto Lichtinstellingen Duur
interieurverlichting als volgt automatisch in- en del los. De functie is op dezelfde manier te
naderingslicht. Voor een beschrijving van het
uitgeschakeld. activeren als de grootlichtsignalen, zie
menusysteem, zie pagina 136.
De interieurverlichting wordt ingeschakeld en pagina 86.
blijft 30 seconden lang branden, als: 3. Stap uit de auto en vergrendel het portier.
• u de auto met de afstandsbediening ont- Wanneer de functie wordt geactiveerd, gaan
grendelt (zie pagina 48 of 51) de dimlichten, de parkeerlichten, de richting-
• u de motor hebt afgezet en de transpon- aanwijzers, de verlichting van de buitenspie-
dersleutel in stand 0 staat. gels, de kentekenplaatverlichting, de plafond-

``

91
03 Bestuurdersmilieu

Verlichting

Lichtbundel aanpassen de juiste lichtbundel wordt ook de berm beter Voorbeeld 1


verlicht. Om met een in Nederland geleverde auto in
Groot-Brittannië te kunnen rijden dient de licht-
Xenonkoplampen* bundel van de koplampen te worden ingesteld
op de aangepaste stand (zie voorgaande
afbeelding).
03 Voorbeeld 2
Een in Groot-Brittannië geleverde auto is
bestemd voor linksrijdend verkeer en daarom
kunt u de lichtbundel van de koplampen in de
normale stand (zie voorgaande afbeelding)
G021151
laten staan.

Lichtbundel linksrijdend verkeer. Halogeenkoplampen

G019442
Bij halogeenkoplampen past u de lichtbundel
aan door bepaalde delen van het koplampglas
Hendel voor aanpassing lichtbundel.
af te plakken. De sterkte van de lichtbundel
Normale stand – de juiste lichtbundel voor neemt daardoor iets af.
het land waarin de auto werd afgeleverd.
Koplampen afplakken
Aangepaste stand – stand voor de tegen- 1. Trek de mallen A en B over voor een auto
overgestelde lichtbundel. met het stuur links of de mallen C en D voor
een auto met het stuur rechts in een schaal
WAARSCHUWING van 1:2, zie pagina 95. Gebruik bijvoor-
Omdat de xenonkoplampen voorzien zijn beeld een kopieerapparaat met vergro-
G021152

van een ontstekingsgedeelte dat een hoge tingsfunctie:


spanning opwekt, moet u er voorzichtig
Lichtbundel rechtsrijdend verkeer. mee omgaan. • A = LHD Right (auto met het stuur links,
rechter koplampglas)
Om verblinding van tegenliggers te voorkomen • B = LHD Left (auto met het stuur links,
kunt u de lichtbundel van de koplampen aan- Het land waarin de auto werd afgeleverd linker koplampglas)
passen voor links- en rechtsrijdend verkeer. Bij bepaalt of de uitgangspositie de juiste is voor
links- of rechtsrijdend verkeer.

92 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Verlichting

• C = RHD Right (auto met het stuur


rechts, rechter koplampglas)
• D = RHD Left (auto met het stuur rechts,
linker koplampglas)
2. Breng de mallen over op een stuk zelfkle-
vend en watervast materiaal en knip ze uit.
03
3. Neem de designstreep op de koplampgla-
zen als uitgangspunt, zie stippellijn op
pagina 94. Breng de zelfklevende mallen
aan de hand van de afbeelding en de afme-
tingen in de onderstaande lijst aan op de
juiste afstand tot de designstreep:
• A = LHD Right - ca. 86 mm
• B = LHD Left - ca. 40 mm
• C = RHD Right - 0 mm
• D = RHD Left - ca. 96 mm

``

93
03 Bestuurdersmilieu

Verlichting

Positie van de mallen

03

G033954
Bovenste regel: afgeplakte gebieden bij een auto met stuur links, mallen A en B. Onderste regel: afgeplakte gebieden bij een auto met het stuur rechts, mallen
C en D.

94
03 Bestuurdersmilieu

Verlichting

Mallen voor halogeenkoplampen

03

G021155
95
03 Bestuurdersmilieu

Wissers en -sproeiers

Ruitenwissers1 Intervalstand Regensensor*


Met het duimwiel kunt u het aantal De regensensor registreert de hoeveelheid
wisslagen per eenheid van tijd instel- regen op de voorruit en schakelt automatisch
len wanneer u de intervalstand hebt geselec- de ruitenwissers op de voorruit in. De gevoe-
teerd. ligheid van de regensensor is in te stellen met
het duimwiel.
03 Ononderbroken wissen
De wissers bewegen op normale Wanneer de regensensor actief is, brandt het
snelheid. lampje in de bijbehorende knop en verschijnt
het regensensorsymbool op het rechter
De wissers bewegen op hoge snel-
display van het instrumentenpaneel.
heid.
Activeren en gevoeligheid instellen
BELANGRIJK Om de regensensor te activeren dient de motor
Ruitenwissers en -sproeiers. te lopen of de transpondersleutel in stand I of
Controleer alvorens de ruitenwissers tijdens
Regensensor aan/uit de winter in te schakelen of de wisserbladen II te staan en de ruitenwisserhendel in stand 0
niet zijn vastgevroren en de voorruit (als- of die voor een enkele wisslag.
Duimwiel gevoeligheid regensensor/snel- mede de achterruit) sneeuw- en ijsvrij zijn.
heid ruitenwissers Activeer de regensensor door op de knop
te drukken. De ruitenwissers maken een
Ruitenwissers uitgeschakeld BELANGRIJK slag.
Haal de hendel naar stand 0 om de
Spuit een ruime hoeveelheid ruitensproeier- Als u de hendel omhooghaalt, maken de rui-
ruitenwissers uit te schakelen.
vloeistof op de voorruit, wanneer de ruiten- tenwissers een extra slag.
wissers werken. De voorruit moet nat zijn bij
Enkele slag Draai het duimwiel omhoog voor een grotere
gebruik van de ruitenwissers.
Haal de hendel omhoog en laat deze gevoeligheid en omlaag voor een lagere
los om de wissers een enkele slag te gevoeligheid (de wissers maken een extra slag,
laten maken. Servicestand wisserbladen
als u het duimwiel omhoogdraait).
Bij reiniging van voorruit/wisserbladen en ver-
vanging van wisserbladen, zie pagina 284 en
297.

1 Wisserbladen vervangen zie pagina 284, servicestand wisserbladen zie pagina 284 en sproeiervloeistof bijvullen zie pagina 285.

96 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Wissers en -sproeiers

Deactiveren Koplamp- en ruitensproeiers stof. Om vloeistof te besparen, worden de


Schakel de regensensor uit met een druk op de koplampen alleen iedere vijfde keer dat u de
knop of haal de hendel omlaag naar een voorruitsproeiers activeert gesproeid.
ander wisprogramma. Ruitenwisser en sproeier achterklep
De regensensor wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de transpondersleutel uit het 03
contactslot neemt of vijf minuten nadat u de
motor hebt afgezet.

BELANGRIJK
De ruitenwissers op de voorruit kunnen in
een automatische wasstraat spontaan
inschakelen en daarbij beschadigd raken. Sproeierfunctie.
Schakel de regensensor uit terwijl de motor

G017632
loopt of als de transpondersleutel in stand Ruitensproeiers voorruit
I of II staat. Het symbool op het instrumen- U activeert de sproeiers van de voorruit en de
tenpaneel en dat in de knop doven. koplampen door de hendel naar het stuurwiel Ruitenwisser achterklep – intervalstand
toe te trekken.
Ruitenwisser achterklep – continu wissen
Nadat u de hendel hebt losgelaten maken de
ruitenwissers op de voorruit nog enkele slagen Wanneer u de hendel naar voren haalt (zie pijl
en worden de koplampen gesproeid. op bovenstaande afbeelding), activeert u de
ruitenwisser/-sproeier van de achterklep.
Verwarmde sproeikoppen*
De sproeikoppen worden bij vorst automatisch
verwarmd om te voorkomen dat de ruiten-
sproeiervloeistof bevriest.

Hogedruksproeiers koplampen*
De hogedruksproeiers van de koplampen ver-
bruiken een grote hoeveelheid sproeiervloei-

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 97


03 Bestuurdersmilieu

Wissers en -sproeiers

N.B.
De achterruitwisser is beveiligd tegen over-
verhitting zodat de wissermotor wordt uit-
geschakeld bij oververhitting. De achterrui-
twisser werkt weer na een periode van
afkoelen (30 seconden of langer afhankelijk
03 van de motor- en de omgevingstempera-
tuur).

Ruitenwisser achterklep, achteruitrijden


Als u de auto in de achteruitversnelling zet ter-
wijl de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de
intervalstand van de ruitenwisser op de ach-
terklep starten2. Bij het inschakelen van een
andere versnelling valt de ruitenwisser op de
achterklep stil.
Als de ruitenwisser op de achterklep echter al
op continue snelheid werkt, vindt er geen wij-
ziging plaats.

N.B.
Bij auto’s met een geactiveerde regensen-
sor wordt de ruitenwisser op de achterklep
automatisch geactiveerd, als u in de regen
achteruitrijdt.

2 Deze functie (intervalstand tijdens het achteruitrijden) kunt u desgewenst uitschakelen. Bezoek een werkplaats. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-dealer.

98
03 Bestuurdersmilieu

Ruiten en spiegels

Algemene informatie Warmtereflecterende voorruit* op dat deel van de voorruit waar geen warm-
tereflecterende film is aangebracht (zie gemar-
Gelaagd glas keerd veld op bovenstaande afbeelding).
Het glas is verstevigd voor een ver-
beterde inbraakbeveiliging en
geluidsisolatie van het interieur. De Elektrisch bedienbare ruiten
voorruit en de overige ruiten zijn 03
gemaakt van gelaagd glas*.

Water- en vuilafstotende laag*


De ruiten zijn voorzien van een spe-
ciale laag die bij hevige regenval voor
een beter zicht zorgt. Voor het onderhoud, zie
pagina 299.
Veld waar geen IR-film is aangebracht.

BELANGRIJK

G018516
Maten
Gebruik geen metalen ijskrabber om de rui-
ten van ijs te ontdoen. Gebruik de elektri- A 47 mm
sche verwarming om de buitenspiegels van Bedieningspaneel op bestuurdersportier.
ijs te ontdoen, zie pagina 102. B 87 mm Elektrisch kinderslot op achterportieren*
en achterste zijruiten, zie pagina 64.
De voorruit is voorzien van een warmtereflec- Bedieningsknoppen achterste zijruiten
terende film (IR) die de ingestraalde warmte in
de passagiersruimte beperkt. Bedieningsknoppen voorste zijruiten
Montage van elektronische uitrusting, zoals
een transponder, achter een ruit met een WAARSCHUWING
warmtereflecterende film heeft mogelijk een Zorg ervoor dat achterpassagiers niet met
negatieve invloed op de werking en prestaties hun handen bekneld raken, wanneer u de
van de uitrusting. zijruiten vanaf het bestuurdersportier sluit.
Voor optimale werking van dient de elektroni-
sche uitrusting dan ook gemonteerd te worden

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 99


03 Bestuurdersmilieu

Ruiten en spiegels

WAARSCHUWING Vanaf het bedieningspaneel op het bestuur- Handmatige bediening


dersportier kunt u alle ruiten tegelijk bedienen. Trek voorzichtig een van de bedieningsknop-
Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor Vanaf het bedieningspaneel op een van de pen omhoog of duw er een omlaag. De elek-
dat kinderen of andere inzittenden niet met overige portieren kunt u alleen de zijruit in dat
hun handen bekneld raken. Dit geldt ook als trisch bedienbare zijruiten komen steeds ver-
u gebruik maakt van de transpondersleutel. portier bedienen. De zijruiten zijn alleen te der omhoog of omlaag zolang u de bedienings-
bedienen vanaf één bedieningspaneel tegelijk. knop bedient.
03 Om de elektrisch bedienbare ruiten te kunnen Automatische bediening
WAARSCHUWING gebruiken moet de transpondersleutel in stand Trek een van de bedieningsknoppen omhoog
Als er kinderen in de auto zitten: let er bij het I of II staan. Ook als u na het afzetten van de of duw er een omlaag en laat deze vervolgens
verlaten van de auto op dat u de stroom- motor de transpondersleutel hebt verwijderd, los. De bijbehorende zijruit gaat automatisch
toevoer naar de elektrisch bedienbare zij- hebt u nog enkele minuten lang de tijd om de volledig open of dicht.
ruiten verbreekt door de transpondersleutel ruiten te bedienen. Na het openen van een por-
uit te nemen. Bediening met transpondersleutel en
tier is dat echter niet meer mogelijk.
centrale vergrendeling
De ruiten komen tot stilstand en worden Om de elektrisch bedienbare zijruiten vanaf de
Bediening
geopend, als ze tijdens het sluiten in hun bewe- buitenzijde te bedienen met de transponder-
ging worden gehinderd. Wanneer sluiten sleutel of vanaf de binnenzijde met de centrale
onmogelijk is door bijvoorbeeld ijsvorming, kan vergrendeling, zie pagina 48 en 59.
de beveiliging tegen overbelasting worden
opgeheven. U doet dat door de bedienings- Resetten
knop voor de bewuste zijruit omhoog te trek- Als de accu losgekoppeld is geweest, werkt de
ken en in deze stand vast te houden, totdat de automatische openingsfunctie pas weer naar
zijruit dicht is. De beveiliging tegen overbelas- behoren wanneer u deze hebt gereset.
ting wordt enige tijd later opnieuw geactiveerd. 1. Trek de knop aan de voorkant omhoog om
de ruit helemaal te sluiten en houd de knop
N.B.
G018517

een seconde in deze stand vast.


U kunt de rijwindgeluiden tijdens ritten met 2. Laat de knop korte tijd los.
Bedieningsknoppen elektrisch bedienbare zijrui- geopende achterportierruiten beperken
ten. door ook de voorportierruiten een stukje te 3. Trek de voorkant van de knop opnieuw een
openen. seconde omhoog.
Handmatige bediening
Automatische bediening

100
03 Bestuurdersmilieu

Ruiten en spiegels

WAARSCHUWING 3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje buitenspiegels en de bestuurdersstoel de vast-


mag niet langer branden. gelegde standen in.
De beveiliging tegen overbelasting werkt
alleen als de automatische openingsfunctie U kunt de functie activeren/deactiveren onder
voor zijruiten gereset is. WAARSCHUWING Autosleutelgeheugen Pos. stoelen en
De spiegels zijn groothoekig voor optimaal spiegels. Voor een beschrijving van het menu-
zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lijken systeem, zie pagina 136.
Buitenspiegels dan ze in werkelijkheid zijn. 03
Buitenspiegel kantelen bij parkeren1
De buitenspiegels kunnen omlaaggekanteld
Elektrisch inklapbare buitenspiegels*
worden, zodat u bijvoorbeeld tijdens het par-
U kunt de buitenspiegels inklappen bij het par-
keren de kant van de weg te kan zien.
keren en als u op smalle wegen rijdt:
 Schakel de achteruitversnelling in en druk
1. Druk de knoppen L en R tegelijkertijd in (de
op de knop L of R.
transpondersleutel moet minimaal in sleu-
telstand I staan). Bij het inschakelen van een andere versnelling
nemen de gekantelde buitenspiegels na ca.
2. Laat ze na ca. 1 seconde los. De spiegels
10 seconden de oorspronkelijke stand weer in.
stoppen automatisch, als ze volledig zijn
Dat gebeurt eerder als u de knop L of R drukt.
G018518

ingeklapt.
Automatisch kantelende buitenspiegel
Klap de spiegels uit door de knoppen L en R
Bedieningsknoppen buitenspiegels. bij parkeren1
tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stop-
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
Instellen pen automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt.
worden de buitenspiegels automatisch
1. Druk op knop L voor de buitenspiegel links omlaaggekanteld, zodat u bijvoorbeeld tijdens
of op R voor de buitenspiegel rechts. Het
Stand vastleggen*
De stand van de buitenspiegels en de bestuur- het parkeren de kant van de weg kan zien.
lampje in de knop brandt. Wanneer de auto uit de achteruitversnelling
dersstoel worden vastgelegd, wanneer u de
2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje auto met de transpondersleutel vergrendelt. wordt gehaald, nemen de buitenspiegels na
in het midden. Een volgende keer dat de auto met dezelfde enige tijd automatisch de oorspronkelijke
transpondersleutel wordt ontgrendeld en het stand weer in.
bestuurdersportier wordt geopend, nemen de

1 Alleen in combinatie met een elektrisch bedienbare stoel met geheugen, zie pagina 81.
``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 101


03 Bestuurdersmilieu

Ruiten en spiegels

U kunt de functie activeren/deactiveren onder “Approach”-verlichting en “Follow Me de verwarming na enige tijd automatisch uit-
Instellingen van de auto Instellingen Home”-verlichting geschakeld.
zijspiegels Autotilt linkerspiegel c.q. De lampjes op de buitenspiegels gaan bran- De verwarming kan automatisch worden inge-
Autotilt rechterspiegel. Voor een beschrij- den, als u de “Approach”-verlichting of de “Fol- schakeld als de auto wordt gestart bij een bui-
ving van het menusysteem, zie pagina 136. low Me Home”-verlichting selecteert, zie tentemperatuur lager dan +7 °C. De functie
pagina 91. voor automatische ontwaseming moet in dat
03 Automatische inklapfunctie bij
geval gedeactiveerd worden onder
vergrendelen
Wanneer u de auto vanaf de transpondersleu- Elektrische achterruit- en Klimaatinstellingen Aut. defroster
tel vergrendelt/ontgrendelt worden de buiten- buitenspiegelverwarming achterr.. Voor een beschrijving van het menu-
spiegels automatisch in- of uitgeklapt. systeem, zie pagina 136.

U kunt de functie activeren/deactiveren onder


Instellingen van de auto Instellingen Achteruitkijkspiegel
zijspiegels Spiegels in bij vegrend.. Voor
een beschrijving van het menusysteem, zie
pagina 136.
In neutrale stand terugzetten
Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloe-
den van buitenaf, moeten eerst elektrisch in de
neutrale stand worden teruggezet zodat het
elektrisch in- en uitklappen weer correct werkt:
1. Klap de spiegels in met de knoppen L Gebruik de elektrische verwarming om de ach-

G021342
en R. terruit en de buitenspiegels te ontwasemen en
te ontdooien.
2. Klap de spiegels weer uit met de knoppen
L en R. Bij eenmaal indrukken van de knop gaat de Hendeltje voor dimfunctie
verwarming van start. Het brandende lampje in
3. Herhaal de bovenstaande procedure zo Handmatige dimfunctie
de knop geeft aan dat de functie actief is.
nodig. Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties
Schakel de verwarming uit zodra het ijs/de
De spiegels staan daarmee weer in de neutrale condens verdwenen is om de accu niet onno- in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u ver-
stand. dig te belasten. Als u echter niets doet, wordt blinden. Zet de spiegel met het hendeltje in de

102
03 Bestuurdersmilieu

Ruiten en spiegels

dimstand, wanneer u de verlichting van het


achteropkomende verkeer als hinderlijk
ervaart:
1. Activeer de dimfunctie door het hendeltje
naar u toe te halen.
2. Deactiveer de dimfunctie door het hendel- 03
tje naar de voorruit toe te duwen.

Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt
te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automa-
tisch gedimd. Het hendeltje is niet aanwezig op
spiegels met autodimfunctie.
Een kompas* is alleen een optie voor een ach-
teruitkijkspiegel met autodimfunctie, zie
pagina 104.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 103


03 Bestuurdersmilieu

Kompas*

Bediening Kalibreren Zone kiezen


Het kompas moet soms voor de nauwkeurig-
heid worden gekalibreerd. Als kalibratie nodig
is, verschijnt C op het display van de spiegel.
1. Breng de auto tot stilstand op een groot en
open terrein waar geen stalen constructies
03 of hoogspanningsdraden zijn.
2. Start de motor.

N.B.

G030295
Voor optimale kalibratie dient u alle elektri-
sche apparatuur (klimaatregeling, ontwase-
Achteruitkijkspiegel met kompas. ming e.d.) uit te schakelen en de portieren Magnetische zones.
dicht te houden. De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.
In de rechter bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aangege- Het kompas werkt alleen naar behoren als de
ven in welke richting de voorkant van de auto 3. Houd het knopje aan de achterzijde van de juiste zone geselecteerd is.
wijst. Er worden acht verschillende richtingen achteruitkijkspiegel ingedrukt (met bijvoor-
1. De transpondersleutel moet daarbij in
met Engelse afkortingen weergegeven: N beeld een paperclip), totdat de melding C stand II staan, zie pagina 78.
(noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuid- opnieuw verschijnt (ca. 6 seconden lang).
oost), S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en 2. Houd het knopje aan de achterzijde van de
4. Rijd op de normale manier weg. C ver- achteruitkijkspiegel ten minste 3 seconden
NW (noordwest). dwijnt van het display, wanneer de kalibra- lang (met een paperclip of iets dergelijks)
Het kompas wordt automatisch geactiveerd tie is afgerond. ingedrukt. Het nummer van de actuele
wanneer u de motor start of wanneer sleutel- Alternatieve kalibratiemethode: Rijd lang- geografische zone verschijnt.
stand II actief is, zie pagina 78. Om het kompas zaam een rondje in de auto met een snel-
handmatig in of uit te schakelen kunt u een 3. Druk herhaaldelijk op het knopje totdat het
heid van hoogstens 8 km/h, totdat de mel- nummer van de gewenste geografische
paperclip of iets dergelijks nemen en het ding C van het display verdwijnt om aan te
knopje aan de achterzijde van de achteruitkijk- zone (1–15) verschijnt.
geven dat de kalibratie afgerond is.
spiegel indrukken. 4. Enkele seconden later geeft het display de
kompasrichting weer aan.

104 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Elektrisch bedienbaar schuifdak*

Algemene informatie knop vervolgens los om het schuifdak zo ver WAARSCHUWING


De bedieningsknoppen voor het schuifdak zit- mogelijk open te schuiven.
Als er kinderen in de auto zitten:
ten aan het plafond. Het schuifdak is aan de U kunt het schuifdak handmatig openen door
achterkant open te kantelen of horizontaal de bedieningsknop achteruit naar het weer- Let er bij het verlaten van de auto op dat u
open te schuiven. Het schuifdak is alleen te de stroomtoevoer naar het schuifdak ver-
standspunt voor handmatig openen te trekken. breekt door de transpondersleutel uit te
openen in sleutelstand I of II. Het schuifdak schuift steeds verder open nemen.
zolang u de knop in deze stand vasthoudt. 03
Horizontaal openschuiven
Sluiten Verticaal openkantelen
U kunt het schuifdak handmatig sluiten door de
bedieningsknop vooruit naar het weerstands-
punt voor handmatig sluiten te duwen. Het
schuifdak schuift steeds verder dicht zolang u
de knop in deze stand vasthoudt.

WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar bij het sluiten van het
schuifdak. De beveiliging tegen overbelas-
G017823

ting van het schuifdak werkt alleen bij auto-

G028900
matisch sluiten, niet bij handmatig sluiten.
Horizontaal openschuiven, achteruit/vooruit.
Openen, automatisch Het schuifdak gaat automatisch dicht, wan- Verticaal openkantelen, achterkant omhoogkante-
neer u de knop in de stand voor automatisch len.
Openen, handmatig Kantel het schuifdak open door de achter-
sluiten duwt en vervolgens loslaat.
Sluiten, handmatig kant van de knop omhoog te duwen.
Wanneer u de transpondersleutel uit het con-
tactslot neemt, wordt de spanning van het Kantel het schuifdak dicht door de achter-
Sluiten, automatisch kant van de knop omlaag te trekken.
schuifdak verbroken.
Openen
Trek de bedieningsknop naar achteren in de
stand voor automatisch openen en laat de

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 105


03 Bestuurdersmilieu

Elektrisch bedienbaar schuifdak*

Sluiten met transpondersleutel of knop van het schuifdak. Pak de handgreep vast en
voor centrale vergrendeling schuif het scherm naar voren om het te sluiten.

Beveiliging tegen overbelasting


Het schuifdak is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als
03
het schuifdak door een obstakel wordt gehin-
derd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en
keert vervolgens automatisch terug naar de
laatst gebruikte, geopende stand.

Windscherm
G021345

Houd de vergrendelingsknop lang ingedrukt


om het schuifdak en alle zijruiten te sluiten (zie
pagina 48 en 59). De portieren en de achterklep
worden vergrendeld. Druk nogmaals op de ver-
grendelingsknop om het sluiten te onderbre-
ken.

WAARSCHUWING
Controleer of niemand met de handen
bekneld raakt wanneer u het schuifdak
vanaf de transpondersleutel sluit. Bij het schuifdak hoort een windscherm dat
opgeklapt wordt bij een geopend schuifdak.
Zonnescherm
Aan de binnenkant van het schuifdak zit een
handbediend zonnescherm. Het zonnescherm
glijdt automatisch naar achteren bij het openen

106 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Alcoguard*

Algemene informatie over het Functies Bediening


alcoholslot
Batterij
Het alcoholslot voorkomt dat bestuurders die
Het controlelampje (4) van de blaasunit geeft
onder invloed zijn in de auto kunnen rijden.
de ladingstoestand van de batterij aan:
Voordat de motor kan worden gestart, moet u
een blaastest afgeven om vast te stellen dat u
niet onder de invloed van alcohol bent. Het Lampje (4) Ladingstoestand 03
alcoholslot wordt gekalibreerd ten opzichte batterij
van de grenswaarde voor verkeersdeelname
Knippert groen Wordt opgeladen
die in uw land geldt.
Groen Volledig opgeladen
WAARSCHUWING
Oranje Half opgeladen
Het alcoholslot is een hulpmiddel dat u niet
ontslaat van uw verantwoordelijkheden als 1. Mondstuk voor blaastest. Rood Ontladen – plaats de
bestuurder. De bestuurder dient altijd nuch- lader in de houder of
ter te blijven en de auto op een veilige 2. Schakelaar.
sluit de voedingska-
manier te besturen. 3. Zendertoets. bel uit het dash-
4. Lampje voor ladingstoestand batterij. boardkastje aan.
5. Lampje voor resultaat blaastest.
6. Lampje dat aangeeft dat het systeem N.B.
gereed is voor een blaastest.
Bewaar de blaasunit in zijn houder. Zo blijft
de ingebouwde batterij opgeladen en kan
het alcoholslot automatisch worden geacti-
veerd bij het openen van de auto.

Alvorens de motor te starten


De blaasunit wordt automatisch geactiveerd
en gereedgemaakt voor gebruik bij het ont-
grendelen van de auto.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 107


03 Bestuurdersmilieu

Alcoguard*

1. Wanneer het controlelampje (6) groen Resultaat van de blaastest Waar u op moet letten
oplicht, is de blaasunit klaar voor gebruik.
Lampje (5) + dis- Betekenis Alvorens een blaastest te doen
2. Neem de blaasunit uit de houder. Als de playmelding
blaasunit zich buiten de auto bevindt tij- Voor een goede werking en een zo nauwkeurig
dens het ontgrendelen, dan dient u de unit Groen lampje + Start de motor – mogelijk meetresultaat:
eerst te activeren met de schakelaar (2). Alcoguard Test geen alcohol geme- • Ca. 5 minuten voor de blaastest niet eten
03 3. Klap het mondstuk (1) omhoog, haal diep goedgekeurd ten. of drinken.
adem en blaas gelijkmatig totdat er • De voorruit niet te lang sproeien – de alco-
ca. 5 seconden later een “klikgeluid” klinkt. Oranje lampje + Motor kan worden
hol in de sproeiervloeistof kan een ver-
Het resultaat is een van de alternatieven in Alcoguard Test gestart – gemeten keerd meetresultaat opleveren.
de volgende tabel Resultaat van de goedgekeurd promillage boven
blaastest. 0,1 promille maar Van bestuurder wisselen
onder de geldende Om bij het wisselen van bestuurder een nieuwe
4. Als er geen melding verschijnt, kan er wat
mis zijn gegaan tijdens de gegevensover- grenswaardeA. blaastest te kunnen doen schakelaar (2) en de
dracht naar de auto – druk in dat geval op zendtoets (3) gelijktijdig ca. 3 seconden lang
Rood lampje + Test Motor kan niet wor- ingedrukt houden. De startblokkering van de
de toets (3) om de testgegevens handma-
afgekeurd Wacht 1 den gestart – geme- auto wordt dan opnieuw geactiveerd, zodat er
tig naar de auto te zenden.
minuut ten promillage eerst een goedgekeurde blaastest nodig is
5. Klap het mondstuk omlaag en plaats de boven de geldende
blaasunit terug in de houder. voordat de motor kan worden gestart.
grenswaardeA.
6. Start vervolgens binnen 5 minuten na een Kalibreren en onderhoud plegen
A De grenswaarde verschilt van land tot land (ga na wat er in
goedgekeurde blaastest de motor – anders uw land geldt). Zie ook het gedeelte Algemene informatie Het alcoholslot dient om de 12 maanden in een
is een nieuwe blaastest vereist. over het alcoholslot op pagina 107
werkplaats1 gecontroleerd en gekalibreerd te
worden.
N.B.
Wanneer er nog 30 dagen resteren tot aan een
Binnen 30 minuten na afloop van een rit kan geplande kalibratiebeurt, verschijnt
de motor opnieuw gestart worden zonder
dat er een nieuwe blaastest nodig is. Alcoguard Kalibr. vereist op het display. Als
er niet binnen 30 dagen gekalibreerd wordt,
dan kan de motor niet langer op de normale

1 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.

108 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Alcoguard*

wijze gestart worden – de motor is dan alleen op de blaasunit en wacht totdat het controle- de noodfunctie. Deze instelling is achteraf nog
te starten via de bypass-functie, zie lampje (6) groen oplicht. te wijzigen in een werkplaats1.
pagina 109, gedeelte over Noodsituatie.
Bij extreme koude kunt u de opwarmtijd ver- Bypass-functie activeren
De melding is te verwijderen met een druk op korten door de blaasunit mee naar binnen te • Houd de knop READ op de linker stuur-
de zendtoets (3). De melding verdwijnt anders nemen. hendel en de knop voor de alarmknipper-
spontaan na ca. 2 minuten maar verschijnt lichten ca. 5 seconden lang ingedrukt – op
iedere keer dat de motor gestart wordt Noodsituatie het display verschijnen achtereenvolgens 03
opnieuw – alleen bij herkalibratie in een werk- In noodsituaties of wanneer de blaasunit defect Bypass actief Wacht 1 minuut en
plaats1 verdwijnt de melding permanent. of zoekgeraakt is, kunt u het alcoholslot omzei- Alcoguard Bypass actief – daarna kunt u
len om toch in de auto te kunnen rijden. de motor starten.
Koud en warm weer Deze functie is meerdere malen te activeren.
Hoe kouder het buiten is, hoe langer het duurt N.B.
De foutmelding die verschijnt tijdens het rijden
voordat de blaasunit gereed is voor gebruik: Alle activeringen via een doorverbinding is echter alleen te wissen in een werkplaats1.
(bypass) worden geregistreerd en opgesla-
gen in een geheugen, zie pagina 10 in het Noodfunctie activeren
Temperatuur (°C) Maximale hoofdstuk Vastlegging van gegevens.
opwarmtijd • Houd de knop READ op de linker stuur-
hendel en de knop voor de alarmknipper-
(seconden) lichten ca. 5 seconden lang ingedrukt – op
Na activering van de bypass-functie blijft
+10 — +85 10 Alcoguard Bypass actief op het display het display verschijnt Alcoguard Bypass
staan totdat het systeem gereset wordt in een actief waarna u de motor kunt starten.
–5 — +10 60 werkplaats1. Deze functie is eenmaal te gebruiken en moet
–40 — –5 180 daarna gereset worden in een werkplaats1.
Het is mogelijk de bypass-functie te testen
zonder dat er een foutmelding wordt aange-
Bij temperaturen lager dan –20 °C of hoger dan maakt – loop in dat geval alle stappen door
+60 ’C is extra voeding voor de blaasunit ver- maar start de motor niet. De foutmelding wordt
eist. Op het display verschijnt Alcoguard gewist bij het vergrendelen van de auto.
Stroom kabel aansluiten. Sluit de voedings- Bij installatie van het alcoholslot geeft u aan of
kabel uit het dashboardkastje in dat geval aan omzeilen mogelijk moet zijn via de bypass- of

1 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.


``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 109


03 Bestuurdersmilieu

Alcoguard*

Symbolen en displayteksten Displaymelding Betekenis/Maat-


Naast de eerder beschreven meldingen kan regel
ook het volgende op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnen: Alcoguard Blaas U blies te hard –
zachter blaas minder hard.
Displaymelding Betekenis/Maat- Alcoguard Blaas U blies niet hard
03
regel harder genoeg – blaas har-
Alcoguard Her- Motor stond minder der.
start mogelijk dan 30 minuten af – Alcoguard wacht Opwarming niet
motor kan worden Verwarmt voor gereed – wacht de
gestart zonder melding Alcoguard
nieuwe blaastest. Blaas 5 seconden
Alcoguard Service Bezoek een werk- af.
vereist plaats1.

Alcoguard Geen Overdracht mislukt –


signaal verstuur het resul-
taat handmatig via
toets (3) of doe een
nieuwe blaastest.

Alcoguard Test De test is mislukt –


ongeldig doe een nieuwe
blaastest.

Alcoguard Blaas U blies te kort –


langer blaas langer.

1 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.

110 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Motor starten

Benzine- en dieselmotoren 2. Houd het koppelingspedaal volledig inge- N.B.


drukt1. (Bij auto’s met automatische ver-
snellingsbak – bedien het rempedaal.) Tijdens de koude start is het mogelijk dat het
motortoerental merkbaar hoger ligt dan nor-
3. Druk op de knop START/STOP ENGINE maal is voor bepaalde motortypes. Dit
en laat deze vervolgens los. omdat ernaar wordt gestreefd het uitlaat-
gasreinigingssysteem zo snel mogelijk op
bedrijfstemperatuur te brengen en tegelij- 03
N.B. kertijd de uitstoot te beperken van stoffen
Bij auto’s met een dieselmotor slaat de die schadelijk zijn voor het milieu.
motor mogelijk met enige vertraging aan,
wanneer de melding Voorgloeifunctie Keyless drive
motor op het display staat.
G021126
Loop de punten 2–3 door voor benzine- en die-
selmotoren. Voor meer informatie over Keyless
Contactslot met naar binnen getrokken transpon- De startmotor blijft maximaal drive, zie pagina 56.
dersleutel en START/STOP ENGINE-knop. 10 seconden draaien (60 seconden bij diesel-
modellen), totdat de motor is aangeslagen. N.B.
BELANGRIJK
Als de motor niet aanslaat - doe een nieuwe De motor kan alleen worden gestart, als een
De transpondersleutel niet verkeerd om startpoging door de knop START/STOP van de transpondersleutels met Keyless
insteken – pak de sleutel beet aan het uit- drive*-functie in de passagiersruimte of in
einde met het afneembare sleutelblad. zie ENGINE ingedrukt te houden totdat de motor
de bagageruimte is.
pagina 50. wel aanslaat.

WAARSCHUWING WAARSCHUWING
1. Steek de transpondersleutel in het con-
Neem bij het verlaten van de auto altijd de Neem de transpondersleutel bij een auto
tactslot – druk lichtjes op de sleutel totdat transpondersleutel uit het contactslot – met
deze verder naar binnen wordt getrokken. met Keyless drive-functie* nooit tijdens het
name wanneer er kinderen in de auto ach- rijden of slepen uit het contactslot.
Let erop dat u bij een auto met alcoholslot terblijven. Voor informatie over het verwij-
eerst een goedgekeurde blaastest moet deren van de sleutel uit het contactslot, zie
afgeven, voordat de motor kan worden pagina 78.
gestart, zie pagina 107.

1 Als de auto rolt is het indrukken van de knop START/STOP ENGINE voldoende om de motor te starten.
``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 111


03 Bestuurdersmilieu

Motor starten

Motor afzetten
Om de motor af te zetten – druk op START/
STOP ENGINE.
Als de auto een automatische versnellingsbak
heeft en de keuzehendel niet in stand P staat
of als de auto rijdt – druk tweemaal op de knop
03 of houdt de knop ingedrukt totdat de motor
afslaat.

Stuurslotfout
Het stuurslot wordt opgeheven, wanneer u de
START/STOP ENGINE-knop indrukt met de
transpondersleutel in het contactslot geduwd.
Het stuurslot wordt geactiveerd, wanneer u na
het afzetten van de motor het bestuurderspor-
tier opent.

Sleutelstanden
Voor informatie over de verschillende standen
van de transpondersleutel, zie pagina 78

112
03 Bestuurdersmilieu

Motor starten, FlexiFuel

Algemene informatie over het starten Motorverwarming* Maak daarom tijdens de wintermaanden
van een FlexiFuel-motor zoveel mogelijk gebruik van de motorverwar-
De motor wordt op dezelfde manier gestart als ming.
een benzinemotor.
WAARSCHUWING
Bij startproblemen De motorverwarming werkt op een hoge
spanning. Laat controle- en reparatiewerk- 03
Wanneer de motor niet bij de eerste startpo-
zaamheden aan een elektrische motorver-
ging aanslaat: warming en de elektrische aansluitingen
• Doe nog enkele startpogingen met behulp ervan uitvoeren door een werkplaats –
van de knop START/STOP ENGINE. geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
Als de motor dan nog niet aanslaat
Is de buitentemperatuur lager dan +5 °C:
N.B.
1. Sluit de elektrische motorverwarming min-
Waar u op moet letten als u een jerrycan met
stens 1 uur lang aan. Aansluiting voor motorverwarming. brandstof wilt meenemen:
2. Doe nog enkele startpogingen met behulp Als de te verwachten temperatuur lager is dan • Wanneer u de brandstoftank hebt leeg-
van de knop START/STOP ENGINE. –10 °C, wordt u geadviseerd de motorverwar- gereden en bio-ethanol (E 85) bijvult uit
ming ca. 2 uur in te schakelen om de motor een jerrycan is het bij strenge vorst niet
BELANGRIJK sneller te kunnen starten wanneer er bio-etha- uitgesloten dat de motor startproble-
nol (E 85) in de tank zit. men vertoont. U kunt dit voorkomen
Als de motor ondanks herhaalde startpo-
door de jerrycan gevuld te houden met
gingen niet aanslaat, wordt geadviseerd Hoe lager de temperatuur hoe langer de motor-
contact op te nemen met een erkende benzine (95 RON).
verwarming moet werken. Bij –20 °C dient u de
Volvo-werkplaats. verwarming ca. 3 uur in te schakelen.
Voor meer informatie over de FlexiFuel-brand-
Auto’s bestemd voor bio-ethanol (E 85) zijn uit- stof bio-ethanol (E 85), zie pagina 233 en
gerust met een elektrische motorverwarming*. 320.
Een voorverwarmde motor slaat sneller aan en
loopt beter, wat een aanzienlijke beperking van
de emissies en het brandstofverbruik inhoudt.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 113


03 Bestuurdersmilieu

Motor starten, FlexiFuel

Brandstofadaptatie
Wanneer u de brandstoftank hebt volgegoten
met benzine nadat u op bio-ethanol (E 85) hebt
gereden (om omgekeerd), kan de motor enige
tijd ietwat onregelmatig lopen. Het is daarom
belangrijk dat de motor de gelegenheid krijgt
03 tot aanpassing (adaptatie) aan het nieuwe
brandstofmengsel.
Een dergelijke adaptatie gaat automatisch van
start, wanneer u korte tijd op gelijkmatige snel-
heid in de auto rijdt.

BELANGRIJK
Na wijzigingen in het brandstofmengsel in
de tank dient een adaptatie plaats te vinden.
Dit gebeurt wanneer u ca. 15 minuten lang
op gelijkmatige snelheid rijdt.

Als de startaccu ontladen of losgekoppeld is


geweest, moet er voor een correcte adaptatie
iets langer worden gereden aangezien het
geheugen van de elektronica werd gewist.

114
03 Bestuurdersmilieu

Motor starten, hulpaccu

Starten met hulpaccu 4. Sluit de ene klem van de rode startkabel 10. Start de motor van de auto met de lege
aan op de pluspool van de hulpaccu . accu. Raak de aansluitingen niet aan tij-
dens de startpoging. Er bestaat namelijk
5. Haal de clips op de voorste dekplaat van gevaar voor vonkvorming.
de uitgeputte accu los en verwijder de dek-
plaat, zie pagina 287. 11. Verwijder de startkabels. Verwijder eerst
de zwarte kabel en daarna de rode.
6. Sluit de andere klem van de rode startkabel 03
aan op de pluspool van de uitgeputte Zorg dat geen van de klemmen aan de
accu. zwarte startkabel contact kan maken met
de pluspool van de accu of met de aange-
7. Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan sloten klemmen van de rode startkabel.
op de minpool van de hulpaccu.
WAARSCHUWING
BELANGRIJK Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgas
Als de startaccu uitgeput is, kunt u de auto
Wees voorzichtig bij het aansluiten van de produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
starten met stroom van een hulpaccu. door een onjuiste aansluiting van de start-
startkabels om kortsluiting met andere
Bij gebruik van een hulpaccu wordt u het vol- onderdelen in de motorruimte te voorko- kabels, is voldoende om de accu tot ont-
gende geadviseerd om explosiegevaar te voor- men. ploffing te brengen. Accu’s bevatten tevens
zwavelzuur dat ernstige chemische brand-
komen:
wonden kan veroorzaken. Als u accuzuur in
1. Zet de transpondersleutel in sleutel- 8. Sluit de andere klem aan op het massapunt uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst,
stand 0, zie pagina 78. (rechter motorsteun bovenaan, buitenste moet u onmiddellijk met grote hoeveelhe-
boutkop) . Controleer of de aansluit- den water spoelen. Neem onmiddellijk con-
2. Zorg dat de hulpaccu een spanning van tact op met een arts, als u accuzuur in uw
klemmen van de startkabels goed vastzit-
12 V levert. ogen krijgt.
ten om te voorkomen dat er tijdens de
3. Als de hulpaccu zich in een andere auto startpoging vonken ontstaan.
bevindt, moet u de motor van die auto
9. Start de motor van de “hulpauto”. Laat de
afzetten en ervoor zorgen dat de auto’s
motor enkele minuten draaien op een toe-
elkaar niet raken.
rental dat iets hoger ligt dan normaal,
1500 omw/min.

115
03 Bestuurdersmilieu

Versnellingsbakken

Handgeschakelde versnellingsbak Blokkering achteruitversnelling Schakelstanden


De blokkering van de achteruitversnelling Parkeerstand (P)
beperkt het risico dat u tijdens het vooruitrijden Selecteer stand P, wanneer u de motor start of
op normale snelheid onbedoeld de achteruit- de auto parkeert. U moet het rempedaal bedie-
versnelling inschakelt. nen om de keuzehendel uit stand P te kunnen
• Begin vanuit de neutraalstand N en scha- halen.
03 kel alleen de achteruitversnelling R in, wan-
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
neer de auto stilstaat.
geblokkeerd. Activeer de elektrische parkeer-
rem met een druk op de knop, zie
Automatische versnellingsbak pagina 127.
Geartronic*
BELANGRIJK
Schakelpatroon vijfversnellingsbak. De auto moet stilstaan wanneer u de hendel
in stand P zet.

Achteruitrijstand (R)
De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in
stand R zet.
Neutrale stand (N)
In deze stand kunt u de motor starten en er is

G021350
geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeer-
rem aan, wanneer de auto stilstaat en de keu-
D: automatisch schakelen. M (+/–): handmatig zehendel in stand N staat.
schakelen.
Rijstand (D)
Het informatiedisplay geeft de stand van de Stand D is de normale rijstand. De versnel-
Schakelpatroon zesversnellingsbak.
keuzehendel aan met behulp van de volgende lingsbak schakelt automatisch op en terug
• Trap het koppelingspedaal tijdens het tekens: P, R, N, D, S, 1, 2, 3, 4, 5 of 6, zie afhankelijk van de stand van het gaspedaal en
schakelen altijd zo ver mogelijk in. pagina 73. de snelheid. Zorg ervoor dat de auto stilstaat,
• Haal uw voet na het schakelen weer van
het koppelingspedaal af.

116 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Versnellingsbakken

voordat u de keuzehendel vanuit stand D in als de bestuurder langzamer gaat rijden dan De sportstand kan op elk moment tijdens het
stand R zet. wat voor de gekozen versnelling gepast is. rijden ingeschakeld worden.

Geartronic, handmatig schakelen (+/–) Om de automatische rijstand te hervatten: Geartronic, winterstand


Met de automatische versnellingsbak Geartro- • Zet de hendel helemaal naar links in stand Om bij gladheid gemakkelijker weg te kunnen
nic kunt u ook handmatig schakelen. Bij het D. komen is het soms beter handmatig de 3e ver-
loslaten van het gaspedaal wordt de auto op snelling in te schakelen. 03
de motor afgeremd. N.B. 1. Bedien het rempedaal en haal de keuze-
Handmatig schakelen is te activeren door de Als de versnellingsbak een sportstand kent, hendel vanuit stand D naar stand +/– – het
hendel vanuit stand D helemaal naar rechts in is handmatig schakelen pas te activeren symbool D op het display van het instru-
stand +/– te zetten. Op het informatiedisplay wanneer u de keuzehendel vooruit of achter mentenpaneel verandert in een 1.
verandert het teken D in een van de cijfers “1– in stand (+/–) hebt gezet. Op het informatie- 2. Schakel op naar de 3e versnelling door de
6” afhankelijk van de ingeschakelde versnel- display verandert de S dan in een van de hendel twee keer naar voren naar de +
ling, zie pagina 73. tekens 1–6 om aan te geven welke versnel- (plus) te duwen – op het display verandert
ling er ingeschakeld is.
de 1 in een 3.
• Duw de hendel naar voren naar de + (plus)
om een hogere versnelling in te schakelen 3. Laat het rempedaal los en geef voorzichtig
en laat deze weer los – de hendel veert Geartronic, Sportstand (S)1 gas.
terug naar de neutrale stand tussen + en De sportstand levert een sportiever rijgedrag
Bij activering van de “winterstand” van de ver-
–. op en maakt het mogelijk om hogere toeren te
snellingsbak rijdt de auto met een lager motor-
maken in de versnellingen. De motor reageert
of toerental en minder kracht op de aandrijfwielen
bovendien sneller op de commando’s die u
weg.
• Trek de hendel naar achteren naar de – met het gaspedaal geeft. Bij inschakeling van
(min) om een lagere versnelling in te scha- de sportstand wordt tevens de voorkeur gege- Kickdown
kelen en laat deze weer los. ven aan de lagere versnellingen, zodat er met Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij
Handmatig schakelen (+/–) kan op elk moment enige vertraging wordt opgeschakeld. de normale volgasstand), schakelt de versnel-
tijdens het rijden geactiveerd worden. De Sport-stand is te activeren door de hendel lingsbak automatisch terug naar een lagere
Om schokken en afslaan van de motor te voor- vanuit stand D helemaal naar rechts in stand versnelling. Dit is de zogeheten kickdown.
komen, schakelt Geartronic automatisch terug +/– te zetten. Op het informatiedisplay veran-
dert het teken D in S.

1 Alleen de modellen D5 en T6.


``

117
03 Bestuurdersmilieu

Versnellingsbakken

Wanneer u het gaspedaal uit de kickdown- Mechanische keuzehendelblokkering Parkeerstand (P)


stand loslaat, schakelt de versnellingsbak Stilstaande auto met draaiende motor:
automatisch op.
Houd uw voet op het rempedaal terwijl u de
Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te keuzehendel verzet.
accelereren zoals bij het inhalen.
Elektrische schakelblokkering, Shiftlock
03 Beveiligingsfunctie parkeerstand (P)
Om overtoeren van de motor te voorkomen, is Om de keuzehendel uit stand P te kunnen
het stuurprogramma van de versnellingsbak halen, moet u het rempedaal bedienen terwijl
voorzien van een terugschakelblokkering de transpondersleutel in stand II staat, zie
waardoor de zogeheten kickdown niet moge- pagina 78.

G021351
lijk is.
Schakelblokkering, vrijstand (N)
Geartronic staat geen terugschakeling/kick- Als de keuzehendel in stand N staat en de auto
down toe die tot een dusdanig hoog toerental U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en heeft minstens 3 seconden stilgestaan (of de
leidt dat de motor kan worden beschadigd. weer halen tussen de standen N en D. Om de motor nu loopt of niet), is de keuzehendel
Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert hendel in een van de overige standen te zetten, geblokkeerd.
een dergelijke kickdown uit te voeren, gebeurt moet u een blokkering opheffen door op de Om de keuzehendel uit stand N te kunnen
er niets. De auto blijft in de oorspronkelijke ver- blokkeerknop op de keuzehendel te drukken. halen, moet de transpondersleutel in stand II
snelling rijden.
Met de blokkeerknop ingedrukt kunt u de hen- staan en moet het rempedaal worden bediend,
Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het del vooruit of achteruit bewegen tussen de zie pagina 78.
motortoerental één of meer versnellingen standen P, R, N en D.
terugschakelen. Om schade aan de motor te
voorkomen schakelt de auto op wanneer de Automatische keuzehendelblokkering
motor het maximumtoerental heeft bereikt. De automatische versnellingsbak kent enkele
bijzondere beveiligingsfuncties:
Sleutelblokkering, Keylock
De keuzehendel moet in stand P staan om de
transpondersleutel uit het contactslot te kun-
nen nemen. In alle andere standen is de trans-
pondersleutel geblokkeerd.

118
03 Bestuurdersmilieu

Versnellingsbakken

Automatische schakelblokkering Automatische versnellingsbak HSA


deactiveren Powershift*2 HSA (Hill Start Assist) zorgt ervoor dat de rem-
druk enkele seconden lang op peil blijft als u
uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal
verplaatst voordat u wegrijdt of achteruitrijdt
op een oplopende helling.
De tijdelijke remwerking wordt na enige secon- 03
den opgeheven of eerder bij het bedienen van
het gaspedaal.

Waar u op moet letten


De dubbele koppeling van de versnellingsbak

G021350
is voorzien van een beveiliging tegen overbe-
lasting die geactiveerd wordt, als de versnel-
D: automatisch schakelen. M (+/–): handmatig lingsbak te warm wordt – bijvoorbeeld als u de
Als er niet met de auto kan worden gereden
schakelen. auto te lang met het gaspedaal stilhoudt op een
zoals het geval is bij een uitgeputte accu, moet
Powershift is een zestraps automaat die in oplopende helling.
u de keuzehendel uit stand P halen voordat u
de auto kunt verslepen. tegenstelling tot een conventionele automati- Een te warme versnellingsbak uit zich in een
sche versnellingsbak voorzien is van dubbele auto die gaat schudden en trillen, een waar-
Til de rubbermat in het vak achter de mid- mechanische lamellenkoppelingen. Een con- schuwingssymbool dat gaat branden en een
denconsole uit de auto en open het luikje. ventionele automatische versnellingsbak heeft melding op het informatiedisplay. Ook bij lang-
Steek het sleutelblad zo ver mogelijk naar een hydraulische koppelomvormer die de zaam fileverkeer (10 km/h of lager) op oplo-
binnen. Duw het sleutelblad omlaag en kracht van de motor overbrengt op de motor. pende hellingen of met een aanhanger/caravan
houd het in deze stand vast. (Voor infor- Een Powershift-versnellingsbak werkt verder achter de auto kan de versnellingsbak te warm
matie over het sleutelblad, zie pagina 50.) op dezelfde manier en heeft bedieningsele- worden. De versnellingsbak koelt af tijdens stil-
Haal de keuzehendel uit stand P. menten en functies die vergelijkbaar zijn met stand, wanneer het rempedaal bediend wordt
die van de automatische versnellingsbak Gear- en de motor stationair loopt.
tronic, die in het voorgaande gedeelte werd
besproken.

2 Alleen viercilindermodel 2.0, 2.0T, 2.0F.


``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 119


03 Bestuurdersmilieu

Versnellingsbakken

Oververhitting tijdens langzaam fileverkeer is te BELANGRIJK Displaymelding en maatregel


voorkomen door in etappes te rijden: Sta stil en In bepaalde situaties kan er een bepaalde mel-
wacht met uw voet op het rempedaal totdat de Bedien de bedrijfsrem om de auto stil te ding op het display verschijnen in combinatie
afstand tot uw voorliggers lang genoeg is om houden op oplopende hellingen – maak
geen gebruik van het gaspedaal. De ver- met een brandend symbool.
een stukje verder vooruit te rijden, rem en snellingsbak kan dan oververhit raken.
wacht weer enige tijd met uw voet op het rem-
03 pedaal.

Symbool Display Rijeigenschappen Maatregel


Oververh versnb zet auto stil Problemen om snelheid constant te hou- Versnellingsbak oververhit. Houd de auto
den bij hetzelfde toerental. stil met het rempedaal.A

Oververh versnb Stop auto z.s.m. Auto rijdt met hevige schokkerige bewe- Versnellingsbak oververhit. Parkeer de
gingen vooruit. auto zo spoedig mogelijk.A

Koeling versn.b. laat motor lopen Geen aandrijving wegens oververhitting Versnellingsbak oververhit. Voor optimale
van de versnellingsbak. koeling: Laat de motor stationair lopen met
de keuzehendel in stand N of stand P, tot-
dat de melding verdwijnt.
A Voor optimale koeling: Laat de motor stationair lopen met de keuzehendel in stand N of stand P, totdat de melding verdwijnt.

De tabel schetst drie gevallen van oververhit- N.B. WAARSCHUWING


ting van de versnellingsbak met verschillende
ernstigheidsgraad. De elektronica waarschuwt De voorbeelden in de tabel duiden niet op Als u het waarschuwingssymbool met de
de bestuurder niet alleen met een displaymel- defecten in de auto, maar geven aan dat een tekst Oververh versnb Stop auto z.s.m.
beveiligingsfunctie geactiveerd werd om negeert, kan de versnellingsbaktempera-
ding maar ook middels tijdelijke veranderingen schade aan autocomponenten te voorko- tuur dusdanig oplopen dat de krachtover-
in het rijgedrag. Volg in het voorkomende geval men. brenging tussen de motor en de versnel-
de aanwijzingen op het informatiedisplay. lingsbak tijdelijk wordt verbroken om te

120
03 Bestuurdersmilieu

Versnellingsbakken

voorkomen dat de koppeling defect raakt –


de auto wordt dan niet meer aangedreven
totdat de versnellingsbaktemperatuur tot
een aanvaardbaar niveau is gedaald.

Voor andere displaymeldingen en de voorge-


stelde maatregelen bij auto’s met een automa- 03
tische versnellingsbak, zie pagina 140.
Na uitvoering van de maatregel verdwijnt de
displaymelding automatisch. U kunt de mel-
ding ook eerder doen verdwijnen met een druk
op de knop READ van de richtingaanwijzer-
hendel.

121
03 Bestuurdersmilieu

Vierwielaandrijving, AWD (All Wheel Drive)*

De vierwielaandrijving is altijd
ingeschakeld

03

Bij vierwielaandrijving worden alle vier de wie-


len van de auto tegelijk aangedreven.
Het motorkoppel wordt automatisch over de
voor- en achterwielen verdeeld. Een elektro-
nisch gestuurd koppelingssysteem verdeelt
het vermogen over het wielpaar dat op dat
moment de beste grip op het wegdek heeft. Dit
om optimale wegligging te verkrijgen en wiel-
spin te voorkomen. Bij normaal rijden worden
de voorwielen naar verhouding iets sterker
aangedreven dan de achterwielen.
De vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid
tijdens regen- en sneeuwval en bij ijzel.

122 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

Bedrijfsrem

Algemene informatie baar, waardoor het bijvoorbeeld makkelijker is Remschijven schoonmaken


De auto is uitgerust met twee remkringen. Als om obstakels te ontwijken. Bij activering van Vuil en water op de remschijven kunnen ertoe
een van de remkringen defect raakt, betekent deze functie kunt u trillingen in het rempedaal leiden dat de aanspreekduur van de remmen
dit dat de remmen pas later worden aange- voelen. Dit is volkomen normaal. wordt verlengd. Door de remblokken schoon te
sproken zodat u het rempedaal dieper moet Wanneer u het rempedaal loslaat nadat de maken beperkt u deze verlenging.
intrappen voor dezelfde remmende werking. motor is aangeslagen, gaat een kortdurende, U wordt geadviseerd de remschijven handma-
automatische test van het ABS van start. Het tig schoon te maken, wanneer u op natte 03
De druk die u uitoefent op het rempedaal wordt
versterkt door de rembekrachtiging. is mogelijk dat er opnieuw een automatisch wegen rijdt, de auto net hebt gewassen of op
test van het ABS plaatsvindt, wanneer de auto het punt staat deze langdurig te parkeren. U
een snelheid van 40 km/h bereikt. Ook deze maakt de remschijven handmatig schoon door
WAARSCHUWING
test kan waarneembaar zijn in de vorm van tril- korte tijd licht te remmen.
De rembekrachtiging werkt alleen, als de lingen in het rempedaal.
motor loopt. Remkrachtverhoging bij noodstops
Noodremlichten en automatische De remkrachtverhoging bij noodstops (EBA,
Wanneer u met de motor afgezet remt doet het alarmlichten Emergency Brake Assist) helpt de remkracht
rempedaal stug aan en kost het u meer kracht De noodremlichten worden geactiveerd om verhogen om op die manier de remweg te ver-
om de auto te remmen. achterliggers erop te attenderen dat u krachtig korten. Het EBA registreert de wijze waarop u
remt. Daarbij knipperen de remlichten in plaats het rempedaal bedient en verhoogt zo nodig de
In bergachtig gebied of bij het rijden met een van dat ze continu branden, zoals bij normaal remkracht. De remkracht kan worden ver-
zware belading kunt u de remmen ontzien door remmen. hoogd tot aan het niveau waarbij het ABS
op de motor af te remmen. U benut de rem- ingrijpt. De EBA-regeling wordt uitgeschakeld
mende werking van de motor het best, wan- De noodremlichten worden geactiveerd bij
wanneer u de druk op het rempedaal verlaagt.
neer u tijdens het afdalen dezelfde versnelling snelheden hoger dan 50 km/h als het ABS
inschakelt als bij het oprijden van een helling. actief is en/of bij krachtig remmen. Wanneer de
auto is afgeremd tot een rijsnelheid lager dan N.B.
Voor algemener informatie over een zware 10 km/h, gaan de remlichten continu branden Wanneer het EBA geactiveerd wordt, zakt
belasting van de auto, zie pagina 316. in plaats van te knipperen. Ondertussen wor- het rempedaal iets verder omlaag dan nor-
den de alarmlichten geactiveerd en deze blij- maal. Bedien het rempedaal zolang dat
Antiblokkeerremsysteem nodig is. Zodra u het rempedaal loslaat,
De auto is uitgerust met ABS (Anti-lock Braking ven knipperen totdat u het motortoerental met
het gaspedaal wijzigt of de alarmlichten uit- worden de remmen volledig gelost.
System) dat voorkomt dat de wielen blokkeren
tijdens het remmen. Zo blijft de auto bestuur- schakelt met de bijbehorende knop, zie
pagina 89.

``

123
03 Bestuurdersmilieu

Bedrijfsrem

Symbolen op instrumentenpaneel
Sym- Betekenis
bool
Brandt continu – controleer het
remvloeistofpeil. Vul remvloei-
03 stof bij als het peil te laag ligt en
controleer tevens de oorzaak
van het remvloeistofverlies.

Brandt 2 seconden lang continu


bij het starten van de motor – er
is de laatste keer dat de motor
liep een storing in het ABS
opgetreden.

WAARSCHUWING
Als en tegelijkertijd branden,
kan er een storing in het remsysteem zijn
opgetreden.
Als het remvloeistofpeil in dat geval in orde
is, moet u de auto voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren – geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder
rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het rem-
vloeistofverlies.

124
03 Bestuurdersmilieu

Afdalingsregeling, HDC (Hill Descent Control)

Algemene informatie1 WAARSCHUWING staat de melding Afdalingsrem- regeling


HDC is te vergelijken met een automatische AAN.
HDC heeft niet in alle situaties het beoogde
motorrem. Wanneer u op een aflopende helling effect en is uitsluitend bedoeld als hulpmid- Het systeem werkt alleen in de eerste versnel-
het gaspedaal loslaat, wordt de auto normaal del. ling en in de achteruitversnelling. Bij een auto-
gesproken op de motor afgeremd doordat matische versnellingsbak geldt dat de 1e ver-
U als bestuurder bent er altijd verantwoor-
deze in dat geval een laag stationair toerental delijk voor dat de auto op een veilige manier snelling moet zijn ingeschakeld, wat wordt
nastreeft. Naarmate de helling steiler en de aangegeven met het cijfer 1 op het boordcom- 03
wordt bestuurd.
auto zwaarder beladen is, rolt de auto ondanks puterdisplay, zie pagina 117.
de motorrem sneller omlaag. Om in dergelijke
gevallen snelheid te minderen dient u bij te Functie N.B.
remmen met het rempedaal.
HDC valt niet te activeren wanneer de keu-
Met het HDC-systeem is het mogelijk om op zehendel van een automaat in stand D staat.
steile aflopende hellingen de snelheid te ver-
hogen/verlagen met het gaspedaal, zonder het
rempedaal te gebruiken. De gevoeligheid van Bediening
het gaspedaal neemt af, doordat het motor- Bij een geactiveerd HDC-systeem kan de auto
toerental tot aan de maximale pedaalweg bij het afremmen op de motor maximaal
alleen binnen een beperkt toerentalgebied te 10 km/h voorruit rijden en 7 km/h achteruit. Met
regelen valt. Het remsysteem grijpt in en zorgt het gaspedaal kunt u echter een willekeurige
voor een lage en gelijkmatige snelheid, zodat u andere snelheid binnen het snelheidsinterval
zich volledig kunt richten op de besturing. kiezen dat bij de ingeschakelde versnelling
HDC is met name handig op steile aflopende hoort. Zodra u het gaspedaal loslaat wordt de
hellingen met een oneffen oppervlak en op HDC is met een schakelaar op de middencon- rijsnelheid snel verlaagd tot 10 of 7 km/h, onge-
gladde weggedeelten. Denk bijvoorbeeld aan sole naar wens in en uit te schakelen. Het acht de hellingshoek en zonder dat u daarvoor
een boot op een trailer die u vanaf een boot- lampje in de schakelaar brandt wanneer de het rempedaal hoeft te bedienen.
helling achteruit te water laat. functie ingeschakeld is. Wanneer HDC actief is, Bij activering van het systeem gaan automa-
brandt het symbool en op het display tisch de remlichten branden. Met het rempe-

1 HDC is alleen aanwezig op de XC70.


``

125
03 Bestuurdersmilieu

Afdalingsregeling, HDC (Hill Descent Control)

daal kunt u de auto altijd remmen of helemaal


tot stilstand brengen.
HDC wordt gedeactiveerd:
• bij het indrukken van de aan/uit-knop op
de middenconsole
03 • bij het inschakelen van een hogere ver-
snelling dan de 1e bij een handgescha-
kelde versnellingsbak
• bij het inschakelen van een hogere ver-
snelling dan de 1e bij een automatische
versnellingsbak of bij het inschakelen van
stand D.
Het systeem is op ieder moment uit te scha-
kelen. Als u dit op een steile aflopende helling
doet, zal het remvermogen niet meteen maar
geleidelijk worden verlaagd.

N.B.
Bij een geactiveerd HDC-systeem is het
mogelijk dat de motor met enige vertraging
op het gaspedaal reageert.

126
03 Bestuurdersmilieu

Parkeerrem

Elektrische parkeerrem Parkeerrem aanzetten loslaat of het gaspedaal bedient, wordt de par-
keerrem gelost.
Functie
Wanneer de parkeerrem wordt geactiveerd, N.B.
hoort u een zwak elektromotorgeluid. Het
geluid is tevens waarneembaar bij een auto- Tijdens een noodstop bij snelheden hoger
matische functiecontrole van de parkeerrem. dan 10 km/h klinkt er gedurende de hele
remmanoeuvre een geluidssignaal. 03
Als de auto stilstaat wanneer u de parkeerrem
aanzet, werkt de rem alleen op de achterwie-
Op een helling parkeren
len. Als u de parkeerrem tijdens het rijden aan-
Draai bij het parkeren op een oplopende helling
zet, wordt de normale bedrijfsrem geactiveerd.
de wielen van de trottoirband af, als de neus
Daarbij werkt de rem op alle vier de wielen.
van de auto naar de top van helling wijst.
Wanneer de auto bijna stilstaat, worden alleen
de achterwielen geremd. Handgreep parkeerrem. Draai bij het parkeren op een aflopende helling
1. Trap het rempedaal stevig in. de wielen naar de trottoirband toe, als de neus
Lage accuspanning van de auto naar de voet van de helling wijst.
Als de accuspanning te laag is, kunt u de par- 2. Druk op de handgreep.
keerrem niet aanzetten noch lossen. Sluit een 3. Laat het rempedaal los en controleer of de WAARSCHUWING
hulpaccu aan, als de accuspanning te laag is, auto volledig stilstaat.
zie pagina 115. Maak er gewoonte van om bij het parkeren
• Zet de versnellingspook bij het parkeren op een helling altijd de parkeerrem aan te
altijd in de 1e versnelling (handbak) en de zetten – het inschakelen van een versnelling
keuzehendel in stand P (automaat). bij een handbak of stand P bij een automaat
is niet voldoende om de auto in alle situaties
Het symbool op het instrumentenpa- stil te houden.
neel knippert, totdat de parkeerrem
volledig is aangezet. Wanneer het symbool
continu brandt, is de parkeerrem aangezet.
In noodgevallen kunt u de parkeerrem ook tij-
dens het rijden aanzetten door de handgreep
ingedrukt te houden. Wanneer u de handgreep

``

127
03 Bestuurdersmilieu

Parkeerrem

Parkeerrem lossen Automatisch lossen pende helling achteruitrolt, wanneer de par-


1. Start de motor. keerrem automatisch wordt gelost. U kunt dit
voorkomen door bij het wegrijden de hand-
2. Laat het koppelingspedaal los en geef gas.
greep ingedrukt te houden. Laat de handgreep
Auto met automatische versnellingsbak weer los zodra de koppeling aangrijpt.

Handmatig lossen Auto met Keyless drive-functie


03
1. Steek de transpondersleutel in het con- Los de parkeerrem handmatig door op de knop
tactslot. START/STOP ENGINE te drukken, het rem- of
2. Trap het rempedaal stevig in. koppelingspedaal te bedienen en aan de hand-
greep te trekken.
3. Trek aan de handgreep.
Automatisch lossen Symbolen
Handgreep parkeerrem. 1. Doe de veiligheidsgordel om. Sym- Betekenis
2. Start de motor. bool
Auto met handgeschakelde
versnellingsbak 3. Zet de keuzehendel in stand D of R en geef Lees de melding op het infor-
gas. matiedisplay
Handmatig lossen
1. Steek de transpondersleutel in het con- Een knipperend symbool houdt
tactslot. N.B. in dat de parkeerrem wordt aan-
Om veiligheidsredenen wordt de parkeer- gezet. Als het symbool in een
2. Trap het rempedaal stevig in.
rem alleen automatisch gelost wanneer bij andere situatie gaat knipperen,
3. Trek aan de handgreep. het starten van de motor is gebleken dat de is er sprake van een storing.
bestuurder de veiligheidsgordel draagt. Bij Lees de melding op het infor-
auto’s met een automatische versnellings-
N.B. bak wordt de parkeerrem onmiddellijk
matiedisplay.
De parkeerrem is ook handmatig te lossen gelost bij het bedienen van het gaspedaal
door het koppelingspedaal te bedienen in met de keuzehendel in stand D of R.
plaats van het rempedaal. Volvo adviseert u
echter het rempedaal te gebruiken.
Zware belading op oplopende hellingen
Bij een zware belading zoals een aanhanger is
het mogelijk dat de auto op een steile, oplo-

128
03 Bestuurdersmilieu

Parkeerrem

Berichten Parkeerrem Service vereist - Er is een sto-


ring opgetreden. Bezoek een werkplaats als de
storing aanhoudt – geadviseerd wordt een
Volvo-werkplaats.
Als u de auto moet parkeren voordat de storing
kon worden verholpen, dient u de wielen net als
bij het parkeren op een helling van de trottoir- 03
band/berm af te draaien en de versnellings-
pook in de 1e versnelling (handbak) te zetten
en de keuzehendel in stand P (automaat).

Remblokken vervangen
Laat de remblokken op de achterwielen ver-
vangen in een werkplaats met het oog op de
Parkeerrem niet geheel gelost - Door een
constructie van de elektrische parkeerrem –
storing kan de parkeerrem niet worden gelost.
geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-
Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt
plaats.
een erkende Volvo-werkplaats. Als u bij deze
foutmelding wegrijdt zonder de parkeerrem te
lossen, klinkt er een waarschuwingszoemer.
Parkeerrem niet aangezet - Door een storing
kan de parkeerrem niet worden aangezet. Pro-
beer of u de rem kunt aanzetten en lossen.
Bezoek een werkplaats als de melding niet ver-
dwijnt – geadviseerd wordt een Volvo-werk-
plaats.
Dezelfde melding verschijnt ook op auto’s met
een handbak, wanneer er langzaam wordt
gereden met het portier open. De melding
maakt u erop attent dat de parkeerrem moge-
lijk onbedoeld werd gelost.

129
03 Bestuurdersmilieu

HomeLinkŸ *

Algemene informatie N.B. Uiteraard kunt u de originele afstandsbedie-


ningen naast HomeLinkŸ blijven gebruiken.
HomeLinkŸ is dusdanig geconstrueerd dat
het niet werkt als de auto van de buitenzijde
vergrendeld is. WAARSCHUWING
Let erop dat u de originele afstandsbedie- Als u HomeLinkŸ gebruikt om een garage-
ningen wel goed bewaart voor eventuele deur of toegangshek te bedienen, dient u
03 erop toe te zien dat er niemand in de buurt
programmering in een later stadium (zoals
bij de aankoop van een nieuwe auto). van de garagedeur of het toegangshek is
tijdens de bediening.
Wis de programmering van de knoppen
wanneer u de auto verkoopt. Maak geen gebruik van de HomeLinkŸ-
afstandsbediening voor een elektrische
Gebruik geen zonwering bestaande uit garagedeur zonder veiligheidsstop en vei-
metaalfolie op auto’s die zijn uitgerust met ligheidsretour. De garagedeur dient onmid-
HomeLinkŸ. Het gebruik ervan kan namelijk dellijk te reageren bij registratie van een
HomeLinkŸ is een programmeerbare afstands- negatieve gevolgen hebben voor de wer- obstakel, tot stilstand te komen en meteen
bediening waarmee u tot drie verschillende king. de omgekeerde beweging te maken. Een
systemen (bijvoorbeeld elektrische garage- garagedeur die dat niet doet kan aanleiding
deur, alarmsysteem, huis- en tuinverlichting) Bediening geven tot lichamelijk letsel. Neem voor meer
kunt bedienen en daarmee de originele informatie contact op met de leverancier via
Zodra HomeLinkŸ geprogrammeerd is, vormt internet: www.homelink.com.
afstandsbedieningen vervangt. HomeLinkŸ het een vervanging voor de afzonderlijke origi-
wordt geleverd in een uitvoering die inge- nele afstandsbedieningen.
bouwd is in de linker zonneklep. Eerste keer programmeren
Druk de geprogrammeerde knop in voor acti- Bij stap 1 wordt het complete geheugen van
Het HomeLinkŸ-paneel bestaat uit drie pro- vering van de elektrische garagedeur, het HomeLinkŸ gewist. Voer dit punt dan ook
grammeerbare knoppen en een controle- alarmsysteem etc. Het controlelampje brandt alleen uit, wanneer u slechts één knop wilt
lampje. zolang u de knop ingedrukt houdt. omprogrammeren.
N.B. 1. Druk de buitenste twee knoppen in en laat
Als het contact niet wordt ingeschakeld, deze ca. 20 seconden later los wanneer het
blijft HomeLinkŸ tot 30 minuten na opening controlelampje gaat knipperen. Het knip-
van het bestuurdersportier werken. perende lampje geeft aan dat HomeLinkŸ

130 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

HomeLinkŸ *

in de “inleerstand” staat en klaar is voor deur, het toegangshek e.d. moet vervol- de HomeLink-knop ca. 3 seconden lang
programmering. gens geactiveerd worden bij het indruk- ingedrukt en laat deze vervolgens los. Her-
ken van de bijbehorende HomeLinkŸ- haal deze volgorde van indrukken, vast-
2. Leg de originele afstandsbediening op
knop. houden en loslaten tot driemaal achtereen
5–30 cm afstand van HomeLinkŸ. Houd het
• Brandt niet continu: Het controle- om de programmering te beëindigen.
controlelampje in de gaten.
lampje knippert eerst ca. 2 seconden
De juiste afstand tussen de originele lang snel en brandt daarna ca. 3 secon- Afzonderlijke knop programmeren 03
afstandsbediening en HomeLinkŸ hangt af den continu. Dit herhaalt zich ca. 20 Doe het volgende om één afzonderlijke knop te
van de programmering van het te bedienen seconden lang en geeft aan dat het te programmeren:
systeem. Er zijn mogelijk meerdere pogin- kopiëren systeem een zogeheten rol- 1. Druk op de gewenste knop van
gen op verschillende afstand nodig. Laat lende code gebruikt. De garagedeur, HomeLinkŸ en houd deze ingedrukt totdat
de afstandsbediening bij iedere poging ca. het toegangshek e.d. worden niet geac- punt 3 afgerond is.
15 seconden op dezelfde afstand liggen tiveerd bij het indrukken van de bijbe-
voordat u een andere afstand probeert. horende HomeLinkŸ-knop. Vervolg in 2. Plaats wanneer het controlelampje van
dat geval de programmering als volgt. HomeLinkŸ begint te knipperen (na ca. 20
3. Druk de te programmeren knop van seconden) de originele afstandsbediening
HomeLinkŸ en de te kopiëren knop van de 5. Zoek de “inleerknop1” van de ontvanger
op 5–30 cm afstand van HomeLinkŸ. Houd
originele afstandsbediening gelijktijdig in. van bijv. de garagedeur op (meestal in de
het controlelampje in de gaten.
Laat de knoppen pas los wanneer het con- buurt van de antennevoet op de ontvan-
trolelampje dat langzaam knippert sneller ger). Raadpleeg als u de knop niet kunt De juiste afstand tussen de originele
gaat knipperen. Een snel knipperend vinden, de gebruiksaanwijzing van de leve- afstandsbediening en HomeLink hangt af
lampje geeft aan dat de programmering rancier of neem contact op met de leve- van de programmering van het te bedienen
gelukt is. rancier via internet: www.homelink.com. systeem. Er zijn mogelijk meerdere pogin-
gen op verschillende afstand nodig. Laat
4. Test de programmering door de gepro- 6. Druk de “inleerknop” in en laat deze los. De
de afstandsbediening bij iedere poging ca.
grammeerde knop van HomeLinkŸ in te knop knippert ca. 30 seconden en binnen
15 seconden op dezelfde afstand liggen
drukken en op het controlelampje te letten: deze periode moet u het volgende punt uit-
voordat u een andere afstand probeert.
voeren.
• Brandt continu: Het controlelampje 3. Druk de te kopiëren knop op de originele
brandt continu terwijl u de knop inge- 7. Druk op de geprogrammeerde knop van
afstandsbediening in. Het controlelampje
drukt houdt, wat aangeeft dat de pro- HomeLinkŸ terwijl de “inleerknop” van het
grammering afgerond is. De garage- te bedienen systeem nog knippert. Houd

1 De aanduiding en kleur van deze knop verschillen per producent.


``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 131


03 Bestuurdersmilieu

HomeLinkŸ *

begint te knipperen. Laat beide knoppen buurt van de antennevoet op de ontvan-


weer los, wanneer het lampje dat langzaam ger). Raadpleeg als u de knop niet kunt
knipperde sneller gaat knipperen. Een snel vinden, de gebruiksaanwijzing van de leve-
knipperend lampje geeft aan dat de pro- rancier of neem contact op met de leve-
grammering gelukt is. rancier via internet: www.homelink.com.
4. Test de programmering door de gepro- 6. Druk de “inleerknop” in en laat deze los. De
03 grammeerde knop van HomeLink in te knop knippert ca. 30 seconden en binnen
drukken en op het controlelampje te letten: deze periode moet u het volgende punt uit-
voeren.
• Brandt continu: Het controlelampje
brandt continu terwijl u de knop inge- 7. Druk op de geprogrammeerde knop van
drukt houdt, wat aangeeft dat de pro- HomeLinkŸ terwijl de “inleerknop” van het
grammering afgerond is. De garage- te bedienen systeem nog knippert. Houd
deur, het toegangshek e.d. moet vervol- de HomeLink-knop ca. 3 seconden lang
gens geactiveerd worden bij het indruk- ingedrukt en laat deze vervolgens los. Her-
ken van de bijbehorende HomeLinkŸ- haal deze volgorde van indrukken, vast-
knop. houden en loslaten tot driemaal achtereen
• Brandt niet continu: Het controle- om de programmering te beëindigen.
lampje knippert eerst ca. 2 seconden
lang snel en brandt daarna ca. 3 secon- Programmering wissen
den continu. Dit herhaalt zich ca. 20 Het is alleen mogelijk de programmering van
seconden lang en geeft aan dat het te alle HomeLinkŸ-knoppen tegelijk te wissen en
kopiëren systeem een zogeheten rol- niet van één bepaalde knop afzonderlijk.
lende code gebruikt. De garagedeur,
het toegangshek e.d. worden niet geac-  Druk de buitenste twee knoppen in en laat
tiveerd bij het indrukken van de bijbe- deze ca. 20 seconden later los wanneer het
horende HomeLinkŸ-knop. Vervolg in controlelampje gaat knipperen.
dat geval de programmering als volgt. > HomeLinkŸ staat vervolgens in de
“Learn Mode” waarna deze opnieuw
5. Zoek de “inleerknop2” van de ontvanger
geprogrammeerd kan worden, zie
van bijv. de garagedeur op (meestal in de
pagina 130.

2 De aanduiding en kleur van deze knop verschillen per producent.

132 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


03 Bestuurdersmilieu

03

133
Menu- en meldingsfuncties................................................................... 136
Klimaatregeling..................................................................................... 143
Motor- en interieurverwarming op brandstof*....................................... 151
Extra verwarming*................................................................................. 154
Audiosysteem....................................................................................... 155
RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen* . . 169
Boordcomputer..................................................................................... 174
Stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC........................................... 176
Rijeigenschappen aanpassen............................................................... 178
Cruisecontrol*....................................................................................... 179
Adaptieve cruisecontrol*....................................................................... 181
Afstandscontrole*.................................................................................. 189
Collision Warning with Auto Brake*...................................................... 192
Driver Alert System – DAC*................................................................... 198
Driver Alert System – (LDW)*................................................................ 201
Park Assist*........................................................................................... 204
BLIS* – Blind Spot Information System................................................ 207
Interieurcomfort..................................................................................... 212
Bluetooth handsfree*............................................................................ 215
Geïntegreerde telefoon*........................................................................ 221

134 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


COMFORT EN RIJPLEZIER
04 Comfort en rijplezier

Menu- en meldingsfuncties

Bediening MENU – menusysteem openen Paden


Niet alle autofuncties hebben aparte functie- Het actuele menuniveau staat rechts bovenaan
EXIT – stap terugdoen binnen het menu-
toetsen zodat instellen/activeren/deactiveren op het display van de middenconsole. De
systeem. Bij lang indrukken verlaat u het
via een menusysteem verloopt. paden naar de menufuncties worden als volgt
menusysteem.
weergegeven:
Navigatie in deze menu’s vindt plaats met ENTER – menu-opties selecteren
enkele van de knoppen op de middenconsole Instellingen van de auto Instellingen
of met de toetsenset rechts op het stuurwiel. Toetsenset* op stuurwiel vergrendelen
Tal van functies behoren tot de standaarduit-
rusting, andere zijn zogeheten opties. Het aan- Hier volgt een voorbeeld van de wijze waarop
bod verschilt per markt. u een functie kunt opzoeken en aanpassen met
04
de toetsen op de middenconsole:
Bedieningselementen op
middenconsole 1. Druk op MENU.
2. Ga naar het gewenste menu, bijv.
Instellingen van de auto, met de naviga-
tieknoppen en druk op ENTER – er wordt
een submenu geopend.
3. Ga naar Instellingen vergrendelen en
druk op ENTER – er wordt een nieuw sub-
ENTER
menu geopend.
EXIT 4. Ga naar Portieren ontgrendelen en druk
Navigatietoetsen – omhoog/omlaag. op ENTER – er wordt een submenu met te
selecteren functies geopend.
Als de toetsen ENTER en EXIT op het stuurwiel
Middenconsole met informatiedisplay en bedie- zitten, hebben deze toetsen (ook de navigatie- 5. Kies uit de opties en druk op ENTER – er
ningselementen voor menufuncties. toetsen) dezelfde functie als die op de midden- verschijnt een kruisje in het lege vakje van
Nummertoetsen 1–9 console. de optie.
6. Sluit de programmering af door de menu’s
Navigatietoets – menu-opties doorblade-
één voor één te verlaten door EXIT telkens
ren en selecteren

136 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Menu- en meldingsfuncties

kort in te drukken of deze eenmaal lang in Instellingen vergrendelen Hoofdmenu AM


te drukken.
Verlaagde guard1 Audio-instellingen
U kunt de navigatietoetsen gebruiken in de
Bandenspanning* Geluidspodium
plaats van ENTER en EXIT bij het navigeren
binnen het menusysteem. De pijl naar rechts Instellingen zijspiegels* Equalizer voor
komt in dat geval overeen met ENTER en de Inst. botswaarschuwing* Equalizer achter
pijl naar links met EXIT.
Instellingen parkeercam.* Autom. volumeregeling
De menu-opties zijn genummerd zodat u ze
ook rechtstreeks kunt selecteren met de num- Lane departure warning* Reset alle audio-instellingen
mertoetsen (alleen 1–9). Stuurkrachtniveau* Hoofdmenu FM
04
Menu-overzicht Instellingen unit FM-instellingen
De telefoon en de geluidsbronnen hebben elk Driver Alert ingesch. Nieuws
hun eigen hoofdmenu. Het hoofdmenu van een
bepaalde geluidsbron (bijv. CD) is alleen te Klimaatinstellingen TP (verkeersinformatie)
openen, wanneer deze geluidsbron actief is, Autom. blower afstellen Radiotekst
zie pagina 156.
Timer recirculatie PTY (programmatype)
De volgende menu-opties maken deel uit van
Hoofdmenu: Aut. defroster achterr. Geav. radio-instellingen

Autosleutelgeheugen Tijdgrens stoelverwarming Audio-instellingen2

Pos. stoelen en spiegels* Stoelverwarming uit tijdens start Hoofdmenu DAB*3

Instellingen van de auto Reset klimaatinst. Hoofdmenu CD

Informatie Random

Lichtinstellingen Uit

1 Aanwezig bij bepaalde modellen.


2 Voor submenu’s, zie “Hoofdmenu AM/Audio-instellingen”.
3 Zie pagina 166.
``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 137


04 Comfort en rijplezier

Menu- en meldingsfuncties

Map4 Hoofdmenu iPod Van mob. tel. aansluiten


Disc4 iPod-instellingen Bluetooth-info voor auto
Enkele disc5 Nieuws Gespreksopties

Alle discs5 TP (verkeersinformatie) Automatisch antwoord

Cd-instellingen Audio-instellingen2 Voicemail-nummer

Nummer-informatie* Nummer-informatie Telefooninstellingen

Nieuws Hoofdmenu Bluetooth6 Geluiden en volume

TP (verkeersinformatie) Oproepregister Telefoonboek synchr.


04
Audio-instellingen2 Laatste 10 gemiste opr. Hoofdmenu Bluetooth9

Hoofdmenu AUX Laatste 10 ink. opr. Oproepregister

AUX-ingangsvolume Laatste 10 gekozen nummers Laatste 10 gemiste opr.

Audio-instellingen2 Telefoonboek Laatste 10 ink. opr.

Hoofdmenu USB Zoeken Laatste 10 gekozen nummers

USB-instellingen Kopiëren van mob. tel. Telefoonboek

Nummer-informatie Bluetooth* Zoeken

Nieuws Telefoon wijzigen7 Kopiëren van mob. tel.

TP (verkeersinformatie) Telefoon aansluiten8 Bluetooth*

Audio-instellingen2 Telefoon verwijderen Telefoon aansluiten10

4 Alleen bij systemen die audiobestanden in de formaten mp3 en wma kunnen afspelen.
5 Alleen bij systemen met een cd-wisselaar.
2 Voor submenu’s, zie “Hoofdmenu AM/Audio-instellingen”.
6 Geldt niet voor auto’s zonder geïntegreerde telefoon.
7 Verschijnt alleen als er een telefoon aangesloten is.
8 Verschijnt alleen als er geen telefoon aangesloten is.
9 Geldt voor auto’s met geïntegreerde telefoon en BluetoothTM handsfree.

138 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Menu- en meldingsfuncties

Telefoon verwijderen Telefoonboek Telefoon wijzigen9


Van mob. tel. aansluiten Zoeken Autotelefoon
Bluetooth-info voor auto Nieuwe contactpersoon Telefoon toevoegen
Gespreksopties Alles kopiëren Toegevoegde telefoons11
Automatisch antwoord Sneltoetsfunctie Telefooninstellingen
Voicemail-nummer SIM wissen Netwerkselectie
Telefoon wijzigen Telefoon wissen SIM-beveiliging
Autotelefoon Geheugenstatus PIN-code bewerken 04
Telefoon toevoegen Berichten Geluiden en volume
Toegevoegde telefoons11 Lezen IDIS
Telefooninstellingen Nieuw bericht schrijven Reset Telefooninst.
Geluiden en volume Alle berichten verw.
Telefoonboek synchr. Berichtinstellingen
Hoofdmenu geïntegreerde telefoon Gespreksopties
Oproepregister Verzend mijn nummer
Laatste 10 gemiste opr. Wisselgesprek
Laatste 10 ink. opr. Automatisch antwoord
Laatste 10 gekozen nummers Autom. terugbellen
Lijst wissen Voicemail-nummer
Gespreksduur Omleidingen

10 Verschijnt alleen als er geen telefoon aangesloten is.


11 Maximaal 5 telefoons.
9 Geldt voor auto’s met geïntegreerde telefoon en BluetoothTM handsfree.
``

139
04 Comfort en rijplezier

Menu- en meldingsfuncties

Instrumentenpaneel eerst bevestigen met de knop READ voordat u Melding


de menu’s kunt bekijken.

Menu-overzicht
Voor sommige van de onderstaande menu-
opties dient de auto te zijn uitgerust met de bij-
behorende functie en software.
Actieradius
Gemiddeld
Momentaan
04
Gem. snelheid

Informatiedisplay en bedieningselementen voor DSTC Melding op informatiedisplay.


menufuncties. Actuele snelheid12 Wanneer er een waarschuwings-, informatie-
READ – meldingenlijst openen en meldin- of controlesymbool oplicht, verschijnt er
Bandenspanning Kalibratie*
gen bevestigen. tevens een aanvullende melding op het infor-
Duimwiel – menu-opties doorbladeren. Timer standkach 1/213* matiedisplay. Foutmeldingen blijven in het
Timer standvent 1/2* geheugen opgeslagen, totdat u de onderlig-
RESET – geactiveerde functie op nul stel- gende storing hebt laten verhelpen.
len. Wordt in bepaalde gevallen gebruikt Timerstand verw.*
om een functie te selecteren/activeren (zie Druk op READ om de meldingen door te bla-
Directe start Standverw.* deren en te bevestigen.
de uitleg bij de verschillende functies).
Met de linker stuurhendel bedient u de menu’s Directe start El standverw*
die op de informatiedisplays van het instru- Directe start Standvent.*
mentenpaneel verschijnen. Welke menu’s ver-
Extra verwarming auto*
schijnen hangt af van de sleutelstand, zie
pagina 78. Als er een melding is, moet u deze Start restverw.*

12 Alleen bepaalde markten.


13 Alleen in te stellen wanneer de motor is afgezet.

140 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Menu- en meldingsfuncties

N.B. Melding Betekenis Melding Betekenis


Als er een waarschuwingsmelding ver-
Service vereistA Volvo adviseert u de Tijd voor peri- Het is tijd voor een ser-
schijnt bij gebruik van de boordcomputer,
moet u de melding lezen (druk op de knop auto zo spoedig moge- odiek onder- vicebeurt. Volvo advi-
READ) voordat u de eerdere activiteit kunt lijk te laten controleren houd seert u contact op te
hervatten. door een erkende nemen met een
Volvo-werkplaats. erkende Volvo-werk-
plaats. Het moment
Melding Betekenis Zie instructieb.A Lees het instructie- hangt af van de afge-
boekje. legde afstand, het aan-
Stop auto Breng de auto tot stil- tal maanden dat sinds
z.s.m.A stand en zet de motor Bespreek tijd Het is tijd om een 04
afspraak te maken voor de laatste servicebeurt
af. Grote kans op voor onder-
een servicebeurt. Volvo is verstreken, het aantal
schade. Volvo adviseert houd
adviseert u contact op draaiuren van de motor
u contact op te nemen en de gebruikte olie-
met een erkende Volvo- te nemen met een
erkende Volvo-werk- kwaliteit.
werkplaats.
plaats. Onderhoud- Als u de onderhouds-
Zet motor afA Breng de auto tot stil-
ster- mijn ver- termijn niet respecteert,
stand en zet de motor vallen beschadigde
streken
af. Grote kans op onderdelen niet langer
schade. Volvo adviseert onder de garantie.
u contact op te nemen Volvo adviseert dat u
met een erkende Volvo- voor servicewerk con-
werkplaats. tact opneemt met een
Service spoedA Volvo adviseert u de erkende Volvo-werk-
auto onmiddellijk te plaats.
laten controleren door
een erkende Volvo-
werkplaats.

``

141
04 Comfort en rijplezier

Menu- en meldingsfuncties

Melding Betekenis Melding Betekenis


Versn.olie Ver- Volvo adviseert u de Versn.bak heet Kritieke storing. Breng
versen auto zo spoedig moge- Stop auto de auto zo spoedig
lijk te laten controleren z.s.m. mogelijk tot stilstand.
door een erkende Volvo adviseert u con-
Volvo-werkplaats. tact op te nemen met
een erkende Volvo-
Versnellings- De versnellingsbak werkplaatsB.
bak beperkte werkt niet op maximale
werking capaciteit. Rijd voor- Tijdelijk UITA De bijbehorende functie
04 zichtig totdat de mel- is tijdelijk uitgeschakeld
ding verdwijntB. en wordt na enige tijd
rijden of de volgende
Doe bij herhaaldelijke
keer dat u de motor
verschijning het vol-
start automatisch
gende: Volvo adviseert
opnieuw ingeschakeld.
u contact op te nemen
met een erkende Volvo- Accuspann. Het audiosysteem is
werkplaats. laag Spaar- uitgeschakeld om
stand stroom te besparen.
Versn.bak heet Rijd voorzichtiger of
Laad de accu bij.
Rijd langzamer breng de auto zo spoe-
dig mogelijk tot stil- A Deel van een melding, verschijnt samen met gegevens over
stand. Zet de versnel- de locatie van de storing.
B Voor meer meldingen met betrekking tot de automatische
lingsbak in de neutraal versnellingsbak, zie pagina 120.
en laat de motor statio-
nair draaien totdat de
melding verdwijntB.

142
04 Comfort en rijplezier

Klimaatregeling

Algemene informatie Positie van de sensoren Tijdelijke uitschakeling van


• De zonnesensor* zit boven op het dash- airconditioning
Airconditioning board. Wanneer de motor het maximale vermogen
De auto is voorzien van elektronische klimaat- nodigt heeft (bijvoorbeeld als u volgas optrekt
regeling (ECC). De klimaatregeling zorgt ervoor
• De interieurtemperatuursensor zit onder
het bedieningspaneel van de klimaatrege- of met een aanhanger achter de auto een hel-
dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd ling. ling oprijdt), is het mogelijk dat de airconditio-
of van vocht ontdaan wordt. ning tijdelijk wordt uitgeschakeld. Er kan dan
• De buitentemperatuursensor zit op de bui-
tenspiegel. een tijdelijke temperatuurstijging optreden.
N.B.
• De vochtsensor* zit in de achteruitkijkspie- Condenswater
U kunt de airconditioning (AC) uitschakelen, gel.
maar voor optimaal klimaatcomfort in de In warme weersomstandigheden kan er ter
hoogte van de airconditioning een plasje water 04
passagiersruimte en om te voorkomen dat
de ruiten beslaan dient u de airconditioning N.B. onder de auto ontstaan. Dit is volkomen nor-
altijd te laten aanstaan. Dek de sensoren niet met kleding of andere maal.
voorwerpen af.
Sneeuw en ijs
Werkelijke temperatuur Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de
De ingestelde temperatuur komt overeen met Zijruiten en schuifdak klimaatregeling (de opening tussen de motor-
de gevoelstemperatuur op basis van de heer- Voor optimale werking van de airconditioning kap en de voorruit).
sende omstandigheden in en rond de auto wat moet u de zijruiten en een eventueel schuifdak
de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad, gesloten houden. Storingen opsporen en verhelpen
de ingestraalde warmte enz. betreft. Wendt u zich tot een werkplaats die gecertifi-
Beslagen ruiten ceerd is om storingen in de klimaatregeling op
Het systeem beschikt over een zonnesensor*
Maak in eerste instantie gebruik van de ontwa- te sporen en te verhelpen. Volvo adviseert u
die de stand van de zon registreert. Daardoor
semingsfunctie om condens van de binnen- contact op te nemen met een erkende Volvo-
kan de temperatuur van de lucht uit de blaas-
kant van de ruiten te verwijderen. werkplaats.
monden links en rechts afwijken, ondanks dat
de temperatuurknoppen voor de beide zijden Houd de binnenzijde van de ruiten schoon om
Koudemiddel
in dezelfde stand staan. de kans te beperken dat ze beslaan.
De airconditioning maakt gebruik van het kou-
demiddel R134a, zie pagina 318. Het bevat
geen chloor, waardoor het koudemiddel
onschadelijk voor de ozonlaag is. Laat het bij-
vullen/vervangen van koudemiddel over een
``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 143


04 Comfort en rijplezier

Klimaatregeling

gecertificeerde werkplaats. Volvo adviseert u Het volgende is inbegrepen: Gebruik van beproefde materialen in het
contact op te nemen met een erkende Volvo- interieur.
werkplaats.
• Een geavanceerde ventilatorfunctie die
inhoudt dat de ventilator aanslaat wanneer De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd
de auto via de transpondersleutel wordt de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te
Doorluchtfunctie beperken, zodat de passagiersruimte gemak-
ontgrendeld. De ventilator vult het interieur
Bij warm weer kunt u de doorluchtfunctie kelijker schoon te houden is. De vloerbekleding
op die manier met verse lucht. De functie
gebruiken om alle zijruiten tegelijk korte tijd te in zowel de passagiersruimte als de bagage-
start als dat nodig is en stopt na bij het
openen en weer te sluiten en op die manier snel openen van een van de portieren. Bij inac- ruimte zijn eenvoudig te verwijderen en schoon
voor frisse lucht in de auto te zorgen, zie tiviteit wordt de functie na enige tijd auto- te maken. Gebruik daarvoor schoonmaakmid-
pagina 59. matisch beëindigd. De tijd dat de ventila- delen en autoverzorgingsproducten die door
torfunctie werkt zal langzaam maar zeker Volvo worden geadviseerd, zie pagina 299.
04 Interieurfilter
korter worden, totdat de auto 4 jaar oud is.
Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt Menu-instellingen
wordt gereinigd door een filter. U moet het filter • Het Interior Air Quality System (IAQS) is
een volautomatisch systeem dat de lucht Het is mogelijk de basisinstellingen voor drie
regelmatig vervangen. Raadpleeg het Service- van de functies van de klimaatregeling te wij-
programma van Volvo voor het aanbevolen in de passagiersruimte ontdoet van ver-
ontreinigingen in de vorm van stofdeeltjes, zigen via de middenconsole, zie pagina 136:
vervangingsinterval. In zeer sterk verontrei-
koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laag- • Ventilatorfunctie in automatische stand*,
nigde gebieden moet u het filter mogelijk vaker
hangend ozon. zie pagina 147.
vervangen.
• De door de timer geregelde recirculatie van
N.B. de lucht in de passagiersruimte, zie
N.B.
Bij auto’s met CZIP dient het IAQS-luchtfil- pagina 148.
Er bestaan twee verschillende soorten inte- ter om de 15.000 km of tenminste eenmaal
rieurfilters. Let erop dat u het juiste filter • Automatische verwarming van de achter-
per jaar te worden vervangen (afhankelijk ruit, zie pagina 102.
aanbrengt. van wat het eerst wordt bereikt). Echter,
maximaal 75.000 km per 5 jaar. Bij auto’s Bij gebruik van RESET via het display worden
Clean Zone Interior Package (CZIP)* zonder CZIP dient het IAQS-filter tijdens de de standaardinstellingen hervat voor alle func-
Wanneer u voor deze optie hebt gekozen zijn reguliere onderhoudsbeurt te worden ver- ties van de klimaatregeling.
vangen.
er nog minder stoffen in het interieur verwerkt
die aanleiding kunnen geven tot allergieën of
astma. Zie voor meer informatie over CZIP de
brochure die u bij aankoop hebt ontvangen.

144 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Klimaatregeling

Luchtverdeling Blaasmonden in dashboard Blaasmonden in portierstijlen

04

G021367

G021368
G017699

De binnenkomende lucht wordt verdeeld over Open Dicht


20 blaasmonden verspreid over het interieur. Dicht Open
In de stand AUTO* vindt de luchtverdeling Luchtstroom naar links of rechts Luchtstroom naar links of rechts
geheel automatisch plaats.
Luchtstroom omhoog of omlaag Luchtstroom omhoog of omlaag
De luchtverdeling valt zo nodig handmatig bij
te regelen, zie pagina 150. Richt de buitenste blaasmonden op de voorste Richt de blaasmonden op de achterste zijruiten
zijruiten om deze te ontwasemen. om deze te ontwasemen.
Om de temperatuur in de passagiersruimte Richt de blaasmonden naar binnen toe voor
aangenaam te houden komt er altijd een een behaaglijke temperatuur achter in de auto.
bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmon-
den. N.B.
Let erop dat kinderen gevoelig kunnen zijn
voor luchtstromen en tocht.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 145


04 Comfort en rijplezier

Klimaatregeling

Klimaatregeling Elektrische achterruit- en buitenspiegel- Het ventilatiesysteem is te activeren, wanneer


verwarming, zie pagina 102. de motor loopt. Er zijn drie comfortniveaus met
Elektronische klimaatregeling, ECC elk hun eigen koel- en droogeffect:
Max. ontwaseming
Recirculatie/Interior Air Quality System
• Comfortniveau III: eenmaal indrukken van
de knop levert het maximale vermogen op
Temperatuurregeling, linkerzijde – alle drie de lampjes branden.
• Comfortniveau II: tweemaal indrukken van
de knop levert het lagere vermogen op –
Gebruik twee lampjes branden.
Geventileerde voorstoelen* • Comfortniveau I: driemaal indrukken van
04 de knop levert het minimale vermogen op
Geventileerde voorstoelen
vormen alleen een optie bij – er brandt één lampje.
auto’s met ECC. Het ventila- De vierde maal dat u op de knop drukt wordt
tiesysteem bestaat uit ventila- de functie uitgeschakeld – geen van de lampjes
Geventileerde voorstoel*, linkerzijde toren in de zittingen en de rug- brandt.
leuningen die lucht door de
Ventilator bekleding heen aanzuigen. N.B.
Naarmate de lucht in het interieur kouder is,
Elektrisch verwarmde voorstoel, linkerzijde Wie tochtgevoelig is dient de stoelventilatie
neemt het koelingseffect toe.
met beleid te gebruiken. Voor langdurig
Luchtverdeling De ventilatie wordt geregeld door de klimaat- gebruik wordt comfortniveau I geadviseerd.
Elektrisch verwarmde voorstoel, rechter- regeling op basis van de temperatuur van de
zijde stoel, de ingestraalde warmte en de buiten-
BELANGRIJK
temperatuur.
AUTO Bij een interieurtemperatuur lager dan 5°C
Het is mogelijk de stoelventilatie te combineren is het niet mogelijk de stoelventilatie in te
Geventileerde voorstoel*, rechterzijde met de elektrische stoelverwarming. U kunt de schakelen. Dit om te voorkomen dat de
Temperatuurregeling, rechterzijde functie bijvoorbeeld gebruiken om uw kleding inzittende die op de bewuste stoel zit het te
van vocht te ontdoen. koud krijgt.
AC ON/OFF – Airconditioning aan/uit

146 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Klimaatregeling

Ventilator Driemaal op de knop drukken levert het laagste Luchtverdeling


Draai aan de knop om de ven- verwarmingsniveau op – een van de lampjes De gestileerde menselijke
tilatorsnelheid te verhogen of brandt. gedaante op de neven-
te verlagen. De ventilatorsnel- De vierde maal dat u op de knop drukt wordt staande afbeelding bestaat
heid wordt automatisch gere- de verwarming uitgeschakeld – geen van de uit drie knoppen. Bij het
geld, als u AUTO selecteert. lampjes brandt. indrukken van een van de
De eerder ingestelde ventila- luchtverdelingsknoppen licht
torsnelheid wordt dan gene- Bij het starten staat de verwarming normaal uit. het lampje op dat bij dat deel
geerd. Werd de verwarming ingeschakeld, dan wordt van de gestileerde menselijke gedaante hoort,
deze bij het afzetten van de motor automatisch zie pagina 150.
N.B. uitgeschakeld. Automatische inschakeling van
de verwarming is te activeren/deactiveren in Auto 04
Als de ventilator volledig uitgeschakeld is, het menu onder: Klimaatinstellingen De functie AUTO regelt auto-
start de airconditioning niet wat kans op matisch de temperatuur, de
beslagen ruiten kan geven. Stoelverwarming uit tijdens start
airconditioning, de ventilator-
De stoelverwarming wordt na enige tijd auto- snelheid, de recirculatie en de
Elektrisch verwarmde stoelen/ matisch uitgeschakeld. De functie is te deacti- luchtverdeling.
veren/activeren in het menu onder:
achterbank
Klimaatinstellingen Tijdgrens
Voorstoelen stoelverwarming Als u een of meer handmatige functies selec-
Eenmaal op de knop drukken teert, worden de overige functies nog steeds
levert het maximale verwar- Voor een beschrijving van het menusysteem, automatisch geregeld. Wanneer u op de knop
mingsniveau op – alle drie de zie pagina 136. AUTO drukt, vindt activering van de Air Quality
lampjes branden. Sensor plaats waarbij alle handmatige instel-
WAARSCHUWING lingen worden opgeheven. Op het display ver-
Tweemaal op de knop druk-
ken levert een lager verwar- De stoelverwarming niet gebruiken wanneer schijnt AUTO KLIMAAT.
mingsniveau op – twee van de lampjes bran- u de temperatuurstijging door verminderde U kunt de ventilatorsnelheid in de automati-
den. gevoeligheid niet waarneemt of om enigerlei sche stand instellen onder
reden de stoelverwarming niet goed weet te
bedienen. Brandwonden zijn anders niet uit- Klimaatinstellingen Autom. blower
gesloten. afstellen. Kies uit Laag, Normaal of Hoog:

``

147
04 Comfort en rijplezier

Klimaatregeling

• Laag - Automatische ventilatorregeling. AC – Airconditioning AAN/UIT de ontwaseming hervat de klimaatregeling de


Geringe luchtstroom geniet de prioriteit. ON: De airconditioning wordt voorgaande instellingen.
• Normaal - Automatische ventilatorrege- automatisch geregeld. De
binnenkomende lucht wordt Recirculatie/Interior Air Quality System
ling.
dan automatisch afgekoeld Recirculatie
• Hoog - Automatische ventilatorregeling.
Grotere luchtstroom geniet de prioriteit. en van vocht ontdaan. Wanneer de recirculatie actief
OFF: Bij activering van de is, brandt het oranje lampje
Voor een beschrijving van het menusysteem, rechts in de knop. U kunt deze
zie pagina 136. ontwaseming wordt de airconditioning auto-
matisch ingeschakeld (uit te schakelen met de functie inschakelen als u vieze
Temperatuurregeling knop AC). lucht, uitlaatgassen en derge-
Met deze knop kunt u de tem- lijke buiten wilt houden. De
04
peratuur aan de bestuurders- Ontwaseming lucht in de passagiersruimte
en passagierszijde onafhan- U gebruikt de ontwaseming wordt dan gerecirculeerd. Er komt met andere
kelijk van elkaar instellen. om de voorruit en de zijruiten woorden geen lucht van buiten de auto in, wan-
snel te ontwasemen en te ont- neer deze functie actief is.
Bij het starten van de motor dooien. Er stroomt lucht naar
wordt de laatst verrichte de ruiten. Het lampje in de N.B.
instelling hervat. ontwasemingsknop brandt,
Als de lucht in de auto te lang recirculeert,
wanneer de functie is inge- kan de binnenzijde van de ruiten beslaan.
N.B. schakeld.
Let erop dat de passagiersruimte niet snel- Bij activering van deze functie vindt bovendien
ler warm of koud wordt, wanneer u een Timer
het volgende plaats om de lucht in het interieur Bij een geactiveerde timerfunctie zal de kli-
hogere of lagere temperatuur kiest dan de
zoveel mogelijk van vocht te ontdoen: maatregeling afhankelijk van de buitentempe-
gewenste.
• de airconditioning wordt automatisch ratuur na een bepaalde tijd de handmatig geac-
ingeschakeld tiveerde recirculatiestand verlaten. Dit beperkt
de kans op ijs, beslagen ruiten en een slechte
• de recirculatie en het Interior Air Quality
System worden automatisch uitgescha- luchtkwaliteit. U kunt de functie activeren/
keld. deactiveren onder Klimaatinstellingen
De airconditioning is handmatig uit te schake- Timer recirculatie. Voor een beschrijving van
len met de knop AC. Bij het uitschakelen van het menusysteem, zie pagina 136.

148
04 Comfort en rijplezier

Klimaatregeling

N.B. • Het oranje lampje links brandt – de Air Qua- Recirculatie activeren
lity Sensor is uitgeschakeld. Er is geen Schakel de recirculatie in of
Wanneer u de ontwaseming selecteert, recirculatie, maar alleen verse lucht van uit door verschillende malen
wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. buiten. op de nevenstaande knop te
• Het groene lampje in het midden brandt – drukken. Het lampje brandt
Interior Air Quality System* de recirculatie is niet actief (tenzij dit nodig wanneer de recirculatie actief
Het Interior Air Quality System is voor koeling bij warm weer). is.
ontdoet de binnenkomende • Het oranje lampje rechts brandt – de recir-
lucht van gassen en stofdeel- culatie is ingeschakeld.
tjes om zo hinderlijke geurtjes
en verontreinigingen in de N.B. 04
passagiersruimte te beper-
ken. Als de Air Quality Sensor Voor optimale kwaliteit van de lucht in de
een verhoogde concentratie van verontreini- passagiersruimte dient u de Air Quality Sen-
gingen in de buitenlucht meet, wordt de lucht- sor ingeschakeld te houden.
inlaat afgesloten waarna de lucht in de passa- Bij koud weer gelden er beperkingen voor
giersruimte wordt gerecirculeerd. Wanneer u de recirculatiefunctie om te voorkomen dat
de knop AUTO hebt ingedrukt, is de Air Quality de ruiten beslaan.
Sensor altijd ingeschakeld. Als de ruiten toch beslaan, moet u de Air
Quality Sensor uitschakelen en alle ruiten
Recirculatie/Interior Air Quality Sensor (voorruit, zijruiten en achteruit) ontwase-
activeren men.
Selecteer een van de drie
functies door verschillende
malen op de knop te drukken.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 149


04 Comfort en rijplezier

Klimaatregeling

Luchtverdelingstabel
Luchtverdeling Toepassing Luchtverdeling Toepassing
Lucht naar de ruiten. Er om snel te ontdooien en Lucht naar de vloer en de om een comfortabel kli-
komt een bepaalde hoe- te ontwasemen. ruiten. Er komt een maat en een goede ont-
veelheid lucht uit de bepaalde hoeveelheid waseming te verkrijgen bij
blaasmonden. De lucht lucht uit de blaasmonden koud weer.
wordt niet gerecirculeerd. in het dashboard.
De airconditioning is altijd
ingeschakeld.
04
Lucht naar de voorruit en om wasem en ijsvorming Lucht naar de vloer en uit bij zonnig weer en matige
de zijruiten. Er komt een bij koud en vochtig weer de blaasmonden in het buitentemperaturen.
bepaalde hoeveelheid te voorkomen (niet te lage dashboard.
lucht uit de blaasmonden. ventilatorsnelheid).

Luchtstroom naar de rui- om een comfortabel kli- Lucht naar de vloer. Er om warme of koude lucht
ten en uit de blaasmon- maat te verkrijgen bij komt een bepaalde hoe- naar de vloer te sturen
den van het dashboard. warm en droog weer. veelheid lucht uit de
blaasmonden in het dash-
board en op de ruiten.

Luchtstroom op hoofd- om een efficiënte koeling Luchtstroom naar de rui- om koele lucht naar de
en borsthoogte uit de te verkrijgen bij warm ten, uit de blaasmonden vloer te sturen of warme
blaasmonden in het dash- weer. in het dashboard en naar lucht naar de rest van het
board. de vloer. lichaam bij koud weer of
bij warm en droog weer.

150
04 Comfort en rijplezier

Motor- en interieurverwarming op brandstof*

Verwarming op brandstof Tanken Accu en brandstof


Als de accu onvoldoende opgeladen is of als
Algemene informatie over de het brandstofpeil te laag is, wordt de standver-
standverwarming warming automatisch uitgeschakeld en er ver-
U kunt de standverwarming die de motor en schijnt een melding op het display. Bevestig
het interieur verwarmt meteen inschakelen of deze melding door op de knop READ op de
vertraagd met een timerfunctie. richtingaanwijzerhendel te drukken, zie
U kunt twee verschillende uitschakeltijden pagina 152.
instellen met de timerfunctie. Onder de uit-
schakeltijd wordt het tijdstip verstaan waarop BELANGRIJK
de auto de gewenste temperatuur bereikt Herhaaldelijk gebruik van de standverwar- 04
heeft. De elektronica van de auto rekent aan de ming bij korte ritten kan ertoe leiden dat de
hand van de buitentemperatuur zelf uit wan- accu uitgeput raakt en startproblemen ople-
neer de verwarming moet worden ingescha- Waarschuwingssticker op tankvulklep. veren.
keld. Bij regelmatig gebruik van de standverwar-
WAARSCHUWING ming moet u even lang in de auto rijden als
Bij een buitentemperatuur hoger dan 15 °C
wordt de verwarming niet geactiveerd. Bij tem- Gemorste brandstof kan ontvlammen. de standverwarming aanstond. Dit om te
Schakel voordat u gaat tanken de standver- zorgen dat de dynamo evenveel energie kan
peraturen van –5 °C of lager is de maximale
warming op brandstof uit. bijladen als de standverwarming verbruikt.
bedrijfstijd van de standverwarming 50 minu-
ten. Controleer op het informatiedisplay of de
standverwarming uit is. Wanneer de verwar-
WAARSCHUWING ming aanstaat, staat op het informatiedis-
play de melding Standverw. AAN.
Bij gebruik van de standverwarming moet
de auto in de buitenlucht staan.
Op een helling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling par-
N.B. keert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant
Bij gebruik van de standverwarming is het van de auto omlaagwijst. Zo krijgt de stand-
volkomen normaal dat er rook uit de rechter verwarming altijd voldoende brandstof.
wielkast komt.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 151


04 Comfort en rijplezier

Motor- en interieurverwarming op brandstof*

Bediening Sym- Display Betekenis Sym- Display Betekenis


bool bool
Brand- De verwarming is Verw niet De verwarming
stofka- ingeschakeld en besch kan niet worden

G025102

G025102
chel AAN werkt. Brand- ingeschakeld door
stofp. een te laag brand-
Timer Verwarmingstimer laag stofpeil (ca. 7 liter)
ingesteld geactiveerd bij uit- – dit om het moge-

G025102
Brand- nemen transpon- lijk te maken de
stofka- dersleutel en verla- motor te starten en
04 ten van de auto –
chel nog ca. 50 km te
motor en passa- rijden.
giersruimte warm
READ-knop op ingesteld tijd- Standka- Verwarming
stip. chel Ser- defect. Neem voor
Duimwiel

G025102
vice ver- reparatie contact
RESET-knop Verwar- De verwarming eist op met een werk-
ming stop werd uitgescha- plaats. Volvo advi-
Voor meer informatie over het informatiedis-
G025102

Accus- keld om te zorgen seert u contact op


play en de knop READ, zie pagina 140. pann. dat er voldoende te nemen met een
laag stroom is om de erkende Volvo-
Symbolen en displaymeldingen motor te starten. werkplaats.
Wanneer u de instellingen van een
van de timers of Directe start acti- Een displaymelding verdwijnt automatisch na
veert, gaat het informatiesymbool op het enige tijd. U kunt een melding ook eerder doen
instrumentenpaneel branden en op het infor- verdwijnen met een druk op de knop READ van
matiedisplay verschijnen een verklarende mel- de richtingaanwijzerhendel.
ding plus een ander brandend symbool. In de
onderstaande tabel staan de voorkomende
symbolen en displaymeldingen.

152 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Motor- en interieurverwarming op brandstof*

Meteen inschakelen/uitschakelen N.B. Timergestuurde verwarming voortijdig


1. Gebruik het duimwiel om naar Directe uitschakelen
De timers zijn alleen te programmeren wan-
start Standverw. te gaan. neer de transpondersleutel in contactslot- U kunt de timergestuurde verwarming uitscha-
stand I staat, zie pagina 78 – programmeer kelen voordat de timer dat doet. Doe het vol-
2. Druk op RESET om te kiezen uit AAN en
daarom voordat u de motor start. gende:
UIT.
1. Druk op READ.
AAN: De standverwarming is handmatig of via
1. Gebruik het duimwiel om naar Timer 2. Ga met het duimwiel naar Timer
de timerfunctie ingeschakeld.
standkach 1 te gaan. standkach 1 of 2.
UIT: De standverwarming is uitgeschakeld.
2. Druk kort op de knop RESET zodat de uur- > De tekst AAN knippert op het display.
Bij directe start van de standverwarming zal aanduiding gaat knipperen.
3. Druk op RESET. 04
deze 50 minuten lang geactiveerd blijven.
3. Stel de gewenste uuraanduiding in met het > De tekst UIT brandt continu en de ver-
De interieurverwarming gaat van start, zodra duimwiel.
warming wordt uitgeschakeld.
de koelvloeistof in de motor de juiste tempe-
4. Druk kort op de knop RESET, zodat de
ratuur heeft bereikt. Een timergestuurde verwarming is ook uit te
minuutaanduiding gaat knipperen.
schakelen volgens de instructies in het
N.B. 5. Stel de gewenste minuutaanduiding in met gedeelte “Meteen inschakelen/uitschakelen”,
het duimwiel. zie pagina 153.
Het is mogelijk de motor starten en weg te
rijden, terwijl de standverwarming aanstaat. 6. Druk kort op de knop RESET om de instel- Klok/timer
ling te bevestigen. De timers van de verwarming zijn gekoppeld
7. Druk op de knop RESET om de timer te aan de klok in de auto.
Timers instellen
activeren.
Met de timers geeft u het tijdstip aan dat de N.B.
auto op temperatuur moet zijn omdat u die Wanneer u Timer standkach 1 hebt ingesteld,
wenst te gebruiken. kunt u een tweede uitschakeltijd programme- Als u de klok van de auto bijstelt, worden
ren onder Timer standkach 2 door aan het eventuele timerinstellingen gewist.
Kies uit TIMER 1 en TIMER 2. duimwiel te draaien.
U stelt de andere uitschakeltijd op dezelfde
manier in als bij Timer standkach 1.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 153


04 Comfort en rijplezier

Extra verwarming*

Algemene informatie over de extra Interieurverwarming*


verwarming Als de extra verwarming wordt uitgebreid met
In landen met een koud klimaat1 is wellicht een een timerfunctie, kan deze dienstdoen als inte-
extra verwarming vereist om de motor op rieurverwarming op brandstof, zie pagina 151.
bedrijfstemperatuur te brengen en een
behaaglijke temperatuur in de passagiers- Extra verwarming op elektriciteit
ruimte te realiseren. Bij auto’s met bepaalde benzinemotoren2 is
een extra verwarming op elektriciteit inge-
Extra verwarming op brandstof bouwd in de klimaatregeling.
Op auto’s met een dieselmotor is een extra In een gematigde1 klimaatzone worden diesel-
04 verwarming op brandstof gemonteerd. modellen uitgerust met een extra verwarming
De extra verwarming wordt automatisch inge- Knop READ op elektriciteit in plaats van één op brandstof.
schakeld wanneer er extra warmte nodig is ter- De verwarming is niet handmatig te regelen,
wijl de motor loopt. Duimwiel
maar wordt nadat de motor is aangeslagen
De verwarming wordt automatisch uitgescha- Knop RESET automatisch geactiveerd bij buitentemperatu-
keld, wanneer het warm genoeg is of wanneer ren lager dan 14 °C en wordt gedeactiveerd
1. Gebruik het duimwiel om naar Extra
de motor wordt afgezet. wanneer de ingestelde interieurtemperatuur is
verwarming auto te gaan.
bereikt.
N.B. 2. Druk op RESET om te kiezen uit AAN en
UIT.
Bij gebruik van de extra verwarming is het
volkomen normaal dat er rook uit de rechter
wielkast komt. N.B.
De menu-opties zijn alleen zichtbaar in con-
tactslotstand I – verricht eventuele aanpas-
Automatische stand of uitschakelen
singen daarom voordat u de motor start.
Bij korte ritten kan de extra verwarming des-
gewenst worden uitgeschakeld.

1 Een erkende Volvo-dealer kan u informeren over de desbetreffende geografische gebieden.


2 Een erkende Volvo-dealer kan u informeren over de desbetreffende motoren.

154 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

Algemene informatie Als het audiosysteem aanstaat wanneer u de Toetsenset op stuurwiel*


Het audiosysteem is te verkrijgen met verschil- motor afzet, wordt het de volgende keer dat u
lende opties en in drie basisuitvoeringen: de motor start automatisch ingeschakeld.

• Performance
Overzicht
• High Performance
• Premium Sound
Bij het inschakelen van het audiosysteem geeft
het display de uitvoering aan.
Dolby Surround Pro Logic II en het symbool
04
zijn handelsmerken van Dolby
Laboratories Licensing Corporation. Dolby
Surround Pro Logic II System is vervaardigd
Menu-opties bevestigen, telefoongesprek-
onder licentie van Dolby Laboratories
ken aannemen.
Licensing Corporation.
Naar een hoger niveau gaan binnen het
Transpondersleutel en sleutelstanden menusysteem. Actieve functie annuleren,
U kunt het audiosysteem 15 minuten achtereen Ingang voor externe geluidsbron: AUX en telefoongesprekken beëindigen/weigeren,
beluisteren, wanneer er geen transpondersleu- USB* (bijv. iPodŸ1) ingevoerde tekens wissen.
tel in het contactslot steekt. Volume
Toetsenset op stuurwiel

N.B. Bedieningspaneel in middenconsole Kort indrukken om een track op een cd of


een van de voorkeurzenders te selecteren.
Neem de transpondersleutel uit het con- Bedieningspaneel met hoofdtelefoonaan- Lang indrukken om een track op een cd
tactslot om het audiosysteem te beluisteren sluiting*
wanneer de motor afgezet is. Zo voorkomt vooruit/achteruit te spoelen of de eerstvol-
u dat de accu onnodig belast wordt. gende goed doorkomende radiozender te
zoeken.

1 iPod is het gedeponeerde handelsmerk van Apple Computer Inc.


``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 155


04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

Achterste bedieningspaneel met matig gedeactiveerd, wanneer u MODE lang Audiofuncties


hoofdtelefoonaansluiting* indrukt of automatisch bij het uitschakelen van
Voor de beste geluidsweergave adviseren wij u het contact.
een hoofdtelefoon te gebruiken met een impe-
Vooruit-/achteruitspoelen en zoeken
dantie van 16–32 ohm en een gevoeligheid van
Kort op (2) drukken om een track op een cd of
102 dB of meer.
een van de voorkeurzenders te selecteren.
Lang indrukken om een track op een cd voor-
uit/achteruit te spoelen of de eerstvolgende
goed doorkomende radiozender op te zoeken.

04 Beperkingen
• Welke geluidsbron (FM, AM, CD e.d.) er via
de luidsprekers wordt weergegeven valt
niet te sturen vanaf het achterste bedie- Middenconsole, bedieningstoetsen voor audio-
ningspaneel. functies.
AM, FM en CD, interne geluidsbronnen
MODE – Kiezen uit de externe geluids-
bronnen (AUX, USB* en DAB1/DAB2*).
VOLUME – Volume, resp. links en rechts. Voor aansluiting via AUX of USB, zie
pagina 158.
Vooruit-/achteruitspoelen en zoeken.
SOUND – Druk- en draaiknoppen voor het
MODE – Kiezen uit AM, FM, CD, AUX, aanpassen van de geluidsweergave
USB*(bijvoorbeeld iPodŸ), DAB1/DAB2* Navigatietoets
en Aan/Uit. Voor aansluiting via AUX of
USB, zie pagina 158. VOLUME – Volume en aan/uit
Hoofdtelefoonaansluiting (3,5 mm).
Geluidssterkte en automatische
Activeren/deactiveren volumeregeling
U activeert het bedieningspaneel met een druk Het audiosysteem zorgt voor compensatie van
op MODE. Het bedieningspaneel wordt hand- hinderlijke rijgeluiden in de passagiersruimte
door het volume af te stemmen op de snelheid

156 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

van de auto. U hebt de keuze uit drie compen- U stelt de opties in door aan de draaiknop te
satieniveaus: laag, medium en hoog. Kies een draaien.
niveau onder Audio-instellingen Autom.
volumeregeling. N.B.
Geluidssterkte externe geluidsbron Druk op MENU om de Audio-instellingen te
openen. Voor meer informatie (zie
Een mp3-speler zonder USB-kabel kan op de pagina 136).
AUX-ingang worden aangesloten, zie
pagina 158.
• Bas – Niveau van de lage tonen.

G019419
N.B. • Treble - Niveau van de hoge tonen.
04
De geluidskwaliteit kan verslechteren, als • Fader – Balans tussen luidsprekers voor
de speler wordt opgeladen terwijl het audio- en achter. Positie van de subwoofer.
systeem in stand AUX staat. Laad de speler • Balans – Balans tussen luidsprekers links • Surround* – Instellingen voor de zogehe-
daarom niet tijdens het beluisteren op via de en rechts. ten Ambient Surround Sound.
12V-aansluiting.
• Subwoofer* – Niveau voor de lagetonen- Onder Surround kunt u 3-kanaals stereo of
luidspreker. Door de draaiknop naar de Dolby Surround Pro Logic II activeren door 3-
1. Zet het audiosysteem in de stand AUX met ch of Dpl2 te selecteren. Vervolgens worden u
Min te draaien kunt u de subwoofer deac-
de knop MODE, druk op MENU en navi- de volgende opties voorgeschoteld:
tiveren. De onderstaande afbeelding geeft
geer vervolgens met (4) naar AUX- de locatie van de subwoofer aan.
ingangsvolume, zie pagina 155. • Middenniveau* – Niveau voor de midden-
luidspreker.
2. Draai aan de knop SOUND of druk op /
• Surround-niveau* – Niveau voor de zoge-
van de navigatietoets, zie pagina 155. heten Ambient Surround Sound.
Geluidsregeling Equalizer
Door te drukken op de knop SOUND kunt u de Met de equalizer2 kunt u de niveaus voor de
onderstaande opties doorlopen. verschillende frequentiebanden ieder apart
instellen.

2 Alleen High Performance en Premium Sound.


``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 157


04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

1. Ga naar Audio-instellingen en kies De regelfuncties die in dit instructieboekje Als u ervoor kiest om een iPodŸ, mp3-speler
Equalizer voor of Equalizer achter. nader verklaard worden (zoals Bas, Treble en of USB-geheugen aan te sluiten op de USB-
Equalizer) zijn uitsluitend bedoeld om u de aansluiting*, kunt u de geluidsbron bedienen
Stel het niveau voor de frequentieband bij
mogelijkheid te bieden de geluidsweergave via de geluidsregeling van de auto.
met / van de navigatietoets. Druk op
naar wens af te stellen.
/ om een andere frequentieband te Selecteer de aansluiting met de toets MODE:
kiezen. 1. Als u USB kiest, verschijnt Apparaat
AUX, USB3 en externe geluidsbron aansl. op het display.
2. Leg de instelling vast met ENTER of annu-
leer uw keuze met EXIT. Algemene informatie 2. Sluit uw iPodŸ, mp3-speler of USB-
Geluidspodium geheugen aan op de USB-aansluiting* in
04 De geluidsweergave is dusdanig in te stellen het opbergvak van de middenconsole (zie
dat deze optimaal is voor de bestuurder*, voor voorgaande afbeelding).
de inzittenden voorin of voor de achterpassa- De tekst Bezig met laden verschijnt op het
giers. Kies een van de opties onder Audio- display, terwijl het systeem de bestanden op
instellingen Geluidspodium. het opslagmedium inleest. Dat kan enige tijd
duren.
Optimale geluidsweergave
Het audiosysteem is gekalibreerd voor opti- Wanneer de bestanden zijn ingelezen, ver-
male geluidsweergave met behulp van digitale schijnt de trackinformatie op het display
signaalverwerking. waarna u een track kunt selecteren.

Voor ieder automodel wordt het audiosysteem U kunt op drie manieren tracks selecteren:
Via de USB-aansluiting* of AUX-ingang in de mid-
tijdens de kalibratie perfect afgestemd op de denconsole is het mogelijk een externe geluids- • Met de knop TUNING, zie pagina 155.
luidsprekers, de versterker, de akoestiek in de bron aan te sluiten op het Infotainmentsysteem
van de auto. • de linker of rechter toets van de navigatie-
auto, de positie van de luisteraar e.d. bediening (4), zie pagina 155, of.
Er is tevens een dynamische kalibratie waarbij De AUX-ingang biedt de mogelijk een externe
geluidsbron aan te sluiten, zoals een iPodŸ of
• de toetsenset op het stuurwiel, zie
rekening wordt gehouden met de stand van de pagina 155.
volumeknop, de radio-ontvangst en de rijsnel- mp3-speler. Lees meer op pagina 157
heid.

3 Alleen High Performance en Premium Sound.

158 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

In de USB- of iPodŸ-stand werkt het audio- Geluidsbronnen USB Removable device/Mass Storage
systeem op dezelfde manier als bij het beluis- Device te staan.
USB-geheugen
teren van muziekbestanden op een cd in de cd- iPodŸ
Om het gebruik van een USB-geheugen te ver-
speler. Voor meer informatie, zie pagina 160.
eenvoudigen is het beter alleen muziekbestan- Een iPodŸ wordt middels de aansluitkabel bij-
den in het geheugen op te slaan. Het inlezen geladen en gevoed door de USB-aansluiting*.
N.B. duurt aanzienlijk langer, wanneer er behalve Als de batterij van de speler echter helemaal
Het systeem biedt ondersteuning van compatibele muziekbestanden nog andere uitgeput is, dan dient u deze eerst op te laden
muziekbestanden in de muziekformaten bestanden op het opslagmedium staan. alvorens de speler aan te sluiten.
mp3, wma en wav. Er zijn echter muziekfor-
maten die niet door het systeem worden N.B. N.B.
ondersteund. Het systeem biedt verder
04
ondersteuning voor de meeste iPodŸ- Het systeem biedt ondersteuning voor Wanneer u muziek op een aangesloten
modellen die in 2005 of later gemaakt zijn. draagbare media die werken met USB 2.0 iPodŸ beluistert, hanteert het infotainment-
iPodŸ Shuffle wordt echter niet onder- en het bestandssysteem FAT32 en kan systeem een menustructuur vergelijkbaar
steund. maximaal 500 mappen en 64.000 bestan- met die van de iPodŸ.
den aan. Het geheugen dient een grootte
van minimaal 256 MB te hebben.
USB-aansluiting* en RSE* Zie voor meer informatie over USB en iPodŸ bij
een audiosysteem in de uitvoering Perfor-
N.B. mance het extra instructieboekje bij USB en
Bij gebruik van een langer USB-geheugen iPodŸ Music Interface.
wordt geadviseerd de bijgeleverde USB-
adapterkabel te gebruiken. Dit om mecha-
nische slijtage aan de USB-ingang en het
aangesloten USB-geheugen tegen te gaan.

Mp3-speler
Veel mp3-spelers werken met hun eigen
bestandssysteem die niet ondersteund wor-
den door het Infotainmentsysteem. Om een
Bij een auto met RSE* zit de USB-aansluiting* dergelijke mp3-speler te kunnen gebruiken
op de bovenstaande locatie (zie afbeelding). binnen het systeem, dient de speler in de stand

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 159


04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

Cd-functies drukt. Steek anders een cd in de invoeropening Met een lange druk op de uitwerptoets kunt u
en druk op CD. alle discs uitwerpen. Alle discs in het magazijn
worden dan één voor één uitgeworpen.
Weergave starten (cd-wisselaar*)
Start de cd-speler door op de knop CD te druk- Pauze
ken. Een eventuele muziek-cd in de speler Wanneer u het volume helemaal omlaagdraait,
wordt vervolgens automatisch afgespeeld. wordt de weergave van de cd-speler onder-
Steek anders een cd in de invoeropening en broken.
druk op CD.
Muziekbestanden4
Cd aanbrengen (cd-wisselaar*) De cd-speler ondersteunt ook muziekbestan-
04 1. Kies een lege sleuf met de cijfertoetsen den in mp3- en wma-formaat.
1–6 of / van de navigatietoets (4).
Op het display staat aangegeven welke
N.B.
Middenconsole, bedieningstoetsen voor cd-func-
ties. sleuf leeg is. De melding Disc plaatsen De speler kan bepaalde muziekbestanden
Cd uitwerpen geeft aan dat u een volgende cd kunt aan- met kopieerbeveiliging niet lezen.
brengen. De cd-wisselaar biedt plaats aan
Opening voor het invoeren/uitwerpen van zes cd’s. Wanneer u een cd met muziekbestanden in de
cd’s speler aanbrengt, wordt een eventuele
2. Steek een cd in de invoeropening van de
Navigatietoets voor het wisselen van cd- cd-wisselaar. bestandsstructuur op de disc automatisch
tracks geladen. Afhankelijk van de kwaliteit van de
Vooruit-/achteruitspoelen en wisselen van Disc uitwerpen disc en de hoeveelheid gegevens die erop
cd-tracks U hebt ca. 12 seconden de tijd om een uitge- staan, kan het enige tijd duren voordat de
worpen disc uit te nemen. Als de disc na afloop weergave van start gaat.
Positie in cd-wisselaar kiezen*
van deze periode nog in de cd-speler zit, wordt
Navigeren en afspelen
Cd doorzoeken de disc weer ingenomen en verder afgespeeld.
Als er een disc met muziekbestanden in de cd-
Met een korte druk op de uitwerptoets kunt u speler zit, kunt u met ENTER de mapstructuur
Weergave starten (cd-speler) één enkele disc uitwerpen. openen. U navigeert op dezelfde manier in de
Een eventuele muziek-cd in de speler wordt mapstructuur als in de menustructuur van het
automatisch afgespeeld, wanneer u op CD

4 High Performance en Premium Sound.

160 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

audiosysteem. Muziekbestanden worden aan- Willekeurige afspeelvolgorde Activeer/deactiveer de functie bij het beluiste-
geduid met het symbool en mappen met Bij activering van deze functie speelt de speler ren van een disc met muziekbestanden onder
. Met een druk op ENTER gaat het afspe- de tracks/muziekbestanden in willekeurige Random Map.
len van de muziekbestanden van start. volgorde af. U kunt de willekeurig gekozen
Cd-wisselaar
tracks/muziekbestanden op de cd op de
Wanneer een bepaald muziekbestand hele- Activeer/deactiveer de functie bij het afspelen
gebruikelijke manier doorbladeren.
maal afgespeeld is, worden de overige bestan- van een normale muziek-cd onder Random
den in dezelfde map afgespeeld. Nadat alle Enkele disc of Random Alle discs. Het
N.B.
bestanden in een bepaalde map zijn afge- alternatief Alle discs geldt alleen voor de
speeld, wordt er automatisch van map gewis- Bij gebruik van de linker of rechter pijl wordt muziek-cd’s die in de cd-wisselaar zitten.
seld. alleen een nieuwe willekeurige track op de
afgespeelde cd geselecteerd. Activeer/deactiveer de functie bij het beluiste- 04
Vooruit-/achteruitspoelen en van track/ ren van een cd met muziekbestanden onder
muziekbestand op de cd wisselen Random Map. Wanneer u een andere cd
Afhankelijk van het type willekeurige afspeel-
Druk kort op / van de navigatietoets om volgorde dat geselecteerd is, verschijnt er een kiest, wordt de functie gedeactiveerd.
tracks/muziekbestanden op een cd te selecte- bepaalde displaymelding:
Nummer-informatie
ren. Druk lang om cd-tracks/muziekbestanden • RANDOM houdt in dat de tracks op Eventuele nummer-informatie op de muziek-
versneld vooruit/achteruit te spoelen. U kunt slechts een van de muziek-cd’s worden cd kan via het display worden weergegeven.
daarvoor ook gebruik maken van de toetsenset afgespeeld Bij Premium Sound en High Performance geldt
op het stuurwiel. U kunt ook van track wisselen dit ook voor cd’s met mp3- en wma-bestan-
door aan de knop TUNING te draaien.
• RND ALL houdt in dat alle tracks op alle
muziek-cd’s in de cd-speler worden afge- den. Activeer/deactiveer de functie in de stand
Cd doorzoeken speeld. CD onder Cd-instellingen Nummer-
Bij activering van deze functie worden van alle • RANDOM FOLDER houdt in dat de informatie.
tracks/muziekbestanden op een cd de eerste muziekbestanden in een willekeurige map
tien seconden weergegeven. Druk op SCAN op de gekozen cd worden afgespeeld.
om de functie te activeren. Beëindig de functie Cd-speler
met EXIT of SCAN om de weergave van de Activeer/deactiveer de functie tijdens het
actuele tracks/muziekbestanden op de cd afspelen van een normale muziek-cd onder
voort te zetten. Random.

``

161
04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

Radiofuncties 2. Druk op / van de navigatietoets. Wanneer Autom. opslaan van het display ver-
dwijnt, zijn de zenders vastgelegd. De radio
Handmatig zenders zoeken gaat over op de automatische stand en de mel-
1. Kies een frequentieband met FM of AM. ding Auto verschijnt op het display. De auto-
2. Draai aan TUNING. matisch vastgelegde voorkeurzenders zijn ver-
volgens rechtstreeks te kiezen met de voor-
Voorkeuren keurtoetsen. De automatische vastlegfunctie
U kunt per frequentieband 10 voorkeurzenders voor radiozenders is te beëindigen met EXIT.
vastleggen. De FM-band heeft De radio blijft in de automatische stand staan,
2 geheugenbanken met voorkeurzenders: totdat u op AUTO of FM drukt.
04 FM1 en FM2. U kiest een voorkeurzender met
de sneltoetsen. U kunt gebruik maken van de automatisch
vastgelegde radiozenders door de radio als
De voorkeurzenders kunnen handmatig of volgt in de automatische stand te zetten:
Middenconsole, bedieningselementen voor radio- automatisch worden vastgelegd.
functies. 1. Druk op AUTO.
Navigatietoets voor het automatisch zoe- Voorkeurzenders handmatig vastleggen > De tekst Auto verschijnt op het display.
ken van zenders 1. Stem af op een zender.
2. Druk op een voorkeurtoets.
Geselecteerde functie beëindigen 2. Houd een van de voorkeurtoetsen inge-
drukt, totdat de melding Kanaal Frequentieband doorzoeken
Handmatig zenders zoeken opgeslagen op het display verschijnt. Deze functie doorzoekt de actuele frequentie-
Frequentieband doorzoeken Automatisch zenders vastleggen band automatisch op goed te ontvangen zen-
Deze functie is met name handig in gebieden, ders. Wanneer er een zender is gevonden,
Automatisch zenders vastleggen wordt deze ca. 8 seconden lang weergegeven
waar u de radiozenders en hun frequenties niet
Voorkeurtoetsen en handmatig voorkeur- kent. De 10 best te ontvangen radiozenders voordat de zoekfunctie wordt voortgezet.
zenders vastleggen worden automatisch in een aparte geheugen- 1. Kies een frequentieband met AM of FM.
bank vastgelegd.
Frequentieband AM en FM (FM1 en FM2) 2. Druk op SCAN.
kiezen 1. Kies een frequentieband met FM of AM.
De tekst SCAN verschijnt op het display. Druk
Automatisch zenders zoeken 2. Houd AUTO ingedrukt, totdat Autom. tot slot op SCAN of EXIT.
1. Kies een frequentieband met FM of AM. opslaan op het display verschijnt.

162
04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

RDS-functies opnieuw weer op het volume dat u daarvoor stemd verkeersinformatie kan doorgeven,
RDS (Radio Data System) verbindt FM-zenders had ingesteld. staat er op het display.
in een netwerk met elkaar. Een FM-zender in De programmafuncties alarm (ALARM!), ver-  Activeer/deactiveer de functie onder FM-
een dergelijk netwerk verstuurt bepaalde infor- keersinformatie (TP (verkeersinformatie)),
matie, zodat een RDS-radio onder meer de vol- instellingen TP (verkeersinformatie).
nieuws (Nieuws) en programmatype (PTY
gende mogelijkheden biedt:
(programmatype)) worden in volgorde van TP via beluisterde zender/alle zenders
• Automatisch overschakelen op een beter belangrijkheid weergegeven, waarbij geldt dat De radio kan de weergave van de actieve
doorkomende zender als de ontvangst in alarm de hoogste prioriteit geniet en de pro- geluidsbron onderbreken voor verkeersinfor-
een bepaald gebied slecht is. grammatypes de laagste. Voor meer instellin- matie via de (actuele) zender die u beluistert of
• Zoeken op programmatype zoals zenders gen die te maken hebben met het onderbreken via alle zenders.
die verkeersinformatie of nieuws doorge- van uitzendingen (EON en Regionaal), zie 04
 Ga naar FM-instellingen Geav. radio-
ven. pagina 164. Druk op EXIT om de weergave
van de onderbroken geluidsbron te hervatten. instellingen TP-zender... om wijzigin-
• Weergeven van informatieve tekst over het gen aan te brengen.
beluisterde radioprogramma.
Alarm
De functie wordt gebruikt om de bevolking Nieuws
N.B. attent te maken op ernstige ongelukken of Bij activering van deze functie wordt de weer-
Sommige radiozenders maken geen calamiteiten. U kunt de functie alarm niet tijde- gave van de actieve geluidsbron onderbroken
gebruik van RDS of alleen in beperkte mate. lijk onderbreken of deactiveren. De melding voor een nieuwsuitzending via het RDS-net-
ALARM! verschijnt op het display, wanneer er werk van de zender waarop is afgestemd. Het
Als er een zender met het gewenste program- een alarmmelding wordt verzonden. symbool NEWS geeft aan dat de functie actief
matype is aangetroffen, kan de radio vervol- is.
Verkeersinformatie, TP
gens op deze zender overschakelen en de  Activeer/deactiveer de functie onder FM-
Bij activering van deze functie wordt de weer-
weergave van de actieve geluidsbron onder- instellingen Nieuws.
gave van de actieve geluidsbron onderbroken
breken. Als de cd-speler bijvoorbeeld actief is,
voor een uitzending met verkeersinformatie via
wordt de weergave daarvan tijdelijk onderbro- Nieuws via beluisterde zender/alle
het RDS-netwerk van de zender waarop is
ken. De uitzending met het gekozen program- zenders
afgestemd. Het symbool TP
matype wordt weergegeven op een vooraf De radio kan de weergave van de actieve
bepaald volume, zie pagina 165. Na afloop van
(verkeersinformatie) geeft aan dat de functie
geluidsbron onderbreken voor een nieuwsuit-
actief is. Als de zender waarop u hebt afge-
de uitzending van het gekozen programmatype zending via de (actuele) zender die u beluistert
geeft de radio de voorgaande geluidsbron of via alle zenders.

``

163
04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

 Ga naar FM-instellingen Geav. radio- Als de radio een uitzending van een van de Automatische afstemfunctie, AF
instellingen Nieuwszender om wijzi- gekozen programmatypes vindt, verschijnt >| Bij activering van deze functie wordt er auto-
gingen aan te brengen. om te zoeken op het display. matisch afgestemd op het sterkste signaal
 voor een bepaalde radiozender. Soms moet de
Druk op van de navigatietoets om ver-
Programmatype, PTY radio de gehele FM-band doorzoeken om een
der te zoeken naar een andere uitzending sterk zendersignaal te vinden. In dat geval valt
Met de functie PTY is het mogelijk verschil-
van een van de gekozen programmatypes.
lende programmatypes te kiezen zoals pop- de radio stil en verschijnt de melding PI
muziek en klassieke muziek. Het symbool Programmatype weergeven zoeken EXIT voor annuleren op het display.
PTY geeft aan dat de functie actief is. Bij acti- Het is mogelijk het programmatype van de zen-  Activeer/deactiveer deze functie in de
vering van deze functie wordt de weergave van der die u op dat moment beluistert op het dis- stand FM onder FM-instellingen Geav.
de actieve geluidsbron onderbroken voor een play weer te geven.
04 radio-instellingen AF.
uitzending van het gekozen programmatype
via het RDS-netwerk van de zender waarop is  Activeer/deactiveer deze functie in de
afgestemd. stand FM onder FM-instellingen PTY Regionale radioprogramma’s, REG
Deze functie maakt het mogelijk om op een
1. Activeer de functie in de stand FM door een PTY weergeven
bepaalde regionale zender afgestemd te blij-
programmatype te selecteren onder FM- ven ondanks dat het signaal zwak is. Het sym-
instellingen PTY PTY selecteren. N.B. bool REG geeft aan dat de handsfree-functie
Niet alle radiozenders ondersteunen deze actief is.
2. Deactiveer de functie door de PTY te wis-
functie.
sen onder FM-instellingen Alle PTY's  Activeer/deactiveer deze functie in de
wissen. stand FM onder FM-instellingen Geav.
Radiotekst radio-instellingen Regionaal.
PTY zoeken Sommige RDS-zenders geven informatie door
Bij activering van deze functie wordt de gehele over de inhoud van de uitzendingen, uitvoe- EON (Enhanced Other Networks)
frequentieband doorzocht op uitzendingen van rende artiesten e.d. Deze informatie kan op het Deze functie is met name handig in stedelijke
het gekozen programmatype. display worden weergegeven. gebieden met een groot aantal regionale radio-
1. Kies een PTY onder FM-instellingen  Activeer/deactiveer deze functie in de zenders. Bij activering van de functie is de
stand FM onder Radiotekst. afstand tot de zendmast van een radiozender
PTY PTY selecteren. bepalend voor de vraag of de weergave van de
2. Ga naar FM-instellingen PTY actieve geluidsbron kan worden onderbroken
(programmatype) PTY zoeken.

164
04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

voor uitzendingen van een bepaald program- tijdens de onderbreking bijregelt, wordt het Rockmuziek
matype. nieuwe volume opgeslagen voor een volgende
Melodie
onderbreking.
 Activeer/deactiveer de functie in de stand
Licht klassiek
FM door een van de alternatieven te kiezen
onder FM-instellingen Geav. radio- Menusysteem FM Klassiek
instellingen EON: Hoofdmenu FM Overige muziek
• Plaatselijk – Alleen onderbreking wanneer FM-instellingen Het weer
de zendmast van de radiozender dichtbij 1.1 Nieuws Economie
is.
1.2 TP (verkeersinformatie) Voor kinderen
• Afstand5 – Ook onderbreking als de zend- 04
mast van de zender ver weg staat en zijn 1.3 Radiotekst Maatschappelijk
signaal storingen vertoont.
1.4 PTY (programmatype) Religie
• Uit – Geen onderbreking voor een uitzen-
ding van een bepaald programmatype via 1.4.1 PTY selecteren Doe mee!
andere zenders. Alle PTY's wissen Reizen
RDS-functies resetten Actualiteit Vrije tijd
Met deze kunt u alle fabriekinstellingen voor Informatie Jazzmuziek
RDS herstellen.
Sport Countrymuziek
 Reset in de stand FM onder FM-
instellingen Geav. radio-instellingen Educatie Nationale muziek
Alles resetten. Drama Gouwe Ouwe
Cultuur Volksmuziek
Volumeregeling programmatypes
De onderbrekende uitzendingen van het geko- Wetenschap Documentaires
zen programmatype (bijv. NEWS of TP) wor- Varia 1.4.2 PTY zoeken
den weergegeven op het volume dat voor het
programmatype is gekozen. Als u het volume Popmuziek 1.4.3 PTY-tekst weergeven

5 Fabrieksstandaard.
``

165
04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

1.5 Geav. radio-instellingen Service en Ensemble Wanneer u alleen voor Band III kiest, verloopt
1.5.1 TP-zender • Voor onderhoud - Kanaal, radiokanaal het programmeren van kanalen sneller dan als
(het systeem biedt alleen ondersteuning u voor zowel Band III als LBand hebt gekozen.
1.5.2 Nieuwszender voor geluidsdiensten). Het is echter niet zeker dat alle kanaalgroepen
1.5.3 AF • Ensemble - Een groep radiokanalen die ook daadwerkelijk worden gevonden. De
op dezelfde frequentie zenden. gekozen frequentieband is niet van invloed op
1.5.4 EON de opgeslagen voorkeuren.
Uit Radiokanalen programmeren (Groep
leren) Navigeren aan de hand van lijsten
Plaatselijk Er zijn drie soorten basislijsten die u kunt
Wanneer de auto een nieuw zendgebied bin-
Afstand nenrijdt is het mogelijk het systeem de gele- gebruiken om te navigeren:
04
genheid te geven de te ontvangen kanaalgroe- • Ensemble - Geeft de te beluisteren
1.5.5 Regionaal
pen te programmeren. kanaalgroepen weer na programmering
1.5.6 Reset alle FM-inst. van de kanaalgroepen.
Tijdens het programmeren van de kanaalgroe-
pen wordt een bijgewerkte lijst van al de te • Voor onderhoud - Geeft de kanalen weer
Digitale radio (DAB)* beluisteren kanaalgroepen aangemaakt. De ongeacht de kanaalgroep waartoe ze
lijst wordt niet automatisch bijgewerkt. U start behoren. De lijst is tevens te filteren met
Algemene informatie de programmeerfunctie via het menu Groep behulp van DAB PTY (zie onder).
DAB (Digital Audio Broadcasting) is een sys- leren of rechtstreeks door lang op AUTO te • Subkanaal - Subkanalen van het gekozen
teem voor digitale overdracht van radiosigna- drukken. Het kan tot één minuut duren voordat kanaal.
len. een kanaalgroep geprogrammeerd is als u De lijsten zijn toegankelijk via het menu. U kunt
zowel Band III als LBand hebt geselecteerd. de kanaalgroepen ook bereiken door op
N.B. ENTER te drukken.
Frequentieband
Dit systeem biedt geen ondersteuning voor DAB zendt uit op twee frequentiebanden6:
DAB+. Scannen
Band III en LBand. Tijdens het scannen wordt van alle kanalen een
• Band III – Over het hele land7 fragment van 10 seconden weergegeven.
• LBand - Voornamelijk in de grote steden  Druk op SCAN om de functie te activeren

6 De beide frequentiebanden zijn niet in alle gebieden/landen in gebruik.


7 In de aanloopfase is de dekking van DAB-radio beperkt tot de grote steden.

166 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

De scanfunctie is ook te kiezen in de stand grammatypes voor verschillende soorten pro- 2. Ensemble - Voegt de naam van de kanaal-
DAB-PTY. Dan worden alleen kanalen van het grammacategorieën. Wanneer u een bepaald groep toe aan de kanaalnaam
gekozen programmatype weergegeven. programmatype hebt gekozen, navigeert u
3. Ensemble +PTY - Voegt de naam van het
alleen binnen de kanalen die programma’s van
 Beëindig de scanfunctie door nogmaals op programmatype toe aan de kanaalnaam
het gekozen type uitzenden.
de SCAN te drukken of druk op EXIT.
Verlaat deze stand als volgt: Voorkeuren
Subkanaal U kunt per frequentieband 10 voorkeurzenders
Secundaire componenten worden vaak aan-  Druk op EXIT vastleggen. DAB heeft 2 geheugenbanken met
geduid als subkanalen. Dergelijke componen- Het is ook mogelijk een voorkeurkanaal te kie- voorkeurzenders: DAB1 en DAB2. U kiest een
ten zijn van tijdelijke aard en kunnen bijvoor- zen of DAB PTY te beëindigen via het menu. voorkeurzender met de sneltoetsen.
beeld uit vertalingen van het hoofdprogramma Bij gebruik van DAB-links tussen kanalen (zie 04
Een voorkeur bestaat uit een kanaal zonder
bestaan. onder) is het mogelijk dat de DAB-radio de eventuele subkanalen. Als er tijdens het beluis-
Als er een of meer subkanalen bestaan ver- PTY-stand verlaten. teren van een subkanaal een voorkeurkanaal
schijnt het symbool > rechts van de kanaal- vastgelegd wordt, wordt alleen de kanaal-ID
DAB naar DAB link
naam op het display. Als er slechts één sub- geregistreerd. Dit komt omdat de subkanalen
Het is mogelijk om van een kanaal dat slecht of
kanaal bestaat verschijnt het symbool > links helemaal niet te ontvangen is over te schakelen van tijdelijke aard zijn. Bij activering van het bij-
van de kanaalnaam op het display. behorende voorkeurkanaal zal dan ook het
op hetzelfde kanaal in een andere kanaalgroep
met een betere ontvangst. Bij het veranderen hoofdkanaal worden weergegeven waartoe het
Om een subkanaal te bereiken:
van kanaalgroep kan enige vertraging in de subkanaal behoorde. De voorkeurkanalen zijn
 Druk op . niet gebonden aan de kanalenlijst.
geluidsweergave optreden. Vanaf het moment
Om te navigeren tussen subkanalen: dat het huidige kanaal verdwijnt en het nieuwe Een vastgelegd kanaal hoeft niet in de kana-
kanaal toegankelijk wordt kan het geluid dan lenlijst te staan om te kunnen worden beluis-
 Druk op of op . ook enige tijd stilvallen. terd. Als u een kanaal kiest dat niet beschik-
Subkanalen zijn alleen te bereiken via het geko- baar is, verschijnt het nummer van het voor-
DAB-displayinstellingen keurkanaal waarna het geluid stilvalt totdat u
zen hoofdkanaal en niet via een ander hoofd-
1. Basis - Alleen de kanaalnaam verschijnt een ander voorkeurkanaal hebt gekozen dat
kanaal.
als de hoofdcomponent wordt beluisterd. wel beschikbaar is. U kunt uiteraard ook een
DAB-PTY (programmatype) Bij het beluisteren van een subkanaal ver- ander kanaal kiezen.
DAB PTY selecteert een specifiek type radio- schijnt de subkanaalnaam
programma. Er bestaan 29 verschillende pro-

``

167
04 Comfort en rijplezier

Audiosysteem

N.B. 4.13. Rustige muziek 6. DAB-instellingen

De DAB-functie van het audiosysteem biedt 4.14. Licht klassiek 6.1. DAB-displayinstellin-
geen ondersteuning voor alle mogelijkhe- gen
4.15. Klassieke muziek
den van de DAB-standaard. 6.1.1. Groepsnaam
4.16. Overige muziek
6.1.2. Groepsnaam
4.17. Het weer
Menusysteem DAB en PTY
Hoofdmenu DAB 4.18. Economie
6.1.3. Basis
1. Selecteer groep 4.19. Kinderprogramma’s
6.2. DAB naar DAB link
2. Selecteer dienst 4.20. Feitelijk
04 6.3. FM-verkeer
3. Selecteer subkanaal 4.21. Religie
6.4. DAB-band selecteren
4. DAB PTY 4.22. Doe mee !
6.4.1. Band III
4.1. DAP PTY uit 4.23. Reizen
6.4.2. LBand
4.2. Nieuws 4.24. Vrije tijd
6.4.3. LBand & Band
4.3. Actualiteit 4.25. Jazz en blues III
4.4. Informatie 4.26. Countrymuziek 6.5. DAB resetten
4.5. Sport 4.27. Nationale muziek

4.6. Educatie 4.28. Gouwe Ouwe

4.7. Drama 4.29. Volksmuziek

4.8. Cultuur 4.30. Documentaire

4.9. Wetenschap 5. Groep leren

4.10. Varia
4.11. Popmuziek
4.12. Rockmuziek

168
04 Comfort en rijplezier

RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen*

Algemene informatie Tv-overzicht Systeeminstellin- TV - instelling


Het RSE-systeem kan gelijktijdig met het info- gen
Druk op en kies TV I DVD I AUX TV Audiomodus
tainmentsysteem gebruikt worden.
- instelling MEDIA MENU. Fabrieksstan-
Ook als de achterpassagiers gebruik maken
van de dvd-speler, de RSE-AUX-ingang of tv1 daard
kijken en daarbij de koptelefoon dragen, kun- Lijst kanaalver-
Instelling tijdzone
nen de bestuurder en een eventuele voorpas- grend.
sagier de radio of cd-speler blijven beluisteren. CI-module Geen CAM inge-
stoken
Stroomverbruik, contactstanden
Voorkeur kijker Informatie CI-
Het systeem is te activeren in contactstand I of 04
module
II en wanneer de motor loopt. Bij het starten
van de motor wordt de filmweergave tijdelijk Signaalsterkte
gestopt en voortgezet wanneer de motor is
aangeslagen. Kanaalzoeken Beheer van nieuwe
dragers
Wanneer het systeem eenmaal gebruikt is ter-
wijl het contact niet in stand I stond, is verder Carier toevoegen
Systeeminstellingen TV
gebruik geblokkeerd. U kunt het systeem dan Informatie over Druk op MEDIA MENU
pas weer activeren nadat u contactstand I hebt carrier
geactiveerd. Systeeminstellingen TV - instelling.
Carrier wissen
N.B. Alle dragers wis-
Bij langdurig gebruik (meer dan 10 minuten) sen
van het systeem met de motor uitgescha- Automatisch zoe-
keld, kan de ladingstoestand van de accu
dusdanig verslechteren dat de motor start- ken
problemen vertoont.
Er verschijnt in dat geval een melding op het
scherm.

1 Tv is een optionele functie van het RSE-systeem.


``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 169


04 Comfort en rijplezier

RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen*

Taal Bijv. Engels De originele taal van een tv-programma kan Betaalkanalen
worden gewijzigd als het programma met Om betaalkanalen te kunnen bekijken moet
Taal waarin de tv- meerdere taalkanalen wordt uitgezonden. een smartcard in een module worden geplaatst
menu’s staan aan- die vervolgens in de digitale tv-ontvanger
gegeven wordt aangebracht.
Audio Audio - 1, bijv. ENG.
Beeldformaat 16:9 Audio - 2, bijv. GER.
4:3
Audiomodus Rechts
Automatisch
Links
04
Modus (beeld- Standaard Stereo
schermstand)
Zoom AC3
Groot scherm
Systeeminstellingen fabrieksstandaard
Gecentreerd
Druk op MEDIA MENU

G031510
Audiomodus Rechts Systeeminstellingen Fabrieksstandaard.
Links Hier kunt u de fabrieksinstellingen van het sys- De ontvanger zit achter het klepje in de baga-
teem herstellen. geruimte
Tijd banner
De weergaveduur Systeeminstellingen instelling tijdzone 1. Open het klepje in de bagageruimte. De
van de menu’s is in Druk op MEDIA MENU ontvanger zit in een behuizing.
te stellen op Systeeminstellingen Instelling tijdzone. 2. Open het rubber klepje van de ontvanger.
8–40 seconden.
De plaatselijke programmatijden worden alleen 3. Stop de smartcard in de module. Zorg dat
correct weergegeven, wanneer u de juiste tijd- u de smartcard op de juiste manier in de
Systeeminstellingen audiomodus zone hebt ingesteld. De menu’s onder GUIDE, module aanbrengt.
Druk op MEDIA MENU INFO en de klok hangen af van de ingestelde
4. Steek de module in de digitale tv-ontvan-
Systeeminstellingen Audiomodus. plaatselijke tijdzone.
ger. Zorg dat u de module op de juiste
manier aanbrengt.

170 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen*

> Het systeem registreert automatisch dat Muziek Verschillende afspeelmethoden


het nieuwe informatie ontvangt. De cd is op verschillende manieren af te spe-
Cd beluisteren len. Kies met de navigatietoetsen de gewenste
5. Gebruik de zoekfunctie om de nieuwe 1. Plaats een cd met de etiketzijde van de
kanalen te vinden die u kunt bekijken (zie afspeelmethode.
toetsen af gericht.
onder “Tv-kanalen met smartcard” ver- Wanneer het dialoogvenster zichtbaar is:
derop). > De cd wordt automatisch afgespeeld.
1. Druk op de rechter navigatietoets om naar
2. Schakel de draadloze koptelefoon(s) in
Tv-kanalen met smartcard het rechter menu te springen.
(kies CH A voor het linker beeldscherm of
Gebruik de zoekfunctie om de kanalen te vin- CH B voor het rechter beeldscherm). 2. Blader met de navigatietoetsen om een
den die u met de smartcard kunt bekijken. keuze te maken uit de afspeelopties.
> Het geluid wordt via de koptelefoon(s)
1. Druk op MEDIA MENU op de afstandsbe- weergegeven. 3. 04
diening. Bevestig uw keuze met .
3. Stel het volume van de koptelefoon(s) in via
2. Kies Kanaalzoeken Automatisch de volumeregeling of met het instelwieltje Andere cd-track
op de koptelefoon(s) zelf. 
zoeken. Kies een andere cd-track met of
3. Kies het land waarin u zich bevindt en druk U kunt het audiosysteem ook in MODE-
. Spoel voor- of achteruit door de
AUX zetten en op de toets A B van de toetsen ingedrukt te houden.
op .
afstandsbediening drukken om het geluid Pauzeren
Door de digitale tv-ontvanger via de luidsprekers weer te geven. 1.
ondersteunde formaten Met kunt u de cd-weergave pau-
Map op de cd kiezen
Het systeem kan tv-programma’s in MPEG-2- zeren of voortzetten.
1. Plaats de cd.
formaat weergeven. Na aanschaf van een spe- 2.
ciale module zijn ook programma’s in 2. Met kunt u de cd-weergave beëin-
Druk op .
MPEG-4-formaat weer te geven. Deze module digen.
wordt op dezelfde manier als de CI-module 3. Kies met de navigatietoetsen het bestand
3.
voor smartcards in de digitale tv-ontvanger van uw keuze. Druk nogmaals op om de cd uit te
aangebracht. Zie onder “Betaalkanalen” eer- werpen.
4.
der in dit boekje. Druk op om een submap te kiezen.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 171


04 Comfort en rijplezier

RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen*

Zelfgebrande cd’s/dvd’s zijn te Aansluiten op AUX-ingang RSE-systeem Systeem


beluisteren. Formaten die door het systeem worden onder-
De afspeelbaarheid en de geluidskwaliteit zijn steund.
echter afhankelijk van het bronbestand, het
gehanteerde formaat en de kwaliteit van de Audio- CD-DA, DVD-Audio Playback,
gebruikte cd/dvd. forma- MP3, WMA
ten

AUX-ingang, 12V-aansluiting Video- DVD-video, VCD, SVCD, Divx/


De ingang dient om randapparatuur te kunnen forma- MPEG-4, WMA-video, Photo CD
aansluiten. Volg altijd de aansluitinstructies op ten Kodak, Photo CD JPG
04 van de fabrikant of de verkoper van de

G030382
Schijf- DVD-RAM, DVD-ROM, DVD-RW,
gebruikte randapparatuur. Randapparatuur die forma- DVD+RW, DVD-R, DVD+R, CD-R,
via de AUX-ingang van het RSE-systeem is De AUX-ingang van het RSE-systeem zit onder ten CD-ROM, CD-RW, CD-3, HDCD
aangesloten kan gebruik maken van de beeld- aan de achterkant van de middenarmsteun.
schermen, de draadloze koptelefoons, de uit-
gangen voor koptelefoons met een snoeraan- 1. Sluit de videokabel aan op de gele ingang. Geavanceerde systeeminstellingen
sluiting en de luidsprekers van het audiosys- 2. Sluit de linker geluidskabel aan op de witte Deze instellingen zijn alleen toegankelijk wan-
teem. ingang en de rechter op de rode ingang. neer de dvd-speler leeg is.

3. Sluit de voedingskabel aan op de 12V-aan-  Druk op MEDIA MENU.


sluiting als de apparatuur op 12 V werkt.
GENERAL SETUP ANGLE MARK
Voor de positie van de elektrische aansluiting,
zie pagina 214 CAPTION

AUDIO SETUP COMPRESSION

172 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen*

DVX(R) 2. Verwijder beide batterijen en leg de nieuwe N.B.


REGISTRATION batterijen op de aangegeven manier in het
batterijvakje. Als het systeem te heet is of als de accu-
spanning te laag is, geeft een melding op
PREFERENCES TV TYPE 3. Breng het dekseltje aan en draai het boutje het scherm dat aan.
AUDIO vast.
SUBTITLE Milieuzorg
Lege batterijen moet u op een milieuvriende-
DEFAULTS
lijke manier inzamelen!

Batterijen in afstandsbediening en 04
koptelefoon(s) vervangen
De afstandsbediening en de koptelefoon(s)
werken op twee batterijen van het type AAA.
Neem bij lange ritten extra batterijen mee.

Draadloze koptelefoons
1. Draai het boutje los en haal het dekseltje
van het batterijvakje.
2. Verwijder beide batterijen en leg de nieuwe
batterijen op de aangegeven manier in het
batterijvakje.
3. Breng het dekseltje aan en draai het boutje
vast.

1. Draai het boutje los en haal het dekseltje


van het batterijvakje.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 173


04 Comfort en rijplezier

Boordcomputer

Algemene informatie Functies N.B.


Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
N.B. u een extra verwarming en/of standverwar-
Als er een waarschuwingsmelding ver- ming* op brandstof hebt gebruikt.
schijnt tijdens het gebruik van de boord-
computer, dient u deze melding eerst te
bevestigen voordat u de boordcomputer Km actieradius
weer kunt activeren. Bevestig de waarschu- De actieradius wordt berekend aan de hand
wingsmelding door te drukken op READ. van het gemiddelde brandstofverbruik over de
laatste 30 km en de resterende hoeveelheid
brandstof. Het display geeft de afstand aan die
04 Neem contact op met een erkende werkplaats,
bij benadering kan worden afgelegd met de
als u de eenheid wilt wijzigen waarin de afstand
resterende hoeveelheid brandstof in de tank.
en de snelheid worden weergegeven. Geadvi-
Informatiedisplay en bedieningstoetsen. seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een lan-
READ - bevestigen gere actieradius. Voor meer informatie over de
Gemiddelde snelheid wijze waarop u het brandstofverbruik kunt
Duimwiel – menu’s en opties binnen de De gemiddelde snelheid sinds de laatste maal beperken, zie pagina 11.
cruisecontrol-lijst doorbladeren dat de waarde op nul gesteld werd. U stelt de
waarde op nul met RESET. Wanneer “---- km actieradius” op het display
RESET – op nul stellen staat, zijn geen garanties meer te geven voor
De menu’s van de boordcomputer volgens elk- Momentaan de resterende actieradius. Tank dan zo spoe-
aar op in een eindeloze lus. Een van de Het momentane (actuele) brandstofverbruik dig mogelijk.
menuopties is een gedoofd scherm – het geeft wordt eenmaal per seconde berekend. De
tevens het begin/eind van de lus aan. waarde op het display wordt om de paar N.B.
seconden bijgewerkt. Wanneer de auto stil-
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
staat, geeft het display “----” aan. u van rijstijl bent veranderd.
Gemiddeld
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de Op nul stellen
laatste maal dat de waarde op nul gesteld 1. Selecteer --- km/h gem. snelheid of --.-
werd. U stelt de waarde op nul met RESET. l/100km gemiddeld.

174 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Boordcomputer

2. Houd RESET ca. 1 seconde ingedrukt om


de waarde voor de gekozen functie op nul
te stellen. Als u RESET ten minste
3 seconden lang ingedrukt houdt, stelt u de
gemiddelde snelheid en het gemiddelde
brandstofverbruik gelijktijdig op nul.

Actuele snelheid*1
Bij een snelheidsmeter met een kilometer-
schaal wordt de actuele snelheid weergegeven
in km/h. Bij een snelheidsmeter met een miles-
schaal wordt de actuele snelheid weergegeven 04
in mph.

1 Alleen bepaalde markten.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 175


04 Comfort en rijplezier

Stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC

Algemene informatie over DSTC Bediening 2. Houd RESET (2) ingedrukt totdat het menu
Het stabiliteits- en tractieregelsysteem DSTC DSTC zich wijzigt.
Beperkte functie
(Dynamic Stability and Traction Control) helpt Er blijven beperkingen gelden voor het sys-
Het is mogelijk de werking van het systeem te
de bestuurder voorkomen dat de wielen door- teem, totdat u de motor afzet – de volgende
beperken, wanneer de wielen doorslippen en u
slippen en verbetert de tractie van de auto. keer dat u de motor start, staat het DSTC weer
gas geeft. Het systeem grijpt bij doorslippende
Tijdens het afremmen kunnen de ingrepen van wielen dan later in, zodat er een hogere mate in de normale stand.
het systeem waarneembaar zijn in de vorm van van doorslippen mogelijk is. Dit levert een gro-
pulserende geluiden. Tijdens het gas geven tere bedieningsvrijheid op bij dynamisch rijden. WAARSCHUWING
kan de auto langzamer optrekken dan u ver- De aandrijving in diepe lagen sneeuw of zand Er kunnen wijzigingen optreden in de rijei-
wacht. wordt verbeterd, omdat er dan geen beperkin- genschappen van de auto, als de werking
04 gen meer gelden voor de tractie. van het systeem wordt beperkt.
Antislipregeling
Deze regeling beperkt de aandrijfkracht en
remkracht van elk van de afzonderlijke wielen Berichten op informatiedisplay
om de auto op die manier te stabiliseren. DSTC Tijdelijk UIT geeft aan dat de functie
van de regeling tijdelijk beperkt is wegens een
Antispinregeling te hoge temperatuur van de remschijven.
Deze regeling voorkomt dat de aangedreven
 Het systeem wordt automatisch opnieuw
wielen tijdens het optrekken doorslippen.
ingeschakeld, wanneer de remmen weer
Tractieregeling voldoende zijn afgekoeld.
Deze regeling is actief op lage snelheden en DSTC Service vereist betekent dat het sys-

G021409
brengt de aandrijfkracht van een slippend aan- teem wegens een storing werd uitgeschakeld.
drijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt.
 Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
1. Draai aan het duimwiel (1) totdat het menu stand en zet de motor af.
DSTC verschijnt. DSTC AAN betekent dat > Als de melding een volgende keer dat u
de werking van het systeem ongewijzigd is. motor start opnieuw verschijnt – rijd de
auto dan naar een werkplaats. Geadvi-
DSTC Spin Control UIT betekent dat er
seerd wordt een erkende Volvo-werk-
beperkingen gelden voor de werking van
plaats.
het systeem.

176
04 Comfort en rijplezier

Stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC

Symbolen op instrumentenpaneel
Als de symbolen en gelijktijdig
verschijnen – lees de melding op het informa-
tiedisplay.

Als alleen het symbool oplicht, betekent


dat het volgende:
• Een knipperend symbool geeft aan dat het
systeem op dat moment ingrijpt.
• Een symbool dat 2 seconden lang continu
blijft branden, duidt op de systeemtest tij- 04
dens het starten van de motor.
• Een symbool dat na het starten van de
motor of tijdens het rijden oplicht, duidt op
een storing in het systeem.

177
04 Comfort en rijplezier

Rijeigenschappen aanpassen

Actieve chassisregeling (Four-C)* Bediening en stuurgevoeligheid. Ga naar Instellingen


Het actieve chassissysteem FOUR-C van de auto Stuurkrachtniveau in het
(Continously Controlled Chassis Concept) menusysteem en kies Laag, Medium of
stemt de eigenschappen van de schokdem- Hoog.
pers af op de gewenste rijeigenschappen van
Voor een beschrijving van het menusysteem,
de auto. U hebt de keuze uit drie standen:
zie pagina 137. Dit menu is niet te openen wan-
Comfort, Sport en Advanced.
neer de auto rijdt.
Comfort
In deze stand rijdt de auto comfortabeler op
een ruw en oneffen wegdek. De vering verloopt
04
soepel waardoor de bewegingen van de car-
rosserie minimaal en aangenaam zijn.
Chassisstanden.
Sport
Bij deze stand die wordt geadviseerd voor een Gebruik de knoppen op de middenconsole om
actievere rijstijl heeft de auto een sportiever van stand te veranderen. De chassisstand die
karakter. De auto reageert sneller op de bewe- actief is bij het afzetten van de motor zal de
gingen van het stuurwiel dan in de stand volgende keer dat u de motor start opnieuw
Comfort. De vering is stugger dan normaal en geactiveerd worden.
de carrosserie volgt het wegdek om in bochten
de mate van overhellen te beperken. Snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging*
Advanced
U wordt geadviseerd deze stand alleen te acti- Naarmate de rijsnelheid hoger wordt neemt de
veren op zeer rechte en vlakke wegen. stuurbekrachtiging af, waardoor u een beter
gevoel met de weg krijgt. Op snelwegen stuurt
De bewegingen van de schokdempers zijn de auto zwaarder en directer. Bij het parkeren
geoptimaliseerd voor maximale grip en mini- en op lage snelheden is de auto lichter en met
male overhelling in bochten. minder moeite te besturen.
U hebt de keuze uit drie niveaus van stuurbe-
krachtiging voor een maximum aan weggevoel

178 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Cruisecontrol*

Bediening De cruisecontrol is vervolgens te activeren met Tijdelijk deactiveren – stand-bystand


of , waarna de actuele snelheid in het Druk op om de cruisecontrol tijdelijk uit te
geheugen opgeslagen wordt – de melding (---) schakelen en stand-by te zetten – de inge-
km/h op het display maakt plaats voor de stelde snelheid verschijnt tussen haakjes op
gekozen snelheid, bijv. 100 km/h. het display (5), bijv. (100) km/h.

N.B. Automatische stand-bystand


De cruisecontrol wordt tijdelijk uitgeschakeld
Bij snelheden lager dan 30 km/h is het niet en stand-by gezet, als:
mogelijk de cruisecontrol in te schakelen.
• de wielen hun grip op het wegdek verliezen
Snelheid wijzigen • het rijpedaal wordt bediend 04
G021411
In de actieve stand kunt u de snelheid verho- • de snelheid daalt tot onder ca. 30 km/h
Toetsenset op stuurwiel en display. gen of verlagen door de knop of kort of • het koppelingspedaal wordt bediend
lang in te drukken – de laatst gewijzigde
Cruisecontrol – Aan/Uit.
waarde wordt opgeslagen in het geheugen.
• de schakelhendel in de neutraalstand
wordt gezet (automatische versnellings-
De stand-bystand wordt beëindigd en de Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal bak)
ingestelde snelheid wordt hervat. zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instel- • u meer dan 1 minuut lang een hogere snel-
Stand-by zetten ling van de cruisecontrol ongewijzigd – de auto heid aanhoudt dan ingesteld.
hervat de ingestelde snelheid zodra u het gas- U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
Activeren en snelheid aanpassen.
pedaal loslaat. sen.
Gekozen snelheid (tussen haakjes = stand-
bystand). N.B. Ingestelde snelheid hervatten
Een cruisecontrol in stand-bystand is opnieuw
Activeren en snelheid instellen Als een van de toetsen van de cruisecontrol
langer dan ca. 1 minuut ingedrukt wordt, te activeren bij een druk op de stuurtoets –
Schakel de cruisecontrol in met een druk op de
wordt de cruisecontrol uitgeschakeld. Om in dat geval wordt de laatst opgeslagen snel-
stuurtoets CRUISE – het symbool gaat de cruisecontrol in dat geval te resetten heid hervat.
branden op het display (5) en de haakjes rond moet u de motor afzetten.
(---) km/h geven aan dat de cruisecontrol
stand-by staat.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 179


04 Comfort en rijplezier

Cruisecontrol*

N.B.
Wanneer u de ingestelde snelheid hebt her-
vat met kan er een duidelijke snelheids-
verhoging optreden.

Uitschakelen
De cruisecontrol wordt uitgeschakeld bij
gebruik van de stuurtoets CRUISE of bij het
afzetten van de motor – de ingestelde snelheid
wordt uit het geheugen verwijderd en valt niet
04
langer te hervatten met de toets .

180 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Adaptieve cruisecontrol*

Algemene informatie over ACC WAARSCHUWING Functie


De adaptieve cruisecontrol (ACC – Adaptive
De bestuurder dient altijd rekening te hou-
Cruise Control) helpt u om een veilige afstand den met de verkeersomstandigheden en in
tot voorliggers te houden. Het systeem biedt u te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecon-
een comfortabeler rijervaring op lange ritten op trol geen passende snelheid of afstand aan-
snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met houdt.
een gelijkmatige verkeersstroom. De adaptieve cruisecontrol leent zich niet
U stelt de gewenste snelheid en het tijdsver- voor alle verkeers-, weers- en wegomstan-
schil ten opzichte van de voorligger. Wanneer digheden.
de radarsensor een voorligger registreert die In het onderdeel Functie en verder wordt
langzamer rijdt dan u, wordt uw snelheid auto- geïnformeerd over de beperkingen die u als 04

G021412
matisch aangepast. Wanneer de weg voor u bestuurder moet kennen, voordat u de
weer vrij is, hervat de auto de ingestelde snel- adaptieve cruisecontrol gebruikt.
heid. De bestuurder is er altijd verantwoordelijk Functie-overzicht.
voor dat de juiste afstand en snelheid wor- Waarschuwingslampje, afremmen nood-
Als de auto een voorligger te dicht nadert terwijl den aangehouden, ook bij gebruik van de zakelijk
de adaptieve cruisecontrol uitgeschakeld is of adaptieve cruisecontrol.
stand-by staat, wordt u door Distance Alert (zie Toetsenset stuurwiel
pagina 189) geattendeerd op de korte afstand. Radarsensor
BELANGRIJK
Laat het onderhoud van de onderdelen van De adaptieve cruisecontrol bestaat uit een
de adaptieve cruisecontrol over aan een cruisecontrol die gekoppeld is aan een
werkplaats – geadviseerd wordt een afstandshouder.
erkende Volvo-werkplaats.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 181


04 Comfort en rijplezier

Adaptieve cruisecontrol*

WAARSCHUWING WAARSCHUWING control stand-by gezet, waarna er niet langer


automatisch wordt afgeremd – u moet dan zelf
De adaptieve cruisecontrol is geen systeem Het rempedaal komt omlaag, wanneer de remmen om een veilige afstand te houden tot
dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra cruisecontrol remt. Houd uw voet dan ook voorliggers.
u merkt dat het systeem een voorligger niet niet onder het rempedaal om beknelling te
registreert. voorkomen. Waarschuwingslampje – afremmen
De adaptieve cruisecontrol reageert niet op noodzakelijk
voetgangers of dieren noch op kleinere De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar de Het remvermogen van de adaptieve cruisecon-
voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen door u ingestelde volgtijd ten opzichte van trol bedraagt ca. 25 % van dat van het normale
e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stil- voorliggers in dezelfde rijstrook aan te houden.
staande voertuigen of vaste obstakels wor- remsysteem van de auto.
Als de radarsensor geen voorligger registreert,
den eveneens genegeerd. Als de auto harder moet worden afgeremd dan
04 houdt de auto in plaats daarvan de snelheid
Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in aan die op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit de adaptieve cruisecontrol aankan en u remt
stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisin- gebeurt ook als de snelheid van de voorligger zelf niet bij, dan maakt de cruisecontrol u er
gen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuw- middels het waarschuwingslampje van Colli-
val of slecht zicht en evenmin op wegge-
de ingestelde snelheid van de adaptieve
cruisecontrol overschrijdt. sion Warning en een geluidssignaal (zie
deelten met een dikke laag water of pagina 192) attent op dat u onmiddellijk moet
sneeuwmodder, op bochtige wegen of op De cruisecontrol streeft ernaar de snelheid zo ingrijpen.
op- en afritten. weinig mogelijk aan te passen. In situaties
waarin krachtig moet worden geremd, dient u N.B.
De afstand tot het verkeer voor u wordt in prin- dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het
cipe gemeten met een radarsensor. De cruise- geval bij grote snelheidsverschillen of als het Het waarschuwingslampje is soms moeilijk
control regelt de snelheid door de stand van de voertuig dat voor u rijdt krachtig remt. Door te ontdekken in de felle zon of bij het gebruik
van een zonnebril.
gasklep aan te passen en zo nodig af te rem- beperkingen van de radarsensor is het mogelijk
men. Het is volkomen normaal dat de remmen dat er onverwachts of helemaal niet wordt
enige geluiden produceren, wanneer de adap- geremd (zie pagina 185). WAARSCHUWING
tieve cruisecontrol ze aanspreekt.
De adaptieve cruisecontrol is te activeren om De adaptieve cruisecontrol waarschuwt
een volgtijd aan te houden ten opzichte van alleen voor de voertuigen die de radarsen-
een voorligger bij snelheden vanaf 30 km/h tot sor heeft geregistreerd. Het is dan ook
een maximumsnelheid van 200 km/h. Als de mogelijk dat een waarschuwing uitblijft of
snelheid tot onder 30 km/h daalt of als het pas na enige vertraging wordt gegeven.
Wacht een waarschuwing dan ook niet af,
motortoerental te laag wordt, wordt de cruise-
maar rem zelf wanneer u dat nodig acht.

182 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Adaptieve cruisecontrol*

Steile wegen en/of zware belading Activeren en snelheid aanpassen. Snelheid wijzigen
Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eer- In de actieve stand kunt u de snelheid verho-
Gekozen snelheid (tussen haakjes = stand-
ste instantie bestemd is voor gebruik tijdens gen of verlagen door de knop , of lang
bystand).
ritten op vlakke weggedeelten. De cruisecon- of kort in te drukken. De knop heeft dezelfde
trol heeft mogelijk moeite om de juiste volgaf- Volgtijd – Aan, tijdens aanpassing.
functie als maar levert een minder grote
stand ten opzichte van voorliggers aan te hou-
Volgtijd – Aan, ná aanpassing. snelheidsverhoging op. De laatst gewijzigde
den bij ritten op steile wegen, bij vervoer van
zware belading of met een aanhanger/caravan waarde wordt opgeslagen in het geheugen.
Activeren en snelheid instellen
achter de auto – blijf dan extra alert en rem zo N.B.
Schakel de cruisecontrol in met een druk op de
nodig zelf.
stuurtoets – het symbool gaat branden Als een van de toetsen van de cruisecontrol
op het display. De haakjes (6) bij (---) geven langer dan ca. 1 minuut ingedrukt wordt, 04
Bediening aan dat de cruisecontrol stand-by staat. wordt de cruisecontrol uitgeschakeld. Om
de cruisecontrol in dat geval te resetten
De cruisecontrol is vervolgens te activeren met moet u de motor afzetten.
of , waarna de actuele snelheid in het In bepaalde situaties is het niet mogelijk de
geheugen opgeslagen wordt – de melding adaptieve cruisecontrol te activeren. Op het
(---) op het display maakt plaats voor de geko- display staat dan ACC niet beschikbaar,
zen snelheid, bijv. 100 zonder haakjes. zie pagina 187.

Wanneer het symbool ver-


Volgtijd instellen
andert in , heeft de radar-
U kunt verschillende volgtij-
sensor een voertuig geregis-
den ten opzichte van voorlig-
treerd.
gers kiezen en deze worden
Alleen wanneer het symbool op het display als 1–5 hori-
Toetsenset op stuurwiel en display. (met auto) brandt, regelt zontale streepjes weergege-
De stand-bystand wordt beëindigd en de de cruisecontrol de afstand tot voorliggers. ven – hoe meer streepjes, des
ingestelde snelheid wordt hervat. te langer de volgtijd. Eén
N.B. streepje komt overeen met ca. 1 seconde en 5
Cruisecontrol – Aan/Uit of stand-bystand.
Bij snelheden lager dan 30 km/h is het niet streepjes met ca. 2,5 seconden.
Volgtijd – Verlengen/verkorten. mogelijk de cruisecontrol in te schakelen.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 183


04 Comfort en rijplezier

Adaptieve cruisecontrol*

U kunt de volgtijd verlengen met de stuurtoets N.B. • u meer dan 1 minuut lang een hogere snel-
en verkorten met . heid aanhoudt dan ingesteld
Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd
Bij lage snelheden (en korte tijden) vergroot de is met de geldende verkeersregels. U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
adaptieve cruisecontrol de volgtijd iets. sen.
Als de adaptieve cruisecontrol niet lijkt te
Om voorliggers soepel en comfortabel te kun- reageren na activering, is het mogelijk dat Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal
nen blijven volgen staat de adaptieve cruise- de volgtijd tot de voorligger geen snelheids- zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instel-
verhoging toelaat. ling van de cruisecontrol ongewijzigd – de auto
control in bepaalde situaties aanzienlijke varia-
ties in de volgtijd toe. Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volg- hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u
afstand in meters voor een bepaalde volg- het gaspedaal loslaat.
Let erop dat een korte volgtijd u bij plotselinge tijd.
04 wijzigingen in de verkeersstroom minder tijd Automatische stand-bystand
geeft om te reageren en in te grijpen. De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van
Tijdelijk deactiveren – stand-bystand andere systemen zoals het stabiliteits- en trac-
Tijdens het instellen van de Druk op de stuurtoets om de cruisecontrol tieregelsysteem (DSTC). Als een van dergelijke
volgtijd verschijnt het bijbeho- tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten – systeem uitvalt, wordt de cruisecontrol auto-
rende aantal horizontale de ingestelde snelheid verschijnt tussen haak- matisch uitgeschakeld.
streepjes op het display. Deze jes op het display, bijv. (100).
streepjes verdwijnen na Bij automatische deactivering klinkt een waar-
enkele seconden, waarna een Stand-bystand door actief ingrijpen van schuwingssignaal en op het display verschijnt
verkleinde uitvoering ervan uw kant de melding ACC gedeactiveerd. U moet in
rechts op het display verschijnt. Hetzelfde De cruisecontrol wordt tijdelijk uitgeschakeld dat geval zelf ingrijpen om de snelheid en
symbool verschijnt ook wanneer de afstands- en stand-by gezet, als: afstand ten opzichte van de voorligger aan te
controle geactiveerd is (zie pagina 189). passen.
• het rijpedaal wordt bediend
Automatische deactivering is mogelijk, wan-
• het koppelingspedaal meer dan 1 minuut1 neer:
lang wordt bediend
• de schakelhendel in de neutraalstand • het toerental van de motor te laag/hoog
wordt gezet (automatische versnellings- wordt
bak) • de snelheid daalt tot onder 30 km/h
• de wielen hun grip op het wegdek verliezen
1 Bij ontkoppelen en opschakelen of terugschakelen wordt de cruisecontrol niet stand-by gezet.

184 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Adaptieve cruisecontrol*

• de remmen een hoge temperatuur hebben pagina 189). De radarsensor dient om perso- WAARSCHUWING
• de radarsensor wordt gehinderd door natte nenauto’s of grotere voertuigen te registreren
die in dezelfde richting als u en in dezelfde rijst- De adaptieve cruisecontrol is geen systeem
sneeuw of hevige regenval (de radargolven dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra
worden geblokkeerd). rook rijden.
u merkt dat het systeem een voorligger niet
Bij modificatie van de radarsensor is het moge- registreert.
Ingestelde snelheid hervatten
lijk dat het gebruik ervan onwettig wordt. De adaptieve cruisecontrol reageert niet op
Een cruisecontrol in stand-bystand is opnieuw
voetgangers of dieren noch op kleinere
te activeren bij een druk op de stuurtoets –
WAARSCHUWING voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen
in dat geval wordt de laatst opgeslagen snel- e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stil-
heid hervat. De bestuurder dient altijd rekening te hou- staande voertuigen of vaste obstakels wor-
den met de verkeersomstandigheden en in den eveneens genegeerd.
te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecon- 04
N.B. trol geen passende snelheid of afstand aan- Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in
Wanneer u de ingestelde snelheid hebt her- houdt. stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisin-
gen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuw-
vat met kan er een duidelijke snelheids- De adaptieve cruisecontrol leent zich niet val of slecht zicht en evenmin op wegge-
verhoging optreden. voor alle verkeers-, weers- en wegomstan- deelten met een dikke laag water of
digheden. sneeuwmodder, op bochtige wegen of op
Uitschakelen In het onderdeel Functie en verder wordt op- en afritten.
In de stand-bystand is de cruisecontrol uit te geïnformeerd over de beperkingen die u als
bestuurder moet kennen, voordat u de De radarsensor heeft veel meer moeite om een
schakelen met de stuurtoets , in de actieve
adaptieve cruisecontrol gebruikt.
stand bij lang indrukken van dezelfde toets. voertuig voor u te ontdekken:
Daarbij wordt de ingestelde snelheid gewist De bestuurder is er altijd verantwoordelijk
voor dat de juiste afstand en snelheid wor- • als de radarsensor gehinderd wordt door
waarna deze niet meer te hervatten is met de bijvoorbeeld hevige regenval of als
den aangehouden, ook bij gebruik van de
toets . adaptieve cruisecontrol. sneeuwmodder of andere verontreinigin-
gen de radarsensor afdekken.
Radarsensor en de beperkingen ervan WAARSCHUWING N.B.
De radarsensor wordt niet alleen gebruikt door
Het is niet toegestaan accessoires of Houd het gebied voor de radarsensor
de adaptieve cruisecontrol maar ook door het
andere voorwerpen voor de grille te monte- schoon.
Collision Warning with Auto Brake (zie ren.
pagina 192) en de afstandscontrole (zie

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 185


04 Comfort en rijplezier

Adaptieve cruisecontrol*

• als de snelheid van de voorligger te veel Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen
afwijkt van die van uw eigen auto. of voertuigen die niet in het midden van de
rijstrook rijden, kunnen onopgemerkt blij-
Voorbeeldsituaties waarin de ven.
cruisecontrol niet optimaal werkt
In bochten kan de radarsensor op het ver-
De radarsensor heeft een beperkt bereik. In
keerde voertuig reageren of een eerder
bepaalde gevallen wordt een voertuig niet ont-
opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen.
dekt of later dan verwacht.
Storingen opsporen en verhelpen
Als op het display de melding Radar afgedekt
Zie instructieb. verschijnt, worden de radar-
04
signalen van de radarsensor gehinderd zodat
voorliggers niet kunnen worden geregistreerd.
Dit betekent dat de adaptieve cruisecontrol, de
afstandscontrole en het Collision Warning with
Auto Brake evenmin werken.
In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken
van het verschijnen van de melding en pas-

G021414
sende maatregelen.

De ACC kan kleine voertuigen niet registreren


(donkere driehoek: blikveld van de ACC).
Soms kan de radarsensor een voertuig op
korte afstand niet registreren, bijvoorbeeld
als een inhalend voertuig invoegt tussen u
en uw voorligger.

186 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Adaptieve cruisecontrol*

Oorzaak Maatregel
Het radaroppervlak van de grille is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het radaroppervlak van de grille van vuil, sneeuw en ijs.

De radarsignalen worden gehinderd door hevige regen- of sneeuwval. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de radar soms niet.

De radarsignalen worden gehinderd door opspattend water en opdwar- Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of
relende sneeuw van het wegdek. sneeuw werkt de radar soms niet.

De melding blijft ook na schoonmaak van het radaroppervlak staan. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de radar doorheeft
dat de radarsignalen niet langer worden geblokkeerd.
04
Symbolen en meldingen op display
Symbool Melding Betekenis
Stand-bystand of geen voertuig ontdekt in actieve stand.

Voertuig ontdekt in actieve stand waarop de adaptieve cruisecontrol uw snelheid afstemt.

Volgtijd geactiveerd, tijdens aanpassing.

Volgtijd geactiveerd, na aanpassing.

DSTC inschakelen voor De cruisecontrol kan alleen worden geactiveerd, wanneer het stabiliteits- en tractieregelsysteem
ACC (DSTC) in de normale stand staat.

ACC gedeactiveerd De adaptieve cruisecontrol werd uitgeschakeld – u dient zelf uw snelheid aan te passen.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 187


04 Comfort en rijplezier

Adaptieve cruisecontrol*

Symbool Melding Betekenis


ACC niet beschikbaar De adaptieve cruisecontrol kan niet worden ingeschakeld.
Dit kan onder meer gebeuren wanneer:
• de remmen een hoge temperatuur hebben
• de radarsensor wordt gehinderd door natte sneeuw of regen.
Radar afgedekt Zie De adaptieve cruisecontrol werkt tijdelijk niet.
instructieb.
• De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehin-
04 derd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor
afdekken.
Voor meer informatie over de beperkingen van de radarsensor, zie pagina 185.

ACC Service vereist De adaptieve cruisecontrol werkt niet.


• Neem contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.

188 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Afstandscontrole*

Algemene informatie WAARSCHUWING Volgtijd instellen


De afstandscontrole (Distance Alert) is een
Distance Alert reageert alleen, als de
functie die u inlicht over de volgtijd ten opzichte afstand tot voorliggers korter is dan de inge-
van de voorligger. stelde waarde – de rijsnelheid wordt niet
De afstandscontrole is actief bij snelheden aangepast.
hoger dan 30 km/h en reageert uitsluitend op
voorliggers die in dezelfde richting als u rijden.
Voor voertuigen die langzaam in tegengestelde
Bediening
richting rijden of stilstaan wordt geen afstands-
informatie gegeven.
04

Bedieningselementen en display.
Volgtijd – Verlengen/verkorten
Volgtijd – Aan, tijdens aanpassing
Volgtijd – Aan, ná aanpassing
G017362

U kunt de volgtijd verlengen met en verkor-


Er brandt continu een beperkt gebied van het ten met .
Met de knop op de middenconsole kunt u de
rode waarschuwingslampje op de voorruit, als functie in- en uitschakelen. Het brandende
de afstand tot de voorligger gelijk is aan de lampje in de schakelaar geeft aan dat de func-
ingestelde volgtijd. tie geactiveerd is.

N.B.
Zolang de adaptieve cruisecontrol wordt
gebruikt staat de afstandscontrole uit.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 189


04 Comfort en rijplezier

Afstandscontrole*

U kunt verschillende volgtij- N.B. dezelfde radarsensor. Voor meer informatie


den ten opzichte van voorlig- over de radarsensor en de beperkingen ervan,
gers kiezen en deze worden Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volg- zie pagina 185.
op het display als 1–5 hori- afstand in meters voor een bepaalde volg-
tijd.
zontale streepjes weergege- N.B.
ven – hoe meer streepjes, des De ingestelde volgtijd wordt ook gebruikt
te langer de volgtijd. Eén door de adaptieve cruisecontrol (zie In de felle zon en bij lichtschitteringen of
pagina 183). grote variaties in de lichtsterkte alsook het
streepje komt overeen met ca. 1 seconde ten gebruik van een zonnebril is het op de voor-
opzichte van de voorligger en 5 streepjes met Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd ruit geprojecteerde waarschuwingslampje
ca. 2,5 seconden. is met de geldende verkeersregels. soms moeilijk waar te nemen.
04 Tijdens het instellen van de In slechte weersomstandigheden en op slin-
volgtijd verschijnt het bijbeho- Beperkingen gerende wegen heeft de radarsensor soms
rende aantal horizontale moeite om voorliggers te registreren.
De afstandscontrole, adaptieve cruisecontrol
streepjes op het display. Deze en Collision Warning maakt gebruik van Ook voorliggers met geringe afmetingen
streepjes verdwijnen na (zoals motorfietsen) zijn soms moeilijk te
enkele seconden, waarna een ontdekken. Dat kan betekenen dat het
verkleinde uitvoering ervan geprojecteerde waarschuwingslampje pas
rechts op het display verschijnt. Hetzelfde bij kortere volgtijden oplicht of dat helemaal
niet gaat branden.
symbool verschijnt ook wanneer de adaptieve
cruisecontrole geactiveerd is. Op zeer hoge snelheden is het mogelijk dat
het lampje door beperkingen in het bereik
van de sensor op kortere afstand oplicht.

Symbolen en meldingen op display


Symbool Melding Betekenis
Ingestelde volgtijd tijdens regeling.

Ingestelde volgtijd ná regeling.

190 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Afstandscontrole*

Symbool Melding Betekenis


Radar afgedekt. De afstandscontrole werkt tijdelijk niet.
Zie instructieb. De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren wanneer deze wordt gehinderd door bijvoor-
beeld hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken.
Voor meer informatie over de beperkingen van de radarsensor, zie pagina 185.

CWS-systeem Service ver- Afstandscontrole en Collision Warning with Auto Brake werken niet of gedeeltelijk.
eist Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
04

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 191


04 Comfort en rijplezier

Collision Warning with Auto Brake*

Algemene informatie BELANGRIJK Functie


Het CWAB (Collision Warning with Auto
Laat het onderhoud van de onderdelen van
Brake) is een hulpmiddel dat bestemd is om u de Collision Warning over aan een werk-
te waarschuwen wanneer het gevaar bestaat plaats – geadviseerd wordt een erkende
dat u op een (stilstaande of rijdende) voorligger Volvo-werkplaats.
botst.
Collision Warning kent drie hulpfuncties. WAARSCHUWING
• Collision Warning – Waarschuwt voor een De Collision Warning werkt niet in alle rijsi-
naderende botsing. tuaties en verkeers-, weers- of wegomstan-
• Brake Support – Helpt u om efficiënt te digheden. De Collision Warning reageert
04

G017382
remmen in een kritieke situatie. niet op tegenliggers noch op voetgangers
en dieren.
• Auto Brake – Remt de auto automatisch
af als een botsing onvermijdelijk is. De Auto Er wordt alleen gewaarschuwd wanneer de Functie-overzicht.
Brake is alleen bedoeld om de botssnel- kans op een botsing groot is. In de onder-
Visueel waarschuwingssignaal bij gevaar
deel Functie en de navolgende onderdelen
heid te verlagen en kan een botsing dan voor een botsing
staat informatie over de beperkingen die u
ook niet voorkomen. moet kennen, voordat u de Collision War- Radarsensor
Collision Warning wordt geactiveerd in situ- ning met Auto Brake gebruikt.
aties waar de bestuurder eigenlijk al veel eerder Camerasensor
De Auto Brake is alleen in staat de bots-
had moeten remmen, zodat de functie niet snelheid te beperken. Voor het maximale
altijd uitkomst biedt. remvermogen dient u echter zelf het rem- Collision Warning
pedaal te bedienen. De radarsensor registreert (stilstaande of rij-
Collision Warning with Auto Brake is erop
dende) voorliggers.
gebouwd om zo laat mogelijk geactiveerd te Wacht daarom nooit het waarschuwings-
worden om onnodige ingrepen te voorkomen. signaal van de Collision Warning af. Als Bij gevaar voor een botsing met een voorligger
bestuurder bent u ervoor verantwoordelijk wordt u daarop attent gemaakt met behulp van
Gebruik Collision Warning niet om uw rijgedrag dat u de juiste afstand en snelheid aan- een rood waarschuwingslampje dat knippert
aan te passen – als u er blind op vertrouwt dat houdt, ook als u gebruik maakt van de Col-
lision Warning. en een waarschuwingszoemer.
Collision Warning with Auto Brake remt, raakt
u vroeg of laat betrokken bij een botsing. Brake Support
Als het gevaar voor een botsing na de Collision
Warning verder toeneemt, treedt de Brake

192 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Collision Warning with Auto Brake*

Support in werking. De Brake Support treft de Aan en Uit De waarschuwingsafstand is bepalend voor de
nodige voorbereidingen voor een snelle rem- Doe het volgende om Collision Warning in- of gevoeligheid van het systeem. Bij de waar-
manoeuvre waarna de remmen licht worden uit te schakelen: Maak in het menu schuwingsafstand Lang wordt eerder gewaar-
aangezet. Dit is te merken aan een lichte schok. Instellingen van de auto Inst. schuwd. Ga altijd uit van de instelling Lang,
Als u het rempedaal met een bepaalde snelheid botswaarschuwing een keuze uit de opties maar als deze instelling te vaak tot waarschu-
bedient, wordt het maximale remvermogen Aan en Uit. wingen leidt (wat in bepaalde situaties als hin-
geleverd ook al trapt u het pedaal niet zo ver derlijk kan worden ervaren) kunt u overgaan op
Bij het starten van de motor geldt automatisch de waarschuwingsafstand Normaal.
in. de instelling die actief was toen de motor werd
afgezet. Maak alleen in uitzonderingsgevallen zoals bij
Auto Brake dynamisch rijden gebruik van de waarschu-
Als u niet op de waarschuwing reageert treedt Waarschuwingssignalen activeren/ wingsafstand Kort. 04
– als een botsing onvermijdelijk is – de Auto deactiveren
Brake in werking zonder dat u daarvoor het
Als bij het starten van de motor blijkt dat u N.B.
rempedaal hoeft te bedienen. De auto wordt
ervoor gekozen hebt het systeem in te scha-
daarbij afgeremd om de botssnelheid te beper- Bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol
kelen, wordt het waarschuwingslampje auto- worden het waarschuwingslampje en de
ken. Voor het maximale remvermogen dient u
matisch geactiveerd. waarschuwingszoemer door de cruisecon-
zelf bij te remmen.
De waarschuwingszoemer is apart te active- trol gehanteerd, ook al hebt u de Collision
Warning gedeactiveerd.
ren/deactiveren via de opties Aan en Uit in het
Bediening De Collision Warning waarschuwt u bij
menusysteem onder Instellingen van de auto
Via een menusysteem op het display van de Inst. botswaarschuwing gevaar voor een botsing, maar de functie is
middenconsole zijn eventuele instellingen te niet in staat uw reactietijd te verkorten.
Waarschuwingsgeluid.
verrichten. Voor informatie over het gebruik Voor een optimale werking van de Collision
van het menusysteem, zie pagina 136. Waarschuwingsafstand instellen Warning dient u de afstandscontrole altijd in
De waarschuwingsafstand is de afstand waar- te stellen op volgtijd 4–5 (zie pagina 189).
N.B. bij het visuele waarschuwingssignaal en de
De functies Brake Support en Auto Brake waarschuwingszoemer worden afgegeven.
zijn altijd actief – ze kunnen niet uitgescha- Kies uit de opties Lang, Normaal of Kort in
keld worden. het menusysteem onder Instellingen van de
auto Inst. botswaarschuwing
Waarschuwingsafstand.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 193


04 Comfort en rijplezier

Collision Warning with Auto Brake*

N.B. N.B. De Collision Warning maakt gebruik van


dezelfde radarsensor als die van de adaptieve
Ook als u de waarschuwingsafstand hebt Het visuele waarschuwingssignaal kan cruisecontrol. Voor meer informatie over de
ingesteld op Lang, kunnen de waarschu- korte tijd buiten werking worden gesteld, radarsensor en de beperkingen ervan, zie
wingen voor uw gevoel soms laat worden wanneer de temperatuur in het interieur bij-
afgegeven (bijvoorbeeld als het snelheids- voorbeeld door de felle zon te hoog is opge- pagina 185.
verschil groot is of als uw voorligger sterk lopen. Als dit gebeurt, wordt er een waar- Wanneer het systeem geen of pas laat waar-
afremt). schuwingszoemer afgegeven ook al hebt u schuwingen afgeeft, treedt de Brake Support
dit uitgeschakeld via het menusysteem.
mogelijk niet of pas laat in werking.
Instellingen controleren • Waarschuwingen kunnen eveneens uit-
Als u vindt dat er te vaak wordt gewaarschuwd
U kunt de actuele instellingen controleren op blijven bij een zeer geringe afstand tot
en de signalen als storend ervaart, kunt u de
04 het display van de middenconsole. Open het de voorligger of bij relatief grote stuur-
en pedaalbewegingen zoals bij een zeer waarschuwingsafstand verkleinen. Het sys-
menu en ga naar Instellingen van de auto teem waarschuwt dan minder snel en minder
actieve rijstijl.
Inst. botswaarschuwing, zie pagina 137. vaak.
Collision Warning with Auto Brake kan niet
Beperkingen WAARSCHUWING worden geactiveerd, wanneer u achteruitrijdt.
Collision Warning is actief bij een snelheid Als de radar- of camerasensor op grond van
de verkeerssituatie of anderszins proble- Collision Warning with Auto Brake wordt niet
vanaf ca. 7 km/h. geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/h),
men heeft voorliggers te ontdekken, is het
In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook mogelijk dat het systeem pas laat, onterecht wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in
het gebruik van een zonnebril is het op de voor- of helemaal geen waarschuwing geeft en situaties waarbij uw auto een voorligger uiterst
ruit geprojecteerde waarschuwingslampje remt. langzaam nadert zoals tijdens het parkeren.
soms moeilijk te ontdekken. Dat is ook mogelijk Bij hoge rijsnelheden (meer dan 70 km/h) is De commando’s die u zelf geeft hebben altijd
als u niet recht vooruit kijkt. Houd de waar- het bereik waarbinnen de sensoren lang- voorrang, wat betekent dat Collision Warning
schuwingszoemer daarom altijd ingeschakeld. zaam rijdende of stilstaande voorliggers with Auto Brake niet ingrijpt in situaties waarbij
kunnen registreren beperkt, waardoor er
Bij gladheid is de remweg langer waardoor het minder efficiënt of helemaal niet voor der- u duidelijke commando’s geeft via stuurwiel,
systeem minder goed in staat is aanrijdingen te gelijke voertuigen wordt gewaarschuwd. rem- of gaspedaal, zelfs al is een botsing
voorkomen. In dergelijke situaties zullen het onvermijdelijk.
In het donker wordt er mogelijk niet gewaar-
ABS en DSTC voor het maximale remvermo- schuwd voor langzaam rijdende of stil- Nadat Auto Brake een aanrijding met een stil-
gen zorgen met behoud van de stabiliteit. staande voorliggers. staand obstakel heeft voorkomt, blijft de auto
maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto

194 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Collision Warning with Auto Brake*

wordt afgeremd wegens een rijdende voorlig- regen- of sneeuwval en in dichte mist. In der- Oorzaak Maatregel
ger, wordt de snelheid begrensd tot dezelfde gelijke omstandigheden kunnen functies die
snelheid als die van de voorligger. gebruik maken van de camera grote beperkin- Het voorruitopper- Ontdoe het voorruit-
gen ondervinden of helemaal uitgeschakeld vlak vóór de camera oppervlak vóór de
Bij een auto met een handgeschakelde ver-
worden. is vuil of bedekt met camera van vuil,
snellingsbak slaat de motor af wanneer Auto
Brake de auto tot stilstand heeft gebracht, ten- Ook fel tegenlicht, reflecties op het wegdek, sneeuw of ijs. sneeuw en ijs.
zij u daarvoor het koppelingspedaal weet te besneeuwde of beijzelde wegen, verontrei- Bij dichte mist en Valt niets aan te
bedienen. nigde of onduidelijke rijstrookmarkeringen hevige regen- of doen. Bij hevige
kunnen aanleiding geven tot grote beperkingen sneeuwval heeft de neerslag werkt de
Beperkingen van de camerasensor voor de functies die van de camera gebruik camera een minder camera soms niet.
De camerasensor van de auto maakt gebruikt maken om bijvoorbeeld het wegdek af te tasten 04
goed zicht.
van de drie hulpfuncties Collision Warning with en andere voertuigen te ontdekken.
Auto Brake, Driver Alert Control, zie Het voorruitopper- Wacht even. Het kan
pagina 198, en Lane Departure Warning, zie Bij zeer hoge temperaturen werkt de camera
de eerste ca. 15 minuten na het starten van de vlak vóór de camera enige minuten duren
pagina 201. is schoongemaakt, voordat de camera
motor niet om de camerafunctie te ontzien.
maar de melding het zicht opnieuw
N.B. Storingen opsporen en verhelpen blijft. heeft gemeten.
Houd de voorruit vóór de camerasensor vrij Als op het display de melding
Er is vuil tussen de Bezoek een werk-
van sneeuw, ijs, condens en vuil. Voorruitsensoren afgedekt staat, betekent
binnenkant van de plaats om de bin-
Plak of monteer geen stickers of andere dit dat de camerasensor afgedekt is en geen
voorruit en de nenkant van de
voorwerpen op de voorruit in het gebied voertuigen of rijstrookmarkeringen vóór de
camera gekomen. voorruit achter de
vóór de camerasensor, omdat één of meer auto kan ontdekken.
camerabehuizing te
systemen die gebruik maken van de camera
Dit betekent ook dat er beperkingen gelden laten schoonmaken
daardoor mogelijk niet goed of helemaal
niet werken. voor de functies Collision Warning with Auto – geadviseerd wordt
Brake, Lane Departure Warning en Driver Alert een erkende Volvo-
Control. werkplaats.
De camerasensor kent ongeveer dezelfde
beperkingen als het menselijk oog. Dit houdt in In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken
dat de sensor minder goed “ziet” bij hevige van het verschijnen van de melding en pas-
sende maatregelen.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 195


04 Comfort en rijplezier

Collision Warning with Auto Brake*

Symbolen en meldingen op display


Symbool Melding Betekenis
CWS-systeem UIT Collision Warning is uitgeschakeld.
Verschijnt bij het starten van de motor.
De melding dooft automatisch na ca. 5 seconden of eerder wanneer u op de toets READ drukt.

CWS-systeem niet Het is niet mogelijk Collision Warning te activeren.


beschikbaar Verschijnt wanneer u de functie toch probeert te activeren.
04 De melding dooft automatisch na ca. 5 seconden of eerder wanneer u op de toets READ drukt.

Remassistent geactiveerd De Auto Brake was actief.


De melding verdwijnt na bediening van de toets READ.

Voorruitsensoren afgedekt De camerasensor werkt tijdelijk niet.


Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit.
• Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon.
Voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie pagina 195.

196 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Collision Warning with Auto Brake*

Symbool Melding Betekenis


Radar afgedekt Zie Collision Warning with Auto Brake werkt tijdelijk niet.
instructieb. De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd
door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken.
Voor meer informatie over de beperkingen van de radarsensor, zie pagina 185.

CWS-systeem Service ver- Collision Warning with Auto Brake werkt niet of gedeeltelijk.
eist
• Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
04

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 197


04 Comfort en rijplezier

Driver Alert System – DAC*

Algemene informatie over Driver Alert WAARSCHUWING Een camera tast de geschilderde rijstrookmar-
System keringen af en vergelijkt de wegrichting met uw
Driver Alert System heeft niet in alle situaties stuurbewegingen. U wordt gewaarschuwd
Driver Alert System is bestemd om u te helpen het beoogde effect en is uitsluitend bedoeld
als de auto op een ongecontroleerde manier wanneer de auto de wegrichting op een onge-
als hulpmiddel.
wordt bestuurd of op het punt staat de rij- controleerde manier volgt.
U als bestuurder bent er altijd verantwoor-
strookmarkering te overschrijden. delijk voor dat de auto op een veilige manier
wordt bestuurd. N.B.
Driver Alert System bestaat uit twee hulpfunc-
ties die allebei tegelijk of ieder apart in te scha- Ook de camerasensor kent zijn beperkingen
kelen zijn: (zie pagina 195).
Algemene informatie over Driver Alert
04 • Driver Alert Control (DAC) Control (DAC) DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in het
• Lane Departure Warning (LDW), zie rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie op
pagina 201.
de grotere wegen. De functie is niet bedoeld
Een ingeschakelde functie wordt pas daad- voor gebruik in het stadsverkeer.
werkelijk geactiveerd bij snelheden hoger dan
Soms treden er ondanks vermoeidheid geen
65 km/h. Bij lagere snelheden staat de functie
merkbare wijzigingen op in het rijgedrag. In dat
stand-by.
geval wordt er dan ook niet gewaarschuwd.
De functie wordt weer uitgeschakeld zodra de Het is daarom van groot belang dat u bij opko-
snelheid onder de 60 km/h daalt. mende vermoeidheid de auto op een geschikte
Beide functies maken gebruik van een camera plek parkeert om een pauze in te lassen, onge-
die alleen rijstroken met aan weerszijden acht de vraag of DAC nu wel of niet heeft
geschilderde zijmarkeringen kan onderschei- gewaarschuwd.
den.
De functie is bedoeld om de aandacht van de N.B.
bestuurder te trekken wanneer de auto op een
Gebruik de functie niet om langer achtereen
ongecontroleerde manier bestuurd wordt
te kunnen rijden. Plan altijd op gezette tijden
(omdat u bijvoorbeeld afgeleid wordt of bijna in rustpauzes in en zorg dat u uitgerust bent.
slaap valt).

198 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Driver Alert System – DAC*

Beperkingen Duimwiel. Draai eraan totdat Driver WAARSCHUWING


Soms kan het systeem ten onrechte waarschu- Alert op het display verschijnt. Op de
wen voor ongecontroleerde stuurbewegingen. tweede regel staan de opties Uit, Niet Neem een waarschuwing altijd serieus,
omdat u bij slaperigheid uw lichamelijke
Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij: beschikbaar of Niveaumarkering. conditie vaak minder goed kunt inschatten.
• gebruik van de functie LDW. READ bevestigt en wist een opgeslagen Breng bij een waarschuwing of een gevoel
waarschuwing. van vermoeidheid de auto zo spoedig
• zijdelingse rukwinden.
mogelijk tot stilstand om rust te houden.
• spoorvorming in het wegdek. Driver Alert Control activeren
Ga in het menusysteem van het display op de Studies hebben aangetoond dat rijden bij
middenconsole naar Instellingen van de auto vermoeidheid even gevaarlijk is in het ver-
Bediening keer als rijden onder invloed.
Via het menusysteem op het display van de Driver Alert. Kies de optie Aan. 04
middenconsole zijn bepaalde instellingen te De functie wordt geactiveerd bij een
verrichten. Voor informatie over het gebruik snelheid hoger dan 65 km/h en blijft
van het menusysteem, zie pagina 136. actief, zolang de snelheid boven
De actuele status valt te controleren op het 60 km/h ligt.
boordcomputerdisplay met behulp van de lin- Op het display staat een niveaumarkering in de
ker stuurhendel. vorm van 1–5 balkjes, waarbij een klein aantal
balkjes voor ongecontroleerd rijgedrag staat.
Omgekeerd geldt dat een groot aantal balkjes
voor stabiel rijgedrag staat.
Als de auto zwalkneigingen vertoont wordt u
gewaarschuwd met een zoemersignaal en de
displaymelding Driver Alert Tijd voor pauze.
Als u uw rijgedrag niet corrigeert wordt enige
tijd later opnieuw gewaarschuwd.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 199


04 Comfort en rijplezier

Driver Alert System – DAC*

Symbolen en meldingen op display


Symbool Melding Betekenis
Driver Alert UIT De functie is niet ingeschakeld.

Driver Alert niet beschik- De weg is niet voorzien van duidelijke markeringsstrepen of de camerasensor werkt tijdelijk niet. Voor
baar meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie pagina 195.

Driver Alert De functie analyseert uw rijstijl.


Het aantal balkjes varieert van 1 tot 5, waarbij een klein aantal balkjes voor ongecontroleerd rijgedrag
04 staat. Omgekeerd geldt dat een groot aantal balkjes voor stabiel rijgedrag staat.

Driver Alert Tijd voor pauze De auto vertoont zwalkend rijgedrag – u wordt gewaarschuwd met een zoemersignaal en een dis-
playmelding.

Voorruitsensoren afgedekt De camerasensor werkt tijdelijk niet.


Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit.
• Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon.
Voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie pagina 195.

Driver Alert Sys Service Het systeem is defect.


vereist
• Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.

200 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Driver Alert System – (LDW)*

Algemene informatie over Lane Bediening en functie Als de camera de rijstrookmarkeringen op het
Departure Warning (LDW) wegdek niet langer registreert of als de rijsnel-
heid tot onder de 60 km/h daalt, neemt de
functie de stand-bystand weer in en verschijnt
opnieuw de melding Lane Depart Warn niet
beschikbaar.
Als de auto zonder duidelijke reden de linker of
rechter rijstrookmarkering overschrijdt wordt u
gewaarschuwd met een zoemersignaal.
In de volgende situaties wordt echter niet
gewaarschuwd: 04

• Bij gebruik van de richtingaanwijzers


U schakelt de functie in en uit met de bijbeho- • Bij bediening van het rempedaal1
De functie is bedoeld om het gevaar te beper- rende schakelaar op de middenconsole. Het • Bij snelle bediening van het gaspedaal1
ken voor eenzijdige ongelukken, waarbij de lampje in de schakelaar brandt wanneer de
functie ingeschakeld is.
• Bij snelle stuurbewegingen1
auto bijvoorbeeld de rijstrook verlaat en in de
wegberm of op de rijstrook voor tegemoetko- • Bij dusdanig scherpe bochten dat de auto
Wanneer de functie stand-by staat, verschijnt overhelt.
mend verkeer dreigt terecht te komen. op het boordcomputerdisplay de melding
Ook de camerasensor kent zijn beperkingen.
LDW maakt gebruik van een camera die de Lane Depart Warn niet beschikbaar.
Voor meer informatie (zie pagina 195).
geschilderde rijstrookmarkeringen aftast. U
Vanuit de stand-bystand wordt de functie LDW
wordt gewaarschuwd met een zoemersignaal,
automatisch geactiveerd, zodra de camera de N.B.
als de auto een rijstrookmarkering overschrijdt.
rijstrookmarkeringen heeft geregistreerd en de
rijsnelheid is opgelopen tot boven 65 km/h. Op Iedere keer dat de wielen een markerings-
streep passeren wordt er slechts eenmaal
het boordcomputerdisplay staat in dat geval de
gewaarschuwd. Er wordt dan ook niet meer
melding Lane Depart Warn beschikbaar. gewaarschuwd, wanneer u met één wiel aan
weerszijden zijden van de rijstrookmarke-
ring blijft rijden.

1 Wanneer gekozen is voor Verhoogde gevoeligheid wordt echter wel een waarschuwing gegeven, zie pagina 203.
``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 201


04 Comfort en rijplezier

Driver Alert System – (LDW)*

Symbolen en meldingen op display


Symbool Melding Betekenis
Lane departure warning De functie is ingeschakeld/uitgeschakeld.
AAN/UIT Verschijnt bij inschakeling/uitschakeling.
De melding verdwijnt automatisch na 5 seconden.

Lane Depart Warn niet De snelheid is lager dan 60 km/h, de weg is niet voorzien van duidelijke markeringsstrepen of de
beschikbaar camerasensor werkt tijdelijk niet. Voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor,
zie pagina 195.
04
Lane Depart Warn De functie tast de rijstrookmarkeringen af.
beschikbaar

Voorruitsensoren afgedekt De camerasensor werkt tijdelijk niet.


Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit.
• Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon.
Voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie pagina 195.

Driver Alert Sys Service Het systeem is defect.


vereist
• Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.

202 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Driver Alert System – (LDW)*

Persoonlijke instellingen
Gebruik het menusysteem van het display op
de middenconsole om naar Instellingen van
de auto Lane departure warning te gaan,
zie pagina 137.
Kies uit de opties:
Aan bij starten – Wanneer u voor deze optie
kiest, staat de functie iedere keer dat u de
motor staat stand-by. Anders is de functiesta-
tus bij het afzetten van de motor bepalend. 04
Verhoogde gevoeligheid – Wanneer u voor
deze optie kiest verhoogt u de gevoeligheid
van het systeem, zodat er eerder wordt
gewaarschuwd en minder beperkingen gelden.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 203


04 Comfort en rijplezier

Park Assist*

Algemene informatie Functie


1
Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens
het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op
het display van de middenconsole geven de Active
afstand aan tot een waargenomen obstakel.
2
Park Assist is verkrijgbaar in twee varianten:
• Park Assist aan de achterzijde Active
• Park Assist aan de voor- en achterzijde. 3
WAARSCHUWING
04 Active
• Hoewel de Park Assist handig is bij het
parkeren, bent u nog altijd schadeplich- Displayweergave in verschillende situaties.
tig bij eventuele fouten. Displayweergave bij een auto met alleen
Bij het starten van de motor wordt het systeem
• Wanneer er obstakels in de dode hoe- sensoren aan de achterzijde – beide sen-
automatisch geactiveerd wat wordt aangege-
ken van de sensoren zitten, zal het sys- soren aan de rechterzijde hebben een
ven door het brandende lampje in de Aan/Uit-
teem ze niet kunnen ontdekken. obstakel waargenomen.
knop. Wanneer u Park Assist met deze knop
• Houd mensen, dieren e.d. in de buurt uitschakelt, dooft het lampje. Displayweergave bij een auto met senso-
van de auto daarom in de gaten. ren aan voor- en achterzijde – de sensor
rechtsvoor heeft een obstakel waargeno-
men op een afstand van 30 cm of minder.
Displayweergave bij een auto met senso-
ren aan voor- en achterzijde – er zijn geen
obstakels voor of achter de auto waarge-
nomen.
Op het display van de middenconsole ver-
schijnt een schematische weergave van de
onderlinge posities van de auto en een even-
tueel obstakel.

204 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Park Assist*

De gemarkeerde sector(en) geeft/geven aan Park Assist aan de achterzijde N.B.


welke van de vier sensoren een obstakel heeft/
hebben waargenomen. Het aantal markerings- De Hulp bij parkeren wordt automatisch uit-
velden in dezelfde sector neemt toe naarmate geschakeld, wanneer u een aanhanger ach-
ter de auto hebt hangen die met originele
de afstand tussen de auto en het waargeno- trekhaakbedrading van Volvo aangesloten
men obstakel kleiner is. is.
Hoe dichter u het obstakel achter of voor de
auto nadert, des te sneller volgen de geluids- Park Assist aan de voorzijde
signalen elkaar op. Wanneer u ondertussen
een andere geluidsbron van het audiosysteem
beluistert, wordt het volume daarvan tijdelijk 04

G017833
verlaagd.
Bij een afstand tot 30 cm bestaat het geluids-
signaal uit een ononderbroken toon en is het Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter
balkje van de gemarkeerde sensor geheel de auto. Bij obstakels achter de auto komen de
gevuld (zie afbeelding (2)). Als er zowel voor als geluidssignalen uit een van de luidsprekers
achter de auto obstakels binnen deze afstand achterin.
zijn waargenomen, komen de geluidssignalen Park Assist aan de achterzijde wordt geacti-

G021424
beurtelings uit de luidsprekers aan linker- en veerd bij het inschakelen van de achteruitver-
rechterzijde. snelling.
Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld een Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor
aanhanger achter de auto of een fietsdrager op de auto. Bij obstakels voor de auto komen de
de trekhaak moet u het systeem uitschakelen geluidssignalen uit een van de luidsprekers
– anders reageren de sensoren op de aanhan- voorin.
ger of fietsdrager. Park Assist aan de voorzijde is actief bij snel-
heden tot 15 km/h. Het lampje in de knop
brandt om aan te geven dat het systeem actief
is. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd bij
snelheden lager dan 10 km/h.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 205


04 Comfort en rijplezier

Park Assist*

N.B. Sensoren schoonmaken N.B.


Park Assist aan de voorzijde wordt gedeac- Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen
tiveerd, wanneer u de parkeerrem zet of de ten onrechte aanleiding geven tot waar-
keuzehendel in stand P zet bij een auto met schuwingssignalen.
automatische versnellingsbak.

BELANGRIJK
Bij auto’s met verstralers erop letten dat de
lampen de sensoren niet blokkeren en voor
obstakels worden gehouden.
04

Aanduiding voor systeemstoringen Positie van de voorste sensoren.


Als het informatiesymbool continu
brandt en op het informatiedisplay de
melding Park Assist Service vereist ver-
schijnt, dan is Park Assist defect.

BELANGRIJK
In bepaalde omstandigheden kan de par-
keerhulp ten onrechte waarschuwingssig-
nalen afgeven. Dit komt door externe
geluidsbronnen met ultrasone geluidssig-
nalen van dezelfde frequentie als de senso-
ren van het systeem.
Voorbeelden van dergelijke geluidsbronnen Positie van de achterste sensoren.
zijn onder meer claxons, natte banden op
asfaltwegen, luchtdrukremmen en uitlaten De sensoren werken alleen naar behoren, wan-
van motorfietsen e.d. neer u ze regelmatig schoonmaakt met water
en autoshampoo.

206 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

BLIS* – Blind Spot Information System

Algemene informatie over BLIS WAARSCHUWING U kunt het systeem zo nodig tijdelijk uitscha-
kelen, zie het onderdeel Activeren/deactiveren.
Het systeem vormt een aanvulling op – geen
vervanging voor – een veilige rijstijl en het
gebruik van de buitenspiegels. De bestuur- Dode hoeken
der moet altijd oplettend en verantwoord
blijven rijden. De bestuurder is er altijd ver-
antwoordelijk voor dat er op een veilige
manier van rijstrook wordt gewisseld.

Het systeem werkt het best in druk verkeer op


meerbaanswegen. 04
G021426 Wanneer een camera (1) een voertuig heeft
waargenomen in de dode hoek, licht een con-
BLIS-camera trolelampje (2) op dat continu blijft branden.
Controlelampje
N.B.
BLIS-symbool Afstand A = ca. 9,5 m en afstand B = ca. 3 m
Het lampje gaat branden aan die kant van
BLIS is een op cameratechniek gebaseerd de auto waar het voertuig is waargenomen.
informatiesysteem dat de bestuurder in Als de auto aan weerszijden wordt inge-
bepaalde omstandigheden waarschuwt, wan- haald, gaan dan ook beide lampjes bran-
den.
neer er zich een voertuig in de zogeheten dode
hoek bevindt en in dezelfde richting rijdt.
BLIS informeert de bestuurder bij een fout in
het systeem. Als de camera’s van het systeem
bijvoorbeeld zijn afgedekt, knippert het con-
trolelampje voor BLIS en verschijnt er een mel-
ding op het display van het informatiepaneel.
Controleer de cameralenzen in dat geval en
maak ze zo nodig schoon.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 207


04 Comfort en rijplezier

BLIS* – Blind Spot Information System

Activeren/deactiveren nen. (Voor een beschrijving van de meldings- Bij donker reageert het systeem op de koplam-
functies, zie pagina 140.) pen van omringende voertuigen. Als een voer-
tuig de koplampen niet heeft ontstoken, zal het
systeem dit voertuig dan ook niet kunnen waar-
Wanneer BLIS werkt
nemen. Dit houdt in dat het systeem bijvoor-
Het systeem werkt alleen bij snelheden hoger beeld niet reageert op een aanhanger achter
dan 10 km/h. een auto of vrachtwagen, omdat daar geen
Inhalen brandende koplampen op zitten.
Het systeem reageert als:
WAARSCHUWING
• het snelheidsverschil tussen u en het inge-
04 haalde voertuig kleiner is dan 10 km/h Het systeem reageert niet op fietsers en
bromfietsers.
• het snelheidsverschil tussen u en het inha-
lende voertuig kleiner is dan 70 km/h. De BLIS-camera’s kennen ongeveer
Knop voor activering/deactivering. dezelfde beperkingen als het menselijk oog.
BLIS wordt bij het starten van de motor auto- Dit houdt in dat ze bijvoorbeeld minder goed
WAARSCHUWING “zien” bij hevige sneeuwval, fel tegenlicht of
matisch geactiveerd. De controlelampjes op
de portierpanelen lichten driemaal op bij het BLIS werkt niet in scherpe bochten. dichte mist.
activeren van BLIS. BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt.
Na het starten van de motor is het systeem te Een brede aanhanger achter de auto kan het Schoonmaken
deactiveren/heractiveren door op de knop zicht ontnemen op andere voertuigen op BLIS werkt alleen optimaal, als de lenzen van
BLIS te drukken. aangrenzende rijstroken. Dit kan ertoe lei- de BLIS-camera’s schoon zijn. U kunt de len-
den dat BLIS geen voertuigen in dit afge-
Het lampje in de knop dooft, wanneer het BLIS schermde gebied kan waarnemen. zen schoonmaken met een zachte doek of een
gedeactiveerd wordt. Er verschijnt bovendien vochtige spons. Maak de lenzen voorzichtig
een displaymelding op het instrumentenpa- schoon om krassen te voorkomen.
Daglicht en donker
neel.
Bij daglicht reageert het systeem op de con- BELANGRIJK
Bij het heractiveren van BLIS brandt het lampje touren van omringende voertuigen. Het sys-
in de knop, verschijnt er een nieuwe display- teem is geconstrueerd om motorvoertuigen De lenzen zijn elektrisch verwarmd om ze
melding en lichten de controlelampjes in de zoals auto’s, vrachtwagens, bussen en motor- van sneeuw en ijs te kunnen ontdoen. Veeg
portieren driemaal op. Druk op de knop zo nodig sneeuw van de lenzen af.
fietsen waar te nemen.
READ om de displaymelding te laten verdwij-

208 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

BLIS* – Blind Spot Information System

Displaymeldingen Melding Betekenis Beperkingen


Melding Betekenis Soms kan het controlelampje voor BLIS oplich-
BLIS Beperkte Beperkte gegevens- ten zonder dat u voertuigen in de dode hoeken
BLIS AAN BLIS-systeem geac- functie overdracht tussen kunt waarnemen.
tiveerd. de camera van het
BLIS en het elektri- N.B.
BLIS Service ver- BLIS werkt niet – sche systeem van
eist neem contact op de auto. Als het controlelampje voor BLIS soms
met een werkplaats. oplicht zonder dat u andere voertuigen in de
De camera wordt dode hoeken kunt waarnemen, betekent dit
BLIS-camera De BLIS-camera is automatisch gere- niet dat het systeem een storing vertoont.
afgedekt bedekt met vuil, set, wanneer de Bij een storing in het BLIS-systeem ver- 04
sneeuw of ijs – maak gegevensover- schijnt op het display de melding BLIS
de lenzen schoon. dracht tussen de Service vereist.
camera van het BLIS
en het elektrische
Hier volgen enkele afbeeldingen van situaties
systeem van de auto
waarin het controlelampje voor BLIS kan gaan
weer normaal wordt.
branden, hoewel er zich geen voertuigen in de
BLIS UIT BLIS-systeem uitge- dode hoek bevinden.
schakeld.

BELANGRIJK
Laat reparaties van de onderdelen van het
BLIS-systeem over aan een werkplaats –
geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.

Reflecties op een glad en nat wegdek.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 209


04 Comfort en rijplezier

BLIS* – Blind Spot Information System

Eigen schaduwen op grote, lichtgekleurde en


gladde oppervlakken zoals geluidsschermen of
04 betonnen wegen.

Laag staande zon in de camera.

210 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

BLIS* – Blind Spot Information System

04

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 211


04 Comfort en rijplezier

Interieurcomfort

Opbergmogelijkheden

04

212
04 Comfort en rijplezier

Interieurcomfort

Opbergvak in portierpaneel Middenconsole is, veert de knop automatisch uit. Haal de aan-
steker uit de opening en gebruik het roodgloei-
Opbergzak* aan de voorkant van de voor- ende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan
stoelzittingen te steken.
Parkeerkaarthouder
Dashboardkastje Dashboardkastje
Opbergvakken, bekerhouder
Kledinghaak
Bekerhouder* in armsteun, achterbank 04
Opbergvak
Opbergvak (bijvoorbeeld voor cd’s),
Kledinghaak
De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al ingang/aansluiting voor AUX en USB*1 (bij-
te zware kledingsstukken. voorbeeld iPodŸ) onder de armsteun.
Bevat een bekerhouder voor de bestuurder
WAARSCHUWING en een voorpassagier alsmede een 12V-
aansluiting en een opbergvakje. (Als u voor Hier kunt u bijvoorbeeld het instructieboekje en
Bewaar losse voorwerpen, zoals mobiele een asbak en aansteker hebt gekozen, zit
telefoon, camera, afstandsbediening voor eventuele kaarten opbergen. Aan de binnen-
er een aansteker op de plaats van de 12V- kant van de klep zit een houder voor pennen.
extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje
of andere opbergruimten. Bij krachtig aansluiting voorin en een uitneembare Het dashboardkastje kan worden vergrendeld
afremmen of een botsing kunnen deze asbak in het opbergvakje.) met behulp van het sleutelblad, zie pagina 50.
anders inzittenden verwonden.
Aansteker en asbak*
De asbak in de middenconsole is te verwijde-
ren door deze recht omhoog te tillen.
U activeert de aansteker door de knop in te
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg

1 Bij auto’s met RSE* zit de USB-aansluiting op een andere locatie, zie pagina 155.
``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 213


04 Comfort en rijplezier

Interieurcomfort

Vloermatten* 12V-aansluiting foon of koelbox. De transpondersleutel moet


Volvo biedt vloermatten die speciaal vervaar- ten minste in sleutelstand I staan, anders geeft
digd zijn. de aansluiting geen stroom, zie pagina 78.

WAARSCHUWING BELANGRIJK
Zorg dat de vloermat voor de bestuurders- U kunt maximaal 10 A (120 W) via de aan-
stoel goed in de bevestigingsklemmen op sluiting afnemen bij gebruik van één aan-
de vloer vastzit om te voorkomen dat de mat sluiting tegelijk. Bij gelijktijdig gebruik van
kan gaan glijden en achter of onder de de beide aansluitingen geldt een waarde
pedalen blijft haken. van 7,5 A (90 W) per aansluiting.
04

G021439
WAARSCHUWING
Make-upspiegel
12V-aansluiting in middenconsole, voorin. Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als
u deze niet gebruikt.

Elektrische aansluiting in bagageruimte*


Voor meer informatie, zie pagina 239.
G021438

G021440
Make-upspiegel met verlichting.
De verlichting van de make-upspiegel (aan 12V-aansluiting in middenconsole, achterin.
zowel de bestuurderszijde* als de passagiers- U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
zijde) wordt bij het openen en sluiten van het lende accessoires gebruiken die op een span-
klepje in- en uitgeschakeld. ning van 12 V werken, zoals een mobiele tele-

214 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Bluetooth handsfree*

Algemene informatie N.B. Navigatietoets

Niet alle mobiele telefoons zijn volledig EXIT - Telefoongesprekken beëindigen/


compatibel met de handsfree-functie van weigeren, ingevoerde tekens wissen,
het audiosysteem. Volvo adviseert u con- actieve functie annuleren. De toetsenset
tact op te nemen met een erkende Volvo- op het stuurwiel biedt dezelfde functie.
werkplaats of www.volvocars.com te
bezoeken voor informatie over compatibele ENTER – Gesprek aannemen. Met een
telefoons. druk op de toets ziet u de laatst gekozen
nummers. De toetsenset op het stuurwiel
biedt dezelfde functie.
Telefoonfuncties, overzicht
bedieningselementen 04
Beknopte bedieningsinstructies
U regelt de menufuncties vanaf de middencon-
Systeemoverzicht. sole of via de toetsenset op het stuurwiel. Voor
Mobiele telefoon algemene informatie over de menufuncties, zie
pagina 136.
Microfoon
Toetsenset op stuurwiel N.B.
Middenconsole Als de auto is uitgerust met zowel
BluetoothTM-handsfree als een geïnte-
greerde telefoon, bevat het telefoonmenu
BluetoothTM een extra menu (voor het wisselen van tele-
Een mobiele telefoon met BluetoothTM is foon), zie pagina 137.
draadloos aan te sluiten op het audiosysteem.
Bedieningspaneel op middenconsole.
Het audiosysteem werkt dan als handsfree en
VOLUME – De toetsenset op het stuurwiel Activeren/deactiveren
biedt u de mogelijkheid om enkele functies van
biedt dezelfde functie. Wanneer u kort op PHONE drukt, activeert u
uw mobiele telefoon op afstand te bedienen. U
de handsfree-functie. De melding
kunt de mobiele telefoon via de knoppen op de Cijfer- en lettertoetsen
TELEFOON boven aan het display geeft aan
telefoon bedienen of de telefoon nu aangeslo-
PHONE – Aan/uit en stand-by dat het systeem in de telefoonstand staat. Het
ten is of niet.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 215


04 Comfort en rijplezier

Bluetooth handsfree*

symbool geeft aan dat de handsfree- > Het audiosysteem zoekt naar mobiele De mobiele telefoon wordt vervolgens geregis-
functie actief is. telefoons in de nabije omgeving. Er treerd en automatisch aangesloten op het
wordt ongeveer 30 seconden gezocht. audiosysteem, terwijl de melding Bezig met
Wanneer u PHONE lang indrukt, deactiveert u De gevonden mobiele telefoons ver- synchr. op het display staat. Voor meer infor-
de handsfree-functie en koppelt u een aange- schijnen met hun BluetoothTM-naam op matie over het registreren van mobiele tele-
sloten telefoon los. het display. De handsfree-functie ver- foons, zie pagina 218.
Mobiele telefoon aansluiten schijnt onder de BluetoothTM-naam My Wanneer er een aansluiting tot stand gebracht
Hoe u een mobiele telefoon aansluit hangt af Car op de mobiele telefoon.
is, verschijnen het symbool en de
van de vraag of dezelfde mobiele telefoon al 4. Kies een van de mobiele telefoons op het BluetoothTM-naam op het display. U kunt de
dan niet eerder aangesloten was. Als het de display van het audiosysteem. mobiele telefoon vervolgens bedienen via het
04 eerste keer is dat u de mobiele telefoon aan- audiosysteem.
sluit, dan moet u een van de onderstaande 5. Voer via het toetsenblok van de te regis-
instructies kiezen: treren mobiele telefoon de cijfercode in die
Bellen
op het display van het audiosysteem staat.
Alternatief 1 – via het menusysteem van de 1. Controleer of de melding TELEFOON
auto Alternatief 2 – via het menusysteem van de boven aan het display staat en of het sym-
telefoon bool zichtbaar is.
1. Maak de mobiele telefoon identificeerbaar/
1. Activeer de handsfree-functie met 2. Voer het gewenste nummer in of gebruik
zichtbaar via BluetoothTM (zie daarvoor de
PHONE. Schakel een eventueel eerder het telefoonboek, zie pagina 218.
gebruiksaanwijzing bij de mobiele telefoon
aangesloten telefoon uit.
of www.volvocars.com). 3. Druk op ENTER.
2. Zoek met de BluetoothTM-functie van de
2. Activeer de handsfree-functie met U beëindigt het gesprek met EXIT.
PHONE. mobiele telefoon (zie gebruiksaanwijzing
bij de mobiele telefoon).
> De menu-optie Telefoon toevoegen Mobiele telefoon uitschakelen
verschijnt op het display. Als u al eerder 3. Kies My Car in de lijst met gevonden een- De mobiele telefoon wordt automatisch losge-
een of meer mobiele telefoons hebt heden op uw mobiele telefoon. koppeld, als de telefoon buiten het bereik van
geregistreerd, worden ook deze weer- het audiosysteem komt. Voor meer informatie
4. Voer de pincode ‘1234’ in op uw mobiele
gegeven. over de aansluiting, zie pagina 218.
telefoon, als er om de pincode wordt
3. Kies Telefoon toevoegen. gevraagd. U kunt een aansluiting handmatig verbreken
wanneer u de handsfree-functie deactiveert
5. Kies voor aansluiting op My Car vanaf de
door PHONE lang in te drukken. De handsfree-
mobiele telefoon.

216 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Bluetooth handsfree*

functie wordt eveneens gedeactiveerd bij het Menu tijdens gesprek Audio-instellingen
afzetten van de motor of het openen van een Druk tijdens een gesprek op MENU of op
portier1. ENTER om toegang te krijgen tot de volgende Tel.-gespreksvol.
functies: U kunt het gespreksvolume bijregelen wanneer
Wanneer de mobiele telefoon is losgekoppeld, de handsfree-functie in de telefoonstand staat.
kunt u een eventueel lopend gesprek voortzet- • Microfoon dempen – Microfoon van het Maak gebruik van de toetsenset op het stuur-
ten via de ingebouwde microfoon en luidspre- audiosysteem uitschakelen. wiel of van VOLUME.
ker van de mobiele telefoon. • Gesprek naar mobiel – Gesprek door-
schakelen naar de mobiele telefoon. Volume audiosysteem
N.B. Zolang er geen telefoongesprek wordt
N.B. gevoerd, kunt u het volume van het audiosys-
Bij sommige mobiele telefoons moet u om
over te schakelen van de handsfree op de teem op de gebruikelijke wijze bijregelen met 04
Bij sommige mobiele telefoons wordt de VOLUME. Om het volume van het audiosys-
handset eerst ter bevestiging op het toet- aansluiting verbroken bij gebruik van de
senblok van de mobiel drukken. teem echter tijdens een lopend telefoonge-
ruggespraakfunctie (dempen). Dit is volko-
men normaal. De handsfree-functie stelt sprek bij te regelen moet u eerst overschakelen
vervolgens de vraag of u opnieuw wilt aan- op een van de geluidsbronnen.
Gespreksfuncties sluiten. Het is mogelijk de weergave van de actieve
Inkomend gesprek geluidsbron te onderdrukken bij inkomende
U neemt een gesprek aan met ENTER, ook al • Telefoonboek – In het telefoonboek van telefoongesprekken onder
staat het audiosysteem in bijvoorbeeld de de mobiele telefoon zoeken. Telefooninstellingen Geluiden en volume
stand CD of FM. Met EXIT kunt u een gesprek Radio dempen.
weigeren of beëindigen. N.B.
Tijdens een lopend gesprek is het niet
Beltoonvolume
Automatisch antwoord mogelijk een tweede gesprek te beginnen. Ga naar Telefooninstellingen Geluiden en
Met de functie Automatisch antwoord is het volume Beltoonvolume en stel bij met /
mogelijk gesprekken automatisch te beant-
van de navigatietoets.
woorden.
 Activeer/deactiveer de functie onder
Gespreksopties Automatisch
antwoord.
1 Alleen Keyless drive.
``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 217


04 Comfort en rijplezier

Bluetooth handsfree*

Belsignalen Automatische aansluiting Hoofdmenu Bluetooth Bluetooth


U kunt een van de ingebouwde beltonen van Wanneer de handsfree-functie actief is en de Telefoon aansluiten of Hoofdmenu
de handsfree-functie kiezen onder laatst aangesloten mobiele telefoon binnen het Bluetooth Bluetooth Telefoon
Telefooninstellingen Geluiden en volume bereik ligt, wordt deze telefoon automatisch wijzigen Telefoon toevoegen.
Belsignalen Belsignaal 1 enz. opnieuw aangesloten. Terwijl het audiosys-
teem op zoek is naar de laatst aangesloten • Bij auto’s met geïntegreerde telefoon en
telefoon staat de naam van deze telefoon op BluetoothTM-handsfree vindt de aanslui-
N.B. het display. Druk op EXIT om handmatig een ting plaats onder Hoofdmenu Bluetooth
Ook bij gebruik van een van de ingebouwde andere telefoon aan te sluiten. Bluetooth Telefoon aansluiten of
beltonen van het handsfree-systeem, zijn de Hoofdmenu Bluetooth Telefoon
beltonen van de aangesloten mobiele tele- Handmatige aansluiting wijzigen Telefoon toevoegen.
04 foon nog altijd hoorbaar. Ga als volgt te werk, als u in plaats van de laatst
aangesloten mobiele telefoon een nieuwe
mobiele telefoon wilt aansluiten of wilt over- Telefoonboek
Ga om de beltonen2 van de aangesloten tele-
foon te gebruiken naar Telefooninstellingen schakelen op een andere eerder aangesloten Voor alle telefoonboekfuncties geldt dat de
mobiele telefoon: melding TELEFOON boven aan het display
Geluiden en volume Belsignalen
1. Zet het audiosysteem in de telefoonstand. moet staan en dat het symbool zichtbaar
Gebruik signaal mob. tel..
moet zijn.
2. Druk op PHONE en kies een van de tele-
Meer informatie over registratie en foons in de lijst. Het audiosysteem slaat van elk van de geregi-
aansluiting streerde mobiele telefoons een kopie van het
Aansluiting is ook mogelijk via het menusys- telefoonboek op. Het telefoonboek wordt bij
Er kunnen maximaal vijf mobiele telefoons wor- teem. iedere aansluiting automatisch naar het audio-
den geregistreerd. U hoeft een mobiele tele-
Welke van de twee mogelijke versies van het systeem gekopieerd.
foon slechts eenmaal te registreren. Wanneer
een mobiele telefoon eenmaal geregistreerd is, menusysteem er op uw auto zit, hangt af van  U kunt de functie deactiveren onder
hoeft deze niet langer zichtbaar/identificeer- de vraag of de auto alleen voorzien is van Telefooninstellingen Telefoonboek
baar te zijn. U kunt slechts één mobiele tele- BluetoothTM-handsfree of ook een geïnte- synchr.. Bij het zoeken van contactperso-
foon tegelijk aansluiten. Het is mogelijk de regi- greerde telefoon. nen werkt u alleen met het telefoonboek
stratie van een telefoon te verwijderen onder • Bij auto’s met alleen BluetoothTM-hand- van de aangesloten mobiele telefoon.
Bluetooth Telefoon verwijderen. sfree vindt de aansluiting plaats onder

2 Niet ondersteund door alle mobiele telefoons.

218 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Bluetooth handsfree*

N.B. Spraakherkenning N.B.


U kunt gebruik maken van de spraakherken-
Als de mobiele telefoon geen ondersteuning ningsfunctie (voice tags) van de mobiele tele- Bij sommige mobiele telefoons wordt de lijst
biedt voor het kopiëren van het telefoon- met gebelde nummers in omgekeerde volg-
boek, verschijnt na afloop van het kopiëren foon door ENTER ingedrukt te houden. orde weergegeven.
de melding Lijst is leeg.
N.B.
Tekst invoeren
Als het telefoonboek de contactgegevens Niet alle mobiele telefoons zijn volledig Met de toetsenset op de middenconsole kunt
bevat van de persoon die belt, verschijnen compatibel met de spraakherkenningsfunc- u tekst invoeren. Druk eenmaal om het eerste
deze op het display. tie. Volvo adviseert u contact op te nemen
teken op de toets in te voeren, tweemaal om
met een erkende Volvo-dealer of
www.volvocars.com te bezoeken voor het tweede teken in te voeren enz. (zie navol-
Contactpersonen zoeken gende tabel). 04
U kunt het eenvoudigst naar bepaalde gege- informatie over compatibele telefoons.
vens in het telefoonboek zoeken door de knop- Bij kort indrukken van EXIT wist u het laatst
pen 2–9 lang in te drukken. Het telefoonboek Voicemail-nummer ingevoerde teken. Bij lang indrukken van
wordt dan doorzocht op posten die beginnen U kunt het voicemail-nummer wijzigen onder EXIT wist u alle ingevoerde tekens. Gebruik
met de eerste letter van de ingedrukte toets. Gespreksopties Voicemail-nummer. Als / van de navigatietoets om de verschil-
Het telefoonboek is eveneens te bereiken met er nog geen nummer opgeslagen is, kunt u het lende tekens te doorlopen.
/ van de navigatietoets of met / bijbehorende menu openen door lang op 1 te
van de toetsenset op het stuurwiel. U een zoek- drukken. Druk vervolgens lang op 1 om het Toets Functie
opdracht tevens starten vanuit het zoekmenu ingevoerde nummer te gebruiken.
Spatie . 1 - ? ! , : " ' ( )
van het telefoonboek onder Telefoonboek Gesprekslijsten
Zoeken: De gesprekslijsten worden bij iedere nieuwe ABC2ÄÅÀÆÇ
1. Voer de eerste letter in van het contact dat aansluiting naar de handsfree-functie gekopi-
u zoekt en druk op ENTER of druk meteen eerd en worden vervolgens tijdens de aanslui-
ting bijgehouden. Druk op ENTER om de laatst DEF3ÈÉ
op ENTER.
gebelde nummers te bekijken. De overige
2. Ga naar het contact van uw keuze en druk gesprekslijsten staan onder Oproepregister. GHI4Ì
op ENTER om het bijbehorende nummer
te bellen.
JKL5

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 219


04 Comfort en rijplezier

Bluetooth handsfree*

Toets Functie
MNO6ÑÖÒØ

PQRS7ß

TUV8ÜÙ

WXYZ9
04
Kort indrukken om twee tekens
op dezelfde toets na elkaar in te
voeren.

+0@*#&$£/%

Wisselen tussen hoofdletters en


kleine letters

220 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Geïntegreerde telefoon*

Algemene informatie Beknopte bedieningsinstructies Aan/uit


Schakel de telefoon in door kort op PHONE te
Simkaart drukken. Voer zo nodig de pincode in. Het
Het telefoonsysteem is alleen te gebruiken in symbool geeft aan dat de telefoon inge-
combinatie met een geldige simkaart
schakeld is. Wanneer dit symbool verschijnt,
(Subscriber Identity Module). Voor het aan-
kunt u inkomende gesprekken ook aannemen
brengen ervan, zie pagina 224. Ook zonder
als het menu CD op het display staat. Om
een simkaart is het mogelijk het alarmnummer
gebruik te maken van de telefoonmenu’s en te
te bellen.
bellen dient u kort op PHONE te drukken. De
tekst TELEFOON geeft aan dat het telefoon-
N.B. menu actief is. 04
De geïntegreerde telefoon kan geen sim- Schakel de telefoon uit door lang op PHONE
kaart van het type 3G lezen. Een gecombi-
neerde simkaart voor 3G én gsm werkt ech- te drukken.
Systeemoverzicht.
ter wel. Informeer bij uw netwerkprovider of
Microfoon de simkaart moet worden vervangen. Gespreksfuncties
Simkaartlezer
Menu’s en bedieningselementen Bellen
Toetsenset, zie pagina 155. 1. Schakel de telefoon in.
U regelt de menufuncties via het bedienings-
Bedieningspaneel paneel (4) en de toetsenset (3) op het stuurwiel. 2. Druk kort op PHONE, als de tekst
Voor algemene informatie over de menufunc- TELEFOON niet op het display staat.
Handset* ties, zie pagina 136. Voor informatie over de
3. Voer het gewenste nummer in of gebruik
bedieningselementen van de telefoon, zie
Veiligheid het telefoonboek, zie pagina 222.
pagina 215.
Laat reparatiewerk aan de telefoon over aan 4. Druk op ENTER voor handsfree bellen of
een werkplaats. Geadviseerd wordt contact op N.B. neem de handset* op. Duw de handset
te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. omlaag om deze te kunnen opnemen.
Schakel de geïntegreerde telefoon uit tijdens Als de auto is uitgerust met zowel
het tanken en in gebieden waar met explosie- BluetoothTM-handsfree als een geïnte- Gesprekken beëindigen
ven wordt gewerkt. Afhankelijk van de rijsnel- greerde telefoon, bevat het telefoonmenu Beëindig een gesprek met EXIT of leg de hand-
een extra menu (voor het wisselen van tele-
heid blokkeert IDIS bepaalde functies van het set* op.
foon), zie pagina 137.
menusysteem, zie pagina 223.
``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 221


04 Comfort en rijplezier

Geïntegreerde telefoon*

Inkomend gesprek Tijdens lopende gesprekken Ruggespraakstand


Druk op ENTER voor handsfree bellen of neem Druk tijdens een gesprek op MENU of op Bij gebruik van de ruggespraakstand wordt de
de handset* op. Als de handset* bij een inko- ENTER om het gespreksmenu te openen. microfoon gedeactiveerd, zie pagina 221.
mend gesprek niet op de houder ligt, dient u  Activeer/deactiveer de microfoon met de
het gesprek aan te nemen met ENTER. Bellen
menu-optie Microfoon ingeschakeld/
1. Zet het lopende gesprek in de wacht onder
Beëindig een gesprek met EXIT of leg de hand- Microfoon dempen.
Wacht.
set* op. Weiger een gesprek met EXIT.
2. Voer het nummer van de derde partij in of
Automatisch antwoord Audio-instellingen
maak gebruik van de menu-optie
Zie pagina 217. Telefoonboek. Tel.-gespreksvol.
04 Wissel van gesprekspartner met de menu- De telefoon maakt gebruik van de luidsprekers
Wisselgesprek
Deze functie maakt het mogelijk om tijdens een optie Verwisselen. in de voorportieren. U kunt het gespreksvo-
lopend gesprek een nieuw gesprek aan te lume bijregelen, wanneer de tekst
nemen. U kunt het nieuwe gesprek op de Tel. vergadering TELEFOON boven aan het display staat.
Bij een conferentiegesprek (telefonische ver-
gebruikelijke manier aannemen waarbij het  Maak gebruik van de toetsenset op het
lopende gesprek in de wacht gezet wordt. gadering) zijn minstens drie gesprekspartners
stuurwiel of van VOLUME.
betrokken. U kunt tijdens een wisselgesprek
 Activeer/deactiveer de functie onder waarbij er een gesprek in de wacht staat een Volume audiosysteem
Gespreksopties Wisselgesprek. conferentiegesprek starten. Met de menu- Zie pagina 156.
optie Deelnemen start u het conferentiege-
Automatisch doorschakelen sprek. Signalen en volume
Inkomende gesprekken kunnen automatisch U kunt het belsignaal wijzigen onder
worden doorgeschakeld afhankelijk van het Bij het afsluiten van een conferentiegesprek
worden alle lopende gesprekken beëindigd. Telefooninstellingen Geluiden en volume
gesprekstype en de situatie waarin ze zich aan-
Belsignalen.
dienen.
Wisselen tussen handset* en handsfree
 Activeer/deactiveer de functie onder Schakel over van handsfree op de handset* U kunt de pieptoon bij bericht activeren/deac-
Gespreksopties Omleidingen. door de handset op te nemen of voor te kiezen tiveren onder Telefooninstellingen
in het menu. Geluiden en volume Pieptoon bij bericht.
Schakel van de handset* over op handsfree Het beltoonvolume regelt u onder
door in het menu te kiezen voor Handsfree. Telefooninstellingen Geluiden en volume

222 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Geïntegreerde telefoon*

Beltoonvolume. Stel bij met / van de U kunt alle contactpersonen verwijderen onder 3. De inhoud van het bericht verschijnt op het
navigatietoets. Telefoonboek SIM wissen of Telefoon display. Wanneer u nogmaals op ENTER
wissen. drukt, verschijnen meer opties.
Telefoonboek Kopiëren tussen simkaart en Berichten schrijven en verzenden
Contactgegevens kunnen op de simkaart of in telefoonboek 1. Ga naar Berichten Nieuw bericht
het telefoongeheugen worden vastgelegd. Ga naar Telefoonboek Alles kopiëren schrijven en druk op ENTER.
Contactpersonen vastleggen in SIM naar telefoon of Telefoon naar SIM en 2. Schrijf de tekst en druk op ENTER. Voor
telefoonboek druk op ENTER. informatie over het invoeren van tekst, zie
1. Druk op MENU en ga naar Telefoonboek pagina 219.
Voicemail-nummer
Nieuwe contactpersoon. 3. Ga naar Verzenden en druk op ENTER. 04
Zie pagina 219.
2. Voer een naam in en druk op ENTER. Zie 4. Voer een telefoonnummer in en druk op
onder voor informatie over het invoeren Overige functies en instellingen ENTER.
van tekst.
IDIS Berichtinstellingen
3. Voer een nummer in en druk op ENTER. De berichtinstellingen hoeft u normaal gespro-
IDIS (Intelligent Drive Information System) kan
4. Ga naar SIM-kaart of in veeleisende rijsituaties de beltonen van inko- ken niet te wijzigen. Uw netwerkprovider kan u
Telefoongeheugen en druk op ENTER. mende telefoongesprekken pas na enige ver- meer informatie verstrekken over deze instel-
traging doorgeven of helemaal onderdrukken. lingen. Onder Berichten
Tekst invoeren Op die manier kunt u de aandacht bij het ver- Berichtinstellingen hebt u de keuze uit drie
Zie pagina 219. keer houden. opties:
Contactpersonen zoeken  IDIS is uit te schakelen onder • SMSC-nummer - Geeft het nummer van
Zie pagina 219. Telefooninstellingen IDIS. de berichtencentrale aan die de berichten
moet doorgeven.
Contactpersonen verwijderen Berichten lezen • Geldigheidsduur - Geeft aan hoe lang de
U kunt een contactpersoon uit het telefoon- 1. Ga naar Berichten Lezen en druk op berichtencentrale een bericht moet bewa-
boek verwijderen door de naam van de per- ENTER. ren.
soon te markeren en op ENTER te drukken. Ga
vervolgens naar Wissen en druk op ENTER. 2. Ga naar het bericht van uw keuze en druk • Type bericht.
op ENTER.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 223


04 Comfort en rijplezier

Geïntegreerde telefoon*

Gesprekslijsten kiezen onder Telefooninstellingen Fabrieksinstellingen herstellen


Onder Oproepregister worden lijsten Netwerkselectie. Het is mogelijk alle fabrieksinstellingen van de
bewaard met de ingekomen, uitgaande en telefoon te herstellen onder
gemiste oproepen. U kunt de uitgaande Code en beveiliging simkaart Telefooninstellingen Reset Telefooninst..
gesprekken ook bekijken door te drukken op Door een pincode in te stellen voor de simkaart
ENTER. De telefoonnummers op de lijsten zijn kunt u voorkomen dat onbevoegden gebruik
vast te leggen in het telefoonboek. kunnen maken van uw simkaart. Simkaart aanbrengen
U wijzigt de code onder Telefooninstellingen
Gespreksduur
De gespreksduur wordt vastgelegd onder PIN-code bewerken.
Oproepregister Gespreksduur. U wijzigt het beveiligingsniveau onder
04
 Reset de waarden onder Oproepregister Telefooninstellingen SIM-beveiliging.
Gespreksduur Reset timers. De optie Aan levert het hoogste beveiligings-
niveau op. U moet dan iedere keer dat u de
Eigen nummer tonen/verbergen telefoon inschakelt opnieuw de pincode invoe-
Het is mogelijk de weergave van uw eigen tele- ren.
foonnummer tijdelijk te blokkeren onder

G021450
Gespreksopties Verzend mijn nummer. De optie Automatisch is het op een na hoog-
ste beveiligingsniveau. De telefoon onthoudt
IMEI-nummer de pincode dan en voert deze bij het inscha-
Om de telefoon te kunnen blokkeren moet u het kelen van de telefoon automatisch in. Bij
IMEI-nummer van de telefoon aan uw provider gebruik van de simkaart in een andere telefoon,
hebben doorgegeven. moet de code echter wel handmatig worden
ingevoerd.
 Toets *#06# op uw telefoon in om het num-
mer op het display te zien. Noteer dit num- De optie Uit staat voor het laagste beveili-
mer en bewaar het op een veilige plaats. gingsniveau. De simkaart is dan helemaal zon-
der code te gebruiken.
Netwerkselectie
U kunt de telefoon automatisch een netwerk

G021451
laten kiezen of handmatig een bepaald netwerk

224 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


04 Comfort en rijplezier

Geïntegreerde telefoon*

Zorg dat de telefoon gedeactiveerd is. Trek


de simkaarthouder uit het dashboardkastje
tevoorschijn.
Plaats de simkaart met het laag metaal
omhoog in de simkaarthouder en breng
de behuizing van de simkaarthouder
aan. Plaats de simkaarthouder terug.

04

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 225


Rijadviezen............................................................................................ 228
Tanken.................................................................................................. 231
Brandstof.............................................................................................. 232
Lading vervoeren.................................................................................. 236
Bagageruimte........................................................................................ 240
Rijden met een aanhanger.................................................................... 244
Slepen en bergen.................................................................................. 250

226
TIJDENS HET RIJDEN
05 Tijdens het rijden

Rijadviezen

Algemene informatie • Bij een V70 met motortype D5 in combina- BELANGRIJK


tie met een zestraps handbak geldt nor-
Zuinig rijden maal de 2e versnelling als wegrijversnel- Er kan schade aan de motor ontstaan, als er
Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en ling. water in het luchtfilter dringt.
rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op Zie pagina 11 en 322 voor meer informatie en Bij waterpartijen dieper dan 25 cm kan er
de verkeerssituatie. meer tips. water in de transmissie dringen. De sme-
rende eigenschappen van de oliën nemen
• Rijd niet met open zijruiten. daarbij af, waardoor de genoemde syste-
WAARSCHUWING
• Gebruik geen winterbanden buiten het men minder lang meegaan.
winterseizoen. Zet de motor nooit af tijdens het rijden (zoals
op een aflopende helling), omdat daarbij Probeer de motor na afslag in een water-
• Vermijd onnodig snel optrekken en krach- belangrijke systemen zoals de stuur- en partij niet opnieuw te starten – sleep de auto
tig remmen. rembekrachtiging wegvallen. uit de waterpartij naar een werkplaats –
geadviseerd wordt een erkende Volvo-
• Neem geen spullen in de auto mee die u werkplaats. Kans op motorschade.
niet gebruikt – hoe groter de belading, des Doorwaaddiepte
te hoger het brandstofverbruik. U kunt met de auto door waterpartijen van
Motor, versnellingsbak en koelsysteem
05 • Rem af op de motor, wanneer dat zonder maximaal 25 cm diep rijden met een maxi-
gevaar voor medeweggebruikers mogelijk mumsnelheid van 10 km/h. Wees extra voor- In bepaalde omstandigheden, bij zware belas-
is. zichtig bij het doorwaden van stromend water. ting op steile hellingen en warm weer, bestaat
het gevaar dat de motor en de aandrijflijn over-
• Rijd in de hoogst mogelijke versnelling, Houd een lage snelheid aan tijdens het waden verhit raken – met name bij het vervoer van een
afhankelijk van de verkeerssituatie en de en breng de auto niet in het water tot stilstand. zware lading.
weggesteldheid – lagere toeren leveren Trap na het passeren van de waterpartij lichtjes
een lager brandstofverbruik op. op het rempedaal om te controleren of de rem- Voor informatie over oververhitting bij het
• Lading op het dak en een skibox resulteren werking in orde is. Bij water en vuil op de rem- gebruik van een aanhanger, zie pagina 245.
in een grotere luchtweerstand waardoor blokken kunnen er vertragingen in de remwer- • Verwijder verstralers die voor de grille zit-
het brandstofverbruik toeneemt – verwijder king optreden. ten tijdens ritten bij warm weer.
lastdagers die u niet gebruikt.
• Maak de aansluitingen voor de elektrische • Als de temperatuur in het koelsysteem van
• Laat de motor niet stationair warmdraaien, motorverwarming en de aanhangerkoppe- de motor te hoog oploopt, gaat het waar-
maar belast de motor in plaats daarvan zo ling schoon na ritten in water en modder. schuwingssymbool branden en verschijnt
snel mogelijk licht – een koude motor ver- op het informatiedisplay de melding
bruikt meer brandstof dan een warme. • Laat de auto niet langdurig in water staan Motortemp. hoog Stop auto z.s.m. –
dat tot boven de dorpelbalken – elektrische
breng de auto in dat geval zo spoedig
storingen zijn anders niet uitgesloten.

228
05 Tijdens het rijden

Rijadviezen

mogelijk tot stilstand en laat de motor Geopende achterklep systemen uit of verlaagt de belasting van de
enkele minuten stationair lopen zodat deze accu door bijvoorbeeld de interieurventilator
kan afkoelen. WAARSCHUWING lager te zetten en/of het audiosysteem uit te
• Als de displaymelding Motortemp. hoog schakelen.
Rijd niet met een geopende achterklep. Er
Zet motor af of Koelvl.peil laag Zet kunnen giftige uitlaatgassen via de bagage-  Laad de startaccu dan op door de motor te
motor af verschijnt, dient u nadat de auto ruimte de passagiersruimte in worden gezo- starten en deze minstens 15 minuten lang
tot stilstand is gekomen ook de motor af te gen. te laten lopen – de accu wordt beter opge-
zetten. laden tijdens het rijden dan bij stilstand met
• Bij oververhitting van de versnellingsbak Accu niet overmatig belasten een stationair lopende motor.
wordt een ingebouwde beveiliging geacti-
De elektrische functies van de auto belasten de
veerd die er onder meer voor zorgt dat het Voorbereidingen bij lange reizen
startaccu in verschillende mate. Laat het con-
waarschuwingslampje op het instrumen-
tactslot niet te lang achtereen in sleutelstand
• Controleer of de motor naar behoren func-
tenpaneel gaat branden en dat de melding tioneert en of het brandstofverbruik in orde
Versn.bak heet Rijd langzamer of II staan, wanneer u de motor hebt afgezet. is.
Versn.bak heet Stop auto z.s.m. ver- Maak in plaats daarvan gebruik van de stand
I – het stroomverbruik is dan minder. • Zorg dat er geen sprake is van lekkage
schijnt – volg het gegeven advies en ver- (brandstof, olie of andere vloeistoffen). 05
laag de snelheid of breng de auto op een Let er tevens op dat de verschillende acces-
veilige manier tot stilstand om de motor te • Controleer alle lampen en de profieldiepte
soires het elektrisch systeem belasten. Scha- van de banden.
laten afkoelen door deze enkele minuten kel onderdelen/systemen die veel stroom
stationair te laten draaien. nemen uit, wanneer u de motor hebt afgezet. • In sommige landen bent u wettelijk ver-
plicht een gevarendriehoek mee te nemen.
• Bij oververhitting kan de airconditioning Voorbeelden van dergelijke onderdelen/syste-
zichzelf tijdelijk uitschakelen. men zijn: Rijden tijdens de winter
• Na een zware rit moet u de motor niet • interieurventilator Let voor aanvang van de winter in het bijzonder
meteen afzetten, maar nog enige tijd stati- op het volgende:
onair laten lopen. • ruitenwisser
• audiosysteem (hoog volume) • De koelvloeistof van de motor moet ten
minste 50 % glycol bevatten. Bij een der-
N.B. • koplampen.
gelijke concentratie is de motor
Het is normaal dat de koelventilator na het Als de accuspanning laag is, verschijnt op het beschermd tegen stukvriezen tot
afzetten van de motor nog enige tijd kan informatiedisplay de melding Accuspann. ca. –35 °C. Voor optimale bescherming
blijven werken. laag Spaarstand. De energiebesparingsfunc-
tie schakelt vervolgens bepaalde onderdelen/

``

229
05 Tijdens het rijden

Rijadviezen

tegen vorst is het zaak geen verschillende N.B.


soorten glycol met elkaar te mengen.
In sommige landen is het gebruik van win-
• Houd de tank altijd goed gevuld om con- terbanden verplicht. Banden met spikes zijn
dens in de brandstoftank tegen te gaan. niet in alle landen toegestaan.
• De viscositeit van de motorolie is belang-
rijk. Wanneer u oliesoorten met een lagere
Nieuwe auto’s en gladde wegen
viscositeit (dunnere oliën) gebruikt, slaat
de motor bij koud weer gemakkelijker aan Oefen onder gecontroleerde omstandigheden
en neemt bovendien het brandstofverbruik om te testen hoe de nieuwe auto bij gladheid
tijdens de koude start af. Voor meer infor- reageert.
matie over geschikte oliesoorten (zie
pagina 317).

BELANGRIJK
05 Gebruik geen olie met een lage viscositeits-
aanduiding bij zware rijomstandigheden of
warm weer.

• Controleer de algehele conditie en de


ladingstoestand van de accu. De accu
wordt zwaarder belast bij koud weer en
ook de accucapaciteit neemt af bij vorst.
• Giet ruitensproeiervloeistof in het sproei-
ervloeistofreservoir om ijsvorming te voor-
komen.
Voor optimale grip bij gevaar voor sneeuw of
ijs adviseert Volvo u om de auto rondom van
winterbanden te voorzien.

230
05 Tijdens het rijden

Tanken

Tanken Tankvulklep handmatig openen Tankdop open-/dichtdraaien


Tankvulklep openen/sluiten

De tankvulklep kan handmatig worden Bij hoge buitentemperaturen kan er een


geopend, als openen met de schakelaar in de bepaalde mate van overdruk in de brandstof- 05
Open de tankvulklep met de knop op het ver- passagiersruimte niet mogelijk is. tank ontstaan. Draai de tankdop dan langzaam
lichtingspaneel – bij het loslaten van de knop open.
springt de klep open. 1. Open/verwijder het zijluikje in de bagage-
ruimte (aan de kant van de tankvulklep) en Breng na het tanken de tankdop weer aan en
De vulklep zit in het rechter achterspatbord, zoek de groene kabel met handgreep op. draai deze zo ver dicht dat u één of meer klik-
zoals de pijl bij het symbool op het infor- 2. Trek de kabel voorzichtig recht naar ach- ken hoort.
matiedisplay al aangeeft. teren toe totdat de tankvulklep met een
duidelijke klik wordt geopend. Brandstof tanken
Sluit de klep door deze dusdanig in te drukken Giet de tank niet te vol door het vulpistool na
dat u een klik hoort. de eerste afslag uit de vulopening te halen.
BELANGRIJK
Trek voorzichtig aan de lus – er is slechts N.B.
weinig kracht nodig om de klep te ontgren-
delen. Een te volle tank kan bij warm weer overlo-
pen.

231
05 Tijdens het rijden

Brandstof

Algemene informatie over brandstof WAARSCHUWING het uitlaatsysteem gemonteerd om snel op


Gebruik geen brandstof met een slechtere temperatuur te komen.
Gemorste brandstof kan ontvlammen.
kwaliteit dan Volvo adviseert, omdat dit een De katalysatoren bestaan uit een monoliet
nadelige invloed kan hebben op het motorver- Schakel voordat u gaat tanken de standver- (keramiek of metaal) met kanalen. De wanden
mogen en het brandstofverbruik. warming op brandstof uit.
van de kanalen zijn bekleed met platina/
Schakel voordat u gaat tanken uw mobiele rodium/palladium. Deze edelmetalen hebben
WAARSCHUWING telefoon uit. De beltoon kan aanleiding een katalytische werking, d.w.z. ze versnellen
geven tot vonkvorming en daarbij de brand-
Zorg altijd dat u geen brandstofdampen een chemische reactie zonder dat ze daar zelf
stofdampen ontsteken met gevaar voor
inademt of brandstofspatten in de ogen brand en verwondingen. actief aan deelnemen.
krijgt. LambdasondeTM (zuurstofsensor)
Bij brandstof in de ogen eventuele contact- De lambdasonde maakt deel uit van het regel-
lenzen uitnemen en de ogen ten minste 15
BELANGRIJK
systeem dat tot taak heeft de uitstoot te beper-
minuten lang spoelen met een ruime hoe- Bij menging van verschillende soorten ken en de energie-inhoud van de brandstof
veelheid schoon water en medische hulp brandstof of gebruik van een andere brand- beter te benutten.
inroepen. stofkwaliteit dan aanbevolen, vervallen de
05
Brandstof nooit inslikken. Brandstoffen garanties van Volvo en eventuele aanvul- Een zuurstofsensor registreert het zuurstofge-
zoals benzine, bio-ethanol, mengsels ervan lende servicecontracten; dit geldt voor alle halte van de uitlaatgassen die de motor verla-
en dieselolie zijn uitermate giftig en kunnen motoren. N.B. Dit geldt niet voor auto’s met ten. De meetwaarde van de uitlaatgasanalyse
bij inwendig gebruik aanleiding geven tot een motor die is aangepast voor het gebruik wordt doorgegeven aan het elektronische sys-
blijvend letsel met mogelijk dodelijke afloop. van ethanol (E85).
teem dat continu de injectoren afregelt. Het
Roep onmiddellijk medische hulp in bij het lucht-brandstofmengsel dat de motor krijgt,
inslikken van brandstof. wordt continu bijgesteld. De regeling schept de
N.B.
ideale omstandigheden voor een effectieve
Bij extreme weersomstandigheden, gebruik
verbranding van de schadelijke stoffen (kool-
van een aanhanger of ritten op grote hoogte
kan, afhankelijk van de gebruikte brandstof- waterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden)
kwaliteit, het prestatievermogen van de in de driewegkatalysator.
auto te wensen overlaten.

Katalysatoren
De katalysatoren hebben tot taak de uitlaat-
gassen te reinigen. Ze zijn dicht bij de motor in

232
05 Tijdens het rijden

Brandstof

Benzine Bio-ethanol (E 85) WAARSCHUWING


De benzine moet voldoen aan de norm NEN- Breng geen wijzigingen aan in het brandstof-
Ethanol is gevoelig voor vonkvorming en er
EN 228. De meeste motoren lopen op benzine systeem of de onderdelen daarvan en vervang kunnen explosieve dampen ontstaan in een
met een octaangetal van 95 en 98 RON. ze evenmin door componenten die niet speci- jerrycan die met ethanol gevuld wordt.
Gebruik benzine met een octaangetal van aal geconstrueerd zijn voor gebruik in combi-
91 RON alleen bij wijze van hoge uitzondering. natie met bio-ethanol.
• 95 RON is te gebruiken in normale rijom- Dieselolie
standigheden. WAARSCHUWING De dieselolie moet voldoen aan de norm NEN-
EN 590 of JIS K2204. Dieselmotoren zijn
• 98 RON wordt geadviseerd voor een maxi- Het gebruik van methanol is niet toege-
maal rendement tegen een minimaal staan. De sticker aan de binnenkant van de gevoelig voor verontreinigingen zoals een te
brandstofverbruik. tankvulklep geeft de juiste soort alternatieve hoog gehalte aan zwaveldeeltjes. Maak alleen
brandstof aan. gebruik van dieselolie van gerenommeerde
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C
Het gebruik van onderdelen die niet oliemaatschappijen. Giet nooit dieselolie van
wordt u geadviseerd een brandstofsoort met
bestemd zijn voor bio-ethanolmotoren kan twijfelachtige kwaliteit in de tank.
een zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken.
brand, lichamelijk letsel of motorschade Bij lage temperaturen (–6 °C tot –40 °C) kan de
Dit om optimale prestaties en een zo laag 05
veroorzaken.
mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen. paraffine in de dieselolie uitvlokken. Dit kan tot
startproblemen leiden. De grote oliemaat-
BELANGRIJK Jerrycan schappijen produceren speciale dieselolie
Houd een eventuele jerrycan in de auto gevuld bestemd voor gebruik bij buitentemperaturen
• Tank alleen loodvrije benzine om met benzine, zie N.B.-kader op pagina 113. rond het vriespunt. Deze dieselolie is dunner bij
schade aan te katalysator te voorko- lage temperaturen en beperkt de kans op vlok-
men. vorming in het brandstofsysteem.
BELANGRIJK
• Giet geen additieven (dopes) in de ben-
Zorg dat de jerrycan met brandstof goed De kans op condensatie in de brandstoftank
zine zonder het uitdrukkelijke advies
vastgezet is en dat de dop goed dichtge- neemt af, als u de tank altijd goed gevuld
van Volvo.
draaid is. houdt. Houd tijdens het tanken het gebied rond
de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op
gelakte oppervlakken. Maak als u gemorst
hebt het gebied met water en zeep schoon.

``

233
05 Tijdens het rijden

Brandstof

BELANGRIJK Na motoruitval door brandstofgebrek heeft het BELANGRIJK


brandstofsysteem enige tijd nodig om een con-
Het is alleen toegestaan brandstof te trole uit te voeren. Doe in dat geval (ná bijtan- Sommige speciale toevoegingen verwijde-
gebruiken die voldoet aan de Europese ken met dieselolie) het volgende, voordat u de ren het verzamelde vocht uit het brandstof-
norm voor dieselolie. filter.
motor start:
Het zwavelgehalte mag maximaal 50 ppm
zijn. 1. Steek de transpondersleutel in het con-
Roetfilter dieselmotor (DPF)
tactslot en druk licht op de sleutel zodat
Dieselmodellen zijn uitgerust met een roetfilter,
deze verder naar binnen wordt getrokken
BELANGRIJK (zie pagina 78). waardoor een nog efficiëntere uitlaatgasreini-
ging mogelijk is. Onder normale rijomstandig-
Maak geen gebruik van de volgende diesel- 2. Druk op de START-knop zonder rem- en/ heden blijven de roetdeeltjes uit de uitlaatgas-
olie-achtige brandstoffen: of koppelingspedaal te bedienen. sen in het filter achter. Om de roetdeeltjes te
• speciale toevoegingen (dopes) 3. Wacht ca. 1 minuut. verbranden en het filter te legen wordt een
4. Om de motor te starten: Bedien rem- en/of zogeheten regeneratie gestart. Daarvoor moet
• scheepsolie
koppelingspedaal en druk nogmaals op de de motor de normale bedrijfstemperatuur heb-
05
• stookolie
START-knop. ben.
• RME 1 (koolzaadmethylester) of plant-
Afhankelijk van de rijomstandigheden wordt
aardige olie. Condenswater uit brandstoffilter
het filter om de 300–900 kilometer geregene-
Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan de aftappen
reerd. De regeneratie duurt normaal
kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven aan- Het brandstoffilter ontdoet de brandstof van
10–20 minuten. Bij een lage gemiddelde snel-
leiding tot verhoogde vormen van slijtage en condenswater. Condenswater kan anders aan-
motorschade die niet worden gedekt door heid kan dit iets langer duren. Gedurende de
leiding geven tot motorstoringen.
de garanties van Volvo. regeneratie kan het brandstofverbruik iets stij-
Houd u voor het aftappen van het condenswa- gen.
ter aan de specificaties die in uw Service- en
Wanneer u de tank leegrijdt garantieboekje staan aangegeven. Ook wan-
Regeneratie bij koud weer
Op grond van zijn constructie moet het brand- neer u vermoedt dat er vervuilde brandstof is Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt,
stofsysteem mogelijk eerst ontlucht worden gebruikt, moet u het brandstoffilter aftappen. komt de motor niet voldoende op temperatuur.
om een dieselmotor na bijtanken opnieuw te Dit betekent dat het roetfilter niet geregene-
kunnen starten. reerd en niet geleegd wordt.

1 Dieselolie kan een bepaalde hoeveelheid RME bevatten. Het is niet toegestaan meer toe te voegen.

234
05 Tijdens het rijden

Brandstof

Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeel- Brandstofverbruik en uitstoot van
tjes gevuld is, licht de oranje waarschuwings- kooldioxide
driehoek op het instrumentenpaneel op en ver- Het gebruik van extra accessoires kan de ver-
schijnt de melding Roetfilter vol Zie bruikscijfers beïnvloeden, omdat de accessoi-
instructieb. op het display van het instrumen- res het gewicht van de auto verhogen. Zie de
tenpaneel. informatie over gewichten op pagina 309 en
U start de regeneratie van het filter door met de de tabel op pagina 320.
auto op een secundaire weg of op een snelweg Ook de rijstijl en andere niet-technische facto-
te rijden tot de motor voldoende op tempera- ren kunnen van invloed zijn op het brandstof-
tuur is gekomen. Daarna rijdt u nog verbruik.
20 minuten verder.
Bij gebruik van brandstof met een octaangetal
N.B. van 91(RON), neemt het brandstofverbruik toe
terwijl het motorvermogen lager wordt.
Tijdens de regeneratie is tijdelijk mogelijk
een geringe beperking van het motorvermo- N.B.
gen te bespeuren. 05
Bij extreme weersomstandigheden, gebruik
van een aanhanger/caravan of ritten op
Wanneer het filter geregenereerd is, wordt de grote hoogte kan, afhankelijk van de
waarschuwingsmelding automatisch gewist. gebruikte brandstofkwaliteit, het prestatie-
Wanneer u bij koud weer de standverwar- vermogen van de auto te wensen overlaten.
ming* inschakelt, bereikt de motor sneller de
normale bedrijfstemperatuur.

BELANGRIJK
Als het filter helemaal met roetdeeltjes
gevuld is, vertoont de motor soms startpro-
blemen. Het filter is dan onbruikbaar gewor-
den. Het is in dat geval mogelijk dat u het
filter moet vervangen.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 235


05 Tijdens het rijden

Lading vervoeren

Algemene informatie over vervoer van • Zet alle bagage met riemen of bevesti- WAARSCHUWING
lading gingsbanden aan de verankeringsogen
vast. Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk
gewicht van de auto. Het laadvermogen dient gaan schuiven en inzittenden verwonden.
te worden verminderd met de som van het WAARSCHUWING
Dek scherpe randen en hoeken af met iets
gewicht van eventuele inzittenden en dat van Vergeet niet dat een voorwerp met een zachts.
gemonteerde accessoires. Voor gedetailleerde gewicht van 20 kg tijdens een frontale bot-
informatie over de gewichten, zie pagina 309. sing bij een snelheid van 50 km/h zich kan Zet de motor af en schakel de parkeerrem
gedragen als een voorwerp met een gewicht in bij het in- en uitladen van lange voorwer-
De achterklep is te openen met de van 1000 kg. pen. Lange voorwerpen kunnen namelijk
knop op het verlichtingspaneel of tegen de versnellingspook of keuzehendel
met de transpondersleutel, zie pagina 60. aan komen en zo per ongeluk een versnel-
WAARSCHUWING ling inschakelen – de auto kan dan in bewe-
ging komen.
WAARSCHUWING Anders bieden de opblaasgordijnen die
Afhankelijk van de belading van de auto en schuilgaan achter de plafondbekleding
05 het zwaartepunt van de lading treden er wij- mogelijk geen bescherming meer. Voorstoel
zigingen in de rijeigenschappen op. • Zorg dat de lading nooit boven de rug- Voor het vervoer van extra lange lading kunt u
gedeelten uitsteekt. ook de rugleuning van de passagiersstoel
omklappen, zie pagina 80.
Aandachtspunten bij in-/uitladen
• Plaats de bagage stevig tegen de rugleu- Lading op het dak
ning van de stoel ervoor.
• Breng brede voorwerpen in het midden Lastdragers gebruiken
aan. Om schade aan de auto te voorkomen en voor
maximale veiligheid tijdens het rijden, wordt u
• Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk geadviseerd de lastdragers te gebruiken die
aan. Plaats geen zware voorwerpen op
neergeklapte ruggedeelten. door Volvo ontwikkeld zijn.

• Dek scherpe randen met iets zachts af om Volg de montage-instructies die bij de lastdra-
de bekleding te beschermen. gers worden geleverd nauwkeurig op.

236
05 Tijdens het rijden

Lading vervoeren

• Controleer regelmatig of de lastdragers en Bagage verankeren Vloerrails


de lading goed vastzitten. Zet de lading
stevig vast met sjorbanden.
• Verdeel het gewicht van de lading gelijk-
matig over de lastdragers. Leg de zwaarste
voorwerpen onderop.
• Naarmate u meer lading op het dak ver-
voert, vangt de auto meer wind en neemt
het brandstofverbruik toe.
• Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.

Bagage vastgezet aan zowel de bovenste als


WAARSCHUWING Aan weerszijden in de bagageruimte zitten onderste verankeringspunten.
Bij het vervoer van lading op het dak ver- meerdere verankeringspunten om bagage aan 05
Op de vloer van de bagageruimte zitten twee
schuift het zwaartepunt en treden er wijzi- vast te zetten. De verankeringspunten zitten op
gingen op in de rijeigenschappen van de rails met verstelbare verankeringshaken waar-
de vloer en halverwege de zijkanten van de
auto. Voor informatie over de maximale aan u bagagebanden kunt vastzetten om
bagageruimte.
dakbelasting, inclusief lastdragers en een bagage in de bagageruimte te verankeren.
eventuele skibox, zie pagina 309.
WAARSCHUWING
BELANGRIJK
Harde, scherpe en/of zware voorwerpen die
Ruggedeelte achterbank omklappen in de weg liggen of uitsteken kunnen bij een Gebruik geen spanbanden met spaninrich-
krachtige remmanoeuvre verwondingen ting, omdat de verankeringspunten daar-
Om het in- en uitladen van de bagageruimte te door kapotgetrokken kunnen worden.
vereenvoudigen kunt u de ruggedeelten van de veroorzaken.
achterbank neerklappen, zie pagina 82. Maak grote en zware voorwerpen altijd vast
met een van de veiligheidsgordels of een Schoonmaken
bagageband. Bij vuil en obstakels onder in de vloerrails zijn
de verankeringshaken mogelijk moeilijker te
verzetten, vergrendelen, op te klappen en los
te nemen. Maak de rails dan ook regelmatig

``

237
05 Tijdens het rijden

Lading vervoeren

schoon met een stofzuiger en een zachte doek Verankeringshaak verzetten Verankeringshaak verwijderen
die u licht bevochtigd hebt.

Bagageband

G017742

G018134
G019397

Klap de verankeringshaak neer in de rich- U kunt de verankeringshaken heel eenvoudig


05 ting van de opening. verwijderen om bijvoorbeeld de rail schoon te
Vastzetten van de bagageband. maken.
Duw de haak voorzichtig omlaag en schuif
Wanneer u de bagageband een slag om een deze in de gewenste positie. Klap de verankeringshaak neer in de rich-
verankeringshaak haalt, kunt u de bagageband ting van de opening.
Klap de haak weer omhoog – de haak is
vastzetten en voorkomen dat de band van de zelfborgend. Duw de haak voorzichtig omlaag en schuif
haak glijdt. deze naar de uitsparing.
N.B. Til de haak recht omhoog los.
N.B.
Zorg dat er minstens 50 cm tussen de ver-
Een geschikte bagageband heeft een ankeringshaken in de rail zit. Houd voor het bevestigen van de haak de
breedte van ca. 25 mm. omgekeerde volgorde aan.

N.B.
Om een losgenomen haak weer in de vloer-
rail te schuiven dient u de haak voorzichtig
omlaag te duwen.

238
05 Tijdens het rijden

Lading vervoeren

Juiste en verkeerde montage Houder voor boodschappentassen* 12V-aansluiting*


verankeringshaak

G017745

G017825
G019581

Houder voor boodschappentassen onder het


Monteer de verankeringshaken op de juiste vloerluik. Open het klepje om bij de elektrische aanslui-
manier! ting te komen. Via de aansluiting is ook stroom 05
Met de houder voor boodschappentassen kunt
Het is belangrijk dat de verankeringshaken op u draagtassen vastzetten om te voorkomen dat af te nemen, wanneer de transpondersleutel
de juiste manier worden gemonteerd. Zorg dat ze omvallen en hun inhoud over de vloer van niet in het contactslot steekt.
de openingen van elkaar af wijzen. de bagageruimte verspreiden.
1. Klap de houder omhoog die deel uitmaakt
N.B.
WAARSCHUWING van het vloerluik. Let erop dat u de aansluiting niet gebruikt
Monteer de verankeringshaken op de juiste wanneer de motor is afgezet, omdat anders
2. Zet de boodschappentassen met de span- het risico bestaat dat de accu uitgeput
manier. Anders zal de bagageband de ver-
band vast en bevestig de draaggrepen aan raakt.
ankeringshaak omlaagklappen waardoor de
band losraakt en van de haak glijdt. de haken.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 239


05 Tijdens het rijden

Bagageruimte

Veiligheidsnet* Tweedelige veiligheidsnetcassette Veiligheidsnet gebruiken


bevestigen

G018246
Opbergruimte voor tweedelige veiligheidsnetcas-
Het net dat uit de tweedelige cassette wordt
sette.
05 Monteer de tweedelige veiligheidsnetcassette gerold, wordt na ca. 1 minuut automatisch
Onder het vloerluik in de bagageruimte is voor- achter op het ruggedeelte van de achterbank. geblokkeerd, als de ruggedeelten van de ach-
zien in opbergruimte voor een tweedelige vei- Monteer het smalle cassettegedeelte links (in terbank rechtop staan.
ligheidsnetcassette. de rijrichting gezien). Rol het rechterstuk van het net uit door aan
1. Klap de ruggedeelten van de achterbank de lus te trekken.
voorover, zie pagina 83. Steek de stang in de bevestiging aan de
2. Plaats de bevestigingsrails van de twee- rechterzijde en duw de stang vervolgens
delige cassette vóór de bevestigingsnok- naar voren zodat deze merkbaar vastklikt.
ken van de ruggedeelten . Trek het telescopische stanggedeelte uit
3. Schuif de tweedelige cassette over de en klik het aan de tegenoverliggende zijde
bevestigingsnokken heen vast . vast.

4. Zet de ruggedeelten weer rechtop en con-


troleer of ze vergrendeld staan.
• Houd voor het verwijderen van de tweede-
lige cassette de omgekeerde volgorde aan.

240 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


05 Tijdens het rijden

Bagageruimte

Rol het linker veiligheidsnet uit en haak het Veiligheidsnet én bagagerolhoes Veiligheidsrek*
vast aan de stang. gebruiken
• Houd voor het oprollen de omgekeerde
volgorde aan.
Het net kan ook worden gebruikt wanneer de
ruggedeelten van de achterbank neergeklapt
zijn.

Tweedelige veiligheidsnetcassette
verwijderen
1. Rol het tweedelige veiligheidsnet op door

G017748
de procedure onder het kopje “Veiligheids-

G018247
net gebruiken” in omgekeerde volgorde uit
te voeren. Een veiligheidsrek voorkomt dat bagage of
Lussen voor het uitrollen van het net.
2. Klap de beide ruggedeelten van de achter- huisdieren in de bagageruimte bij krachtig 05
bank voorover. Het veiligheidsnet is ook bij gebruik van de afremmen de passagiersruimte in worden
bagagerolhoes uit te rollen en vast te zetten. geslingerd.
3. Duw de tweedelige cassette zo ver naar
buiten dat deze loskomt uit de bevesti- Houd de procedure onder “Veiligheidsnet
Opklappen
gingsrails. gebruiken” aan. De lussen voor het uitrollen
Pak het veiligheidsrek helemaal onderaan beet
zitten bij de pijlen.
Bewaar de tweedelige veiligheidsnetcassette en trek het naar achteren/omhoog.
op de daarvoor bestemde plaats onder het
vloerluik in de bagageruimte. BELANGRIJK
Bij montage van een bagagerolhoes is
WAARSCHUWING opklappen/neerklappen van het veiligheids-
rek niet mogelijk.
Ook bij correcte montage van het veilig-
heidsnet moet de bagage in de bagage-
ruimte altijd goed worden verankerd. Monteren/demonteren
Normaal laat u het veiligheidsrek gemonteerd
in de auto zitten, omdat het eenvoudig tegen

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 241


05 Tijdens het rijden

Bagageruimte

het plafond op te klappen is en zo niet in de • Houd voor het demonteren van het rek de
weg zit als u de bagageruimte wenst te verlen- omgekeerde volgorde aan.
gen. U kunt het veiligheidsrek desgewenst
demonteren en uit de auto nemen. Bagagerolhoes*
Bij het terugplaatsen moet u het veiligheidsrek,
uit voorzorg, altijd op de juiste manier bevesti-
gen en verankeren.

G018368
Monteren
Om het veiligheidsrek te kunnen monteren
dient u eerst de ruggedeelten neer te klappen,
zie pagina 83.

N.B.

G017749
Het veiligheidsrek is het makkelijkst met
05 twee personen via de achterportieren aan te
brengen/te verwijderen.

G018369
Bij het aanbrengen dient de handgreep aan Trek de bagagerolhoes over de lading heen uit
de voorkant van het rek te zitten, zie en haak de hoes vast in de uitsparingen die bij
afbeelding – . Zet de handgreep in de montagestand (zie de achterste stijlen van de bagageruimte zitten.
afbeelding). Om de handgreep in deze
stand te kunnen draaien moet u de hand- BELANGRIJK
greep licht indrukken (zie pijl). Bij montage van de bagagerolhoes is
Duw de gasveer op het rek vast en breng opklappen/neerklappen van het veiligheids-
het rek in de plafondbevestiging aan. rek niet mogelijk.

Draai de handgreep 90° . Breng zo


Bagagerolhoes bevestigen
nodig lichte druk aan (zie afbeelding (1)).
Breng het ene eindstuk van de rolhoes aan
Klem het rek vast door de handgreep 90°
G018367

in de holte van het zijpaneel.


te verdraaien.

242 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


05 Tijdens het rijden

Bagageruimte

Breng het andere eindstuk van de rolhoes


aan in de tegenoverliggende holte.
Duw beide kanten vast. De rolhoes moet
hoorbaar vastklikken en de rode markering
moet verdwijnen.
> Controleer of beide eindstukken ver-
grendeld zijn.

Bagagerolhoes verwijderen
1. Duw op de knop van het ene eindstuk en
til het uit de holte.
2. Kantel de rolhoes voorzichtig omhoog en
naar buiten, zodat het andere eindstuk
automatisch loskomt.
05
Achterste dekplaat bagagerolhoes
omlaagklappen
Bij een opgerolde bagagerolhoes steekt de
dekplaat achter aan de rolhoes horizontaal iets
uit in de bagageruimte.
 Trek de dekplaat voorzichtig naar achteren
van de consoles af en klap de plaat
omlaag.

243
05 Tijdens het rijden

Rijden met een aanhanger

Algemene informatie hiermee totdat de auto ten minste zersymbool op het instrumentenpaneel sneller
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar 1000 kilometer heeft gereden. dan normaal en op het display verschijnt de
gewicht van de auto. Het laadvermogen dient • Bij het afdalen op lange en steile hellingen tekst Lampfout - Knip- perl. aanhanger.
te worden verminderd met de som van het worden de remmen veel zwaarder belast Als een van de remlichten op de aanhanger
gewicht van eventuele inzittenden en dat van dan normaal. Schakel dan terug naar een defect is, dan verschijnt de tekst Lampfout -
gemonteerde accessoires, zoals een trekhaak. lagere versnelling en pas uw snelheid aan.
Rem- licht aanhanger.
Voor gedetailleerde informatie over de gewich- • Om veiligheidsredenen dient u de toelaat-
ten, zie pagina 309. bare maximumsnelheid voor auto’s met Niveauregeling*
een aanhanger/caravan niet te overschrij- Als uw auto is uitgerust met automatische
Als de trekhaak door Volvo is gemonteerd,
den. Neem de geldende bepalingen in acht niveauregeling nemen de achterste schok-
wordt de auto compleet aangeleverd met de
ten aanzien van de toelaatbare snelheden dempers tijdens het rijden altijd dezelfde rij-
benodigde randuitrusting voor het gebruik van
en gewichten. hoogte in ongeacht de belading (tenzij het
een aanhanger.
• Houd een lage snelheid aan, wanneer u maximaal toelaatbare gewicht wordt over-
• De trekhaak van de auto moet van een met een aanhanger achter de auto een schreden). Wanneer de auto stilstaat, zakt de
goedgekeurd type zijn. lange en steile helling oprijdt. achtertrein omlaag.
05 • Bij montage achteraf moet u contact opne- • Vermijd hellingen met een percentage van Aanhangergewichten
men met uw erkende Volvo-werkplaats om meer dan 12 % bij het gebruik van een
te controleren of uw auto van de nodige Voor informatie over de toelaatbare aanhange-
aanhanger.
uitrusting is voorzien om met een aanhan- rgewichten die Volvo hanteert, zie
ger te kunnen rijden. Trekhaakbedrading pagina 311.
• Verdeel de lading in de aanhanger dusda- Als de trekhaak van de auto een 13-polig elek-
nig dat de druk op de trekhaak de maxi- trisch contact heeft en de aanhanger een 7-
male kogeldruk niet overschrijdt. polig contact, hebt u een adapter nodig.
Gebruik een door Volvo goedgekeurde adap-
• Verhoog de bandenspanning tot de aan-
bevolen druk bij maximale belading. Voor terkabel. Zorg dat de kabel niet over de grond
de positie van de bandenspanningstabel, sleept.
zie pagina 262.
Richtingaanwijzers en remlichten op
• Bij het gebruik van een aanhanger wordt de aanhanger
motor zwaarder belast dan normaal. Als een van de richtingaanwijzers op de aan-
• Rijd niet met een zware aanhanger, wan- hanger defect is, knippert het richtingaanwij-
neer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht

244 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


05 Tijdens het rijden

Rijden met een aanhanger

N.B. Dieselmotor 5-cil. BELANGRIJK


• Bij gevaar voor overhitting dient u het opti-
De aangegeven maximaal toelaatbare aan- male motortoerental van 2300–3000 omw/ Zie tevens de specifieke informatie over
hangergewichten zijn door Volvo bepaald. min aan te houden voor optimale koelvloei- langzaam rijden met een aanhanger voor
Let erop dat er op grond van de wetgeving auto’s met een automatische versnellings-
stofcirculatie.
voor motorvoertuigen in uw land verdere bak van het type Powershift op pagina
beperkingen van het aanhangergewicht en 119.
de snelheid kunnen gelden. Het is boven- Automatische versnellingsbak
dien mogelijk dat de trekhaak gespecifi-
ceerd is voor hogere gewichten dan het Oververhitting Op een helling parkeren
maximaal toelaatbare aanhangergewicht 1. Trap het rempedaal in.
Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept
van de auto.
in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk 2. Activeer de parkeerrem.
gevaar voor overhitting.
3. Zet de keuzehendel in stand P.
WAARSCHUWING • Een automatische versnellingsbak kiest 4. Haal uw voet van het rempedaal.
Houd u aan de opgegeven aanbevelingen altijd de juiste versnelling voor het motor-
voor het aanhangergewicht. De aanhanger toerental. • Zet de keuzehendel in de parkeerstand P,
wanneer u een automaat met aanhanger 05
en de auto kunnen anders moeilijk bestuur- • Bij gevaar voor oververhitting gaat een
baar worden tijdens uitwijk- en remmanoeu- oranje informatielampje op het instrumen- parkeert. Gebruik altijd de parkeerrem.
vres. tenpaneel branden en verschijnt er een dis- • Gebruik wielblokken, als u een auto met
playmelding – volg het gegeven advies. aanhanger op een steile helling parkeert.
Handgeschakelde versnellingsbak Steile hellingen Op een helling wegrijden
Oververhitting
• Blokkeer een automatische versnellings- 1. Trap het rempedaal in.
bak niet met een hogere versnelling dan de
Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept 2. Zet de keuzehendel in de rijstand D.
motor “aankan” – rijden in een hoge ver-
in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk snelling bij een laag motortoerental is niet 3. Los de parkeerrem.
gevaar voor overhitting. altijd zuinig.
4. Haal uw voet van het rempedaal en rijd
• Laat de motor geen hogere toeren maken weg.
dan 4500 omw/min (3500 omw/min bij die-
selmotoren) – anders kan de olietempera-
tuur te hoog oplopen.

``

245
05 Tijdens het rijden

Rijden met een aanhanger

Trekhaak Afneembare trekhaak opbergen Specificaties


Als de auto is uitgerust met een afneembare
trekhaak, dienen de montagevoorschriften
voor het bevestigen van het afneembare
gedeelte zorgvuldig te worden opgevolgd, zie
pagina 247.

WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met de afneembare
trekhaak van Volvo:

G021485
G031121
• Volg de montage-instructies nauwkeu-
rig op.
• Zorg dat het afneembare gedeelte met Opbergruimte trekhaak.
de sleutel vergrendeld is voordat u B
05 begint te rijden. BELANGRIJK
• Controleer of het controlevenster groen Neem na gebruik altijd de trekhaak los en
van kleur is. berg deze op de daarvoor bestemde plaats
op, goed vastgezet met de bijbehorende
riem.
Belangrijke controlepunten
• U moet de kogel van de trekhaak regelma-
tig schoonmaken en met vet insmeren.
A

G026080
N.B.
Wanneer u een trekhaak met trillingsdemper
gebruikt, hoeft de kogel niet te worden inge-
vet.

246
05 Tijdens het rijden

Rijden met een aanhanger

Afmetingen, bevestigingspunten Controleer of het mechanisme in de ont-


grendelde stand staat door de sleutel
(mm)
rechtsom te draaien.
G Langsligger
H
H Middelpunt kogel

C
D Trekhaak bevestigen

G017971
G E F

G021488
Afmetingen, bevestigingspunten Het controlevenster moet rood van kleur
(mm) zijn.
05

G018928
A (V70) 1129

A (XC70) 1113
Verwijder de afdekking door de pal in te
B (V70) 93 drukken en de afdekking vervolgens
B (XC70) 77 recht naar achteren te trekken .

G021489
C 855

D 428
Breng de trekhaak aan en duw deze naar
E 112 binnen totdat u een klik hoort.
F 346

G021487

``

247
05 Tijdens het rijden

Rijden met een aanhanger

G021490

G021494

G021495
Het controlevenster moet groen van kleur Controleer of de trekhaak vastzit door deze Veiligheidskabel.
zijn. stevig omhoog, omlaag en naar achteren
te bewegen.
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING Let erop dat u de veiligheidskabel van de
aanhanger aan de daarvoor bestemde
05 Als de trekhaak niet goed zit, moet u deze bevestiging vastmaakt.
verwijderen en opnieuw monteren zoals
eerder werd beschreven.
G000000

Trekhaak verwijderen
BELANGRIJK
Vet alleen de kogel in waarop de aanhan-
Draai de sleutel linksom naar de vergren- gerkoppeling wordt geplaatst; houd de rest
delde stand. Neem de sleutel uit het slot. van het kogelsegment vetvrij en droog.

Steek de sleutel in het slot en draai deze


rechtsom in de ontgrendelde stand.

248
05 Tijdens het rijden

Rijden met een aanhanger

WAARSCHUWING
Zet de trekhaak goed vast, wanneer u deze
in de auto bewaart, zie pagina 246.

Druk de vergrendelingsknop in en draai


deze linksom totdat u een klik hoort.

G018929
Duw de afdekking er zo ver op dat deze
05
vastklikt.

Draai de vergrendelingsknop volledig


omlaag totdat deze niet verder kan. Houd
de knop in deze stand vast terwijl u de
trekhaak schuin naar achteren toe
omhoogtrekt.

249
05 Tijdens het rijden

Slepen en bergen

Slepen WAARSCHUWING motor lopen voor voldoende smering van de


Controleer voordat u de auto gaat slepen wat versnellingsbak en daarom mogen deze
De rembekrachtiging en de stuurbekrachti- modellen niet worden gesleept.
de toegestane maximumsnelheid is voor sle- ging werken niet wanneer de motor uitge-
pen. schakeld is. U moet ongeveer vijfmaal zo
hard op het rempedaal trappen en de auto BELANGRIJK
1. Steek de transpondersleutel in het con-
stuurt aanzienlijk zwaarder dan normaal. Vermijd slepen.
tactslot om het stuurslot op te heffen zodat
de auto bestuurbaar wordt, zie pagina 78. • Een auto die op een gevaarlijke plek in
Handgeschakelde versnellingsbak het verkeer staat, mag echter over een
2. Laat de transpondersleutel tijdens het sle-
 Zet de versnellingspook in de neutrale korte afstand (tot 10 km) en op lage
pen in het contactslot zitten.
stand en los de parkeerrem. snelheid (tot 10 km/h) worden versleept.
3. Houd, wanneer de slepende auto afremt, Berg de auto altijd zo dat de wielen in
de sleepkabel altijd strak door met uw voet Automatische versnellingsbak de rijrichting draaien.
lichte druk op het rempedaal uit te oefenen Geartronic
– zo voorkomt u schokken.
• Om de auto over afstanden groter dan
10 km te verslepen, dienen de aange-
05 4. Sta klaar om te remmen om de auto tot BELANGRIJK dreven wielen geheven te worden – het
stilstand te brengen. Let erop dat u de auto altijd dusdanig weg- wordt geadviseerd een professioneel
sleept dat de wielen in de rijrichting draaien. bergingsbedrijf in te schakelen.
WAARSCHUWING
• De snelheidslimiet voor het wegslepen
• Het stuurslot moet worden opgeheven, van een auto met automatische versnel-  Zet de keuzehendel in stand N en los de
voordat u de auto sleept. lingsbak is 80 km/h. U mag de auto over parkeerrem.
• De transpondersleutel moet in sleutel- een afstand van maximaal 80 km ver-
stand II staan. slepen. Starten met hulpaccu
Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik
• Neem de transpondersleutel nooit tij- een hulpaccu als de startaccu dusdanig ontla-
dens het rijden uit het contactslot, ook  Zet de keuzehendel in stand N en los de den is dat de motor niet kan worden gestart,
niet als de auto gesleept wordt. parkeerrem. zie pagina 115.
Automatische versnellingsbak
Powershift BELANGRIJK
Bij de modellen 2.0, 2.0T en 2.0F met een auto- De katalysator kan beschadigd raken als u
matische Powershift-versnellingsbak moet de de auto probeert aan te slepen.

250
05 Tijdens het rijden

Slepen en bergen

Sleepoog verschillende manieren moeten worden BELANGRIJK


Het sleepoog dient te worden vastgeschroefd geopend:
Het sleepoog is alleen bedoeld voor het sle-
in een draadbus achter een afdekking in de • U opent de versie met een uitsparing pen over de weg en niet geschikt voor ber-
bumper, voor of achter. door een muntstuk of iets dergelijks in ging wanneer de auto bijvoorbeeld in een
de uitsparing aan te brengen en de sloot is gereden of vast is komen te zitten.
Sleepoog bevestigen afdekking los te werken. Klap de afdek- Roep professionele hulp in voor berging.
king daarna helemaal los en verwijder
deze.
N.B.
• Bij de andere versie zit er een markering
langs de ene zijde of in een hoek: Duw Bij sommige auto’s met een afneembare
met uw vinger op deze markering terwijl trekhaak kunt u het sleepoog niet in de ach-
u de tegenoverliggende zijde/hoek met terste bevestiging aanbrengen wanneer het
een muntstuk of iets dergelijks open- kogelsegment gemonteerd is. Bevestig de
sleepkabel in dat geval aan de trekhaak.
klapt – de afdekking klapt rond de mid-
dellijn open en kan vervolgens worden Om die reden wordt geadviseerd het kogel-
verwijderd. segment van de afneembare trekhaak in de 05
auto te bewaren, wanneer u de trekhaak niet
Schroef het sleepoog tot aan de flens naar nodig hebt.
binnen. Draai het oog stevig vast met bij-
voorbeeld een wielsleutel.
Draai het sleepoog na gebruik los en leg Bergen
het weer op zijn plek. Roep professionele hulp in voor berging.
Plaats de afdekking tot slot weer in de
bumper terug. BELANGRIJK
Berg de auto altijd zo dat de wielen in de
Neem het sleepoog erbij dat onder het rijrichting draaien.
vloerluik in de bagageruimte ligt. • Voor auto’s met vierwielaandrijving
De afdekking op het bevestigingspunt voor (AWD) gelden, bij het bergen met een
het sleepoog bestaat in twee versies die op geheven vooras, zowel een maximale
snelheid van 70 km/h als een maximale
afstand van 50 km.

251
Algemene informatie ............................................................................ 254
Wielen verwisselen ............................................................................... 259
Bandenspanning .................................................................................. 262
Gevarendriehoek en EHBO-set*........................................................... 263
Provisorische bandenreparatie (TMK)* ................................................ 264

252 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


WIELEN EN BANDEN
06 Wielen en banden

Algemene informatie

Rijeigenschappen schappen van de auto af en kunnen de banden Nieuwe banden


Banden zijn van grote invloed op de rijeigen- regen, sneeuw en drab minder goed afvoeren.
schappen van de auto. Zowel het type, de Monteer de banden met het diepste profiel
maat, de bandenspanning als de snelheids- altijd op de achteras (om het gevaar voor slip-
klasse zijn belangrijk voor het rijgedrag van de pen te verminderen).
auto.

Draairichting N.B.
Let erop dat de banden op beide assen van
hetzelfde type zijn, dezelfde afmeting heb-
ben en van hetzelfde merk zijn.

Houd de aanbevolen bandenspanning aan die


in de bandenspanningstabel staat, zie
pagina 326. Banden hebben een beperkte houdbaarheids-
datum. Na enkele jaren worden de banden
hard en neemt de grip op het wegdek stukje bij
Onderhoud van banden beetje af. Gebruik bij het verwisselen van ban-
den altijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt
G021778

Leeftijd van de banden in het bijzonder voor winterbanden. De laatste


06 Alle banden die ouder zijn dan 6 jaar moet u
De pijl geeft de draairichting van de band aan. cijfers van de cijferreeks geven de week en het
door een vakman laten controleren, ook al zien
jaar van productie aan. Het is de zogeheten
Bij banden met een speciaal profiel dat alleen ze er intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan
DOT-code (Department of Transportation) van
goed werkt wanneer de banden in een banden gemaakt zijn ook veroudert en afge-
de band en bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld
bepaalde richting draaien, staat deze richting broken wordt, als banden zelden of nooit wor-
1510. De band op de afbeelding is de 15e week
aangegeven met een pijl op de zijkant van de den gebruikt. Daarbij kan de werking van de
van het jaar 2010 geproduceerd.
band. Zorg dat de banden altijd dezelfde draai- band worden aangetast. Dit geldt voor alle
richting hebben. Banden mogen alleen van banden die u voor toekomstig gebruik hebt Zomer- en winterbanden
voor naar achter verwisseld worden, nooit van opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn Wanneer u de zomerbanden vervangt door
links naar rechts of omgekeerd. Als u de ban- de zichtbare kenmerken van een band die winterbanden of andersom, moet u op de band
den verkeerd aanbrengt, nemen de remeigen- ongeschikt is voor gebruik. noteren waar de band zat: bijvoorbeeld L voor
links, R voor rechts.

254
06 Wielen en banden

Algemene informatie

Slijtage en onderhoud Banden met slijtage-indicatoren Velgen en wielbouten


De juiste bandenspanning levert een gelijkma-
tiger slijtage op, zie pagina 262. De rijstijl, de BELANGRIJK
bandenspanning, het klimaat en de staat van
de wegen zijn van invloed op de snelheid waar- Haal de wielbouten aan met 140 Nm. Als u
ze te strak aanhaalt, kan de boutverbinding
mee de banden verouderen en slijten. Om ver- beschadigd raken.
schillen in profieldiepte te voorkomen en slijt-
patronen tegen te gaan kunt u de wielen op de
voor- en achteras onderling van plaats verwis- Gebruik alleen velgen die getest en goedge-
selen. Voer de eerste wissel na ca. 5000 km uit keurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de
en doe dat daarna om de 10.000 km opnieuw. originele accessoires van Volvo. Controleer het
aanhaalmoment met een momentsleutel.

G021829
Volvo adviseert u contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats als u niet zeker bent Afsluitbare wielbouten*
van de profieldiepte. Als er al een duidelijk ver- Slijtage-indicatoren. Afsluitbare wielbouten* zijn te gebruiken op
schil zit in de slijtage (>1 mm verschil in pro- zowel aluminium als stalen velgen. Onder de
Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen die
fieldiepte) van de banden, dienen de minst ver- vloer in de bagageruimte is ruimte om de dop
dwars op het profiel van de band staan. De let-
sleten banden altijd op de achteras te zitten. voor de afsluitbare wielbouten in op te bergen.
ters TWI (Tread Wear Indicator) op de zijkant
Slippende voorwielen zijn makkelijker te corri-
van de band geven aan dat een band is uitge-
geren dan slippende achterwielen, omdat de
rust met slijtage-indicatoren. De indicatoren
auto rechtuit blijft rijden in plaats van uit te bre- 06
zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band dus-
ken met de achterkant waarbij u mogelijk de
danig versleten is dat slechts 1,6 mm van het
controle over de auto verliest. Daarom is
profiel over is. Vervang de banden dan zo
belangrijk dat de achterwielen nooit vóór de
spoedig mogelijk. Let erop dat een band met
voorwielen grip verliezen.
een gering profiel zeer weinig grip op het weg-
Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze dek heeft bij regen of sneeuw.
nooit rechtop staan.

WAARSCHUWING
Een beschadigde band kan ertoe leiden dat
u de controle over de auto verliest.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 255


06 Wielen en banden

Algemene informatie

Gereedschap Plaats het blok schuimrubber en het reserve- Banden met “spikes”
wiel in omgekeerde volgorde terug. Winterbanden met “spikes” moeten de eerste
Let erop dat er op het bovenste blok schuim- 500–1000 km rustig worden ingereden, zodat
rubber een pijl staat. Deze pijl dient naar de de “spikes” hun positie in kunnen nemen. Zo
voorkant van de auto wijzen. gaan de banden en vooral de “spikes” langer
mee.
BELANGRIJK
N.B.
Bewaar gereedschap en krik* op de daar-
voor bestemde plaats in de bagageruimte De wettelijke bepalingen voor het gebruik
wanneer u ze niet nodig hebt. van banden met “spikes” verschillen van
land tot land.

N.B. Profieldiepte
Onder de vloer in de bagageruimte vindt u het Als het vloerluik in de vloer in de bagage- Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage tempe-
sleepoog van de auto, de krik* en de wielsleu- ruimte niet dichtstaat, werkt Privacy locking raturen vergen meer van de banden dan
tel*. Er is tevens ruimte om de dop voor de niet, zie pagina 52. zomerse ritten. Daarom adviseert Volvo een
afsluitbare wielbouten in op te bergen. minimale profieldiepte van 4 mm voor winter-
banden.
Krik* Winterbanden
06 Houd de schroef van de krik altijd goed inge- Volvo adviseert winterbanden met bepaalde Sneeuwkettingen gebruiken
vet. afmetingen. De bandenmaat is afhankelijk van Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toe-
de motorvariant. Gebruik altijd het juiste type gestaan op de voorwielen (geldt ook voor
Gebruik de originele krik alleen voor het ver-
winterbanden op alle vier de wielen. modellen met voorwielaandrijving).
wisselen van het reservewiel. Houd de schroef
van de krik altijd goed ingevet. Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwket-
N.B. tingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen,
Gereedschap, terugplaatsen
Volvo adviseert u contact op te nemen met omdat zowel de sneeuwkettingen als de ban-
Plaats het gereedschap en de krik* na gebruik
een erkende Volvo-werkplaats voor advies den daardoor overmatig slijten.
op de juiste manier terug. De krik past alleen over de beste soort velgen en banden.
als deze tot in de juiste stand omlaaggedraaid
wordt.

256 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


06 Wielen en banden

Algemene informatie

WAARSCHUWING 16 Velgdiameter van de Lastindex


band Iedere band heeft een bepaald draagvermo-
Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen of gen, wat wordt aangeduid met de lastindex (LI).
vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afge-
50 Bolling in mm Het gewicht van de auto bepaalt het draagver-
stemd op het model en op de band- en vel-
gafmetingen. Bij twijfel adviseert Volvo u (afstand tussen de mogen van de banden. De minimaal toelaat-
een erkende Volvo-werkplaats om advies te verticale aslijn door bare index staat in de tabel, zie pagina 324.
vragen. Een verkeerde sneeuwketting kan het wiel en het con-
ernstige schade aan de auto veroorzaken en tactvlak met de naaf) Snelheidsklassen
aanleiding geven tot een ongeluk. Iedere band is berekend op een bepaalde
Bandenmaten maximumsnelheid, wat wordt aangeduid met
225/50R17 98W. de snelheidsklasse (Speed Symbol: SS).
Specificaties
Op alle autobanden staat een bepaalde maat- De snelheidsklasse van de banden dient mini-
De auto is voorzien van een typegoedkeuring maal overeen te komen met de topsnelheid van
voor de uitvoering waarin deze werd aangele- aanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke
aanduiding: de auto. De minimaal toelaatbare snelheids-
verd. Dat betekent dat niet alle velg- en band- klasse staat in de tabel, zie pagina 324.
combinaties goedgekeurd zijn. Voor de toege-
stane combinaties. zie pagina 324 225 Breedte van de band (mm) De enige uitzondering hierop vormen winter-
banden (zowel banden met als zonder
Afmetingen wiel (velg) 50 Verhouding tussen de hoogte en ‘spikes’), waarvoor een lagere snelheidsklasse
Wielen (velgen) zijn voorzien van een maataan- breedte van de band (%) gebruikt mag worden. Bij gebruik van derge-
duiding, bijvoorbeeld: 7Jx16x50. lijke banden mag u niet sneller rijden dan de 06
R Aanduiding voor radiaalbanden
maximumsnelheid die voor het gebruikte ban-
7 Velgbreedte in inch 17 Velgdiameter van de band (") dentype geldt (voor aanduiding Q geldt bij-
voorbeeld een maximumsnelheid van
J Profiel velgrand 98 Aanduiding van het draagvermogen 160 km/h).
van de band, lastindex (LI)
De gesteldheid van het wegdek is bepalend
W Aanduiding van de snelheidslimiet voor de maximumsnelheid en niet de snel-
van de band, snelheidsklasse (SS). (In heidsklasse op de banden.
dit geval 270 km/h.)

``

257
06 Wielen en banden

Algemene informatie

N.B.
De aangegeven snelheid in de tabel is de
maximumsnelheid.

Q 160 km/h (alleen voor winterbanden)

T 190 km/h

H 210 km/h

V 240 km/h

W 270 km/h

Y 300 km/h

WAARSCHUWING
De auto moet worden uitgerust met banden
die minimaal de gespecificeerde lastindex
06 (LI) en snelheidsklasse (SS) hebben. Bij
gebruik van banden met een te lage lastin-
dex of snelheidsklasse kunnen de banden
oververhit raken.

258
06 Wielen en banden

Wielen verwisselen

Verwijderen N.B.
Zet een gevarendriehoek zie pagina 263 op,
Volvo adviseert u alleen de krik te gebrui-
als u een wiel langs een drukke weg moet ver- ken* die bij de auto hoort, zoals aangegeven
wisselen. Zorg ervoor dat de auto en de krik* op de kriksticker.
op een stevige en horizontale ondergrond
Op de sticker staat tevens de maximale hef-
staan.
capaciteit bij de vermelde minimale hef-
1. Haal de parkeerrem aan en schakel de hoogte.
achteruitversnelling in of zet de keuzehen-
del in stand P, als de auto een automati- 2. Neem het reservewiel*, de krik* en de wiel-
sche versnellingsbak heeft. sleutel* erbij die onder de vloer in de baga-
geruimte liggen. Bij gebruik van een andere
krik, zie pagina 270.
5. (Voor auto’s met stalen velgen) Wrik de
3. Verwijder een volledige wielsierdop (indien wieldop los met het uiteinde van een wiel-
aanwezig). sleutel of trek hem met de hand los.
4. Plaats wielblokken voor en achter de wie- 6. Draai de wielbouten ½–1 slag linksom los
len die op de grond blijven staan. Gebruik met de wielsleutel.
daarvoor bijvoorbeeld grote houten blok-
ken of grote stenen.
WAARSCHUWING 06
Leg nooit iets tussen de krik en de onder-
grond en evenmin tussen de krik en het krik-
steunpunt van de auto.
Eventuele volledige wielsierdoppen dienen te wor-
den verwijderd.
7. Er zitten twee kriksteunpunten aan weers-
WAARSCHUWING zijden van de auto. Bij elk steunpunt zit een
uitsparing in de kunststof afdekking. Draai
Controleer of de krik intact is, goed de voet van de krik met de slinger zo ver
gesmeerde schroefdraadwindingen heeft omlaag dat de voet plat tegen de grond
en vrij van vuil is. aankomt.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 259


06 Wielen en banden

Wielen verwisselen

BELANGRIJK 4. Draai de wielbouten kruiselings vast. Het is auto kan zich wijzigen bij het gebruik van een
belangrijk dat u de wielbouten stevig aan- compact reservewiel. Het compacte reserve-
De ondergrond dient vast en egaal te zijn en haalt. Haal ze aan met 140 Nm. Controleer wiel is kleiner dan een normaal wiel. De bodem-
niet te hellen. het aanhaalmoment met een momentsleu- speling verandert er daarom door. Wees voor-
tel. zichtig bij hoge trottoirbanden en reinig de auto
8. Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel niet in een autowasstraat. Als het reservewiel
5. Plaats een volledige wielsierdop terug
van de grond komt. Verwijder de wielbou- op de vooras zit, kunt u evenmin sneeuwket-
(indien aanwezig).
ten en til het wiel eraf. tingen omleggen. Bij vierwielaangedreven
auto’s is de achterwielaandrijving uit te scha-
N.B. kelen. Het reservewiel mag niet worden gere-
Aanbrengen
De ventieluitsparing in de wieldop bij het pareerd. In de bandenspanningstabel, zie
1. Reinig de contactvlakken tussen het wiel monteren aanbrengen over het ventiel in de pagina 326, staat de juiste bandenspanning
en de naaf. velg. voor het reservewiel.
2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten
stevig aan. BELANGRIJK
WAARSCHUWING
3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel Rijd nooit sneller dan 80 km/h bij gebruik
Kruip nooit onder de auto als deze op de krik
niet meer ongehinderd kan draaien. staat. van een compact reservewiel.
Laat eventuele passagiers uit de auto stap-
pen, voordat u de auto opkrikt. BELANGRIJK
06
Parkeer de auto dusdanig dat de auto en Rijd nooit met meer dan één compact reser-
liever nog een vangrail u en eventuele uit- vewiel (Temporary Spare) tegelijk.
gestapte passagiers afschermen van het
verkeer op de rijbaan.
Het reservewiel ligt met de buitenkant omlaag
in de ruimte voor het reservewiel. Dezelfde
Reservewiel* doorloopbout waarmee het blok schuimrubber
Een compact reservewiel (Temporary Spare) is vastzitten houdt ook het reservewiel in positie.
alleen bestemd voor tijdelijk gebruik en dient Het blok schuimrubber bevat al het gereed-
dan ook zo spoedig mogelijk door een normaal schap.
wiel te worden vervangen. Het rijgedrag van de

260 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


06 Wielen en banden

Wielen verwisselen

Reservewiel erbij nemen


1. Pak vloer in de bagageruimte aan de ach-
terzijde beet en klap deze naar voren toe
omhoog.
2. Draai de bevestigingsbout los.
3. Til het blok schuimrubber met het gereed-
schap erin uit de auto.
4. Til het reservewiel uit de auto.

06

261
06 Wielen en banden

Bandenspanning

Bandenspanning Brandstofbesparing, ECO- N.B.


bandenspanning
Het is een natuurlijk gegeven dat de ban-
Voor een zo laag mogelijk brandstofverbruik denspanning na verloop van tijd afneemt.
wordt geadviseerd de aangegeven banden- De bandenspanning varieert ook naarge-
spanning (zowel bij maximale als lichte bela- lang van de omgevingstemperatuur.
ding) aan te houden bij snelheden tot
160 km/h.

Bandenspanning controleren
Controleer iedere maand de bandenspanning.
Dit geldt eveneens voor het reservewiel.
G021830 Controleer de bandenspanning wanneer de
banden koud zijn. De aangegeven banden-
Op de sticker voor op de portierstijl aan de spanning geldt bij koude banden (kan verschil-
bestuurderszijde (tussen voor- en achterpor- len naargelang van de buitentemperatuur). Al
tier) staat de juiste bandenspanning voor uw na enkele kilometers rijden worden de banden
auto aangegeven bij verschillende belading en warm en loopt de spanning op.
snelheid. De bandenspanning staat ook in de
Een te lage bandenspanning heeft een nega-
bandenspanningstabel, zie pagina 326.
06 tieve inwerking op het brandstofverbruik, de
• Bandenspanning bij gebruik van de aan- levensduur van de banden en de rijeigen-
bevolen bandenmaat schappen van de auto. Wanneer u met een te
• ECO-bandenspanning1 lage bandenspanning rijdt, kunnen de banden
oververhit en beschadigd raken. De banden-
• Bandenspanning compact reservewiel spanning is van invloed op het rijcomfort, de
(Temporary Spare)
stuureigenschappen en de geproduceerde
weggeluiden.
N.B.
De bandenspanning hangt af van de tem-
peratuur.

1 De ECO-bandenspanning levert brandstofbesparing op.

262
06 Wielen en banden

Gevarendriehoek en EHBO-set*

Gevarendriehoek Til de vloer in de bagageruimte op en haal EHBO-set*


de gevarendriehoek tevoorschijn.
Neem de gevarendriehoek uit de houder,
klap de driehoek uit en bevestig de twee
losse zijden aan elkaar.
Klap de steunpoten van de gevarendrie-
hoek uit.
Volg de geldende bepalingen voor het gebruik
van een gevarendriehoek. Zet de gevarendrie-
hoek op een passend punt achter de auto op

G018253
om achteropkomend verkeer tijdig te waar-
schuwen.
Zorg dat de houder met de gevarendriehoek na Onder de vloer in de bagageruimte ligt een
gebruik stevig in de bagageruimte vastzit. EHBO-set.

N.B.
Bij een geactiveerde Privacy locking zijn
achterklep en vloerluik niet te openen, zie 06
pagina 52.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 263


06 Wielen en banden

Provisorische bandenreparatie (TMK)*

Algemene informatie N.B. Overzicht


De bandenreparatieset is uitsluitend
bedoeld voor het afdichten van banden met
een lek in het loopvlak.

De bandenreparatieset leent zich minder goed


voor banden met een gat in het zijvlak. Probeer
geen banden met de provisorische bandenre-
paratieset af te dichten die grote groeven,
scheuren en dergelijke vertonen.
12V-aansluitingen* voor de compressor zitten
voorin bij de middenconsole, achterin bij de
achterbank en in de bagageruimte. Gebruik de Sticker, toegestane maximumsnelheid
De bandenreparatieset (TMK, Temporary elektrische aansluiting die het dichtst bij de
Mobility Kit) wordt gebruikt om een lek te dich- lekke band zit. Knop
ten alsook om de bandenspanning te contro-
leren en zo nodig tijdelijk te corrigeren. De set Locatie bandenreparatieset Kabel
bestaat uit een compressor en een bus met Zet een gevarendriehoek op bij het afdichten
afdichtmiddel. De set dient om noodreparaties Bushouder (oranje deksel)
van een band langs een drukke weg. De ban-
06
uit te voeren. De fles met het afdichtmiddel denreparatieset zit onder de vloer in de baga- Beschermdop
moet worden vervangen voordat de houdbaar- geruimte, zie pagina 263.
heidsdatum is verstreken en tevens na het Drukreduceerventiel
gebruik. WAARSCHUWING Luchtslang
Het afdichtmiddel dicht banden met een lek in Rijd nooit sneller dan 80 km/h, nadat u de
het loopvlak effectief af. Bus met afdichtmiddel
noodreparatieset hebt gebruikt. Volvo advi-
seert een erkende Volvo-werkplaats te Manometer
bezoeken om de afgedichte band te laten
controleren (maximale rijafstand 200 km).
Het personeel kan bepalen of de band kan
worden gerepareerd of moet worden ver-
vangen.

264 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


06 Wielen en banden

Provisorische bandenreparatie (TMK)*

Lekke band repareren WAARSCHUWING 7. Sluit de kabel op een 12V-aansluiting aan


en start de motor.
Het afdichtmiddel kan aanleiding geven tot
huidirritatie. Was bij huidcontact het getrof-
fen gebied onmiddellijk schoon met water WAARSCHUWING
en zeep. Laat geen kinderen zonder toezicht in de
auto achter, terwijl de motor loopt.
3. Controleer of de knop in stand 0 staat en
neem de kabel en de luchtslang erbij. 8. Zet de knop in stand I.

N.B. WAARSCHUWING
Voor het gebruik de verzegeling van de bus Ga nooit naast de band staan terwijl de
niet verbreken. Bij het indraaien van de bus compressor aan het pompen is. Bij barsten,
wordt de verzegeling automatisch verbro- oneffenheden en dergelijke dient u de com-
ken. pressor onmiddellijk uit te schakelen. Beëin-
dig in dat geval de rit. Het wordt dan gead-
viseerd een erkende bandenwerkplaats te
4. Draai de oranje beschermdop los evenals
bezoeken.
de dop op de bus met afdichtmiddel.
5. Draai de bus in de bushouder vast.
N.B. 06
G014338

WAARSCHUWING Bij het inschakelen van de compressor kan


de spanning aanvankelijk oplopen tot 6 bar,
Voor informatie over de werking van de onderde- Draai de bus niet los. De bus is voorzien van maar zal na ca. 30 seconden weer dalen.
len (zie voorgaande afbeelding). een pakking die lekkage tegengaat.
1. Open het deksel van de bandenreparatie-
9. Vul de band 7 minuten lang met afdicht-
set. 6. Draai het ventieldopje van het wiel los en middel.
2. Haal de sticker met de toegestane maxi- schroef de ventielaansluiting van de lucht-
mumsnelheid uit de set en bevestig de stic- slang zo ver mogelijk op het ventiel van de
ker op het stuurwiel. band.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 265


06 Wielen en banden

Provisorische bandenreparatie (TMK)*

BELANGRIJK Reparatieresultaat en bandenspanning N.B.


controleren
Er bestaat gevaar voor oververhitting. De Vervang de bus met afdichtmiddel en de
compressor mag niet langer dan 10 minuten 1. Sluit de uitrusting opnieuw aan. slang na gebruik. Volvo adviseert u het ver-
achtereen werken. 2. Lees de bandenspanning van de manome- vangen over te laten aan een erkende Volvo-
ter af. werkplaats.
10. Schakel de compressor uit om de banden- • Als de spanning lager is dan 1,3 bar,
spanning van de manometer af te lezen. De werd de band onvoldoende afgedicht. WAARSCHUWING
bandenspanning dient minimaal 1,8 bar en Beëindig in dat geval de rit. Neem con-
maximaal 3,5 bar te bedragen. (Laat even- Controleer de bandenspanning regelmatig.
tact op met een erkende Volvo-werk-
tueel lucht ontsnappen met het drukredu- plaats.
ceerventiel, als de bandenspanning te U wordt geadviseerd om naar de dichtstbij-
• Als de bandenspanning hoger is dan zijnde erkende Volvo-werkplaats te rijden en er
hoog is.) 1,3 bar, moet u de band oppompen tot
de spanning die staat aangegeven in de de beschadigde band te laten vervangen/repa-
WAARSCHUWING bandenspanningstabel, zie pagina 326 reren. Geef aan het werkplaatspersoneel door
(1 bar = 100 kPa). Laat lucht uit de band dat er afdichtmiddel in de band zit.
Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar,
is het gat in de band te groot. Beëindig in ontsnappen, als de bandenspanning te
dat geval de rit. Het wordt dan geadviseerd hoog is. WAARSCHUWING
een erkende bandenwerkplaats te bezoe- Rijd nooit sneller dan 80 km/h, nadat u de
ken. WAARSCHUWING noodreparatieset hebt gebruikt. Volvo advi-
06
Draai de bus niet los. De bus is voorzien van seert een erkende Volvo-werkplaats te
11. Schakel de compressor uit en trek de kabel een pakking die lekkage tegengaat. bezoeken om de afgedichte band te laten
los uit de 12V-aansluiting. controleren (maximale rijafstand 200 km).
Het personeel kan bepalen of de band kan
12. Koppel de slang los van het ventiel en 3. Zorg dat de compressor uitstaat. Koppel worden gerepareerd of moet worden ver-
plaats het ventieldopje terug. de luchtslang en de kabel los. Plaats het vangen.
ventieldopje terug.
13. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie
ca. 3 km af bij een snelheid van maximaal
80 km/h, zodat het afdichtmiddel de band
kan afdichten.

266 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


06 Wielen en banden

Provisorische bandenreparatie (TMK)*

Band oppompen BELANGRIJK


De compressor is berekend op het oppompen
Er bestaat gevaar voor oververhitting. De
van de originele banden die op de auto zitten. compressor mag niet langer dan 10 minuten
1. De compressor moet uitstaan. Zorg dat de achtereen werken.
knop in stand 0 staat en neem de kabel en
de luchtslang erbij. 5. Pomp de band op tot de druk die op/in de
2. Draai het ventieldopje van het wiel los en bandenspanningstabel staat aangegeven,
schroef de ventielaansluiting van de lucht- zie pagina 326. (Laat eventueel lucht ont-
slang zo ver mogelijk op het ventiel van de snappen met het drukreduceerventiel, als
band. de bandenspanning te hoog is.)
6. Schakel de compressor uit. Koppel de
WAARSCHUWING luchtslang en de kabel los.
Inademen van uitlaatgassen kan levensge- 7. Plaats het ventieldopje terug.
vaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in
ruimten die zijn afgesloten of onvoldoende
geventileerd worden. Bus met afdichtmiddel vervangen
Vervang de bus voordat de houdbaarheidsda-
tum verstreken is. Behandel de vervangen bus
WAARSCHUWING als klein chemisch afval (KCA). 06
Laat geen kinderen zonder toezicht in de
auto achter, terwijl de motor loopt. WAARSCHUWING
De bus bevat 1,2-ethanol en natuurrubber-
3. Sluit de kabel aan op een van de 12V-aan- latex.
sluitingen in de auto en start de motor.
Gevaarlijk bij inwendig gebruik. Kan aanlei-
4. Schakel de compressor in door de knop in ding geven tot overgevoeligheid bij huid-
stand I te zetten. contact.
Contact met huid en ogen vermijden.
Buiten bereik van kinderen bewaren.

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 267


Motorruimte.......................................................................................... 270
Gloeilampen.......................................................................................... 277
Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof............................................... 284
Accu...................................................................................................... 286
Zekeringen............................................................................................ 289
Verzorging............................................................................................. 297

268
ONDERHOUD EN SERVICE
07 Onderhoud en service

Motorruimte

Algemene informatie WAARSCHUWING Als u de auto met een garagekrik omhoog-


brengt, moet u de krik tegen de voorkant van
Serviceprogramma van Volvo Let erop dat de koelventilator tot enige tijd het subframe van de motor aanbrengen.
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en na het afzetten van de motor nog automa-
betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil tisch kan aanslaan. Zorg dat de spatplaat onder de motor niet
te houden, dient u de voorschriften van het Laat het schoonmaken van de motor altijd beschadigd raakt. Let erop dat u de garagekrik
Serviceprogramma van Volvo op te volgen over aan een werkplaats. Als de motor heet dusdanig aanbrengt, dat de auto er niet van af
zoals die omschreven staan in het Service- en is, bestaat er gevaar voor brand. kan glijden. Maak altijd gebruik van steunbok-
garantieboekje van Volvo. Volvo adviseert u om ken of vergelijkbare hulpmiddelen.
service- en onderhoudswerkzaamheden over Auto omhoogbrengen Als u de auto met een tweekoloms hefbrug
te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. omhoogbrengt, moet u ervoor zorgen dat de
Volvo-werkplaatsen beschikken over het per- N.B. voorste en achterste dragerarmen onder de
soneel, het speciale gereedschap en de servi- steunpunten bij de drempelkokers komen te
cehandboeken waardoor zij u een zo hoog Volvo adviseert alleen de krik te gebruiken zitten. Zie voorgaande afbeelding.
mogelijke servicekwaliteit kunnen garanderen. die bij het desbetreffende model hoort. Volg
bij gebruik van een andere krik dan door
Volvo geadviseerd de gebruiksaanwijzingen Motorkap openen en sluiten
BELANGRIJK die bij deze krik werden geleverd
Voor de geldigheid van de garantie is het
van belang dat u het Service- en garantie-
boekje van Volvo controleert en de aanwij-
zingen opvolgt.

Regelmatig controleren
07
Controleer regelmatig de volgende oliën en
vloeistoffen, bijvoorbeeld tijdens het tanken:
• Koelvloeistof
• Motorolie
• Stuurbekrachtigingsvloeistof
• Ruitensproeiervloeistof

270
07 Onderhoud en service

Motorruimte

Motorruimte, overzicht Vulopening voor ruitensproeiervloeistof


Luchtfilter

WAARSCHUWING
Het ontstekingssysteem werkt met zeer
hoge spanning. De spanning in het ontste-

G010951
kingssysteem is levensgevaarlijk. Houd de
transpondersleutel altijd in stand 0 bij werk-
zaamheden in de motorruimte, zie
Trek aan de handgreep bij de pedalen. Het pagina 78.
is duidelijk te horen dat vergrendeling

G018945
wordt opgeheven. Raak bougies of bobine niet aan, wanneer
de transpondersleutel in stand II staat of als
Haal de borghaak naar links om de motor- Afhankelijk van het motortype kan de motorruimte de motor warm is.
kap te openen. (De borghaak zit tussen de er anders uitzien.
koplamp en de grille zoals afgebeeld.) Expansiereservoir voor koelsysteem
Oliepeil motor controleren
WAARSCHUWING Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloei-
stof
Controleer bij het sluiten of de motorkap
goed in het slot valt. Peilstok voor motorolie
Radiateur
Vulopening voor motorolie
Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof 07
(auto met stuur links)
Accu
Relais- en zekeringenkastje, motorruimte
Volvo adviseert olieproducten van Castrol.

``

271
07 Onderhoud en service

Motorruimte

Voor ritten onder ongunstige omstandigheden, een oliedruksensor wordt gebruik gemaakt van
zie pagina 316. een waarschuwingslampje voor de oliedruk. Bij
modellen met een olieniveausensor wordt
BELANGRIJK gewaarschuwd met een waarschuwingssym-
bool midden op het instrumentenpaneel en
Om aan de vereisten voor de gespecifi- met displaymeldingen. Op bepaalde modellen
ceerde service-intervallen te voldoen wor-
den alle motoren in de fabriek gevuld met zijn beide systemen aanwezig. Neem voor
een speciaal aangepaste, synthetische meer informatie contact op met een erkende
motorolie. De oliesoort werd met grote zorg Volvo-werkplaats.
geselecteerd lettend op de levensduur van
Vulopening en peilstok

G021736
de motor, de startgewilligheid, het brand-
stofverbruik en de milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan Peilstok1 en vulpijp, dieselmotor.
te kunnen houden dient u een goedge-
keurde motoroliesoort te gebruiken. Houd voor het verversen van motorolie de
Gebruik alleen een oliesoort van de voorge- intervallen aan die staan aangegeven in het
schreven kwaliteit en dat zowel bij het bij- Service- en garantieboekje.
vullen als bij het verversen van olie. Een
negatieve invloed op de levensduur van de BELANGRIJK
motor, de startgewilligheid, het brandstof-
verbruik en de milieu-impact is anders niet Gebruik voor het bijvullen van olie een olie-
uitgesloten. soort van dezelfde kwaliteit en met dezelfde

G021734
viscositeit (zie pagina 317).
Volvo Car Corporation wijst alle garantie-
claims af bij gebruik van een motoroliesoort
die niet voldoet aan de voorgeschreven Peilstok en vulpijp, benzinemotor. Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het
07 kwaliteits- en viscositeitseisen. oliepeil te controleren, voordat de olie voor de
eerste keer volgens schema moet worden ver-
Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te verst.
waarschuwen voor een laag oliepeil of een lage De betrouwbaarste meting wordt verkregen bij
oliedruk. Bij de modellen die zijn voorzien van een koude motor vóór de start. Meteen na het

1 Dieselmotoren zijn voorzien van elektronische peilaanduiding.

272
07 Onderhoud en service

Motorruimte

afzetten van de motor krijgt u een verkeerd 2. Controleer het peil met de peilstok. De olie totdat de olie dichter bij het MAX-streepje
resultaat. De peilstok geeft dan een te laag peil moet tussen het MIN- en MAX-streepje dan bij het MIN-streepje op de peilstok ligt.
aan, omdat de olie geen tijd heeft gehad om staan.
terug te lopen naar het oliecarter. Voor motoren met elektronische
3. Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
peilaanduiding2
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij
Wanneer de motor afgezet is, kunt u het duim-
totdat de olie dichter bij het MAX-streepje
wiel gebruiken om het oliepeil te laten contro-
dan bij het MIN-streepje op de peilstok ligt.
leren door de elektronische peilaanduiding, zie
pagina 140.
BELANGRIJK
Oliepeil controleren:
Vul niet meer olie bij dan tot aan het MAX-
streepje. Het olieverbruik kan toenemen, als 1. Zet het contact in stand II, zie pagina 111.
u te veel olie in de motor giet.
2. Draai het duimwiel naar Motoroliepeil
Een ogenblik....
G021737

WAARSCHUWING > Vervolgens verschijnt het motoroliepeil.


Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk,
De olie moet binnen het gemarkeerde gebied op omdat er gevaar voor brand bestaat. N.B.
de peilstok staan.
Het oliepeil wordt alleen tijdens het rijden
Parkeer de auto op een vlakke ondergrond, zet bijgewerkt. Het systeem kan wijzigingen in
Oliepeil controleren bij een
de motor af en wacht ten minste het peil door het bijvullen of aftappen van
warmgelopen motor
10 tot 15 minuten zodat de olie weer kan terug- olie niet meteen registreren.
1. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond,
lopen in het oliecarter. Voor de bij te vullen Na het bijvullen of aftappen van motorolie
zet de motor af en wacht ten minste
hoeveelheid (zie pagina 317 en verder). dient u dan ook ca. 30 km met de auto te
10–15 minuten zodat de olie weer kan
Oliepeil controleren bij een koude motor teruglopen in het oliecarter. rijden, voordat de peilaanduiding juist is. 07
1. Veeg de peilstok schoon.
2. Veeg de peilstok schoon.
3. Controleer het oliepeil met de peilstok.
4. Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij

2 Geldt alleen voor dieselmodel.


``

273
07 Onderhoud en service

Motorruimte

Melding Koelvloeistof BELANGRIJK


Motoroliepeil OK In orde. Koelvloeistof controleren en bijvullen • Hoge concentraties chloor, chloriden
en andere zoutverbindingen kunnen
Motoroliepeil Een Het systeem wordt aanleiding geven tot corrosie in het
ogenblik... opgestart, verschijnt koelsysteem.
ca. 2 seconden lang. • Gebruik altijd een koelvloeistof met
roestwerende eigenschappen volgens
Motoroliepeil Vul 1 Motorolie bijvullen de aanbevelingen van Volvo.
l olie bij
• Let erop dat het koelvloeistofmengsel
Motoroliepeil Ser- Verschijnt wanneer altijd voor 50 % uit water en voor
vice vereist het systeem een 50 % uit koelvloeistof bestaat.
storing geregis- • Leng de koelvloeistof aan met leiding-
treerd heeft die ver- water van goede kwaliteit. Gebruik bij
holpen moet wor- twijfel over de waterkwaliteit altijd een
den, voordat de Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Het kant-en-klare koelvloeistof volgens de
juiste peilaanduiding is belangrijk dat u verhouding tussen koelvloei- aanbevelingen van Volvo.
kan worden gege- stof en water afstemt op de heersende weers- • Wanneer u overstapt op een ander
ven. omstandigheden. Vul het reservoir nooit alleen soort koelvloeistof of een nieuw koel-
met schoon water. Het gevaar voor bevriezing systeemonderdeel hebt gemonteerd,
neemt toe, zowel wanneer de concentratie dient u het koelsysteem schoon te
koelvloeistof te laag is als wanneer deze te spoelen met leidingwater van goede
hoog is. Voor de hoeveelheden, zie kwaliteit of met kant-en-klare koelvloei-
pagina 318. stof.
07
• De motor mag alleen draaien met een
goed gevuld koelsysteem. De tempera-
turen kunnen plaatselijk hoog oplopen,
wat schade (scheurvorming) aan de
cilinderkop kan veroorzaken.

274
07 Onderhoud en service

Motorruimte

Voor de aan te houden hoeveelheden en de pagina 318. Wanneer u vaak met uw auto in ruimte. U moet het ronde deksel eerst verwij-
aanbevolen vloeistofkwaliteit, zie pagina 318. de bergen rijdt of in landen met een tropisch deren om bij de dop van het reservoir te komen.
klimaat en een hoge relatieve luchtvochtig-
Controleer de koelvloeistof regelmatig 1. Open het deksel dat in de dekplaat zit door
heidsgraad, moet u de remvloeistof ieder jaar
De koelvloeistof moet tussen het MIN- en het te verdraaien.
verversen.
MAX-streepje op het expansiereservoir staan. 2. Draai de dop van het reservoir los en vul
Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kan WAARSCHUWING vloeistof bij. De vloeistof moet tussen het
de temperatuur in het systeem dusdanig hoog MIN- en MAX-streepje staan (aan de bin-
oplopen dat er gevaar voor motorschade ont- Als de remvloeistof onder het MIN-streepje nenkant van het reservoir).
staat. van het reservoir staat, mag u niet verder
rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Geadviseerd wordt de oorzaak van het rem- BELANGRIJK
WAARSCHUWING vloeistofverlies te laten controleren door Vergeet niet de dop terug te plaatsen.
De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Als een erkende Volvo-werkplaats.
u moet bijvullen terwijl de motor op bedrijfs-
temperatuur is, moet u langzaam de dop Bijvullen Stuurbekrachtigingsvloeistof
van het expansiereservoir losdraaien om de
overdruk te laten ontsnappen.

Rem- en koppelingsvloeistof
Peil controleren
De rem- en koppelingsvloeistof zitten in het-
zelfde reservoir. De vloeistof moet tussen het
MIN- en MAX-streepje staan die aan de bui- 07
tenkant van het reservoir zichtbaar zijn. Con-
troleer het peil regelmatig.
Ververs de remvloeistof om de twee jaar of
Het vloeistofreservoir zit aan de bestuurderszijde.
iedere tweede geplande servicebeurt.
Het vloeistofreservoir gaat schuil achter de
Voor de aan te houden hoeveelheden en de
dekplaat op de koude zone van de motor-
aanbevolen kwaliteit van de remvloeistof, zie

``

275
07 Onderhoud en service

Motorruimte

BELANGRIJK
Houd bij een controle het gebied rond het
reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof
goed schoon. De dop niet losdraaien.

Controleer het peil bij iedere servicebeurt. U


hoeft de vloeistof niet te verversen. De vloeistof
moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan.
Voor de aanbevolen vloeistofkwaliteit en de
aan te houden hoeveelheden, zie pagina 318.

N.B.
Ook als er een storing optreedt in de stuur-
bekrachtiging of als de stroom wegvalt en u
de auto moet laten wegslepen, blijft de auto
bestuurbaar.

07

276
07 Onderhoud en service

Gloeilampen

Algemene informatie BELANGRIJK Alle gloeilampen in de koplamphuis zijn te ver-


Alle gloeilampen van de auto vermeld, zie vangen door het complete koplamphuis via de
Raak het glas van de gloeilampen nooit met motorruimte los te nemen en te verwijderen.
pagina 282. Gloeilampen en puntverlichting blote vingers aan. De vetten en oliën op uw
van een bijzonder type of lampen die alleen in vingers kunnen door de hitte verdampen.
een werkplaats te vervangen zijn: Dit zorgt voor aanslag op de reflector, waar- WAARSCHUWING
door deze al snel kapotgaat.
• Interieurverlichting aan het plafond, lees- Schakel altijd het contact uit en neem de
lampjes transpondersleutel uit, voordat u gloeilam-
pen vervangt.
• Verlichting dashboardkastje Koplampen
• Instapverlichting
Koplamphuis verwijderen
• Richtingaanwijzers, buitenspiegels 1. Druk kort op de knop START/STOP
• “Approach”-verlichting ENGINE.
• Rem-, mist- en achteruitrijlichten 2. (Bovenste afbeelding)
• Sidemarkers achterzijde, achterlichten
Trek de borgpennen van het koplamp-
• Xenon-, actieve xenonlampen huis naar buiten.
• Alle led-lampen
Trek het koplamphuis recht naar voren
WAARSCHUWING toe.

Als de auto is voorzien van xenonlampen, BELANGRIJK


moet u de koplampen door een werkplaats
laten vervangen – geadviseerd wordt een Trek niet aan de kabel, maar alleen aan de
erkende Volvo-werkplaats. Omdat de lam- connector.
pen voorzien zijn van een ontstekingsge- 07
deelte dat een hoge spanning opwekt, dient
u er extra voorzichtig mee om te gaan. 3. (Onderste afbeelding)

G010325
Koppel de connector van het koplamp-
huis los door met uw duim de clip omlaag
te duwen.

``

277
07 Onderhoud en service

Gloeilampen

Trek ondertussen met uw andere hand Afdekking verwijderen Dimlicht, halogeen


de connector los.
4. Til het koplamphuis naar buiten en leg het
op een zachte ondergrond om krassen op
de lens te voorkomen.
5. Vervang de kapotte gloeilamp, .

Koplamphuis aanbrengen
1. Sluit de connector dusdanig aan dat u een
klik hoort.

G021745

G021746
2. Plaats het koplamphuis terug en breng de
borgpennen aan. Controleer of u ze op de
juiste manier hebt ingebracht.
Lees de tekst op zie pagina 277 door alvorens 1. Haal het koplamphuis los, zie pagina 277.
3. Controleer de verlichting. een gloeilamp te vervangen.
2. Verwijder de afdekking.
Het koplamphuis moet gemonteerd zijn en de 1. Open de borgklem door deze omhoog/
3. Koppel de connector van de lamp los.
connector correct aangesloten zijn, voordat u naar buiten te duwen.
de verlichting inschakelt of de transponder- 4. Haal de gloeilamp los door de houder
2. Duw de clips op de afdekking omlaag en
sleutel in het contactslot steekt. omlaag te duwen.
verwijder de afdekking.
5. Trek de lamp recht naar buiten toe los.
Plaats de afdekking in omgekeerde volgorde
terug. 6. Breng de nieuwe gloeilamp in de lamphou-
der aan zodat deze vastklikt. U kunt deze
07 op één manier terugplaatsen.
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde
terug.

278
07 Onderhoud en service

Gloeilampen

Groot licht, halogeen Verstralers, xenon* Stadslichten vóór en achterlichten

G021747

G021748

G021749
1. Haal het koplamphuis los. 1. Haal het koplamphuis los. 1. Haal het koplamphuis los.
2. Verwijder de afdekking. 2. Verwijder de afdekking, zie pagina 278. 2. Verwijder de afdekking, zie pagina 278.
3. Haal de gloeilamp los door deze rechtsom 3. Haal de gloeilamp los door de houder 3. Om ruimte te maken kunt u de gloeilamp
te draaien en vervolgens recht naar buiten omlaag te duwen. voor het groot licht eerst verwijderen.
te trekken
4. Koppel de connector van de lamp los. 4. Trek aan de kabel om de lamphouder
4. Koppel de connector van de lamp los. tevoorschijn te halen.
5. Breng de nieuwe gloeilamp in de lamphou-
5. Vervang de gloeilamp, steek de nieuwe der aan zodat deze vastklikt. U kunt hem 5. Trek de kapotte gloeilamp los en breng de
lamp in de lampvoet en draai de gloeilamp slechts op één manier terugplaatsen. nieuwe aan. U kunt hem slechts op één
rechtsom vast. U kunt deze op één manier manier terugplaatsen. 07
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde
terugplaatsen.
terug. 6. Breng de lampvoet in de lamphouder aan
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde en duw de lamp aan totdat u een klik hoort.
terug.
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde
terug.

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 279


07 Onderhoud en service

Gloeilampen

Richtingaanwijzers/knipperlichten Sidemarker Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde


terug.

Mistlampen voorzijde

G021750

G021751
1. Haal het koplamphuis los. Lees de tekst op zie pagina 277 door alvorens
een gloeilamp te vervangen.
2. Verwijder de kleine, ronde afdekking.
1. Haal het koplamphuis los.
3. Trek aan de lamphouder om de gloeilamp
1. Neem de afdekking los door met een
tevoorschijn te halen. 2. Verwijder de kleine, ronde afdekking.
dunne schroevendraaier de vier clips in te
4. Trek de kapotte gloeilamp los en breng de 3. Trek aan de kabel om de lamphouder duwen en de afdekking vervolgens recht
nieuwe aan. U kunt hem slechts op één tevoorschijn te halen. naar buiten te trekken.
manier terugplaatsen.
4. Trek de kapotte gloeilamp los en breng de 2. Draai het boutje van het gloeilamphuis los
5. Breng de lampvoet in de lamphouder aan nieuwe aan. U kunt hem slechts op één en verwijder het lamphuis.
07 en duw de lamp aan totdat u een klik hoort. manier terugplaatsen.
3. Draai gloeilamp linksom en verwijder deze.
6. Plaats de afdekking terug. U moet deze 5. Breng de lampvoet in de lamphouder aan
4. Breng een nieuwe gloeilamp aan door deze
dusdanig aanbrengen en vastduwen dat u en duw de lamp aan totdat u een klik hoort.
rechtsom te draaien.
een klik hoort.
6. Plaats de afdekking terug. U moet deze
5. Plaats de gloeilamp terug. (Het profiel van
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde dusdanig aanbrengen en vastduwen dat u
de gloeilamphouder komt overeen met dat
terug. een klik hoort.
van de gloeilampvoet.)

280
07 Onderhoud en service

Gloeilampen

6. Plaats de gloeilamphouder terug. Zorg dat N.B. Remlicht (led)


het opschrift TOP op de gloeilamphouder
omhoogwijst. Als een foutmelding niet verdwijnt nadat de Remlicht (led)
kapotte gloeilamp is vervangen, dan wordt
u geadviseerd een erkende Volvo-werk-
Achterlamphuis plaats te bezoeken. Kentekenplaatverlichting

Positie gloeilampen achterlamphuis

G017458
G017456

G017457
De richtingaanwijzerlamp in het achterlamp- 1. Draai de boutjes los met een schroeven-
huis is via de bagageruimte te vervangen. draaier.
1. Open het paneel. Lampglas, rechterzijde 2. Haal voorzichtig het complete gloeilamp-
Achter-/remlicht (led) huis los en trek het naar buiten.
2. Trek de isolatie recht naar buiten toe los.
Sidemarker, SML (led) 3. Vervang de gloeilamp.
3. Draai de gloeilamp helemaal los door de 07
handgreep linksom te draaien. 4. Plaats het complete gloeilamphuis terug
Richtingaanwijzer
en draai de boutjes vast.
4. Trek de gloeilamp recht naar buiten toe los.
Reflector, achter
Mistachterlicht (een zijde)
Achteruitrijlicht

``

281
07 Onderhoud en service

Gloeilampen

Bagageruimteverlichting Verlichting make-upspiegel Spiegelglas aanbrengen


1. Duw de drie borgnokjes aan de bovenkant
Spiegelglas verwijderen van het spiegelglas terug.
2. Duw vervolgens de onderste drie nokjes
vast.

Specificatie gloeilampen
Verlichting W Type
Verstralers, xenon, 55 H7
G031942
ABL

G021759
Dimlicht, halogeen 55 H7
1. Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en wrik deze iets heen en weer, Groot licht, halo- 65 H9
1. Steek in het midden aan de onderkant een geen
zodat het lamphuis loskomt.
schroevendraaier achter het glas om het
2. Vervang de gloeilamp. borgnokje aan de rand voorzichtig los te Richtingaanwijzers 21 H21W
werken. voorzijde
3. Controleer of de gloeilamp werkt en druk
het lamphuis weer vast. 2. Steek de schroevendraaier aan zowel de Richtingaanwijzers 21 PY21W
linker- als de rechterzijde achter het glas achter
(bij de zwarte rubberdelen) en wrik voor-
zichtig, zodat het glas aan de onderkant Mistlampen voor- 35 H8
07 loskomt. zijde
3. Maak het spiegelglas voorzichtig los en Bagageruimte-, 5 Buislampje
verwijder het compleet met afdekklep. kentekenplaatver-
SV8,5
4. Vervang de gloeilamp. lichting

Make-upspiegel 1,2 Buislampje


SV5,5

282
07 Onderhoud en service

Gloeilampen

Verlichting W Type
Stadslichten/par- 5 W5W
keerlichten voor-
zijde

Sidemarkers voor- 5 W5W


zijde

Verlichting dash- 5 Buislampje


boardkastje
SV8,5

07

283
07 Onderhoud en service

Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof

Wisserbladen Wisserbladen vervangen Haal de wisserarm van de ruit af. Druk op


de knop die op de wisserbladhouder zit en
Servicestand trek het wisserblad evenwijdig aan de wis-
serarm los.
Duw het nieuwe wisserblad zo ver naar
binnen dat u een klik hoort.
Controleer of het blad goed vastzit.

De wisserbladen dienen in de servicestand te


staan om ze te kunnen vervangen, reinigen of
optillen (om bijvoorbeeld ijs van de voorruit te

G021763
krabben).
1. Zet de transpondersleutel in sleutelstand
0, zie pagina 78, maar laat de transpon-
dersleutel in het contactslot zitten. N.B.
2. Duw de rechter stuurhendel De wisserbladen zijn niet allebei even lang.
07
ca. 1 seconde lang omhoog. De ruitenwis- Het blad aan de bestuurderszijde is langer
serarmen gaan dan verticaal staan. dan dat aan de passagierszijde.
Een volgende keer dat u de auto start nemen
de ruitenwissers de ruststand weer in.

284
07 Onderhoud en service

Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof

Wisserbladen vervangen, achterklep BELANGRIJK Voor de hoeveelheden, zie pagina 318.

Controleer de wisserbladen regelmatig. Bij


achterstallig onderhoud gaan de wisserbla-
den minder lang mee.

Vulopening voor
ruitensproeiervloeistof

G032770

1. Klap de wisserarm uit.


2. Pak het wisserblad aan de binnenkant (bij
de pijl) beet.
3. Draai het wisserblad linksom om de aan-
slag op de wisserarm als hefboom te
gebruiken zodat het wisserblad makkelij-
ker loskomt.
De sproeiers van de voorruit en de koplampen
4. Duw het nieuwe wisserblad vast. Contro- staan in verbinding met hetzelfde vloeistofre-
leer of het goed vastzit. servoir.
07
5. Klap de wisserarm terug.
BELANGRIJK
Schoonmaken
Gebruik tijdens de wintermaanden ruiten-
Voor het schoonmaken van de wisserbladen sproeier-antivries in het reservoir om te
en de voorruit, zie pagina 297 en verder. voorkomen dat de vloeistof in de pomp, het
reservoir en de slangen bevriest.

285
07 Onderhoud en service

Accu

Waarschuwingssymbolen op de accu Vermijd vonken en open BELANGRIJK


Draag een veiligheidsbril. vuur. Gebruik nooit een snellader voor het opla-
den van de accu.

WAARSCHUWING
Explosiegevaar. Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
Zie voor meer informatie door een verkeerde aansluiting van de start-
het instructieboekje dat kabels, is voldoende om de accu tot ont-
bij de auto hoort. ploffing te brengen. Accu’s bevatten tevens
zwavelzuur dat ernstige chemische brand-
wonden kan veroorzaken. Als u accuzuur in
uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst,
N.B. moet u onmiddellijk met grote hoeveelhe-
Bewaar accu’s buiten het den water spoelen. Neem onmiddellijk con-
bereik van kinderen. Zamel oude accu’s op een milieuvriende- tact op met een arts, als u accuzuur in uw
lijke manier in, omdat ze lood bevatten. ogen krijgt.

Gebruik
De accu bevat een bijtend
• Controleer of de accukabels op de juiste
manier zijn aangesloten en stevig vastzit-
zuur. ten.
07 • Koppel de accu nooit los, wanneer de
motor draait.
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal
startpogingen, de weersomstandigheden e.d.
zijn van invloed op de levensduur en de wer-
king van de accu.

286
07 Onderhoud en service

Accu

N.B. Vervangen
Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te Verwijderen
minder lang gaat de accu mee.
De levensduur van de accu wordt bepaald
door uiteenlopende factoren, waaronder de
rijomstandigheden en het klimaat. De accu
verliest na verloop van tijd aan startcapaci-
teit en moet daarom bijgeladen worden, als
er langere tijd achtereen niet of slechts korte
afstanden met de auto wordt gereden. Ook
bij strenge vorst neemt de startcapaciteit af.
Om de accu in optimale conditie te houden
wordt geadviseerd wekelijks minstens
15 minuten met de auto te rijden of de accu
aan te sluiten op een acculader met auto-
matische druppellading.
Voor de maximale levensduur dient de accu
altijd volledig opgeladen te blijven.

Schakel het contact uit en wacht 5 minuten.


Haal de clips op de voorste dekplaat los en
verwijder de dekplaat.
Haal de rubber strip los om de achterste
afdekking bloot te leggen. 07

Neem de achterste afdekking los door


deze een kwartslag te verdraaien en ver-
volgens op te tillen.

``

287
07 Onderhoud en service

Accu

WAARSCHUWING 2. Duw de accu naar binnen en gelijktijdig


opzij totdat de accu tegen de achterkant
Zorg dat u de plus- en minkabels in de juiste van de accubak aankomt.
volgorde loskoppelt en/of aansluit.
3. Bevestig de accu met behulp van de accu-
klem.
4. Sluit de ontluchtingsslang aan.
Koppel de zwarte minkabel los
5. Sluit de rode pluskabel aan.
Koppel de rode pluskabel los 6. Sluit de zwarte minkabel aan.
Koppel de ontluchtingsslang van de accu 7. Duw de achterste afdekking vast (zie Ver-
los wijderen).
Draai het boutje los waarmee de accuklem 8. Plaats de rubber strip terug (zie Verwijde-
vastzit. ren).
Haal de accu opzij en til deze op. 9. Plaats de voorste afdekking terug en
bevestig deze met de clips (zie Verwijde-
Aanbrengen ren).

07

1. Laat de accu in de accubak zakken.

288
07 Onderhoud en service

Zekeringen

Algemene informatie WAARSCHUWING


Om te voorkomen dat de elektrische systemen
Vervang een zekering nooit door vreemde
van de auto beschadigd raken door kortsluiting voorwerpen of een zekering met een hoger
of overbelasting, worden alle verschillende amperage dan gespecificeerd is. Anders
elektrische functies en onderdelen door een zijn aanzienlijke schade aan het elektrische
aantal zekeringen beschermd. systeem en brand niet uitgesloten.
Als een van de elektrische onderdelen of func-
ties niet werkt, is het mogelijk dat de bijbeho-
Positie relais- en zekeringhouders
rende zekering overbelast werd en daardoor
gesmolten is. Als dezelfde zekering herhaalde-
lijk doorbrandt, betekent dit dat het bijbeho-
rende onderdeel een storing vertoont. U wordt
dan geadviseerd een bezoek te brengen aan
een erkende Volvo-werkplaats voor een con-
trole.

Vervangen
1. Zoek in de zekeringentabel op waar de
zekering zit.
2. Trek de zekering naar buiten en bekijk deze
van opzij om te kijken of het gebogen
draadje soms doorgebrand is. Positie van de relais- en zekeringhouders, auto
3. Breng in dat geval een nieuwe zekering aan met het stuur links – bij auto’s met het stuur
met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. rechts zit de relais- en zekeringhouder onder 07
het dashboardkastje aan de andere kant.

, Onder dashboardkastje
Bagageruimte
Motorruimte

``

289
07 Onderhoud en service

Zekeringen

Motorruimte

07

290
07 Onderhoud en service

Zekeringen

Algemene informatie over de zekeringen Functie A Functie A


in de motorruimte
Aan de binnenkant van het deksel zit een spe- Hoofdzekering CEM 50 - -
ciale trekker waarmee u de zekeringen gemak- KL30B
kelijker kunt verwijderen en aanbrengen. Koplamphoogteregeling* 10
Hoofdzekering CEM 50 (xenon, Active Xenon)
Posities (zie voorgaande afbeelding) KL30A
Motorruimte bovenin Hoofdzekering CEM 20
Hoofdzekering RJBA 60
Motorruimte voorin KL30 15-voeding ABS 5
Motorruimte onderin Hoofdzekering CJB KL30 60 Snelheidsafhankelijke 5
Deze zekeringen zitten allemaal in het zekerin- stuurbekrachtiging*
Hoofdzekering CJB 15E 60
genkastje in de motorruimte. De zekeringen in KL30 Regelmodule motor, 10
zitten onder . transmissie. SRS
- -
• 1–7 en 42–44 zijn van het type “MidiFuse” Elektrisch verwarmde 10
en mogen alleen door een werkplaats wor- PTC-luchtvoorverwar- 100 sproeikoppen*
den vervangen. Geadviseerd wordt een ming*
erkende Volvo-werkplaats. Vacuümpomp I5T en GTDI 5
• 8–15 en 34 zijn van het type “JCASE” en Koplampsproeiers* 20
Elektrohydraulische stuur-
voor het vervangen ervan wordt geadvi-
Ruitenwissers 30 bekrachtiging 1.6DRIVe
seerd een erkende Volvo-werkplaats te
bezoeken. Verlichtingspaneel 5
Standverwarming* 25
• 16–33 en 35–41 zijn van het type “Mini- 07
Fuse”. - -
Interieurventilator 40
Positie van de relais- en zekeringhouders, auto
- -
met het stuur links – bij auto’s met het stuur - -
rechts zit de relais- en zekeringhouder onder - -
het dashboardkastje aan de andere kant. ABS-pomp 40
Relais box motorruimte 5
ABS-kleppen 20

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 291


07 Onderhoud en service

Zekeringen

Functie A Functie A Functie A


Verstralers* 20 Regelmodule motor, gas- 10 - -
klep benzine
Claxon 15 Vacuümpomp, carterven- 20
Regelmodule motor, gas- 15 tilatie (5-cil. turbo, 2.0
Regelmodule motor 10 klep diesel GTDI)
15
Inspuitsysteem (4-, 5- en Dieselfilterverwarming
Regelmodule automati- 15
sche versnellingsbak* 6-cil. benzine), luchtmas-
Carterventilatieverwar- 5
sameter (5- en 6-cil. ben-
ming (5-cil. diesel)
Compressor AC 15 zine), ECM (6-cil.)
Luchtmassameter, klep- Gloeibougies (4-cil. diesel) 60
Relais sproeiers 5
pen (5-cil. diesel) Gloeibougies (5-cil. diesel) 70
Relais startmotor 30 Luchtmassameter, motor-
regelmodule, gasklep Koelventilator (4-/5-cil. 60
Bobines 4-cil. benzine, 10 (1.6D) benzine)
regelmodule gloeiregeling
Luchtmassameter (2.0D) 15 Koelventilator (6-cil.), (5- 80
Bobines 5- en 6-cil. ben- 20 cil. diesel)
zine Motorkleppen 10
- -
- - EVAP, lambdasonde, 15
Elektrohydraulische stuur- 80
inspuiting (benzine)
EGR, TCV (2.0D) 10 bekrachtiging (1.6D)
07
Hogedrukbrandstofpomp Lambdasonde (4-cil. ben- 10
Elektrohydraulische stuur- 100
(1.6D) zine, 5-cil. diesel)
bekrachtiging (overige
modellen)

292 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


07 Onderhoud en service

Zekeringen

Onder dashboardkastje

Posities Hou Functie A Hou Functie A


Hou Functie A der der
der A A
A
- - Bedieningspaneel 20
Hoofdzekering regelmo- 40 bestuurdersportier
dule audio - -
Bedieningspaneel voorste 20 07
Lagetonenluidspreker - - passagiersportier
- - Bedieningspaneel achter- 20
12V-aansluiting bagage- 15
ruimte ste passagiersportier
- - rechts

``

293
07 Onderhoud en service

Zekeringen

Hou Functie A Hou Functie A Hou Functie A


der der der
A A B
Bedieningspaneel achter- 20 Aansteker 15 Ruitenwisser achter 15
ste passagiersportier links
Rear Seat Entertainment
- -
Keyless drive* 20 (RSE)*

Stoelverwarming passa- 15 Interieurverlichting, elek- 7,5


Elektrisch bedienbare 20 trisch bedienbare voor-
gierszijde
bestuurdersstoel* stoel*
Stoelverwarming bestuur- 15
Elektrisch bedienbare 20 Informatiedisplay (DIM) 5
derszijde
passagiersstoel*
- - Adaptieve cruisecontrol 10
Omklapbare hoofdsteu- 15 (ACC)*, Collision Warning*
nen*
Zittingverwarming passa- 15 Interieurverlichting, regen- 7,5
- - gierszijde* rechtsachter sensor
Radio, display, RTI* 10 Zittingverwarming passa- 15 Stuurwieleenheid 7,5
gierszijde* linksachter
Infotainment 15 Centrale vergrendeling 10
Park Assist* 5 achter, tankvulklep
Telefoon, BluetoothTM* 5 Parkeercamera*
07 Sproeiers 15
- - RTI*
Ruitenwissers 15
Schuifdak*, interieurver- 5 Regelmodule AWD* 10
lichting plafond, klimaat- Opening achterklep 10
sensor Actieve chassisregeling 10
FOUR-C* Vergrendeling achterklep 10

294 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


07 Onderhoud en service

Zekeringen

Hou Functie A Hou Functie A


der der
B B
Brandstofpomp 20 Schuifdak* 20

Ontvanger transponder- 5 Startblokkering 5


sleutel, alarm*, klimaatre-
A Uitgezonderd Premium of High Performance.
geling

Stuurslot 15

Alarm/OBDII 5

- -

Airbag 10

Collision Warning, radar- 5


sensor vooraan

Gaspedaal, elektrische 7,5


motorverwarming (diesel),
elektrisch verstelbare bui-
tenspiegels*, achterbank-
verwarming* 07

Infotainment (ICM), cd & 15


radioA

Remlichten 5

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 295


07 Onderhoud en service

Zekeringen

Kofferbak/bagageruimte

Het kastje zit achter de bekleding aan de linkerzijde.

Posities Zekeringhouder ach- A Zekeringhouder ach- A


Zekeringhouder ach- A terin terin
terin
POT (elektrische achterklep- 30 - -
Elektrische parkeerrem links 30 bediening)*
Trekhaakaansluiting 1* 40
07 Elektrische parkeerrem 30 - -
rechts - -
- -
Elektrisch verwarmde ach- 30
terruit - -

Trekhaakaansluiting 2* 15 - -

296 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


07 Onderhoud en service

Verzorging

Auto wassen BELANGRIJK Automatische wasstraten


Was de auto zodra deze vuil geworden is. Zorg In een automatische wasstraat kunt u de auto
Vuile koplampen werken minder goed. weliswaar snel en eenvoudig schoonmaken,
dat de auto op een spoelvloer met olieafschei- Maak ze daarom regelmatig schoon, tijdens
der staat. Gebruik autoshampoo. het tanken bijvoorbeeld. maar de borstels van de wasstraat kunnen niet
overal even goed bij. Voor het beste resultaat
• Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk wordt u geadviseerd de auto met de hand te
van de lak. Vogelpoep bevat namelijk stof-
N.B. wassen.
fen die de lak aantasten en deze zeer snel
doen verkleuren. U wordt geadviseerd een Bij de externe verlichting zoals de koplam-
dergelijke verkleuring te laten herstellen pen, mistlampen en achterlichten kan tijde- N.B.
door een erkende Volvo-werkplaats. lijk condens optreden aan de binnenkant U wordt geadviseerd de eerste maanden na
van het lampglas. Dit is een natuurlijk ver- aankoop van een nieuwe auto deze alleen
• Spoel het onderstel af. schijnsel en alle externe verlichting is erop met de hand te wassen. Een nieuwe laklaag
• Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil gebouwd om dit zoveel mogelijk te voorko- is namelijk kwetsbaarder dan een oude
los te weken. Spuit niet rechtstreeks in de men. Condens verdwijnt normaal uit het laag.
richting van de sloten. lamphuis, wanneer de lamp enige tijd
brandt.
• Was de auto met een spons, autoshampoo Hogedrukreinigers
en een ruime hoeveelheid lauw water.
Wisserbladen schoonmaken Let er bij gebruik van een hogedrukreiniger op
• Reinig de wisserbladen met een lauwe dat u cirkelende bewegingen maakt en de
zeepoplossing of autoshampoo. Door teer-, stof- en zoutresten op de wisser-
bladen en insecten, ijs e.d. op de voorruit gaan spuitkop op minstens 30 cm afstand van de
• Gebruik een koud ontvettingsmiddel voor wisserbladen minder lang mee. auto houdt (geldt voor alle exterieuronderde-
hardnekkig vuil. len). Spuit niet rechtstreeks in de richting van
Bij het reinigen: de sloten.
• Droog de auto af met een schoon en zacht
stuk zeemleer of een trekker.  Zet de wisserbladen in de servicestand, zie
pagina 284. 07
WAARSCHUWING
Laat het schoonmaken van de motor altijd N.B.
over aan een werkplaats. Als de motor heet Reinig de wisserbladen en de voorruit regel-
is, bestaat er gevaar voor brand. matig met een lauwe zeepoplossing of auto-
shampoo.
Gebruik geen sterke oplosmiddelen.

``

297
07 Onderhoud en service

Verzorging

Remmen testen BELANGRIJK Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voor-
dat u begint te poetsen of de was aanbrengt.
Onderdelen van kunststof en rubber niet in Verwijder asfalt- en teervlekken met een teer-
WAARSCHUWING de was zetten of oppoetsen. verwijderaar of terpentine. U kunt hardnekkige
Test na het wassen van de auto altijd de Bij gebruik van ontvetters op kunststof en vlekken met een speciaal voor autolak
remmen (en dus ook de handrem) om te rubber onderdelen waar nodig alleen voor- bestemde, fijne schuurpasta (“rubbing com-
voorkomen dat vocht en corrosie de rem- zichtig wrijven. Gebruik een zachte schoon-
blokken aantasten, waardoor de remwer- pound”) verwijderen.
maakspons.
king afneemt. Poets de lak eerst op en behandel deze daarna
Bij het poetsen van glimmende strips kunt u
de glimmende deklaag beschadigen of ver- met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, wijderen. aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op.
als u lange afstanden in de regen of sneeuw- Veel preparaten bevatten zowel poetsmiddel
Gebruik geen schurende poetsmiddelen.
modder aflegt. Door de wrijving worden de als was.
remblokken warm, zodat het vocht verdampt.
Doe hetzelfde bij zeer vochtig of koud weer. Velgen BELANGRIJK
Gebruik alleen de velgreinigingsmiddelen die
Kunststof en rubber exterieuronderdelen Volvo adviseert. Alleen lakbehandelingen uitvoeren die door
Volvo geadviseerd worden. Andere behan-
en sieronderdelen delingen zoals lakconservering, verzege-
Sterke velgreinigingsmiddelen kunnen het
Voor het schoonmaken en verzorgen van ling, bescherming, glansverzegeling e.d.
oppervlak beschadigen en vlekken veroorza-
gekleurde kunststof onderdelen, rubber onder- kunnen lakschade veroorzaken. Lakschade
ken op verchroomde lichtmetalen velgen.
delen en sieronderdelen zoals glimmende als gevolg van dergelijke behandelingen valt
strips, wordt geadviseerd het speciale reini- niet onder de Volvo-garantie.
gingsmiddel te gebruiken dat bij de Volvo- Poetsen en in de was zetten
werkplaats verkrijgbaar is. Volg bij het gebruik Poets de auto en zet deze in de was, wanneer
van dit reinigingsmiddel de gebruiksvoorschrif- de lak er dof uitziet of als u deze extra bescher-
07
ten nauwkeurig op. ming wilt bieden.
U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te
poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen.
Zorg dat de auto bij het poetsen of in de was
zetten niet in direct zonlicht staat.

298
07 Onderhoud en service

Verzorging

Waterafstotende laag* dunne, doordringende roestwerende vloeistof Vlekken op stoffen bekleding en


Gebruik nooit producten zoals auto- gespoten. plafondbekleding
was, ontvetters e.d. op het glasop- De roestwering van de auto hoeft normaal Om de brandvertragende eigenschappen van
pervlak, omdat de waterafstotende laag daar- gesproken pas na ca. 12 jaar voor het eerst te de bekleding niet aan te tasten wordt geadvi-
door beschadigd kan raken. worden nabehandeld. De auto moet daarna om seerd een speciaal reinigingsmiddel voor stof-
de drie jaar een nabehandeling ondergaan. U fen bekleding te gebruiken dat verkrijgbaar is
Wees voorzichtig bij het schoonmaken om te
wordt geadviseerd om contact op te nemen bij erkende Volvo-werkplaatsen. Gebruik water
voorkomen dat er krassen in het glasoppervlak
met een erkende Volvo-werkplaats, als de auto en een synthetisch wasmiddel bij het schoon-
ontstaan.
een nabehandeling nodig heeft. maken van veiligheidsgordels. Zorg dat de gor-
Om schade aan het glas te voorkomen dient u del droog is, voordat deze weer wordt opge-
voor het verwijderen van ijs alleen een krabber Vuil en strooizout kunnen aanleiding geven tot rold.
van kunststof te gebruiken. corrosie. Het is daarom belangrijk de auto
schoon te houden. Om de roestwering van de
De waterafstotende laag staat bloot aan BELANGRIJK
auto in optimale staat te houden moet u de
natuurlijke slijtage. beschermingslaag regelmatig controleren en Scherpe voorwerpen en klittenband kunnen
Om de waterafstotende eigenschappen te zo nodig bijwerken. de stoffen bekleding beschadigen.
behouden, wordt geadviseerd de behandeling
te vernieuwen met een nabehandelingsmiddel Interieur reinigen Behandeling van vlekken op leren
dat verkrijgbaar is bij een erkende Volvo-werk- bekleding
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autover-
plaats. Gebruik het middel de eerste keer na De leren bekleding van Volvo is chroomvrij,
zorgingsproducten die door Volvo geadviseerd
drie jaar en daarna ieder jaar. voldoet aan de norm Öko-Tex 100 en is behan-
worden. Maak de bekleding regelmatig schoon
en volg daarbij de gebruiksaanwijzingen bij het deld om de bekleding in oorspronkelijke staat
Roestwering, controleren en autoverzorgingsproduct op. te bewaren.
onderhouden Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een Naarmate leren bekleding ouder wordt, krijgt 07
De auto heeft in de fabriek een uiterst grondige reinigingsmiddel gebruikt. het een fraai patina. Het leer wordt veredeld en
en complete roestwerende behandeling onder- bewerkt zodat het zijn natuurlijke eigenschap-
gaan. De carrosserie bestaat ten dele uit gegal- Bij vlekken op de vloerbekleding kunt u, na pen houdt. Het leer is voorzien van een
vaniseerd plaatwerk. Het onderstel is voorzien stofzuigen, het speciale reinigingsmiddel van beschermende toplaag, maar om de goede
van een slijtvaste bodembescherming. In de Volvo gebruiken. eigenschappen en het fraaie uiterlijk te behou-
balken, holten en gesloten profielen werd een den is regelmatige verzorging van het leer ver-
eist. Volvo biedt een universeel leerverzor-

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 299


07 Onderhoud en service

Verzorging

gingsproduct waarmee u leren bekleding kunt 2. Behandel de vlek voorzichtig met cirke- Groep 1 (inkt, wijn, koffie, melk, zweet en
schoonmaken en de beschermende laag kunt lende bewegingen. bloed)
herstellen, mits u de instructies opvolgt. Na
3. Dep de vlek zorgvuldig met de spons. Laat  Gebruik een zachte doek of spons. Neem
enig tijd in gebruikt te zijn geweest krijgt het
de vlek in de spons trekken. Wrijf niet. een ammoniaoplossing in een concentratie
leer zijn natuurlijke patina, afhankelijk van de
van 5 %. (Gebruik voor bloedvlekken een
oppervlaktestructuur. Een dergelijk patina 4. Veeg het behandelde gebied met een stuk
oplossing van 2 dl water en 25 g zout.)
maakt deel van het natuurlijke verouderings- zacht papier of een doek af en laat het leer
proces van het leer en geeft aan dat het om een volledig drogen. Groep 2 (vet, olie, saus en chocolade)
natuurproduct gaat. Beschermende laag aanbrengen op 1. Dezelfde procedure als voor groep I.
Voor de beste resultaten adviseert Volvo een- leren bekleding 2. Dep met een absorberende papieren of
à viermaal per jaar (zo nodig vaker) bescher- 1. Breng wat van de beschermende crème op
stoffen doek.
mende crème op te brengen. De Volvo Leather de vilten doek aan en wrijf de crème in cir-
Care-set is verkrijgbaar bij de Volvo-dealer. kelende bewegingen voorzichtig in het Groep 3 (vuil, stof in droge vorm)
leer. 1. Gebruik een zachte borstel om het vuil te
BELANGRIJK 2. Laat het leer 20 minuten drogen alvorens verwijderen.
• Sommige geverfde kledingstukken erop plaats te nemen. 2. Dezelfde procedure als voor groep I.
(zoals spijkerbroeken en suède kleding) Daarmee is het leer beter beschermd tegen
kunnen afgeven en voor verkleuring van vlekken en uv-straling. Behandeling van vlekken op
de bekleding zorgen. interieuronderdelen van kunststof,
Reinigingsvoorschriften voor leren metaal en hout
• Gebruik nooit sterke oplosmiddelen.
stuurwiel
Dergelijke middelen kunnen bekleding Voor het reinigen van interieuronderdelen en -
van textiel, vinyl en leer beschadigen. • Verwijder vuil en stof met een ietwat voch- panelen van kunststof worden met water
tige spons en een neutrale zeepoplossing. bevochtigde splitfiber- of microvezeldoeken
07 • Leer moet kunnen ademen. Dek het leren geadviseerd, die verkrijgbaar zijn bij een
Reinigingsvoorschriften voor leren stuurwiel nooit af met kunststof bescher- erkende Volvo-werkplaats.
bekleding ming.
1. Breng een weinig van het leerreinigings- Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit
product op een vochtige spons aan en
• Gebruik natuurlijke oliën. Voor het beste sterke vlekkenmiddelen. Voor de hardnekkige
resultaat wordt geadviseerd het leerver-
knijp erin om een dikke laag schuim te krij- vlekken kunt u een speciaal reinigingsmiddel
zorgingsmiddel van Volvo te gebruiken.
gen. gebruiken dat verkrijgbaar is bij de erkende
Bij vlekken op het stuurwiel: Volvo-werkplaats.

300
07 Onderhoud en service

Verzorging

Matten en bagageruimte Kleurcode Steenslagschade herstellen


Haal de inlegmatten uit de auto om de vloer-
bekleding en de inlegmatten ieder apart
schoon te kunnen maken. Gebruik een stofzui-
ger om vuil en stof te verwijderen.

Geringe lakschade herstellen


De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom
regelmatig worden gecontroleerd. Om roest-
vorming te voorkomen moet u lakschade direct

G021832
herstellen. De meest voorkomende soorten
lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken,
krassen en plekjes op de spatbordranden en Kleurcode van de auto Vóór het herstel van lakschade moet u de auto
portieren. Het is belangrijk dat u de juiste lakkleur schoonmaken en goed laten drogen. Zorg er
gebruikt. Voor de positie van de productstic- bovendien voor dat de auto warmer is dan
Benodigdheden 15 °C.
ker, zie pagina 306.
• grondlak (primer) in een bus
1. Plak een stuk afplaktape over het bescha-
• spuitbus of bijwerkpen1 digde gebied heen. Trek de tape weer van
• afplaktape de lak af om zoveel mogelijk lakresten te
verwijderen.
2. Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om en
breng deze met een fijn kwastje of een luci- 07
fer aan. Breng de lak met een kwastje aan,
wanneer de primer droog is.

1 Volg de aanwijzingen die bij de verpakking van de bijwerkpen werden geleverd.


``

301
07 Onderhoud en service

Verzorging

3. Krassen kunt u op dezelfde manier herstel-


len, maar dek ter bescherming de onbe-
schadigde lak rond de kras af.
4. Poets de herstelde lak na enkele dagen op.
Gebruik daarvoor een zachte doek met een
geringe hoeveelheid schuurpasta.

N.B.
Als de steenslagplek niet tot op het blanke
plaatwerk is doorgedrongen en er nog een
intacte laklaag over is, volstaat het om na
reiniging van het beschadigde gebied de
ontbrekende lak aan te brengen.

07

302
07 Onderhoud en service

07

303
Type-aanduidingen............................................................................... 306
Maten en gewichten.............................................................................. 308
Motorspecificaties................................................................................. 314
Motorolie............................................................................................... 316
Vloeistoffen en smeermiddelen............................................................. 318
Brandstof.............................................................................................. 320
Wielen en banden, maten en spanning ................................................ 324
Elektrisch systeem................................................................................ 329
Typegoedkeuring.................................................................................. 330
Displaysymbolen................................................................................... 331

304
SPECIFICATIES
08 Specificaties

Type-aanduidingen

Positie van stickers en plaatjes

08

306
08 Specificaties

Type-aanduidingen

Wanneer u contact opneemt met uw erkende N.B.


Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen
of accessoires wilt bestellen, kan het handig Het is mogelijk dat de stickers die in de
zijn om de type-aanduiding, het chassisnum- instructieboek staan geen exacte kopieën
zijn van de stickers die in de auto zitten. Ze
mer en het motornummer bij de hand te heb- dienen alleen om aan te geven hoe de stic-
ben. kers er bij benadering uitzien en waar ze
Type-aanduiding, chassisnummer, maxi- ongeveer zitten. De informatie die voor uw
auto geldt staat op de desbetreffende stic-
maal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voor
kers in/op uw auto.
lak en bekleding en typegoedkeurings-
nummer. Bij het openen van het rechter
achtportier is de sticker zichtbaar.
Sticker voor standverwarming.
Motorcode, onderdeel- en serienummer.
Motoroliesticker met de kwaliteit en visco-
siteit van de te gebruiken olie.
Type-aanduiding en serienummer van de
versnellingsbak.
Handgeschakelde versnellingsbak
Automatische versnellingsbak
Identificatienummer van de auto (VIN,
Vehicle Identification Number)
De typegoedkeuring van de auto bevat meer
informatie over de auto.

08

307
08 Specificaties

Maten en gewichten

Maten

V70.

Maten mm Maten mm
A Wielbasis 2816 G Spoorbreedte vooras 1588

B Lengte 4823 H Spoorbreedte achteras 1586

C Laadlengte, vloer, ach- 1878 I Laadbreedte, vloer 1153


terbank neergeklapt
J Breedte 1861
D Laadlengte, vloer 1089
K Breedte incl. buitenspie- 2106
08 E Hoogte 1547 gels

F Laadhoogte 724

308
08 Specificaties

Maten en gewichten

XC70.

Maten mm Maten mm Gewichten


Inbegrepen bij het rijklaar gewicht zijn het
A Wielbasis 2815 H Spoorbreedte achteras 1570 gewicht van de bestuurder, dat van de brand-
stoftank die voor 90 % gevuld is en dat van de
B Lengte 4838 I Laadbreedte, vloer 1153
resterende oliën/vloeistoffen.
C Laadlengte, vloer, ach- 1878 J Breedte 1861 Het gewicht van de passagiers en de gemon-
terbank neergeklapt teerde accessoires alsmede de kogeldruk (bij
K Breedte incl. buitenspie- 2119
gebruik van een aanhanger (zie tabel op pagina
D Laadlengte, vloer 1089 gels
311)) zijn van invloed op het laadvermogen en
E Hoogte 1604 zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht.
Toelaatbare maximumbelading = totaalge- 08
F Laadhoogte 724
wicht – rijklaar gewicht.
G Spoorbreedte vooras 1604

``

309
08 Specificaties

Maten en gewichten

N.B. WAARSCHUWING Max. belasting: Zie typegoedkeuring.

Het gedocumenteerde rijklaar gewicht geldt Afhankelijk van de belading van de auto en Max. dakbelasting: 100 kg.
voor een auto in standaarduitvoering – het zwaartepunt van de lading treden er wij-
d.w.z. een auto zonder extra uitrusting of zigingen in de rijeigenschappen op.
accessoires. Dit betekent dat voor ieder
accessoire dat wordt toegevoegd het laad-
vermogen van de auto met het gewicht van
het desbetreffende accessoire moet wor-
den verminderd.
Voorbeelden van accessoires die een ver-
mindering van het laadvermogen betekenen
zijn auto’s in de uitvoeringen Kinetic,
Momentum en Summum alsmede zaken als
trekhaken, lastdragers, skiboxen, audiosys-
temen, verstralers, gps-systemen, brand-
stofkachels, veiligheidsrekken, matten,
bagagerolhoezen/-afdekkingen, elektrisch
bediende stoelen, etc.
Een weegbrug is een betrouwbaar instru- Voor informatie over de positie van de sticker, zie
ment om het rijklaar gewicht voor uw auto pagina 306.
te bepalen.
Max. totaalgewicht
Max. treingewicht (auto + aanhanger)
Max. voorasdruk
Max. achterasdruk
Uitrustingsniveau

08

310
08 Specificaties

Maten en gewichten

Trekgewicht en kogeldruk
V70 Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhan- Max. kogeldruk (kg)
Motor ger (kg)

2.0F AWD Automaat, MPS6 1000 50

Alle Alle (behalve 2.0F met automaat, MPS6) 1200 50

2.0 Handbak, MTX75 1320 75

2.0T Automaat, MPS6 1800 90

2.0T Handbak, M66 1800 90

2.0F Handbak, MTX75 1320 75

2.5T Handbak, M66 1600 75

2.5T Automaat, TF-80SC 1800 90

2.5FT Handbak, M66 1600 75

2.5FT Automaat, TF-80SC 1800 90

3.2 Automaat, TF-80SC 1800 90

T6 AWD Automaat, TF-80SC 2000 90

D3 Handbak, MMT6 1600 75

D3 Automaat, TF-80SC 1600 75

D5 Handbak, M66 1800 90 08

``

311
08 Specificaties

Maten en gewichten

V70 Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhan- Max. kogeldruk (kg)


Motor ger (kg)

D5 Automaat, TF-80SC 2000 90

D5 AWD Automaat, TF-80SC 2000 90

XC70 Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhan- Max. kogeldruk (kg)


Motor ger (kg)

Alle Alle (behalve 2.0F met automaat, MPS6) 1200 50

D3 Handbak, M66 1600 75

D3 Automaat, TF-80SC 1600 75

D5 AWD Handbak, M66 2100 90

D5 AWD Automaat, TF-80SC 2100 90

T6 AWD Automaat, TF-80SC 2000 90

2.4D AWD Handbak, M66 2100 90

2.4D AWD Automaat, TF-80SC 2100 90

3.2 AWD Automaat, TF-80SC 1800 90

Max. gewicht ongeremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg)


08
750 50

312
08 Specificaties

Maten en gewichten

N.B.
Voor aanhangers/caravans zwaarder dan
1800 kg wordt een trillingsdemper op de
trekhaak geadviseerd.

08

313
08 Specificaties

Motorspecificaties

Motorspecificaties
V70 Motor- Vermo- Vermo- Motorkoppel Aan- Cilinder- Slaglengte Slagvo- Compres-
Model code gen (kW gen (pk (Nm bij omw/ tal boring (mm) lume (liter) sieverhou-
bij omw/ bij omw/ min) cilin- (mm) ding
min) min) ders
2.0 B4204S3 107/6000 145/6000 190/4500 4 87 83,0 1,999 10,8:1

2.0F B4204S4 107/6000 145/6000 190/4500 4 87 83,0 1,999 10,8:1

2.5FT B5254T11 170/4800 231/4800 340/1700–4800 5 83 93,2 2,521 9,0:1

2.0T B4204T6 149/6000 203/6000 300/1750–4000 4 88 83,1 1,999 10,0:1

2.5T B5254T10 170/4800 231/4800 340/1700–4800 5 83 93,2 2,521 9,0:1

3.2 B6324S5 185/6200 245/6200 320/3200 6 84 96,0 3,192 10,8:1

T6 B6304T4 221/5600 300/5600 400/1500–4800 6 82 93,2 2,953 9,3:1

2.0D D4204T 100/4000 136/4000 320/2000 4 85 88,0 1,997 18,5:1

D3 D5204T2 120/3000 163/3000 400/1400–2850 5 81 77,0 1,984 16,5:1

D5 D5244T10 151/4000 205/4000 420/1500–3250 5 81 93,2 2,400 16,5:1

08

314
08 Specificaties

Motorspecificaties

XC70 Motor- Vermo- Vermo- Motorkoppel Aan- Cilinder- Slaglengte Slagvo- Compres-
Model code gen (kW gen (pk (Nm bij omw/ tal boring (mm) lume (liter) sieverhou-
bij omw/ bij omw/ min) cilin- (mm) ding
min) min) ders
3.2 B6324S5 179/6400 243/6400 320/3200 6 84 96,0 3,192 10,8:1

T6 B6304T4 224/5600 304/5600 440/2100–4200 6 82 93,2 2,953 9,3:1

D3 D5204T2 120/3000 163/3000 400/1400–2850 5 81 77,0 1,984 16,5:1

D5 D5244T10 151/4000 205/4000 420/1500–3250 5 81 93,2 2,400 16,5:1

2.4D D5244T16A 120/4000 163/4000 420/1750–3000 5 81 93,2 2,400 16,5:1


A Bepaalde markten

08

315
08 Specificaties

Motorolie

Ongunstige rijomstandigheden Volvo adviseert olieproducten van Castrol. Viscositeitsdiagram


In ongunstige rijomstandigheden kunnen de
olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal BELANGRIJK
toenemen. Hier volgen enkele voorbeelden van Om aan de vereisten voor de gespecifi-
ongunstige rijomstandigheden. ceerde service-intervallen te voldoen wor-
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten: den alle motoren in de fabriek gevuld met
een speciaal aangepaste, synthetische
• met een caravan of aanhanger achter de motorolie. De oliesoort werd met grote zorg
auto geselecteerd lettend op de levensduur van
de motor, de startgewilligheid, het brand-
• in bergachtig gebied stofverbruik en de milieu-impact.
• op hoge snelheden Om de aanbevolen service-intervallen aan
• in temperaturen lager dan –30 °C of hoger te kunnen houden dient u een goedge-
dan +40 °C keurde motoroliesoort te gebruiken.
Het bovenstaande geldt ook tijdens kortere rit- Gebruik alleen een oliesoort van de voorge-
schreven kwaliteit en dat zowel bij het bij-
ten bij lage temperaturen.
vullen als bij het verversen van olie. Een
Kies een volsynthetische motorolie bij ongun- negatieve invloed op de levensduur van de
stige rijomstandigheden. Ze bieden de motor motor, de startgewilligheid, het brandstof-
extra bescherming. verbruik en de milieu-impact is anders niet
uitgesloten.
Volvo Car Corporation wijst alle garantie-
claims af bij gebruik van een motoroliesoort
die niet voldoet aan de voorgeschreven
kwaliteits- en viscositeitseisen.

08

316
08 Specificaties

Motorolie

Motoroliekwaliteit

Motortype Motorcode Aanbevolen oliekwaliteit Bij te vullen hoeveelheid tussen Hoeveelheid, incl. olie-
MIN en MAX (liter) filter
(liter)
2.5FT B5254T11 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 1,3 5,5

2.5 B5254T10 Viscositeit: SAE 0W-30 1,3 5,5

3.2 B6324S5 1,2 6,8

T6 B6304T4 1,2 6,8

D3 D5204T2 1,0 5,9

D5 D5244T10 1,0 5,9

2.0 B4204S3 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 0,8 4,3

2.0F B4204S4 Viscositeit: SAE 5W-30 0,8 4,3


Onder ongunstige omstandigheden
2,5T B4204T6 0,6 4,1
ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken
1.6D D4164T 1,0 3,8

08

317
08 Specificaties

Vloeistoffen en smeermiddelen

Overige vloeistoffen en smeermiddelen


Handgeschakelde versnellingsbak Hoeveelheid (liter) Voorgeschreven versnellingsbakolie
MMT6 1,7

MTX75 1,8 BOT 350M3

M66 1,9

Automatische versnellingsbak Hoeveelheid (liter) Voorgeschreven versnellingsbakolie


MPS6 7,3
BOT 341
TF-80SC 7,0

Vloeistof Systeem Hoeveelheid (liter) Voorgeschreven kwaliteit


Koelvloeistof 2.0, 2.0F 7,8
Door Volvo aanbevolen koelvloeistof
2.0T, 2.5, 2.5FT, 3.2 en T6 8,9 aangelengd met 50 % waterA, zie ver-
pakking.
D3 en D5 8,9

Remvloeistof Remsysteem 0,6 DOT 4+

Stuurbekrachtigingsvloeistof Stuurbekrachtiging – WSS M2C204-A2 of een vergelijkbaar


product.

Ruitensproeiervloeistof Auto’s met koplampsproeiers 6,5 Door Volvo aanbevolen ruitensproeier-


Auto’s zonder koplampsproeiers 4,5 antivries aangelengd met water.
08

318
08 Specificaties

Vloeistoffen en smeermiddelen

Vloeistof Systeem Hoeveelheid (liter) Voorgeschreven kwaliteit


Brandstof Benzinemotor ca. 70 Benzine:zie pagina 233

Dieselmotor ca. 70 Dieselolie: zie pagina 233


A De waterkwaliteit dient te voldoen aan de norm STD 1285,1.

N.B.
Onder normale rijomstandigheden hoeft u
de versnellingsbakolie nooit te verversen.
Onder ongunstige rijomstandigheden moet
de olie mogelijk wel worden ververst, zie
pagina 318.

08

319
08 Specificaties

Brandstof

CO2-uitstoot en brandstofverbruik

V70 A B C

2.0 278 11,7 164 6,9 206 8,6

2.0FA 278 11,7 164 6,9 206 8,6

2.0FA 278 11,8 171 7,2 210 8,8

2.0T 259 11,1 148 6,4 189 8,1

2.0T 264 11,3 155 6,7 195 8,4

2.5T 299 12,5 157 6,6 209 8,8

2.5T 339 14,2 170 7,1 232 9,7

2.5FTA 299 12,5 157 6,6 209 8,8

2.5FTA 339 14,2 170 7,1 232 9,7


08
3,2 308 13,2 160 6,9 214 9,2

320
08 Specificaties

Brandstof

V70 A B C

3,2 AWD 320 13,9 169 7,3 224 9,7

T6 AWD 344 14,8 175 7,5 237 10,2

D3 188 7,2 119 4,6 144 5,5

D3 215 8,2 127 4,8 159 6,1

D5 177 6,7 125 4,7 144 5,4

D5 232 8,8 133 5,0 169 6,4

D5 AWD 255 9,7 148 5,6 187 7,1


A FlexiFuel-modellen kunnen op een willekeurige soort loodvrije benzine (95 RON) of op bio-ethanol (E85) rijden of op een mengsel daarvan. De auto neemt 30–40 % meer bij gebruik van E85 vanwege
de lagere energie-inhoud. De exacte toename in het brandstofverbruik hangt onder meer af van de rijstijl, de buitentemperatuur en de gebruikte brandstofkwaliteit.

08

``

321
08 Specificaties

Brandstof

XC70 A B C

3,2 AWD 326 14,0 181 7,8 234 10,1

T6 AWD 351 15,1 188 8,1 248 10,6

D3 201 7,7 127 4,8 154 5,9

D3 237 9,0 147 5,5 179 6,8

D5 AWD 247 9,4 145 5,5 182 6,9

D5 AWD 250 9,5 153 5,8 189 7,2

2.4D AWDA 247 9,4 145 5,5 182 6,9

2.4D AWDA 250 9,5 153 5,8 189 7,2


A Bepaalde markten

Brandstofverbruik en uitstoot van ciale EU-rijcycli1, die gelden voor een auto met
A = stadsverkeer (l/100 km) rijklaar gewicht in standaarduitvoering zonder
08 kooldioxide
B = snelwegrit (l/100 km) De brandstofverbruiks- en emissiewaarden in extra uitrusting. Afhankelijk van de uitrusting
de bovenstaande tabel zijn gebaseerd op spe- neemt het autogewicht toe. Dit alsook de mate
C = combinatierit (l/100 km)

322
08 Specificaties

Brandstof

van belading van de auto zorgt voor een ver- van de auto en waarop de verbruikscijfers in de
hoging van het brandstofverbruik en de uit- tabel gebaseerd zijn.
stoot van kooldioxide.
Waar u op moet letten
Er zijn meerdere oorzaken aan te geven voor Tips voor de bestuurder om het brandstofver-
een verhoogd brandstofverbruik ten opzichte bruik te beperken:
van de tabelwaarden. Daarbij valt te denken
aan factoren als: • Rijd rustig en voorkom onnodig optrekken
en krachtig remmen.
• uw rijstijl.
• Houd de juiste bandenspanning aan en
• de grotere rolweerstand als u kiest voor controleer regelmatig of dat nog steeds zo
grotere wielen dan de standaardwielen op is – houd voor de beste resultaten de zoge-
de basisuitvoering van het model. heten ECO-bandenspanning aan, zie de
• de grotere luchtweerstand bij hogere snel- bandenspanningstabel op pagina 262.
heden. • De bandenkeuze is mogelijk van invloed op
• de brandstofkwaliteit, de weg- en ver- het brandstofverbruik – informeer bij uw
keersomstandigheden, de weersgesteld- dealer naar passende banden.
heid en de staat van de auto. Zie pagina 12 en 228 voor meer informatie en
Ook wanneer u slechts enkele van de hier meer tips.
genoemde tips opvolgt, is al een aanzienlijk
Zie pagina 232 voor meer algemene informatie
lager brandstofverbruik mogelijk. Raadpleeg
over brandstof.
voor meer informatie de richtlijnen waar eerder
aan gerefereerd werd1.
Er zijn grote afwijkingen in het brandstofver-
bruik mogelijk bij een vergelijking met de EU-
rijcycli1 die gehanteerd worden bij certificering

1 De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op twee gestandaardiseerde rijcycli in laboratoriummilieu (“EU-rijcycli”) conform de EU-richtlijn 80/1268/EEC (Euro 4), EU Regulation no 682/2008 08
(Euro 5) alsmede UN ECE Regulation no 101. Deze richtlijnen bevatten informatie over de rijcycli stadsverkeer en snelwegrit. - Stadsverkeer – de meting begint met een koude start van de motor.
Het betreft hier een gesimuleerde rit. - Snelwegrit - de auto moet optrekken en afremmen bij snelheden van 0–120 km/h. Het betreft hier een gesimuleerde rit. – Bij een V70 met motortype D5 in
combinatie met een zestraps handbak geldt normaal de 2e versnelling als wegrijversnelling. De waarde voor combinatierit, die in de tabel staat, is zoals wettelijk bepaald werd een combinatie van
een stadsrit en een snelwegrit. CO2-uitstoot - om de uitstoot van kooldioxide te berekenen tijdens de twee rijcycli worden alle uitlaatgassen opgevangen. Deze worden vervolgens geanalyseerd en
leiden tot de gespecificeerde waarde voor de CO2-uitstoot.

323
08 Specificaties

Wielen en banden, maten en spanning

Goedgekeurde maten staande tabel staan alle goedgekeurde combi- laandrijving (FWD) of vierwielaandrijving (AWD)
In bepaalde landen staan niet alle goedge- naties velg- en bandcombinaties alsook de alsook het type versnellingsbak vereist. Voor
keurde maten aangegeven op het kenteken- minimaal toelaatbare lastindex (LI) en -snel- meer informatie over deze gegevens, zie
bewijs of andere autopapieren. In de onder- heidsklasse (SS). Voor het juiste gebruik van de pagina 306.
tabel zijn gegevens over de motor, de voorwie-

V70 FWD/ handb./ LI SS 205/60R16 225/55R16 225/50R17 245/45R17 245/40R18


Motor AWD autom. 7Jx16x50 7Jx16x50 7Jx17x50 8Jx17x55 8Jx18x55
7,5Jx17x55
T6 B6304T4 AWD autom. 95 W - Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ

3.2 B6324S5 FWD autom. 94 V - Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ

3.2 B6324S5 AWD autom. 95 V - Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ

D5 D5244T10 FWD handb./ 94 V - Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ


autom.

D5 D5244T10 AWD autom. 95 V - Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ

D3 D5204T2 FWD handb. 94 V Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ

autom. 94 H

2.5T B5254T10 FWD handb./ 94 V Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ


autom.

2.5T B5254T11 FWD handb./ 94 V Ⴋ Ⴋ Ⴋ - -


08 autom.

324
08 Specificaties

Wielen en banden, maten en spanning

V70 FWD/ handb./ LI SS 205/60R16 225/55R16 225/50R17 245/45R17 245/40R18


Motor AWD autom. 7Jx16x50 7Jx16x50 7Jx17x50 8Jx17x55 8Jx18x55
7,5Jx17x55
2.0T B4204T6 FWD handb./ 92 V Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ
autom.

2.0 B4204S3 FWD handb./ 92 H Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ


autom.

2.0F B4204S4 FWD handb./ 92 H Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ


autom.

D2 D4164T FWD handb. 92 H Ⴋ - - - -

XC70 FWD/ handb./ LI SS 215/65R16 235/55R17 235/50R18 235/45R19


Motor AWD autom. 7Jx16x50 7,5Jx17x55 7,5Jx18x55 8Jx19x55
T6 B6304T4 AWD autom. 96 V Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ

3.2 B6324S5 FWD autom. 96 V Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ

3.2 B6324S5 AWD autom. 96 V Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ

D5 D5244T10 AWD handb. 96 V Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ

autom. 96 H

D3 D5204T2 AWD handb./ 96 H Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ


autom. 08

2.4D D5244T16 AWD autom. 96 H Ⴋ Ⴋ Ⴋ Ⴋ

``

325
08 Specificaties

Wielen en banden, maten en spanning

Goedgekeurde bandenspanningswaarden

Variant Bandenmaat Snelheid Belading, 1–3 inzittenden Max. belading ECO-ban-


V70 (km/h) denspan-
ningA
Voor Achter Voor Achter Voor/achter
(kPa)B (kPa) (kPa) (kPa) (kPa)
3.2 225/55 R 16 0-160 230 210 260 260 260
T6 225/50 R 17 160 + 280 280 300 300 -
245/45 R 17

245/40 R 18 0-160 230 210 260 260 260

160 + 270 270 290 290 -

D5 225/55 R 16 0-160 220 210 260 260 260


225/50 R 17, 160 + 260 260 270 270 -
245/45 R 17

245/40 R 18 0-160 230 210 260 260 260

160 + 260 260 270 270 -

08

326
08 Specificaties

Wielen en banden, maten en spanning

Variant Bandenmaat Snelheid Belading, 1–3 inzittenden Max. belading ECO-ban-


V70 (km/h) denspan-
ningA
Voor Achter Voor Achter Voor/achter
(kPa)B (kPa) (kPa) (kPa) (kPa)
2.0 225/55 R 16 0-160 220 210 260 260 260
2.0F 225/50 R 17 160 + 260 260 270 270 -
2.5 245/45 R 17
D2 245/40 R 18 0-160 230 210 260 260 260
D3
160 + 260 260 270 270 -

205/60 R 16 0-160 230 210 260 260 260

160 + 270 270 290 290 -

Compact reservewiel (Tempo- max. 80 420 420 420 420 -


rary Spare)
A Zuinig rijden.
B In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa).

08

``

327
08 Specificaties

Wielen en banden, maten en spanning

Variant Bandenmaat Snelheid Belading, 1–3 inzittenden Max. belading ECO-ban-


XC70 (km/h) denspan-
ningA
Voor Achter Voor Achter Voor/achter
(kPa)B (kPa) (kPa) (kPa) (kPa)
Alle moto- 215/65 R 16 Tot 160 230 230 260 260 260
ren
235/55 R 17 160 + 240 240 280 280 -
235/50 R 18
235/45 R 19

Compact reservewiel (Tempo- max. 80 420 420 420 420 -


rary Spare)
A Zuinig rijden.
B In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa).

08

328
08 Specificaties

Elektrisch systeem

Elektrisch systeem De accucapaciteit is afhankelijk van de uitrus- BELANGRIJK


Op de auto zit een wisselstroomdynamo met ting op de auto.
Let er bij het vervangen van de accu op, dat
spanningsregelaar. Het elektrische systeem is de nieuwe accu dezelfde koudestartcapa-
enkelpolig en gebruikt het chassis en het citeit en reservecapaciteit als de originele
motorblok als geleiders. accu heeft (zie sticker op de accu).

Accu
Spanning (V) Koudestartvermogen, Reservecapaciteit
CCA, Cold Cranking Amperes (A) (minuten)
12 520–800 100–160

12 520–700 100–135

12 700–800 135–160

08

329
08 Specificaties

Typegoedkeuring

Afstandsbedieningssysteem
Land
A, B, CY, CZ, D, DK,
E, EST, F, FIN, GB, Hierbij ver-
GR, H, I, IRL, L, LT, klaart Delphi dat het
LV, M, NL, P, PL, S, gebruikte transpon-
SK, SLO dersleutelsysteem in
overeenstemming is
IS, LI, N, CH
met de essentiële
HR eigenschappen en
overige relevante
bepalingen zoals
beschreven in de
EU-richtlijn 1999/5/
EG.

ROK Delphi 15-07-2003,


Duitsland R-
LPD1-03-0151

BR

RC
08
CCAB06LP1940T4

330
08 Specificaties

Displaysymbolen

Algemene informatie Displaysymbolen Controle- en informatiesymbolen op


Er worden tal van verschillende displaysymbo- instrumentenpaneel
Controle- en waarschuwingssymbolen
len gebruikt in de auto. De symbolen zijn Sym- Betekenis Pagina
onderverdeeld in waarschuwings-, controle- op instrumentenpaneel
bool
en informatiesymbolen. Hier volgt een over- Sym- Betekenis Pagina
zicht van de meest voorkomende symbolen bool Storing in ABL-sys- 74, 87
met hun betekenis en een verwijzing naar de teem*
pagina(’s) in het boek waar u meer informatie Lage oliedruk 75
kunt vinden. Voor meer informatie over de sym- Uitlaatgasreinigings- 74
bolen en displaymeldingen, zie pagina 74, 75 Handrem 75, 127, systeem
en 140. 128 Storing in ABS-sys- 74, 124
Het rode waarschuwingssymbool gaat Airbags - SRS 19, 75 teem
branden, wanneer er een storing geregistreerd Mistachterlicht aan 74, 89
is die mogelijk van invloed is op de veiligheid Gordelwaarschuwing 16, 75
en/of rijeigenschappen van de auto. Er ver-
schijnt tegelijkertijd een verklarende melding Stabiliteitsregeling, 74, 125,
op het informatiedisplay. Dynamo laadt niet bij 75 DSTC; afdalingsrem- 177
regeling
Het oranje informatiesymbool gaat Storing in remsys- 75, 124
branden en er verschijnt een verklarende tekst Voorgloeifunctie 74
teem motor (diesel)
op het informatiedisplay, wanneer er een afwij-
king in een van de autosystemen is opgetre- Waarschuwing, 19, 30, Laag peil in brand- 74, 152
den. Het oranje informatiesymbool kan ook Safety mode 75, 77 stoftank
gaan branden in combinatie met andere sym-
bolen. Informatie, lees dis- 74
playmelding

Groot licht aan 74, 87


08

``

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 331


08 Specificaties

Displaysymbolen

Sym- Betekenis Pagina Sym- Betekenis Pagina Sym- Betekenis Pagina


bool bool bool
Richtingaanwijzers 74 Adaptieve cruisecon- 183, 189 ABL* 87
links trol*; afstandscon-
trole* (Distance Alert)
Richtingaanwijzers 74
rechts Adaptieve cruisecon- 183, 189 Tankvulklep rechts 231
trol*; afstandscon-
Overige informatiesymbolen op trole* (Distance Alert) Accuspanning laag 152
instrumentenpaneel
Adaptieve cruisecon- 183
Sym- Betekenis Pagina trol* Handrem 128
bool
Adaptieve cruisecon- 179, 183, Regensensor* 96
Radarsensor* 187, 196
trol* 187
Driver Alert System* 199, 200
Adaptieve cruisecon- 187
trol*
Camerasensor*; 196, 200,
Adaptieve cruisecon- 187, 190 lasersensor* 202
Driver Alert System*; 200, 202
trol*; afstandscon-
Lane Departure War-
trole* (Distance Alert)
Auto Brake*; 190, 196 ning*
Adaptieve cruisecon- 187, 190 afstandscontrole*
trol*; afstandscon- (Distance Alert); Col- Driver Alert System*; 202
trole* (Distance Alert) lision Warning* Lane Departure War-
ning*
Adaptieve cruisecon- 187 Motor- en interieur- 152
trol* verwarming op Driver Alert System*; 200
08
Tijd voor pauze
G025102

brandstof*

332 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.


08 Specificaties

Displaysymbolen

Informatiesymbolen op display Informatiesymbolen op display


middenconsole plafondconsole
Sym- Betekenis Pagina Sym- Betekenis Pagina
bool bool
Audiobestanden 160 Gordelwaarschuwing 17

Map op cd 160 Airbag passagiers- 22, 23


stoel, geactiveerd
Verkeersinformatie 163
Airbag passagiers- 23
Telefoon* 215, 221 stoel, gedeactiveerd

BluetoothTM-hand- 216, 218


sfree*

Parkeerhulp* 204

08

* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 333


09 Alfabetisch register

09

A Actief chassis (FOUR-C).......................... 178 beperkt alarmniveau............................. 66


Actieve koplampen (ABL).......................... 87 deactiveren........................................... 65
Aanbevolen veiligheidzitjes, tabel.............. 33 geactiveerd alarm uitschakelen............ 66
Actieve xenonkoplampen.......................... 87
Aanhanger............................................... 244 tijdelijk uitschakelen.............................. 66
Adaptatie................................................. 114
kabel................................................... 244 Alarmlichten............................................... 89
rijden met een aanhanger................... 244 Adaptieve cruisecontrol........................... 181
Alarmsysteem testen................................. 66
radarsensor......................................... 185
Aanpassen, lichtbundel............................. 92 Alcoholslot............................................... 107
Storingen opsporen............................ 186
Aanrijding................................................... 30 Allergenen................................................ 144
Afstandsbediening HomeLinkŸ
Aanstekeropening.................................... 213 programmeerbaar .............................. 130 All Wheel Drive (vierwielaandrijving)........ 122
ACC – Adaptieve cruisecontrol................ 181 Afstandscontrole...................................... 189 Antislipregeling........................................ 176
ACC gedeactiveerd.................................. 179 Airbag Antispin ................................................... 176
Accu................................................. 286, 329 activeren/deactiveren, PACOS............. 22 Approach-verlichting................................. 91
onderhoud.......................................... 286 bestuurders- en passagierszijde.......... 20
Audio
starten met hulpaccu.......................... 115 deactiveren met sleutel......................... 22
achterste bedieningspaneel............... 156
symbolen op de accu......................... 286 AIRBAG ............................................... 20, 21 hoofdtelefoonaansluiting.................... 156
transpondersleutel/PCC....................... 54
Airbagsysteem .......................................... 19 instellingen.......................................... 156
waarschuwingssymbolen................... 286
Airconditioning......................................... 148 surround............................................. 155
Achterklep.................................................. 61
algemene informatie........................... 143 Audiosysteem.......................................... 155
openen.................................................. 61
Airconditioning, AC.................................. 148 functies............................................... 156
vergrendelen/ontgrendelen.................. 60
overzicht............................................. 155
Achterruit, elektrische verwarming.......... 102 Alarm.......................................................... 65
activeren............................................... 65 Auto
Achterste bedieningspaneel klimaatinstelling.................................. 147
alarmindicatie....................................... 65
audiosysteem..................................... 156
alarmsignalen........................................ 66 Autobekleding.......................................... 299
Achteruitkijkspiegel.................................. 102 alarmsysteem controleren.................... 49 Automatische hervergrendeling................. 59
autodimfunctie.................................... 103 alarmsysteem testen............................ 66
Automatische motorrem.......................... 125

334
09 Alfabetisch register

09

Automatische schakelblokkering deactive- Banden Beslaande koplampglazen


ren............................................................ 119 bandenreparatie................................. 264 condens.............................................. 297
Automatische vergrendeling...................... 59 draairichting........................................ 254 Beslagen ruiten........................................ 148
maten.................................................. 324 ontwasemen....................................... 143
Automatische versnellingsbak................. 116
onderhoud.......................................... 254 ontwasemen met blaasmonden......... 150
aanhanger........................................... 245
rijeigenschappen................................ 254 timerfunctie......................................... 148
handmatig schakelen (Geartronic)...... 117
slijtage-indicator................................. 255
slepen en bergen................................ 250 Beveiliging tegen overbelasting, schuif-
snelheidsaanduidingen....................... 257
Automatische wasstraten........................ 297 dak........................................................... 106
spanning..................................... 262, 324
Auto wassen............................................ 297 specificaties................................ 257, 324 Bio-ethanol E 85...................................... 233

AUX.......................................................... 155 winterbanden...................................... 256 Blaasmonden........................................... 145

AWD, vierwielaandrijving......................... 122 Bedieningsknoppen BLIS, Blind Spot Information System...... 207
middenconsole................................... 136 BLIS-systeem (Blind Spot Information Sys-
Bedieningspaneel verlichting..................... 86 tem).......................................................... 207
B Bedrijfsrem.............................................. 123 Blokkering achteruitversnelling................ 116
Bellen............................................... 216, 221 Bluetooth
Bagagenet............................................... 240
Benzinekwaliteit....................................... 233 gesprek naar mobiel........................... 217
Bagagerolhoes......................................... 242 handsfree............................................ 215
Bergen..................................................... 251
Bagageruimte microfoon dempen............................. 217
bagagenet........................................... 240 Berichten en symbolen
Boordcomputer....................................... 174
bagagerolhoes.................................... 242 Afstandscontrole................................ 190
Collision Warning met Auto Brake...... 196 Botsing, zie Aanrijding............................... 30
krikpunten........................................... 237
veiligheidsrek...................................... 241 Driver Alert Control............................. 200 Brandstof................................................. 232
verlichting............................................. 91 Lane Departure Warning..................... 202 brandstofbesparing............................ 262
Berichten en symbolen voor adaptieve brandstoffilter..................................... 234
Bagage verankeren (Lading vervoeren)... 237
cruisecontrol............................................ 187 brandstofverbruik............................... 320

Berichten op instrumentenpaneel............ 140 Buitenafmetingen..................................... 308

335
09 Alfabetisch register

09

Buitenspiegels......................................... 101 D Elektrisch bedienbaar schuifdak.............. 105


Buitenspiegels resetten........................... 102 Elektrisch bedienbare ruiten...................... 99
DAB, menusysteem................................. 168
Elektrisch bedienbare ruiten resetten...... 100
DAB-radio................................................ 166
Elektrisch bedienbare stoel....................... 81
C Dagtellers................................................... 77
elektrische aansluiting............................. 214
Dakbelasting, max. gewicht .................... 309
Camerasensor......................................... 195 Elektrische aansluiting
Dashboardkastje...................................... 213 bagageruimte...................................... 239
Chassisstanden....................................... 178
vergrendelen......................................... 60 voorstoel............................................. 214
Claxon........................................................ 85
Dieselolie................................................. 233 Elektrische parkeerrem............................ 127
Claxonneren............................................... 85
Displayverlichting....................................... 86 automatisch lossen............................. 128
Clean Zone Interior Package (CZIP)........ 144 handmatig lossen............................... 128
Dolby Surround Pro Logic II.................... 155
CO2-uitstoot ............................................ 320 lage accuspanning.............................. 127
Doorluchtfunctie................................ 59, 144
Collision Warning..................................... 192 Elektrische verwarming
Doorwaaddiepte...................................... 228
radarsensor................................. 185, 192 achterruit............................................. 102
Driver Alert Control.................................. 198 buitenspiegels..................................... 102
Collision Warning met Auto Brake*.......... 192
Driver Alert System.................................. 198 stoelen en achterbank........................ 147
Condens aan binnenkant lampglazen..... 297
DSTC, zie ook Stabiliteitssysteem........... 176 Elektrisch inklapbare buitenspiegels....... 101
Contactsleutels.......................................... 78
Elektronische startblokkering.................... 46
Controleren en bijvullen, koelvloeistof..... 274
Etiketten................................................... 306
Cruisecontrol........................................... 179 E Extra verwarming..................................... 154
CZIP (Clear Zone Interior Package)......... 144
ECC, elektronische klimaatregeling......... 146 Extra verwarming (diesel)......................... 154
ECO-bandenspanning............................. 262
EHBO-kit ................................................. 263
EHBO-set................................................. 263

336
09 Alfabetisch register

09

F telefoonvolume................................... 222 HomeLinkŸ .............................................. 130


wissel-................................................. 222 Hoofdsteun
FlexiFuel................................................... 113 Gevarendriehoek..................................... 263 middelste zitplaats achterbank............. 82
adaptatie............................................. 114 omklappen...................................... 83, 84
Gewichten
FM, menusysteem................................... 165 rijklaar gewicht.................................... 309 Hoofdtelefoonaansluiting......................... 156
Follow Me home-verlichting...................... 91 Glazen Houder voor boodschappentassen ........ 239
FOUR-C – Actief chassis......................... 178 gelaagd/verstevigd............................... 99
FSC, milieulabel......................................... 13 Gloeilampen, zie Verlichting.................... 277
Gloeilampen achterlamphuis: I
positie................................................. 281
G Gordelwaarschuwing................................. 17
IAQS – Interior Air Quality System........... 144
IC-systeem – Inflatable Curtain................. 26
Geartronic................................................ 117 Groot licht/dimlicht, zie Verlichting............ 86
IDIS – Intelligent Driver Information Sys-
Geïntegreerde telefoon............................ 221 tem........................................................... 223
Gelaagd glas.............................................. 99
H IMEI-nummer........................................... 224
Geluidssterkte In de was zetten....................................... 298
beltoon, telefoon................................. 217 Handgeschakelde versnellingsbak.......... 116 Informatiedisplays...................................... 73
telefoon............................................... 217 slepen en bergen................................ 250
Informatie- en waarschuwingssymbolen... 74
telefoon/mediaspeler.......................... 217 Handmatig schakelen (Geartronic).......... 117
Informatietoets, PCC................................. 49
Gereedschap........................................... 260 Handrem.................................................. 127
Instructieboekje, milieulabel...................... 13
Gesprek in de wacht zetten..................... 222 HDC......................................................... 125
Instrumenten, schakelaars en bediening... 70
Gesprekken Hill Descent Control................................. 125
functies tijdens lopende gesprek- Instrumentenoverzicht
Hogedruksproeiers koplampen................. 97 auto met stuur links.............................. 70
ken.............................................. 221, 222
gebruik........................................ 216, 221 Hoge motortemperatuur.......................... 244 auto met stuur rechts........................... 72
inkomende.................................. 216, 222

337
09 Alfabetisch register

09

Instrumentenpaneel................................. 140 Kinderzitje.................................................. 31 krikpunten........................................... 237


Instrumentenverlichting, zie Verlichting..... 86 Kleurcode, lak.......................................... 301 lading op het dak................................ 236

Interieurcomfort....................................... 212 Klimaatregeling........................................ 143 Lak


algemene informatie........................... 143 kleurcode............................................ 301
Interieurfilter............................................. 144
sensoren............................................. 143 schade en herstel............................... 301
Interieurverlichting, zie Verlichting............. 90
Klok, instellen............................................. 77 Lampen, zie Verlichting............................ 277
Interieurverwarming
Knipperlichten............................................ 89 Lampjes................................................... 177
op brandstof....................................... 151
Knippersignalen, PCC............................... 49 Lane Departure Warning.......................... 201
Intervalstand.............................................. 96
Koelsysteem............................................ 228 Lekke band, zie Banden.......................... 260
iPodŸ, aansluiting.................................... 158
Kofferbak Leren bekleding, reinigingsvoorschriften. 299
lading vervoeren................................. 236 Lichtbundel aanpassen.............................. 92
K Kompas................................................... 104 Active Bending Lights .......................... 92
halogeenkoplampen............................. 92
kalibreren............................................ 104
Katalysator............................................... 232 zone instellen...................................... 104 Luchtverdeling................................. 145, 150
bergen................................................. 250
Koplampen.............................................. 277
Keuzehendelblokkering........................... 118
Koplamphoogteregeling............................ 86
Keuzehendelblokkering, mechanisch uit-
Koudemiddel........................................... 143
M
schakelen................................................. 119
Krik........................................................... 260 Make-upspiegel................................. 91, 214
Keyless drive...................................... 56, 111
Max. dakbelasting .................................. 309
Kinderen.................................................... 31
Meldingen op informatiedisplay............... 176
kinderslot..............................................
kinderzitjes en SIPS-airbags.................
39
24
L Meldingen voor BLIS............................... 209
positie in de auto.................................. 31 Lading vervoeren Menu- en meldingsfuncties..................... 136
veiligheid............................................... 31 algemene informatie........................... 236
Kinderslot................................................... 64 bagageruimte...................................... 236

338
09 Alfabetisch register

09

Menusysteem Motorruimte Ontgrendelen


DAB.................................................... 168 koelvloeistof........................................ 274 van de binnenzijde................................ 59
FM....................................................... 165 olie...................................................... 272 van de buitenzijde................................. 59
Meters op het instrumentenpaneel overzicht............................................. 271 Ontwaseming........................................... 148
brandstofmeter..................................... 74 stuurbekrachtigingsvloeistof............... 275
Opbergmogelijkheden in passagiers-
snelheidsmeter..................................... 74 Motorspecificaties................................... 314 ruimte....................................................... 212
toerenteller............................................ 74 Motorverwarming..................................... 113 opblaasgordijn........................................... 26
Middenconsole........................................ 136 op brandstof....................................... 151
Openen, motorkap................................... 270
Milieulabel, FSC, instructieboekje............. 13
Oververhitting.......................................... 244
Mistlichten
achter.................................................... 89 N
P
vóór....................................................... 88
Noodoproepen......................................... 221
Mistlichten, aan/uit.................................... 88
Nooduitrusting
Mobiele telefoon PACOS....................................................... 22
gevarendriehoek................................. 263
aansluiten........................................... 218 PACOS, schakelaar voor activering/deac-
handsfree............................................ 215 tivering....................................................... 22
telefoon registreren............................. 215
Motor
O Paniekfunctie............................................. 48
Park Assist............................................... 204
oververhitting...................................... 244 Olie, zie ook Motorolie............................. 316 sensoren voor Park Assist.................. 206
starten................................................. 111
Oliepeil laag............................................. 272 Passagiersruimte..................................... 212
Motorolie.......................................... 271, 316
Omklappen, ruggedeelte achterbank........ 83 PCC (Personal Car Communicator)
filter..................................................... 272
Onderhoud bereik transpondersleutel............... 49, 50
hoeveelheden..................................... 316
roestwering......................................... 299 functies................................................. 48
oliekwaliteit......................................... 316
ongunstige rijomstandigheden........... 316 Peilstok, elektronisch............................... 273
Poetsen.................................................... 298

339
09 Alfabetisch register

09

Powershift-versnellingsbak.............. 119, 250 Reservewiel.............................................. 260 S


Privacy locking........................................... 52 compact reservewiel........................... 260
Richtingaanwijzers..................................... 89 Safelock-functie......................................... 62
Provisorische bandenreparatie................ 264
deactiveren........................................... 62
Rijadviezen............................................... 228
onderbreking........................................ 62
Rijden....................................................... 228
R
Safety mode.............................................. 30
koelsysteem........................................ 228
met een aanhanger............................. 244 Schoonmaken
Radarsensor............................................ 181 met geopende achterklep................... 229 automatische wasstraten................... 297
beperkingen........................................ 185 auto wassen....................................... 297
Rijden met een aanhanger
Recirculatie.............................................. 148 bekleding............................................ 299
kogeldruk............................................ 309
veiligheidsgordels............................... 299
Regensensor.............................................. 96 trekgewicht......................................... 309
velgen................................................. 298
Relais- en zekeringenkastje, zie Zekerin- Rijden tijdens de winter........................... 229
Schuifdak
gen........................................................... 289 Rijeigenschappen aanpassen.................. 178 beveiliging tegen overbelasting.......... 106
Rem- en koppelingsvloeistof................... 275 Rijklaar gewicht........................................ 309 openen en sluiten............................... 105
Remlichten................................................. 88 Roestwering............................................. 299 ventilatiestand..................................... 105
zonnescherm...................................... 106
Remmen.................................................. 123 Roetfilter.................................................. 234
antiblokkeerremsysteem, ABS........... 123 Serviceprogramma.................................. 270
Roetfilter vol............................................. 234
elektrische parkeerrem....................... 127 Signaalingang, externe............................ 155
noodremlichten..................................... 88 Rugleuning................................................. 80
voorstoel, omklappen........................... 80 Simkaart................................................... 224
remkrachtverhoging bij noodstops,
EBA .................................................... 123 Ruiten en spiegels..................................... 99 SIPS-airbag............................................... 24
remlichten............................................. 88 Ruitensproeiers.......................................... 97 SIPS-airbags.............................................. 24
remsysteem........................................ 123 Sleepoog.................................................. 251
Ruitensproeiervloeistof, bijvullen............. 285
remvloeistof bijvullen.......................... 275
Ruitenwissers............................................ 96 Slepen...................................................... 250
symbolen op instrumentenpaneel...... 124
regensensor.......................................... 96 sleepoog............................................. 251

340
09 Alfabetisch register

09

Sleutel........................................................ 46 Stadslichten vóór en achterlichten............ 88 Storingsmeldingen voor adaptieve cruise-


Sleutelblad................................................. 50 Standverwarming..................................... 151 control...................................................... 187

Sleutelblokkering..................................... 118 accu en brandstof............................... 151 Storingsmeldingen voor BLIS.................. 209


op een helling parkeren...................... 151 Storingsmeldingen voor de afstandscon-
Sleutelloos starten (Keyless drive)..... 56, 111
tijd instellen......................................... 153 trole.......................................................... 190
Sleutelstanden........................................... 78
Startblokkering.......................................... 46 Stuurbekrachtiging, snelheidsafhanke-
Sloten
Starten met hulpaccu.............................. 115 lijke........................................................... 178
automatische vergrendeling................. 59
ontgrendelen......................................... 59 Steenslagplekken en krassen.................. 301 Stuurkrachtniveau, zie Stuurbekrachti-
vergrendelen......................................... 59 Stickers.................................................... 306 ging.......................................................... 178

Smeermiddelen........................................ 318 Stoel, zie Stoelen en achterbank............... 80 Stuurslot.................................................. 112

Smeermiddelen, hoeveelheden............... 318 Stoelen en achterbank............................... 80 Stuurwiel.................................................... 85


elektrische bediening............................ 81 stuurwielafstelling................................. 85
Spiegels
elektrische verwarming....................... 147 toetsenset............. 85, 136, 155, 179, 221
achteruitkijk-....................................... 102
geventileerde voorstoelen.................. 146 toetsenset adaptieve cruisecontrol.... 183
buiten-................................................ 101
elektrische verwarming....................... 102 hoofdsteunen achterbank..................... 82 Stuurwiel afstellen...................................... 85
elektrisch inklapbare........................... 101 ruggedeelte achterbank omklappen..... 83 Surround.................................................. 155
kompas............................................... 104 rugleuning voorstoel omklappen.......... 80
Symbolen
Spin Control............................................. 176 Stoel met geheugenfunctie........................ 81 controlesymbolen................................. 74
Sproeiers Storingen in de adaptieve cruisecontrole informatiesymbolen.............................. 74
achterruit............................................... 97 opsporen.................................................. 186 waarschuwingssymbolen..................... 74
sproeiervloeistof, bijvullen.................. 285 Storingen in de camerasensor opsporen 195 Symbolen en meldingen
voorruit.................................................. 97 Storingsmeldingen Afstandscontrole................................ 190
Sproeikoppen, verwarmde........................ 97 Driver Alert Control............................. 200 Botswaarschuwing met brake sup-
Lane Departure Warning..................... 202 port..................................................... 196
Stabiliteits- en tractieregelsysteem......... 176
zie Berichten en symbolen................. 187 Driver Alert Control............................. 200
Stabiliteitssysteem................................... 176 Lane Departure Warning..................... 202

341
09 Alfabetisch register

09

Symbolen en meldingen voor adaptieve Temperatuur Typegoedkeuring, transpondersleutelsys-


cruisecontrol............................................ 187 werkelijke temperatuur....................... 143 teem......................................................... 330
Temperatuurregeling............................... 148
Timer........................................................ 148
T Toetsensets op stuurwiel... 85, 136, 179, 221
U
Tanken..................................................... 231 Totaalgewicht.......................................... 309 Uitstoot van kooldioxide.......................... 235
tankdop............................................... 231 Traction Control....................................... 176 USB, aansluiting...................................... 158
tanken................................................. 231
Transmissie.............................................. 116
tankvulklep, elektrisch openen........... 231
Transponder.............................................. 99
V
tankvulklep, handmatig openen......... 231
Telefoon Transpondersleutel.................................... 46
aan/uit................................................. 221 afneembaar sleutelblad........................ 50 Veiligheidsgordel
aansluiten........................................... 218 batterij vervangen................................. 54 achterbank............................................ 18
bellen.................................................. 216 bereik transpondersleutel..................... 49 gordelspanners..................................... 18
beltoon................................................ 222 functies................................................. 48
Veiligheidsgordels...................................... 16
berichten............................................. 223 Transpondersleutelsysteem, typegoed-
Veiligheidsrek........................................... 241
geïntegreerd, overzicht....................... 221 keuring..................................................... 330
gesprek beantwoorden....................... 217 Veiligheidszitje........................................... 31
Trekgewicht............................................. 309
handsfree............................................ 215 aanbevolen........................................... 33
Trekhaak.................................................. 246 afmetingscategorieën voor veiligheids-
inkomende gesprekken...................... 216
afneembaar, aanbrengen ................... 247 zitjes met ISOFIX-bevestigingssys-
Simkaart.............................................. 224
afneembaar, verwijderen ................... 248 teem...................................................... 39
telefoonboek....................................... 218
specificaties........................................ 246 bovenste bevestigingspunten voor kin-
telefoonboek, sneltoets...................... 218
telefoon registreren............................. 215 Trekinrichting, zie Trekhaak..................... 246 derzitjes................................................ 42
Telefoonboek........................................... 223 Trillingsdemper........................................ 246
Type-aanduidingen.................................. 306

342
09 Alfabetisch register

09

geïntegreerd kinderzitje met twee stan- mistlichten............................................ 88 Vloeistoffen, hoeveelheden...................... 318


den........................................................ 37 stadslichten/parkeerlichten vóór en Vloeistoffen en oliën................................. 318
ISOFIX-bevestigingssysteem voor kin- achterlichten......................................... 88
Vloermatten............................................. 214
derzitjes................................................ 39 Verlichting, gloeilampen vervangen......... 277
Volgtijd instellen....................................... 189
Velgen achterlamphuis................................... 281
schoonmaken..................................... 298 achterlamphuis, richtingaanwijzer...... 281
bagageruimte...................................... 282
W
Ventilatie.................................................. 145
dimlicht, halogeen.............................. 278
Ventilator.................................................. 147
groot licht, halogeen........................... 279
Vergrendelen/ontgrendelen Waarschuwingsgeluid
groot licht, xenonlamp........................ 279
aan de binnenzijde................................ 59 Collision Warning................................ 192
kentekenplaatverlichting..................... 281
achterklep............................................. 60 make-upspiegel.................................. 282 Waarschuwingslampje
Vergrendelingsindicatie ............................ 46 mistlampen vóór................................. 280 adaptieve cruisecontrol...................... 181
richtingaanwijzer................................. 280 Collision Warning................................ 192
Verlichting................................................ 277
sidemarker.......................................... 280 stabiliteits- en tractieregelsysteem..... 176
"Approach"-verlichting......................... 91
Actieve xenonkoplampen..................... 87 stadslichten........................................ 279 Waarschuwingslampjes
automatische verlichting, interieur........ 91 Verlichting instrumentenpaneel................. 86 airbags (SRS)........................................ 75
bedieningsknoppen.............................. 90 dynamo laadt niet bij............................ 75
Versnellingsbak........................................ 116
displayverlichting.................................. 86 gordelwaarschuwing............................ 75
automatische...................................... 116
Follow Me Home-verlichting................. 91 lage oliedruk......................................... 75
handgeschakelde............................... 116
gloeilampen, specificaties.................. 282 parkeerrem aangezet............................ 75
Verwarmde sproeikoppen.......................... 97 storing in remsysteem.......................... 75
groot licht/dimlicht................................ 86
in interieur............................................. 90 Verwarming.............................................. 148 waarschuwing....................................... 75
instrumentenverlichting........................ 86 Verzorging................................................ 297 Waarschuwingssymbool, airbagsysteem. . 19
koplamphoogteverstelling.................... 86 Verzorging, leren bekleding..................... 299 Warmtereflecterende voorruit.................... 99
mistachterlicht...................................... 89
Vierwielaandrijving, AWD......................... 122 Water- en vuilafstotende laag.................... 99
Vlekken.................................................... 299

343
09 Alfabetisch register

09

Water- en vuilafstotende laag, schoonma- Z


ken........................................................... 299
Whiplash-letsel, WHIPS............................. 27 Zekeringen............................................... 289
algemene informatie........................... 289
WHIPS
houder in bagageruimte..................... 296
kinderzitje/comfortkussen.................... 27
relais-/zekeringenkastje in motor-
whiplash-letsel...................................... 27
ruimte.................................................. 290
Wielen vervangen........................................... 289
aanbrengen......................................... 260
Zekeringenkastje..................................... 289
reservewiel.......................................... 260
dashboardkastje................................. 293
sneeuwkettingen................................. 256
velgen................................................. 255 Zekeringentabel
verwisselen......................................... 259 zekeringen in motorruimte.................. 291

Wielen en banden.................................... 254 Zonnescherm, schuifdak......................... 106

Winterbanden.......................................... 256 Zuinig rijden............................................. 228

Wisselgesprek......................................... 222 Zwangere vrouwen, veiligheidsgordel....... 17

Wisserbladen........................................... 284
schoonmaken..................................... 285
servicestand....................................... 284
vervangen........................................... 284
vervangen achterklep......................... 285
Wissers en -sproeiers................................ 96

344
Kdakd8Vg8dgedgVi^dcIE&&,*'9jiX]!6I&%'%!Eg^ciZY^cHlZYZc!<ŽiZWdg\'%&%!8deng^\]i©'%%%"'%&%Kdakd8Vg8dgedgVi^dc

You might also like