Professional Documents
Culture Documents
Gebruikershandleiding Com 3
Gebruikershandleiding Com 3
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om
ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers voor- vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onder-
opgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw houdsinformatie in dit instructieboekje.
Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschrif-
ten en milieueisen te voldoen.
Inhoud
00 01 02
00 Inleiding 01 Veiligheid 02 Sloten en alarm
Belangrijke informatie................................. 8 Veiligheidsgordels .................................... 16 Transpondersleutel/sleutelblad................. 46
Volvo en het milieu.................................... 11 Airbags...................................................... 19 Privacy locking*......................................... 52
Airbag activeren/deactiveren*................... 22 Batterij vervangen transpondersleutel/
SIPS-airbags (zij-airbags) ........................ 24 PCC*......................................................... 54
Opblaasgordijnen (IC-systeem) ............... 26 Keyless drive*............................................ 56
WHIPS ...................................................... 27 Vergrendelen/ontgrendelen...................... 59
Activering van de veiligheidssystemen .... 29 Kinderslot.................................................. 64
Safety mode.............................................. 30 Alarm*....................................................... 65
Kinderen en veiligheid............................... 31
03 04 05
03 Bestuurdersmilieu 04 Comfort en rijplezier 05 Tijdens het rijden
Instrumenten, schakelaars en bediening. . 70 Menu- en meldingsfuncties.................... 136 Rijadviezen.............................................. 228
Sleutelstanden.......................................... 78 Klimaatregeling....................................... 143 Tanken.................................................... 231
Stoelen en achterbank.............................. 80 Motor- en interieurverwarming op brand- Brandstof................................................ 232
Stuurwiel................................................... 85 stof*......................................................... 151 Lading vervoeren.................................... 236
Verlichting................................................. 86 Extra verwarming*................................... 154 Bagageruimte.......................................... 240
Wissers en -sproeiers............................... 96 Audiosysteem......................................... 155 Rijden met een aanhanger...................... 244
Ruiten en spiegels..................................... 99 RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) Slepen en bergen.................................... 250
met twee beeldschermen* ..................... 169
Kompas*................................................. 104
Boordcomputer....................................... 174
Elektrisch bedienbaar schuifdak*............ 105
Stabiliteits- en tractieregelsysteem,
Alcoguard*.............................................. 107 DSTC....................................................... 176
Motor starten.......................................... 111 Rijeigenschappen aanpassen................. 178
Motor starten, FlexiFuel.......................... 113 Cruisecontrol*......................................... 179
Motor starten, hulpaccu.......................... 115 Adaptieve cruisecontrol*......................... 181
Versnellingsbakken................................. 116 Afstandscontrole*.................................... 189
Vierwielaandrijving, AWD (All Wheel Collision Warning with Auto Brake*........ 192
Drive)*...................................................... 122
Driver Alert System – DAC*..................... 198
Bedrijfsrem.............................................. 123
Driver Alert System – (LDW)*.................. 201
Afdalingsregeling, HDC (Hill Descent Con-
trol).......................................................... 125 Park Assist*............................................. 204
Parkeerrem.............................................. 127 BLIS* – Blind Spot Information System. . 207
Interieurcomfort...................................... 212
HomeLink *............................................ 130
Bluetooth handsfree*.............................. 215
Geïntegreerde telefoon*.......................... 221
06 07 08
06 Wielen en banden 07 Onderhoud en service 08 Specificaties
Algemene informatie .............................. 254 Motorruimte............................................ 270 Type-aanduidingen................................. 306
Wielen verwisselen ................................. 259 Gloeilampen............................................ 277 Maten en gewichten................................ 308
Bandenspanning .................................... 262 Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof. 284 Motorspecificaties................................... 314
Gevarendriehoek en EHBO-set*............. 263 Accu........................................................ 286 Motorolie................................................. 316
Provisorische bandenreparatie (TMK)* . . 264 Zekeringen.............................................. 289 Vloeistoffen en smeermiddelen............... 318
Verzorging............................................... 297 Brandstof................................................ 320
Wielen en banden, maten en spanning .. 324
Elektrisch systeem.................................. 329
Typegoedkeuring.................................... 330
Displaysymbolen..................................... 331
09
09 Alfabetisch register
Alfabetisch register................................. 334
7
Inleiding
Belangrijke informatie
Instructieboekje lezen verschillende behoeften op de diverse markten naar verwijst. Als de voetnoot naar tekst in een
en de landelijke en/of regionale wet- en regel- tabel verwijst, worden letters gebruikt in plaats
Inleiding geving. van cijfers.
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om het instructieboekje te Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of Displaymeldingen
lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt. opties/accessoires contact op met een Volvo- In de auto zijn displays aanwezig waarop mel-
Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt dealer. dingen kunnen worden weergegeven. Deze
u tips hoe u het beste in verschillende situaties displaymeldingen worden in het instructie-
Speciale teksten
met de auto kunt omgaan en leert u hoe u opti- boekje in iets groter formaat en in het grijs
maal gebruik kunt maken van alle mogelijkhe- weergegeven. Voorbeelden daarvan vindt u in
den die uw auto biedt. Besteed ook aandacht
WAARSCHUWING de menuteksten en displaymeldingen van het
aan de veiligheidsinstructies in het boekje. Teksten met het kopje WAARSCHUWING informatiedisplay (bijvoorbeeld Audio-
geven aan dat er gevaar voor letsel bestaat. instellingen).
De specificaties, constructiegegevens en
afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet Stickers
bindend. We behouden ons het recht voor om BELANGRIJK Er zitten verschillende soorten stickers in de
zonder voorafgaande mededeling wijzigingen auto om belangrijke informatie op een simpele
Teksten met het kopje BELANGRIJK geven
aan te brengen. aan dat er gevaar voor materiële schade en duidelijke manier over te dragen. De stickers
© Volvo Car Corporation bestaat. in de auto zijn van de onderstaande aflopende
waarschuwings-/informatiegraad.
Optie
Alle soorten opties staan aangegeven met een N.B.
sterretje* in het instructieboekje. Teksten met het kopje N.B. duiden op tips
en adviezen die het gebruik van bepaalde
Als aanvulling op de standaarduitrusting wor- mogelijkheden en functies vergemakkelij-
den in dit instructieboekje ook de opties (van ken.
fabriekswege gemonteerde uitrusting) en
bepaalde accessoires (ingebouwde extra uit-
rusting) beschreven. Voetnoot
In het instructieboekje komt informatie voor in
De uitrusting die in het instructieboek wordt de vorm van een voetnoot onder aan de
beschreven is niet op alle auto’s aanwezig – pagina. Deze informatie vormt een aanvulling
welke uitrusting aanwezig is hangt af van de op de tekst waar het nummer van de voetnoot
Belangrijke informatie
G031592
G031593
G031590
Zwarte ISO-symbolen in een oranje waarschu- Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel- Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
wingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart ding in een zwart of blauw waarschuwings- en ding in een zwart tekstveld.
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen
op een risico dat, bij het negeren van de waar- op een risico dat, bij het negeren van de waar- N.B.
schuwing, kan resulteren in ernstig letsel met schuwing, kan resulteren in materiële schade.
mogelijk dodelijke afloop. Het is mogelijk dat de stickers die in de
instructieboek staan geen exacte kopieën
zijn van de stickers die in de auto zitten. Ze
dienen alleen om aan te geven hoe de stic-
kers er bij benadering uitzien en waar ze
ongeveer zitten. De informatie die voor uw
auto geldt staat op de desbetreffende stic-
kers in/op uw auto.
9
Inleiding
Belangrijke informatie
10
Inleiding
G000000
Zorg voor het milieu is een van de kernwaarden Brandstofverbruik combineert met een uitermate efficiënte uit-
van Volvo Car Corporation die van invloed zijn De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun laatgasreiniging. In veel gevallen liggen uitlaat-
op alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een gasemissies ver onder de geldende normen.
onze klanten onze zorg voor het milieu delen. lager brandstofverbruik levert over het alge-
meen een geringere uitstoot van het broeikas- Schone lucht in passagiersruimte
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pol-
milieueisen en is bovendien geproduceerd in gas kooldioxide op.
len niet via de luchtinlaatopening in de passa-
een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met U als bestuurder kunt uw steentje bijdragen giersruimte kunnen dringen.
hulpbronnen omgaat. Volvo Car Corporation is aan een verlaging van het brandstofverbruik.
gecertificeerd volgens de milieunorm ISO Lees voor meer informatie de tekst onder het Een geavanceerd luchtreinigingssysteem,
14001 voor alle fabrieken en de meeste andere kopje Spaar het milieu. IAQS* (Interior Air Quality System), zorgt ervoor
eenheden. We eisen bovendien van onze dat de lucht die de passagiersruimte binnen-
samenwerkingspartners dat ze systematisch Efficiënte uitlaatgasreiniging komt schoner is dan de lucht buiten in het ver-
aan milieuzorg doen. Uw Volvo is gebouwd volgens het concept keer.
“Schoon aan binnen- en buitenkant” – een
concept dat een schone passagiersruimte
Het systeem bestaat uit een elektronische sen- Erkende Volvo-werkplaatsen en het • Gebruik vóór een koude start altijd de
sor en een koolstoffilter. De binnenkomende milieu motorverwarming*, als de auto hiermee is
lucht wordt continu gecontroleerd en als het Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaar- uitgerust – dit verbetert de startgewillig-
gehalte aan bepaalde schadelijke gassen zoals den scheppen voor een lange levensduur en heid, beperkt de slijtage bij koud weer en
koolmonoxide te hoog oploopt, wordt de lucht- een laag brandstofverbruik. Op die manier zorgt ervoor dat de motor sneller op
inlaat gesloten. Iets dergelijks kan zich voor- draagt u bij aan een schoner milieu. Wanneer bedrijfstemperatuur komt, waardoor het
doen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tun- brandstofverbruik en de uitstoot afnemen.
u de reparaties en het onderhoud aan de auto
nels. toevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo, • Bij hoge snelheden neemt het verbruik
wordt de auto een onderdeel van ons systeem. aanzienlijk toe vanwege de grotere lucht-
Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxi-
Volvo stelt duidelijke milieu-eisen aan de outil- weerstand – bij een verdubbeling van de
den, laaghangend ozon en koolwaterstoffen
lage van onze werkplaatsen om te voorkomen snelheid neemt de luchtweerstand met een
niet binnendringen. factor vier toe.
dat er schadelijke stoffen vrijkomen in het
Textielnorm milieu. Het personeel in de werkplaatsen van • Hanteer afvalstoffen die schadelijk voor het
Het interieur van een Volvo werd dusdanig Volvo beschikt over de kennis en het gereed- milieu zijn, zoals accu’s en olie, op een
vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel schap om optimale zorg voor het milieu te kun- milieuvriendelijke manier. Neem contact
is – ook voor mensen met contactallergieën of nen garanderen. op met een werkplaats bij twijfel over de
astma. Er is extra veel aandacht besteed aan juiste manier van verwerken van dergelijk
de selectie van milieuvriendelijke materialen. Spaar het milieu afval – geadviseerd wordt een erkende
Ze voldoen dan ook aan de eisen van de norm U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te Volvo-werkplaats.
Öko-Tex 1001 – een enorme stap op weg naar beschermen – hier volgen enkele tips: Wanneer u deze tips opvolgt, kunt u geld
een gezonder milieu in de passagiersruimte. • Voorkom stationair draaien – zet de motor besparen, zuiniger omspringen met de hulp-
af wanneer u langere tijd stilstaat. Houdt u bronnen op aarde en uw auto langer doen
Het Öko-Tex-label stelt regels aan bijvoor-
zich aan de plaatselijke voorschriften. meegaan. Zie pagina 228 en 322 voor meer
beeld de veiligheidsgordels, de vloerbekleding
informatie en meer tips.
en de gebruikte stoffen. De leren bekledings- • Rijd economisch – rijd anticiperend.
varianten zijn chroomvrij gelooid en voldoen • Voer service en onderhoud uit volgens de Recycling
aan de gestelde certificeringseisen. aanwijzingen in het instructieboekje – houd Milieumatig verantwoorde recycling van de
de geadviseerde intervallen in het Service- auto vormt een belangrijk aspect van de mili-
en garantieboekje aan. euzorg van Volvo. De auto is nagenoeg geheel
te recyclen. De laatste eigenaar van de auto
13
Veiligheidsgordels .................................................................................. 16
Airbags.................................................................................................... 19
Airbag activeren/deactiveren*................................................................. 22
SIPS-airbags (zij-airbags) ....................................................................... 24
Opblaasgordijnen (IC-systeem) ............................................................. 26
WHIPS .................................................................................................... 27
Activering van de veiligheidssystemen .................................................. 29
Safety mode............................................................................................ 30
Kinderen en veiligheid............................................................................. 31
01 Veiligheidsgordels
1 Bepaalde markten.
16
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels 01
WAARSCHUWING Veiligheidsgordel en zwangerschap onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met
gemak bij het stuur en de pedalen moeten kun-
Breng nooit zelf wijzigingen aan de veilig- nen komen). Streef ernaar de afstand tussen de
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te buik en het stuur zo groot mogelijk te maken.
repareren. Volvo adviseert u daarvoor con-
tact op te nemen met een erkende Volvo-
werkplaats. Gordelwaarschuwing
Als een veiligheidsgordel aan grote krach-
ten heeft blootgestaan zoals tijdens een
aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in
zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel
kan een deel van zijn beschermende eigen-
G020998
schappen hebben verloren, zelfs als de vei-
ligheidsgordel ogenschijnlijk niet bescha-
digd is. Vervang de veiligheidsgordel ook
als deze versleten of beschadigd is. De Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat
nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedge- u de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier
keurd en bedoeld voor montage op dezelfde
draagt. De veiligheidsgordel moet strak langs
positie als de vervangen veiligheidsgordel.
G017726
de schouder lopen, waarbij het diagonale deel
van de veiligheidsgordel tussen de borsten en
tegen de zijkant van de buik ligt. Er gaan waarschuwingslampjes branden en er
Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel worden geluidssignalen afgegeven wanneer
moet vlak tegen de buitenkant van de boven- iemand de gordel niet draagt. Of er geluidssig-
benen liggen en zo ver mogelijk onder de buik nalen klinken, hangt af van de snelheid. De
liggen. Het mag nooit over de buik omhoog waarschuwingslampjes zitten in de plafond-
kunnen glijden. De veiligheidsgordel moet zo console en op het instrumentenpaneel.
strak mogelijk over het lichaam lopen zonder Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet
onnodige speling. Controleer ook of de veilig- voor kinderzitjes.
heidsgordel nergens gedraaid zit.
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuur
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig
``
17
01 Veiligheid
01 Veiligheidsgordels
18
01 Veiligheid
Airbags 01
G018665
Behalve het brandende waarschuwingssym-
bool verschijnt er, in die gevallen waarin dat Airbagsysteem, auto met stuur links.
nodig is, een melding op het informatiedisplay.
Het waarschuwingssymbool op het instrumen- Als het waarschuwingssymbool niet werkt,
tenpaneel gaat branden, wanneer u de trans- gaat het waarschuwingsdriehoekje branden en
pondersleutel in sleutelstand II of III zet. Het verschijnt er SRS airbag Service vereist of
symbool dooft na ca. 6 seconden, wanneer de SRS airbag Service spoed op het display.
regelmodule heeft vastgesteld dat het airbag- Volvo adviseert u zo spoedig mogelijk contact
systeem geen storingen vertoont. op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats.
G018666
Airbagsysteem, auto met stuur rechts.
Het SRS-systeem bestaat uit airbags en sen-
soren. Bij een voldoende krachtige aanrijding
reageren de sensoren, waarna één of meer air-
``
19
01 Veiligheid
01 Airbags
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
Positie van de passagiersairbag in een auto met oplopen.
het stuur links.
20
01 Veiligheid
Airbags 01
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen voor of boven op
het dashboard in het gebied waar de pas-
sagiersairbag is aangebracht.
21
01 Veiligheid
01 Airbag activeren/deactiveren*
Airbag activeren/deactiveren* 01
G017800
Berichten Hiermee wordt aangegeven dat de airbag aan de
passagierszijde geactiveerd is.
Een waarschuwingssymbool op de plafondpa-
neel op de plafondconsole geeft aan of de pas-
2
sagiersairbag voorin geactiveerd is (zie voor-
gaande afbeelding).
2
G017724
01 SIPS-airbags (zij-airbags)
G024377
G032949 SIPS-airbag ligt.
• Volvo adviseert u alleen stoelhoezen te Bestuurdersplaats, auto met stuur links.
Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deel gebruiken die door Volvo zijn goedge-
van de botskracht door het SIPS-systeem keurd. Andere stoelhoezen kunnen de
(Side Impact Protection System) over balken, SIPS-airbags in hun werking hinderen.
stijlen, vloer, dak en andere delen van de car- • De SIPS-airbag vormt een aanvulling op
rosserie verdeeld. De SIPS-airbags aan de de veiligheidsgordel. Draag altijd een
bestuurders- en de passagierszijde bescher- veiligheidsgordel.
men de borstkas en de heupen en vormen een
belangrijk onderdeel van het SIPS-systeem.
Kinderzitjes en SIPS-airbags
Het SIPS-systeem bestaat uit twee hoofdon- De SIPS-airbags beïnvloeden de bescher-
derdelen: de SIPS-airbags en de sensoren. De mende werking van kinderzitje en/of comfort-
G024378
SIPS-airbags zijn aangebracht in de rugleu- kussen niet negatief.
ningframes van de voorstoelen.
Het is mogelijk een kinderzitje/comfortkussen
op de voorstoel te plaatsen, als de auto aan de Passagiersplaats, auto met stuur links.
passagierszijde niet is uitgerust met een geac- Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags en
tiveerde1 airbag. sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrij-
1 Voor informatie over het activeren/deactiveren van de airbag, zie pagina 22.
24
01 Veiligheid
SIPS-airbags (zij-airbags) 01
25
01 Veiligheid
01 Opblaasgordijnen (IC-systeem)
Eigenschappen WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit zware voorwerpen
aan de plafondhandgrepen. De haak is
alleen bedoeld voor niet al te zware kleding-
stukken (en niet voor harde voorwerpen
zoals paraplu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, portierstijlen of de zijpa-
nelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Volvo
adviseert u uitsluitend originele Volvo-
onderdelen, bestemd voor montage op
deze plaatsen, te gebruiken.
26
01 Veiligheid
WHIPS 01
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling Zorg dat u de werking van het WHIPS-
op de veiligheidsgordels. Draag altijd de vei- systeem niet nadelig beïnvloedt
ligheidsgordel.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de stoel of het
Plaats geen voorwerpen op de vloer achter de
WHIPS-systeem aan en probeer ze nooit bestuurders- of passagiersstoel die het WHIPS-
zelf te repareren. Volvo adviseert u daarvoor systeem kunnen hinderen.
contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
``
27
01 Veiligheid
01 WHIPS
WAARSCHUWING WAARSCHUWING
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
het zitgedeelte van de achterbank en de krachten zoals bij een aanrijding van ach-
rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat teren, moet u het WHIPS-systeem laten
u de werking van het WHIPS-systeem niet controleren. Volvo adviseert u het te laten
beïnvloedt. controleren door een erkende Volvo-werk-
plaats.
Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn
beschermende eigenschappen hebben ver-
loren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intact
is.
Volvo adviseert u contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats voor een
controle van het systeem, ook na een lichte
aanrijding van achteren.
WAARSCHUWING
Als u een van de ruggedeelten van de ach-
terbank hebt omgeklapt, moet u de voor-
stoel aan dezelfde kant naar voren schuiven
zodat de rugleuning van de stoel niet tegen
het omgeklapte ruggedeelte van de achter-
bank aankomt.
28
01 Veiligheid
29
01 Veiligheid
01 Safety mode
Rijden na een aanrijding Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat WAARSCHUWING
er geen brandstof lekt, kunt u proberen de
motor te starten. Probeer nooit zelf de auto te repareren of de
elektronische onderdelen te resetten nadat
Neem de transpondersleutel uit en open het de auto in de Safety mode heeft gestaan. Dit
bestuurdersportier. Als er vervolgens een mel- kan aanleiding geven tot letsel of een
ding verschijnt dat het contact ingeschakeld is, slechte functie van de auto. Volvo adviseert
dient u op de startknop te drukken. Sluit het u de auto altijd in een erkende Volvo-werk-
plaats te laten controleren en naar Normal
portier vervolgens en plaats de transponder-
Mode te laten resetten nadat de melding
sleutel terug. De elektronica van de auto pro- Safety mode Zie instructieb. is versche-
beert nu te resetten naar de normale stand. nen.
Probeer vervolgens de auto te starten.
G021062
Als de melding Safety mode Zie WAARSCHUWING
instructieb. nog steeds op het display staat,
Als de auto betrokken is geweest bij een aan- mag u niet met de auto rijden en hem evenmin Probeer onder geen beding de auto
rijding, kan de melding Safety mode Zie verslepen. Verborgen schade kan de auto tij- opnieuw te starten, als u brandstof ruikt ter-
instructieb. op het informatiedisplay verschij- dens het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als wijl de melding Safety mode wordt weer-
gegeven. Verlaat de auto onmiddellijk.
nen. Dit betekent dat de functionaliteit van de het lijkt dat u nog met de auto kunt rijden.
auto is verminderd. Safety mode is een veilig-
heidsfunctie die in werking treedt wanneer de Auto verzetten WAARSCHUWING
aanrijding een belangrijke onderdeel van de Als de melding Normal mode wordt weerge-
geven nadat de Safety mode Zie De auto mag niet worden weggesleept
auto zoals de brandstofleidingen, de sensoren
zolang deze in de Safety mode staat. De
voor een van de veiligheidssystemen of het instructieb. is gereset, mag u de auto voor-
auto moet worden weggesleept. Volvo advi-
remsysteem, kan hebben beschadigd. zichtig uit de huidige, gevaarlijke positie verrij- seert u hem te laten wegslepen naar een
den. Verrijd de auto niet verder dan nodig. erkende Volvo-werkplaats.
Auto proberen te starten
Controleer eerst of er geen brandstof uit de
auto is gelopen. Er mag evenmin een brand-
stofgeur waarneembaar zijn.
30
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
Kinderen moeten comfortabel en veilig optimale voorwaarden voor een veilig vervoer N.B.
kunnen zitten van uw kind(eren), u weet bovendien zeker dat
de producten passen en eenvoudig in het Bij gebruik van op de markt verkrijgbare kin-
Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te derveiligheidsproducten is het van belang
vervoeren in een achterstevoren gemonteerd gebruik zijn.
dat u de bijgeleverde montage-instructies
kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3– zorgvuldig doorleest en nauwkeurig
4 jaar) en daarna tot een leeftijd van 10 jaar op/ N.B. opvolgt.
in een comfortkussen of een kinderzitje dat in Neem voor duidelijker instructies voor de
de rijrichting geplaatst is. bevestiging van kinderveiligheidsproducten Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
De plaats van het kind in de auto en de vereiste contact op met de producent. nooit vast aan de hendel waarmee u de voor-
uitrusting zijn afhankelijk van het gewicht en de stoel in de lengterichting verstelt of aan veren,
lengte van het kind (voor meer informatie, zie rails of balken onder de stoel. Door scherpe
Kinderzitjes randen kunnen de bevestigingsbanden
pagina 33).
beschadigd raken.
N.B. Raadpleeg voor de juiste montage de mon-
De wettelijke bepalingen voor het vervoer tage-instructies bij het kinderzitje.
van kinderen in de auto verschillen van land
tot land. Ga na welke regels er in uw land Positie van kinderzitjes
van kracht zijn.
Het volgende kan worden gebruikt:
G020739
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten. • en of meer kinderzitjes/comfortkussen op
Kinderzitjes en airbags gaan niet samen. de achterbank.
Volvo beschikt over kinderveiligheidsproduc-
ten (kinderzitjes, comfortkussen en bevesti- Plaats kinderzitjes/comfortkussens altijd op de
gingsmaterialen) die speciaal voor uw auto zijn achterbank als de airbag aan de passagiers-
ontwikkeld. Wanneer u voor kinderveiligheids- zijde geactiveerd is. Als de airbag wordt opge-
producten van Volvo kiest schept u niet alleen
31
01 Veiligheid
01 Kinderen en veiligheid
32
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
Aanbevolen kinderzitjes2
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
airbag)
Groep 0 Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) - Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) -
achterstevoren gemonteerd kinderzitje achterstevoren gemonteerd kinderzitje
max. 10 kg
bevestigd met ISOFIX-systeem. bevestigd met ISOFIX-systeem.
Groep 0+ Typegoedkeuring: E5 04301146. Typegoedkeuring: E5 03301146.
max. 13 kg Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) –
achterstevoren gemonteerd kinderzitje achterstevoren gemonteerd kinderzitje achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met veiligheidsgordel. bevestigd met veiligheidsgordel. bevestigd met veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E1 04301146. Typegoedkeuring: E1 03301146. Typegoedkeuring: E1 03301146.
Kinderzitjes met universele goedkeu- Kinderzitjes met universele goedkeu- Kinderzitjes met universele goedkeu-
ring. ring. ring.
2 Om andere veiligheidszitjes te kunnen gebruiken dient uw auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44.
``
33
01 Veiligheid
01 Kinderen en veiligheid
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
airbag)
Groep 1 Achterstevoren gemonteerd/omkeer- Achterstevoren gemonteerd/omkeer-
baar Volvo-kinderzitje (Volvo baar Volvo-kinderzitje (Volvo
9–18 kg
Convertible Child Seat) – achterstevo- Convertible Child Seat) – achterstevo-
ren gemonteerd kinderzitje bevestigd ren gemonteerd kinderzitje bevestigd
met veiligheidsgordel en bevestigings- met veiligheidsgordel en bevestigings-
band. band.
Typegoedkeuring: E5 04192. Typegoedkeuring: E5 04192.
Kinderzitjes met universele goedkeu- Kinderzitjes met universele goedkeu- Kinderzitjes met universele goedkeu-
ring. ring. ring.
34
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
airbag)
Groep 2 Achterstevoren gemonteerd/omkeer- Achterstevoren gemonteerd/omkeer- Achterstevoren gemonteerd/omkeer-
baar Volvo-kinderzitje (Volvo baar Volvo-kinderzitje (Volvo baar Volvo-kinderzitje (Volvo
15–25 kg
Convertible Child Seat) – achterstevo- Convertible Child Seat) – achterstevo- Convertible Child Seat) – achterstevo-
ren gemonteerd kinderzitje bevestigd ren gemonteerd kinderzitje bevestigd ren gemonteerd kinderzitje bevestigd
met veiligheidsgordel en bevestigings- met veiligheidsgordel en bevestigings- met veiligheidsgordel en bevestigings-
band band band
Typegoedkeuring: E5 04192. Typegoedkeuring: E5 04192. Typegoedkeuring: E5 04192.
``
35
01 Veiligheid
01 Kinderen en veiligheid
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank
airbag)
Groep 2/3 Volvo-comfortkussen met rugleuning Volvo-comfortkussen met rugleuning Volvo-comfortkussen met rugleuning
(Volvo Booster Seat with backrest). (Volvo Booster Seat with backrest). (Volvo Booster Seat with backrest).
15–36 kg
Typegoedkeuring: E1 04301169. Typegoedkeuring: E1 04301169. Typegoedkeuring: E1 04301169.
Kinderzitje met of zonder rugleuning Kinderzitje met of zonder rugleuning Kinderzitje met of zonder rugleuning
(Booster Cushion with and without (Booster Cushion with and without (Booster Cushion with and without
backrest). backrest). backrest).
Typegoedkeuring: E5 03139. Typegoedkeuring: E5 03139. Typegoedkeuring: E5 03139.
36
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
Geïntegreerde kinderzitjes met twee De geïntegreerde kinderzitjes zijn speciaal ont- Kinderzitje met twee standen uitklappen
standen* worpen om kinderen optimale bescherming te
Stand 1
bieden. In combinatie met de aanwezige vei-
ligheidsgordels zijn de kinderzitjes goedge-
keurd voor kinderen met een gewicht van 15
tot 36 kg en een lengte van 0,95 tot 1,40 m.
Zorg alvorens weg te rijden dat:
• het geïntegreerde kinderzitje met twee
standen correct ingesteld (zie onder-
staande tabel) en vergrendeld is
• de veiligheidsgordel goed strak langs het
G017875
lichaam van het kind loopt en nergens slap
hangt of verdraaid is
Goede positie: de gordel loopt over de schouder. • de veiligheidsgordel niet tegen de nek van
het kind aankomt of onder de schouder Trek de handgreep naar voren en omhoog
langs loopt (zie voorgaande afbeeldingen) om het kinderzitje vrij te geven.
• de heupgordel laag over het bekken loopt,
zodat deze maximale bescherming biedt.
Stand 1 Stand 2
Gewicht 22–36 kg 15–25 kg
G017697
Verkeerde positie: het hoofd mag niet boven de 38).
hoofdsteun uitsteken en de gordel mag niet onder
de schouder lopen.
``
01 Kinderen en veiligheid
Duw het kinderzitje naar achteren om het te Til het kinderzitje aan de voorkant op en pen in het zitgedeelte. Het is echter niet moge-
vergrendelen. duw het achteruit tegen het ruggedeelte aan lijk het kinderzitje vanuit de bovenste stand in
om het te vergrendelen. de onderste stand te zetten.
Stand 2
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u reparatie- en vervangings-
werk over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats. Verricht geen wijzigingen in of
aanpassingen aan het geïntegreerde kin-
derzitje. Als een geïntegreerd kinderzitje aan
grote krachten heeft blootgestaan zoals tij-
dens een aanrijding, moet u het geïnte-
greerde kinderzitje in zijn geheel vervangen.
Ook als het geïntegreerde kinderzitje er
intact uitziet, kunnen er toch beschermende
eigenschappen verloren zijn gegaan. Het
geïntegreerde kinderzitje moet ook worden
Werk vanuit de onderste stand. Druk op de vervangen als het erg versleten is. Trek de handgreep naar voren om het zitje
knop. vrij te geven.
N.B.
Het is niet mogelijk het kinderzitje vanuit
stand 2 in stand 1 te zetten. U moet het zitje
dan eerst volledig neerklappen in het zitge-
deelte. Zie de tekst onder het kopje Kinder-
zitje met twee standen neerklappen.
38
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
Duw het zitje met uw hand omlaag om het Kinderslot achterportieren Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag
zitje te vergrendelen. De bedieningsknoppen voor de ruiten in de om bij de bevestigingspunten te komen.
achterportieren en de openingshandgrepen op
WAARSCHUWING de achterportieren zijn te blokkeren, zodat de N.B.
achterportieren en de zijruiten niet meer van de Het ISOFIX-bevestigingssysteem is als
Als u de gebruiksinstructies voor het kin-
binnenzijde kunnen worden geopend. Voor accessoire verkrijgbaar voor de passagiers-
derzitje met twee standen niet opvolgt, is
het bij een aanrijding niet uitgesloten dat het meer informatie, zie pagina 64. stoel.
kind ernstig letsel oploopt.
ISOFIX-bevestigingssysteem voor Houd u altijd aan de montage-instructies van
BELANGRIJK veiligheidszitjes de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/baby-
zitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten vast-
Controleer voordat u het kinderzitje weer zet.
neerklapt of er geen losse voorwerpen
(zoals stukken speelgoed) in het gebied Afmetingscategorieën
onder het zitje liggen. Veiligheidszitjes kunnen net als auto’s verschil-
lende afmetingen hebben. Kinderzitjes passen
N.B. daardoor niet op alle zitplaatsen van de ver-
schillende modellen.
Bij het omklappen van het ruggedeelte van
de achterbank dient u eerst het kinderzitje Voor kinderzitjes met een ISOFIX-bevesti-
neer te klappen. gingssysteem zijn er daarom afmetingscate-
gorieën om gebruikers te helpen bij het kiezen
van het juiste kinderzitje (zie volgende tabel).
Achter de onderkant van de ruggedeelten op
de beide buitenste zitplaatsen van de achter-
bank gaan de bevestigingspunten voor het
ISOFIX-systeem schuil.
Symbolen op de bekleding van de ruggedeel-
ten (zie voorgaande afbeelding) geven de posi-
tie van deze bevestigingspunten aan.
``
39
01 Veiligheid
01 Kinderen en veiligheid
G – –
40
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid 01
D OK OK
C – OK
B1 OKA OKA
A OKA OKA
A Volvo adviseert een achterstevoren gemonteerd veiligheidszitje voor deze categorie.
``
41
01 Veiligheid
01 Kinderen en veiligheid
N.B.
Bij een bagageruimte die met een bagage-
rolhoes kan worden afgedekt, dient de rol-
hoes te worden verwijderd voordat er een
kinderzitje aan de bevestigingspunten kan
worden vastgezet.
De auto is uitgerust met bovenste bevesti- Zie de aanwijzingen van de fabrikant van het
gingspunten voor bepaalde kinderzitjes die in kinderzitje voor gedetailleerde informatie over
de rijrichting worden gemonteerd. Deze beves- de manier waarop u het zitje aan de bovenste
tigingspunten zitten achter op het zitgedeelte bevestigingspunten vastzet.
van de achterbank.
De bovenste bevestigingspunten zijn voorna- WAARSCHUWING
melijk bestemd om een in de rijrichting gemon- Haal de bevestigingsband van een kinder-
teerd kinderzitje aan te bevestigen. Volvo advi- zitje altijd onder de hoofdsteun van de ach-
seert u kleine kinderen zo lang mogelijk in een terbank door, voordat u de gordel in de slui-
achterstevoren gemonteerd kinderzitje te blij- ting aanbrengt.
ven vervoeren.
42
01 Veiligheid
01
43
Transpondersleutel/sleutelblad............................................................... 46
Privacy locking*....................................................................................... 52
Batterij vervangen transpondersleutel/PCC*.......................................... 54
Keyless drive*.......................................................................................... 56
Vergrendelen/ontgrendelen.................................................................... 59
Kinderslot................................................................................................ 64
Alarm*...................................................................................................... 65
Transpondersleutel/sleutelblad
Algemene informatie tels mee naar de werkplaats. Ter voorkoming Knippersignalen bij vergrendelen/
Bij de auto worden 2 transpondersleutels of van diefstal moet de code van de zoekgeraakte ontgrendelen
02 transpondersleutel uit het systeem worden
PCC’s (Personal Car Communicator geleverd. Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt
U gebruikt ze om de auto te starten en deze te gewist. met een transpondersleutel, lichten de rich-
vergrendelen en ontgrendelen. Hoeveel sleutels er voor de auto geprogram- tingaanwijzers een bepaald aantal malen op
meerd zijn kunt u controleren onder om aan te geven dat de auto op de juiste
U kunt extra transpondersleutels bestellen. Er
Instellingen van de auto manier vergrendeld/ontgrendeld is.
zijn maximaal 6 transpondersleutels voor één
en dezelfde auto te programmeren en te Autosleutelgeheugen Aantal sleutels. • Vergrendelen - lichten eenmaal op
gebruiken. Voor een beschrijving van het menusysteem, • Ontgrendelen - lichten tweemaal op.
PCC’s kennen meer functies dan een trans- zie pagina 136. Bij het vergrendelen gebeurt dit alleen als alle
pondersleutel in standaarduitvoering. De rest portieren na het sluiten correct zijn vergren-
Sleutelgeheugen1, buitenspiegels en
van dit hoofdstuk gaat over functies die voor- deld.
komen op zowel de PCC als op de transpon- bestuurdersstoel
De instellingen worden automatisch gekop- Functie kiezen
dersleutel.
peld aan de transpondersleutel die op dat U kunt de functie activeren/deactiveren onder
moment in gebruik is, zie pagina 81 en resp. Instellingen van de auto
WAARSCHUWING 101. Lichtinstellingen Auto is op slot, lampje
Als er kinderen in de auto zitten:
U kunt de functie activeren/deactiveren onder en Instellingen van de auto
Let er bij het verlaten van de auto op dat u Instellingen van de auto Lichtinstellingen Auto is open, lampje.
de stroomtoevoer naar de elektrisch
bedienbare zijruiten en het schuifdak ver- Autosleutelgeheugen Pos. stoelen en
Voor een beschrijving van het menusysteem,
breekt door de transpondersleutel uit te spiegels. zie pagina 136.
nemen.
Voor een beschrijving van het menusysteem,
zie pagina 136. Elektronische startblokkering
Zoekgeraakte transpondersleutel Elke transpondersleutel heeft zijn eigen, unieke
Voor auto’s met Keyless drive-systeem, zie code. U kunt alleen in de auto rijden, wanneer
Bij verlies van een transpondersleutel kunt u
pagina 56. u een transpondersleutel met de juiste code
een nieuwe bestellen bij een werkplaats –
geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk- gebruikt.
plaats. Neem de resterende transpondersleu-
46
02 Sloten en alarm
Transpondersleutel/sleutelblad
``
Transpondersleutel/sleutelblad
G021079
onder Instellingen van de auto
G021078
Instellingen vergrendelen Portieren
PCC*, Personal Car Communicator. ontgrendelen met de beide opties Alle
Transpondersleutel. Informatie portieren en 1st chauffeur, dan rest. Voor
Vergrendelen een beschrijving van het menusysteem, zie
Functietoetsen pagina 136.
Ontgrendelen Vergrendelen – Vergrendelt de portieren Duur naderingslicht – Bestemd om de
“Approach”-verlichting en de achterklep en activeert het alarm. verlichting van de auto op afstand in te scha-
Bij lang indrukken (ten minste 2 seconden) kelen. Voor meer informatie, zie pagina 91.
Achterklep
worden alle zijruiten en het schuifdak* tegelij-
Achterklep – Ontgrendelt alleen de ach-
Paniekfunctie kertijd gesloten.
terklep en deactiveert de alarmfunctie voor de
achterklep. Bij auto’s met elektrische achter-
WAARSCHUWING klepbediening* wordt de klep geopend bij lang
Controleer of niemand met de handen indrukken. Voor meer informatie, zie
bekneld raakt wanneer u het schuifdak en pagina 61.
de zijruiten vanaf de transpondersleutel
sluit. Paniekfunctie – bestemd om in noodge-
vallen de aandacht van anderen te trekken.
Ontgrendelen – Ontgrendelt de portieren Als u de toets ten minste 3 seconden lang inge-
en de achterklep en deactiveert het alarm. drukt houdt of tweemaal achtereen binnen
48
02 Sloten en alarm
Transpondersleutel/sleutelblad
G021080
op ca. 20 m afstand van de auto te gebruiken. De controlelampjes verstrekken informatie
Als de auto niet reageert bij bediening van een zoals aangegeven op de volgende afbeelding:
toets – probeer het dan op minder grote PCC*, Personal Car Communicator.
afstand opnieuw. Informatietoets
Controlelampjes
N.B.
Na een druk op de informatietoets kunt u
Er kunnen storingen optreden in de functies
bepaalde informatie over de auto uitlezen aan
van de transpondersleutel door radiogolven
in de lucht, omringende gebouwen, topo- de hand van de controlelampjes.
grafische omstandigheden e.d. Het is altijd
mogelijk de auto te vergrendelen/ontgren- Gebruik van de informatietoets
delen met het sleutelblad, zie pagina 50. Druk op de informatietoets .
> Ca. 7 seconden lang lichten de contro-
lelampjes op de PCC om de beurt op.
Dit geeft aan dat informatie over de auto Continu groen licht: de auto is vergrendeld.
wordt uitgelezen.
Continu oranje licht: de auto is ontgren-
Als u gedurende dit tijdsbestek op een
deld.
van de andere toetsen drukt, wordt de
uitlezing beëindigd.
``
Transpondersleutel/sleutelblad
Continu rood licht: het alarm is afgegaan de laatste keer vergrendeld/ontgrendeld werd bedienen is vanaf de transpondersleutel,
na vergrendeling van de auto. de juiste status aan. zie pagina 57.
02
De beide rode controlelampjes lichten
N.B. • het mechanische kinderslot op de achter-
beurtelings rood op: het alarm is minder portieren te activeren/deactiveren, zie
dan 5 minuten geleden afgegaan. Als binnen het bereik van de PCC geen pagina 64.
van de controlelampjes brandt bij het • de toegang tot het dashboardkastje en de
Bereik PCC indrukken van de informatietoets, vertoont bagageruimte (Privacy locking*) te blokke-
Het bereik van de PCC voor vergrendeling, de communicatie tussen de PCC en de auto ren, zie pagina 52.
ontgrendeling en bediening van de achterklep mogelijk storingen onder invloed van radio-
is ca. 20 m rond de auto, voor de overige func- golven in de lucht, omringende gebouwen, • de airbag voor de voorpassagier
topografische omstandigheden e.d. (PACOS)* te activeren/deactiveren, zie
ties geldt een maximumbereik van ca. 100 m. pagina 22.
Als de auto niet reageert bij bediening van een
toets – probeer het dan op minder grote Afneembaar sleutelblad Sleutelblad verwijderen
afstand opnieuw.
De transpondersleutel bevat een afneembaar
metalen sleutelblad waarmee u enkele functies
N.B.
kunt activeren en bepaalde handelingen kunt
Er kunnen storingen optreden in de functie uitvoeren.
van de informatietoets door radiogolven in
de lucht, omringende gebouwen, topogra- De unieke code van de sleutelbladen is bekend
fische omstandigheden e.d. bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook
nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld.
Buiten bereik PCC Functies sleutelblad
G021082
Als de PCC op dermate grote afstand van de U kunt het afneembare sleutelblad van de
auto is dat er geen informatie over de auto kan transpondersleutel gebruiken om:
worden uitgelezen, wordt de laatst bekende
• het bestuurdersportier handmatig te ope- Haal de veerbelaste pal opzij.
status van de auto weergegeven zonder dat de
lampjes op de PCC om de beurt oplichten. nen, als de centrale vergrendeling niet te
Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar ach-
Als er meerdere PCC’s voor de auto in gebruik teren.
zijn, geeft uitsluitend de PCC waarmee de auto
Transpondersleutel/sleutelblad
Sleutelblad aanbrengen
Plaats het sleutelblad voorzichtig terug in de
transpondersleutel. 02
N.B.
Wanneer u het portier met het sleutelblad
ontgrendeld hebt en vervolgens opent, gaat
het alarm af.
51
02 Sloten en alarm
Privacy locking*
Algemene informatie over Privacy De functie Privacy locking is bestemd voor als Activeren/deactiveren
locking u de auto afgeeft voor een onderhoudsbeurt of
02 als u hem bij een hotel of iets dergelijks laat
parkeren. Het dashboardkastje is dan vergren-
deld en het achterklepslot is niet via de centrale
vergrendeling te openen – de achterklep is niet
meer te bedienen met de knoppen op de voor-
portieren of die op de transpondersleutel.
Dit betekent dat de transpondersleutel zonder
het sleutelblad alleen kan worden gebruikt om
het alarm te activeren/deactiveren, de portie-
G020508
G017869
ren te openen en in de auto te rijden.
De transpondersleutel zonder sleutelblad kunt Privacy locking activeren.
u vervolgens overhandigen aan service- of
Vergrendelingspunten voor transpondersleutel Privacy locking activeren:
met sleutelblad. hotelpersoneel – het losse sleutelblad houdt u
bij zich. Duw het sleutelblad in de slotcilinder van
het dashboardkastje.
N.B. Draai het sleutelblad 180 graden rechtsom.
Vergeet niet de bagagerolhoes over de Bij een vergrendeld kastje staat het sleu-
lading heen uit te rollen voordat u de ach- telgat verticaal.
terklep sluit (zie pagina 242).
Neem het sleutelblad uit. Ondertussen ver-
schijnt een melding op het informatiedis-
play.
Het dashboardkastje is daarmee vergrendeld
G017870
Privacy locking*
N.B.
Plaats het sleutelblad niet in de transpon- 02
dersleutel terug, maar houd het bij u en
bewaar het goed.
BELANGRIJK
Zorg dat de oude batterij(en) wordt/worden
afgevoerd op een milieuontlastende manier.
Keyless drive*
Vergrendelings- en startsysteem maximaal 1,5 m rond de portierhandgrepen of Onbevoegden kunnen de portieren er dan niet
zonder sleutel (alleen PCC1) de achterklep bevinden. Dit betekent dat u de meer mee openen.
02 PCC bij u moet dragen om een portier te ver-
Als er echter ingebroken wordt en iemand de
Algemene informatie grendelen of ontgrendelen. Wanneer u aan de
PCC in de auto vindt, wordt de PCC weer
ene kant van de auto staat, is het niet mogelijk
geactiveerd. Pas daarom goed op al uw PCC’s.
om met de PCC een portier aan de andere kant
te vergrendelen of ontgrendelen.
BELANGRIJK
De rode cirkels op de nevenstaande afbeelding
geven het dekkingsgebied van de systeeman- Laat een PCC nooit onbeheerd in de auto
liggen.
tennes aan.
Als alle PCC’s uit de auto worden genomen
Storingen in de functie van een PCC
terwijl de motor loopt, sleutelstand II actief is
De Keyless drive-functie kan verstoord worden
(zie pagina 78) of alle portieren worden geslo-
door elektromagnetische velden en afscher-
ten, verschijnt er een waarschuwingsmelding
mingen. Leg de PCC daarom niet dicht bij een
op het informatiedisplay en klinkt er een
mobiele telefoon of metalen voorwerpen.
geluidssignaal.
Met de Keyless drive-functie van de PCC kunt Als er desondanks toch storingen optreden,
u zonder een sleutel te gebruiken de auto ont- Wanneer een van de PCC’s weer in de auto is
moet u de PCC en het sleutelblad als trans-
grendelen, starten en vergrendelen. U hoeft de gelegd, verdwijnen de waarschuwingsmelding
pondersleutel gebruiken, zie pagina 48.
PCC alleen bij u te dragen. Het systeem maakt en het geluidssignaal nadat:
het eenvoudiger om de auto te openen wan- • er is een portier geopend of gesloten
neer u bijvoorbeeld uw handen vol hebt.
• de transpondersleutel is in het contactslot
Beide PCC’s van de auto ondersteunen de gestoken
Keyless drive-functie. U kunt meer PCC’s bij- • de knop READ is ingedrukt.
bestellen, zie pagina 46.
Veilig gebruik van uw PCC
Bereik PCC Als u een PCC met Keyless drive-functie in de
Om een portier of de achterklep te kunnen ope- auto laat liggen, wordt de PCC bij het vergren-
nen moet de PCC zich binnen een straal van delen van de auto tijdelijk gedeactiveerd.
Keyless drive*
N.B.
Wanneer u het bestuurdersportier met het
sleutelblad ontgrendelt en vervolgens
opent, gaat het alarm af. Het wordt uitge-
Bij auto’s met Keyless drive-systeem zit er een schakeld door de PCC in het contactslot te
knop op de buitenhandgreep van de portieren. steken, zie pagina 66.
Vergrendel de portieren en de achterklep door
op de vergrendelingsknop op een van de por- Sleutelgeheugen2, bestuurdersstoel en
tierhandgrepen aan de buitenkant te drukken. buitenspiegels
Alle portieren inclusief de achterklep moeten Geheugenfunctie van PCC
zijn gesloten, voordat u de auto kunt vergren- Als meerdere personen met elke hun eigen
Om bij de slotcilinder te komen dient de kunst-
delen – de auto wordt anders niet vergrendeld. PCC met Keyless drive-functie naar de auto
stof afdekking van de portierhandgreep te wor-
den verwijderd: lopen, nemen de bestuurdersstoel en de bui-
N.B. tenspiegels de stand in die ligt opgeslagen in
Bij een auto met een automatische versnel- 1. Duw het sleutelblad ca. 1 cm recht de PCC van degene die het bestuurdersportier
lingsbak dient de keuzehendel in stand P te omhoog in de opening aan de onderkant opent.
worden gezet, aangezien de auto anders van de portierhandgreep/afdekking – niet
niet vergrendeld of op alarm gezet kan wor- wrikken. Wanneer het bestuurdersportier bijvoorbeeld
den. werd geopend door persoon A met PCC A,
Keyless drive*
maar persoon B met PCC B zal gaan rijden, zijn Locatie antennes WAARSCHUWING
de instellingen als volgt te wijzigen:
02 Dragers van een pacemaker dienen min-
• Staand naast het bestuurdersportier of zit- stens 22 cm afstand te houden tot de anten-
tend achter het stuur drukt persoon B op nes van het Keyless drive-systeem. Dit om
de ontgrendelingstoets van zijn PCC, zie eventuele storingen in de pacemaker als
pagina 48. gevolg van het Keyless drive-systeem uit te
sluiten.
• Kies een van de drie mogelijk positiege-
heugens voor de stoel met de stoelknop-
pen 1–3, zie pagina 81.
• Zet de stoel en de spiegels handmatig in
de juiste stand (zie pagina 81 en 101).
G021179
Vergrendelingsinstellingen
De Keyless drive-functie is aan te passen door
Het Keyless drive-systeem werkt met een aan-
in het menusysteem aan te geven welke por-
tal antennes die op verschillende locaties inge-
tieren er ontgrendeld moeten worden; dit
bouwd zijn in de auto:
onder Instellingen van de auto
Achterklep, bij de wissermotor
Instellingen vergrendelen Op afstand
openen. Portierhandgreep, linksachter
Voor een beschrijving van het menusysteem, Plafond, in het midden, boven de achter-
zie pagina 136. bank
Bagageruimte, in het midden, helemaal
voorin, onder de vloer
Portierhandgreep, rechtsachter
Middenconsole, onder achterstuk
Middenconsole, onder voorstuk.
Vergrendelen/ontgrendelen
Van de buitenzijde Van de binnenzijde Bij lang indrukken (ten minste 4 seconden)
Met de transpondersleutel kunt u alle portieren worden alle zijruiten* tegelijkertijd geopend.
Centrale vergrendeling 02
en de achterklep gelijktijdig vergrendelen/ont- • Trek eenmaal aan de openingshandgreep
grendelen. Het is mogelijk een andere ontgren- en laat deze vervolgens los – het portier is
delingsvolgorde te kiezen, zie Ontgrendelen ontgrendeld. Wanneer u nogmaals aan de
met transpondersleutel 48. handgreep trekt wordt het portier
geopend.
Als u niet met de transpondersleutel kunt ver-
grendelen/ontgrendelen is de batterij mogelijk Vergrendelen
leeg – vergrendel/ontgrendel het bestuurders- • Druk nadat u de voorportieren hebt geslo-
portier dan met het afneembare sleutelblad, zie ten op de knop voor de centrale vergren-
pagina 50. deling .
Bij lang indrukken (ten minste 2 seconden)
WAARSCHUWING
worden alle zijruiten en het schuifdak* tegelij-
Let erop dat inzittenden in de auto kunnen kertijd gesloten.
worden opgesloten, als u die van de buiten- Centrale vergrendeling.
zijde vergrendelt. Alle portieren zijn ook afzonderlijk te vergren-
Met de knop voor de centrale vergrendeling op
delen met hun vergrendelingsknop – het portier
de voorportieren kunt u alle portieren en de
moet uiteraard dichtstaan.
Automatische hervergrendeling achterklep tegelijkertijd vergrendelen of ont-
Als u geen van de portieren noch de achterklep grendelen. Doorluchtfunctie
binnen 2 minuten na ontgrendeling van de bui- • Druk de rechterkant van de knop in om Bij lang indrukken van de knop voor centrale
tenzijde met de transpondersleutel opent, wor- vergrendeling (ten minste 4 seconden)
te vergrendelen en de linkerkant om te
den alle sloten automatisch weer vergrendeld. worden alle zijruiten tegelijkertijd geopend –
ontgrendelen.
Deze functie beperkt de kans dat u de auto per om bijv. bij warm weer snel voor frisse lucht in
ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. (Voor Ontgrendelen de auto te zorgen.
auto’s met alarmsysteem, zie pagina 65.) Een portier kan op twee manieren van de bin-
nenkant worden ontgrendeld: Automatische vergrendeling
Bij het wegrijden worden de portieren en de
• Bij het indrukken van de knop voor centrale achterklep automatisch vergrendeld.
vergrendeling .
U kunt de functie activeren/deactiveren onder
Instellingen van de auto Instellingen
``
Vergrendelen/ontgrendelen
vergrendelen Portieren autom. op slot. • Houd voor het ontgrendelen de omge- De portieren blijven vergrendeld en beveiligd.
(Voor een beschrijving van het menusysteem, keerde volgorde aan.
02 • De achterklep wordt weliswaar ontgren-
zie pagina 136.) Voor meer informatie over Privacy locking, zie deld maar blijft dichtstaan – druk lichtjes
pagina 52. tegen op het met rubber bekleding druk-
Dashboardkastje plaatje onder de buitenhandgreep en open
Achterklep de klep.
Als de klep niet binnen 2 minuten na ontgren-
Ontgrendelen met transpondersleutel deling wordt geopend, wordt de klep weer ver-
grendeld en het alarm opnieuw geactiveerd.
Vergrendelen/ontgrendelen
``
Vergrendelen/ontgrendelen
• Knop op verlichtingspaneel lang indrukken “Beveiliging tegen overbelasting” elders in dit Tijdelijk deactiveren
– houd de knop ingedrukt totdat de ach- hoofdstuk).
02 terklep wordt geopend.
• Knop op transpondersleutel lang indruk- Safelock-functie*1
ken – houd de knop ingedrukt totdat de
achterklep wordt geopend. Bij activering van de Safelock-functie worden
alle vergrendelingsknoppen en openingshand-
• Met rubber beklede drukplaatje onder bui- grepen mechanisch losgekoppeld, wat het
tenhandgreep licht indrukken en de klep openen van de portieren van de binnenzijde
openen. onmogelijk maakt.
Achterklep sluiten Met de transpondersleutel activeert u de Safe-
De achterklep is te sluiten met deze lock-functie die ca. 10 seconden na vergren-
knop op de achterklep of handmatig. deling van de portieren in werking treedt.
• Druk op de knop – de klep wordt automa- Geactiveerde menu-opties staan aangekruist.
tisch gesloten. N.B. Navigatie
Als er binnen deze vertragingsperiode een ENTER
Openings-/sluitfunctie achterklep
van de portieren wordt geopend, wordt de
onderbreken functie geannuleerd en het alarm uitgescha- MENU
Dit kan op vier manieren, waarvan keld.
drie met behulp van deze knop: EXIT
• Druk op de knop op het verlichtingspaneel Bij Safelock is de auto alleen met de transpon- Als u de portieren van de buitenzijde wilt ver-
• Druk op de knop op de transpondersleutel dersleutel te ontgrendelen. Het bestuurders- grendelen terwijl er iemand in de auto achter-
portier is ook te ontgrendelen met het afneem- blijft, kunt u de Safelock-functie tijdelijk uit-
• Druk op de knop op de achterklep
bare sleutelblad. schakelen. Dat gaat als volgt:
• Druk op het met rubber beklede drukpla-
tje onder de buitenhandgreep. 1. Open het menusysteem en ga naar
Instellingen van de auto (voor een gede-
De beweging van de achterklep wordt op
tailleerde beschrijving van het menusys-
dezelfde manier onderbroken als bij activering
teem (zie pagina 136)).
van de beveiliging tegen overbelasting (zie
Vergrendelen/ontgrendelen
Kinderslot
Alarm*
Alarm activeren
Druk op de vergrendelingstoets op de
transpondersleutel.
Alarm deactiveren
Druk op de ontgrendelingstoets op de
transpondersleutel.
``
Alarm*
Alarm*
Instrumentenoverzicht
03
70
03 Bestuurdersmilieu
``
03
72
03 Bestuurdersmilieu
Alarmlichten 89 Stuurwielafstelling 85
Stoelinstelling* 80
Parkeerrem 127
``
Meters Controle-, informatie- en 5 seconden alle symbolen uit behalve het sym-
waarschuwingssymbolen bool voor storingen in het uitlaatgasreinigings-
systeem en dat voor een lage oliedruk.
Controle- en informatiesymbolen
Sym- Betekenis
03 bool
Storing in ABL
Uitlaatgasreinigingssysteem
Storing in ABS
Meters op het instrumentenpaneel.
Snelheidsmeter Controle- en waarschuwingssymbolen.
Mistachterlicht aan
Symbolen groot licht en richtingaanwijzers
Brandstofmeter. Zie ook boordcomputer
(pagina 174) en tanken (pagina 231). Controle- en informatiesymbolen Stabiliteitssysteem
Toerenteller. De meter geeft het motortoe- Controle- en waarschuwingssymbolen1
rental in duizenden omwentelingen per Voorgloeifunctie motor (diesel)
minuut aan. Functietest
Alle controle- en waarschuwingssymbolen Laag peil in brandstoftank
gaan branden in sleutelstand II of wanneer u
de motor start. Alle symbolen moeten weer uit- Informatie, lees displaymelding
gaan als de motor is aangeslagen, behalve het
symbool voor de parkeerrem. Dit gaat pas uit,
als de auto van de parkeerrem wordt gehaald. Groot licht aan
1 Bij bepaalde motortypes is het symbool voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding, zie pagina 271.
74
03 Bestuurdersmilieu
``
75
03 Bestuurdersmilieu
Sym- Betekenis de gordelsluiting of in het SRS-, SIPS- of IC- • Rijd verder als beide symbolen uitgaan.
systeem. Rijd de auto zo spoedig mogelijk naar • Als de symbolen echter blijven branden,
bool
een werkplaats om het systeem te laten con- moet u het peil in het remvloeistofreser-
Storing in remsysteem troleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een voir controleren, zie pagina 275. Als de
erkende Volvo-werkplaats bezoekt. symbolen blijven branden ondanks dat
Waarschuwing Gordelwaarschuwing het peil van de remvloeistof in orde is,
03 Het symbool brandt als de bestuurder of de moet u de auto uiterst voorzichtig naar
voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of een werkplaats rijden om het remsys-
A Bij bepaalde motortypes is het symbool voor een lage olie-
teem te laten controleren. Volvo advi-
druk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een dis- als iemand op de achterbank de gordel heeft
playmelding (zie pagina 271 en 272). seert dat u daarvoor een erkende Volvo-
losgenomen.
werkplaats bezoekt.
Lage oliedruk Dynamo laadt niet bij
Als het symbool tijdens het rijden oplicht, is de Het symbool gaat tijdens het rijden branden, WAARSCHUWING
druk van de motorolie te laag. Zet de motor als er sprake is van een storing in het elektrisch
onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. systeem. Bezoek een werkplaats. Volvo advi- Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
Vul zo nodig olie bij. Als het symbool oplicht van het reservoir staat, mag u niet verder
seert dat u daarvoor een erkende Volvo-werk-
rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
terwijl het oliepeil in orde is, moet u contact plaats bezoekt.
opnemen met een werkplaats. Volvo adviseert Laat de oorzaak van het remvloeistofverlies
Storing in remsysteem controleren door een werkplaats. Volvo
dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats Als het symbool oplicht, is het remvloeistofpeil adviseert dat u daarvoor contact opneemt
bezoekt. mogelijk te laag. Breng de auto op een veilige met een erkende Volvo-werkplaats.
Parkeerrem aangezet plaats tot stilstand en controleer het peil in het
Het symbool brandt continu, wanneer u de par- remvloeistofreservoir, zie pagina 275.
keerrem hebt aangezet. Het symbool knippert WAARSCHUWING
Als de waarschuwingssymbolen voor het rem-
tijdens het aanzetten en gaat daarna continu Als de waarschuwingssymbolen voor het
systeem en ABS tegelijkertijd branden, kan er
branden. remsysteem en ABS tegelijkertijd branden,
een storing in de remkrachtverdeling zijn opge- bestaat het gevaar dat de achtertrein bij
Een knipperend symbool houdt in dat er een treden. krachtig remmen gaat slippen.
storing is opgetreden. Lees de melding op het
1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
informatiedisplay.
stand en zet de motor af. Waarschuwing
Airbags (SRS) Het rode waarschuwingssymbool gaat bran-
2. Start de motor opnieuw.
Als het symbool tijdens het rijden oplicht of den, wanneer er een storing is geregistreerd
blijft branden, is er een storing geregistreerd in
76
03 Bestuurdersmilieu
die van invloed kan zijn op de veiligheid en/of Als de auto met een snelheid van maxi- geactiveerde dagteller op nul. De afgelegde
de rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt maal 7 km/h rijdt, gaat het waarschu- afstand staat op het display.
tegelijkertijd een verklarende melding op het wingssymbool branden.
informatiedisplay. Het waarschuwingssym-
Klok
bool blijft branden totdat de storing is verhol-
Dagtellers
pen, maar de melding kunt u verwijderen met
de knop READ, zie pagina 140. Het waarschu- 03
wingssymbool kan ook gaan branden in com-
binatie met andere symbolen.
Actie:
1. Stop zo spoedig mogelijk. Rijd niet verder
met de auto.
2. Lees de informatie op het informatiedis-
play. Voer de handeling uit die de melding
op het display u voorschrijft. Wis de mel-
ding met de knop READ. Klok en instelknop.
Waarschuwing, portieren niet gesloten Dagteller en bedieningsknop. Knop om de klok in te stellen.
Als een van de portieren, de motorkap2 of de Display voor dagtellers
achterklep niet goed afgesloten is, gaat het Informatiedisplay voor de tijdaanduiding.
informatie- of waarschuwingssymbool bran- Knop om te wisselen tussen de dagtellers Draai de knop rechts- of linksom om de tijd in
den en verschijnt er een verklarende melding T1 en T2 alsook de dagtellers op nul te te stellen. De ingestelde tijd verschijnt op het
op het instrumentenpaneel. Breng de auto zo stellen. informatiedisplay.
spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het por- De dagtellers worden gebruikt om korte afstan-
tier, het kofferdeksel of de motorkap dat/die Bij de weergave van een melding kan de tijds-
den te meten.
open is. aanduiding korte tijd worden vervangen door
Door kort op de knop te drukken, kunt u van een symbool, zie pagina 140.
Als de auto met een snelheid van maxi- dagteller (T1 en T2) wisselen. Als u de knop
maal 7 km/h rijdt, gaat het informatie- lang indrukt (meer dan 2 seconden), zet u de
symbool branden.
Sleutelstanden
Sleutelstanden
Stand Functie
0 Kilometerteller, klok en tempera-
tuurmeter worden verlicht. Het
stuurslot is opgeheven. Het
audiosysteem is te gebruiken.
03
I Schuifdak*, elektrisch bedien-
bare zijruiten, 12V-aansluitingen
in passagiersruimte, RTI*, tele-
foon*, interieurventilator, ECC en
ruitenwissers zijn te gebruiken.
Slepen
Voor belangrijke informatie over de transpon-
dersleutel bij het slepen, zie pagina 250.
Stoelen en achterbank
Stoelen en achterbank
Stoelen en achterbank
Een volgende keer dat de auto met dezelfde Om de stoel dan opnieuw in de in het sleutel- Achterbank
transpondersleutel wordt ontgrendeld, nemen geheugen vastgelegde stand te zetten dient u
de bestuurdersstoel en de buitenspiegels de ontgrendelingsknop op de transponder- Middelste hoofdsteun achterbank
automatisch de in het sleutelgeheugen vast- sleutel te bedienen. Het bestuurdersportier
gelegde standen in. dient daarbij open te staan.
03 N.B. WAARSCHUWING
De bestuurdersstoel en de buitenspiegels Beknellingsgevaar! Laat kinderen niet met
worden niet verzet, als ze al in de opgesla- de schakelaars spelen. Zorg dat er geen
gen stand staan. voorwerpen voor, achter of onder de stoel
liggen tijdens het verstellen. Zorg er tevens
voor dat geen van de passagiers op de ach-
U kunt de standen in het sleutelgeheugen ook terbank bekneld kan raken.
activeren door (terwijl het bestuurdersportier
openstaat) de ontgrendelingsknop op de
transpondersleutel te bedienen. Stoelen met elektrische verwarming/
ventilatie* Stem de hoofdsteun af op de lengte van de
U kunt het sleutelgeheugen activeren/deacti- Voor stoelen met elektrische verwarming/ven- passagier zodat deze zo mogelijk het hele ach-
veren onder Autosleutelgeheugen Pos. tilatie, zie pagina 146. terhoofd bedekt. Trek de hoofdsteun zo ver
stoelen en spiegels. Voor een beschrijving omhoog als nodig is.
van het menusysteem, zie pagina 136.
Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u
de knop (in het midden tussen het ruggedeelte
N.B. en de hoofdsteun, zie afbeelding) indrukken
Het geheugen van de twee transponders- terwijl u de hoofdsteun omlaagduwt.
leutels en de drie geheugens van de stoel
werken volledig onafhankelijk van elkaar.
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt,
kunt u op een van de knoppen drukken om de
stoel tot stilstand te brengen.
Stoelen en achterbank
N.B.
Zet de voorstoelen zo nodig naar voren en/
of de rugleuningen ervan rechtop, zodat u
de ruggedeelten van de achterbank hele- 03
maal kunt neerklappen.
• Het linker gedeelte is apart neer te klappen. Bij het omklappen van het middelste rug-
• Het middelste gedeelte is eveneens apart gedeelte dient u de middelste hoofdsteun
neer te klappen. vrij te geven en omlaag te zetten, zie
pagina 82.
• Het rechter gedeelte kan alleen samen met
het middelste gedeelte worden neerge- De buitenste hoofdsteunen worden auto-
Trek aan de pal bij de hoofdsteun om de hoofd- klapt. matisch neergeklapt, wanneer u de buiten-
steun om te klappen. ste ruggedeelten omklapt. Trek de blok-
• Voor het omklappen van de complete rug-
Zet de hoofdsteun na afloop handmatig leuning dienen de verschillende gedeelten keerhandgreep van het ruggedeelte
rechtop totdat deze hoorbaar vastklikt. ieder apart omgeklapt te worden. omhoog en klap het ruggedeelte om. Een
rode markering bij de pal geeft aan dat
Ruggedeelte achterbank omklappen
het ruggedeelte niet langer geblokkeerd
staat.
BELANGRIJK
Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde
Bij het neerklappen van de achterbank volgorde aan.
mogen er zich geen voorwerpen op de ach-
terbank bevinden. De veiligheidsgordels
mogen evenmin zijn ingestoken. Schade
aan de bekleding van de achterbank is
anders namelijk niet uitgesloten.
``
83
03 Bestuurdersmilieu
Stoelen en achterbank
Stuurwiel
Toetsensets*
G021138
Verlichting
03 Koplamphoogteregeling
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tege-
moetkomend verkeer mogelijk verblindt. U
kunt dat voorkomen door de koplamphoogte
G021141
G021142
bij te stellen. Stel de koplampen lager af als de
auto zwaar beladen is.
Overzicht bedieningspaneel verlichting. 1. Laat de motor draaien of zet de transpon- Verlichtingsdraaiknop en stuurhendel.
Duimwiel voor het afstellen van de verlich- dersleutel in stand I. Stand voor grootlichtsignalen
ting van het display en het instrumenten-
2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om Stand voor grootlicht
paneel
de koplampen hoger of lager af te stellen.
Mistachterlicht
Auto’s met xenonkoplampen* zijn uitgerust
Mistlampen voorzijde* met automatische koplamphoogteregeling,
zodat het duimwiel ontbreekt.
Bedieningspaneel verlichting
Instrumentenverlichting
Afhankelijk van de sleutelstand worden
bepaalde displays en instrumenten verlicht, zie
pagina 78.
Verlichting
Stand Betekenis matische dimlicht zo nodig in een werkplaats Actieve xenonkoplampen, ABL*
buiten werking laten stellen. Volvo adviseert u
AutomatischA/uitgeschakeld contact op te nemen met een erkende Volvo-
dimlicht. Alleen grootlichtsigna- werkplaats.
len.
In stand is het dimlicht altijd automa-
Stadslichten vóór en achterlich- tisch ingeschakeld wanneer de motor loopt of 03
ten als de transpondersleutel in stand II staat.
Het groot licht is alleen te activeren in stand Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt Als de auto is uitgerust met actieve xenonko-
. het symbool op het instrumentenpa- plampen (Active Bending Lights, ABL) draaien
neel. de lichtbundels van de koplampen mee om
optimale verlichting te verkrijgen in bochten en
Grootlichtsignalen op kruisingen om op die manier de veiligheid
Trek de stuurhendel voorzichtig tot in de stand te verhogen.
voor grootlichtsignalen naar het stuurwiel toe.
De functie wordt automatisch ingeschakeld bij
Het groot licht brandt totdat u de hendel los-
het starten van de motor. Wanneer de functie
laat.
een storing vertoont, brandt het symbool
Dimlicht op het instrumentenpaneel en op het
Als de verlichtingsdraaiknop in stand2 staat, informatiedisplay verschijnen een verklarende
gaat bij het starten van de motor het dimlicht melding plus een ander brandend symbool.
automatisch branden. U kunt het auto-
Verlichting
G021144
tact op te
nemen met
een erkende Verlichtingsdraaiknop in stand voor stads-/par-
Volvo-werk- keerlichten vóór en achterlichten.
plaats.
Draai de verlichtingsdraaiknop naar de middel-
ste stand (ook de kentekenplaatverlichting
De functie is uitsluitend actief bij schemer of gaat branden).
G021145
donker en dan alleen als de auto rijdt.
Om het achteropkomende verkeer te waar-
U kunt de functie3 deactiveren/activeren onder schuwen worden de achterlichten ook bij het Knop voor mistlampen voorzijde.
Instellingen van de auto Lichtinstellingen openen van de achterklep automatisch inge- De mistlampen vóór zijn in te schakelen in
Actieve koplampen. Voor een beschrijving schakeld. combinatie met het groot licht/dimlicht of de
van het menusysteem, zie pagina 136. stadslichten/parkeerlichten vóór en de achter-
Voor het aanpassen van de lichtbundel, zie lichten.
pagina 92. De mistlampen vóór* zijn in te schakelen in
combinatie met het groot licht/dimlicht of de
stadslichten/parkeerlichten vóór en de achter-
lichten.
88
03 Bestuurdersmilieu
Verlichting
Druk op de knop voor in- en uitschakeling. Het op het instrumentenpaneel en het lampje Als de auto dermate hard wordt afgeremd dat
lampje in de knop brandt, wanneer de mist- in de knop branden, wanneer het mistachter- de noodremlichten in werking treden, worden,
lampen aan de voorzijde branden. licht ingeschakeld is. zodra de snelheid van de auto tot onder de
30 km/h is gedaald, automatisch de alarmlich-
Het mistachterlicht dooft automatisch bij het ten ingeschakeld. Ook nadat de auto tot stil-
N.B.
afzetten van de motor. stand is gekomen, blijven de alarmlichten knip-
De regels voor het gebruik van de mist- peren. Wanneer u weer wegrijdt, worden ze
lampen vóór verschillen van land tot land. 03
N.B. automatisch uitgeschakeld. U kunt ook op de
De regels voor het gebruik van het mistach- knop voor de alarmlichten drukken. Voor meer
Mistachterlicht terlicht verschillen van land tot land. informatie over de noodremlichten en de auto-
matische alarmlichten, zie pagina 123.
G021146
Alarmlichten Richtingaanwijzers/knipperlichten
G021148
Het mistachterlicht dat uit een lamp aan de
achterzijde van de auto bestaat, is alleen in te Knop voor alarmlichten.
schakelen wanneer u het groot licht/dimlicht Richtingaanwijzers/knipperlichten.
voert al dan niet gecombineerd met de mist- Druk op de knop om de alarmlichten te active-
lampen aan de voorzijde. ren. Beide richtingaanwijzersymbolen op het
instrumentenpaneel knipperen bij gebruik van
Druk op de knop voor in-/uitschakeling. Het de alarmlichten.
controlesymbool voor het mistachterlicht
``
89
03 Bestuurdersmilieu
Verlichting
G021149
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar de tweede stand. Knoppen op plafondconsole voor bediening lees-
De hendel blijft in deze stand staan en kan lampjes en interieurverlichting voorin.
handmatig in de uitgangspositie teruggezet Leeslampje linkerzijde
G021150
worden of veert automatisch terug bij het
terugdraaien van het stuurwiel. Leeslampje rechterzijde
Plafondverlichting achterin.
Interieurverlichting
Richtingaanwijzersymbolen U kunt de lampjes in- en uitschakelen met een
Voor de richtingaanwijzersymbolen, zie Alle verlichting in het interieur kan handmatig druk op de bijbehorende knop.
pagina 74. in- en uitgeschakeld worden binnen 30 minu-
ten nadat: Instapverlichting
De instapverlichting (alsmede de interieurver-
• u de motor hebt afgezet en de transpon- lichting) worden in- en uitgeschakeld bij het
dersleutel in stand 0 staat
openen c.q. sluiten van een portier.
• de auto ontgrendeld is zonder dat de motor
is gestart. Verlichting dashboardkastje
De verlichting in het dashboardkastje wordt in-
en uitgeschakeld bij het openen en sluiten van
de klep van het kastje.
90
03 Bestuurdersmilieu
Verlichting
``
91
03 Bestuurdersmilieu
Verlichting
G019442
Bij halogeenkoplampen past u de lichtbundel
aan door bepaalde delen van het koplampglas
Hendel voor aanpassing lichtbundel.
af te plakken. De sterkte van de lichtbundel
Normale stand – de juiste lichtbundel voor neemt daardoor iets af.
het land waarin de auto werd afgeleverd.
Koplampen afplakken
Aangepaste stand – stand voor de tegen- 1. Trek de mallen A en B over voor een auto
overgestelde lichtbundel. met het stuur links of de mallen C en D voor
een auto met het stuur rechts in een schaal
WAARSCHUWING van 1:2, zie pagina 95. Gebruik bijvoor-
Omdat de xenonkoplampen voorzien zijn beeld een kopieerapparaat met vergro-
G021152
Verlichting
``
93
03 Bestuurdersmilieu
Verlichting
03
G033954
Bovenste regel: afgeplakte gebieden bij een auto met stuur links, mallen A en B. Onderste regel: afgeplakte gebieden bij een auto met het stuur rechts, mallen
C en D.
94
03 Bestuurdersmilieu
Verlichting
03
G021155
95
03 Bestuurdersmilieu
Wissers en -sproeiers
1 Wisserbladen vervangen zie pagina 284, servicestand wisserbladen zie pagina 284 en sproeiervloeistof bijvullen zie pagina 285.
Wissers en -sproeiers
BELANGRIJK
De ruitenwissers op de voorruit kunnen in
een automatische wasstraat spontaan
inschakelen en daarbij beschadigd raken. Sproeierfunctie.
Schakel de regensensor uit terwijl de motor
G017632
loopt of als de transpondersleutel in stand Ruitensproeiers voorruit
I of II staat. Het symbool op het instrumen- U activeert de sproeiers van de voorruit en de
tenpaneel en dat in de knop doven. koplampen door de hendel naar het stuurwiel Ruitenwisser achterklep – intervalstand
toe te trekken.
Ruitenwisser achterklep – continu wissen
Nadat u de hendel hebt losgelaten maken de
ruitenwissers op de voorruit nog enkele slagen Wanneer u de hendel naar voren haalt (zie pijl
en worden de koplampen gesproeid. op bovenstaande afbeelding), activeert u de
ruitenwisser/-sproeier van de achterklep.
Verwarmde sproeikoppen*
De sproeikoppen worden bij vorst automatisch
verwarmd om te voorkomen dat de ruiten-
sproeiervloeistof bevriest.
Hogedruksproeiers koplampen*
De hogedruksproeiers van de koplampen ver-
bruiken een grote hoeveelheid sproeiervloei-
``
Wissers en -sproeiers
N.B.
De achterruitwisser is beveiligd tegen over-
verhitting zodat de wissermotor wordt uit-
geschakeld bij oververhitting. De achterrui-
twisser werkt weer na een periode van
afkoelen (30 seconden of langer afhankelijk
03 van de motor- en de omgevingstempera-
tuur).
N.B.
Bij auto’s met een geactiveerde regensen-
sor wordt de ruitenwisser op de achterklep
automatisch geactiveerd, als u in de regen
achteruitrijdt.
2 Deze functie (intervalstand tijdens het achteruitrijden) kunt u desgewenst uitschakelen. Bezoek een werkplaats. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-dealer.
98
03 Bestuurdersmilieu
Ruiten en spiegels
Algemene informatie Warmtereflecterende voorruit* op dat deel van de voorruit waar geen warm-
tereflecterende film is aangebracht (zie gemar-
Gelaagd glas keerd veld op bovenstaande afbeelding).
Het glas is verstevigd voor een ver-
beterde inbraakbeveiliging en
geluidsisolatie van het interieur. De Elektrisch bedienbare ruiten
voorruit en de overige ruiten zijn 03
gemaakt van gelaagd glas*.
BELANGRIJK
G018516
Maten
Gebruik geen metalen ijskrabber om de rui-
ten van ijs te ontdoen. Gebruik de elektri- A 47 mm
sche verwarming om de buitenspiegels van Bedieningspaneel op bestuurdersportier.
ijs te ontdoen, zie pagina 102. B 87 mm Elektrisch kinderslot op achterportieren*
en achterste zijruiten, zie pagina 64.
De voorruit is voorzien van een warmtereflec- Bedieningsknoppen achterste zijruiten
terende film (IR) die de ingestraalde warmte in
de passagiersruimte beperkt. Bedieningsknoppen voorste zijruiten
Montage van elektronische uitrusting, zoals
een transponder, achter een ruit met een WAARSCHUWING
warmtereflecterende film heeft mogelijk een Zorg ervoor dat achterpassagiers niet met
negatieve invloed op de werking en prestaties hun handen bekneld raken, wanneer u de
van de uitrusting. zijruiten vanaf het bestuurdersportier sluit.
Voor optimale werking van dient de elektroni-
sche uitrusting dan ook gemonteerd te worden
``
Ruiten en spiegels
100
03 Bestuurdersmilieu
Ruiten en spiegels
ingeklapt.
Automatisch kantelende buitenspiegel
Klap de spiegels uit door de knoppen L en R
Bedieningsknoppen buitenspiegels. bij parkeren1
tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stop-
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
Instellen pen automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt.
worden de buitenspiegels automatisch
1. Druk op knop L voor de buitenspiegel links omlaaggekanteld, zodat u bijvoorbeeld tijdens
of op R voor de buitenspiegel rechts. Het
Stand vastleggen*
De stand van de buitenspiegels en de bestuur- het parkeren de kant van de weg kan zien.
lampje in de knop brandt. Wanneer de auto uit de achteruitversnelling
dersstoel worden vastgelegd, wanneer u de
2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje auto met de transpondersleutel vergrendelt. wordt gehaald, nemen de buitenspiegels na
in het midden. Een volgende keer dat de auto met dezelfde enige tijd automatisch de oorspronkelijke
transpondersleutel wordt ontgrendeld en het stand weer in.
bestuurdersportier wordt geopend, nemen de
1 Alleen in combinatie met een elektrisch bedienbare stoel met geheugen, zie pagina 81.
``
Ruiten en spiegels
U kunt de functie activeren/deactiveren onder “Approach”-verlichting en “Follow Me de verwarming na enige tijd automatisch uit-
Instellingen van de auto Instellingen Home”-verlichting geschakeld.
zijspiegels Autotilt linkerspiegel c.q. De lampjes op de buitenspiegels gaan bran- De verwarming kan automatisch worden inge-
Autotilt rechterspiegel. Voor een beschrij- den, als u de “Approach”-verlichting of de “Fol- schakeld als de auto wordt gestart bij een bui-
ving van het menusysteem, zie pagina 136. low Me Home”-verlichting selecteert, zie tentemperatuur lager dan +7 °C. De functie
pagina 91. voor automatische ontwaseming moet in dat
03 Automatische inklapfunctie bij
geval gedeactiveerd worden onder
vergrendelen
Wanneer u de auto vanaf de transpondersleu- Elektrische achterruit- en Klimaatinstellingen Aut. defroster
tel vergrendelt/ontgrendelt worden de buiten- buitenspiegelverwarming achterr.. Voor een beschrijving van het menu-
spiegels automatisch in- of uitgeklapt. systeem, zie pagina 136.
G021342
en R. terruit en de buitenspiegels te ontwasemen en
te ontdooien.
2. Klap de spiegels weer uit met de knoppen
L en R. Bij eenmaal indrukken van de knop gaat de Hendeltje voor dimfunctie
verwarming van start. Het brandende lampje in
3. Herhaal de bovenstaande procedure zo Handmatige dimfunctie
de knop geeft aan dat de functie actief is.
nodig. Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties
Schakel de verwarming uit zodra het ijs/de
De spiegels staan daarmee weer in de neutrale condens verdwenen is om de accu niet onno- in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u ver-
stand. dig te belasten. Als u echter niets doet, wordt blinden. Zet de spiegel met het hendeltje in de
102
03 Bestuurdersmilieu
Ruiten en spiegels
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt
te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automa-
tisch gedimd. Het hendeltje is niet aanwezig op
spiegels met autodimfunctie.
Een kompas* is alleen een optie voor een ach-
teruitkijkspiegel met autodimfunctie, zie
pagina 104.
Kompas*
N.B.
G030295
Voor optimale kalibratie dient u alle elektri-
sche apparatuur (klimaatregeling, ontwase-
Achteruitkijkspiegel met kompas. ming e.d.) uit te schakelen en de portieren Magnetische zones.
dicht te houden. De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.
In de rechter bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aangege- Het kompas werkt alleen naar behoren als de
ven in welke richting de voorkant van de auto 3. Houd het knopje aan de achterzijde van de juiste zone geselecteerd is.
wijst. Er worden acht verschillende richtingen achteruitkijkspiegel ingedrukt (met bijvoor-
1. De transpondersleutel moet daarbij in
met Engelse afkortingen weergegeven: N beeld een paperclip), totdat de melding C stand II staan, zie pagina 78.
(noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuid- opnieuw verschijnt (ca. 6 seconden lang).
oost), S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en 2. Houd het knopje aan de achterzijde van de
4. Rijd op de normale manier weg. C ver- achteruitkijkspiegel ten minste 3 seconden
NW (noordwest). dwijnt van het display, wanneer de kalibra- lang (met een paperclip of iets dergelijks)
Het kompas wordt automatisch geactiveerd tie is afgerond. ingedrukt. Het nummer van de actuele
wanneer u de motor start of wanneer sleutel- Alternatieve kalibratiemethode: Rijd lang- geografische zone verschijnt.
stand II actief is, zie pagina 78. Om het kompas zaam een rondje in de auto met een snel-
handmatig in of uit te schakelen kunt u een 3. Druk herhaaldelijk op het knopje totdat het
heid van hoogstens 8 km/h, totdat de mel- nummer van de gewenste geografische
paperclip of iets dergelijks nemen en het ding C van het display verdwijnt om aan te
knopje aan de achterzijde van de achteruitkijk- zone (1–15) verschijnt.
geven dat de kalibratie afgerond is.
spiegel indrukken. 4. Enkele seconden later geeft het display de
kompasrichting weer aan.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar bij het sluiten van het
schuifdak. De beveiliging tegen overbelas-
G017823
G028900
matisch sluiten, niet bij handmatig sluiten.
Horizontaal openschuiven, achteruit/vooruit.
Openen, automatisch Het schuifdak gaat automatisch dicht, wan- Verticaal openkantelen, achterkant omhoogkante-
neer u de knop in de stand voor automatisch len.
Openen, handmatig Kantel het schuifdak open door de achter-
sluiten duwt en vervolgens loslaat.
Sluiten, handmatig kant van de knop omhoog te duwen.
Wanneer u de transpondersleutel uit het con-
tactslot neemt, wordt de spanning van het Kantel het schuifdak dicht door de achter-
Sluiten, automatisch kant van de knop omlaag te trekken.
schuifdak verbroken.
Openen
Trek de bedieningsknop naar achteren in de
stand voor automatisch openen en laat de
``
Sluiten met transpondersleutel of knop van het schuifdak. Pak de handgreep vast en
voor centrale vergrendeling schuif het scherm naar voren om het te sluiten.
Windscherm
G021345
WAARSCHUWING
Controleer of niemand met de handen
bekneld raakt wanneer u het schuifdak
vanaf de transpondersleutel sluit. Bij het schuifdak hoort een windscherm dat
opgeklapt wordt bij een geopend schuifdak.
Zonnescherm
Aan de binnenkant van het schuifdak zit een
handbediend zonnescherm. Het zonnescherm
glijdt automatisch naar achteren bij het openen
Alcoguard*
``
Alcoguard*
1. Wanneer het controlelampje (6) groen Resultaat van de blaastest Waar u op moet letten
oplicht, is de blaasunit klaar voor gebruik.
Lampje (5) + dis- Betekenis Alvorens een blaastest te doen
2. Neem de blaasunit uit de houder. Als de playmelding
blaasunit zich buiten de auto bevindt tij- Voor een goede werking en een zo nauwkeurig
dens het ontgrendelen, dan dient u de unit Groen lampje + Start de motor – mogelijk meetresultaat:
eerst te activeren met de schakelaar (2). Alcoguard Test geen alcohol geme- • Ca. 5 minuten voor de blaastest niet eten
03 3. Klap het mondstuk (1) omhoog, haal diep goedgekeurd ten. of drinken.
adem en blaas gelijkmatig totdat er • De voorruit niet te lang sproeien – de alco-
ca. 5 seconden later een “klikgeluid” klinkt. Oranje lampje + Motor kan worden
hol in de sproeiervloeistof kan een ver-
Het resultaat is een van de alternatieven in Alcoguard Test gestart – gemeten keerd meetresultaat opleveren.
de volgende tabel Resultaat van de goedgekeurd promillage boven
blaastest. 0,1 promille maar Van bestuurder wisselen
onder de geldende Om bij het wisselen van bestuurder een nieuwe
4. Als er geen melding verschijnt, kan er wat
mis zijn gegaan tijdens de gegevensover- grenswaardeA. blaastest te kunnen doen schakelaar (2) en de
dracht naar de auto – druk in dat geval op zendtoets (3) gelijktijdig ca. 3 seconden lang
Rood lampje + Test Motor kan niet wor- ingedrukt houden. De startblokkering van de
de toets (3) om de testgegevens handma-
afgekeurd Wacht 1 den gestart – geme- auto wordt dan opnieuw geactiveerd, zodat er
tig naar de auto te zenden.
minuut ten promillage eerst een goedgekeurde blaastest nodig is
5. Klap het mondstuk omlaag en plaats de boven de geldende
blaasunit terug in de houder. voordat de motor kan worden gestart.
grenswaardeA.
6. Start vervolgens binnen 5 minuten na een Kalibreren en onderhoud plegen
A De grenswaarde verschilt van land tot land (ga na wat er in
goedgekeurde blaastest de motor – anders uw land geldt). Zie ook het gedeelte Algemene informatie Het alcoholslot dient om de 12 maanden in een
is een nieuwe blaastest vereist. over het alcoholslot op pagina 107
werkplaats1 gecontroleerd en gekalibreerd te
worden.
N.B.
Wanneer er nog 30 dagen resteren tot aan een
Binnen 30 minuten na afloop van een rit kan geplande kalibratiebeurt, verschijnt
de motor opnieuw gestart worden zonder
dat er een nieuwe blaastest nodig is. Alcoguard Kalibr. vereist op het display. Als
er niet binnen 30 dagen gekalibreerd wordt,
dan kan de motor niet langer op de normale
Alcoguard*
wijze gestart worden – de motor is dan alleen op de blaasunit en wacht totdat het controle- de noodfunctie. Deze instelling is achteraf nog
te starten via de bypass-functie, zie lampje (6) groen oplicht. te wijzigen in een werkplaats1.
pagina 109, gedeelte over Noodsituatie.
Bij extreme koude kunt u de opwarmtijd ver- Bypass-functie activeren
De melding is te verwijderen met een druk op korten door de blaasunit mee naar binnen te • Houd de knop READ op de linker stuur-
de zendtoets (3). De melding verdwijnt anders nemen. hendel en de knop voor de alarmknipper-
spontaan na ca. 2 minuten maar verschijnt lichten ca. 5 seconden lang ingedrukt – op
iedere keer dat de motor gestart wordt Noodsituatie het display verschijnen achtereenvolgens 03
opnieuw – alleen bij herkalibratie in een werk- In noodsituaties of wanneer de blaasunit defect Bypass actief Wacht 1 minuut en
plaats1 verdwijnt de melding permanent. of zoekgeraakt is, kunt u het alcoholslot omzei- Alcoguard Bypass actief – daarna kunt u
len om toch in de auto te kunnen rijden. de motor starten.
Koud en warm weer Deze functie is meerdere malen te activeren.
Hoe kouder het buiten is, hoe langer het duurt N.B.
De foutmelding die verschijnt tijdens het rijden
voordat de blaasunit gereed is voor gebruik: Alle activeringen via een doorverbinding is echter alleen te wissen in een werkplaats1.
(bypass) worden geregistreerd en opgesla-
gen in een geheugen, zie pagina 10 in het Noodfunctie activeren
Temperatuur (°C) Maximale hoofdstuk Vastlegging van gegevens.
opwarmtijd • Houd de knop READ op de linker stuur-
hendel en de knop voor de alarmknipper-
(seconden) lichten ca. 5 seconden lang ingedrukt – op
Na activering van de bypass-functie blijft
+10 — +85 10 Alcoguard Bypass actief op het display het display verschijnt Alcoguard Bypass
staan totdat het systeem gereset wordt in een actief waarna u de motor kunt starten.
–5 — +10 60 werkplaats1. Deze functie is eenmaal te gebruiken en moet
–40 — –5 180 daarna gereset worden in een werkplaats1.
Het is mogelijk de bypass-functie te testen
zonder dat er een foutmelding wordt aange-
Bij temperaturen lager dan –20 °C of hoger dan maakt – loop in dat geval alle stappen door
+60 ’C is extra voeding voor de blaasunit ver- maar start de motor niet. De foutmelding wordt
eist. Op het display verschijnt Alcoguard gewist bij het vergrendelen van de auto.
Stroom kabel aansluiten. Sluit de voedings- Bij installatie van het alcoholslot geeft u aan of
kabel uit het dashboardkastje in dat geval aan omzeilen mogelijk moet zijn via de bypass- of
Alcoguard*
Motor starten
WAARSCHUWING WAARSCHUWING
1. Steek de transpondersleutel in het con-
Neem bij het verlaten van de auto altijd de Neem de transpondersleutel bij een auto
tactslot – druk lichtjes op de sleutel totdat transpondersleutel uit het contactslot – met
deze verder naar binnen wordt getrokken. met Keyless drive-functie* nooit tijdens het
name wanneer er kinderen in de auto ach- rijden of slepen uit het contactslot.
Let erop dat u bij een auto met alcoholslot terblijven. Voor informatie over het verwij-
eerst een goedgekeurde blaastest moet deren van de sleutel uit het contactslot, zie
afgeven, voordat de motor kan worden pagina 78.
gestart, zie pagina 107.
1 Als de auto rolt is het indrukken van de knop START/STOP ENGINE voldoende om de motor te starten.
``
Motor starten
Motor afzetten
Om de motor af te zetten – druk op START/
STOP ENGINE.
Als de auto een automatische versnellingsbak
heeft en de keuzehendel niet in stand P staat
of als de auto rijdt – druk tweemaal op de knop
03 of houdt de knop ingedrukt totdat de motor
afslaat.
Stuurslotfout
Het stuurslot wordt opgeheven, wanneer u de
START/STOP ENGINE-knop indrukt met de
transpondersleutel in het contactslot geduwd.
Het stuurslot wordt geactiveerd, wanneer u na
het afzetten van de motor het bestuurderspor-
tier opent.
Sleutelstanden
Voor informatie over de verschillende standen
van de transpondersleutel, zie pagina 78
112
03 Bestuurdersmilieu
Algemene informatie over het starten Motorverwarming* Maak daarom tijdens de wintermaanden
van een FlexiFuel-motor zoveel mogelijk gebruik van de motorverwar-
De motor wordt op dezelfde manier gestart als ming.
een benzinemotor.
WAARSCHUWING
Bij startproblemen De motorverwarming werkt op een hoge
spanning. Laat controle- en reparatiewerk- 03
Wanneer de motor niet bij de eerste startpo-
zaamheden aan een elektrische motorver-
ging aanslaat: warming en de elektrische aansluitingen
• Doe nog enkele startpogingen met behulp ervan uitvoeren door een werkplaats –
van de knop START/STOP ENGINE. geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
Als de motor dan nog niet aanslaat
Is de buitentemperatuur lager dan +5 °C:
N.B.
1. Sluit de elektrische motorverwarming min-
Waar u op moet letten als u een jerrycan met
stens 1 uur lang aan. Aansluiting voor motorverwarming. brandstof wilt meenemen:
2. Doe nog enkele startpogingen met behulp Als de te verwachten temperatuur lager is dan • Wanneer u de brandstoftank hebt leeg-
van de knop START/STOP ENGINE. –10 °C, wordt u geadviseerd de motorverwar- gereden en bio-ethanol (E 85) bijvult uit
ming ca. 2 uur in te schakelen om de motor een jerrycan is het bij strenge vorst niet
BELANGRIJK sneller te kunnen starten wanneer er bio-etha- uitgesloten dat de motor startproble-
nol (E 85) in de tank zit. men vertoont. U kunt dit voorkomen
Als de motor ondanks herhaalde startpo-
door de jerrycan gevuld te houden met
gingen niet aanslaat, wordt geadviseerd Hoe lager de temperatuur hoe langer de motor-
contact op te nemen met een erkende benzine (95 RON).
verwarming moet werken. Bij –20 °C dient u de
Volvo-werkplaats. verwarming ca. 3 uur in te schakelen.
Voor meer informatie over de FlexiFuel-brand-
Auto’s bestemd voor bio-ethanol (E 85) zijn uit- stof bio-ethanol (E 85), zie pagina 233 en
gerust met een elektrische motorverwarming*. 320.
Een voorverwarmde motor slaat sneller aan en
loopt beter, wat een aanzienlijke beperking van
de emissies en het brandstofverbruik inhoudt.
``
Brandstofadaptatie
Wanneer u de brandstoftank hebt volgegoten
met benzine nadat u op bio-ethanol (E 85) hebt
gereden (om omgekeerd), kan de motor enige
tijd ietwat onregelmatig lopen. Het is daarom
belangrijk dat de motor de gelegenheid krijgt
03 tot aanpassing (adaptatie) aan het nieuwe
brandstofmengsel.
Een dergelijke adaptatie gaat automatisch van
start, wanneer u korte tijd op gelijkmatige snel-
heid in de auto rijdt.
BELANGRIJK
Na wijzigingen in het brandstofmengsel in
de tank dient een adaptatie plaats te vinden.
Dit gebeurt wanneer u ca. 15 minuten lang
op gelijkmatige snelheid rijdt.
114
03 Bestuurdersmilieu
Starten met hulpaccu 4. Sluit de ene klem van de rode startkabel 10. Start de motor van de auto met de lege
aan op de pluspool van de hulpaccu . accu. Raak de aansluitingen niet aan tij-
dens de startpoging. Er bestaat namelijk
5. Haal de clips op de voorste dekplaat van gevaar voor vonkvorming.
de uitgeputte accu los en verwijder de dek-
plaat, zie pagina 287. 11. Verwijder de startkabels. Verwijder eerst
de zwarte kabel en daarna de rode.
6. Sluit de andere klem van de rode startkabel 03
aan op de pluspool van de uitgeputte Zorg dat geen van de klemmen aan de
accu. zwarte startkabel contact kan maken met
de pluspool van de accu of met de aange-
7. Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan sloten klemmen van de rode startkabel.
op de minpool van de hulpaccu.
WAARSCHUWING
BELANGRIJK Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgas
Als de startaccu uitgeput is, kunt u de auto
Wees voorzichtig bij het aansluiten van de produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
starten met stroom van een hulpaccu. door een onjuiste aansluiting van de start-
startkabels om kortsluiting met andere
Bij gebruik van een hulpaccu wordt u het vol- onderdelen in de motorruimte te voorko- kabels, is voldoende om de accu tot ont-
gende geadviseerd om explosiegevaar te voor- men. ploffing te brengen. Accu’s bevatten tevens
zwavelzuur dat ernstige chemische brand-
komen:
wonden kan veroorzaken. Als u accuzuur in
1. Zet de transpondersleutel in sleutel- 8. Sluit de andere klem aan op het massapunt uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst,
stand 0, zie pagina 78. (rechter motorsteun bovenaan, buitenste moet u onmiddellijk met grote hoeveelhe-
boutkop) . Controleer of de aansluit- den water spoelen. Neem onmiddellijk con-
2. Zorg dat de hulpaccu een spanning van tact op met een arts, als u accuzuur in uw
klemmen van de startkabels goed vastzit-
12 V levert. ogen krijgt.
ten om te voorkomen dat er tijdens de
3. Als de hulpaccu zich in een andere auto startpoging vonken ontstaan.
bevindt, moet u de motor van die auto
9. Start de motor van de “hulpauto”. Laat de
afzetten en ervoor zorgen dat de auto’s
motor enkele minuten draaien op een toe-
elkaar niet raken.
rental dat iets hoger ligt dan normaal,
1500 omw/min.
115
03 Bestuurdersmilieu
Versnellingsbakken
Achteruitrijstand (R)
De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in
stand R zet.
Neutrale stand (N)
In deze stand kunt u de motor starten en er is
G021350
geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeer-
rem aan, wanneer de auto stilstaat en de keu-
D: automatisch schakelen. M (+/–): handmatig zehendel in stand N staat.
schakelen.
Rijstand (D)
Het informatiedisplay geeft de stand van de Stand D is de normale rijstand. De versnel-
Schakelpatroon zesversnellingsbak.
keuzehendel aan met behulp van de volgende lingsbak schakelt automatisch op en terug
• Trap het koppelingspedaal tijdens het tekens: P, R, N, D, S, 1, 2, 3, 4, 5 of 6, zie afhankelijk van de stand van het gaspedaal en
schakelen altijd zo ver mogelijk in. pagina 73. de snelheid. Zorg ervoor dat de auto stilstaat,
• Haal uw voet na het schakelen weer van
het koppelingspedaal af.
Versnellingsbakken
voordat u de keuzehendel vanuit stand D in als de bestuurder langzamer gaat rijden dan De sportstand kan op elk moment tijdens het
stand R zet. wat voor de gekozen versnelling gepast is. rijden ingeschakeld worden.
117
03 Bestuurdersmilieu
Versnellingsbakken
G021351
lijk is.
Schakelblokkering, vrijstand (N)
Geartronic staat geen terugschakeling/kick- Als de keuzehendel in stand N staat en de auto
down toe die tot een dusdanig hoog toerental U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en heeft minstens 3 seconden stilgestaan (of de
leidt dat de motor kan worden beschadigd. weer halen tussen de standen N en D. Om de motor nu loopt of niet), is de keuzehendel
Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert hendel in een van de overige standen te zetten, geblokkeerd.
een dergelijke kickdown uit te voeren, gebeurt moet u een blokkering opheffen door op de Om de keuzehendel uit stand N te kunnen
er niets. De auto blijft in de oorspronkelijke ver- blokkeerknop op de keuzehendel te drukken. halen, moet de transpondersleutel in stand II
snelling rijden.
Met de blokkeerknop ingedrukt kunt u de hen- staan en moet het rempedaal worden bediend,
Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het del vooruit of achteruit bewegen tussen de zie pagina 78.
motortoerental één of meer versnellingen standen P, R, N en D.
terugschakelen. Om schade aan de motor te
voorkomen schakelt de auto op wanneer de Automatische keuzehendelblokkering
motor het maximumtoerental heeft bereikt. De automatische versnellingsbak kent enkele
bijzondere beveiligingsfuncties:
Sleutelblokkering, Keylock
De keuzehendel moet in stand P staan om de
transpondersleutel uit het contactslot te kun-
nen nemen. In alle andere standen is de trans-
pondersleutel geblokkeerd.
118
03 Bestuurdersmilieu
Versnellingsbakken
G021350
is voorzien van een beveiliging tegen overbe-
lasting die geactiveerd wordt, als de versnel-
D: automatisch schakelen. M (+/–): handmatig lingsbak te warm wordt – bijvoorbeeld als u de
Als er niet met de auto kan worden gereden
schakelen. auto te lang met het gaspedaal stilhoudt op een
zoals het geval is bij een uitgeputte accu, moet
Powershift is een zestraps automaat die in oplopende helling.
u de keuzehendel uit stand P halen voordat u
de auto kunt verslepen. tegenstelling tot een conventionele automati- Een te warme versnellingsbak uit zich in een
sche versnellingsbak voorzien is van dubbele auto die gaat schudden en trillen, een waar-
Til de rubbermat in het vak achter de mid- mechanische lamellenkoppelingen. Een con- schuwingssymbool dat gaat branden en een
denconsole uit de auto en open het luikje. ventionele automatische versnellingsbak heeft melding op het informatiedisplay. Ook bij lang-
Steek het sleutelblad zo ver mogelijk naar een hydraulische koppelomvormer die de zaam fileverkeer (10 km/h of lager) op oplo-
binnen. Duw het sleutelblad omlaag en kracht van de motor overbrengt op de motor. pende hellingen of met een aanhanger/caravan
houd het in deze stand vast. (Voor infor- Een Powershift-versnellingsbak werkt verder achter de auto kan de versnellingsbak te warm
matie over het sleutelblad, zie pagina 50.) op dezelfde manier en heeft bedieningsele- worden. De versnellingsbak koelt af tijdens stil-
Haal de keuzehendel uit stand P. menten en functies die vergelijkbaar zijn met stand, wanneer het rempedaal bediend wordt
die van de automatische versnellingsbak Gear- en de motor stationair loopt.
tronic, die in het voorgaande gedeelte werd
besproken.
Versnellingsbakken
Oververh versnb Stop auto z.s.m. Auto rijdt met hevige schokkerige bewe- Versnellingsbak oververhit. Parkeer de
gingen vooruit. auto zo spoedig mogelijk.A
Koeling versn.b. laat motor lopen Geen aandrijving wegens oververhitting Versnellingsbak oververhit. Voor optimale
van de versnellingsbak. koeling: Laat de motor stationair lopen met
de keuzehendel in stand N of stand P, tot-
dat de melding verdwijnt.
A Voor optimale koeling: Laat de motor stationair lopen met de keuzehendel in stand N of stand P, totdat de melding verdwijnt.
120
03 Bestuurdersmilieu
Versnellingsbakken
121
03 Bestuurdersmilieu
De vierwielaandrijving is altijd
ingeschakeld
03
Bedrijfsrem
``
123
03 Bestuurdersmilieu
Bedrijfsrem
Symbolen op instrumentenpaneel
Sym- Betekenis
bool
Brandt continu – controleer het
remvloeistofpeil. Vul remvloei-
03 stof bij als het peil te laag ligt en
controleer tevens de oorzaak
van het remvloeistofverlies.
WAARSCHUWING
Als en tegelijkertijd branden,
kan er een storing in het remsysteem zijn
opgetreden.
Als het remvloeistofpeil in dat geval in orde
is, moet u de auto voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren – geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder
rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het rem-
vloeistofverlies.
124
03 Bestuurdersmilieu
125
03 Bestuurdersmilieu
N.B.
Bij een geactiveerd HDC-systeem is het
mogelijk dat de motor met enige vertraging
op het gaspedaal reageert.
126
03 Bestuurdersmilieu
Parkeerrem
Elektrische parkeerrem Parkeerrem aanzetten loslaat of het gaspedaal bedient, wordt de par-
keerrem gelost.
Functie
Wanneer de parkeerrem wordt geactiveerd, N.B.
hoort u een zwak elektromotorgeluid. Het
geluid is tevens waarneembaar bij een auto- Tijdens een noodstop bij snelheden hoger
matische functiecontrole van de parkeerrem. dan 10 km/h klinkt er gedurende de hele
remmanoeuvre een geluidssignaal. 03
Als de auto stilstaat wanneer u de parkeerrem
aanzet, werkt de rem alleen op de achterwie-
Op een helling parkeren
len. Als u de parkeerrem tijdens het rijden aan-
Draai bij het parkeren op een oplopende helling
zet, wordt de normale bedrijfsrem geactiveerd.
de wielen van de trottoirband af, als de neus
Daarbij werkt de rem op alle vier de wielen.
van de auto naar de top van helling wijst.
Wanneer de auto bijna stilstaat, worden alleen
de achterwielen geremd. Handgreep parkeerrem. Draai bij het parkeren op een aflopende helling
1. Trap het rempedaal stevig in. de wielen naar de trottoirband toe, als de neus
Lage accuspanning van de auto naar de voet van de helling wijst.
Als de accuspanning te laag is, kunt u de par- 2. Druk op de handgreep.
keerrem niet aanzetten noch lossen. Sluit een 3. Laat het rempedaal los en controleer of de WAARSCHUWING
hulpaccu aan, als de accuspanning te laag is, auto volledig stilstaat.
zie pagina 115. Maak er gewoonte van om bij het parkeren
• Zet de versnellingspook bij het parkeren op een helling altijd de parkeerrem aan te
altijd in de 1e versnelling (handbak) en de zetten – het inschakelen van een versnelling
keuzehendel in stand P (automaat). bij een handbak of stand P bij een automaat
is niet voldoende om de auto in alle situaties
Het symbool op het instrumentenpa- stil te houden.
neel knippert, totdat de parkeerrem
volledig is aangezet. Wanneer het symbool
continu brandt, is de parkeerrem aangezet.
In noodgevallen kunt u de parkeerrem ook tij-
dens het rijden aanzetten door de handgreep
ingedrukt te houden. Wanneer u de handgreep
``
127
03 Bestuurdersmilieu
Parkeerrem
128
03 Bestuurdersmilieu
Parkeerrem
Remblokken vervangen
Laat de remblokken op de achterwielen ver-
vangen in een werkplaats met het oog op de
Parkeerrem niet geheel gelost - Door een
constructie van de elektrische parkeerrem –
storing kan de parkeerrem niet worden gelost.
geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-
Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt
plaats.
een erkende Volvo-werkplaats. Als u bij deze
foutmelding wegrijdt zonder de parkeerrem te
lossen, klinkt er een waarschuwingszoemer.
Parkeerrem niet aangezet - Door een storing
kan de parkeerrem niet worden aangezet. Pro-
beer of u de rem kunt aanzetten en lossen.
Bezoek een werkplaats als de melding niet ver-
dwijnt – geadviseerd wordt een Volvo-werk-
plaats.
Dezelfde melding verschijnt ook op auto’s met
een handbak, wanneer er langzaam wordt
gereden met het portier open. De melding
maakt u erop attent dat de parkeerrem moge-
lijk onbedoeld werd gelost.
129
03 Bestuurdersmilieu
HomeLink *
HomeLink *
in de “inleerstand” staat en klaar is voor deur, het toegangshek e.d. moet vervol- de HomeLink-knop ca. 3 seconden lang
programmering. gens geactiveerd worden bij het indruk- ingedrukt en laat deze vervolgens los. Her-
ken van de bijbehorende HomeLink- haal deze volgorde van indrukken, vast-
2. Leg de originele afstandsbediening op
knop. houden en loslaten tot driemaal achtereen
5–30 cm afstand van HomeLink. Houd het
• Brandt niet continu: Het controle- om de programmering te beëindigen.
controlelampje in de gaten.
lampje knippert eerst ca. 2 seconden
De juiste afstand tussen de originele lang snel en brandt daarna ca. 3 secon- Afzonderlijke knop programmeren 03
afstandsbediening en HomeLink hangt af den continu. Dit herhaalt zich ca. 20 Doe het volgende om één afzonderlijke knop te
van de programmering van het te bedienen seconden lang en geeft aan dat het te programmeren:
systeem. Er zijn mogelijk meerdere pogin- kopiëren systeem een zogeheten rol- 1. Druk op de gewenste knop van
gen op verschillende afstand nodig. Laat lende code gebruikt. De garagedeur, HomeLink en houd deze ingedrukt totdat
de afstandsbediening bij iedere poging ca. het toegangshek e.d. worden niet geac- punt 3 afgerond is.
15 seconden op dezelfde afstand liggen tiveerd bij het indrukken van de bijbe-
voordat u een andere afstand probeert. horende HomeLink-knop. Vervolg in 2. Plaats wanneer het controlelampje van
dat geval de programmering als volgt. HomeLink begint te knipperen (na ca. 20
3. Druk de te programmeren knop van seconden) de originele afstandsbediening
HomeLink en de te kopiëren knop van de 5. Zoek de “inleerknop1” van de ontvanger
op 5–30 cm afstand van HomeLink. Houd
originele afstandsbediening gelijktijdig in. van bijv. de garagedeur op (meestal in de
het controlelampje in de gaten.
Laat de knoppen pas los wanneer het con- buurt van de antennevoet op de ontvan-
trolelampje dat langzaam knippert sneller ger). Raadpleeg als u de knop niet kunt De juiste afstand tussen de originele
gaat knipperen. Een snel knipperend vinden, de gebruiksaanwijzing van de leve- afstandsbediening en HomeLink hangt af
lampje geeft aan dat de programmering rancier of neem contact op met de leve- van de programmering van het te bedienen
gelukt is. rancier via internet: www.homelink.com. systeem. Er zijn mogelijk meerdere pogin-
gen op verschillende afstand nodig. Laat
4. Test de programmering door de gepro- 6. Druk de “inleerknop” in en laat deze los. De
de afstandsbediening bij iedere poging ca.
grammeerde knop van HomeLink in te knop knippert ca. 30 seconden en binnen
15 seconden op dezelfde afstand liggen
drukken en op het controlelampje te letten: deze periode moet u het volgende punt uit-
voordat u een andere afstand probeert.
voeren.
• Brandt continu: Het controlelampje 3. Druk de te kopiëren knop op de originele
brandt continu terwijl u de knop inge- 7. Druk op de geprogrammeerde knop van
afstandsbediening in. Het controlelampje
drukt houdt, wat aangeeft dat de pro- HomeLink terwijl de “inleerknop” van het
grammering afgerond is. De garage- te bedienen systeem nog knippert. Houd
HomeLink *
03
133
Menu- en meldingsfuncties................................................................... 136
Klimaatregeling..................................................................................... 143
Motor- en interieurverwarming op brandstof*....................................... 151
Extra verwarming*................................................................................. 154
Audiosysteem....................................................................................... 155
RSE-systeem (Rear Seat Entertainment) met twee beeldschermen* . . 169
Boordcomputer..................................................................................... 174
Stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC........................................... 176
Rijeigenschappen aanpassen............................................................... 178
Cruisecontrol*....................................................................................... 179
Adaptieve cruisecontrol*....................................................................... 181
Afstandscontrole*.................................................................................. 189
Collision Warning with Auto Brake*...................................................... 192
Driver Alert System – DAC*................................................................... 198
Driver Alert System – (LDW)*................................................................ 201
Park Assist*........................................................................................... 204
BLIS* – Blind Spot Information System................................................ 207
Interieurcomfort..................................................................................... 212
Bluetooth handsfree*............................................................................ 215
Geïntegreerde telefoon*........................................................................ 221
Menu- en meldingsfuncties
Menu- en meldingsfuncties
Informatie Random
Lichtinstellingen Uit
Menu- en meldingsfuncties
4 Alleen bij systemen die audiobestanden in de formaten mp3 en wma kunnen afspelen.
5 Alleen bij systemen met een cd-wisselaar.
2 Voor submenu’s, zie “Hoofdmenu AM/Audio-instellingen”.
6 Geldt niet voor auto’s zonder geïntegreerde telefoon.
7 Verschijnt alleen als er een telefoon aangesloten is.
8 Verschijnt alleen als er geen telefoon aangesloten is.
9 Geldt voor auto’s met geïntegreerde telefoon en BluetoothTM handsfree.
Menu- en meldingsfuncties
139
04 Comfort en rijplezier
Menu- en meldingsfuncties
Menu-overzicht
Voor sommige van de onderstaande menu-
opties dient de auto te zijn uitgerust met de bij-
behorende functie en software.
Actieradius
Gemiddeld
Momentaan
04
Gem. snelheid
Menu- en meldingsfuncties
``
141
04 Comfort en rijplezier
Menu- en meldingsfuncties
142
04 Comfort en rijplezier
Klimaatregeling
Klimaatregeling
gecertificeerde werkplaats. Volvo adviseert u Het volgende is inbegrepen: Gebruik van beproefde materialen in het
contact op te nemen met een erkende Volvo- interieur.
werkplaats.
• Een geavanceerde ventilatorfunctie die
inhoudt dat de ventilator aanslaat wanneer De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd
de auto via de transpondersleutel wordt de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te
Doorluchtfunctie beperken, zodat de passagiersruimte gemak-
ontgrendeld. De ventilator vult het interieur
Bij warm weer kunt u de doorluchtfunctie kelijker schoon te houden is. De vloerbekleding
op die manier met verse lucht. De functie
gebruiken om alle zijruiten tegelijk korte tijd te in zowel de passagiersruimte als de bagage-
start als dat nodig is en stopt na bij het
openen en weer te sluiten en op die manier snel openen van een van de portieren. Bij inac- ruimte zijn eenvoudig te verwijderen en schoon
voor frisse lucht in de auto te zorgen, zie tiviteit wordt de functie na enige tijd auto- te maken. Gebruik daarvoor schoonmaakmid-
pagina 59. matisch beëindigd. De tijd dat de ventila- delen en autoverzorgingsproducten die door
torfunctie werkt zal langzaam maar zeker Volvo worden geadviseerd, zie pagina 299.
04 Interieurfilter
korter worden, totdat de auto 4 jaar oud is.
Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt Menu-instellingen
wordt gereinigd door een filter. U moet het filter • Het Interior Air Quality System (IAQS) is
een volautomatisch systeem dat de lucht Het is mogelijk de basisinstellingen voor drie
regelmatig vervangen. Raadpleeg het Service- van de functies van de klimaatregeling te wij-
programma van Volvo voor het aanbevolen in de passagiersruimte ontdoet van ver-
ontreinigingen in de vorm van stofdeeltjes, zigen via de middenconsole, zie pagina 136:
vervangingsinterval. In zeer sterk verontrei-
koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laag- • Ventilatorfunctie in automatische stand*,
nigde gebieden moet u het filter mogelijk vaker
hangend ozon. zie pagina 147.
vervangen.
• De door de timer geregelde recirculatie van
N.B. de lucht in de passagiersruimte, zie
N.B.
Bij auto’s met CZIP dient het IAQS-luchtfil- pagina 148.
Er bestaan twee verschillende soorten inte- ter om de 15.000 km of tenminste eenmaal
rieurfilters. Let erop dat u het juiste filter • Automatische verwarming van de achter-
per jaar te worden vervangen (afhankelijk ruit, zie pagina 102.
aanbrengt. van wat het eerst wordt bereikt). Echter,
maximaal 75.000 km per 5 jaar. Bij auto’s Bij gebruik van RESET via het display worden
Clean Zone Interior Package (CZIP)* zonder CZIP dient het IAQS-filter tijdens de de standaardinstellingen hervat voor alle func-
Wanneer u voor deze optie hebt gekozen zijn reguliere onderhoudsbeurt te worden ver- ties van de klimaatregeling.
vangen.
er nog minder stoffen in het interieur verwerkt
die aanleiding kunnen geven tot allergieën of
astma. Zie voor meer informatie over CZIP de
brochure die u bij aankoop hebt ontvangen.
Klimaatregeling
04
G021367
G021368
G017699
``
Klimaatregeling
Klimaatregeling
``
147
04 Comfort en rijplezier
Klimaatregeling
148
04 Comfort en rijplezier
Klimaatregeling
N.B. • Het oranje lampje links brandt – de Air Qua- Recirculatie activeren
lity Sensor is uitgeschakeld. Er is geen Schakel de recirculatie in of
Wanneer u de ontwaseming selecteert, recirculatie, maar alleen verse lucht van uit door verschillende malen
wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. buiten. op de nevenstaande knop te
• Het groene lampje in het midden brandt – drukken. Het lampje brandt
Interior Air Quality System* de recirculatie is niet actief (tenzij dit nodig wanneer de recirculatie actief
Het Interior Air Quality System is voor koeling bij warm weer). is.
ontdoet de binnenkomende • Het oranje lampje rechts brandt – de recir-
lucht van gassen en stofdeel- culatie is ingeschakeld.
tjes om zo hinderlijke geurtjes
en verontreinigingen in de N.B. 04
passagiersruimte te beper-
ken. Als de Air Quality Sensor Voor optimale kwaliteit van de lucht in de
een verhoogde concentratie van verontreini- passagiersruimte dient u de Air Quality Sen-
gingen in de buitenlucht meet, wordt de lucht- sor ingeschakeld te houden.
inlaat afgesloten waarna de lucht in de passa- Bij koud weer gelden er beperkingen voor
giersruimte wordt gerecirculeerd. Wanneer u de recirculatiefunctie om te voorkomen dat
de knop AUTO hebt ingedrukt, is de Air Quality de ruiten beslaan.
Sensor altijd ingeschakeld. Als de ruiten toch beslaan, moet u de Air
Quality Sensor uitschakelen en alle ruiten
Recirculatie/Interior Air Quality Sensor (voorruit, zijruiten en achteruit) ontwase-
activeren men.
Selecteer een van de drie
functies door verschillende
malen op de knop te drukken.
``
Klimaatregeling
Luchtverdelingstabel
Luchtverdeling Toepassing Luchtverdeling Toepassing
Lucht naar de ruiten. Er om snel te ontdooien en Lucht naar de vloer en de om een comfortabel kli-
komt een bepaalde hoe- te ontwasemen. ruiten. Er komt een maat en een goede ont-
veelheid lucht uit de bepaalde hoeveelheid waseming te verkrijgen bij
blaasmonden. De lucht lucht uit de blaasmonden koud weer.
wordt niet gerecirculeerd. in het dashboard.
De airconditioning is altijd
ingeschakeld.
04
Lucht naar de voorruit en om wasem en ijsvorming Lucht naar de vloer en uit bij zonnig weer en matige
de zijruiten. Er komt een bij koud en vochtig weer de blaasmonden in het buitentemperaturen.
bepaalde hoeveelheid te voorkomen (niet te lage dashboard.
lucht uit de blaasmonden. ventilatorsnelheid).
Luchtstroom naar de rui- om een comfortabel kli- Lucht naar de vloer. Er om warme of koude lucht
ten en uit de blaasmon- maat te verkrijgen bij komt een bepaalde hoe- naar de vloer te sturen
den van het dashboard. warm en droog weer. veelheid lucht uit de
blaasmonden in het dash-
board en op de ruiten.
Luchtstroom op hoofd- om een efficiënte koeling Luchtstroom naar de rui- om koele lucht naar de
en borsthoogte uit de te verkrijgen bij warm ten, uit de blaasmonden vloer te sturen of warme
blaasmonden in het dash- weer. in het dashboard en naar lucht naar de rest van het
board. de vloer. lichaam bij koud weer of
bij warm en droog weer.
150
04 Comfort en rijplezier
``
G025102
G025102
chel AAN werkt. Brand- ingeschakeld door
stofp. een te laag brand-
Timer Verwarmingstimer laag stofpeil (ca. 7 liter)
ingesteld geactiveerd bij uit- – dit om het moge-
G025102
Brand- nemen transpon- lijk te maken de
stofka- dersleutel en verla- motor te starten en
04 ten van de auto –
chel nog ca. 50 km te
motor en passa- rijden.
giersruimte warm
READ-knop op ingesteld tijd- Standka- Verwarming
stip. chel Ser- defect. Neem voor
Duimwiel
G025102
vice ver- reparatie contact
RESET-knop Verwar- De verwarming eist op met een werk-
ming stop werd uitgescha- plaats. Volvo advi-
Voor meer informatie over het informatiedis-
G025102
Extra verwarming*
Audiosysteem
• Performance
Overzicht
• High Performance
• Premium Sound
Bij het inschakelen van het audiosysteem geeft
het display de uitvoering aan.
Dolby Surround Pro Logic II en het symbool
04
zijn handelsmerken van Dolby
Laboratories Licensing Corporation. Dolby
Surround Pro Logic II System is vervaardigd
Menu-opties bevestigen, telefoongesprek-
onder licentie van Dolby Laboratories
ken aannemen.
Licensing Corporation.
Naar een hoger niveau gaan binnen het
Transpondersleutel en sleutelstanden menusysteem. Actieve functie annuleren,
U kunt het audiosysteem 15 minuten achtereen Ingang voor externe geluidsbron: AUX en telefoongesprekken beëindigen/weigeren,
beluisteren, wanneer er geen transpondersleu- USB* (bijv. iPod1) ingevoerde tekens wissen.
tel in het contactslot steekt. Volume
Toetsenset op stuurwiel
Audiosysteem
04 Beperkingen
• Welke geluidsbron (FM, AM, CD e.d.) er via
de luidsprekers wordt weergegeven valt
niet te sturen vanaf het achterste bedie- Middenconsole, bedieningstoetsen voor audio-
ningspaneel. functies.
AM, FM en CD, interne geluidsbronnen
MODE – Kiezen uit de externe geluids-
bronnen (AUX, USB* en DAB1/DAB2*).
VOLUME – Volume, resp. links en rechts. Voor aansluiting via AUX of USB, zie
pagina 158.
Vooruit-/achteruitspoelen en zoeken.
SOUND – Druk- en draaiknoppen voor het
MODE – Kiezen uit AM, FM, CD, AUX, aanpassen van de geluidsweergave
USB*(bijvoorbeeld iPod), DAB1/DAB2* Navigatietoets
en Aan/Uit. Voor aansluiting via AUX of
USB, zie pagina 158. VOLUME – Volume en aan/uit
Hoofdtelefoonaansluiting (3,5 mm).
Geluidssterkte en automatische
Activeren/deactiveren volumeregeling
U activeert het bedieningspaneel met een druk Het audiosysteem zorgt voor compensatie van
op MODE. Het bedieningspaneel wordt hand- hinderlijke rijgeluiden in de passagiersruimte
door het volume af te stemmen op de snelheid
Audiosysteem
van de auto. U hebt de keuze uit drie compen- U stelt de opties in door aan de draaiknop te
satieniveaus: laag, medium en hoog. Kies een draaien.
niveau onder Audio-instellingen Autom.
volumeregeling. N.B.
Geluidssterkte externe geluidsbron Druk op MENU om de Audio-instellingen te
openen. Voor meer informatie (zie
Een mp3-speler zonder USB-kabel kan op de pagina 136).
AUX-ingang worden aangesloten, zie
pagina 158.
• Bas – Niveau van de lage tonen.
G019419
N.B. • Treble - Niveau van de hoge tonen.
04
De geluidskwaliteit kan verslechteren, als • Fader – Balans tussen luidsprekers voor
de speler wordt opgeladen terwijl het audio- en achter. Positie van de subwoofer.
systeem in stand AUX staat. Laad de speler • Balans – Balans tussen luidsprekers links • Surround* – Instellingen voor de zogehe-
daarom niet tijdens het beluisteren op via de en rechts. ten Ambient Surround Sound.
12V-aansluiting.
• Subwoofer* – Niveau voor de lagetonen- Onder Surround kunt u 3-kanaals stereo of
luidspreker. Door de draaiknop naar de Dolby Surround Pro Logic II activeren door 3-
1. Zet het audiosysteem in de stand AUX met ch of Dpl2 te selecteren. Vervolgens worden u
Min te draaien kunt u de subwoofer deac-
de knop MODE, druk op MENU en navi- de volgende opties voorgeschoteld:
tiveren. De onderstaande afbeelding geeft
geer vervolgens met (4) naar AUX- de locatie van de subwoofer aan.
ingangsvolume, zie pagina 155. • Middenniveau* – Niveau voor de midden-
luidspreker.
2. Draai aan de knop SOUND of druk op /
• Surround-niveau* – Niveau voor de zoge-
van de navigatietoets, zie pagina 155. heten Ambient Surround Sound.
Geluidsregeling Equalizer
Door te drukken op de knop SOUND kunt u de Met de equalizer2 kunt u de niveaus voor de
onderstaande opties doorlopen. verschillende frequentiebanden ieder apart
instellen.
Audiosysteem
1. Ga naar Audio-instellingen en kies De regelfuncties die in dit instructieboekje Als u ervoor kiest om een iPod, mp3-speler
Equalizer voor of Equalizer achter. nader verklaard worden (zoals Bas, Treble en of USB-geheugen aan te sluiten op de USB-
Equalizer) zijn uitsluitend bedoeld om u de aansluiting*, kunt u de geluidsbron bedienen
Stel het niveau voor de frequentieband bij
mogelijkheid te bieden de geluidsweergave via de geluidsregeling van de auto.
met / van de navigatietoets. Druk op
naar wens af te stellen.
/ om een andere frequentieband te Selecteer de aansluiting met de toets MODE:
kiezen. 1. Als u USB kiest, verschijnt Apparaat
AUX, USB3 en externe geluidsbron aansl. op het display.
2. Leg de instelling vast met ENTER of annu-
leer uw keuze met EXIT. Algemene informatie 2. Sluit uw iPod, mp3-speler of USB-
Geluidspodium geheugen aan op de USB-aansluiting* in
04 De geluidsweergave is dusdanig in te stellen het opbergvak van de middenconsole (zie
dat deze optimaal is voor de bestuurder*, voor voorgaande afbeelding).
de inzittenden voorin of voor de achterpassa- De tekst Bezig met laden verschijnt op het
giers. Kies een van de opties onder Audio- display, terwijl het systeem de bestanden op
instellingen Geluidspodium. het opslagmedium inleest. Dat kan enige tijd
duren.
Optimale geluidsweergave
Het audiosysteem is gekalibreerd voor opti- Wanneer de bestanden zijn ingelezen, ver-
male geluidsweergave met behulp van digitale schijnt de trackinformatie op het display
signaalverwerking. waarna u een track kunt selecteren.
Voor ieder automodel wordt het audiosysteem U kunt op drie manieren tracks selecteren:
Via de USB-aansluiting* of AUX-ingang in de mid-
tijdens de kalibratie perfect afgestemd op de denconsole is het mogelijk een externe geluids- • Met de knop TUNING, zie pagina 155.
luidsprekers, de versterker, de akoestiek in de bron aan te sluiten op het Infotainmentsysteem
van de auto. • de linker of rechter toets van de navigatie-
auto, de positie van de luisteraar e.d. bediening (4), zie pagina 155, of.
Er is tevens een dynamische kalibratie waarbij De AUX-ingang biedt de mogelijk een externe
geluidsbron aan te sluiten, zoals een iPod of
• de toetsenset op het stuurwiel, zie
rekening wordt gehouden met de stand van de pagina 155.
volumeknop, de radio-ontvangst en de rijsnel- mp3-speler. Lees meer op pagina 157
heid.
Audiosysteem
In de USB- of iPod-stand werkt het audio- Geluidsbronnen USB Removable device/Mass Storage
systeem op dezelfde manier als bij het beluis- Device te staan.
USB-geheugen
teren van muziekbestanden op een cd in de cd- iPod
Om het gebruik van een USB-geheugen te ver-
speler. Voor meer informatie, zie pagina 160.
eenvoudigen is het beter alleen muziekbestan- Een iPod wordt middels de aansluitkabel bij-
den in het geheugen op te slaan. Het inlezen geladen en gevoed door de USB-aansluiting*.
N.B. duurt aanzienlijk langer, wanneer er behalve Als de batterij van de speler echter helemaal
Het systeem biedt ondersteuning van compatibele muziekbestanden nog andere uitgeput is, dan dient u deze eerst op te laden
muziekbestanden in de muziekformaten bestanden op het opslagmedium staan. alvorens de speler aan te sluiten.
mp3, wma en wav. Er zijn echter muziekfor-
maten die niet door het systeem worden N.B. N.B.
ondersteund. Het systeem biedt verder
04
ondersteuning voor de meeste iPod- Het systeem biedt ondersteuning voor Wanneer u muziek op een aangesloten
modellen die in 2005 of later gemaakt zijn. draagbare media die werken met USB 2.0 iPod beluistert, hanteert het infotainment-
iPod Shuffle wordt echter niet onder- en het bestandssysteem FAT32 en kan systeem een menustructuur vergelijkbaar
steund. maximaal 500 mappen en 64.000 bestan- met die van de iPod.
den aan. Het geheugen dient een grootte
van minimaal 256 MB te hebben.
USB-aansluiting* en RSE* Zie voor meer informatie over USB en iPod bij
een audiosysteem in de uitvoering Perfor-
N.B. mance het extra instructieboekje bij USB en
Bij gebruik van een langer USB-geheugen iPod Music Interface.
wordt geadviseerd de bijgeleverde USB-
adapterkabel te gebruiken. Dit om mecha-
nische slijtage aan de USB-ingang en het
aangesloten USB-geheugen tegen te gaan.
Mp3-speler
Veel mp3-spelers werken met hun eigen
bestandssysteem die niet ondersteund wor-
den door het Infotainmentsysteem. Om een
Bij een auto met RSE* zit de USB-aansluiting* dergelijke mp3-speler te kunnen gebruiken
op de bovenstaande locatie (zie afbeelding). binnen het systeem, dient de speler in de stand
``
Audiosysteem
Cd-functies drukt. Steek anders een cd in de invoeropening Met een lange druk op de uitwerptoets kunt u
en druk op CD. alle discs uitwerpen. Alle discs in het magazijn
worden dan één voor één uitgeworpen.
Weergave starten (cd-wisselaar*)
Start de cd-speler door op de knop CD te druk- Pauze
ken. Een eventuele muziek-cd in de speler Wanneer u het volume helemaal omlaagdraait,
wordt vervolgens automatisch afgespeeld. wordt de weergave van de cd-speler onder-
Steek anders een cd in de invoeropening en broken.
druk op CD.
Muziekbestanden4
Cd aanbrengen (cd-wisselaar*) De cd-speler ondersteunt ook muziekbestan-
04 1. Kies een lege sleuf met de cijfertoetsen den in mp3- en wma-formaat.
1–6 of / van de navigatietoets (4).
Op het display staat aangegeven welke
N.B.
Middenconsole, bedieningstoetsen voor cd-func-
ties. sleuf leeg is. De melding Disc plaatsen De speler kan bepaalde muziekbestanden
Cd uitwerpen geeft aan dat u een volgende cd kunt aan- met kopieerbeveiliging niet lezen.
brengen. De cd-wisselaar biedt plaats aan
Opening voor het invoeren/uitwerpen van zes cd’s. Wanneer u een cd met muziekbestanden in de
cd’s speler aanbrengt, wordt een eventuele
2. Steek een cd in de invoeropening van de
Navigatietoets voor het wisselen van cd- cd-wisselaar. bestandsstructuur op de disc automatisch
tracks geladen. Afhankelijk van de kwaliteit van de
Vooruit-/achteruitspoelen en wisselen van Disc uitwerpen disc en de hoeveelheid gegevens die erop
cd-tracks U hebt ca. 12 seconden de tijd om een uitge- staan, kan het enige tijd duren voordat de
worpen disc uit te nemen. Als de disc na afloop weergave van start gaat.
Positie in cd-wisselaar kiezen*
van deze periode nog in de cd-speler zit, wordt
Navigeren en afspelen
Cd doorzoeken de disc weer ingenomen en verder afgespeeld.
Als er een disc met muziekbestanden in de cd-
Met een korte druk op de uitwerptoets kunt u speler zit, kunt u met ENTER de mapstructuur
Weergave starten (cd-speler) één enkele disc uitwerpen. openen. U navigeert op dezelfde manier in de
Een eventuele muziek-cd in de speler wordt mapstructuur als in de menustructuur van het
automatisch afgespeeld, wanneer u op CD
Audiosysteem
audiosysteem. Muziekbestanden worden aan- Willekeurige afspeelvolgorde Activeer/deactiveer de functie bij het beluiste-
geduid met het symbool en mappen met Bij activering van deze functie speelt de speler ren van een disc met muziekbestanden onder
. Met een druk op ENTER gaat het afspe- de tracks/muziekbestanden in willekeurige Random Map.
len van de muziekbestanden van start. volgorde af. U kunt de willekeurig gekozen
Cd-wisselaar
tracks/muziekbestanden op de cd op de
Wanneer een bepaald muziekbestand hele- Activeer/deactiveer de functie bij het afspelen
gebruikelijke manier doorbladeren.
maal afgespeeld is, worden de overige bestan- van een normale muziek-cd onder Random
den in dezelfde map afgespeeld. Nadat alle Enkele disc of Random Alle discs. Het
N.B.
bestanden in een bepaalde map zijn afge- alternatief Alle discs geldt alleen voor de
speeld, wordt er automatisch van map gewis- Bij gebruik van de linker of rechter pijl wordt muziek-cd’s die in de cd-wisselaar zitten.
seld. alleen een nieuwe willekeurige track op de
afgespeelde cd geselecteerd. Activeer/deactiveer de functie bij het beluiste- 04
Vooruit-/achteruitspoelen en van track/ ren van een cd met muziekbestanden onder
muziekbestand op de cd wisselen Random Map. Wanneer u een andere cd
Afhankelijk van het type willekeurige afspeel-
Druk kort op / van de navigatietoets om volgorde dat geselecteerd is, verschijnt er een kiest, wordt de functie gedeactiveerd.
tracks/muziekbestanden op een cd te selecte- bepaalde displaymelding:
Nummer-informatie
ren. Druk lang om cd-tracks/muziekbestanden • RANDOM houdt in dat de tracks op Eventuele nummer-informatie op de muziek-
versneld vooruit/achteruit te spoelen. U kunt slechts een van de muziek-cd’s worden cd kan via het display worden weergegeven.
daarvoor ook gebruik maken van de toetsenset afgespeeld Bij Premium Sound en High Performance geldt
op het stuurwiel. U kunt ook van track wisselen dit ook voor cd’s met mp3- en wma-bestan-
door aan de knop TUNING te draaien.
• RND ALL houdt in dat alle tracks op alle
muziek-cd’s in de cd-speler worden afge- den. Activeer/deactiveer de functie in de stand
Cd doorzoeken speeld. CD onder Cd-instellingen Nummer-
Bij activering van deze functie worden van alle • RANDOM FOLDER houdt in dat de informatie.
tracks/muziekbestanden op een cd de eerste muziekbestanden in een willekeurige map
tien seconden weergegeven. Druk op SCAN op de gekozen cd worden afgespeeld.
om de functie te activeren. Beëindig de functie Cd-speler
met EXIT of SCAN om de weergave van de Activeer/deactiveer de functie tijdens het
actuele tracks/muziekbestanden op de cd afspelen van een normale muziek-cd onder
voort te zetten. Random.
``
161
04 Comfort en rijplezier
Audiosysteem
Radiofuncties 2. Druk op / van de navigatietoets. Wanneer Autom. opslaan van het display ver-
dwijnt, zijn de zenders vastgelegd. De radio
Handmatig zenders zoeken gaat over op de automatische stand en de mel-
1. Kies een frequentieband met FM of AM. ding Auto verschijnt op het display. De auto-
2. Draai aan TUNING. matisch vastgelegde voorkeurzenders zijn ver-
volgens rechtstreeks te kiezen met de voor-
Voorkeuren keurtoetsen. De automatische vastlegfunctie
U kunt per frequentieband 10 voorkeurzenders voor radiozenders is te beëindigen met EXIT.
vastleggen. De FM-band heeft De radio blijft in de automatische stand staan,
2 geheugenbanken met voorkeurzenders: totdat u op AUTO of FM drukt.
04 FM1 en FM2. U kiest een voorkeurzender met
de sneltoetsen. U kunt gebruik maken van de automatisch
vastgelegde radiozenders door de radio als
De voorkeurzenders kunnen handmatig of volgt in de automatische stand te zetten:
Middenconsole, bedieningselementen voor radio- automatisch worden vastgelegd.
functies. 1. Druk op AUTO.
Navigatietoets voor het automatisch zoe- Voorkeurzenders handmatig vastleggen > De tekst Auto verschijnt op het display.
ken van zenders 1. Stem af op een zender.
2. Druk op een voorkeurtoets.
Geselecteerde functie beëindigen 2. Houd een van de voorkeurtoetsen inge-
drukt, totdat de melding Kanaal Frequentieband doorzoeken
Handmatig zenders zoeken opgeslagen op het display verschijnt. Deze functie doorzoekt de actuele frequentie-
Frequentieband doorzoeken Automatisch zenders vastleggen band automatisch op goed te ontvangen zen-
Deze functie is met name handig in gebieden, ders. Wanneer er een zender is gevonden,
Automatisch zenders vastleggen wordt deze ca. 8 seconden lang weergegeven
waar u de radiozenders en hun frequenties niet
Voorkeurtoetsen en handmatig voorkeur- kent. De 10 best te ontvangen radiozenders voordat de zoekfunctie wordt voortgezet.
zenders vastleggen worden automatisch in een aparte geheugen- 1. Kies een frequentieband met AM of FM.
bank vastgelegd.
Frequentieband AM en FM (FM1 en FM2) 2. Druk op SCAN.
kiezen 1. Kies een frequentieband met FM of AM.
De tekst SCAN verschijnt op het display. Druk
Automatisch zenders zoeken 2. Houd AUTO ingedrukt, totdat Autom. tot slot op SCAN of EXIT.
1. Kies een frequentieband met FM of AM. opslaan op het display verschijnt.
162
04 Comfort en rijplezier
Audiosysteem
RDS-functies opnieuw weer op het volume dat u daarvoor stemd verkeersinformatie kan doorgeven,
RDS (Radio Data System) verbindt FM-zenders had ingesteld. staat er op het display.
in een netwerk met elkaar. Een FM-zender in De programmafuncties alarm (ALARM!), ver- Activeer/deactiveer de functie onder FM-
een dergelijk netwerk verstuurt bepaalde infor- keersinformatie (TP (verkeersinformatie)),
matie, zodat een RDS-radio onder meer de vol- instellingen TP (verkeersinformatie).
nieuws (Nieuws) en programmatype (PTY
gende mogelijkheden biedt:
(programmatype)) worden in volgorde van TP via beluisterde zender/alle zenders
• Automatisch overschakelen op een beter belangrijkheid weergegeven, waarbij geldt dat De radio kan de weergave van de actieve
doorkomende zender als de ontvangst in alarm de hoogste prioriteit geniet en de pro- geluidsbron onderbreken voor verkeersinfor-
een bepaald gebied slecht is. grammatypes de laagste. Voor meer instellin- matie via de (actuele) zender die u beluistert of
• Zoeken op programmatype zoals zenders gen die te maken hebben met het onderbreken via alle zenders.
die verkeersinformatie of nieuws doorge- van uitzendingen (EON en Regionaal), zie 04
Ga naar FM-instellingen Geav. radio-
ven. pagina 164. Druk op EXIT om de weergave
van de onderbroken geluidsbron te hervatten. instellingen TP-zender... om wijzigin-
• Weergeven van informatieve tekst over het gen aan te brengen.
beluisterde radioprogramma.
Alarm
De functie wordt gebruikt om de bevolking Nieuws
N.B. attent te maken op ernstige ongelukken of Bij activering van deze functie wordt de weer-
Sommige radiozenders maken geen calamiteiten. U kunt de functie alarm niet tijde- gave van de actieve geluidsbron onderbroken
gebruik van RDS of alleen in beperkte mate. lijk onderbreken of deactiveren. De melding voor een nieuwsuitzending via het RDS-net-
ALARM! verschijnt op het display, wanneer er werk van de zender waarop is afgestemd. Het
Als er een zender met het gewenste program- een alarmmelding wordt verzonden. symbool NEWS geeft aan dat de functie actief
matype is aangetroffen, kan de radio vervol- is.
Verkeersinformatie, TP
gens op deze zender overschakelen en de Activeer/deactiveer de functie onder FM-
Bij activering van deze functie wordt de weer-
weergave van de actieve geluidsbron onder- instellingen Nieuws.
gave van de actieve geluidsbron onderbroken
breken. Als de cd-speler bijvoorbeeld actief is,
voor een uitzending met verkeersinformatie via
wordt de weergave daarvan tijdelijk onderbro- Nieuws via beluisterde zender/alle
het RDS-netwerk van de zender waarop is
ken. De uitzending met het gekozen program- zenders
afgestemd. Het symbool TP
matype wordt weergegeven op een vooraf De radio kan de weergave van de actieve
bepaald volume, zie pagina 165. Na afloop van
(verkeersinformatie) geeft aan dat de functie
geluidsbron onderbreken voor een nieuwsuit-
actief is. Als de zender waarop u hebt afge-
de uitzending van het gekozen programmatype zending via de (actuele) zender die u beluistert
geeft de radio de voorgaande geluidsbron of via alle zenders.
``
163
04 Comfort en rijplezier
Audiosysteem
Ga naar FM-instellingen Geav. radio- Als de radio een uitzending van een van de Automatische afstemfunctie, AF
instellingen Nieuwszender om wijzi- gekozen programmatypes vindt, verschijnt >| Bij activering van deze functie wordt er auto-
gingen aan te brengen. om te zoeken op het display. matisch afgestemd op het sterkste signaal
voor een bepaalde radiozender. Soms moet de
Druk op van de navigatietoets om ver-
Programmatype, PTY radio de gehele FM-band doorzoeken om een
der te zoeken naar een andere uitzending sterk zendersignaal te vinden. In dat geval valt
Met de functie PTY is het mogelijk verschil-
van een van de gekozen programmatypes.
lende programmatypes te kiezen zoals pop- de radio stil en verschijnt de melding PI
muziek en klassieke muziek. Het symbool Programmatype weergeven zoeken EXIT voor annuleren op het display.
PTY geeft aan dat de functie actief is. Bij acti- Het is mogelijk het programmatype van de zen- Activeer/deactiveer deze functie in de
vering van deze functie wordt de weergave van der die u op dat moment beluistert op het dis- stand FM onder FM-instellingen Geav.
de actieve geluidsbron onderbroken voor een play weer te geven.
04 radio-instellingen AF.
uitzending van het gekozen programmatype
via het RDS-netwerk van de zender waarop is Activeer/deactiveer deze functie in de
afgestemd. stand FM onder FM-instellingen PTY Regionale radioprogramma’s, REG
Deze functie maakt het mogelijk om op een
1. Activeer de functie in de stand FM door een PTY weergeven
bepaalde regionale zender afgestemd te blij-
programmatype te selecteren onder FM- ven ondanks dat het signaal zwak is. Het sym-
instellingen PTY PTY selecteren. N.B. bool REG geeft aan dat de handsfree-functie
Niet alle radiozenders ondersteunen deze actief is.
2. Deactiveer de functie door de PTY te wis-
functie.
sen onder FM-instellingen Alle PTY's Activeer/deactiveer deze functie in de
wissen. stand FM onder FM-instellingen Geav.
Radiotekst radio-instellingen Regionaal.
PTY zoeken Sommige RDS-zenders geven informatie door
Bij activering van deze functie wordt de gehele over de inhoud van de uitzendingen, uitvoe- EON (Enhanced Other Networks)
frequentieband doorzocht op uitzendingen van rende artiesten e.d. Deze informatie kan op het Deze functie is met name handig in stedelijke
het gekozen programmatype. display worden weergegeven. gebieden met een groot aantal regionale radio-
1. Kies een PTY onder FM-instellingen Activeer/deactiveer deze functie in de zenders. Bij activering van de functie is de
stand FM onder Radiotekst. afstand tot de zendmast van een radiozender
PTY PTY selecteren. bepalend voor de vraag of de weergave van de
2. Ga naar FM-instellingen PTY actieve geluidsbron kan worden onderbroken
(programmatype) PTY zoeken.
164
04 Comfort en rijplezier
Audiosysteem
voor uitzendingen van een bepaald program- tijdens de onderbreking bijregelt, wordt het Rockmuziek
matype. nieuwe volume opgeslagen voor een volgende
Melodie
onderbreking.
Activeer/deactiveer de functie in de stand
Licht klassiek
FM door een van de alternatieven te kiezen
onder FM-instellingen Geav. radio- Menusysteem FM Klassiek
instellingen EON: Hoofdmenu FM Overige muziek
• Plaatselijk – Alleen onderbreking wanneer FM-instellingen Het weer
de zendmast van de radiozender dichtbij 1.1 Nieuws Economie
is.
1.2 TP (verkeersinformatie) Voor kinderen
• Afstand5 – Ook onderbreking als de zend- 04
mast van de zender ver weg staat en zijn 1.3 Radiotekst Maatschappelijk
signaal storingen vertoont.
1.4 PTY (programmatype) Religie
• Uit – Geen onderbreking voor een uitzen-
ding van een bepaald programmatype via 1.4.1 PTY selecteren Doe mee!
andere zenders. Alle PTY's wissen Reizen
RDS-functies resetten Actualiteit Vrije tijd
Met deze kunt u alle fabriekinstellingen voor Informatie Jazzmuziek
RDS herstellen.
Sport Countrymuziek
Reset in de stand FM onder FM-
instellingen Geav. radio-instellingen Educatie Nationale muziek
Alles resetten. Drama Gouwe Ouwe
Cultuur Volksmuziek
Volumeregeling programmatypes
De onderbrekende uitzendingen van het geko- Wetenschap Documentaires
zen programmatype (bijv. NEWS of TP) wor- Varia 1.4.2 PTY zoeken
den weergegeven op het volume dat voor het
programmatype is gekozen. Als u het volume Popmuziek 1.4.3 PTY-tekst weergeven
5 Fabrieksstandaard.
``
165
04 Comfort en rijplezier
Audiosysteem
1.5 Geav. radio-instellingen Service en Ensemble Wanneer u alleen voor Band III kiest, verloopt
1.5.1 TP-zender • Voor onderhoud - Kanaal, radiokanaal het programmeren van kanalen sneller dan als
(het systeem biedt alleen ondersteuning u voor zowel Band III als LBand hebt gekozen.
1.5.2 Nieuwszender voor geluidsdiensten). Het is echter niet zeker dat alle kanaalgroepen
1.5.3 AF • Ensemble - Een groep radiokanalen die ook daadwerkelijk worden gevonden. De
op dezelfde frequentie zenden. gekozen frequentieband is niet van invloed op
1.5.4 EON de opgeslagen voorkeuren.
Uit Radiokanalen programmeren (Groep
leren) Navigeren aan de hand van lijsten
Plaatselijk Er zijn drie soorten basislijsten die u kunt
Wanneer de auto een nieuw zendgebied bin-
Afstand nenrijdt is het mogelijk het systeem de gele- gebruiken om te navigeren:
04
genheid te geven de te ontvangen kanaalgroe- • Ensemble - Geeft de te beluisteren
1.5.5 Regionaal
pen te programmeren. kanaalgroepen weer na programmering
1.5.6 Reset alle FM-inst. van de kanaalgroepen.
Tijdens het programmeren van de kanaalgroe-
pen wordt een bijgewerkte lijst van al de te • Voor onderhoud - Geeft de kanalen weer
Digitale radio (DAB)* beluisteren kanaalgroepen aangemaakt. De ongeacht de kanaalgroep waartoe ze
lijst wordt niet automatisch bijgewerkt. U start behoren. De lijst is tevens te filteren met
Algemene informatie de programmeerfunctie via het menu Groep behulp van DAB PTY (zie onder).
DAB (Digital Audio Broadcasting) is een sys- leren of rechtstreeks door lang op AUTO te • Subkanaal - Subkanalen van het gekozen
teem voor digitale overdracht van radiosigna- drukken. Het kan tot één minuut duren voordat kanaal.
len. een kanaalgroep geprogrammeerd is als u De lijsten zijn toegankelijk via het menu. U kunt
zowel Band III als LBand hebt geselecteerd. de kanaalgroepen ook bereiken door op
N.B. ENTER te drukken.
Frequentieband
Dit systeem biedt geen ondersteuning voor DAB zendt uit op twee frequentiebanden6:
DAB+. Scannen
Band III en LBand. Tijdens het scannen wordt van alle kanalen een
• Band III – Over het hele land7 fragment van 10 seconden weergegeven.
• LBand - Voornamelijk in de grote steden Druk op SCAN om de functie te activeren
Audiosysteem
De scanfunctie is ook te kiezen in de stand grammatypes voor verschillende soorten pro- 2. Ensemble - Voegt de naam van de kanaal-
DAB-PTY. Dan worden alleen kanalen van het grammacategorieën. Wanneer u een bepaald groep toe aan de kanaalnaam
gekozen programmatype weergegeven. programmatype hebt gekozen, navigeert u
3. Ensemble +PTY - Voegt de naam van het
alleen binnen de kanalen die programma’s van
Beëindig de scanfunctie door nogmaals op programmatype toe aan de kanaalnaam
het gekozen type uitzenden.
de SCAN te drukken of druk op EXIT.
Verlaat deze stand als volgt: Voorkeuren
Subkanaal U kunt per frequentieband 10 voorkeurzenders
Secundaire componenten worden vaak aan- Druk op EXIT vastleggen. DAB heeft 2 geheugenbanken met
geduid als subkanalen. Dergelijke componen- Het is ook mogelijk een voorkeurkanaal te kie- voorkeurzenders: DAB1 en DAB2. U kiest een
ten zijn van tijdelijke aard en kunnen bijvoor- zen of DAB PTY te beëindigen via het menu. voorkeurzender met de sneltoetsen.
beeld uit vertalingen van het hoofdprogramma Bij gebruik van DAB-links tussen kanalen (zie 04
Een voorkeur bestaat uit een kanaal zonder
bestaan. onder) is het mogelijk dat de DAB-radio de eventuele subkanalen. Als er tijdens het beluis-
Als er een of meer subkanalen bestaan ver- PTY-stand verlaten. teren van een subkanaal een voorkeurkanaal
schijnt het symbool > rechts van de kanaal- vastgelegd wordt, wordt alleen de kanaal-ID
DAB naar DAB link
naam op het display. Als er slechts één sub- geregistreerd. Dit komt omdat de subkanalen
Het is mogelijk om van een kanaal dat slecht of
kanaal bestaat verschijnt het symbool > links helemaal niet te ontvangen is over te schakelen van tijdelijke aard zijn. Bij activering van het bij-
van de kanaalnaam op het display. behorende voorkeurkanaal zal dan ook het
op hetzelfde kanaal in een andere kanaalgroep
met een betere ontvangst. Bij het veranderen hoofdkanaal worden weergegeven waartoe het
Om een subkanaal te bereiken:
van kanaalgroep kan enige vertraging in de subkanaal behoorde. De voorkeurkanalen zijn
Druk op . niet gebonden aan de kanalenlijst.
geluidsweergave optreden. Vanaf het moment
Om te navigeren tussen subkanalen: dat het huidige kanaal verdwijnt en het nieuwe Een vastgelegd kanaal hoeft niet in de kana-
kanaal toegankelijk wordt kan het geluid dan lenlijst te staan om te kunnen worden beluis-
Druk op of op . ook enige tijd stilvallen. terd. Als u een kanaal kiest dat niet beschik-
Subkanalen zijn alleen te bereiken via het geko- baar is, verschijnt het nummer van het voor-
DAB-displayinstellingen keurkanaal waarna het geluid stilvalt totdat u
zen hoofdkanaal en niet via een ander hoofd-
1. Basis - Alleen de kanaalnaam verschijnt een ander voorkeurkanaal hebt gekozen dat
kanaal.
als de hoofdcomponent wordt beluisterd. wel beschikbaar is. U kunt uiteraard ook een
DAB-PTY (programmatype) Bij het beluisteren van een subkanaal ver- ander kanaal kiezen.
DAB PTY selecteert een specifiek type radio- schijnt de subkanaalnaam
programma. Er bestaan 29 verschillende pro-
``
167
04 Comfort en rijplezier
Audiosysteem
De DAB-functie van het audiosysteem biedt 4.14. Licht klassiek 6.1. DAB-displayinstellin-
geen ondersteuning voor alle mogelijkhe- gen
4.15. Klassieke muziek
den van de DAB-standaard. 6.1.1. Groepsnaam
4.16. Overige muziek
6.1.2. Groepsnaam
4.17. Het weer
Menusysteem DAB en PTY
Hoofdmenu DAB 4.18. Economie
6.1.3. Basis
1. Selecteer groep 4.19. Kinderprogramma’s
6.2. DAB naar DAB link
2. Selecteer dienst 4.20. Feitelijk
04 6.3. FM-verkeer
3. Selecteer subkanaal 4.21. Religie
6.4. DAB-band selecteren
4. DAB PTY 4.22. Doe mee !
6.4.1. Band III
4.1. DAP PTY uit 4.23. Reizen
6.4.2. LBand
4.2. Nieuws 4.24. Vrije tijd
6.4.3. LBand & Band
4.3. Actualiteit 4.25. Jazz en blues III
4.4. Informatie 4.26. Countrymuziek 6.5. DAB resetten
4.5. Sport 4.27. Nationale muziek
4.10. Varia
4.11. Popmuziek
4.12. Rockmuziek
168
04 Comfort en rijplezier
Taal Bijv. Engels De originele taal van een tv-programma kan Betaalkanalen
worden gewijzigd als het programma met Om betaalkanalen te kunnen bekijken moet
Taal waarin de tv- meerdere taalkanalen wordt uitgezonden. een smartcard in een module worden geplaatst
menu’s staan aan- die vervolgens in de digitale tv-ontvanger
gegeven wordt aangebracht.
Audio Audio - 1, bijv. ENG.
Beeldformaat 16:9 Audio - 2, bijv. GER.
4:3
Audiomodus Rechts
Automatisch
Links
04
Modus (beeld- Standaard Stereo
schermstand)
Zoom AC3
Groot scherm
Systeeminstellingen fabrieksstandaard
Gecentreerd
Druk op MEDIA MENU
G031510
Audiomodus Rechts Systeeminstellingen Fabrieksstandaard.
Links Hier kunt u de fabrieksinstellingen van het sys- De ontvanger zit achter het klepje in de baga-
teem herstellen. geruimte
Tijd banner
De weergaveduur Systeeminstellingen instelling tijdzone 1. Open het klepje in de bagageruimte. De
van de menu’s is in Druk op MEDIA MENU ontvanger zit in een behuizing.
te stellen op Systeeminstellingen Instelling tijdzone. 2. Open het rubber klepje van de ontvanger.
8–40 seconden.
De plaatselijke programmatijden worden alleen 3. Stop de smartcard in de module. Zorg dat
correct weergegeven, wanneer u de juiste tijd- u de smartcard op de juiste manier in de
Systeeminstellingen audiomodus zone hebt ingesteld. De menu’s onder GUIDE, module aanbrengt.
Druk op MEDIA MENU INFO en de klok hangen af van de ingestelde
4. Steek de module in de digitale tv-ontvan-
Systeeminstellingen Audiomodus. plaatselijke tijdzone.
ger. Zorg dat u de module op de juiste
manier aanbrengt.
``
G030382
Schijf- DVD-RAM, DVD-ROM, DVD-RW,
gebruikte randapparatuur. Randapparatuur die forma- DVD+RW, DVD-R, DVD+R, CD-R,
via de AUX-ingang van het RSE-systeem is De AUX-ingang van het RSE-systeem zit onder ten CD-ROM, CD-RW, CD-3, HDCD
aangesloten kan gebruik maken van de beeld- aan de achterkant van de middenarmsteun.
schermen, de draadloze koptelefoons, de uit-
gangen voor koptelefoons met een snoeraan- 1. Sluit de videokabel aan op de gele ingang. Geavanceerde systeeminstellingen
sluiting en de luidsprekers van het audiosys- 2. Sluit de linker geluidskabel aan op de witte Deze instellingen zijn alleen toegankelijk wan-
teem. ingang en de rechter op de rode ingang. neer de dvd-speler leeg is.
Batterijen in afstandsbediening en 04
koptelefoon(s) vervangen
De afstandsbediening en de koptelefoon(s)
werken op twee batterijen van het type AAA.
Neem bij lange ritten extra batterijen mee.
Draadloze koptelefoons
1. Draai het boutje los en haal het dekseltje
van het batterijvakje.
2. Verwijder beide batterijen en leg de nieuwe
batterijen op de aangegeven manier in het
batterijvakje.
3. Breng het dekseltje aan en draai het boutje
vast.
Boordcomputer
Boordcomputer
Actuele snelheid*1
Bij een snelheidsmeter met een kilometer-
schaal wordt de actuele snelheid weergegeven
in km/h. Bij een snelheidsmeter met een miles-
schaal wordt de actuele snelheid weergegeven 04
in mph.
Algemene informatie over DSTC Bediening 2. Houd RESET (2) ingedrukt totdat het menu
Het stabiliteits- en tractieregelsysteem DSTC DSTC zich wijzigt.
Beperkte functie
(Dynamic Stability and Traction Control) helpt Er blijven beperkingen gelden voor het sys-
Het is mogelijk de werking van het systeem te
de bestuurder voorkomen dat de wielen door- teem, totdat u de motor afzet – de volgende
beperken, wanneer de wielen doorslippen en u
slippen en verbetert de tractie van de auto. keer dat u de motor start, staat het DSTC weer
gas geeft. Het systeem grijpt bij doorslippende
Tijdens het afremmen kunnen de ingrepen van wielen dan later in, zodat er een hogere mate in de normale stand.
het systeem waarneembaar zijn in de vorm van van doorslippen mogelijk is. Dit levert een gro-
pulserende geluiden. Tijdens het gas geven tere bedieningsvrijheid op bij dynamisch rijden. WAARSCHUWING
kan de auto langzamer optrekken dan u ver- De aandrijving in diepe lagen sneeuw of zand Er kunnen wijzigingen optreden in de rijei-
wacht. wordt verbeterd, omdat er dan geen beperkin- genschappen van de auto, als de werking
04 gen meer gelden voor de tractie. van het systeem wordt beperkt.
Antislipregeling
Deze regeling beperkt de aandrijfkracht en
remkracht van elk van de afzonderlijke wielen Berichten op informatiedisplay
om de auto op die manier te stabiliseren. DSTC Tijdelijk UIT geeft aan dat de functie
van de regeling tijdelijk beperkt is wegens een
Antispinregeling te hoge temperatuur van de remschijven.
Deze regeling voorkomt dat de aangedreven
Het systeem wordt automatisch opnieuw
wielen tijdens het optrekken doorslippen.
ingeschakeld, wanneer de remmen weer
Tractieregeling voldoende zijn afgekoeld.
Deze regeling is actief op lage snelheden en DSTC Service vereist betekent dat het sys-
G021409
brengt de aandrijfkracht van een slippend aan- teem wegens een storing werd uitgeschakeld.
drijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt.
Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
1. Draai aan het duimwiel (1) totdat het menu stand en zet de motor af.
DSTC verschijnt. DSTC AAN betekent dat > Als de melding een volgende keer dat u
de werking van het systeem ongewijzigd is. motor start opnieuw verschijnt – rijd de
auto dan naar een werkplaats. Geadvi-
DSTC Spin Control UIT betekent dat er
seerd wordt een erkende Volvo-werk-
beperkingen gelden voor de werking van
plaats.
het systeem.
176
04 Comfort en rijplezier
Symbolen op instrumentenpaneel
Als de symbolen en gelijktijdig
verschijnen – lees de melding op het informa-
tiedisplay.
177
04 Comfort en rijplezier
Rijeigenschappen aanpassen
Cruisecontrol*
``
Cruisecontrol*
N.B.
Wanneer u de ingestelde snelheid hebt her-
vat met kan er een duidelijke snelheids-
verhoging optreden.
Uitschakelen
De cruisecontrol wordt uitgeschakeld bij
gebruik van de stuurtoets CRUISE of bij het
afzetten van de motor – de ingestelde snelheid
wordt uit het geheugen verwijderd en valt niet
04
langer te hervatten met de toets .
Adaptieve cruisecontrol*
G021412
matisch aangepast. Wanneer de weg voor u bestuurder moet kennen, voordat u de
weer vrij is, hervat de auto de ingestelde snel- adaptieve cruisecontrol gebruikt.
heid. De bestuurder is er altijd verantwoordelijk Functie-overzicht.
voor dat de juiste afstand en snelheid wor- Waarschuwingslampje, afremmen nood-
Als de auto een voorligger te dicht nadert terwijl den aangehouden, ook bij gebruik van de zakelijk
de adaptieve cruisecontrol uitgeschakeld is of adaptieve cruisecontrol.
stand-by staat, wordt u door Distance Alert (zie Toetsenset stuurwiel
pagina 189) geattendeerd op de korte afstand. Radarsensor
BELANGRIJK
Laat het onderhoud van de onderdelen van De adaptieve cruisecontrol bestaat uit een
de adaptieve cruisecontrol over aan een cruisecontrol die gekoppeld is aan een
werkplaats – geadviseerd wordt een afstandshouder.
erkende Volvo-werkplaats.
``
Adaptieve cruisecontrol*
Adaptieve cruisecontrol*
Steile wegen en/of zware belading Activeren en snelheid aanpassen. Snelheid wijzigen
Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eer- In de actieve stand kunt u de snelheid verho-
Gekozen snelheid (tussen haakjes = stand-
ste instantie bestemd is voor gebruik tijdens gen of verlagen door de knop , of lang
bystand).
ritten op vlakke weggedeelten. De cruisecon- of kort in te drukken. De knop heeft dezelfde
trol heeft mogelijk moeite om de juiste volgaf- Volgtijd – Aan, tijdens aanpassing.
functie als maar levert een minder grote
stand ten opzichte van voorliggers aan te hou-
Volgtijd – Aan, ná aanpassing. snelheidsverhoging op. De laatst gewijzigde
den bij ritten op steile wegen, bij vervoer van
zware belading of met een aanhanger/caravan waarde wordt opgeslagen in het geheugen.
Activeren en snelheid instellen
achter de auto – blijf dan extra alert en rem zo N.B.
Schakel de cruisecontrol in met een druk op de
nodig zelf.
stuurtoets – het symbool gaat branden Als een van de toetsen van de cruisecontrol
op het display. De haakjes (6) bij (---) geven langer dan ca. 1 minuut ingedrukt wordt, 04
Bediening aan dat de cruisecontrol stand-by staat. wordt de cruisecontrol uitgeschakeld. Om
de cruisecontrol in dat geval te resetten
De cruisecontrol is vervolgens te activeren met moet u de motor afzetten.
of , waarna de actuele snelheid in het In bepaalde situaties is het niet mogelijk de
geheugen opgeslagen wordt – de melding adaptieve cruisecontrol te activeren. Op het
(---) op het display maakt plaats voor de geko- display staat dan ACC niet beschikbaar,
zen snelheid, bijv. 100 zonder haakjes. zie pagina 187.
``
Adaptieve cruisecontrol*
U kunt de volgtijd verlengen met de stuurtoets N.B. • u meer dan 1 minuut lang een hogere snel-
en verkorten met . heid aanhoudt dan ingesteld
Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd
Bij lage snelheden (en korte tijden) vergroot de is met de geldende verkeersregels. U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
adaptieve cruisecontrol de volgtijd iets. sen.
Als de adaptieve cruisecontrol niet lijkt te
Om voorliggers soepel en comfortabel te kun- reageren na activering, is het mogelijk dat Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal
nen blijven volgen staat de adaptieve cruise- de volgtijd tot de voorligger geen snelheids- zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instel-
verhoging toelaat. ling van de cruisecontrol ongewijzigd – de auto
control in bepaalde situaties aanzienlijke varia-
ties in de volgtijd toe. Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volg- hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u
afstand in meters voor een bepaalde volg- het gaspedaal loslaat.
Let erop dat een korte volgtijd u bij plotselinge tijd.
04 wijzigingen in de verkeersstroom minder tijd Automatische stand-bystand
geeft om te reageren en in te grijpen. De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van
Tijdelijk deactiveren – stand-bystand andere systemen zoals het stabiliteits- en trac-
Tijdens het instellen van de Druk op de stuurtoets om de cruisecontrol tieregelsysteem (DSTC). Als een van dergelijke
volgtijd verschijnt het bijbeho- tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten – systeem uitvalt, wordt de cruisecontrol auto-
rende aantal horizontale de ingestelde snelheid verschijnt tussen haak- matisch uitgeschakeld.
streepjes op het display. Deze jes op het display, bijv. (100).
streepjes verdwijnen na Bij automatische deactivering klinkt een waar-
enkele seconden, waarna een Stand-bystand door actief ingrijpen van schuwingssignaal en op het display verschijnt
verkleinde uitvoering ervan uw kant de melding ACC gedeactiveerd. U moet in
rechts op het display verschijnt. Hetzelfde De cruisecontrol wordt tijdelijk uitgeschakeld dat geval zelf ingrijpen om de snelheid en
symbool verschijnt ook wanneer de afstands- en stand-by gezet, als: afstand ten opzichte van de voorligger aan te
controle geactiveerd is (zie pagina 189). passen.
• het rijpedaal wordt bediend
Automatische deactivering is mogelijk, wan-
• het koppelingspedaal meer dan 1 minuut1 neer:
lang wordt bediend
• de schakelhendel in de neutraalstand • het toerental van de motor te laag/hoog
wordt gezet (automatische versnellings- wordt
bak) • de snelheid daalt tot onder 30 km/h
• de wielen hun grip op het wegdek verliezen
1 Bij ontkoppelen en opschakelen of terugschakelen wordt de cruisecontrol niet stand-by gezet.
Adaptieve cruisecontrol*
• de remmen een hoge temperatuur hebben pagina 189). De radarsensor dient om perso- WAARSCHUWING
• de radarsensor wordt gehinderd door natte nenauto’s of grotere voertuigen te registreren
die in dezelfde richting als u en in dezelfde rijst- De adaptieve cruisecontrol is geen systeem
sneeuw of hevige regenval (de radargolven dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra
worden geblokkeerd). rook rijden.
u merkt dat het systeem een voorligger niet
Bij modificatie van de radarsensor is het moge- registreert.
Ingestelde snelheid hervatten
lijk dat het gebruik ervan onwettig wordt. De adaptieve cruisecontrol reageert niet op
Een cruisecontrol in stand-bystand is opnieuw
voetgangers of dieren noch op kleinere
te activeren bij een druk op de stuurtoets –
WAARSCHUWING voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen
in dat geval wordt de laatst opgeslagen snel- e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stil-
heid hervat. De bestuurder dient altijd rekening te hou- staande voertuigen of vaste obstakels wor-
den met de verkeersomstandigheden en in den eveneens genegeerd.
te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecon- 04
N.B. trol geen passende snelheid of afstand aan- Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in
Wanneer u de ingestelde snelheid hebt her- houdt. stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisin-
gen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuw-
vat met kan er een duidelijke snelheids- De adaptieve cruisecontrol leent zich niet val of slecht zicht en evenmin op wegge-
verhoging optreden. voor alle verkeers-, weers- en wegomstan- deelten met een dikke laag water of
digheden. sneeuwmodder, op bochtige wegen of op
Uitschakelen In het onderdeel Functie en verder wordt op- en afritten.
In de stand-bystand is de cruisecontrol uit te geïnformeerd over de beperkingen die u als
bestuurder moet kennen, voordat u de De radarsensor heeft veel meer moeite om een
schakelen met de stuurtoets , in de actieve
adaptieve cruisecontrol gebruikt.
stand bij lang indrukken van dezelfde toets. voertuig voor u te ontdekken:
Daarbij wordt de ingestelde snelheid gewist De bestuurder is er altijd verantwoordelijk
voor dat de juiste afstand en snelheid wor- • als de radarsensor gehinderd wordt door
waarna deze niet meer te hervatten is met de bijvoorbeeld hevige regenval of als
den aangehouden, ook bij gebruik van de
toets . adaptieve cruisecontrol. sneeuwmodder of andere verontreinigin-
gen de radarsensor afdekken.
Radarsensor en de beperkingen ervan WAARSCHUWING N.B.
De radarsensor wordt niet alleen gebruikt door
Het is niet toegestaan accessoires of Houd het gebied voor de radarsensor
de adaptieve cruisecontrol maar ook door het
andere voorwerpen voor de grille te monte- schoon.
Collision Warning with Auto Brake (zie ren.
pagina 192) en de afstandscontrole (zie
``
Adaptieve cruisecontrol*
• als de snelheid van de voorligger te veel Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen
afwijkt van die van uw eigen auto. of voertuigen die niet in het midden van de
rijstrook rijden, kunnen onopgemerkt blij-
Voorbeeldsituaties waarin de ven.
cruisecontrol niet optimaal werkt
In bochten kan de radarsensor op het ver-
De radarsensor heeft een beperkt bereik. In
keerde voertuig reageren of een eerder
bepaalde gevallen wordt een voertuig niet ont-
opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen.
dekt of later dan verwacht.
Storingen opsporen en verhelpen
Als op het display de melding Radar afgedekt
Zie instructieb. verschijnt, worden de radar-
04
signalen van de radarsensor gehinderd zodat
voorliggers niet kunnen worden geregistreerd.
Dit betekent dat de adaptieve cruisecontrol, de
afstandscontrole en het Collision Warning with
Auto Brake evenmin werken.
In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken
van het verschijnen van de melding en pas-
G021414
sende maatregelen.
Adaptieve cruisecontrol*
Oorzaak Maatregel
Het radaroppervlak van de grille is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het radaroppervlak van de grille van vuil, sneeuw en ijs.
De radarsignalen worden gehinderd door hevige regen- of sneeuwval. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de radar soms niet.
De radarsignalen worden gehinderd door opspattend water en opdwar- Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of
relende sneeuw van het wegdek. sneeuw werkt de radar soms niet.
De melding blijft ook na schoonmaak van het radaroppervlak staan. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de radar doorheeft
dat de radarsignalen niet langer worden geblokkeerd.
04
Symbolen en meldingen op display
Symbool Melding Betekenis
Stand-bystand of geen voertuig ontdekt in actieve stand.
DSTC inschakelen voor De cruisecontrol kan alleen worden geactiveerd, wanneer het stabiliteits- en tractieregelsysteem
ACC (DSTC) in de normale stand staat.
ACC gedeactiveerd De adaptieve cruisecontrol werd uitgeschakeld – u dient zelf uw snelheid aan te passen.
``
Adaptieve cruisecontrol*
Afstandscontrole*
Bedieningselementen en display.
Volgtijd – Verlengen/verkorten
Volgtijd – Aan, tijdens aanpassing
Volgtijd – Aan, ná aanpassing
G017362
N.B.
Zolang de adaptieve cruisecontrol wordt
gebruikt staat de afstandscontrole uit.
``
Afstandscontrole*
Afstandscontrole*
CWS-systeem Service ver- Afstandscontrole en Collision Warning with Auto Brake werken niet of gedeeltelijk.
eist Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
04
G017382
remmen in een kritieke situatie. niet op tegenliggers noch op voetgangers
en dieren.
• Auto Brake – Remt de auto automatisch
af als een botsing onvermijdelijk is. De Auto Er wordt alleen gewaarschuwd wanneer de Functie-overzicht.
Brake is alleen bedoeld om de botssnel- kans op een botsing groot is. In de onder-
Visueel waarschuwingssignaal bij gevaar
deel Functie en de navolgende onderdelen
heid te verlagen en kan een botsing dan voor een botsing
staat informatie over de beperkingen die u
ook niet voorkomen. moet kennen, voordat u de Collision War- Radarsensor
Collision Warning wordt geactiveerd in situ- ning met Auto Brake gebruikt.
aties waar de bestuurder eigenlijk al veel eerder Camerasensor
De Auto Brake is alleen in staat de bots-
had moeten remmen, zodat de functie niet snelheid te beperken. Voor het maximale
altijd uitkomst biedt. remvermogen dient u echter zelf het rem- Collision Warning
pedaal te bedienen. De radarsensor registreert (stilstaande of rij-
Collision Warning with Auto Brake is erop
dende) voorliggers.
gebouwd om zo laat mogelijk geactiveerd te Wacht daarom nooit het waarschuwings-
worden om onnodige ingrepen te voorkomen. signaal van de Collision Warning af. Als Bij gevaar voor een botsing met een voorligger
bestuurder bent u ervoor verantwoordelijk wordt u daarop attent gemaakt met behulp van
Gebruik Collision Warning niet om uw rijgedrag dat u de juiste afstand en snelheid aan- een rood waarschuwingslampje dat knippert
aan te passen – als u er blind op vertrouwt dat houdt, ook als u gebruik maakt van de Col-
lision Warning. en een waarschuwingszoemer.
Collision Warning with Auto Brake remt, raakt
u vroeg of laat betrokken bij een botsing. Brake Support
Als het gevaar voor een botsing na de Collision
Warning verder toeneemt, treedt de Brake
Support in werking. De Brake Support treft de Aan en Uit De waarschuwingsafstand is bepalend voor de
nodige voorbereidingen voor een snelle rem- Doe het volgende om Collision Warning in- of gevoeligheid van het systeem. Bij de waar-
manoeuvre waarna de remmen licht worden uit te schakelen: Maak in het menu schuwingsafstand Lang wordt eerder gewaar-
aangezet. Dit is te merken aan een lichte schok. Instellingen van de auto Inst. schuwd. Ga altijd uit van de instelling Lang,
Als u het rempedaal met een bepaalde snelheid botswaarschuwing een keuze uit de opties maar als deze instelling te vaak tot waarschu-
bedient, wordt het maximale remvermogen Aan en Uit. wingen leidt (wat in bepaalde situaties als hin-
geleverd ook al trapt u het pedaal niet zo ver derlijk kan worden ervaren) kunt u overgaan op
Bij het starten van de motor geldt automatisch de waarschuwingsafstand Normaal.
in. de instelling die actief was toen de motor werd
afgezet. Maak alleen in uitzonderingsgevallen zoals bij
Auto Brake dynamisch rijden gebruik van de waarschu-
Als u niet op de waarschuwing reageert treedt Waarschuwingssignalen activeren/ wingsafstand Kort. 04
– als een botsing onvermijdelijk is – de Auto deactiveren
Brake in werking zonder dat u daarvoor het
Als bij het starten van de motor blijkt dat u N.B.
rempedaal hoeft te bedienen. De auto wordt
ervoor gekozen hebt het systeem in te scha-
daarbij afgeremd om de botssnelheid te beper- Bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol
kelen, wordt het waarschuwingslampje auto- worden het waarschuwingslampje en de
ken. Voor het maximale remvermogen dient u
matisch geactiveerd. waarschuwingszoemer door de cruisecon-
zelf bij te remmen.
De waarschuwingszoemer is apart te active- trol gehanteerd, ook al hebt u de Collision
Warning gedeactiveerd.
ren/deactiveren via de opties Aan en Uit in het
Bediening De Collision Warning waarschuwt u bij
menusysteem onder Instellingen van de auto
Via een menusysteem op het display van de Inst. botswaarschuwing gevaar voor een botsing, maar de functie is
middenconsole zijn eventuele instellingen te niet in staat uw reactietijd te verkorten.
Waarschuwingsgeluid.
verrichten. Voor informatie over het gebruik Voor een optimale werking van de Collision
van het menusysteem, zie pagina 136. Waarschuwingsafstand instellen Warning dient u de afstandscontrole altijd in
De waarschuwingsafstand is de afstand waar- te stellen op volgtijd 4–5 (zie pagina 189).
N.B. bij het visuele waarschuwingssignaal en de
De functies Brake Support en Auto Brake waarschuwingszoemer worden afgegeven.
zijn altijd actief – ze kunnen niet uitgescha- Kies uit de opties Lang, Normaal of Kort in
keld worden. het menusysteem onder Instellingen van de
auto Inst. botswaarschuwing
Waarschuwingsafstand.
``
wordt afgeremd wegens een rijdende voorlig- regen- of sneeuwval en in dichte mist. In der- Oorzaak Maatregel
ger, wordt de snelheid begrensd tot dezelfde gelijke omstandigheden kunnen functies die
snelheid als die van de voorligger. gebruik maken van de camera grote beperkin- Het voorruitopper- Ontdoe het voorruit-
gen ondervinden of helemaal uitgeschakeld vlak vóór de camera oppervlak vóór de
Bij een auto met een handgeschakelde ver-
worden. is vuil of bedekt met camera van vuil,
snellingsbak slaat de motor af wanneer Auto
Brake de auto tot stilstand heeft gebracht, ten- Ook fel tegenlicht, reflecties op het wegdek, sneeuw of ijs. sneeuw en ijs.
zij u daarvoor het koppelingspedaal weet te besneeuwde of beijzelde wegen, verontrei- Bij dichte mist en Valt niets aan te
bedienen. nigde of onduidelijke rijstrookmarkeringen hevige regen- of doen. Bij hevige
kunnen aanleiding geven tot grote beperkingen sneeuwval heeft de neerslag werkt de
Beperkingen van de camerasensor voor de functies die van de camera gebruik camera een minder camera soms niet.
De camerasensor van de auto maakt gebruikt maken om bijvoorbeeld het wegdek af te tasten 04
goed zicht.
van de drie hulpfuncties Collision Warning with en andere voertuigen te ontdekken.
Auto Brake, Driver Alert Control, zie Het voorruitopper- Wacht even. Het kan
pagina 198, en Lane Departure Warning, zie Bij zeer hoge temperaturen werkt de camera
de eerste ca. 15 minuten na het starten van de vlak vóór de camera enige minuten duren
pagina 201. is schoongemaakt, voordat de camera
motor niet om de camerafunctie te ontzien.
maar de melding het zicht opnieuw
N.B. Storingen opsporen en verhelpen blijft. heeft gemeten.
Houd de voorruit vóór de camerasensor vrij Als op het display de melding
Er is vuil tussen de Bezoek een werk-
van sneeuw, ijs, condens en vuil. Voorruitsensoren afgedekt staat, betekent
binnenkant van de plaats om de bin-
Plak of monteer geen stickers of andere dit dat de camerasensor afgedekt is en geen
voorruit en de nenkant van de
voorwerpen op de voorruit in het gebied voertuigen of rijstrookmarkeringen vóór de
camera gekomen. voorruit achter de
vóór de camerasensor, omdat één of meer auto kan ontdekken.
camerabehuizing te
systemen die gebruik maken van de camera
Dit betekent ook dat er beperkingen gelden laten schoonmaken
daardoor mogelijk niet goed of helemaal
niet werken. voor de functies Collision Warning with Auto – geadviseerd wordt
Brake, Lane Departure Warning en Driver Alert een erkende Volvo-
Control. werkplaats.
De camerasensor kent ongeveer dezelfde
beperkingen als het menselijk oog. Dit houdt in In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken
dat de sensor minder goed “ziet” bij hevige van het verschijnen van de melding en pas-
sende maatregelen.
``
CWS-systeem Service ver- Collision Warning with Auto Brake werkt niet of gedeeltelijk.
eist
• Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
04
Algemene informatie over Driver Alert WAARSCHUWING Een camera tast de geschilderde rijstrookmar-
System keringen af en vergelijkt de wegrichting met uw
Driver Alert System heeft niet in alle situaties stuurbewegingen. U wordt gewaarschuwd
Driver Alert System is bestemd om u te helpen het beoogde effect en is uitsluitend bedoeld
als de auto op een ongecontroleerde manier wanneer de auto de wegrichting op een onge-
als hulpmiddel.
wordt bestuurd of op het punt staat de rij- controleerde manier volgt.
U als bestuurder bent er altijd verantwoor-
strookmarkering te overschrijden. delijk voor dat de auto op een veilige manier
wordt bestuurd. N.B.
Driver Alert System bestaat uit twee hulpfunc-
ties die allebei tegelijk of ieder apart in te scha- Ook de camerasensor kent zijn beperkingen
kelen zijn: (zie pagina 195).
Algemene informatie over Driver Alert
04 • Driver Alert Control (DAC) Control (DAC) DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in het
• Lane Departure Warning (LDW), zie rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie op
pagina 201.
de grotere wegen. De functie is niet bedoeld
Een ingeschakelde functie wordt pas daad- voor gebruik in het stadsverkeer.
werkelijk geactiveerd bij snelheden hoger dan
Soms treden er ondanks vermoeidheid geen
65 km/h. Bij lagere snelheden staat de functie
merkbare wijzigingen op in het rijgedrag. In dat
stand-by.
geval wordt er dan ook niet gewaarschuwd.
De functie wordt weer uitgeschakeld zodra de Het is daarom van groot belang dat u bij opko-
snelheid onder de 60 km/h daalt. mende vermoeidheid de auto op een geschikte
Beide functies maken gebruik van een camera plek parkeert om een pauze in te lassen, onge-
die alleen rijstroken met aan weerszijden acht de vraag of DAC nu wel of niet heeft
geschilderde zijmarkeringen kan onderschei- gewaarschuwd.
den.
De functie is bedoeld om de aandacht van de N.B.
bestuurder te trekken wanneer de auto op een
Gebruik de functie niet om langer achtereen
ongecontroleerde manier bestuurd wordt
te kunnen rijden. Plan altijd op gezette tijden
(omdat u bijvoorbeeld afgeleid wordt of bijna in rustpauzes in en zorg dat u uitgerust bent.
slaap valt).
``
Driver Alert niet beschik- De weg is niet voorzien van duidelijke markeringsstrepen of de camerasensor werkt tijdelijk niet. Voor
baar meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie pagina 195.
Driver Alert Tijd voor pauze De auto vertoont zwalkend rijgedrag – u wordt gewaarschuwd met een zoemersignaal en een dis-
playmelding.
Algemene informatie over Lane Bediening en functie Als de camera de rijstrookmarkeringen op het
Departure Warning (LDW) wegdek niet langer registreert of als de rijsnel-
heid tot onder de 60 km/h daalt, neemt de
functie de stand-bystand weer in en verschijnt
opnieuw de melding Lane Depart Warn niet
beschikbaar.
Als de auto zonder duidelijke reden de linker of
rechter rijstrookmarkering overschrijdt wordt u
gewaarschuwd met een zoemersignaal.
In de volgende situaties wordt echter niet
gewaarschuwd: 04
1 Wanneer gekozen is voor Verhoogde gevoeligheid wordt echter wel een waarschuwing gegeven, zie pagina 203.
``
Lane Depart Warn niet De snelheid is lager dan 60 km/h, de weg is niet voorzien van duidelijke markeringsstrepen of de
beschikbaar camerasensor werkt tijdelijk niet. Voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor,
zie pagina 195.
04
Lane Depart Warn De functie tast de rijstrookmarkeringen af.
beschikbaar
Persoonlijke instellingen
Gebruik het menusysteem van het display op
de middenconsole om naar Instellingen van
de auto Lane departure warning te gaan,
zie pagina 137.
Kies uit de opties:
Aan bij starten – Wanneer u voor deze optie
kiest, staat de functie iedere keer dat u de
motor staat stand-by. Anders is de functiesta-
tus bij het afzetten van de motor bepalend. 04
Verhoogde gevoeligheid – Wanneer u voor
deze optie kiest verhoogt u de gevoeligheid
van het systeem, zodat er eerder wordt
gewaarschuwd en minder beperkingen gelden.
Park Assist*
Park Assist*
G017833
verlaagd.
Bij een afstand tot 30 cm bestaat het geluids-
signaal uit een ononderbroken toon en is het Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter
balkje van de gemarkeerde sensor geheel de auto. Bij obstakels achter de auto komen de
gevuld (zie afbeelding (2)). Als er zowel voor als geluidssignalen uit een van de luidsprekers
achter de auto obstakels binnen deze afstand achterin.
zijn waargenomen, komen de geluidssignalen Park Assist aan de achterzijde wordt geacti-
G021424
beurtelings uit de luidsprekers aan linker- en veerd bij het inschakelen van de achteruitver-
rechterzijde. snelling.
Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld een Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor
aanhanger achter de auto of een fietsdrager op de auto. Bij obstakels voor de auto komen de
de trekhaak moet u het systeem uitschakelen geluidssignalen uit een van de luidsprekers
– anders reageren de sensoren op de aanhan- voorin.
ger of fietsdrager. Park Assist aan de voorzijde is actief bij snel-
heden tot 15 km/h. Het lampje in de knop
brandt om aan te geven dat het systeem actief
is. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd bij
snelheden lager dan 10 km/h.
``
Park Assist*
BELANGRIJK
Bij auto’s met verstralers erop letten dat de
lampen de sensoren niet blokkeren en voor
obstakels worden gehouden.
04
BELANGRIJK
In bepaalde omstandigheden kan de par-
keerhulp ten onrechte waarschuwingssig-
nalen afgeven. Dit komt door externe
geluidsbronnen met ultrasone geluidssig-
nalen van dezelfde frequentie als de senso-
ren van het systeem.
Voorbeelden van dergelijke geluidsbronnen Positie van de achterste sensoren.
zijn onder meer claxons, natte banden op
asfaltwegen, luchtdrukremmen en uitlaten De sensoren werken alleen naar behoren, wan-
van motorfietsen e.d. neer u ze regelmatig schoonmaakt met water
en autoshampoo.
Algemene informatie over BLIS WAARSCHUWING U kunt het systeem zo nodig tijdelijk uitscha-
kelen, zie het onderdeel Activeren/deactiveren.
Het systeem vormt een aanvulling op – geen
vervanging voor – een veilige rijstijl en het
gebruik van de buitenspiegels. De bestuur- Dode hoeken
der moet altijd oplettend en verantwoord
blijven rijden. De bestuurder is er altijd ver-
antwoordelijk voor dat er op een veilige
manier van rijstrook wordt gewisseld.
``
Activeren/deactiveren nen. (Voor een beschrijving van de meldings- Bij donker reageert het systeem op de koplam-
functies, zie pagina 140.) pen van omringende voertuigen. Als een voer-
tuig de koplampen niet heeft ontstoken, zal het
systeem dit voertuig dan ook niet kunnen waar-
Wanneer BLIS werkt
nemen. Dit houdt in dat het systeem bijvoor-
Het systeem werkt alleen bij snelheden hoger beeld niet reageert op een aanhanger achter
dan 10 km/h. een auto of vrachtwagen, omdat daar geen
Inhalen brandende koplampen op zitten.
Het systeem reageert als:
WAARSCHUWING
• het snelheidsverschil tussen u en het inge-
04 haalde voertuig kleiner is dan 10 km/h Het systeem reageert niet op fietsers en
bromfietsers.
• het snelheidsverschil tussen u en het inha-
lende voertuig kleiner is dan 70 km/h. De BLIS-camera’s kennen ongeveer
Knop voor activering/deactivering. dezelfde beperkingen als het menselijk oog.
BLIS wordt bij het starten van de motor auto- Dit houdt in dat ze bijvoorbeeld minder goed
WAARSCHUWING “zien” bij hevige sneeuwval, fel tegenlicht of
matisch geactiveerd. De controlelampjes op
de portierpanelen lichten driemaal op bij het BLIS werkt niet in scherpe bochten. dichte mist.
activeren van BLIS. BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt.
Na het starten van de motor is het systeem te Een brede aanhanger achter de auto kan het Schoonmaken
deactiveren/heractiveren door op de knop zicht ontnemen op andere voertuigen op BLIS werkt alleen optimaal, als de lenzen van
BLIS te drukken. aangrenzende rijstroken. Dit kan ertoe lei- de BLIS-camera’s schoon zijn. U kunt de len-
den dat BLIS geen voertuigen in dit afge-
Het lampje in de knop dooft, wanneer het BLIS schermde gebied kan waarnemen. zen schoonmaken met een zachte doek of een
gedeactiveerd wordt. Er verschijnt bovendien vochtige spons. Maak de lenzen voorzichtig
een displaymelding op het instrumentenpa- schoon om krassen te voorkomen.
Daglicht en donker
neel.
Bij daglicht reageert het systeem op de con- BELANGRIJK
Bij het heractiveren van BLIS brandt het lampje touren van omringende voertuigen. Het sys-
in de knop, verschijnt er een nieuwe display- teem is geconstrueerd om motorvoertuigen De lenzen zijn elektrisch verwarmd om ze
melding en lichten de controlelampjes in de zoals auto’s, vrachtwagens, bussen en motor- van sneeuw en ijs te kunnen ontdoen. Veeg
portieren driemaal op. Druk op de knop zo nodig sneeuw van de lenzen af.
fietsen waar te nemen.
READ om de displaymelding te laten verdwij-
BELANGRIJK
Laat reparaties van de onderdelen van het
BLIS-systeem over aan een werkplaats –
geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
``
04
Interieurcomfort
Opbergmogelijkheden
04
212
04 Comfort en rijplezier
Interieurcomfort
Opbergvak in portierpaneel Middenconsole is, veert de knop automatisch uit. Haal de aan-
steker uit de opening en gebruik het roodgloei-
Opbergzak* aan de voorkant van de voor- ende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan
stoelzittingen te steken.
Parkeerkaarthouder
Dashboardkastje Dashboardkastje
Opbergvakken, bekerhouder
Kledinghaak
Bekerhouder* in armsteun, achterbank 04
Opbergvak
Opbergvak (bijvoorbeeld voor cd’s),
Kledinghaak
De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al ingang/aansluiting voor AUX en USB*1 (bij-
te zware kledingsstukken. voorbeeld iPod) onder de armsteun.
Bevat een bekerhouder voor de bestuurder
WAARSCHUWING en een voorpassagier alsmede een 12V-
aansluiting en een opbergvakje. (Als u voor Hier kunt u bijvoorbeeld het instructieboekje en
Bewaar losse voorwerpen, zoals mobiele een asbak en aansteker hebt gekozen, zit
telefoon, camera, afstandsbediening voor eventuele kaarten opbergen. Aan de binnen-
er een aansteker op de plaats van de 12V- kant van de klep zit een houder voor pennen.
extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje
of andere opbergruimten. Bij krachtig aansluiting voorin en een uitneembare Het dashboardkastje kan worden vergrendeld
afremmen of een botsing kunnen deze asbak in het opbergvakje.) met behulp van het sleutelblad, zie pagina 50.
anders inzittenden verwonden.
Aansteker en asbak*
De asbak in de middenconsole is te verwijde-
ren door deze recht omhoog te tillen.
U activeert de aansteker door de knop in te
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg
1 Bij auto’s met RSE* zit de USB-aansluiting op een andere locatie, zie pagina 155.
``
Interieurcomfort
WAARSCHUWING BELANGRIJK
Zorg dat de vloermat voor de bestuurders- U kunt maximaal 10 A (120 W) via de aan-
stoel goed in de bevestigingsklemmen op sluiting afnemen bij gebruik van één aan-
de vloer vastzit om te voorkomen dat de mat sluiting tegelijk. Bij gelijktijdig gebruik van
kan gaan glijden en achter of onder de de beide aansluitingen geldt een waarde
pedalen blijft haken. van 7,5 A (90 W) per aansluiting.
04
G021439
WAARSCHUWING
Make-upspiegel
12V-aansluiting in middenconsole, voorin. Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als
u deze niet gebruikt.
G021440
Make-upspiegel met verlichting.
De verlichting van de make-upspiegel (aan 12V-aansluiting in middenconsole, achterin.
zowel de bestuurderszijde* als de passagiers- U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
zijde) wordt bij het openen en sluiten van het lende accessoires gebruiken die op een span-
klepje in- en uitgeschakeld. ning van 12 V werken, zoals een mobiele tele-
Bluetooth handsfree*
``
Bluetooth handsfree*
symbool geeft aan dat de handsfree- > Het audiosysteem zoekt naar mobiele De mobiele telefoon wordt vervolgens geregis-
functie actief is. telefoons in de nabije omgeving. Er treerd en automatisch aangesloten op het
wordt ongeveer 30 seconden gezocht. audiosysteem, terwijl de melding Bezig met
Wanneer u PHONE lang indrukt, deactiveert u De gevonden mobiele telefoons ver- synchr. op het display staat. Voor meer infor-
de handsfree-functie en koppelt u een aange- schijnen met hun BluetoothTM-naam op matie over het registreren van mobiele tele-
sloten telefoon los. het display. De handsfree-functie ver- foons, zie pagina 218.
Mobiele telefoon aansluiten schijnt onder de BluetoothTM-naam My Wanneer er een aansluiting tot stand gebracht
Hoe u een mobiele telefoon aansluit hangt af Car op de mobiele telefoon.
is, verschijnen het symbool en de
van de vraag of dezelfde mobiele telefoon al 4. Kies een van de mobiele telefoons op het BluetoothTM-naam op het display. U kunt de
dan niet eerder aangesloten was. Als het de display van het audiosysteem. mobiele telefoon vervolgens bedienen via het
04 eerste keer is dat u de mobiele telefoon aan- audiosysteem.
sluit, dan moet u een van de onderstaande 5. Voer via het toetsenblok van de te regis-
instructies kiezen: treren mobiele telefoon de cijfercode in die
Bellen
op het display van het audiosysteem staat.
Alternatief 1 – via het menusysteem van de 1. Controleer of de melding TELEFOON
auto Alternatief 2 – via het menusysteem van de boven aan het display staat en of het sym-
telefoon bool zichtbaar is.
1. Maak de mobiele telefoon identificeerbaar/
1. Activeer de handsfree-functie met 2. Voer het gewenste nummer in of gebruik
zichtbaar via BluetoothTM (zie daarvoor de
PHONE. Schakel een eventueel eerder het telefoonboek, zie pagina 218.
gebruiksaanwijzing bij de mobiele telefoon
aangesloten telefoon uit.
of www.volvocars.com). 3. Druk op ENTER.
2. Zoek met de BluetoothTM-functie van de
2. Activeer de handsfree-functie met U beëindigt het gesprek met EXIT.
PHONE. mobiele telefoon (zie gebruiksaanwijzing
bij de mobiele telefoon).
> De menu-optie Telefoon toevoegen Mobiele telefoon uitschakelen
verschijnt op het display. Als u al eerder 3. Kies My Car in de lijst met gevonden een- De mobiele telefoon wordt automatisch losge-
een of meer mobiele telefoons hebt heden op uw mobiele telefoon. koppeld, als de telefoon buiten het bereik van
geregistreerd, worden ook deze weer- het audiosysteem komt. Voor meer informatie
4. Voer de pincode ‘1234’ in op uw mobiele
gegeven. over de aansluiting, zie pagina 218.
telefoon, als er om de pincode wordt
3. Kies Telefoon toevoegen. gevraagd. U kunt een aansluiting handmatig verbreken
wanneer u de handsfree-functie deactiveert
5. Kies voor aansluiting op My Car vanaf de
door PHONE lang in te drukken. De handsfree-
mobiele telefoon.
Bluetooth handsfree*
functie wordt eveneens gedeactiveerd bij het Menu tijdens gesprek Audio-instellingen
afzetten van de motor of het openen van een Druk tijdens een gesprek op MENU of op
portier1. ENTER om toegang te krijgen tot de volgende Tel.-gespreksvol.
functies: U kunt het gespreksvolume bijregelen wanneer
Wanneer de mobiele telefoon is losgekoppeld, de handsfree-functie in de telefoonstand staat.
kunt u een eventueel lopend gesprek voortzet- • Microfoon dempen – Microfoon van het Maak gebruik van de toetsenset op het stuur-
ten via de ingebouwde microfoon en luidspre- audiosysteem uitschakelen. wiel of van VOLUME.
ker van de mobiele telefoon. • Gesprek naar mobiel – Gesprek door-
schakelen naar de mobiele telefoon. Volume audiosysteem
N.B. Zolang er geen telefoongesprek wordt
N.B. gevoerd, kunt u het volume van het audiosys-
Bij sommige mobiele telefoons moet u om
over te schakelen van de handsfree op de teem op de gebruikelijke wijze bijregelen met 04
Bij sommige mobiele telefoons wordt de VOLUME. Om het volume van het audiosys-
handset eerst ter bevestiging op het toet- aansluiting verbroken bij gebruik van de
senblok van de mobiel drukken. teem echter tijdens een lopend telefoonge-
ruggespraakfunctie (dempen). Dit is volko-
men normaal. De handsfree-functie stelt sprek bij te regelen moet u eerst overschakelen
vervolgens de vraag of u opnieuw wilt aan- op een van de geluidsbronnen.
Gespreksfuncties sluiten. Het is mogelijk de weergave van de actieve
Inkomend gesprek geluidsbron te onderdrukken bij inkomende
U neemt een gesprek aan met ENTER, ook al • Telefoonboek – In het telefoonboek van telefoongesprekken onder
staat het audiosysteem in bijvoorbeeld de de mobiele telefoon zoeken. Telefooninstellingen Geluiden en volume
stand CD of FM. Met EXIT kunt u een gesprek Radio dempen.
weigeren of beëindigen. N.B.
Tijdens een lopend gesprek is het niet
Beltoonvolume
Automatisch antwoord mogelijk een tweede gesprek te beginnen. Ga naar Telefooninstellingen Geluiden en
Met de functie Automatisch antwoord is het volume Beltoonvolume en stel bij met /
mogelijk gesprekken automatisch te beant-
van de navigatietoets.
woorden.
Activeer/deactiveer de functie onder
Gespreksopties Automatisch
antwoord.
1 Alleen Keyless drive.
``
Bluetooth handsfree*
Bluetooth handsfree*
``
Bluetooth handsfree*
Toets Functie
MNO6ÑÖÒØ
PQRS7ß
TUV8ÜÙ
WXYZ9
04
Kort indrukken om twee tekens
op dezelfde toets na elkaar in te
voeren.
+0@*#&$£/%
Geïntegreerde telefoon*
Geïntegreerde telefoon*
Geïntegreerde telefoon*
Beltoonvolume. Stel bij met / van de U kunt alle contactpersonen verwijderen onder 3. De inhoud van het bericht verschijnt op het
navigatietoets. Telefoonboek SIM wissen of Telefoon display. Wanneer u nogmaals op ENTER
wissen. drukt, verschijnen meer opties.
Telefoonboek Kopiëren tussen simkaart en Berichten schrijven en verzenden
Contactgegevens kunnen op de simkaart of in telefoonboek 1. Ga naar Berichten Nieuw bericht
het telefoongeheugen worden vastgelegd. Ga naar Telefoonboek Alles kopiëren schrijven en druk op ENTER.
Contactpersonen vastleggen in SIM naar telefoon of Telefoon naar SIM en 2. Schrijf de tekst en druk op ENTER. Voor
telefoonboek druk op ENTER. informatie over het invoeren van tekst, zie
1. Druk op MENU en ga naar Telefoonboek pagina 219.
Voicemail-nummer
Nieuwe contactpersoon. 3. Ga naar Verzenden en druk op ENTER. 04
Zie pagina 219.
2. Voer een naam in en druk op ENTER. Zie 4. Voer een telefoonnummer in en druk op
onder voor informatie over het invoeren Overige functies en instellingen ENTER.
van tekst.
IDIS Berichtinstellingen
3. Voer een nummer in en druk op ENTER. De berichtinstellingen hoeft u normaal gespro-
IDIS (Intelligent Drive Information System) kan
4. Ga naar SIM-kaart of in veeleisende rijsituaties de beltonen van inko- ken niet te wijzigen. Uw netwerkprovider kan u
Telefoongeheugen en druk op ENTER. mende telefoongesprekken pas na enige ver- meer informatie verstrekken over deze instel-
traging doorgeven of helemaal onderdrukken. lingen. Onder Berichten
Tekst invoeren Op die manier kunt u de aandacht bij het ver- Berichtinstellingen hebt u de keuze uit drie
Zie pagina 219. keer houden. opties:
Contactpersonen zoeken IDIS is uit te schakelen onder • SMSC-nummer - Geeft het nummer van
Zie pagina 219. Telefooninstellingen IDIS. de berichtencentrale aan die de berichten
moet doorgeven.
Contactpersonen verwijderen Berichten lezen • Geldigheidsduur - Geeft aan hoe lang de
U kunt een contactpersoon uit het telefoon- 1. Ga naar Berichten Lezen en druk op berichtencentrale een bericht moet bewa-
boek verwijderen door de naam van de per- ENTER. ren.
soon te markeren en op ENTER te drukken. Ga
vervolgens naar Wissen en druk op ENTER. 2. Ga naar het bericht van uw keuze en druk • Type bericht.
op ENTER.
``
Geïntegreerde telefoon*
G021450
Gespreksopties Verzend mijn nummer. De optie Automatisch is het op een na hoog-
ste beveiligingsniveau. De telefoon onthoudt
IMEI-nummer de pincode dan en voert deze bij het inscha-
Om de telefoon te kunnen blokkeren moet u het kelen van de telefoon automatisch in. Bij
IMEI-nummer van de telefoon aan uw provider gebruik van de simkaart in een andere telefoon,
hebben doorgegeven. moet de code echter wel handmatig worden
ingevoerd.
Toets *#06# op uw telefoon in om het num-
mer op het display te zien. Noteer dit num- De optie Uit staat voor het laagste beveili-
mer en bewaar het op een veilige plaats. gingsniveau. De simkaart is dan helemaal zon-
der code te gebruiken.
Netwerkselectie
U kunt de telefoon automatisch een netwerk
G021451
laten kiezen of handmatig een bepaald netwerk
Geïntegreerde telefoon*
04
226
TIJDENS HET RIJDEN
05 Tijdens het rijden
Rijadviezen
228
05 Tijdens het rijden
Rijadviezen
mogelijk tot stilstand en laat de motor Geopende achterklep systemen uit of verlaagt de belasting van de
enkele minuten stationair lopen zodat deze accu door bijvoorbeeld de interieurventilator
kan afkoelen. WAARSCHUWING lager te zetten en/of het audiosysteem uit te
• Als de displaymelding Motortemp. hoog schakelen.
Rijd niet met een geopende achterklep. Er
Zet motor af of Koelvl.peil laag Zet kunnen giftige uitlaatgassen via de bagage- Laad de startaccu dan op door de motor te
motor af verschijnt, dient u nadat de auto ruimte de passagiersruimte in worden gezo- starten en deze minstens 15 minuten lang
tot stilstand is gekomen ook de motor af te gen. te laten lopen – de accu wordt beter opge-
zetten. laden tijdens het rijden dan bij stilstand met
• Bij oververhitting van de versnellingsbak Accu niet overmatig belasten een stationair lopende motor.
wordt een ingebouwde beveiliging geacti-
De elektrische functies van de auto belasten de
veerd die er onder meer voor zorgt dat het Voorbereidingen bij lange reizen
startaccu in verschillende mate. Laat het con-
waarschuwingslampje op het instrumen-
tactslot niet te lang achtereen in sleutelstand
• Controleer of de motor naar behoren func-
tenpaneel gaat branden en dat de melding tioneert en of het brandstofverbruik in orde
Versn.bak heet Rijd langzamer of II staan, wanneer u de motor hebt afgezet. is.
Versn.bak heet Stop auto z.s.m. ver- Maak in plaats daarvan gebruik van de stand
I – het stroomverbruik is dan minder. • Zorg dat er geen sprake is van lekkage
schijnt – volg het gegeven advies en ver- (brandstof, olie of andere vloeistoffen). 05
laag de snelheid of breng de auto op een Let er tevens op dat de verschillende acces-
veilige manier tot stilstand om de motor te • Controleer alle lampen en de profieldiepte
soires het elektrisch systeem belasten. Scha- van de banden.
laten afkoelen door deze enkele minuten kel onderdelen/systemen die veel stroom
stationair te laten draaien. nemen uit, wanneer u de motor hebt afgezet. • In sommige landen bent u wettelijk ver-
plicht een gevarendriehoek mee te nemen.
• Bij oververhitting kan de airconditioning Voorbeelden van dergelijke onderdelen/syste-
zichzelf tijdelijk uitschakelen. men zijn: Rijden tijdens de winter
• Na een zware rit moet u de motor niet • interieurventilator Let voor aanvang van de winter in het bijzonder
meteen afzetten, maar nog enige tijd stati- op het volgende:
onair laten lopen. • ruitenwisser
• audiosysteem (hoog volume) • De koelvloeistof van de motor moet ten
minste 50 % glycol bevatten. Bij een der-
N.B. • koplampen.
gelijke concentratie is de motor
Het is normaal dat de koelventilator na het Als de accuspanning laag is, verschijnt op het beschermd tegen stukvriezen tot
afzetten van de motor nog enige tijd kan informatiedisplay de melding Accuspann. ca. –35 °C. Voor optimale bescherming
blijven werken. laag Spaarstand. De energiebesparingsfunc-
tie schakelt vervolgens bepaalde onderdelen/
``
229
05 Tijdens het rijden
Rijadviezen
BELANGRIJK
05 Gebruik geen olie met een lage viscositeits-
aanduiding bij zware rijomstandigheden of
warm weer.
230
05 Tijdens het rijden
Tanken
231
05 Tijdens het rijden
Brandstof
Katalysatoren
De katalysatoren hebben tot taak de uitlaat-
gassen te reinigen. Ze zijn dicht bij de motor in
232
05 Tijdens het rijden
Brandstof
``
233
05 Tijdens het rijden
Brandstof
1 Dieselolie kan een bepaalde hoeveelheid RME bevatten. Het is niet toegestaan meer toe te voegen.
234
05 Tijdens het rijden
Brandstof
Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeel- Brandstofverbruik en uitstoot van
tjes gevuld is, licht de oranje waarschuwings- kooldioxide
driehoek op het instrumentenpaneel op en ver- Het gebruik van extra accessoires kan de ver-
schijnt de melding Roetfilter vol Zie bruikscijfers beïnvloeden, omdat de accessoi-
instructieb. op het display van het instrumen- res het gewicht van de auto verhogen. Zie de
tenpaneel. informatie over gewichten op pagina 309 en
U start de regeneratie van het filter door met de de tabel op pagina 320.
auto op een secundaire weg of op een snelweg Ook de rijstijl en andere niet-technische facto-
te rijden tot de motor voldoende op tempera- ren kunnen van invloed zijn op het brandstof-
tuur is gekomen. Daarna rijdt u nog verbruik.
20 minuten verder.
Bij gebruik van brandstof met een octaangetal
N.B. van 91(RON), neemt het brandstofverbruik toe
terwijl het motorvermogen lager wordt.
Tijdens de regeneratie is tijdelijk mogelijk
een geringe beperking van het motorvermo- N.B.
gen te bespeuren. 05
Bij extreme weersomstandigheden, gebruik
van een aanhanger/caravan of ritten op
Wanneer het filter geregenereerd is, wordt de grote hoogte kan, afhankelijk van de
waarschuwingsmelding automatisch gewist. gebruikte brandstofkwaliteit, het prestatie-
Wanneer u bij koud weer de standverwar- vermogen van de auto te wensen overlaten.
ming* inschakelt, bereikt de motor sneller de
normale bedrijfstemperatuur.
BELANGRIJK
Als het filter helemaal met roetdeeltjes
gevuld is, vertoont de motor soms startpro-
blemen. Het filter is dan onbruikbaar gewor-
den. Het is in dat geval mogelijk dat u het
filter moet vervangen.
Lading vervoeren
Algemene informatie over vervoer van • Zet alle bagage met riemen of bevesti- WAARSCHUWING
lading gingsbanden aan de verankeringsogen
vast. Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk
gewicht van de auto. Het laadvermogen dient gaan schuiven en inzittenden verwonden.
te worden verminderd met de som van het WAARSCHUWING
Dek scherpe randen en hoeken af met iets
gewicht van eventuele inzittenden en dat van Vergeet niet dat een voorwerp met een zachts.
gemonteerde accessoires. Voor gedetailleerde gewicht van 20 kg tijdens een frontale bot-
informatie over de gewichten, zie pagina 309. sing bij een snelheid van 50 km/h zich kan Zet de motor af en schakel de parkeerrem
gedragen als een voorwerp met een gewicht in bij het in- en uitladen van lange voorwer-
De achterklep is te openen met de van 1000 kg. pen. Lange voorwerpen kunnen namelijk
knop op het verlichtingspaneel of tegen de versnellingspook of keuzehendel
met de transpondersleutel, zie pagina 60. aan komen en zo per ongeluk een versnel-
WAARSCHUWING ling inschakelen – de auto kan dan in bewe-
ging komen.
WAARSCHUWING Anders bieden de opblaasgordijnen die
Afhankelijk van de belading van de auto en schuilgaan achter de plafondbekleding
05 het zwaartepunt van de lading treden er wij- mogelijk geen bescherming meer. Voorstoel
zigingen in de rijeigenschappen op. • Zorg dat de lading nooit boven de rug- Voor het vervoer van extra lange lading kunt u
gedeelten uitsteekt. ook de rugleuning van de passagiersstoel
omklappen, zie pagina 80.
Aandachtspunten bij in-/uitladen
• Plaats de bagage stevig tegen de rugleu- Lading op het dak
ning van de stoel ervoor.
• Breng brede voorwerpen in het midden Lastdragers gebruiken
aan. Om schade aan de auto te voorkomen en voor
maximale veiligheid tijdens het rijden, wordt u
• Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk geadviseerd de lastdragers te gebruiken die
aan. Plaats geen zware voorwerpen op
neergeklapte ruggedeelten. door Volvo ontwikkeld zijn.
• Dek scherpe randen met iets zachts af om Volg de montage-instructies die bij de lastdra-
de bekleding te beschermen. gers worden geleverd nauwkeurig op.
236
05 Tijdens het rijden
Lading vervoeren
``
237
05 Tijdens het rijden
Lading vervoeren
schoon met een stofzuiger en een zachte doek Verankeringshaak verzetten Verankeringshaak verwijderen
die u licht bevochtigd hebt.
Bagageband
G017742
G018134
G019397
N.B.
Om een losgenomen haak weer in de vloer-
rail te schuiven dient u de haak voorzichtig
omlaag te duwen.
238
05 Tijdens het rijden
Lading vervoeren
G017745
G017825
G019581
Bagageruimte
G018246
Opbergruimte voor tweedelige veiligheidsnetcas-
Het net dat uit de tweedelige cassette wordt
sette.
05 Monteer de tweedelige veiligheidsnetcassette gerold, wordt na ca. 1 minuut automatisch
Onder het vloerluik in de bagageruimte is voor- achter op het ruggedeelte van de achterbank. geblokkeerd, als de ruggedeelten van de ach-
zien in opbergruimte voor een tweedelige vei- Monteer het smalle cassettegedeelte links (in terbank rechtop staan.
ligheidsnetcassette. de rijrichting gezien). Rol het rechterstuk van het net uit door aan
1. Klap de ruggedeelten van de achterbank de lus te trekken.
voorover, zie pagina 83. Steek de stang in de bevestiging aan de
2. Plaats de bevestigingsrails van de twee- rechterzijde en duw de stang vervolgens
delige cassette vóór de bevestigingsnok- naar voren zodat deze merkbaar vastklikt.
ken van de ruggedeelten . Trek het telescopische stanggedeelte uit
3. Schuif de tweedelige cassette over de en klik het aan de tegenoverliggende zijde
bevestigingsnokken heen vast . vast.
Bagageruimte
Rol het linker veiligheidsnet uit en haak het Veiligheidsnet én bagagerolhoes Veiligheidsrek*
vast aan de stang. gebruiken
• Houd voor het oprollen de omgekeerde
volgorde aan.
Het net kan ook worden gebruikt wanneer de
ruggedeelten van de achterbank neergeklapt
zijn.
Tweedelige veiligheidsnetcassette
verwijderen
1. Rol het tweedelige veiligheidsnet op door
G017748
de procedure onder het kopje “Veiligheids-
G018247
net gebruiken” in omgekeerde volgorde uit
te voeren. Een veiligheidsrek voorkomt dat bagage of
Lussen voor het uitrollen van het net.
2. Klap de beide ruggedeelten van de achter- huisdieren in de bagageruimte bij krachtig 05
bank voorover. Het veiligheidsnet is ook bij gebruik van de afremmen de passagiersruimte in worden
bagagerolhoes uit te rollen en vast te zetten. geslingerd.
3. Duw de tweedelige cassette zo ver naar
buiten dat deze loskomt uit de bevesti- Houd de procedure onder “Veiligheidsnet
Opklappen
gingsrails. gebruiken” aan. De lussen voor het uitrollen
Pak het veiligheidsrek helemaal onderaan beet
zitten bij de pijlen.
Bewaar de tweedelige veiligheidsnetcassette en trek het naar achteren/omhoog.
op de daarvoor bestemde plaats onder het
vloerluik in de bagageruimte. BELANGRIJK
Bij montage van een bagagerolhoes is
WAARSCHUWING opklappen/neerklappen van het veiligheids-
rek niet mogelijk.
Ook bij correcte montage van het veilig-
heidsnet moet de bagage in de bagage-
ruimte altijd goed worden verankerd. Monteren/demonteren
Normaal laat u het veiligheidsrek gemonteerd
in de auto zitten, omdat het eenvoudig tegen
``
Bagageruimte
het plafond op te klappen is en zo niet in de • Houd voor het demonteren van het rek de
weg zit als u de bagageruimte wenst te verlen- omgekeerde volgorde aan.
gen. U kunt het veiligheidsrek desgewenst
demonteren en uit de auto nemen. Bagagerolhoes*
Bij het terugplaatsen moet u het veiligheidsrek,
uit voorzorg, altijd op de juiste manier bevesti-
gen en verankeren.
G018368
Monteren
Om het veiligheidsrek te kunnen monteren
dient u eerst de ruggedeelten neer te klappen,
zie pagina 83.
N.B.
G017749
Het veiligheidsrek is het makkelijkst met
05 twee personen via de achterportieren aan te
brengen/te verwijderen.
G018369
Bij het aanbrengen dient de handgreep aan Trek de bagagerolhoes over de lading heen uit
de voorkant van het rek te zitten, zie en haak de hoes vast in de uitsparingen die bij
afbeelding – . Zet de handgreep in de montagestand (zie de achterste stijlen van de bagageruimte zitten.
afbeelding). Om de handgreep in deze
stand te kunnen draaien moet u de hand- BELANGRIJK
greep licht indrukken (zie pijl). Bij montage van de bagagerolhoes is
Duw de gasveer op het rek vast en breng opklappen/neerklappen van het veiligheids-
het rek in de plafondbevestiging aan. rek niet mogelijk.
Bagageruimte
Bagagerolhoes verwijderen
1. Duw op de knop van het ene eindstuk en
til het uit de holte.
2. Kantel de rolhoes voorzichtig omhoog en
naar buiten, zodat het andere eindstuk
automatisch loskomt.
05
Achterste dekplaat bagagerolhoes
omlaagklappen
Bij een opgerolde bagagerolhoes steekt de
dekplaat achter aan de rolhoes horizontaal iets
uit in de bagageruimte.
Trek de dekplaat voorzichtig naar achteren
van de consoles af en klap de plaat
omlaag.
243
05 Tijdens het rijden
Algemene informatie hiermee totdat de auto ten minste zersymbool op het instrumentenpaneel sneller
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar 1000 kilometer heeft gereden. dan normaal en op het display verschijnt de
gewicht van de auto. Het laadvermogen dient • Bij het afdalen op lange en steile hellingen tekst Lampfout - Knip- perl. aanhanger.
te worden verminderd met de som van het worden de remmen veel zwaarder belast Als een van de remlichten op de aanhanger
gewicht van eventuele inzittenden en dat van dan normaal. Schakel dan terug naar een defect is, dan verschijnt de tekst Lampfout -
gemonteerde accessoires, zoals een trekhaak. lagere versnelling en pas uw snelheid aan.
Rem- licht aanhanger.
Voor gedetailleerde informatie over de gewich- • Om veiligheidsredenen dient u de toelaat-
ten, zie pagina 309. bare maximumsnelheid voor auto’s met Niveauregeling*
een aanhanger/caravan niet te overschrij- Als uw auto is uitgerust met automatische
Als de trekhaak door Volvo is gemonteerd,
den. Neem de geldende bepalingen in acht niveauregeling nemen de achterste schok-
wordt de auto compleet aangeleverd met de
ten aanzien van de toelaatbare snelheden dempers tijdens het rijden altijd dezelfde rij-
benodigde randuitrusting voor het gebruik van
en gewichten. hoogte in ongeacht de belading (tenzij het
een aanhanger.
• Houd een lage snelheid aan, wanneer u maximaal toelaatbare gewicht wordt over-
• De trekhaak van de auto moet van een met een aanhanger achter de auto een schreden). Wanneer de auto stilstaat, zakt de
goedgekeurd type zijn. lange en steile helling oprijdt. achtertrein omlaag.
05 • Bij montage achteraf moet u contact opne- • Vermijd hellingen met een percentage van Aanhangergewichten
men met uw erkende Volvo-werkplaats om meer dan 12 % bij het gebruik van een
te controleren of uw auto van de nodige Voor informatie over de toelaatbare aanhange-
aanhanger.
uitrusting is voorzien om met een aanhan- rgewichten die Volvo hanteert, zie
ger te kunnen rijden. Trekhaakbedrading pagina 311.
• Verdeel de lading in de aanhanger dusda- Als de trekhaak van de auto een 13-polig elek-
nig dat de druk op de trekhaak de maxi- trisch contact heeft en de aanhanger een 7-
male kogeldruk niet overschrijdt. polig contact, hebt u een adapter nodig.
Gebruik een door Volvo goedgekeurde adap-
• Verhoog de bandenspanning tot de aan-
bevolen druk bij maximale belading. Voor terkabel. Zorg dat de kabel niet over de grond
de positie van de bandenspanningstabel, sleept.
zie pagina 262.
Richtingaanwijzers en remlichten op
• Bij het gebruik van een aanhanger wordt de aanhanger
motor zwaarder belast dan normaal. Als een van de richtingaanwijzers op de aan-
• Rijd niet met een zware aanhanger, wan- hanger defect is, knippert het richtingaanwij-
neer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht
``
245
05 Tijdens het rijden
WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met de afneembare
trekhaak van Volvo:
G021485
G031121
• Volg de montage-instructies nauwkeu-
rig op.
• Zorg dat het afneembare gedeelte met Opbergruimte trekhaak.
de sleutel vergrendeld is voordat u B
05 begint te rijden. BELANGRIJK
• Controleer of het controlevenster groen Neem na gebruik altijd de trekhaak los en
van kleur is. berg deze op de daarvoor bestemde plaats
op, goed vastgezet met de bijbehorende
riem.
Belangrijke controlepunten
• U moet de kogel van de trekhaak regelma-
tig schoonmaken en met vet insmeren.
A
G026080
N.B.
Wanneer u een trekhaak met trillingsdemper
gebruikt, hoeft de kogel niet te worden inge-
vet.
246
05 Tijdens het rijden
C
D Trekhaak bevestigen
G017971
G E F
G021488
Afmetingen, bevestigingspunten Het controlevenster moet rood van kleur
(mm) zijn.
05
G018928
A (V70) 1129
A (XC70) 1113
Verwijder de afdekking door de pal in te
B (V70) 93 drukken en de afdekking vervolgens
B (XC70) 77 recht naar achteren te trekken .
G021489
C 855
D 428
Breng de trekhaak aan en duw deze naar
E 112 binnen totdat u een klik hoort.
F 346
G021487
``
247
05 Tijdens het rijden
G021490
G021494
G021495
Het controlevenster moet groen van kleur Controleer of de trekhaak vastzit door deze Veiligheidskabel.
zijn. stevig omhoog, omlaag en naar achteren
te bewegen.
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING Let erop dat u de veiligheidskabel van de
aanhanger aan de daarvoor bestemde
05 Als de trekhaak niet goed zit, moet u deze bevestiging vastmaakt.
verwijderen en opnieuw monteren zoals
eerder werd beschreven.
G000000
Trekhaak verwijderen
BELANGRIJK
Vet alleen de kogel in waarop de aanhan-
Draai de sleutel linksom naar de vergren- gerkoppeling wordt geplaatst; houd de rest
delde stand. Neem de sleutel uit het slot. van het kogelsegment vetvrij en droog.
248
05 Tijdens het rijden
WAARSCHUWING
Zet de trekhaak goed vast, wanneer u deze
in de auto bewaart, zie pagina 246.
G018929
Duw de afdekking er zo ver op dat deze
05
vastklikt.
249
05 Tijdens het rijden
Slepen en bergen
250
05 Tijdens het rijden
Slepen en bergen
251
Algemene informatie ............................................................................ 254
Wielen verwisselen ............................................................................... 259
Bandenspanning .................................................................................. 262
Gevarendriehoek en EHBO-set*........................................................... 263
Provisorische bandenreparatie (TMK)* ................................................ 264
Algemene informatie
Draairichting N.B.
Let erop dat de banden op beide assen van
hetzelfde type zijn, dezelfde afmeting heb-
ben en van hetzelfde merk zijn.
254
06 Wielen en banden
Algemene informatie
G021829
Volvo adviseert u contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats als u niet zeker bent Afsluitbare wielbouten*
van de profieldiepte. Als er al een duidelijk ver- Slijtage-indicatoren. Afsluitbare wielbouten* zijn te gebruiken op
schil zit in de slijtage (>1 mm verschil in pro- zowel aluminium als stalen velgen. Onder de
Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen die
fieldiepte) van de banden, dienen de minst ver- vloer in de bagageruimte is ruimte om de dop
dwars op het profiel van de band staan. De let-
sleten banden altijd op de achteras te zitten. voor de afsluitbare wielbouten in op te bergen.
ters TWI (Tread Wear Indicator) op de zijkant
Slippende voorwielen zijn makkelijker te corri-
van de band geven aan dat een band is uitge-
geren dan slippende achterwielen, omdat de
rust met slijtage-indicatoren. De indicatoren
auto rechtuit blijft rijden in plaats van uit te bre- 06
zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band dus-
ken met de achterkant waarbij u mogelijk de
danig versleten is dat slechts 1,6 mm van het
controle over de auto verliest. Daarom is
profiel over is. Vervang de banden dan zo
belangrijk dat de achterwielen nooit vóór de
spoedig mogelijk. Let erop dat een band met
voorwielen grip verliezen.
een gering profiel zeer weinig grip op het weg-
Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze dek heeft bij regen of sneeuw.
nooit rechtop staan.
WAARSCHUWING
Een beschadigde band kan ertoe leiden dat
u de controle over de auto verliest.
``
Algemene informatie
Gereedschap Plaats het blok schuimrubber en het reserve- Banden met “spikes”
wiel in omgekeerde volgorde terug. Winterbanden met “spikes” moeten de eerste
Let erop dat er op het bovenste blok schuim- 500–1000 km rustig worden ingereden, zodat
rubber een pijl staat. Deze pijl dient naar de de “spikes” hun positie in kunnen nemen. Zo
voorkant van de auto wijzen. gaan de banden en vooral de “spikes” langer
mee.
BELANGRIJK
N.B.
Bewaar gereedschap en krik* op de daar-
voor bestemde plaats in de bagageruimte De wettelijke bepalingen voor het gebruik
wanneer u ze niet nodig hebt. van banden met “spikes” verschillen van
land tot land.
N.B. Profieldiepte
Onder de vloer in de bagageruimte vindt u het Als het vloerluik in de vloer in de bagage- Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage tempe-
sleepoog van de auto, de krik* en de wielsleu- ruimte niet dichtstaat, werkt Privacy locking raturen vergen meer van de banden dan
tel*. Er is tevens ruimte om de dop voor de niet, zie pagina 52. zomerse ritten. Daarom adviseert Volvo een
afsluitbare wielbouten in op te bergen. minimale profieldiepte van 4 mm voor winter-
banden.
Krik* Winterbanden
06 Houd de schroef van de krik altijd goed inge- Volvo adviseert winterbanden met bepaalde Sneeuwkettingen gebruiken
vet. afmetingen. De bandenmaat is afhankelijk van Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toe-
de motorvariant. Gebruik altijd het juiste type gestaan op de voorwielen (geldt ook voor
Gebruik de originele krik alleen voor het ver-
winterbanden op alle vier de wielen. modellen met voorwielaandrijving).
wisselen van het reservewiel. Houd de schroef
van de krik altijd goed ingevet. Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwket-
N.B. tingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen,
Gereedschap, terugplaatsen
Volvo adviseert u contact op te nemen met omdat zowel de sneeuwkettingen als de ban-
Plaats het gereedschap en de krik* na gebruik
een erkende Volvo-werkplaats voor advies den daardoor overmatig slijten.
op de juiste manier terug. De krik past alleen over de beste soort velgen en banden.
als deze tot in de juiste stand omlaaggedraaid
wordt.
Algemene informatie
``
257
06 Wielen en banden
Algemene informatie
N.B.
De aangegeven snelheid in de tabel is de
maximumsnelheid.
T 190 km/h
H 210 km/h
V 240 km/h
W 270 km/h
Y 300 km/h
WAARSCHUWING
De auto moet worden uitgerust met banden
die minimaal de gespecificeerde lastindex
06 (LI) en snelheidsklasse (SS) hebben. Bij
gebruik van banden met een te lage lastin-
dex of snelheidsklasse kunnen de banden
oververhit raken.
258
06 Wielen en banden
Wielen verwisselen
Verwijderen N.B.
Zet een gevarendriehoek zie pagina 263 op,
Volvo adviseert u alleen de krik te gebrui-
als u een wiel langs een drukke weg moet ver- ken* die bij de auto hoort, zoals aangegeven
wisselen. Zorg ervoor dat de auto en de krik* op de kriksticker.
op een stevige en horizontale ondergrond
Op de sticker staat tevens de maximale hef-
staan.
capaciteit bij de vermelde minimale hef-
1. Haal de parkeerrem aan en schakel de hoogte.
achteruitversnelling in of zet de keuzehen-
del in stand P, als de auto een automati- 2. Neem het reservewiel*, de krik* en de wiel-
sche versnellingsbak heeft. sleutel* erbij die onder de vloer in de baga-
geruimte liggen. Bij gebruik van een andere
krik, zie pagina 270.
5. (Voor auto’s met stalen velgen) Wrik de
3. Verwijder een volledige wielsierdop (indien wieldop los met het uiteinde van een wiel-
aanwezig). sleutel of trek hem met de hand los.
4. Plaats wielblokken voor en achter de wie- 6. Draai de wielbouten ½–1 slag linksom los
len die op de grond blijven staan. Gebruik met de wielsleutel.
daarvoor bijvoorbeeld grote houten blok-
ken of grote stenen.
WAARSCHUWING 06
Leg nooit iets tussen de krik en de onder-
grond en evenmin tussen de krik en het krik-
steunpunt van de auto.
Eventuele volledige wielsierdoppen dienen te wor-
den verwijderd.
7. Er zitten twee kriksteunpunten aan weers-
WAARSCHUWING zijden van de auto. Bij elk steunpunt zit een
uitsparing in de kunststof afdekking. Draai
Controleer of de krik intact is, goed de voet van de krik met de slinger zo ver
gesmeerde schroefdraadwindingen heeft omlaag dat de voet plat tegen de grond
en vrij van vuil is. aankomt.
``
Wielen verwisselen
BELANGRIJK 4. Draai de wielbouten kruiselings vast. Het is auto kan zich wijzigen bij het gebruik van een
belangrijk dat u de wielbouten stevig aan- compact reservewiel. Het compacte reserve-
De ondergrond dient vast en egaal te zijn en haalt. Haal ze aan met 140 Nm. Controleer wiel is kleiner dan een normaal wiel. De bodem-
niet te hellen. het aanhaalmoment met een momentsleu- speling verandert er daarom door. Wees voor-
tel. zichtig bij hoge trottoirbanden en reinig de auto
8. Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel niet in een autowasstraat. Als het reservewiel
5. Plaats een volledige wielsierdop terug
van de grond komt. Verwijder de wielbou- op de vooras zit, kunt u evenmin sneeuwket-
(indien aanwezig).
ten en til het wiel eraf. tingen omleggen. Bij vierwielaangedreven
auto’s is de achterwielaandrijving uit te scha-
N.B. kelen. Het reservewiel mag niet worden gere-
Aanbrengen
De ventieluitsparing in de wieldop bij het pareerd. In de bandenspanningstabel, zie
1. Reinig de contactvlakken tussen het wiel monteren aanbrengen over het ventiel in de pagina 326, staat de juiste bandenspanning
en de naaf. velg. voor het reservewiel.
2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten
stevig aan. BELANGRIJK
WAARSCHUWING
3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel Rijd nooit sneller dan 80 km/h bij gebruik
Kruip nooit onder de auto als deze op de krik
niet meer ongehinderd kan draaien. staat. van een compact reservewiel.
Laat eventuele passagiers uit de auto stap-
pen, voordat u de auto opkrikt. BELANGRIJK
06
Parkeer de auto dusdanig dat de auto en Rijd nooit met meer dan één compact reser-
liever nog een vangrail u en eventuele uit- vewiel (Temporary Spare) tegelijk.
gestapte passagiers afschermen van het
verkeer op de rijbaan.
Het reservewiel ligt met de buitenkant omlaag
in de ruimte voor het reservewiel. Dezelfde
Reservewiel* doorloopbout waarmee het blok schuimrubber
Een compact reservewiel (Temporary Spare) is vastzitten houdt ook het reservewiel in positie.
alleen bestemd voor tijdelijk gebruik en dient Het blok schuimrubber bevat al het gereed-
dan ook zo spoedig mogelijk door een normaal schap.
wiel te worden vervangen. Het rijgedrag van de
Wielen verwisselen
06
261
06 Wielen en banden
Bandenspanning
Bandenspanning controleren
Controleer iedere maand de bandenspanning.
Dit geldt eveneens voor het reservewiel.
G021830 Controleer de bandenspanning wanneer de
banden koud zijn. De aangegeven banden-
Op de sticker voor op de portierstijl aan de spanning geldt bij koude banden (kan verschil-
bestuurderszijde (tussen voor- en achterpor- len naargelang van de buitentemperatuur). Al
tier) staat de juiste bandenspanning voor uw na enkele kilometers rijden worden de banden
auto aangegeven bij verschillende belading en warm en loopt de spanning op.
snelheid. De bandenspanning staat ook in de
Een te lage bandenspanning heeft een nega-
bandenspanningstabel, zie pagina 326.
06 tieve inwerking op het brandstofverbruik, de
• Bandenspanning bij gebruik van de aan- levensduur van de banden en de rijeigen-
bevolen bandenmaat schappen van de auto. Wanneer u met een te
• ECO-bandenspanning1 lage bandenspanning rijdt, kunnen de banden
oververhit en beschadigd raken. De banden-
• Bandenspanning compact reservewiel spanning is van invloed op het rijcomfort, de
(Temporary Spare)
stuureigenschappen en de geproduceerde
weggeluiden.
N.B.
De bandenspanning hangt af van de tem-
peratuur.
262
06 Wielen en banden
Gevarendriehoek en EHBO-set*
G018253
om achteropkomend verkeer tijdig te waar-
schuwen.
Zorg dat de houder met de gevarendriehoek na Onder de vloer in de bagageruimte ligt een
gebruik stevig in de bagageruimte vastzit. EHBO-set.
N.B.
Bij een geactiveerde Privacy locking zijn
achterklep en vloerluik niet te openen, zie 06
pagina 52.
N.B. WAARSCHUWING
Voor het gebruik de verzegeling van de bus Ga nooit naast de band staan terwijl de
niet verbreken. Bij het indraaien van de bus compressor aan het pompen is. Bij barsten,
wordt de verzegeling automatisch verbro- oneffenheden en dergelijke dient u de com-
ken. pressor onmiddellijk uit te schakelen. Beëin-
dig in dat geval de rit. Het wordt dan gead-
viseerd een erkende bandenwerkplaats te
4. Draai de oranje beschermdop los evenals
bezoeken.
de dop op de bus met afdichtmiddel.
5. Draai de bus in de bushouder vast.
N.B. 06
G014338
``
268
ONDERHOUD EN SERVICE
07 Onderhoud en service
Motorruimte
Regelmatig controleren
07
Controleer regelmatig de volgende oliën en
vloeistoffen, bijvoorbeeld tijdens het tanken:
• Koelvloeistof
• Motorolie
• Stuurbekrachtigingsvloeistof
• Ruitensproeiervloeistof
270
07 Onderhoud en service
Motorruimte
WAARSCHUWING
Het ontstekingssysteem werkt met zeer
hoge spanning. De spanning in het ontste-
G010951
kingssysteem is levensgevaarlijk. Houd de
transpondersleutel altijd in stand 0 bij werk-
zaamheden in de motorruimte, zie
Trek aan de handgreep bij de pedalen. Het pagina 78.
is duidelijk te horen dat vergrendeling
G018945
wordt opgeheven. Raak bougies of bobine niet aan, wanneer
de transpondersleutel in stand II staat of als
Haal de borghaak naar links om de motor- Afhankelijk van het motortype kan de motorruimte de motor warm is.
kap te openen. (De borghaak zit tussen de er anders uitzien.
koplamp en de grille zoals afgebeeld.) Expansiereservoir voor koelsysteem
Oliepeil motor controleren
WAARSCHUWING Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloei-
stof
Controleer bij het sluiten of de motorkap
goed in het slot valt. Peilstok voor motorolie
Radiateur
Vulopening voor motorolie
Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof 07
(auto met stuur links)
Accu
Relais- en zekeringenkastje, motorruimte
Volvo adviseert olieproducten van Castrol.
``
271
07 Onderhoud en service
Motorruimte
Voor ritten onder ongunstige omstandigheden, een oliedruksensor wordt gebruik gemaakt van
zie pagina 316. een waarschuwingslampje voor de oliedruk. Bij
modellen met een olieniveausensor wordt
BELANGRIJK gewaarschuwd met een waarschuwingssym-
bool midden op het instrumentenpaneel en
Om aan de vereisten voor de gespecifi- met displaymeldingen. Op bepaalde modellen
ceerde service-intervallen te voldoen wor-
den alle motoren in de fabriek gevuld met zijn beide systemen aanwezig. Neem voor
een speciaal aangepaste, synthetische meer informatie contact op met een erkende
motorolie. De oliesoort werd met grote zorg Volvo-werkplaats.
geselecteerd lettend op de levensduur van
Vulopening en peilstok
G021736
de motor, de startgewilligheid, het brand-
stofverbruik en de milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan Peilstok1 en vulpijp, dieselmotor.
te kunnen houden dient u een goedge-
keurde motoroliesoort te gebruiken. Houd voor het verversen van motorolie de
Gebruik alleen een oliesoort van de voorge- intervallen aan die staan aangegeven in het
schreven kwaliteit en dat zowel bij het bij- Service- en garantieboekje.
vullen als bij het verversen van olie. Een
negatieve invloed op de levensduur van de BELANGRIJK
motor, de startgewilligheid, het brandstof-
verbruik en de milieu-impact is anders niet Gebruik voor het bijvullen van olie een olie-
uitgesloten. soort van dezelfde kwaliteit en met dezelfde
G021734
viscositeit (zie pagina 317).
Volvo Car Corporation wijst alle garantie-
claims af bij gebruik van een motoroliesoort
die niet voldoet aan de voorgeschreven Peilstok en vulpijp, benzinemotor. Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het
07 kwaliteits- en viscositeitseisen. oliepeil te controleren, voordat de olie voor de
eerste keer volgens schema moet worden ver-
Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te verst.
waarschuwen voor een laag oliepeil of een lage De betrouwbaarste meting wordt verkregen bij
oliedruk. Bij de modellen die zijn voorzien van een koude motor vóór de start. Meteen na het
272
07 Onderhoud en service
Motorruimte
afzetten van de motor krijgt u een verkeerd 2. Controleer het peil met de peilstok. De olie totdat de olie dichter bij het MAX-streepje
resultaat. De peilstok geeft dan een te laag peil moet tussen het MIN- en MAX-streepje dan bij het MIN-streepje op de peilstok ligt.
aan, omdat de olie geen tijd heeft gehad om staan.
terug te lopen naar het oliecarter. Voor motoren met elektronische
3. Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
peilaanduiding2
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij
Wanneer de motor afgezet is, kunt u het duim-
totdat de olie dichter bij het MAX-streepje
wiel gebruiken om het oliepeil te laten contro-
dan bij het MIN-streepje op de peilstok ligt.
leren door de elektronische peilaanduiding, zie
pagina 140.
BELANGRIJK
Oliepeil controleren:
Vul niet meer olie bij dan tot aan het MAX-
streepje. Het olieverbruik kan toenemen, als 1. Zet het contact in stand II, zie pagina 111.
u te veel olie in de motor giet.
2. Draai het duimwiel naar Motoroliepeil
Een ogenblik....
G021737
273
07 Onderhoud en service
Motorruimte
274
07 Onderhoud en service
Motorruimte
Voor de aan te houden hoeveelheden en de pagina 318. Wanneer u vaak met uw auto in ruimte. U moet het ronde deksel eerst verwij-
aanbevolen vloeistofkwaliteit, zie pagina 318. de bergen rijdt of in landen met een tropisch deren om bij de dop van het reservoir te komen.
klimaat en een hoge relatieve luchtvochtig-
Controleer de koelvloeistof regelmatig 1. Open het deksel dat in de dekplaat zit door
heidsgraad, moet u de remvloeistof ieder jaar
De koelvloeistof moet tussen het MIN- en het te verdraaien.
verversen.
MAX-streepje op het expansiereservoir staan. 2. Draai de dop van het reservoir los en vul
Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kan WAARSCHUWING vloeistof bij. De vloeistof moet tussen het
de temperatuur in het systeem dusdanig hoog MIN- en MAX-streepje staan (aan de bin-
oplopen dat er gevaar voor motorschade ont- Als de remvloeistof onder het MIN-streepje nenkant van het reservoir).
staat. van het reservoir staat, mag u niet verder
rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Geadviseerd wordt de oorzaak van het rem- BELANGRIJK
WAARSCHUWING vloeistofverlies te laten controleren door Vergeet niet de dop terug te plaatsen.
De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Als een erkende Volvo-werkplaats.
u moet bijvullen terwijl de motor op bedrijfs-
temperatuur is, moet u langzaam de dop Bijvullen Stuurbekrachtigingsvloeistof
van het expansiereservoir losdraaien om de
overdruk te laten ontsnappen.
Rem- en koppelingsvloeistof
Peil controleren
De rem- en koppelingsvloeistof zitten in het-
zelfde reservoir. De vloeistof moet tussen het
MIN- en MAX-streepje staan die aan de bui- 07
tenkant van het reservoir zichtbaar zijn. Con-
troleer het peil regelmatig.
Ververs de remvloeistof om de twee jaar of
Het vloeistofreservoir zit aan de bestuurderszijde.
iedere tweede geplande servicebeurt.
Het vloeistofreservoir gaat schuil achter de
Voor de aan te houden hoeveelheden en de
dekplaat op de koude zone van de motor-
aanbevolen kwaliteit van de remvloeistof, zie
``
275
07 Onderhoud en service
Motorruimte
BELANGRIJK
Houd bij een controle het gebied rond het
reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof
goed schoon. De dop niet losdraaien.
N.B.
Ook als er een storing optreedt in de stuur-
bekrachtiging of als de stroom wegvalt en u
de auto moet laten wegslepen, blijft de auto
bestuurbaar.
07
276
07 Onderhoud en service
Gloeilampen
G010325
Koppel de connector van het koplamp-
huis los door met uw duim de clip omlaag
te duwen.
``
277
07 Onderhoud en service
Gloeilampen
Koplamphuis aanbrengen
1. Sluit de connector dusdanig aan dat u een
klik hoort.
G021745
G021746
2. Plaats het koplamphuis terug en breng de
borgpennen aan. Controleer of u ze op de
juiste manier hebt ingebracht.
Lees de tekst op zie pagina 277 door alvorens 1. Haal het koplamphuis los, zie pagina 277.
3. Controleer de verlichting. een gloeilamp te vervangen.
2. Verwijder de afdekking.
Het koplamphuis moet gemonteerd zijn en de 1. Open de borgklem door deze omhoog/
3. Koppel de connector van de lamp los.
connector correct aangesloten zijn, voordat u naar buiten te duwen.
de verlichting inschakelt of de transponder- 4. Haal de gloeilamp los door de houder
2. Duw de clips op de afdekking omlaag en
sleutel in het contactslot steekt. omlaag te duwen.
verwijder de afdekking.
5. Trek de lamp recht naar buiten toe los.
Plaats de afdekking in omgekeerde volgorde
terug. 6. Breng de nieuwe gloeilamp in de lamphou-
der aan zodat deze vastklikt. U kunt deze
07 op één manier terugplaatsen.
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde
terug.
278
07 Onderhoud en service
Gloeilampen
G021747
G021748
G021749
1. Haal het koplamphuis los. 1. Haal het koplamphuis los. 1. Haal het koplamphuis los.
2. Verwijder de afdekking. 2. Verwijder de afdekking, zie pagina 278. 2. Verwijder de afdekking, zie pagina 278.
3. Haal de gloeilamp los door deze rechtsom 3. Haal de gloeilamp los door de houder 3. Om ruimte te maken kunt u de gloeilamp
te draaien en vervolgens recht naar buiten omlaag te duwen. voor het groot licht eerst verwijderen.
te trekken
4. Koppel de connector van de lamp los. 4. Trek aan de kabel om de lamphouder
4. Koppel de connector van de lamp los. tevoorschijn te halen.
5. Breng de nieuwe gloeilamp in de lamphou-
5. Vervang de gloeilamp, steek de nieuwe der aan zodat deze vastklikt. U kunt hem 5. Trek de kapotte gloeilamp los en breng de
lamp in de lampvoet en draai de gloeilamp slechts op één manier terugplaatsen. nieuwe aan. U kunt hem slechts op één
rechtsom vast. U kunt deze op één manier manier terugplaatsen. 07
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde
terugplaatsen.
terug. 6. Breng de lampvoet in de lamphouder aan
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde en duw de lamp aan totdat u een klik hoort.
terug.
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde
terug.
``
Gloeilampen
Mistlampen voorzijde
G021750
G021751
1. Haal het koplamphuis los. Lees de tekst op zie pagina 277 door alvorens
een gloeilamp te vervangen.
2. Verwijder de kleine, ronde afdekking.
1. Haal het koplamphuis los.
3. Trek aan de lamphouder om de gloeilamp
1. Neem de afdekking los door met een
tevoorschijn te halen. 2. Verwijder de kleine, ronde afdekking.
dunne schroevendraaier de vier clips in te
4. Trek de kapotte gloeilamp los en breng de 3. Trek aan de kabel om de lamphouder duwen en de afdekking vervolgens recht
nieuwe aan. U kunt hem slechts op één tevoorschijn te halen. naar buiten te trekken.
manier terugplaatsen.
4. Trek de kapotte gloeilamp los en breng de 2. Draai het boutje van het gloeilamphuis los
5. Breng de lampvoet in de lamphouder aan nieuwe aan. U kunt hem slechts op één en verwijder het lamphuis.
07 en duw de lamp aan totdat u een klik hoort. manier terugplaatsen.
3. Draai gloeilamp linksom en verwijder deze.
6. Plaats de afdekking terug. U moet deze 5. Breng de lampvoet in de lamphouder aan
4. Breng een nieuwe gloeilamp aan door deze
dusdanig aanbrengen en vastduwen dat u en duw de lamp aan totdat u een klik hoort.
rechtsom te draaien.
een klik hoort.
6. Plaats de afdekking terug. U moet deze
5. Plaats de gloeilamp terug. (Het profiel van
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde dusdanig aanbrengen en vastduwen dat u
de gloeilamphouder komt overeen met dat
terug. een klik hoort.
van de gloeilampvoet.)
280
07 Onderhoud en service
Gloeilampen
G017458
G017456
G017457
De richtingaanwijzerlamp in het achterlamp- 1. Draai de boutjes los met een schroeven-
huis is via de bagageruimte te vervangen. draaier.
1. Open het paneel. Lampglas, rechterzijde 2. Haal voorzichtig het complete gloeilamp-
Achter-/remlicht (led) huis los en trek het naar buiten.
2. Trek de isolatie recht naar buiten toe los.
Sidemarker, SML (led) 3. Vervang de gloeilamp.
3. Draai de gloeilamp helemaal los door de 07
handgreep linksom te draaien. 4. Plaats het complete gloeilamphuis terug
Richtingaanwijzer
en draai de boutjes vast.
4. Trek de gloeilamp recht naar buiten toe los.
Reflector, achter
Mistachterlicht (een zijde)
Achteruitrijlicht
``
281
07 Onderhoud en service
Gloeilampen
Specificatie gloeilampen
Verlichting W Type
Verstralers, xenon, 55 H7
G031942
ABL
G021759
Dimlicht, halogeen 55 H7
1. Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en wrik deze iets heen en weer, Groot licht, halo- 65 H9
1. Steek in het midden aan de onderkant een geen
zodat het lamphuis loskomt.
schroevendraaier achter het glas om het
2. Vervang de gloeilamp. borgnokje aan de rand voorzichtig los te Richtingaanwijzers 21 H21W
werken. voorzijde
3. Controleer of de gloeilamp werkt en druk
het lamphuis weer vast. 2. Steek de schroevendraaier aan zowel de Richtingaanwijzers 21 PY21W
linker- als de rechterzijde achter het glas achter
(bij de zwarte rubberdelen) en wrik voor-
zichtig, zodat het glas aan de onderkant Mistlampen voor- 35 H8
07 loskomt. zijde
3. Maak het spiegelglas voorzichtig los en Bagageruimte-, 5 Buislampje
verwijder het compleet met afdekklep. kentekenplaatver-
SV8,5
4. Vervang de gloeilamp. lichting
282
07 Onderhoud en service
Gloeilampen
Verlichting W Type
Stadslichten/par- 5 W5W
keerlichten voor-
zijde
07
283
07 Onderhoud en service
Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof
G021763
krabben).
1. Zet de transpondersleutel in sleutelstand
0, zie pagina 78, maar laat de transpon-
dersleutel in het contactslot zitten. N.B.
2. Duw de rechter stuurhendel De wisserbladen zijn niet allebei even lang.
07
ca. 1 seconde lang omhoog. De ruitenwis- Het blad aan de bestuurderszijde is langer
serarmen gaan dan verticaal staan. dan dat aan de passagierszijde.
Een volgende keer dat u de auto start nemen
de ruitenwissers de ruststand weer in.
284
07 Onderhoud en service
Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof
Vulopening voor
ruitensproeiervloeistof
G032770
285
07 Onderhoud en service
Accu
WAARSCHUWING
Explosiegevaar. Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
Zie voor meer informatie door een verkeerde aansluiting van de start-
het instructieboekje dat kabels, is voldoende om de accu tot ont-
bij de auto hoort. ploffing te brengen. Accu’s bevatten tevens
zwavelzuur dat ernstige chemische brand-
wonden kan veroorzaken. Als u accuzuur in
uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst,
N.B. moet u onmiddellijk met grote hoeveelhe-
Bewaar accu’s buiten het den water spoelen. Neem onmiddellijk con-
bereik van kinderen. Zamel oude accu’s op een milieuvriende- tact op met een arts, als u accuzuur in uw
lijke manier in, omdat ze lood bevatten. ogen krijgt.
Gebruik
De accu bevat een bijtend
• Controleer of de accukabels op de juiste
manier zijn aangesloten en stevig vastzit-
zuur. ten.
07 • Koppel de accu nooit los, wanneer de
motor draait.
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal
startpogingen, de weersomstandigheden e.d.
zijn van invloed op de levensduur en de wer-
king van de accu.
286
07 Onderhoud en service
Accu
N.B. Vervangen
Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te Verwijderen
minder lang gaat de accu mee.
De levensduur van de accu wordt bepaald
door uiteenlopende factoren, waaronder de
rijomstandigheden en het klimaat. De accu
verliest na verloop van tijd aan startcapaci-
teit en moet daarom bijgeladen worden, als
er langere tijd achtereen niet of slechts korte
afstanden met de auto wordt gereden. Ook
bij strenge vorst neemt de startcapaciteit af.
Om de accu in optimale conditie te houden
wordt geadviseerd wekelijks minstens
15 minuten met de auto te rijden of de accu
aan te sluiten op een acculader met auto-
matische druppellading.
Voor de maximale levensduur dient de accu
altijd volledig opgeladen te blijven.
``
287
07 Onderhoud en service
Accu
07
288
07 Onderhoud en service
Zekeringen
Vervangen
1. Zoek in de zekeringentabel op waar de
zekering zit.
2. Trek de zekering naar buiten en bekijk deze
van opzij om te kijken of het gebogen
draadje soms doorgebrand is. Positie van de relais- en zekeringhouders, auto
3. Breng in dat geval een nieuwe zekering aan met het stuur links – bij auto’s met het stuur
met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. rechts zit de relais- en zekeringhouder onder 07
het dashboardkastje aan de andere kant.
, Onder dashboardkastje
Bagageruimte
Motorruimte
``
289
07 Onderhoud en service
Zekeringen
Motorruimte
07
290
07 Onderhoud en service
Zekeringen
``
Zekeringen
Zekeringen
Onder dashboardkastje
``
293
07 Onderhoud en service
Zekeringen
Zekeringen
Stuurslot 15
Alarm/OBDII 5
- -
Airbag 10
Remlichten 5
``
Zekeringen
Kofferbak/bagageruimte
Trekhaakaansluiting 2* 15 - -
Verzorging
``
297
07 Onderhoud en service
Verzorging
Remmen testen BELANGRIJK Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voor-
dat u begint te poetsen of de was aanbrengt.
Onderdelen van kunststof en rubber niet in Verwijder asfalt- en teervlekken met een teer-
WAARSCHUWING de was zetten of oppoetsen. verwijderaar of terpentine. U kunt hardnekkige
Test na het wassen van de auto altijd de Bij gebruik van ontvetters op kunststof en vlekken met een speciaal voor autolak
remmen (en dus ook de handrem) om te rubber onderdelen waar nodig alleen voor- bestemde, fijne schuurpasta (“rubbing com-
voorkomen dat vocht en corrosie de rem- zichtig wrijven. Gebruik een zachte schoon-
blokken aantasten, waardoor de remwer- pound”) verwijderen.
maakspons.
king afneemt. Poets de lak eerst op en behandel deze daarna
Bij het poetsen van glimmende strips kunt u
de glimmende deklaag beschadigen of ver- met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, wijderen. aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op.
als u lange afstanden in de regen of sneeuw- Veel preparaten bevatten zowel poetsmiddel
Gebruik geen schurende poetsmiddelen.
modder aflegt. Door de wrijving worden de als was.
remblokken warm, zodat het vocht verdampt.
Doe hetzelfde bij zeer vochtig of koud weer. Velgen BELANGRIJK
Gebruik alleen de velgreinigingsmiddelen die
Kunststof en rubber exterieuronderdelen Volvo adviseert. Alleen lakbehandelingen uitvoeren die door
Volvo geadviseerd worden. Andere behan-
en sieronderdelen delingen zoals lakconservering, verzege-
Sterke velgreinigingsmiddelen kunnen het
Voor het schoonmaken en verzorgen van ling, bescherming, glansverzegeling e.d.
oppervlak beschadigen en vlekken veroorza-
gekleurde kunststof onderdelen, rubber onder- kunnen lakschade veroorzaken. Lakschade
ken op verchroomde lichtmetalen velgen.
delen en sieronderdelen zoals glimmende als gevolg van dergelijke behandelingen valt
strips, wordt geadviseerd het speciale reini- niet onder de Volvo-garantie.
gingsmiddel te gebruiken dat bij de Volvo- Poetsen en in de was zetten
werkplaats verkrijgbaar is. Volg bij het gebruik Poets de auto en zet deze in de was, wanneer
van dit reinigingsmiddel de gebruiksvoorschrif- de lak er dof uitziet of als u deze extra bescher-
07
ten nauwkeurig op. ming wilt bieden.
U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te
poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen.
Zorg dat de auto bij het poetsen of in de was
zetten niet in direct zonlicht staat.
298
07 Onderhoud en service
Verzorging
``
Verzorging
gingsproduct waarmee u leren bekleding kunt 2. Behandel de vlek voorzichtig met cirke- Groep 1 (inkt, wijn, koffie, melk, zweet en
schoonmaken en de beschermende laag kunt lende bewegingen. bloed)
herstellen, mits u de instructies opvolgt. Na
3. Dep de vlek zorgvuldig met de spons. Laat Gebruik een zachte doek of spons. Neem
enig tijd in gebruikt te zijn geweest krijgt het
de vlek in de spons trekken. Wrijf niet. een ammoniaoplossing in een concentratie
leer zijn natuurlijke patina, afhankelijk van de
van 5 %. (Gebruik voor bloedvlekken een
oppervlaktestructuur. Een dergelijk patina 4. Veeg het behandelde gebied met een stuk
oplossing van 2 dl water en 25 g zout.)
maakt deel van het natuurlijke verouderings- zacht papier of een doek af en laat het leer
proces van het leer en geeft aan dat het om een volledig drogen. Groep 2 (vet, olie, saus en chocolade)
natuurproduct gaat. Beschermende laag aanbrengen op 1. Dezelfde procedure als voor groep I.
Voor de beste resultaten adviseert Volvo een- leren bekleding 2. Dep met een absorberende papieren of
à viermaal per jaar (zo nodig vaker) bescher- 1. Breng wat van de beschermende crème op
stoffen doek.
mende crème op te brengen. De Volvo Leather de vilten doek aan en wrijf de crème in cir-
Care-set is verkrijgbaar bij de Volvo-dealer. kelende bewegingen voorzichtig in het Groep 3 (vuil, stof in droge vorm)
leer. 1. Gebruik een zachte borstel om het vuil te
BELANGRIJK 2. Laat het leer 20 minuten drogen alvorens verwijderen.
• Sommige geverfde kledingstukken erop plaats te nemen. 2. Dezelfde procedure als voor groep I.
(zoals spijkerbroeken en suède kleding) Daarmee is het leer beter beschermd tegen
kunnen afgeven en voor verkleuring van vlekken en uv-straling. Behandeling van vlekken op
de bekleding zorgen. interieuronderdelen van kunststof,
Reinigingsvoorschriften voor leren metaal en hout
• Gebruik nooit sterke oplosmiddelen.
stuurwiel
Dergelijke middelen kunnen bekleding Voor het reinigen van interieuronderdelen en -
van textiel, vinyl en leer beschadigen. • Verwijder vuil en stof met een ietwat voch- panelen van kunststof worden met water
tige spons en een neutrale zeepoplossing. bevochtigde splitfiber- of microvezeldoeken
07 • Leer moet kunnen ademen. Dek het leren geadviseerd, die verkrijgbaar zijn bij een
Reinigingsvoorschriften voor leren stuurwiel nooit af met kunststof bescher- erkende Volvo-werkplaats.
bekleding ming.
1. Breng een weinig van het leerreinigings- Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit
product op een vochtige spons aan en
• Gebruik natuurlijke oliën. Voor het beste sterke vlekkenmiddelen. Voor de hardnekkige
resultaat wordt geadviseerd het leerver-
knijp erin om een dikke laag schuim te krij- vlekken kunt u een speciaal reinigingsmiddel
zorgingsmiddel van Volvo te gebruiken.
gen. gebruiken dat verkrijgbaar is bij de erkende
Bij vlekken op het stuurwiel: Volvo-werkplaats.
300
07 Onderhoud en service
Verzorging
G021832
herstellen. De meest voorkomende soorten
lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken,
krassen en plekjes op de spatbordranden en Kleurcode van de auto Vóór het herstel van lakschade moet u de auto
portieren. Het is belangrijk dat u de juiste lakkleur schoonmaken en goed laten drogen. Zorg er
gebruikt. Voor de positie van de productstic- bovendien voor dat de auto warmer is dan
Benodigdheden 15 °C.
ker, zie pagina 306.
• grondlak (primer) in een bus
1. Plak een stuk afplaktape over het bescha-
• spuitbus of bijwerkpen1 digde gebied heen. Trek de tape weer van
• afplaktape de lak af om zoveel mogelijk lakresten te
verwijderen.
2. Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om en
breng deze met een fijn kwastje of een luci- 07
fer aan. Breng de lak met een kwastje aan,
wanneer de primer droog is.
301
07 Onderhoud en service
Verzorging
N.B.
Als de steenslagplek niet tot op het blanke
plaatwerk is doorgedrongen en er nog een
intacte laklaag over is, volstaat het om na
reiniging van het beschadigde gebied de
ontbrekende lak aan te brengen.
07
302
07 Onderhoud en service
07
303
Type-aanduidingen............................................................................... 306
Maten en gewichten.............................................................................. 308
Motorspecificaties................................................................................. 314
Motorolie............................................................................................... 316
Vloeistoffen en smeermiddelen............................................................. 318
Brandstof.............................................................................................. 320
Wielen en banden, maten en spanning ................................................ 324
Elektrisch systeem................................................................................ 329
Typegoedkeuring.................................................................................. 330
Displaysymbolen................................................................................... 331
304
SPECIFICATIES
08 Specificaties
Type-aanduidingen
08
306
08 Specificaties
Type-aanduidingen
08
307
08 Specificaties
Maten en gewichten
Maten
V70.
Maten mm Maten mm
A Wielbasis 2816 G Spoorbreedte vooras 1588
F Laadhoogte 724
308
08 Specificaties
Maten en gewichten
XC70.
``
309
08 Specificaties
Maten en gewichten
Het gedocumenteerde rijklaar gewicht geldt Afhankelijk van de belading van de auto en Max. dakbelasting: 100 kg.
voor een auto in standaarduitvoering – het zwaartepunt van de lading treden er wij-
d.w.z. een auto zonder extra uitrusting of zigingen in de rijeigenschappen op.
accessoires. Dit betekent dat voor ieder
accessoire dat wordt toegevoegd het laad-
vermogen van de auto met het gewicht van
het desbetreffende accessoire moet wor-
den verminderd.
Voorbeelden van accessoires die een ver-
mindering van het laadvermogen betekenen
zijn auto’s in de uitvoeringen Kinetic,
Momentum en Summum alsmede zaken als
trekhaken, lastdragers, skiboxen, audiosys-
temen, verstralers, gps-systemen, brand-
stofkachels, veiligheidsrekken, matten,
bagagerolhoezen/-afdekkingen, elektrisch
bediende stoelen, etc.
Een weegbrug is een betrouwbaar instru- Voor informatie over de positie van de sticker, zie
ment om het rijklaar gewicht voor uw auto pagina 306.
te bepalen.
Max. totaalgewicht
Max. treingewicht (auto + aanhanger)
Max. voorasdruk
Max. achterasdruk
Uitrustingsniveau
08
310
08 Specificaties
Maten en gewichten
Trekgewicht en kogeldruk
V70 Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhan- Max. kogeldruk (kg)
Motor ger (kg)
``
311
08 Specificaties
Maten en gewichten
312
08 Specificaties
Maten en gewichten
N.B.
Voor aanhangers/caravans zwaarder dan
1800 kg wordt een trillingsdemper op de
trekhaak geadviseerd.
08
313
08 Specificaties
Motorspecificaties
Motorspecificaties
V70 Motor- Vermo- Vermo- Motorkoppel Aan- Cilinder- Slaglengte Slagvo- Compres-
Model code gen (kW gen (pk (Nm bij omw/ tal boring (mm) lume (liter) sieverhou-
bij omw/ bij omw/ min) cilin- (mm) ding
min) min) ders
2.0 B4204S3 107/6000 145/6000 190/4500 4 87 83,0 1,999 10,8:1
08
314
08 Specificaties
Motorspecificaties
XC70 Motor- Vermo- Vermo- Motorkoppel Aan- Cilinder- Slaglengte Slagvo- Compres-
Model code gen (kW gen (pk (Nm bij omw/ tal boring (mm) lume (liter) sieverhou-
bij omw/ bij omw/ min) cilin- (mm) ding
min) min) ders
3.2 B6324S5 179/6400 243/6400 320/3200 6 84 96,0 3,192 10,8:1
08
315
08 Specificaties
Motorolie
08
316
08 Specificaties
Motorolie
Motoroliekwaliteit
Motortype Motorcode Aanbevolen oliekwaliteit Bij te vullen hoeveelheid tussen Hoeveelheid, incl. olie-
MIN en MAX (liter) filter
(liter)
2.5FT B5254T11 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 1,3 5,5
08
317
08 Specificaties
Vloeistoffen en smeermiddelen
M66 1,9
318
08 Specificaties
Vloeistoffen en smeermiddelen
N.B.
Onder normale rijomstandigheden hoeft u
de versnellingsbakolie nooit te verversen.
Onder ongunstige rijomstandigheden moet
de olie mogelijk wel worden ververst, zie
pagina 318.
08
319
08 Specificaties
Brandstof
CO2-uitstoot en brandstofverbruik
V70 A B C
320
08 Specificaties
Brandstof
V70 A B C
08
``
321
08 Specificaties
Brandstof
XC70 A B C
Brandstofverbruik en uitstoot van ciale EU-rijcycli1, die gelden voor een auto met
A = stadsverkeer (l/100 km) rijklaar gewicht in standaarduitvoering zonder
08 kooldioxide
B = snelwegrit (l/100 km) De brandstofverbruiks- en emissiewaarden in extra uitrusting. Afhankelijk van de uitrusting
de bovenstaande tabel zijn gebaseerd op spe- neemt het autogewicht toe. Dit alsook de mate
C = combinatierit (l/100 km)
322
08 Specificaties
Brandstof
van belading van de auto zorgt voor een ver- van de auto en waarop de verbruikscijfers in de
hoging van het brandstofverbruik en de uit- tabel gebaseerd zijn.
stoot van kooldioxide.
Waar u op moet letten
Er zijn meerdere oorzaken aan te geven voor Tips voor de bestuurder om het brandstofver-
een verhoogd brandstofverbruik ten opzichte bruik te beperken:
van de tabelwaarden. Daarbij valt te denken
aan factoren als: • Rijd rustig en voorkom onnodig optrekken
en krachtig remmen.
• uw rijstijl.
• Houd de juiste bandenspanning aan en
• de grotere rolweerstand als u kiest voor controleer regelmatig of dat nog steeds zo
grotere wielen dan de standaardwielen op is – houd voor de beste resultaten de zoge-
de basisuitvoering van het model. heten ECO-bandenspanning aan, zie de
• de grotere luchtweerstand bij hogere snel- bandenspanningstabel op pagina 262.
heden. • De bandenkeuze is mogelijk van invloed op
• de brandstofkwaliteit, de weg- en ver- het brandstofverbruik – informeer bij uw
keersomstandigheden, de weersgesteld- dealer naar passende banden.
heid en de staat van de auto. Zie pagina 12 en 228 voor meer informatie en
Ook wanneer u slechts enkele van de hier meer tips.
genoemde tips opvolgt, is al een aanzienlijk
Zie pagina 232 voor meer algemene informatie
lager brandstofverbruik mogelijk. Raadpleeg
over brandstof.
voor meer informatie de richtlijnen waar eerder
aan gerefereerd werd1.
Er zijn grote afwijkingen in het brandstofver-
bruik mogelijk bij een vergelijking met de EU-
rijcycli1 die gehanteerd worden bij certificering
1 De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op twee gestandaardiseerde rijcycli in laboratoriummilieu (“EU-rijcycli”) conform de EU-richtlijn 80/1268/EEC (Euro 4), EU Regulation no 682/2008 08
(Euro 5) alsmede UN ECE Regulation no 101. Deze richtlijnen bevatten informatie over de rijcycli stadsverkeer en snelwegrit. - Stadsverkeer – de meting begint met een koude start van de motor.
Het betreft hier een gesimuleerde rit. - Snelwegrit - de auto moet optrekken en afremmen bij snelheden van 0–120 km/h. Het betreft hier een gesimuleerde rit. – Bij een V70 met motortype D5 in
combinatie met een zestraps handbak geldt normaal de 2e versnelling als wegrijversnelling. De waarde voor combinatierit, die in de tabel staat, is zoals wettelijk bepaald werd een combinatie van
een stadsrit en een snelwegrit. CO2-uitstoot - om de uitstoot van kooldioxide te berekenen tijdens de twee rijcycli worden alle uitlaatgassen opgevangen. Deze worden vervolgens geanalyseerd en
leiden tot de gespecificeerde waarde voor de CO2-uitstoot.
323
08 Specificaties
Goedgekeurde maten staande tabel staan alle goedgekeurde combi- laandrijving (FWD) of vierwielaandrijving (AWD)
In bepaalde landen staan niet alle goedge- naties velg- en bandcombinaties alsook de alsook het type versnellingsbak vereist. Voor
keurde maten aangegeven op het kenteken- minimaal toelaatbare lastindex (LI) en -snel- meer informatie over deze gegevens, zie
bewijs of andere autopapieren. In de onder- heidsklasse (SS). Voor het juiste gebruik van de pagina 306.
tabel zijn gegevens over de motor, de voorwie-
autom. 94 H
324
08 Specificaties
autom. 96 H
``
325
08 Specificaties
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
08
326
08 Specificaties
08
``
327
08 Specificaties
08
328
08 Specificaties
Elektrisch systeem
Accu
Spanning (V) Koudestartvermogen, Reservecapaciteit
CCA, Cold Cranking Amperes (A) (minuten)
12 520–800 100–160
12 520–700 100–135
12 700–800 135–160
08
329
08 Specificaties
Typegoedkeuring
Afstandsbedieningssysteem
Land
A, B, CY, CZ, D, DK,
E, EST, F, FIN, GB, Hierbij ver-
GR, H, I, IRL, L, LT, klaart Delphi dat het
LV, M, NL, P, PL, S, gebruikte transpon-
SK, SLO dersleutelsysteem in
overeenstemming is
IS, LI, N, CH
met de essentiële
HR eigenschappen en
overige relevante
bepalingen zoals
beschreven in de
EU-richtlijn 1999/5/
EG.
BR
RC
08
CCAB06LP1940T4
330
08 Specificaties
Displaysymbolen
``
Displaysymbolen
brandstof*
Displaysymbolen
Parkeerhulp* 204
08
09
334
09 Alfabetisch register
09
AWD, vierwielaandrijving......................... 122 Bedieningsknoppen BLIS, Blind Spot Information System...... 207
middenconsole................................... 136 BLIS-systeem (Blind Spot Information Sys-
Bedieningspaneel verlichting..................... 86 tem).......................................................... 207
B Bedrijfsrem.............................................. 123 Blokkering achteruitversnelling................ 116
Bellen............................................... 216, 221 Bluetooth
Bagagenet............................................... 240
Benzinekwaliteit....................................... 233 gesprek naar mobiel........................... 217
Bagagerolhoes......................................... 242 handsfree............................................ 215
Bergen..................................................... 251
Bagageruimte microfoon dempen............................. 217
bagagenet........................................... 240 Berichten en symbolen
Boordcomputer....................................... 174
bagagerolhoes.................................... 242 Afstandscontrole................................ 190
Collision Warning met Auto Brake...... 196 Botsing, zie Aanrijding............................... 30
krikpunten........................................... 237
veiligheidsrek...................................... 241 Driver Alert Control............................. 200 Brandstof................................................. 232
verlichting............................................. 91 Lane Departure Warning..................... 202 brandstofbesparing............................ 262
Berichten en symbolen voor adaptieve brandstoffilter..................................... 234
Bagage verankeren (Lading vervoeren)... 237
cruisecontrol............................................ 187 brandstofverbruik............................... 320
335
09 Alfabetisch register
09
336
09 Alfabetisch register
09
337
09 Alfabetisch register
09
338
09 Alfabetisch register
09
339
09 Alfabetisch register
09
340
09 Alfabetisch register
09
341
09 Alfabetisch register
09
342
09 Alfabetisch register
09
343
09 Alfabetisch register
09
Wisserbladen........................................... 284
schoonmaken..................................... 285
servicestand....................................... 284
vervangen........................................... 284
vervangen achterklep......................... 285
Wissers en -sproeiers................................ 96
344
Kdakd8Vg8dgedgVi^dcIE&&,*'9jiX]!6I&%'%!Eg^ciZY^cHlZYZc!<iZWdg\'%&%!8deng^\]i©'%%%"'%&%Kdakd8Vg8dgedgVi^dc