Professional Documents
Culture Documents
EURE3AH BB Inner Met Oplossingen
EURE3AH BB Inner Met Oplossingen
A 3
EURE3AH 1-40.indd 1
Plantyn
12/07/10 14:57
Plantyn ontwikkelt en verspreidt leermiddelen voor het basisonderwijs, het
secundair onderwijs, het hoger en het wetenschappelijk onderwijs en het
volwassenenonderwijs. Daarnaast geeft Plantyn ook publicaties uit over
schoolmanagement, leerlingenbegeleiding, personeelsbeleid voor het on-
derwijs en didactische ondersteuning van leerkrachten en educatief materi-
aal voor de thuismarkt. De uitgeverij is zowel in het Nederlandstalige als in
het Franstalige landsgedeelte actief.
Doorheen al onze activiteiten streven we ernaar om maximale kansen te
bieden aan alle lerenden, rekening houdend met de individuele situatie en
interesses, en willen we ertoe bijdragen dat leerkrachten in optimale om-
standigheden kunnen werken. Het is immers onze overtuiging dat leren op
een eigentijdse en aangename manier kan, wat tot uiting komt in onze slo-
gan “’t leren is mooi”.
Plantyn
Adres: Motstraat 32, 2800 Mechelen
Telefoon: 015 36 36 36
Fax: 015 36 36 37
E-mail: klantendienst@plantyn.com
Website: www.plantyn.com
Auteurs: R. Berckmoes
M. Dirkx
P. Maesen
M. Sanne
1 Celleer 8
2.1 Passief transport 29
2.1.1 Diffusie 29
2.1.2 Osmose 30
2.1.3 Plasmolyse en deplasmolyse 33
2.2 Actief transport 34
2.2.1 Actief transport 34
2.2.2 Endocytose 34
2.2.3 Pinocytose 35
2.2.4 Fagocytose 35
2.2.5 Exocytose 35
2.2.6 Oefeningen 37
inhoud 3
EURE3AH 1-40.indd 3 12/07/10 14:57
Thema 2 Koolstofchemie 41
2 Wat je al weet 43
2.1 Het begrip ‘organische stof’ 43
2.2 Koolstof, de witte raaf onder de elementen 44
2.3 Begrip covalente binding 44
3.1 Voorstellingswijzen van de molecuulstructuur 45
3.2 De koolstofstructuur heeft veel verschillen 47
3.2.1 De koolwaterstoffen 47
3.2.2 Heteroatomen en functionele groepen 47
3.2.3 Schuiven met koolstofatomen en bindingselektronen 47
3.3 Benzeenstructuur 49
3.3.1 Benzeen 49
3.3.2 Aromatische koolwaterstoffen 50
3.4 Macromoleculen 52
3.4.1 Natuurlijke macromoleculen 52
3.4.2 Synthetische macromoleculen 53
3.4.3 Synthetische macromoleculen in ons dagelijks leven 53
4.1 Functionele groep van een koolstofverbinding 56
4.2 Indeling van organische stoffen 57
4.3 Organische stoffen herkennen 58
5.1 Alkanen 61
5.1.1 Voorstelling van de acyclische alkanen 61
5.1.2 Naamvorming 62
5.1.3 Isomeren 64
5.1.4 Eigenschappen van alkanen 65
5.1.5 Oefeningen 67
5.2 Alkanen en alkynen, de onverzadigde koolwaterstoffen 70
4 inhoud
6.1 Aggregatietoestand en kookpunt 103
6.2 Normaal voorkomen van organische stoffen 104
6.3 Oplosbaarheid van koolstofverbindingen 105
inhoud 5
EURE3AH 1-40.indd 5 12/07/10 14:57
Thema 3 Elektrodynamica 111
6 inhoud
Microscopische waarnemingen
Wil je cellen bestuderen dan moet je een micros-
coop gebruiken. Bij microscopie is het oplossend
vermogen een belangrijk begrip. Hieruit is ook de
kwaliteit van de lens (en je toestel!) af te leiden.
Het oplossend vermogen (O.V.) van een lens is de
kleinste afstand tussen 2 punten die je nog net als
2 punten kan zien. Het oplossend vermogen van
ons oog is 70 µm, bij een lichtmicroscoop is dit
0,2 µm. Stel dat je 2 aparte deeltjes, die dichter dan
0,2 µm bij elkaar liggen, met een lichtmicroscoop
bekijkt dan zie je dit als één geheel. Hiermee moet
je altijd rekening houden bij je waarnemingen.
Een elektronenmicroscoop heeft een oplossend
vermogen van 0,2 nm
(1 µm = 10-6 m; 1 nm = 10-9 m).
Opmerking
Op de voorwerplens van de microscoop staan
meestal enkele getalwaarden.
bv. 40/0,65. Het eerste getal geeft je de vergroting
van de lens, het tweede getal is het oplossend ver-
mogen.
Leuk om te weten
We herhalen nog eens de delen van een
lichtmicroscoop.
2
oculair/ooglens
1 = ................................................................................................................................................................................. 3
4
revolverkop
2 = ................................................................................................................................................................................
3 = objectief/voorwerplens
................................................................................................................................................................................
6
5
voorwerptafel
4 = ................................................................................................................................................................................
lichtbron
5 = ................................................................................................................................................................................
macrostelselschroef
6 = ................................................................................................................................................................................
8 STOFWISSELING
object object
ex
experiment
objectieflens objectiefmagneet
Microscopisch onderzoek
van cellen oculair lens oculair magneet
Benodigdheden
• microscoop + microscopiemateriaal + schrijfgerei
• materiaal dat onderzocht kan worden:
- ajuinvliescellen (gekleurd met lugol)
- aardappelweefsel (ongekleurd en gekleurd met lugol)
- tomatenvruchtvlees
- waterpestblaadjes
- mosblaadjes
- bruine ajuinrokken
- wangepitheelcellen (gekleurd met methyleenblauw)
Werkwijze
1 Gebruik een zuiver en ontvet draagglas en breng er een druppel water op aan.
2 Breng een klein beetje cellen of weefsel in de druppel.
3 Leg een dekglaasje op het preparaat, probeer hierbij luchtbellen te vermijden.
4 Neem overtollig water weg met absorberend papier.
5 Indien nodig breng de kleurstof aan voor het afsluiten met een dekglas.
6 Bekijk het preparaat met de kleinste vergroting, stel scherp en kies eventueel een
grotere vergroting.
7 Vergelijk de grootte van de bestudeerde cellen.
8 Schets enkele cellen (met potlood!) en benoem de delen die je herkent.
9 Schrijf bij elke schets de vergroting waarbij je werkt.
10 Met een microscoop werken vraagt geduld en precisie!
STOFWISSELING 9
EURE3AH 1-40.indd 9 12/07/10 14:57
naam: ajuinvliescellen verg: 400
_______ X naam: wangepitheelcellen verg: 400
_______ X
celwand celmembraan
celkern
cytoplasma
celkern
cytoplasma
celwand
celwand
celkern
chloroplast in
cytoplasma
chromoplast
(bewegen door
de stroming in
het cytoplasma!)
celwand
chloroplast
ongekleurd gekleurd
(gelaagde structuur)
10 STOFWISSELING
!!! Samengevat
De cel vormt de morfologische basiseenheid van een levend organisme. Hierbij zie je
celstructuren als celkern, celmembraan en cytoplasma.
Waterpestbladcellen (x 250)
STOFWISSELING 11
EURE3AH 1-40.indd 11 12/07/10 14:57
Submicroscopische structuur plantaardige cel
cytoplasma
kern
ruw endoplasmatisch
reticulum
ribosomen
Golgi-apparaat
cytoskelet
bladgroen-
korr
glad
endoplasmatisch
reticulum
celwand van
een buurcel
secretieblaasjes
celmembraan vacuole
celwand mitochondrion
Ook in dierlijke cellen worden meerdere organellen zichtbaar wanneer je ze met een
elektronenmicroscoop bekijkt.
12 STOFWISSELING
glad
endoplasmatisch
reticulum
kern
ruw
cytoplasma endoplasmatisch
reticulum
cytoskelet
celmembraan
centriool vacuole
Golgi-apparaat
ribosomen
lysosoom secretieblaasjes
mitochondrion
opdracht
o
Duid met een kruisje aan of volgende celorganellen in plantaardige of in dierlijke cellen
voorkomen.
STOFWISSELING 13
EURE3AH 1-40.indd 13 6/08/10 17:19
1.4 Begrenzing van de cel
1.4.1 Celmembraan
Het celmembraan vormt de grens tussen de omgeving
(extracellulair) en de celinhoud (intracellulair). Dit membraan
is maar 7 tot 8 nm dik en dus niet te zien met een lichtmi-
croscoop.
Met een elektronenmicroscoop is er een witte band te zien
die omgeven is door twee donkere lijnen.
Een celmembraan is voor het grootste deel opgebouwd uit
fosfolipiden.
Deze fosfolipiden hebben een dubbel karakter. Hun ‘kopje’ is waterlievend of hydrofiel
terwijl de vetzuurstaartjes waterafstotend of hydrofoob zijn. Omdat er zowel aan de
suikergroepen
fosfolipide
fosfolipiden
dubbellaag
cholesterol membraan-
eiwit
Tussen de fosfolipiden kan er ook cholesterol zitten, dat een rol speelt in de membraan-
vloeibaarheid.
Bij dierlijke cellen kunnen er suikergroepen vastzitten op de eiwitten. Ze helpen de cel
herkenbaar maken.
Het celmembraan regelt de in- en uitvoer van stoffen in de cel.
Dit type van membraanstructuur wordt een eenheidsmembraan genoemd.
14 STOFWISSELING
1.5 Celinhoud
1.5.1 Cytoplasma
Het cytoplasma of celplasma is een waterachtige vloeistof, het cytosol, waarin de celor-
ganellen zitten. Dit geheel kun je als een suspensie beschouwen.
Naast de organellen zijn er ook netwerken van eiwitdraden. Deze buisvormige structu-
ren zijn opgebouwd uit microtubuli en dunne eiwitfilamenten. Zij vormen het cytoske-
let dat mee de vorm van de cel kan bepalen.
1.5.2 Celorganellen
Net zoals je lichaam organen bevat die belangrijke functies verrichten, bevat een cel
ook kleine orgaantjes. Deze orgaantjes van een cel worden organellen genoemd. Dit zijn
onderdelen van de cel die een bepaalde functie hebben. Sommige organellen hebben een
membraanstructuur. Andere organellen hebben geen membraanstructuur.
STOFWISSELING 15
EURE3AH 1-40.indd 15 12/07/10 14:57
A Celorganellen met membraanstructuur
1 Kern
De kern of nucleus is een kenmerkend orga-
kernplasma
nel van een eukaryote cel, met een grootte
nucleolus
van 5 tot 10 µm. De kern is omgeven door
een dubbele membraan. In dit dubbelmem- dubbele
kernmembraan
braan zijn er op verschillende plaatsen kleine kernporie
ruw
endoplasmatisch
reticulum
glad
endosplasmatisch
reticulum
16 STOFWISSELING
cisternen
Golgi-apparaat (x 85 000)
4 Mitochondrion
Een mitochondrion is een ovaal blaasje met een dubbele membraanstructuur. Het bin-
nenste membraan is geplooid, het buitenste glad. De plooien zijn de cristae terwijl het
grondplasma matrix wordt genoemd.
De mitochondriën zijn de energiecentrales van de cel met eigen DNA, ribosomen en
eiwitten.
Mitochondrion
STOFWISSELING 17
EURE3AH 1-40.indd 17 12/07/10 14:57
5 Vacuole
Een vacuole is een blaasje omgeven door een membraan. Het uitzicht van de vacuole kan
erg verschillen volgens de functie. Bij oudere plantencellen is er een grote centrale vacu-
ole, die een groot deel van de plantencel opvult. Het membraan dat de vacuole omgeeft
noem je de tonoplast. De vacuole zet de celwand onder druk door opname van water
en is hierdoor verantwoordelijk voor de celstrekking bij planten. In de vacuole worden
organische moleculen of anorganische ionen bewaard. Soms zitten er pigmenten in de
vacuole.
In dierlijke cellen zijn de vacuolen veel kleiner, meestal worden hierin producten uit
stofwisselingsprocessen opgeslagen.
6 Lysosoom
Lysosomen zijn afsnoeringen van het Golgi-apparaat, omgeven door een membraan. Ze
bevatten een mengsel van verteringsenzymen voor de afbraakreacties van voedseldeel-
tjes en oude celdelen. Lysosomen zitten alleen in dierlijke cellen.
Lysosomen
18 STOFWISSELING
grana stroma
zetmeel
1 Microtubuli
De microtubuli zie je bij alle eukaryote organismen en zijn de basis voor het cytoskelet. Een
microtubulus bestaat uit een holle buis waarvan de wand opgebouwd is uit α- en β-tubuline-
eiwitten. De structuur kan worden ontmanteld aan één zijde en terug opgebouwd aan de
andere zijde. Hierdoor spelen microtubuli een belangrijke rol in de beweging van de cel,
celcontracties, stroming in het cytoplasma en verplaatsing van allerlei organellen.
Microtubuli vormen ook de basis voor de structuur van trilharen, zweepharen en
centriolen.
centriool
flagel
STOFWISSELING 19
EURE3AH 1-40.indd 19 12/07/10 14:57
2 Ribosoom
Ribosomen zijn kleine bolvormige organellen zonder een membraan. Ze bestaan uit 2
delen, een grote en een kleine subeenheid.
Cellen waarin veel eiwitsynthese gebeurt, zijn rijk aan ribosomen. Hieruit kun je afleiden
dat ribosomen bij de aanmaak van eiwitten betrokken zijn.
Ribosomen komen vrij of gebonden aan het endoplasmatisch reticulum voor. Vrije ri-
bosomen vormen vooral eiwitten die functioneren in het cytoplasma. Gebonden ribo-
somen synthetiseren eiwitten die in membranen ingesloten worden en eventueel zo
verpakt uit de cel worden vervoerd.
Vrije ribosomen (x 135 000)
3 Centriolen
Centriolen zijn er alleen in dierlijke cellen. In elke dierlijke cel zit een centriolenpaar.
Elk centriool heeft de vorm van een cilinder die opgebouwd is uit negen groepjes van
drie mircotubuli. De centriolen spelen een rol bij de deling van de cel. Kijk nog eens naar
de figuren bij ‘microtubuli’.
!!! Samengevat
• Alle cellen van planten en dieren hebben eenzelfde bouwplan.
• De dierlijke cel wordt begrensd door een cytoplasmamembraan, waarbinnen het cyto-
plasma zit.
• Bij de plantencel zit rond het cytoplasmamembraan nog een celwand. In het cytoplas-
ma zitten plastiden en ook een grote centrale vacuole, in dierlijke cellen kunnen ver-
schillende kleine vacuolen voorkomen. Centriolen zitten alleen in dierlijke cellen .
• De belangrijkste structuur binnen het cytoplasma is de kern.
Het kernomhulsel (=kernmembraan) is een dubbelmembraan met poriën voor uitwisse-
ling van stoffen.
• In de kern zit het kernplasma doorweven met chromatinedraden die tijdens de celde-
ling condenseren tot chromosomen.
• Het cytoplasma bestaat uit het cytosol waarin de celorganellen rondzweven.
• Het endoplasmatisch reticulum, Golgi-apparaat, lysosomen, vacuole, plastiden en mito-
chondriën zijn organellen met een membraanstructuur.
• Organellen zonder membraanstructuur zijn: ribosomen, microtubuli en centriolen.
20 STOFWISSELING
Prokaryote cel: Escherichia coli (= bacteriesoort) Eukaryote cel: witte bloedcel (x 37 500)
De cellen die je meestal bekijkt zijn eukaryote cellen. Dit zijn cellen met een grootte
tussen 10 µm en 100 µm. Er is een duidelijke kern omgeven door een kernmembraan. De
organellen die je waarneemt hebben vaak een membraanstructuur.
!!! Samengevat
• Er zijn 2 soorten cellen: eukaryote en prokaryote cellen. Prokaryoten hebben geen
echte kern duidelijk afgebakend met een kernmembraan. Er is een kernzone met het
erfelijk materiaal.
• In het cytoplasma van een prokaryote cel komen geen membraanstructuren voor.
• In een eukaryote cel is een duidelijke kern te zien met in het cytoplasma, organellen
die een membraanstructuur kunnen hebben.
STOFWISSELING 21
EURE3AH 1-40.indd 21 12/07/10 14:57
oe
oefeningen
Oefening 1 Prokaryote en eukaryote cellen
Bekijk grondig volgende figuren. Welke zijn van eukaryotische oorsprong. Motiveer je
keuze.
eukaryoot - celkern -
.............................................................................................................................................................................................. prokaryoot - geen membranen
........................................................................................................................................................................................................
membraanstructuur - ER!
.............................................................................................................................................................................................. in de cel - geen kernmembraan
........................................................................................................................................................................................................
eukaryoot - mitochondrion
....................................................................................................................................................................................................... eukaryoot - golgi-apparaat
........................................................................................................................................................................................................
membranen
....................................................................................................................................................................................................... membranen
........................................................................................................................................................................................................
22 STOFWISSELING
erfelijk materiaal
cytoplasmatische structuren
mitochondrion energiecentrale X X
chloroplasten bladgroenwerking X
lysosomen verteringsenzymen X
STOFWISSELING 23
EURE3AH 1-40.indd 23 6/08/10 17:20
Oefening 3 Kruiswoordraadsel
Horizontaal
1 hierin gebeurt de eiwitsynthese
4 bewaart organische moleculen of anorganische ionen
9 vervoeren eiwitten naar het Golgi-apparaat
10 voorziet eiwitten van extra suikergroepen
12 nodig bij de fotosynthese
Verticaal
2 heeft poriën om stoffen uit te wisselen vanuit de kern
3 bevat bouwstenen voor het aanmaken van ribosomen
5 een korrelig onderdeel van de kerninhoud
6 de waterachtige vloeistof waarin de celorganellen zitten
7 de energiecentrale van de cel met eigen DNA
8 ze spelen een rol bij de celdeling
11 bevat verteringsenzymen voor afbraakreacties
2 3
1 R
1 I B O S O O M
2 5 K
3
E 64 V
4 A C
5 U O L E
7 M C
6 H 8 R
M
7 B Y R C
8 N
I 9 E
9 R T O E L
T A O M N I
10 G
10 O L G I A P P A R A A T C
C N L T R H
H 11 A I I A
12 C
12 H L O R O P L
11 A S T E N O A
N Y M E L M
D S A E P
R O N J
I S E
O O
N O
24 STOFWISSELING
Plantaardige weefsels
Weefsels die bij elkaar liggen en een gemeenschappelijke taak hebben, vormen samen
een orgaan.
Bij een zaadplant is de wortel een orgaan, opgebouwd uit een aantal weefsels. Weefsels
die we hierin kunnen terugvinden zijn: dekweefsel, vaatweefsel (= transportweefsel),
vulweefsel en steunweefsel.
Benoem op volgende worteldoorsnede de verschillende weefsels
1 dekweefsel (exodermis)
2 vulweefsel (parenchym)
3 schorsparenchym
4 transportweefsel (houtvaten)
STOFWISSELING 25
EURE3AH 1-40.indd 25 12/07/10 14:57
Dierlijke weefsels
Ook bij dieren vinden we verschillende weefseltypen terug.
Zo is er :
- epitheel: aaneensluitende cellen die de buitenkant afsluiten of organen en lichaams-
holten bekleden (bv. binnenkant van onze wang);
- bindweefsel: verbindt en ondersteunt andere weefsel. Kraakbeenweefsel, beenweefsel,
vetweefsel en bloed behoren tot het bindweefsel;
- spierweefsel: cellen die kunnen samentrekken, ze bevatten eiwitten nl. actine en myo-
sine;
- zenuwweefsel: cellen zijn gespecialiseerd in het doorgeven van een impuls (prikkel). Ze
zijn opgebouwd uit cellichaam en uitlopers.
Onze maag is een orgaan. Onze maagwand bestaat uit vier lagen
waarbij ieder een bepaalde taak vervult.
epitheel
bindweefsel
glad spierweefsel
bindweefsel
26 STOFWISSELING
legende:
= is opgebouwd uit
stelsels
............................................................................................. spijsverteringsstelsel
bv.: ............................................................................................
organen
............................................................................................. maag
bv.: ............................................................................................
weefsels
............................................................................................. spierweefsel
bv.: ............................................................................................
cellen
............................................................................................. spiercel
bv.: ............................................................................................
celorganellen
............................................................................................. mitochondrion
bv.: ............................................................................................
spierweefsel
1
(lengtespieren)
spierweefsel
2
(kringspieren)
klierweefsel
3
slijmvlies +
4
slijmlaag
STOFWISSELING 27
EURE3AH 1-40.indd 27 17/08/10 19:40
Dwarse doorsnede stengel van maïs
dekweefsel
1
vulweefsel
2
transportweefsel
(zeefvaten)
3
4
transportweefsel
(houtvaten)
!!! Samengevat
• De cel is de structurele basiseenheid van meercellige organismen.
• Bepaalde groepen van cellen kunnen een specifieke taak gaan vervullen, ze vormen
samen een weefsel.
• Weefsels die samenwerken aan een gemeenschappelijke taak zijn gegroepeerd in een
orgaan.
• Organen maken deel uit van een groter geheel: een stelsel.
• Stelsels vormen samen een organisme.
28 STOFWISSELING
2.1.1 Diffusie
Als je een druppel inkt in een bekerglas met water laat vallen, merk je dat de pigmenten
zich over de hele vloeistof verspreiden zonder te roeren of schudden.
Dit kun je gemakkelijk begrijpen als je inziet dat de moleculen (zowel de watermoleculen
als de inktmoleculen) voortdurend bewegen. Door de beweging als gevolg van hun
inwendige energie botsen de moleculen tegen elkaar en zullen ze de beschikbare ruimte
innemen. Uiteindelijk is de concentratie dan overal gelijk. De moleculen bewegen zich van
hogere concentratie naar een lagere concentratie. Dit verschijnsel noemen we diffusie.
1 2
1 8 2
2 5
3
7
5 4 10
6 3
7 1
8
9 9 4
10 6
2 6 1 3
10 2 7
4
9
1 6 9 10
8
7 3 5
5 4 8
3 4
Diffusie kan ook plaatsvinden als de stoffen gescheiden zijn door een doorlaatbaar (per-
meabel) membraan. Hierbij zijn de poriën voldoende groot om de diffunderende stof (bv.
inkt) door te laten. De celwand bij plantencellen kun je beschouwen als een permeabel
membraan, ze vormt geen hinderpaal voor stoffen zoals water, koolstofdioxide, zuur-
stof en andere gassen.
Een membraan dat moeilijk doorlaatbaar is of enkel doorlaatbaar voor één soort stof,
noem je selectief permeabel of semi-permeabel. Het celmembraan is selectief permeabel
want het houdt geladen ionen en moleculen met een watermantel tegen.
STOFWISSELING 29
EURE3AH 1-40.indd 29 6/08/10 17:24
Vergemakkelijkte diffusie doorheen het celmembraan
kanaaleiwitten
1 2
Naast de fosfolipiden zijn er ook eiwitten in
het celmembraan aanwezig die mee voor die
selectiviteit verantwoordelijk zijn. Sommige
van die eiwitten vormen met water gevulde
kanalen of tunnels waarlangs kleine water-
oplosbare deeltjes getransporteerd kunnen
worden. Omdat zo’n transport sneller gaat
dan men zou verwachten, spreken we in
deze gevallen van ‘vergemakkelijkte diffu-
open kanaal gesloten kanaal
sie’.
De kanalen zijn selectief. Regelmechanismen van de cel bepalen of deze kanalen open of
gesloten zijn. Op deze manier kan de cel controleren welke ionen of moleculen in of uit
de cel gaan.
transporteiwitten 1 2
Een andere vorm van vergemakkelijkte diffu-
sie gebruikt een ander type eiwitten in het
celmembraan; nl. de transporteiwitten. Deze
transporteiwitten herkennen en binden
bepaalde moleculen zoals glucose of ami-
nozuren. Die transporteiwitten veranderen
dan vermoedelijk van vorm en op die manier
brengen ze de gebonden molecule aan de
andere kant van het membraan. Voor elke molecule is er een ander transporteiwit. Door
de aard van deze transporteiwitten bepaalt het celtype welke moleculen er in en uit de
cel getransporteerd worden.
Typisch bij al deze vormen van diffusie is dat er geen energie geleverd wordt door de
cel. Het transport gebeurt steeds volgens het concentratieverschil, dus van de ................................................
grootste
kleinste concentratie. Het is dus een spontaan proces. We spreken van een
naar de ................................................
passief transport.
2.1.2 Osmose
30 STOFWISSELING
Vul in:
A is ...............................................................................
hypo toon ten opzichte van B suikermolecule selectief
permeabele
hyper
B is ............................................................................... toon ten opzichte van A membraan
iso
C is ............................................................................... toon ten opzichte van D
Osmose is dus diffusie van het oplosmiddel naar de ruimte met de hoogste concentratie
aan opgeloste stof doorheen een semi-permeabel membraan.
In volgende figuur vergelijken we diffusie met osmose.
water
water
opgeloste
stof
STOFWISSELING 31
EURE3AH 1-40.indd 31 12/07/10 14:57
Belang van osmose voor de cel
Wanneer een dierlijke cel zich in een isotoon milieu bevindt, zal er geen netto opname
of afgifte van water zijn, waardoor het volume van de cel constant blijft. Als de cel zich
verliezen
echter in een hypertone oplossing bevindt, zal ze water ................................................................................................................. , waar-
door de cel krimpt en misschien zelfs sterft.
Maar ook grote opname van water kan schadelijk zijn voor de cel. In een hypotone oplos-
sing zal water sneller in de cel binnenkomen dan dat het de cel verlaat. De cel zal dan
zwellen en barsten. Als dit gebeurt is het een lysis van de cel.
Een cel zonder celwand kan zowel grote opname als sterk verlies niet verdragen. De cel-
len van de landorganismen zijn dan ook omgeven door een extracellulaire vloeistof die
isotoon is met de celinhoud.
- De oplossing die we bij een infuus gebruiken moet isotoon zijn met het bloed van de
patiënt.
- Sportdrankjes zijn isotoon zodat de cellen na een sportieve inspanning niet overmatig
water opnemen of verliezen.
- Slakken kan men bestrijden door er zout op te strooien, hoe verklaar je dit?
De lichaamscellen verliezen dan teveel vocht waardoor ze afsterven.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
- Een eencellig diertje bv. pantoffeldiertje is hypertoon t.o.v. het watermilieu waarin het
leeft. Voortdurend dringt water naar binnen doorheen het celmembraan. Via kloppen-
de vacuolen wordt dit overtollige water naar buiten gepompt.
kloppende vacuole
pantoffeldiertje
32 STOFWISSELING
plantaardige cel
plantaardige cel
plantaardige cel
STOFWISSELING 33
EURE3AH 1-40.indd 33 12/07/10 14:57
2.2 ACTIEF TRANSPORT
Er bestaan ver-
1 2 3 4 5
schillende types
van pompen.
Sommige pompen
brengen bepaalde
ionen binnen in de
cel terwijl andere
dan weer voor
transport uit de
cel zorgen.
Voorbeeld:
De Na+ -K+-pomp in zenuwcellen. Deze pomp is een eiwit dat natrium uit de cel pompt
en kalium de cel in pompt. De concentratie aan kaliumionen binnen een zenuwcel is
hoger dan buiten de cel, voor de natriumionen is dit net omgekeerd. Voortdurend zullen
kaliumionen via diffusie uit de cel sijpelen door passief transport, terwijl de natriumio-
nen naar binnen diffunderen. Telkens moet de Na+ -K+-pomp dit evenwicht herstellen. De
Na+-ionen worden uit de cel verwijderd, de K+-ionen worden door de pomp naar binnen
gehaald. Dit herstel gebeurt tegen het concentratieverschil in en vraagt bovendien veel
energie.
2.2.2 Endocytose
De cel kan ook vloeistofdruppels of partikels opnemen en ze afsnoeren in een mem-
braanzakje of vesikel binnen de cel. Deze vorm van transport wordt endocytose ge-
noemd. Naargelang de grootte van het deeltje en de manier van opnemen zijn er twee
vormen: pinocytose en fagocytose.
34 STOFWISSELING
2.2.4 Fagocytose
Bij fagocytose worden grotere partikels of zelfs volledige micro-organismen opgeno-
men. De cel vormt hiervoor uitstulpingen of pseudopodiën waarmee het partikel om-
sloten wordt. De vesikel die hierbij ontstaat, is een voedselvacuole die dan kan versmel-
ten met een lysosoom. Witte bloedcellen kunnen op die manier bacteriën opnemen en
vernietigen.
pseudo-
podiën
fagocytose pinocytose endocytose
met herkenningseiwitten
2.2.5 Exocytose
Exocytose is eigenlijk het omgekeerde
van endocytose. Het wordt dikwijls
door cellen gebruikt om afvalstoffen na
vertering of excretieproducten zoals 4
hormonen buiten de cel te brengen. 5
Een blaasje gevormd door het Golgi-ap-
3 6
paraat beweegt dan naar het celmem-
braan, versmelt ermee, opent zich en
2
laat de inhoud diffunderen in de extra-
cellulaire vloeistof. 7
Door de exocytose zal de totale cel- 1
membraanoppervlakte ook behouden
blijven, wat verloren gaat door endocy-
tose wordt gecompenseerd door exocy-
tose.
STOFWISSELING 35
EURE3AH 1-40.indd 35 12/07/10 14:57
!!! Samengevat
• Een levende cel vertoont zowel actief als passief transport.
• Diffusie, osmose, vervoer via kanaal- en transporteiwitten zijn vormen van passief
transport.
• Bij diffusie is er verplaatsing van ionen of moleculen van een gebied met hoge concen-
tratie naar een plaats met een lage concentratie tot de concentratie overal gelijk is.
• Een semi-permeabel of selectief permeabel membraan is een membraan dat goed door-
laatbaar is voor kleine moleculen, maar grotere moleculen worden tegengehouden.
• Bij vervoer doorheen kanaal- of transporteiwitten spreken we van ‘vergemakkelijkte
diffusie’.
• Bij osmose is er diffusie van het oplosmiddel (meestal water) doorheen een semi-
permeabel membraan, terwijl de opgeloste stof tegengehouden wordt. De vloeistof
stroomt van laagste concentratie opgeloste stof naar de ruimte met hoogste concen-
tratie.
• We spreken van actief transport als een stof opgenomen wordt tegen een concen-
tratieverschil in en als de cel hiervoor energie moet leveren. Het celmembraan moet
voorzien zijn van speciale eiwitten als pompen.
• Endo- en exocytose zijn eveneens vormen van actief transport. Het membraan wordt
zodanig vervormd dat deeltjes ofwel opgenomen, respectievelijk uitgestoten worden
door de cel.
SYNTHESE
DIFFUSIE
pompen
kanaal
opgeloste stoffen
transport
eiwitten
H2O
OSMOSE
exocytose
endocytose
36 STOFWISSELING
= water
= suiker
naar links, tot de concentraties links en rechts gelijk zijn. Op dat moment
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
2 Een leerling snijdt uit een aardappel drie blokjes van gelijke grootte. Als hij de blokjes
meteen weer in de ontstane openingen terugplaatst, passen ze precies. Hij behandelt
deze blokjes als volgt:
- blokje 1 dompelt hij gedurende een uur onder in gedestilleerd water;
- blokje 2 dompelt hij even lang in een zoutoplossing die hypertonisch is ten opzichte
van het celvocht;
- blokje 3 dompelt hij gedurende een uur onder in een zoutoplossing die isotonisch is
t.o.v. het celvocht.
Na de behandeling probeert hij de blokjes in de opening (neem aan dat die niet veran-
derd zijn) terug te zetten.
Passen de blokjes dan ruim, niet of precies? Leg uit.
Blokje 1 is uitgezet omdat het door osmose water heeft opgenomen.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Blokje 2 is dunner geworden. Het heeft vocht verloren aan de hypertonische
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
zoutoplossing.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Blokje 3 is even groot gebleven. Het heeft geen vocht opgenomen of verloren.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
STOFWISSELING 37
EURE3AH 1-40.indd 37 6/08/10 17:24
3 Echte ‘tranen’ zouden hypotoon zijn ten opzichte van de bloedvloeistof. Om dit te
testen, brengt een leerling een druppel bloed samen met een traan op een voorwerp-
glaasje. Wat neemt de leerling waar als deze hypothese klopt?
Onder microscoop ziet de leerling de rode bloedlichaampjes water opnemen,
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
de traanvloeistof.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
4 Waarom kunnen rijpe kersen barsten tijdens een hevige regenbui? Leg uit.
De kersen zijn hypertoon t.o.v. de waterdruppels. De cellen nemen water op,
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
er treedt deplasmolyse op
X er treedt plasmolyse op
de cel wordt turgescent
7 Op onderstaande figuur is
het transport doorheen een
darmepitheelcel voorge-
steld.
38 STOFWISSELING
Hoe gebeurt het transport van glucose van de darmepitheelcel naar het weefsel-
vocht?
Door diffusie via kanaaltjes beweegt de glucose van hoge naar lage
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
concentratie.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
mechanisme passief/actief
Opname van water in een ééncellig
osmose P
diertje
Opname van bacteriën door een
fagocytose A
witte bloedcel
Peptidenhormonen in een doelcel endocytose A
Glucose tegen een concentratiever- actief transport via
A
schil in pomp
Water in een plantencel osmose P
Macromoleculen zoals lipoproteï-
nen die cholesterol in een welbe- pinocytose A
paalde cel kunnen brengen
STOFWISSELING 39
EURE3AH 1-40.indd 39 6/08/10 17:24
40 STOFWISSELING
Deze kennis is ook de basis voor de ontwikkeling van tal van nieuwe hulpmiddelen zoals
kunststof bloedvaten die gebruikt worden om slagaders met een vernauwing of ver
stopping te overbruggen...
42 KOOLSTOFCHEMIE
Doel
- Nagaan hoe kaarsvet verbrandt,
- Onderzoek van de verbrandingsproducten.
Benodigdheden
- een waxinelichtje
- ijzeren tang
- lucifer of bunsenbrander
Werkwijze
1 Probeer een waxinelichtje aan de zijkant
aan te steken.
2 Verwarm de lont, en het lichtje gaat branden.
Laat het even branden en knijp met een tang in de brandende lont.
Waarneming
1: .....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Geen vuur, alleen rook. Het kaarsvet smelt, maar brandt niet.
2: .....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Je ziet nu veel zwarte rook door onvolledige verbranding.
!!! Besluit
De ontbrandingstemperatuur van kaarsvet is boven het smeltpunt van deze stof.
Door de lont wordt het gesmolten kaarsvet omhoog gezogen waarna het verdampt. Het
gasvormige kaarsvet reageert vervolgens met zuurstof onder vorming van voornamelijk
koolstofdioxide en waterdamp.
KOOLSTOFCHEMIE 43
EURE3AH 41-110.indd 43 12/07/10 14:58
2.2 Koolstof, de witte raaf onder de elementen
carbonium
Het symbool van koolstof komt van de naam ‘.........................................................................................................................................................’.
Dat is afgeleid van het Latijn ‘carbo’, wat letterlijk ‘houtskool’ betekent.
6 2,5 2
4
Si
4
C H
H H
H C H of H C H
H H
bindend
Bij de vorming van een covalente binding ontstaat een ....................................................................................................................................................................
elektronenpaar.
Een C-atoom kan zich ook binden aan andere C-atomen. Hierdoor ontstaat een C-keten
waarin het aantal koolstofatomen hoog kan oplopen; H H H H
honderden tot zelfs duizenden! Zulke ketens vormen de
ruggengraat van veel moleculen. H C C C C H
H H
44 KOOLSTOFCHEMIE
opdracht
o
Schrijf de brutoformule van de twee volgende verbindingen.
CH3
C4H10
.................................................................................................................................... C4H10
....................................................................................................................................
de brutoformule is hetzelfde
Wat merk je? ...........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Een structuurformule geeft duidelijk aan hoe de verschillende atomen aan elkaar gebon
den zijn. Afhankelijk van de gewoonte worden verschillende vormen gebruikt.
Lewis-
Je gebruikt bijna nooit de uitgebreide elektronenformule of de ...................................................................................... notatie.
H H H
H C C C O H
H H H
De twee extra elektronenparen van zuurstof geven geen informatie over de onderlinge
ligging van de atomen. Daarom worden deze niet bindende elektronenparen meestal
niet genoteerd.
KOOLSTOFCHEMIE 45
EURE3AH 41-110.indd 45 12/07/10 14:58
opdracht
o
Vul de verschillende vormen van de structuurformule verder aan.
H H H
H H H
H C C C H C C C CH3 CH2 CH3
H H H
H H H
H
H C C C N CH3 CH2 CH2 NH2 NH2
C C C N
H
H H H
H
H C H C CH3
H H
H C C C H C C C CH3 CH CH3
H H H
H
H C H C CH4 niet mogelijk
H
bol-staafmodel
.................................................... bolkapmodel
.................................................... staafmodel
....................................................
binding)
46 KOOLSTOFCHEMIE
3.2.1 De koolwaterstoffen
Zoals de naam het zegt, bestaan deze verbindingen enkel uit koolstof- en waterstofatomen.
De ketens hebben niet altijd een open structuur. Dikwijls binden de koolstofatomen zich tot
een gesloten structuur.
De verbindingen die uitsluitend uit open ketens zijn opgebouwd, noemen we acyclische
verbindingen. Als er gesloten ketens aanwezig zijn, die in de ring uitsluitend C- en
H-atomen bevatten, noemen we ze carbocyclisch.
Met deze vier C-atomen kan je ook nog de volgende stof vormen
CH3 CH CH3
CH3
3
Hoeveel koolstofatomen kan je nu met 1 pennenstreek verbinden? .....................................................................................
Er is een extra tak bijgekomen die 1 koolstof bevat, daarom noemen we deze structuur
vertakt.
Verbindingen kunnen ook onverzadigd zijn. Onverzadigd betekent dat er naast de enkel
voudige bindingen nog minstens één meervoudige voorkomt.
Een voorbeeld hiervan zijn koolstoffen die dubbel aan elkaar gebonden zijn, ze dragen
minder waterstof dan verzadigde koolstoffen.
H H H H
H C C H H C C H
KOOLSTOFCHEMIE 47
EURE3AH 41-110.indd 47 12/07/10 14:58
!!! Samengevat
Koolstofstructuren verschillen sterk:
- De groep van acyclische binding die enkel koolstof en waterstof bevatten, noem je
acyclische of lineaire koolwaterstoffen,
- Het kan voorkomen dat koolstof bindingen aangaat met andere atomen dan waterstof.
Deze atomen noem je heteroatomen,
- Sommige ketens zijn gesloten en bevatten enkel C- en H-atomen in de ring, we
noemen ze dan carbocyclisch. Gesloten ketens met heteroatomen in de ring noemen
we heterocyclisch,
- Als je niet alle C-atomen met één vloeiende pennenstreek kan verbinden, weet je dat er
vertakkingen aanwezig zijn,
- Het voorkomen van minstens 1 meervoudige binding maakt de verbinding
onverzadigd.
opdracht
o
Vul verder aan, voor de hoofdgroep kies je 1 van de volgende aanduidingen:
a) acyclisch KWS b) acyclisch met heteroatoom
c) carbocyclisch d) heterocyclisch
C C C C
acyclisch KWS V O
C
CH2
CH2 CH CH3
CH2 CH2 c
.............................................................................................................. V
.............................................. V
..............................................
CH3 a
.............................................................................................................. O
.............................................. V
..............................................
a
.............................................................................................................. V
.............................................. V
..............................................
CH2Cl CH CH CH3
a
.............................................................................................................. O
.............................................. O
..............................................
C C C N
b
.............................................................................................................. O
.............................................. V
..............................................
48 KOOLSTOFCHEMIE
OH
b
.............................................................................................................. O
.............................................. V
..............................................
CH
CH2 CH
CH2 CH
CH2 CH2 CH3 c
.............................................................................................................. V
.............................................. O
..............................................
OH
C C C C
OH b
.............................................................................................................. O
.............................................. V
..............................................
CH3 C CH
a
.............................................................................................................. O
.............................................. O
..............................................
CH3 O H
b
.............................................................................................................. O
.............................................. V
..............................................
a
.............................................................................................................. O
.............................................. O
..............................................
3.3 Benzeenstructuur
3.3.1 Benzeen
Een belangrijke koolwaterstof is benzeen. Benzeen heeft een uitzonderlijke structuur
omdat de werkelijke structuur resoneert tussen twee grensstructuren. De cirkel duidt
de onzekere plaats aan van de 6 verspringende elektronen.
H
H H
H H
H
KOOLSTOFCHEMIE 49
EURE3AH 41-110.indd 49 12/07/10 14:58
Leuk om te weten
Benzeen is een carcinogene stof. Bij opname stapelt het zich voornamelijk op
in vet, been, merg en de hersenen. De stof heeft ook effect op bloedvormende
organen en het zenuwstelsel. Tevens veroorzaakt benzeen een verhoogde kans
op leukemie. Dit is een verzamelnaam voor verschillende vormen van bloed-
kanker. In de beenmergcellen en lymfocyten kunnen chromosoomveranderingen
optreden. In ernstige gevallen kan er na inname van hoge concentraties benzeen
bewusteloosheid en zelfs overlijden optreden.
Benzeen behoort tot de top twintig van meest gebruikte stoffen in de chemische
industrie. Om de werknemers te beschermen mag de MAC-waarde (Maximaal
Aanvaarde Concentratie van een schadelijke stof) niet boven een bepaalde waar-
de komen.
Van benzeen zijn een brede waaier aan moleculen afgeleid waarmee je vaak in aanraking
aromatisch (of aromaten)
komt. Deze afgeleide stoffen noemen we ..........................................................................................................................................................................................................
Leuk om te weten
Even proeven van enkele stoffen die een benzeenstructuur bevatten...
50 KOOLSTOFCHEMIE
opdracht
o
Verbind de structuurformule met de juiste toepassing.
salicylzuur
COOH
OH
methylgeel
N N N
benzoëzuur (E210)
COOH
aspartaam (E951)
O COO CH3
H2N CH C NH CH CH2
CH2 COOH
PAK
KOOLSTOFCHEMIE 51
EURE3AH 41-110.indd 51 12/07/10 14:58
3.4 Macromoleculen
Tal van warenhuizen bieden hun klanten bioplastic zakken aan. Dit plastic wordt gepro
duceerd uit natuurlijke stoffen zoals aardappelen, maïs, koolzaad, suikerriet en soja.
ex
experiment
Doel
Bioplastic maken uit macromoleculen.
Benodigdheden
- pakje commercieel aardappelzetmeel
- water
- glycerol
- steelpan of bekerglas van 1000 ml
- petrischaal
- balans
- kookplaat of bunsenbrander
- staafmixer of kleine klopper
Werkwijze
1 Per 10 g zetmeel wordt 100 ml helder en fris water toegevoegd.
2 Het mengsel verwarm je al roerend in een kleine kookpot, steelpan of bekerglas.
3 Dicht bij de kooktemperatuur wordt het een dikke brij. Dan voeg je enkele druppels
glycerol toe.
4 Mix het geheel kort met bijvoorbeeld een staafmixer en giet een dun laagje van de
pap in een petrischaal. Laat het mengsel versneld drogen door het op een warme
plaats te zetten. Zo probeer je schimmelvorming te voorkomen.
Waarneming
Bestudeer het uitgedroogde vlies. Wat neem je waar?
Hard, een beetje plooibaar. Niet vlak uitgedroogd door ongelijkmatige dikte.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
het af.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
52 KOOLSTOFCHEMIE
toegepast in de verpakkingsindustrie.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
opdracht
o
Geef de betekenis van volgende symbolen die je op plastic potjes ... vindt.
recycleerbaar
: .................................................................................................................................. recycl. hoge druk
: ..................................................................................................................................
polyetheen
Polymerisatie
Polyetheen komt in veel voorwerpen voor: voedselverpakking, boodschappentas, isola
tie voor elektriciteitsbuizen. Het woord poly heeft hier de betekenis van veel, een groot
aantal.
polymeer
Daarom noemen we deze aangeschakelde stof ook wel een ..................................................................................................................................
Eén monomeer hecht zich aan een tweede monomeer. De reactie blijft zich echter
herhalen, zodat uiteindelijk veel monomeren aan elkaar klitten. De dubbele binding in
het monomeer etheen wordt omgezet in 2 enkelvoudige bindingen die de monomeren
onderling verbinden. Zo ontstaat een kunststof dat we meestal gewoon plastic noemen.
C C C C C C C C C C C C C C
monomeren
polymeren
C C C C C C C C C C C C C C C C C C
KOOLSTOFCHEMIE 53
EURE3AH 41-110.indd 53 12/07/10 14:58
thermoharders
De .................................................................................................................................. worden bij verwarming niet week en zijn niet meer te
vervormen. Je kent zeker producten waarin onderdelen uit één of ander soort kunststof
verwerkt zijn.
Macromoleculen kennen tal van toepassingen, we beperken ons tot enkele voorbeelden
van speciale en alledaagse kleding...
A UHPE
B Polyurethaan
na belasting
............................................................................................................................................................................................................................................................................................
opdracht
o
Ga zelf op zoek in de etiketten van je kleding en noteer het aandeel van elastaan.
Vorm hierbij een logisch besluit.
rekbaar T-shirt
Kledingstuk 1: .............................................................................................................................. 8 %.
aandeel: .................................
sok
Kledingstuk 2: .............................................................................................................................. 2 %.
aandeel: .................................
badpak
Kledingstuk 3: .............................................................................................................................. aandeel: .................................
20 %.
voor leerkracht: elasteen is gevoelig voor de chloor van een zwembad en kan niet
tegen verhitting in een droogkast ( badpak direct uitspoelen +
!!! Besluit niet in droogkast(geeft vroegtijdige veroudering))
54 KOOLSTOFCHEMIE
Polymeren die licht, veerkrachtig en bovendien ook hard zijn, kennen tal van toepassin
gen.
Denk maar aan een DVD schijfje of de buitenschaal van een helm, beide zijn gedeeltelijk
opgebouwd uit polycarbonaat.
Leuk om te weten
Je lichtgewicht helm vermindert de im-
pact van de slag en is bij veel sporten een
basisuitrusting.
Een valhelm heeft steeds een buiten- en
binnenschaal. De harde buitenschaal is
voornamelijk polycarbonaat dat onder
hoge druk in een vorm wordt geperst. Deze
schaal zorgt voor een goede vormvastheid
en kan moeilijk doorboord worden. De
relatief zachte binnenschaal uit polysty-
reen (piepschuim) dempt de schok zodat de
klap op je hoofd uiteindelijk minder hard
aankomt.
KOOLSTOFCHEMIE 55
EURE3AH 41-110.indd 55 12/07/10 14:58
4 Functionele groepen
en stofklassen
Alle organische stoffen worden ingedeeld in stofklassen. Stoffen van eenzelfde
stofklasse hebben dezelfde functionele groep.
Het groepje atomen dat een waterstof vervangt en nieuwe eigenschappen geeft aan
een molecule noemen we een functionele groep.
H H
H C H H C OH
H H
methaan methanol CH3OH
Carbonzuren kunnen gezien worden als afgeleid van alkanen
.....................................................................................................................................................................................................
waarbij een eindstandige CH3 -groep vervangen is door een carboxylgroep: -COOH
De volgende tabel geeft een overzicht van alle stofklassen die nog aan bod komen.
Hiermee kan je bij het zien van een structuurformule heel snel de stofklasse herkennen
of determineren.
56 KOOLSTOFCHEMIE
H
secundaire vorm N NH CH3 CH2 NH CH2 CH3
KOOLSTOFCHEMIE 57
EURE3AH 41-110.indd 57 12/07/10 14:59
4.3 Organische stoffen herkennen
1 Er bestaan heel veel stoffen met
enkel 1 functionele groep. An
dere stoffen zoals melkzuur zijn
polyfunctioneel. Dit wil zeggen
dat de stof meerdere functionele
groepen heeft.
COOH
carbonzuur
- ................................................................... .................................
alcohol
- .................................................................................................... H C OH
CH3
adrenaline
2 Dit is een hormoon welk we .................................................................................................... noemen.
Het kan de hartslag doen toenemen en de bloeddruk verhogen zodat we heel alert
kunnen reageren bij plotse stress en gevaarlijke situaties. Welke stofklasse(n)
herken je?
OH
HO
NH
HO
H3C C CH3
58 KOOLSTOFCHEMIE
H O
H C O C
O
H C O C
O
H C O C
5 Welke stof is een alkaan, alkeen of een alkyn. Let goed op het aantal H-atomen.
Zet bij tweevoudige binding een pijltje (met 2) en bij drievoudige een pijltje (met 3).
alkeen
alkaan
2
alkyn
6 Omcirkel de alcoholen. Tot welke stofklasse
behoren de andere moleculen? 3
alkanalen (of aldehyden)
................................................................................................................................................................................................................
O CH3 CH CH2 CH3 HCHO
CH3 CH2 CH2 C
H OH
H C O H OH
OH
OH C C C C
H C O H
C OH
H O H
H
3 groepen 2 groepen 2 groepen
(1,2,3-propaantriol)
........................................................................................................................... (1,2-butaandiol)
........................................................................................................................... (1,1-butaandiol)
...........................................................................................................................
KOOLSTOFCHEMIE 59
EURE3AH 41-110.indd 59 12/07/10 14:59
8 Welke stofklasse(n) herken je in volgende formules
Cl Cl O O
halogenide
................................................................................................................................. 2 zuurgroepen carbonzuren
................................................................................................................................................................................................................................................................................
O H2N CH COOH
C O CH3 CH2
OH
ester
................................................................................................................................. alcohol
................................................................................................................................. amine + zuur
. ....................................................... ..
O
CH3(CH2)3OH CH3CO(CH2)3CH3
alcohol
................................................................................................................................. alkanon (keton)
................................................................................................................................. alkanon
.................................................................................................................................
OH
H H
H
H C C N
H
HOOC CH2 CH2 COOH OH H H
carbonzuren (2 x groepen)
................................................................................................................................. 2 x alcohol (groepen)
................................................................................................................................. amine
.................................................................................................................................
!!! Samengevat
Alle organische stoffen kunnen ingedeeld worden in stofklassen. Stoffen van eenzelfde
stofklasse hebben dezelfde functionele groep.
Deze functionele groep bepaalt in grote mate de eigenschappen van een molecule.
Een molecule met 1 functionele groep of atoom noem je monofunctioneel.
60 KOOLSTOFCHEMIE
5.1 Alkanen
Brutoformule
De eenvoudigste alkanen zijn:
CH4 methaan C6H14 hexaan
.............................................................................................................................................................................................................
CnH2n+2
Algemene brutoformule: .....................................................................................................................................................................................................................
Structuurformule
vertakt
Alkanen die niet ...................................................................................... zijn hebben de meest eenvoudige structuur. Alkanen
met vertakkingen zijn complexer en ook de naamgeving vereist enige aandacht.
De structuurformule van 2-methylpropaan (een vertakt alkaan):
CH3 CH CH3
CH3
KOOLSTOFCHEMIE 61
EURE3AH 41-110.indd 61 12/07/10 14:59
5.1.2 Naamvorming
A Onvertakte alkanen
B Het alkylradicaal
Als je 1 waterstofatoom onttrekt aan een alkaan, dan gaat 1 van de bindingselektronen
samen met het waterstofatoom verdwijnen.
Het andere elektron van de binding blijft bij het alkaan dat we nu een radicaal noemen.
(1)
CH3-CH2 - CH3 CH3-CH2 - CH2 · + ·H
.R
De naam bestaat uit de stam van de eenvoudige alkanen, waarbij de uitgang ‘yl’ wordt.
Geef de naam van het alkylradicaal dat gevormd werd (1): ................................................................................................
propyl
C Vertakte alkanen
8
Duid eerst de langst doorlopende keten aan. Deze heeft ...................................... koolstofatomen. De
oct
stam van de hoofdketen is daarom .................................................................................................................. en de hoofdketen zelf heet
octaan
..................................................................................................................
Je telt dan het aantal C-atomen van de vertakking, en benoemt ze als een alkylradicaal:
methyl
..................................................................................................................
De plaats van de vertakking wordt ook in de naam opgenomen. We spreken af dat het
plaatsnummer zo laag mogelijk is.
Daarom start je te tellen vanaf ..................................................................................................................
links
62 KOOLSTOFCHEMIE
4 5 6 7 8
CH3 CH CH2 CH2 CH2 CH3
Tussen het cijfer en de eerste letter van de naam plaats je een verbindingsstreepje.
De naam van het alkaan is : ..................................................................................................................
4-methyloctaan
CH3
pentaan
De hoofdketen heet .................................................................................................................. en is aangeduid door de stippellijn.
ethyl
Er zijn 3 bijgroepen. Éen .............................................................................................................. groep en twee methyl
..............................................................................................................
groepen.
Startend van de linkerzijde is deze som niet zo groot. Daarom zullen we de nummering
vanaf deze zijde starten.
Extra afspraken:
- Je moet de zijketens die meermaals voorkomen nog steeds een plaatsnummer geven
en bovendien wordt het aantal extra aangeduid met de voorvoegsels di, tri, tetra ...
- Deze plaatsnummers worden gescheiden door een komma.
- Alkylgroepen worden alfabetisch vermeld in je eindnaam ( hierbij geen rekening hou
den met de voorvoegsels).
3-ethyl-2, 3-dimethylpentaan
De naam van het alkaan is dan : ................................................................................................................................................................................................................................................................................
KOOLSTOFCHEMIE 63
EURE3AH 41-110.indd 63 12/07/10 14:59
5.1.3 Isomeren
A Structuurisomeren
CH3
Vorm de brutoformule voor elk van deze drie stoffen. Wat merk je op?
C5H12 voor elk van de drie hetzelfde
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
B Plaatsisomeren
2-methylhexaan 3-methylhexaan
CH3 CH CH2 CH2 CH2 CH3 CH3 CH2 CH CH2 CH2 CH3
CH3 CH3
C7H16 C7H16
Ook voor deze twee ketens is er iets merkwaardig aan de brutoformule. Wat?
C7H16 voor elk van de twee hetzelfde
. ................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!!! Samengevat
Isomeren zijn verbindingen met dezelfde brutoformule maar een verschillende struc-
tuurformule. Hierdoor zijn hun fysische en chemische eigenschappen verschillend.
Plaatsisomeren verschillen alleen door de plaats van een karakteristieke groep of bin-
ding.
64 KOOLSTOFCHEMIE
opdracht
o
Geef zelf de verbrandingsreactie van methaan.
CH4
.................................... 2O2
+ .................................... 2 H2O + ............................ CO2
.............. C3H8 + 5 O2 4 H2O + 3 CO2
KOOLSTOFCHEMIE 65
EURE3AH 41-110.indd 65 6/08/10 17:25
Leuk om te weten
Koolstofdioxide maakt een groot deel uit van de totale broeikasgasemissie. Vol-
gens het Kyoto-protocol moet de groei van de emissie van broeikasgassen rond
2010 gemiddeld met 5% beperkt worden ten opzichte van de uitstoot in 1990. De Ver-
enigde staten doen niet mee aan dit protocol.
ex
experiment
Doel
De brandbaarheid van alkanen onderzoeken
Benodigdheden
- organische stoffen pentaan, hexaan, undecaan, lichte stookolie, paraffine
- porseleinen of metalen schaaltje
- lucifer of lont
Werkwijze
1 Zoek de R- en S-zinnen van de vloeistoffen op en handel conform.
2 Doof alle bunsenbranders in het lab.
3 Pas op voor dampen die uit de voorraadfles van de lichtste alkanen komen. Plaats
daarom de fles onder de trekkast of vul het schaaltje op een veilige afstand van de
plaats van ontbranding.
4 Breng zeer weinig ( 10 druppels, maximaal 1ml of 1g) organische stof op het schaaltje.
5 Sluit de voorraadfles direct terug af en verwijder je van de voorraadfles.
6 Tracht eerst de damp boven de vloeistof, daarna de vloeistof zelf te ontsteken met
een lucifer of lont.
Waarneming
1 Welke stof ontvlamt het snelst en wat is je verklaring hierbij?
pentaan, hexaan korte C-ketens, lichte moleculen (voor lkr: denk aan dun aanmaakhout).
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
("vuile rook").
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!! Besluit
Alkanen zijn sterk brandbaar, vooral de korte ketens.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
66 KOOLSTOFCHEMIE
Onder invloed van licht reageren alkanen met de halogenen Cl2 en Br2 tot halogeenalkanen.
De gevormde stof heet chloormethaan. Wanneer de reactie wordt uitgevoerd met een
overmaat aan dichloor, kunnen de overblijvende waterstoffen nog verder vervangen
worden.
C Fysische eigenschappen
- Alkanen lossen niet op in water. Alkanen zoals hexaan en octaan lossen wel in elkaar op.
5.1.5 Oefeningen
1 Geef de naam van volgende alkanen.
CH3
CH3 CH CH3
CH3 CH2 CH CH2 C CH3
CH3
CH2 CH3
CH3
2-methylpropaan
............................................................................................................................................................................................................. 4-ethyl-2, 2-dimethylhexaan
.............................................................................................................................................................................................................
octaan
............................................................................................................................................................................................................. 2-methylbutaan
.............................................................................................................................................................................................................
CH3
C C
CH3 CH CH2 CH2 C CH3
C C C
CH2 CH2
C C
CH3 CH3
heptaan
............................................................................................................................................................................................................. 3, 3, 6-trimethyloctaan
.............................................................................................................................................................................................................
KOOLSTOFCHEMIE 67
EURE3AH 41-110.indd 67 12/07/10 14:59
2 Geef de structuurformule
3,5-diethyl-4-methyloctaan 3-ethylpentaan
CH3
CH3 CH2 CH CH2 CH3
CH3 CH2 CH CH CH CH2 CH2 CH3
CH2
CH2 CH2
CH3
CH3 CH3
3-ethyl-4-methylheptaan 3,3,4-trimethylhexaan
C
C
C C C C C C C
C C C C C C
C
C C
C
2,2-dimethylbutaan methaan
C H
C C C C CH4 of H C H
C H
3 H
oeveel isomeren heeft C6H14? Teken de structuren om dit te ontdekken. Noteer
telkens de naam bij je formule.
C C C C C
C C C C C C
C
hexaan
............................................................................................................................................................................................................. 2-methylpentaan
.............................................................................................................................................................................................................
C C C C C C C C C
C C C
3-methylpentaan
............................................................................................................................................................................................................. 2,3-dimethylbutaan
.............................................................................................................................................................................................................
C C C C
2,2-dimethylbutaan
............................................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................................
68 KOOLSTOFCHEMIE
b 4 - methylpentaan
CH3
C C C C C
Pentaan 2,2-dimethylbutaan
!!! Samengevat
Alkanen zijn de meest eenvoudige koolwaterstoffen (KWS) die geen meervoudige bin-
dingen of heteroatomen bevatten. Ze worden gebruikt als brandstof en lossen niet op in
water.
Als je 1 waterstofatoom onttrekt aan een alkaan dan noem je het een radicaal. Een bij-
groep wordt benoemd zoals een radicaal, eindigend op -yl.
Onder invloed van licht reageren alkanen met de halogenen Cl2 en Br2, dit noem je een
substitutiereactie.
KOOLSTOFCHEMIE 69
EURE3AH 41-110.indd 69 6/08/10 17:25
5.2 Alkenen en alkynen, de onverzadigde
koolwaterstoffen
Structuurformule
De onvertakte ketens hebben de meest eenvoudige structuur.
Koolstoffen die dubbel of drievoudig aan elkaar gebonden zijn, dragen minder water-
stoffen dan verzadigde koolstoffen.
opdracht
o
Vul de waterstofatomen aan en plaats de meervoudige binding.
2- penteen 1-butyn
H H H H H H H
H C C C= C C H H C C C C H
H H H H H
brutoformule
alkeen alkyn
etheen : C2H4 ethyn : C2H2
2-penteen : C H
5 10
.......................... 2- pentyn : C H
..........................
5 8
1- buteen : C H
..........................
4 8
1-butyn : C H
..........................
4 6
Algemene brutoformule
CnH2n CnH2n-2
70 KOOLSTOFCHEMIE
Om de plaats van de meervoudige binding aan te duiden, kennen we een nummer toe
aan het koolstofatoom waaraan deze binding begint.
Dat nummer moet zo klein mogelijk zijn.
3 4 5 6
4 3 2 1 C C CH2 CH3
CH3 CH2 CH CH2
CH3 CH2
1 2
Bij vertakte ketens heeft het lage nummer van de meervoudige binding voorrang op de
nummering van de bijgroepen. Voor de rest blijven de regels voor het bepalen van de
naam hetzelfde als bij het overeenkomstige alkaan. Let er steeds op dat de meervoudige
binding tot de hoofdketen behoort.
3 4 5 6 7
C C CH2 CH CH3
6-methyl-3-heptyn
.......................................................................................................................................................................................................................
Opmerking
Een alkeen met twee meervoudige bindingen geef je als volgt een naam:
- plaats achter de stam de uitgang ‘adieen’
- geef de plaats van de dubbele bindingen een rangnummer.
vb.
C C C C C
KOOLSTOFCHEMIE 71
EURE3AH 41-110.indd 71 12/07/10 14:59
5.2.3 Isomeren
A Structuur- en plaatsisomeren
1 2
C C C C C C C C C C
C C
2-methyl-2-penteen
............................................................................................................................................................................................................. 2-methyl-1-penteen
.............................................................................................................................................................................................................
3 4
C C C C C C C C C C
C C
4-methyl-2-penteen
............................................................................................................................................................................................................. 4-methyl-1-penteen
.............................................................................................................................................................................................................
5 6
C C C C
C C C C C C
C C
3-hexeen
............................................................................................................................................................................................................. 2,3-dimethyl-1-buteen
.............................................................................................................................................................................................................
Dit zijn niet alle isomeren, in totaal beantwoorden wel 13 isomeren aan deze brutofor
mule. Het is een mooie uitdaging om ook deze te vinden!
(3 en 4)
1
Bij welke twee isomeren herken je plaatsisomerie? .............................. 2
en ..............................
1
Bij welke twee isomeren herken je ketenisomerie? .............................. 6
en ..............................
B Geometrische isomeren
Een dubbele binding verhindert dat de twee naburige C-atomen onderling kunnen
verdraaien. Daarom zegt men ook dat bijvoorbeeld 3-hexeen een stof is met 2 geometri
sche isomeren.
trans-isomeer cis-isomeer
trans-3-hexeen cis-3-hexeen
...................................................................................................................................................................................
72 KOOLSTOFCHEMIE
5.2.4 Eigenschappen
ex
experiment Br2 oplossing (bruin)
Doel
Nagaan wat een additiereactie is.
Benodigdheden
- reageerbuizen
- organische stoffen 1-hexeen, 1-penteen, cyclohexeen
- broomwater(3,5g/100ml) 1- hexeen 1- penteen cyclohexeen
Werkwijze
1 Zoek de R- en S-zinnen van de vloeistoffen op en handel conform.
2 In enkele reageerbuizen voeg je telkens 1 ml van de organische stof toe.
3 Voeg aan elke reageerbuis broomwater toe.
Waarneming
!!! Besluit
Broomwater reageert met de alkenen en vormt zo een nieuw molecule.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Bij een additiereactie van een halogeen op een alkeen (halogenering) verdwijnt de dub-
bele binding omdat ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
deze e- gebruikt worden om broom te binden.
Br Br
KOOLSTOFCHEMIE 73
EURE3AH 41-110.indd 73 6/08/10 17:25
B Additie van waterstof
Onder invloed van een katalysator, die de reactie opstart, kan een additie met water-
stofgas (hydrogenatie) doorgaan. Zo ontstaat het overeenstemmend alkaan.
H H
kat.
CH2 CH2 + H H CH2 CH2
C Polymerisatie
Weet je nog wat polymerisatie is? Dit is het herhaaldelijk binden van een onverzadigde
molecule aan
een ander onverzadigd molecule (monomeer)
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
poly-
Enkele toepassingen van .......................................................................etheen zijn al besproken.
D Polycondensatie
O O
O O
C (CH2)x C + HO (CH2)y OH + ... (•C (CH2)x C O (CH2)y O•)n + n H2O
HO OH
wordt een kleine molecule afgesplitst.
Wat is de naam van een kleine molecule dat wordt afgesplitst bij de vorming van deze
water
polyester? ...............................................................................................................................................
74 KOOLSTOFCHEMIE
R–OH
De grafiek geeft de kookpunten weer afhan- 100
apolaire
kelijk van het aantal koolstofatomen. moleculen
60
0
alcoholen
.............................................................................................................................................................................................................................
-20
ALKAAN
1
-140
Vergelijk hexyn en ethyn. Wat kan je zeg- aantal C- atomen
CH3 CH3
CH3 CH2 C CH2 CH2 CH3 4
CH C CH CH CH3 CH3 C CH CH2
CH2 1 2 3 6
CH3 CH2 CH3
5
2-ethyl-1-penteen
.................................................................................................................................... 3,4-dimethyl-1 pentyn
.................................................................................................................................... 2-methyl-2-hexeen
....................................................................................................................................
H H
CH3 CH CH2 + H2
kat.
CH3 CH CH2 (of CH3 CH2 CH3)
KOOLSTOFCHEMIE 75
EURE3AH 41-110.indd 75 6/08/10 17:25
Br Br
opdracht
o
Los de volgende oefeningen zelfstandig op
1 Geef de naam en schrijf de structuurfomule van de isomeren die beantwoorden aan
de formule C5H8.
!!! Samengevat
De namen van de alkenen zijn afgeleid van die van de overeenkomstige alkanen.
Ze hebben dezelfde stam afhankelijk van het aantal C-atomen, maar de uitgang -een.
Alkenen en alkynen zijn reactief. Additie van waterstof en halogenen is mogelijk. Verder
kan er polymerisatie en polycondensatie optreden.
76 KOOLSTOFCHEMIE
C C
C C C C
C C C C
C
Afhankelijk van de aanwezigheid van dubbele bindingen worden deze stoffen ingedeeld
in cyclo-alkanen, cyclo-alkenen of cyclo-alkadiënen.
5.3.1 Naamgeving
De gesloten keten bepaalt steeds de hoofdnaam. Plaats voor de naam van de gesloten
het voorvoegsel cyclo
keten ...........................................................................................................................................................................................................................................
De plaats van de dubbele binding(en) wordt aangeduid met een rangnummer. Je draait
vanaf deze binding links- of rechtsom voor het bepalen van de positie van de bijgroep.
CH
CH2 CH
CH2 CH
CH2 CH2 CH3
Deze namen zijn fout omdat de dubbele binding voorrang heeft bij nummering en de
cijfers zo laag mogelijk gekozen worden.
KOOLSTOFCHEMIE 77
EURE3AH 41-110.indd 77 12/07/10 14:59
5.4 Alcoholen
5.4.1 Inleiding
Naast koolstof en waterstof kan er ook zuurstof voorkomen in koolstofverbindingen.
In koolwaterstoffen zijn de koolstofatomen enkel aan waterstofatomen gebonden.
hydroxyl
In alcoholen is een waterstofatoom vervangen door een OH-of ................................................................................ -groep.
Wanneer in methaan één van de vier waterstofatomen wordt vervangen door een OH-
groep ontstaat een alcohol dat we methanol noemen.
H H
H C H H C OH
H H
methaan methanol CH3OH
alkaan
De naam van dit alcohol is afgeleid van het overeenkomstig .........................................................................................................................................
Achter de naam wordt de uitgang .......................................................................................................................................
anol toegevoegd.
alkanolen
De stoffen die een – OH groep bezitten noemen we alcoholen of ...................................................................................................
H C C C C O H
H H H H
1
Zou jij de voorgaande formule 1-,2-,3- of 4-butanol noemen? ................................
Kijk naar het koolstofatoom waaraan de OH-groep gebonden is. Aan hoeveel andere
1
koolstoffen is dit atoom gebonden? ................................ primair
Daarom noemen we dit een .....................................................................
alcohol
.....................................................................................................
78 KOOLSTOFCHEMIE
Opmerking
Bij de naamgeving van vertakte alcoholen zorg je er voor dat het C-atoom waaraan de
OH-groep gebonden is tot de hoofdketen hoort.
CH3
CH3 C CH3
1 OH
Waarom denk je, dat dit een tertiair alcohol genoemd wordt?
het atoom 1 is nu gebonden aan 3 C-atomen
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
A Meerwaardige alcoholen
Enkele meerwaardige alcoholen zijn het best gekend met hun triviale naam. Deze naam
geving volgt de officiële werkwijze niet maar is wel bekend in het dagelijkse taalgebruik.
OH OH OH OH OH
polyalcoholen
Meerwaardige alcoholen worden ook ..................................................................................................................................................................................................... genoemd.
Bij de naamgeving van vertakte polyalcoholen zorg je er voor dat de C-atomen waaraan
de OH-groepen gebonden zijn tot de hoofdketen horen.
KOOLSTOFCHEMIE 79
EURE3AH 41-110.indd 79 12/07/10 14:59
opdracht
o
Geef de systematische naam van
glycol 1,2-ethaandiol
: ....................................................................................................................................................................
1,2,3-propaantriol
glycerol : ....................................................................................................................................................................
OH
2 3 4
CH3 CH2 CH CH CH3 2-ethyl-1,3-butaandiol
: ....................................................................................................................................................................
1 CH2
OH
Glycerol of glycerine
Omwille van de hydraterende werking
........................................................................................................................................................................................................................................... wordt het enorm veel toe
gepast in je directe omgeving. Glycerine (E422) heeft net zoals glycol een zoete smaak.
opdracht
o
Duid het product aan dat glycerol bevat.
X X X
80 KOOLSTOFCHEMIE
B Fenolen
Het woord fenolen is de algemene benaming voor moleculen met een benzeenring met
daaraan een OH-groep. Je kan zeker de meest eenvoudige structuurformule van fenol
weergeven:
Fenol is giftig maar heeft ook een nuttige toepassing. Het is een stof die door injectie
een zenuw gedeeltelijk buiten werking kan stellen. Hierdoor geeft de zenuw minder
prikkels door aan de spier, waardoor deze minder hard samentrekt.
spasmen
Fenoliseren wordt gebruikt in de behandeling van .............................................................................................................................. of bij sterk
verhoogde spierreflexen. Dit wordt pas gedaan als fysiotherapie of medicijnen niet
genoeg helpen.
KOOLSTOFCHEMIE 81
EURE3AH 41-110.indd 81 12/07/10 14:59
5.4.4 Chemische eigenschappen van ethanol
B Verbrandingsreactie
diesel
. ........................................................................................................................................................................................................................................
De reactie verloopt niet rechtstreeks. Ethanol wordt door oxidatie eerst omgezet in
ethanal en pas daarna in ethaanzuur. Het industriële proces gebruikt bijvoorbeeld
K2Cr2O7 als oxidatiemiddel.
Het zuur worden van een open wijnfles verloopt onder invloed van de juiste bacteriën.
Bij het beluchten van de wijn komt een trage oxidatie van ethanol op gang.
82 KOOLSTOFCHEMIE
Alle wijn bevat in zekere mate sulfiet(E220) dat de wijn tegen oxidatie en degra-
datie beschermt. Als het sulfiet is verbruikt, zal zuurstof de wijn toch oxideren.
Bovendien degradeert de wijn waarbij smaak, aroma en kleur veranderen.
Maar veel mensen zijn allergisch aan sulfiet. Daarom hebben wetenschappers
van de Technische Universiteit van Cartagena in Spanje met succes ozongas
gebruikt als alternatief voor sulfiet bij de productie van wijn. Ozongas blijkt
nu volgens de experimenten van de Spaanse wetenschappers bijna even effectief
te zijn als sulfiet om oxidatie in wijn tegen te gaan. Een prettige, maar voorlopig
onverklaarde bijwerking van de ozonbehandeling is de toename van gezonde
antioxidanten in de wijn. Met ozon behandelde wijn bevat tot vier keer meer an-
tioxidanten dan die met sulfiet. De ozonbehandeling is voorlopig wel nog duurder
dan het gebruik van sulfiet.
Naar: Journal of the Science and Food of Agriculture en Chemistry & Industry.
5.4.5 Oefeningen
1 Geef de naam voor:
OH
3 2 1
CH3 CH CH2 CH2 OH 1,3-butaandiol
..................................................................................................................................................................................................................................................
2 OH
1-propanol
..........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
3 1
OH
2 4
CH3 CH2 CH CH CH3 2-ethyl-1,3-butaandiol
..................................................................................................................................................................................................................................................
3
CH2 1
OH
CH3
OH OH CH3
KOOLSTOFCHEMIE 83
EURE3AH 41-110.indd 83 6/08/10 17:25
3 Hoeveel isomeren heeft het alcohol C4H9OH? Teken de structuren om dit te ontdek-
ken. Noteer telkens de naam bij je formule.
1-butanol 2-butanol
C C
1 2 3 1 2 3
C C C C C C
OH OH
2-methyl-1-propanol 2-methyl-2-propanol
!!! Samengevat
Bij alcoholen of alkanolen is een waterstofatoom vervangen door een OH- of hydroxyl-
groep.
De naam van een alcohol is opgebouwd uit een stam en de uitgang -anol. Je geeft de
plaats van deze functionele groep aan met een cijfer.
Een alcohol met een eindstandige functionele groep is primair. Je noemt een alcohol se-
cundair wanneer het C-atoom dat de hydroxylgroep bindt, zelf gebonden is aan 2 kool-
stofatomen. Bij een tertiair alcohol is dit C-atoom gebonden aan 3 koolstofatomen.
Polyalcoholen hebben meer dan één OH-groep. Glycol en glycerol zijn bekende polyalco-
holen die vaak met hun triviale naam benoemd worden. De systematische naam plaatst
eerst de volgnummers, dan de volledige alkaannaam en eindigt op diol, triol...
Anaërobe gisting voorziet wijn van ethanol. De technische bereiding van ethanol ge-
beurt door middel van een hydrolyse van etheen.
Alcohol wordt bij brandstof gemengd en heeft een zuivere verbranding. Door het be-
luchten van ethanol wordt via ingewikkelde weg het overeenkomstige azijnzuur ge-
vormd.
84 KOOLSTOFCHEMIE
5.5.1 Inleiding
Twee alcoholen kan je ontwateren of dehydrateren. Hierdoor wordt water afgesplitst en
ontstaat er een nieuwe stof die we ether noemen.
H2SO4
R1 – OH + HO R2 R1 – O – R2 + H2O
Deze reactie gebeurt niet spontaan, maar in een milieu met lage pH. Hoe kan je dat aan
de bovenstaande reactie zien?
H2SO4 wordt bijgevoegd is een zuur (lage PH-waarde)
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Je hebt alvast van ether gehoord, dit is eigenlijk ethoxyethaan. In welk type van flesje
wordt deze vloeistof bewaard?
een donkerbruin glazen flesje
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Onder invloed van licht kan een gevaarlijke stof (peroxide) ontstaan. Ether wordt wei-
nig gebruikt als basisstof voor chemische reacties omdat het weinig reactief is . De stof
is vooral gekend als oplosmiddel van apolaire producten, het ontvetten van je huid en
bijvoorbeeld het verwijderen van de lijmlaag van pleisters.
Etherdampen werken verdovend en vermengd met lucht zijn ze explosief!
5.5.2 Naamvorming
Je kunt een ether op twee manieren naam geven. We werken, net zoals bij de alcoholen,
enkel de substitutieve methode uit met volgend voorbeeld:
stam
Voor de naamgeving plaats je de ..................................................... van de kortste koolstofketen eerst, dan
alkaannaam
voeg je er het achtervoegsel ‘oxy’ aan toe. Vervolgens plaats je de ..........................................................................................................
van de langste koolstofketen.
ethoxybutaan
De naam van het voorbeeldmolecule wordt ................................................................................................................................................................................
KOOLSTOFCHEMIE 85
EURE3AH 41-110.indd 85 6/08/10 17:25
Leuk om te weten
A Een ether herken je aan het zuurstofatoom in de keten. Het verband met het
deel ‘oxy’ in de naam is snel gevonden. Dat ontleent haar naam aan het woord
oxygenium, de Latijnse naam voor zuurstof.
5.5.3 Oefeningen
1 Schrijf de structuurformule van
CH3 O CH3
methoxymethaan: ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!!! Samengevat
Twee alcoholen kan je ontwateren of dehydrateren. Hierdoor wordt water afgesplitst en
ontstaat er een nieuwe stof die we ether noemen.
De stoffen die een R1 – O – R2 structuur bezitten, noem je ethers of alkoxyalkanen.
De stof is vooral gekend als oplosmiddel van apolaire producten, het ontvetten van je
huid en bijvoorbeeld het verwijderen van de lijmlaag van pleisters. Ethoxyethaan noem
je thuis gewoon ether.
Voor de naamgeving plaats je de stam van de kortste koolstofketen eerst, dan voeg je
er het achtervoegsel ‘oxy’ aan toe. Vervolgens plaats je de alkaannaam van de langste
koolstofketen.
86 KOOLSTOFCHEMIE
ex
experiment
Doel
De inwerking van aceton op een organische stof bestuderen.
Benodigdheden
- blokje piepschuim ( geëxpandeerd polystyreen)
- bekerglas van 400 ml
- 150 ml aceton
Werkwijze
1 Zoek de R- en S-zinnen van de vloeistof op en handel conform.
2 Maak de blokjes piepschuim klein genoeg zodat ze in het bekerglas passen.
3 Giet 150 ml aceton in een bekerglas en dompel de polystyreenblokjes onder het vloei
stofoppervlak.
Waarneming
Bespreking
Het geëxpandeerde polystyreen lost niet echt op in aceton, het wordt alleen zachter.
Toch neemt de resulterende polystyreen-gel een veel kleiner volume in dan de oorspron
kelijke piepschuimen vorm. Hoe komt dit?
Omdat in piepschuim veel lucht zit. Dit kan ontsnappen wanneer het
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
KOOLSTOFCHEMIE 87
EURE3AH 41-110.indd 87 12/07/10 14:59
B Aceetaldehyde of ethanal (CH3 - CHO)
Leuk om te weten
Bij de afbraak van alcohol komt energie vrij, gedeeltelijk in de vorm van warm-
te. Alcohol heeft een vaatverwijdend effect op de bloedvaten. Veel van de warmte
die door de omzetting van alcohol ontstaat, raak je daardoor weer kwijt.
De lever kan tien tot vijftien gram alcohol, ongeveer de inhoud van één glas bier,
per uur omzetten. Dit kan niet versneld worden door bijvoorbeeld koffie drinken,
iets eten, flink bewegen of een koude douche nemen!
Wanneer je voldoende eet en daarnaast alcoholische drank gebruikt, zal de alco-
hol voor de levering van energie worden benut en zetten je overtollige vetten en
koolhydraten zich om in lichaamsvet. Vandaar dat sterke drinkers al snel een
buikje kunnen hebben.
Voor de omzetting van alcohol heeft de lever B-vitamines nodig. Bij overmatig
gebruik, ontstaat een gebrek aan vitamines en word je bevattelijker voor allerlei
ziektes.
Bij het innemen van grotere hoeveelheden alcohol stijgt de hoeveelheid aceetalde-
hyde in het bloed. Aceetaldehyde is in grote hoeveelheden giftig voor de levercel-
len, namelijk voor de mitochondriën. De stofwisseling in de cel kan niet meer
volledig verlopen en vetophoping vindt plaats zodat levercirrose kan ontstaan.
Indien je blijft drinken is het einde onherroepelijk.
Noem je ..............................................................................................................
aldehyden ketonen
.................................................................................................................
of ..............................................................................................................
alkanalen alkanonen
.................................................................................................................
carbonyl
Je herkent aldehyden en ketonen aan de ............................................................................................................................................ groep.
Ethanal is een alkanal dat gevormd wordt uit een primair alcohol.
O
CH3 CH2 O H CH3 C
H
Alkanonen worden gevormd uit secundaire alcoholen.
CH3 CH CH3 CH3 C CH3
O O
88 KOOLSTOFCHEMIE
Bij de plaatsbepaling van een bijgroep Vanaf een hoofdketen met meer dan 3 C-
start je te tellen vanaf de -CHO groep. atomen duid je het plaatsnummer van de
zuurstofgroep aan met een cijfer dat zo
O
4 3 2 1 klein mogelijk is.
CH3 CH2 CH2 C
H CH3 CO CH2 CH3
butanal
naam: ........................................................................................................................................................................... (2-) butanon
naam: ...........................................................................................................................................................................
is hier niet nodig
5.6.4 Oefeningen
1 Teken de structuurformule
methanal 3-methyloctanal
O of HCHO 3 2 1
CH3 CH2 CH2 CH2 CH2 CH CH2 CH
C
H H of CH2O CH3
aceton 6-methyl-3-heptanon
CH3 CO CH3
C C C C C C C
of
O O CH3
CH3 C CH3
4,5-dimethyl-2-hexanon 3-methyl-2-hexanon
CH3
CH3 C C C C C C
1 2 3 4 5 6
C C C C C C O
of
O CH3
C CO C C C C
CH3
KOOLSTOFCHEMIE 89
EURE3AH 41-110.indd 89 6/08/10 17:25
2 Geef de naam van volgende verbindingen die behoren tot de aldehyden, ketonen en
alcoholen.
CH3
CH3 O
CH3
2,2-dimethylpropanol
............................................................................................................................................................................................................. 2-methyl-3-pentanon
.............................................................................................................................................................................................................
2 4
OH OH 3
1 5
CH2 CH2 O
1,2-ethaandiol
............................................................................................................................................................................................................. 3-pentanon
.............................................................................................................................................................................................................
O
1
C
3 O
H3C CH3 4 2
OH
CH3CHO
CH3 CH CH3
ethanal
............................................................................................................................................................................................................. 2-propanol
.............................................................................................................................................................................................................
H H H
CH3(CH2)3COCH3 H C C C O H
H H H
2-hexanon
............................................................................................................................................................................................................. 1-propanol
.............................................................................................................................................................................................................
CH3
O O
CH2
CH3
2,4-dimethyl-3-hexanon
............................................................................................................................................................................................................. 2,4-pentaandion
.............................................................................................................................................................................................................
90 KOOLSTOFCHEMIE
3 2-methyl-5-hexanon
Wat ging er fout bij deze naamgeving? Teken de structuur en geef de juiste naam!
6 5 4 3 2 1 zo nummeren!
C C C C CO C
CH3
5-methyl-2-hexanon
Verbetering: ....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!! Samengevat
Aldehyden (alkanalen) en ketonen (alkanonen) worden gekenmerkt door de aanwezig-
heid van een carbonylgroep C=O.
Bij Aldehyden is de functionele groep eindstandig. Deze stoffen worden gevormd uit
primaire alcoholen.
Ketonen of alkanonen ontstaan door een oxidatie van secundaire alcoholen, daarom is
de carbonylgroep verbonden met twee C-atomen.
Aceton of propanon kan zeer goed organische stoffen oplossen of zacht maken. Propa-
non is ook oplosbaar in water.
In de lever wordt alcohol met behulp van een enzym omgezet in aceetaldehyde of etha-
nal. Deze stof is giftig.
Voor de naamgeving plaats je bij alkanalen achter de stam het achtervoegsel
-anal. Bij de plaatsbepaling van een bijgroep start je te tellen vanaf de -CHO groep.
Alkanonen hebben het achtervoegsel -anon. Vanaf een hoofdketen met meer dan 3 C-
atomen duid je het plaatsnummer van de zuurstofgroep aan met een cijfer dat zo klein
mogelijk is. Meervoudige alkanonen benoem je zoals meervoudige alcoholen.
O
Carbonzuren worden ook zo voorgesteld: R1 C
OH
KOOLSTOFCHEMIE 91
EURE3AH 41-110.indd 91 17/08/10 19:50
Een voorbeeld:
H
O
H C H H C
OH
H
methaan CH4 methaanzuur HCOOH
opdracht
o
Geef de naam van volgende stoffen.
H H H
O O
H C C H H C C CH3 C
OH OH
H H H
ethaan
................................................................................................................................................................................................................ ethaanzuur
. ..............................................................................................................................................................................................................
HCOOH methaanzuur
............................................................................................................................. mierenzuur
CH3COOH ethaanzuur
............................................................................................................................. azijnzuur
C2H5COOH propaanzuur
............................................................................................................................. propionzuur
C3H7COOH butaanzuur
............................................................................................................................. boterzuur
5.7.2 Toepassingen
Het methaanzuur komt voor in brandnetels en in het gif van bijen en mieren, in dennen
naalden en in zweet.
Op de huid veroorzaakt geconcentreerd mierenzuur blaren.
Het werd vroeger bereid door de droge destillatie van rode mieren. Nu wordt het bereid
door oxidatie van methanol. Het wordt o.a. gebruikt als bederfwerend middel en als ont
smettingsmiddel.
De rode bosmier gebruikt zijn gif om zich te beschermen en spuit hierbij het mieren
zuur in de richting van zijn belagers. Bepaalde vogels (zoals de specht) profiteren hiervan
om zich te laten “wassen”. Hij neemt een bad in een mierenhoop waardoor zijn veren
vrij zijn van ongedierte.
92 KOOLSTOFCHEMIE
Boterzuur of butaanzuur komt vrij uit botervet bij het ranzig worden van boter.
Dit verklaart de smaak van ranzige boter.
opdracht
o
Citroenzuur is geen monocarbonzuur en heeft drie zuurgroepen. Geconcentreerd ci-
troenzuur wordt gebruikt in producten om een koffiezet te ontkalken. Zoek de struc-
tuurformule op.
COOH
Formule: HOOC CH2 C CH2 COOH
OH
ethaandizuur
Systematische naam: ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
KOOLSTOFCHEMIE 93
EURE3AH 41-110.indd 93 6/08/10 17:26
E210 komt van nature erg veel voor in veenbessen. E210 en de afgeleide stoffen worden
gebruikt als conserveermiddel tegen gisten en bacteriën. Deze stoffen komen ook in
mindere mate voor in champignons en fruit. Zoek de structuurformule en de naam.
Formule:
O COOH
Naam: .................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
benzoëzuur
+
R1 – COOH R1 – COO- + H
De afsplitsing van het waterstofion gebeurt niet op een willekeurige plaats maar
steeds vanuit de OH-groep van het zuur. De functionele groep maakt het molecule
tot een zuur.
Weet je nog hoe je het negatief geladen deel van een zuur noemt? .............................................................................
zuurrest
–
Dit is te vergelijken met bijvoorbeeld het Cl -ion van HCl. De naam van een organi-
sche zuurrest eindigt op -’anoaat’.
Zo kan je vetten en oliën afbreken door er een base aan toe te voegen. De vetzuren
komen los van glycerol. Na het splitsen wordt een zout gevormd, dit wordt verzepen
genoemd.
In de volksmond is het zout gekend onder de naam zeep.
94 KOOLSTOFCHEMIE
CH2 O C R CH2 OH
O O
H2O
CH O C R + 3 NaOH CH OH + 3 R C ONa
O
CH2 O C R CH2 OH
- Duid op de structuur van het linkse molecule (het vet) aan waar de structuur ‘gebroken’
zal worden tijdens de reactie.
NaOH
- Welke stof is een base in deze reactie? ....................................................................................................................................................
glycerol
- Het eerste reactieproduct is een alcohol. De naam is ....................................................................................................................................................
- Het ander reactieproduct is geen zuur of base, maar wel een ..................................................................................................................................
zout
Weet je nog wat deze term betekent? (metaal + zuurrest)
5.7.4 Oefeningen
1 Geef een systematische naam voor:
ethaanzuur
CH3COOH .................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
CH3 - CH2 - CH2- COOH .....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
butaanzuur
nonaanzuur
CH3- ( CH2)7 - COOH ...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
3,3-dimethyl-pentaanzuur :
CH3
3 2 1
CH3 CH2 C CH2 COOH
CH3
propaanzuur :
CH3 CH2 COOH
Propaanzuur en NaOH
CH3 CH2 COO(H + Na(OH CH3 CH2 COONa + H2O
KOOLSTOFCHEMIE 95
EURE3AH 41-110.indd 95 6/08/10 17:26
Boterzuur en KOH
CH
3 CH2 CH2 COO(H + K(OH CH3 CH2 CH2 COOK + H2O
Octaanzuur en KOH
C C C C C C C COOH + KOH CH3 (CH2)6 COOK + H2O
!!! Samengevat
Carbonzuren kunnen gezien worden als afgeleid van alkanen waarbij een eindstandige
CH3-groep vervangen is door -COOH. Organische zuren of carbonzuren bevatten een
carboxylgroep.
In de naam wordt het overeenkomstig alkaan vermeld, gevolgd door de uitgang -zuur.
De meeste organische zuren hebben ook hun triviale naam behouden zoals mierenzuur,
azijnzuur, butaanzuur, citroenzuur, oxaalzuur en benzoëzuur...
Carbonzuren zijn zwakke zuren. In water ontbinden opgeloste zuurmoleculen in ionen.
Hierdoor reageren ze ook met anorganische basen en worden zouten gevormd.
5.8 Esters
ex
experiment
Doel
Nagaan hoe een ester gevormd wordt uit een carbonzuur en een alcohol.
Benodigdheden
- mierenzuur of butaanzuur (100%)
- gedenatureerde ethanol (100%)
- geconcentreerd zwavelzuur (96%)
- waterbad (bekerglas 60°C)
- roerstaaf
- brede reageerbuis
Werkwijze
1 Zoek de R- en S-zinnen van de vloeistoffen op en handel conform.
2 Giet 5 ml mierenzuur of butaanzuur (dit zuur heeft een onaangename geur) en 4ml
ethanol samen in een brede proefbuis.
3 Neem de geur van dit mengsel waar.
4 Voeg 1 ml zwavelzuur toe en meng zacht.
5 Verwarm de buis in het waterbad gedurende 5 tot 10 minuten. Er ontstaat onderaan
een waterlaag waarin de mogelijke overmaat aan zuur of alcohol oplost. Bovenaan
vormt zich een esterlaag.
6 Neem de geur waar.
Opmerkingen
- Vooral mierenzuur, maar ook zwavelzuur en in mindere mate butaanzuur zijn agres-
sief, pas op voor spatten! Voeg altijd het zwavelzuur toe aan de oplossing en nooit de
oplossing aan het zwavelzuur! Dat zal dan een hevige reactie opwekken zodat het zuur
uit de proefbuis springt (veiligheidskleding!)
96 KOOLSTOFCHEMIE
Leuk om te weten
Bestudeer de verpakking van een douchegel en je
vindt vast een omschrijving van een bestanddeel
eindigend op -aat zoals acetaat, formaat, propionaat,
butyraat of benzoaat. Dit zijn allemaal esters.
Een aroma kan haarfijn van de natuur afgekeken
worden. Moderne technieken stellen ons in staat om
chemische stoffen in beeld te brengen en een soort
‘vingerafdruk’ te maken van de geur. Die wordt dan
met natuuridentieke grondstoffen nagemaakt.
De vluchtige olie in de schil van een sinaasappel veroorzaakt een sinaasappelgeur.
Houd een stukje sinaasappelschil bij een brandende kaars en knijp er eens in.
De spetterwolk die je ziet, is de olie die in een sinaasappel is opgebouwd uit
meer dan 300 chemische stoffen.
Je kunt heel typische geuren onder meer synthetisch namaken met esters. Af-
hankelijk van hun geur en smaak worden ze aan voeding of parfum toegevoegd.
Vroeger maakte men parfum steeds vanuit natuurlijke grondstoffen. Door het
gebruik van synthetische grondstoffen komt parfum binnen het bereik van
iedereen en wordt het onder meer gebruikt in wasmiddelen en luchtverfrissers.
Afhankelijk van de gemaakte ester wordt een geur van bijvoorbeeld sinaasap-
pelen, ananas, rum, appelen of abrikozen verspreid.
H2SO4
CH3 COOH + CH3 CH2 OH CH3 COO CH2 CH3 + H2O
Het is ook een evenwichtsreactie. Door een paar druppels zwavelzuur toe te voegen,
wordt voornamelijk ester gevormd. Door water toe te voegen, wordt zoveel mogelijk
zuur gevormd.
KOOLSTOFCHEMIE 97
EURE3AH 41-110.indd 97 12/07/10 14:59
5.8.3 Naamgeving
Er zijn verschillende mogelijkheden bij de naamgeving. De meest eenvoudige gaat uit
van de samenstelling. Je herkent duidelijk een alcohol en een organisch zuur als bestand-
delen.
De alcoholgroep wordt voor de naamgeving beschouwd als een radicaal dat verbonden
is met de zuurrest.
opdracht
o
Vul de tabel aan.
ethanol
...................................................................................................
benzoëzuur ethylbenzoaat pepermunt
methanol
...................................................................................................
benzoëzuur methylbenzoaat den
octanol
................................................................................................... ethaanzuur
...................................................................................................
octylethanoaat sinaasappel
ethanol
................................................................................................... nonaanzuur
...................................................................................................
ethylnonanoaat druif
5.8.4 Oefeningen
Vervolledig de verestering van het carbonzuur.
H2SO4
CH3 CO(OH + CH3 (
OH CH3 COO CH3 + H2O
O
H2SO4
CH3 CH2 CO(OH + CH3 (
OH CH3 CH2 C O CH3 + H2O
98 KOOLSTOFCHEMIE
Esters zijn geurstoffen. Ze komen van nature voor in tal van planten en geven geur aan
etherische oliën. Je kunt heel typische geuren ook synthetisch namaken door esters te
vormen.
5.9 Aminen
vijf
In het periodiek systeem vinden we stikstof terug in groep .......................................................................................................................................
5
Daardoor weten we dat stikstof .......................................... elektronen in zijn buitenste schil bezit, waar
covalente
van er twee gepaard zijn. Het is dus in staat om nog drie ............................................................................ bindingen te
vormen.
Één binding minder dan een koolstofatoom dat er vier kan vormen.
Ammoniak (NH3) is bij kamertemperatuur een gas met een sterke geur en lost gemakke
lijk op in water. Stel de bindingen bij ammoniak voor met de Lewis-voorstelling.
H N H
H
H H R3
R1 N R1 N R1 N
H R2 R2
primair
....................................................................................................................................... secundair
....................................................................................................................................... tertiair
.......................................................................................................................................
We beperken ons tot de primaire aminen. De naamgeving van complexe aminen is niet
eenvoudig. We werken net zoals bij de alcoholen en ethers, enkel de substitutieve bena-
ming uit voor de meest eenvoudige aminen.
KOOLSTOFCHEMIE 99
EURE3AH 41-110.indd 99 12/07/10 14:59
5.9.2 Naamgeving
Voorbeeld:
CH3 CH2 NH2
Plaats de .............................................................................................................................................
stam van de hoofdketen eerst en voeg er het achter
voegsel ‘amine’ aan toe. Een cijfer bepaalt de plaats van de NH2-groep.
(1-) ethaanamine
De naam van het molecule wordt .............................................................................................................................................
hier niet nodig
Voor de naamgeving van polyfunctionele moleculen bepaalt een rangorde welke groe
pen vooraan of achteraan de naam geplaatst worden. De rangorde van een alcohol is
hoger dan die van een amine, daarom plaats je de naam van een alcohol achteraan.
Een aminegroep wordt als voorvoegsel benoemd met de naam ‘amino’. Een cijfer bepaalt
de plaats van de amine- en alcoholgroep, waarbij het cijfer van de alcoholgroep zo laag
mogelijk is.
1 2 3 4
CH3 CH CH2 CH2 NH2
OH
5.9.3 Aminozuren
Een zuurgroep heeft ook een hogere orde dan de aminegroep. Een molecule met een
zuur- en een aminefunctie wordt daarom een aminozuur genoemd.
R1
NH2 C COOH
H
100 KOOLSTOFCHEMIE
R1 R2 R1 R2
H H H H
C C
HOOC NH2 H2N COOH
CH3 H3C
D-aminozuur L-aminozuur
Biochemisch is deze vorm van isomerie zeer belangrijk. Vrijwel alle enzymen in het li-
chaam werken verschillend samen met één bepaalde isomere vorm en zien de andere
vorm meestal niet staan.
Wat gebeurt er met de CH3-groep van D-aminozuur wanneer je dit molecule spiegelt?
De groep blijft vooraan liggen.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
5.9.5 Oefeningen
1 Schrijf de structuurformule van:
3-amino-1-pentanol 1-octaanamine
C C C C C C C C C C C C C NH2
OH NH2
KOOLSTOFCHEMIE 101
EURE3AH 41-110.indd 101 6/08/10 17:26
2 Geef een naam voor:
OH
NH2 NH2
CH3 NH2
methaanamine
....................................................................................................................................... 1-propaanamine
....................................................................................................................................... 6-amino-3-hexanol
.......................................................................................................................................
.......................................................................................................................................
H H
H H
CH3 CH3
O CH3 O CH3
NH2 C C + HNH C COOH NH2 C C NH C COOH + H2O
OH
H H H H
R1 R2
R1 R2
NH2 C COOH + H2N C COOH NH2 C CO NH C COOH + H2O
H H H H
!!! Samengevat
Stikstof is in staat om drie covalente bindingen te vormen. Je herkent een primair amine
aan de NH2 -groep aan het uiteinde van keten.
Bij twee C-bindingen is het amine secundair en als er met stikstof uitsluitend koolstofa-
tomen zijn gebonden, wordt het amine tertiair genoemd.
Voor de naamgeving plaats je de alkaannaam van de hoofdketen eerst en voeg je er het
achtervoegsel ‘amine’ aan toe.
Wanneer er ook aan alcoholgroep aanwezig is, wordt de NH2 -groep als een voorvoegsel
met het woord ‘amino’ benoemd.
Aminozuren hebben een amine- en een zuurgroep. Ze vertonen optische isomerie.
De -aminozuren zijn nodig voor de bouw van de proteïnen. Tussen twee aminozuur-
moleculen kan een condensatiereactie optreden waarbij een peptidebinding wordt
gevormd.
Aminen lijken op ammoniak. Ze staan bekend als organische basen, zijn oplosbaar in wa-
ter en hebben een sterke en onaangename geur.
102 KOOLSTOFCHEMIE
(°C) tk
200
waterstofbruggen
tussen de moleculen
DAMP
160
RCOOH
120 dipoolmoleculen
(R-NH2: H-bruggen)
R–OH
100
R1COR2 R-NH 2 apolaire
moleculen
60 RX
20
0 R1OR2
-20
RCHO
ALKYN
-60
ALKEEN VLOEISTOF
-100
ALKAAN
-140
aantal C- atomen
1 2 3 4 5 6
KOOLSTOFCHEMIE 103
EURE3AH 41-110.indd 103 12/07/10 14:59
Vaststellingen
Organische verbindingen hebben, vergeleken met minerale stoffen, relatief lage kook
punten. Het zijn dus eerder vluchtige stoffen. De waarde van het kookpunt neemt toe
met het aantal C-atomen in de moleculen.
Als een stof sterk polair is, heeft die stof een hoger kookpunt of is ze
minder vluchtig
.................................................................................................................................................
Alkanen zijn eerder vluchtige stoffen. Is deze stofklasse volgens jou apolair of polair?
apolair
............................................................................................
Door de speciale bindingen zijn de alkenen en alkynen zwak polair, maar nog zeer verge
lijkbaar met de alkanen.
Het molecuul wordt sterk polair gebonden aan de omgevende moleculen indien er dipo
len of waterstofbruggen aanwezig zijn.
- Alle moleculen met heteroatomen zijn door het verschil in EN-waarde van de C-Cl, C-O
en C-N bindingen gepolariseerd. Hierdoor zijn de moleculen sterk aan elkaar gebonden.
Weet jij nu waarom de alcoholen en zuren helemaal bovenaan staan in het diagram van
het kookpunt?
Ze zijn sterk aan elkaar gebonden want ze zijn polair (hebben dus
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
De alcoholen en zuren vormen hierop een uitzondering. Alle alcoholen en zuren zijn
H-bruggen
vloeibaar door de aanwezigheid van ............................................................................................
104 KOOLSTOFCHEMIE
Doel
Nagaan hoe pentaan oplost in polaire en apolaire solventen.
Benodigdheden
3 proefbuizen met oplosmiddel
H 2O C 2 H 5OH C4H10
Werkwijze
1 Zoek de R- en S-zinnen van de vloeistoffen op en handel conform.
2 Druppel pentaan in de proefbuizen met solvent en neem de oplosbaarheid waar.
Waarneming
Pentaan (APo) lost niet op in H2O (Po). Pentaan (APo) lost gemakkelijk op in
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!! Besluit
Een apolaire stof lost goed op in een apolair solvent.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Een apolaire stof lost niet goed op in een sterk polair solvent (vb. H2O)
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
ex
experiment 2 ethanol 1-butanol 1-hexanol
Doel
Nagaan hoe een polair alcohol oplost in water.
Benodigdheden
- 3 proefbuizen met water
- Alcoholen met stijgende ketenlengte
H2O H2O H2O
Werkwijze
1 Zoek de R- en S-zinnen van de vloeistoffen op en handel conform.
2 Druppel de alcoholen in de proefbuis met water en neem de oplosbaarheid waar.
Waarneming
Ethanol lost nog redelijk gemakkelijk op, hoe langer de keten (1-hexanol) hoe
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
De polaire moleculen van de alcoholen mengen zich goed met de polaire watermoleculen.
zal de oplosbaarheid in H2O dalen.
Bij stijgende ketenlengte ..................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
KOOLSTOFCHEMIE 105
EURE3AH 41-110.indd 105 6/08/10 17:26
!!! Besluit
Korte (lagere) alcoholen lossen op in H2O en hogere alcoholen niet.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!! Samengevat
Polaire stoffen zijn meestal oplosbaar in polaire oplosmiddelen en apolaire stoffen zijn
vaak oplosbaar in apolaire solventen.
Polaire stoffen zijn slecht oplosbaar in apolaire solventen; apolaire stoffen zijn slecht
oplosbaar in polaire solventen.
Alcoholen hebben een polaire kop en een apolaire staart. De oplosbaarheid in het solvent
is afhankelijk van de lengte van het apolaire deel. Zo mengt een lager alcohol als metha-
nol of ethanol zich niet met een zuiver apolair solvent omdat de polaire kop overheerst.
106 KOOLSTOFCHEMIE
A Alkanen
B Alkenen
CH3 CH CH CH3
Kenmerk: =
Naam: plaatsnummer-stam+een
Voorbeeld: 2-buteen
Polyalkenen (alkadiënen):
CH2 CH CH CH2
Naam: plaatsnummer-stam+adieen
Voorbeeld: 1,3-butadieen
C Alkynen
KOOLSTOFCHEMIE 107
EURE3AH 41-110.indd 107 12/07/10 14:59
D Cyclische Koolwaterstoffen
E Alcoholen of Alkanolen
1. Mono-alcoholen
C C C C
Kenmerk: OH-groep
Naam: plaatsnummer - stam + anol
OH
Voorbeeld : 2-butanol
2. Poly-alcoholen OH
Kenmerk : meerdere OH-groepen
Naam : plaatsnummers - alkaannaam C C C C
+ diol, triol,...
OH
Voorbeeld: 1,2-butaandiol
F Aminen
1. Monofunctioneel
Kenmerk: NH2-groep CH3 CH2 CH2 CH2 NH2
Naam: alkaannaam + amine
Voorbeeld: 1-butaanamine
G Aldehyden of alkanalen
O
Kenmerk: een -CHO of C groep
Naam: stam + anal H CH3 CH2 CH2 CHO
Voorbeeld: butanal
108 KOOLSTOFCHEMIE
I zuren
O
Kenmerk : een -COOH of C groep
OH
Naam : alkaannaam + zuur
CH3 CH2 CH2 COOH
Voorbeeld: butaanzuur
J Ethers
K Esters O
Voorbeeld: ethylethanoaat
KOOLSTOFCHEMIE 109
EURE3AH 41-110.indd 109 12/07/10 14:59
110 KOOLSTOFCHEMIE
Benodigdheden
• kleine papiersnippers
• plastiek balpen
• wollen trui
Werkwijze
1 Wrijf je plastieken balpen over de wollen trui.
2 Nader de balpen tot bij de papiersnippers.
Waarneming
Hoe reageren de snippers op de aanwezigheid van de gewreven balpen?
De snippers worden door de gewreven balpen aangetrokken.
.................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
.................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!! Besluit
Een gewreven (plastiek) staaf trekt lichte voorwerpen aan.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Leuk om te weten
De oude Grieken en Romeinen kenden het fenomeen van de elektrische geladen
toestand van het materiaal barnsteen, dat ze in de natuur vonden. Als barnsteen
gewreven wordt over een wollen doek vertoont het de ‘eigenaardige toestand’ waar-
bij het lichte voorwerpen kan aantrekken.
De Grieken en Romeinen meenden dat barnsteen medische krachten bezat en
zelfs de toekomst kon voorspellen. Waarzeggers wreven barnsteen over hun toga
en bewogen de steen kort boven zaden van planten. Uit het opspringen van de za-
den konden ze dan de toekomst voorspellen.
Barnsteen noemt men in het Grieks: elektron, en heeft op die manier de naam
gegeven aan ons nieuwe fenomeen: de elektrisch geladen toestand.
112 ELEKTRODYNAMICA
prehistorische naaldbomen.
...........................................................................................................................................................................................................................................
ex
experiment 2
Doel
Aantonen dat door wrijving verschillende
ladingen kunnen ontstaan.
Benodigdheden
• glazen en plastiek staaf
• wollen doek, noppenplastiek of kattenvel
• vliermergbolletje of stukje kurk
• koordje
Werkwijze
1 Hang een vliermerg bolletje of een stukje kurk aan een licht koordje.
2 Wrijf over de plastiek staaf met de wollen doek.
3 Breng de plastiek staaf vervolgens dicht bij het bolletje en noteer bij waarneming 1
wat er gebeurt.
4 Wrijf over de glazen staaf met de noppenplastiek of kattenvel.
5 Breng de glazen staaf vervolgens dicht bij het bolletje en noteer bij waarneming 2
wat er gebeurt.
Waarneming
1 ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Het vliermergbolletje wordt aangetrokken.
2 ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
De glasen staaf trekt het bolletje ook aan.
!!! Besluit
Een gewreven glazen- en plastiek staaf vertonen eenzelfde toestand = de
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Een gewreven staaf vertoont dezelfde ‘elektrisch geladen’ toestand als barnsteen. Maar
is dit steeds dezelfde elektrische geladen toestand of is dit telkens een verschillende
toestand? Dit kan je snel ontdekken met volgend experiment.
ELEKTRODYNAMICA 113
EURE3AH 111-152.indd 113 12/07/10 16:06
ex
experiment 3
Doel
Ontstaan er verschillende soorten ladingen door wrijving?
Benodigdheden
• glazen en plastiek staaf
• wollen doek, noppenplastiek of kattenvel
• vliermergbolletje of stukje kurk
• koordje
Werkwijze
1 Wrijf beide staven op met het juiste doek.
2 Nader het bolletje met de plastiek staaf.
3 Breng daarna gelijktijdig de glazen staaf en de plastic staaf in de buurt van het bolletje.
Waarneming
1 Wat doet het bolletje als de geladen plastiek staaf in de buurt komt?
Het bolletje wordt aangetrokken.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
2 Wat doet het bolletje als de twee geladen staven in de buurt komen?
Het bolletje wordt minder aangetrokken.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!! Besluit
De twee staven vertonen een tegengestelde werking op het bolletje. Zij bezitten blijk-
baar een verschillende elektrisch geladen toestand.
ex
experiment 4
Doel
Onderzoek van de soorten ladingen.
Benodigdheden
• glazen staaf
• 2 plastiek staven
• wollen doek
• noppenplastiek of kattenvel
• koordje
• verschillende andere geladen staven
Werkwijze
1 Hang de plastiek staaf op aan een koord
en maak deze staaf elektrisch geladen.
2 Nader de opgehangen plastiek staaf met
verschillende andere geladen staven.
114 ELEKTRODYNAMICA
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!! Besluit
Plastiek staaf en glazen staaf: .............................................................................................................................................................................................................................................................................................
trekken elkaar aan
Plastiek staaf en plastiek staaf:stoten elkaar af
.......................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!! Samengevat
• Er zijn twee soorten elektrisch geladen toestanden.
De glazen staaf gewreven met een kattenvel: POSITIEF elektrisch geladen.
De plastiek staaf gewreven met een wollen doek: NEGATIEF elektrisch geladen.
• Een positieve en negatieve lading trekken elkaar aan.
Twee positieve of twee negatieve ladingen stoten elkaar af.
proton
....................
neutron
.........................
kern
......................
atoom
.....................
Het atoomodel van Rutherford
De figuur toont het atoommodel van Rutherford. Onze experimenten kun je volledig
verklaren met dit model.
Experimenten hebben aangetoond dat een proton en een elektron een even grote maar
tegengestelde lading hebben. Deze lading noemen we de elementaire lading e.
ELEKTRODYNAMICA 115
EURE3AH 111-152.indd 115 12/07/10 16:06
Elektrisch lading krijgt het symbool Q en drukken we uit in Coulomb C.
ion
Een atoom met meer of minder elektronen als protonen noemen we een ............................................................................ .
Opmerking
Bij het opwrijven van een metalen staaf treedt ook een elektronenoverdracht op zo-
als in de vorige 4 stappen beschreven werd. Maar bij een metaal kunnen de elektronen
echter vrij bewegen en zich verdelen over de staaf. Wanneer je de staaf in je hand houdt,
zullen de elektronen bovendien wegvloeien naar de aarde. Het opladen van een metalen
staaf is op die manier niet of nauwelijks mogelijk.
Wil je een metalen staaf toch elektrisch opladen, dan hou je deze best vast met een
gummi handschoen en zorg je voor een zo laag mogelijke luchtvochtigheid in het lokaal.
!!! Besluit
minder
• Een positief geladen voorwerp heeft ...................................................................................................................... elektronen dan protonen.
• Een negatief geladen voorwerp heeft meer
................................................................................................................... elektronen dan protonen.
116 ELEKTRODYNAMICA
Doel
Onderzoeken hoe verschillende materialen de stroom doorlaten.
Benodigdheden
• batterij (4,5 V) of stroombron
• (gevoelig) lampje of A-meter
• snoeren
• staven van verschillende materialen
Opbouw
materiaal
+ −
Werkwijze
1 Maak volgende schakeling.
2 Plaats achtereenvolgens verschillende materialen tussen de twee polen en controleer
of het lampje brandt. Voorbeelden van materialen die je in de kring kan opnemen zijn:
ijzer, koper, lood, messing, koolstofstift(potloodstift), hout, glas, plastiek, rubber ...
Waarneming
Welke materialen laten de stroom door?
metalen, koolstofstift
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Opmerking: Een lamp is geen nauwkeurige indicator van stroom, gebruik de A-meter
voor betere stroomaanduiding.
!!! Besluit
• Een stof die vrij beweeglijke ladingen bevat noem je een ...............................................................................................................................................
geleider .
• Een stof die geen beweeglijke ladingen bevat noem je een ......................................................................................................................................
niet-geleider
isolator
of .......................................................................................................................................
ELEKTRODYNAMICA 117
EURE3AH 111-152.indd 117 12/07/10 16:06
!!! Leuk om te weten
In metalen kunnen elektronen gemakkelijk
bewegen.
Metalen zijn daarmee zeer geschikt voor elektri-
sche toepassingen. We gebruiken koperdraden
om elektrische verbindingen te maken. In een
computerprocessor worden dunne gouddraden ge-
bruikt als verbinding tussen de chip en de voet
van de processor. De gloeidraad in een gloeilamp
is gemaakt van het metaal wolfraam.
Isolatoren gebruiken we om geleiders af te
schermen. Rond koperen leidingen zit een
kunststof afscherming zodat we de draad kun-
nen vastnemen. Door deze afscherming worden
ook kortsluitingen vermeden.
118 ELEKTRODYNAMICA
Bekijk de figuur hieronder. Wat gebeurt er als je twee vaten met een hoogteverschil in
vloeistof verbindt?
De vloeistof stroomt van het hoogst gevulde naar het laagst gevulde.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Verbonden vaten
ELEKTRODYNAMICA 119
EURE3AH 111-152.indd 119 12/07/10 16:06
2.1.2 Het elektrisch model
Neem twee identieke metalen bollen:
Op bol 1 zet men veel elektronen dicht bij elkaar. Deze elektronen oefenen een grote
(afstotende) kracht uit op elkaar en hebben dus veel potentiële energie. Deze bol 1 is dus
op een hoge elektrische potentiaal. Op bol 2 zet men enkele ladingen zodat deze bol op
een lage potentiaal is. Verbindt men deze bollen met elkaar dan vloeien de elektronen
van de bol 1 op hoge potentiaal naar de bol 2 met een lage potentiaal tot de elektronen
elkaar overal even hard afstoten en de bollen dus op dezelfde potentiaal zijn.
ladingsverschil ladingsverschil
QQ Q Q Q QQ Q Q Q
Q Q Q Q
Q Q Q Q Q Q Q Q
Q 1 Q 2 Q 1 Q 2
Q Q Q Q
Q Q Q Q
Q Q Q Q
QQ Q Q Q Q Q Q elektronenstroom Q Q
120 ELEKTRODYNAMICA
Men kan ervoor zorgen dat het rad blijft draaien door een pomp het water van de lage
kant terug naar boven te laten pompen. Hierdoor krijgt het water weer hoogte en dus
potentiële energie.
Bij een elektrische kring zie je een gelijkaardig fenomeen. Verbind je twee voorwerpen
waarover een elektrische spanning staat, dan blijft de stroom slechts vloeien totdat de
spanning gelijk is aan nul. Bij een elektrische stroomkring kunnen we ook een “pomp”
opnemen die de lading van lage potentiaal terugbrengt naar hoge potentiaal. Zo een
pomp noemen we een spanningsbron.
De gelijkspanningsbron
Symbool
+ −
Gelijkspanningsbron
De wisselspanningsbron
Symbool
Wisselspanningbron
ELEKTRODYNAMICA 121
EURE3AH 111-152.indd 121 12/07/10 16:06
De wisselspanningsbron levert een spanning waarbij de polariteit + en - met een vaste
frequentie wisselt .
220 V
De spanning in een stopcontact is ............................................................ 50
en wisselt ............................................................. maal per seconde.
De elektrische energie
De elektrische spanning U betekent de energie die de bron per lading moet leveren. De
energie kun je daarom berekenen als de spanning maal de lading:
E = ....................
U . ....................
Q
!!! Besluit
• Een spanningsbron is een toestel, dat tussen twee punten een elektrisch spanningsver-
schil opwekt en onderhoudt.
• Een spanningsbron maakt geen lading, ze verplaatst de lading van de ene naar de an-
dere pool.
• Een spanningsbron levert arbeid op de lading en geeft de lading opnieuw energie.
opdracht
o
Teken een stroomkring met spanningsbron en lamp waarop je de elektronenstroom
aanduidt.
e- e-
+ -
122 ELEKTRODYNAMICA
opdracht
o
Teken een stroomkring met spanningsbron en lamp waarop je de conventionele stroom-
zin aanduidt.
+ -
ELEKTRODYNAMICA 123
EURE3AH 111-152.indd 123 6/08/10 17:27
!!! Samengevat
• Elektronen bewegen van de - kant naar de + kant.
De fysische stroom gaat van - naar +.
• Volgens een vroegere afspraak(conventie) heeft men de stroomzin gedefinieerd van +
naar -.
De conventionele stroomzin gaat van + naar -.
• Vanaf nu zullen we enkel nog de conventionele stroomzin gebruiken.
2.5.1 Voltmeter
De elektrische spanning tussen twee punten meet je met een voltmeter.
Een voltmeter wordt parallel met de verbruiker geschakeld waarover je de spanning wilt me-
ten. Door een voltmeter vloeit geen stroom vanwege zijn grote inwendige weerstand.
V opdracht
o
Teken hieronder een stroomkring met een gelijkspan-
ningsbron, lampje en een voltmeter.
+ -
124 ELEKTRODYNAMICA
A opdracht
o
Teken hieronder een stroomkring met een gelijkspan-
ningsbron, lampje en een ampèremeter
!!! Praktische aansluiting van de ampèremeter in een
stroomkring
Je steekt eerst de draden in de multimeter die je gaat gebruiken als ampèremeter.
Je neemt de zwarte draad en steekt deze in de aansluiting op de ampèremeter met aandui-
ding COM (de neutrale of negatieve pool).
De rode draad steek je in de aansluiting met aanduiding A (de positieve pool).
ELEKTRODYNAMICA 125
EURE3AH 111-152.indd 125 12/07/10 16:06
2.6 Oefeningen
1 In de stroomkring staan 2 ampèremeters in serie met een lamp. Geven deze ampère-
meters 1 en 2 dezelfde stroomsterkte aan? Verklaar je antwoord.
Ja.
..................................................................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................................................................
A
1 lampjes op identieke wijze.
..................................................................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................................................................
A 2 ..................................................................................................................................................................................................................
3
A
a b
A V
X JUIST JUIST
FOUT X FOUT
c d
V A
X JUIST X JUIST
FOUT FOUT
126 ELEKTRODYNAMICA
ex
experiment 1
Doel
• Het bepalen van het verband tussen U en I
• Het leren gebruiken van de multimeter als volt- en ampèremeter
Benodigdheden
• 2 multimeters
• spanningsbron
• verbruiker: een weerstandsdraad of een staafweerstand
• verbindingssnoeren
Opbouw
Werkwijze
1 Bouw de schakeling volgens bovenstaand schema.
2 Plaats de multimeters met de juiste instelling in de kring.
3 Leg een spanning aan van 1,0 V tot 6,0 V in stappen van 1 V. Let op de maximaal toe-
gelaten stroomsterkte.
4 Schrijf het resultaat van meting in de tabel.
5 Teken de resultaten in de grafiek.
6 Noteer een besluit bij de gemeten waarden.
7 Bereken in de laatste kolom de verhouding van U op I.
ELEKTRODYNAMICA 127
EURE3AH 111-152.indd 127 12/07/10 16:06
Meting (fictief)
Grafiek
I(A)
0,5
0,4 +
+
0,3
+
0,2 +
+
0,1
+
!!! Besluit
Een rechte door oorsprong.
• Welke vorm heeft de grafiek? ......................................................................................................................................................................................................................................................................................
U en I zijn recht evenredig.
• Wat betekent dit voor U en I? .....................................................................................................................................................................................................................................................................................
• Wat kun je zeggen over de verhouding U ? ...................................................................................................................................................................................................................
De verhouding U/I is constant.
I
• Bereken deze constante in de laatste kolom van de tabel.
128 ELEKTRODYNAMICA
!!! Definitie
De elektrische weerstand is de verhouding van de spanning U en de stroomsterkte I.
U
R=
I
De weerstand van een elektrisch element is een maat voor de hinder die de elektrische
stroom ondervindt om door dit element te bewegen. Geleiders hebben een kleine weer-
stand en isolatoren hebben een zeer grote weerstand.
ELEKTRODYNAMICA 129
EURE3AH 111-152.indd 129 12/07/10 16:06
3.4 Oefeningen
1 Je sluit een broodrooster aan op het stopcontact met 230 V. Om het toestel te con-
troleren op zijn werking meet je de stroomsterkte I = 4,6 A. Hoe groot is de weer-
stand van het toestel?
U = 230 V
Gegeven: .....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
I = 4,6 A
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
R
Gevraagd: .................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
U 230 V
Oplossing: ...............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
R= = = 50
I 4,6 A
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
3.5.1 De serieschakeling
In een serieschakeling worden de weerstanden achter elkaar geschakeld (in serie). Daar-
door loopt door alle seriegeschakelde weerstanden dezelfde stroom. De spanning ver-
deelt zich over de verschillende weerstanden afhankelijk van hun waarden.
130 ELEKTRODYNAMICA
ex
experiment 1
Doel
• Het bepalen van de weerstand van een aantal seriegeschakelde weerstanden.
• Het leren gebruiken van de multimeter als volt- en ampère- en ohmmeter.
Benodigdheden
• 2 multimeters
• spanningsbron
• 3 verbruikers
• verbindingssnoeren
Werkwijze
1 Bepaal met de multimeter (als ohmmeter) de weerstand van elk van de 3 verbruikers.
2 Bouw de schakeling volgens het schema van vorige bladzijde.
3 Schakel de ampèremeter op de juiste manier in de kring.
4 Schakel de voltmeter over de drie weerstanden.
5 Leg een spanning aan van ongeveer 6,0 V.
6 Meet de spanning U over de weerstanden, meet de stroom I in de kring.
7 Bereken de totale weerstand van de drie weerstanden.
8 Noteer een besluit bij de gemeten waarden.
Meting
Afzonderlijke weerstanden: (fictief)
weerstand waarde
R1 10
R2 20
R3 50
ELEKTRODYNAMICA 131
EURE3AH 111-152.indd 131 12/07/10 16:06
Berekening van de vervangweerstand
!!! Besluit
De som van de drie weerstanden is gelijk aan de weerstand van de ganse groep.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!! Samengevat
• De weerstand die een groep weerstanden vervangt, waarbij de stroomsterkte en span-
ning in de hoofdkring gelijk blijven, noemen we de vervangweerstand.
• De vervangweerstand bij een serieschakeling heeft als waarde de som van de weer-
standen:
Rv = R1 + R2 + R3 + ...
• Bij een serieschakeling geldt:
I = I1 = I2 = I3 = ...
U = U1 + U2 + U3 + ...
3.5.2 De parallelschakeling
In een parallelschakeling worden de weerstanden naast elkaar geschakeld (parallel). Daar-
door krijgen alle parallelgeschakelde weerstanden dezelfde spanning. De stroom ver-
deelt zich over de verschillende weerstanden afhankelijk van hun waarden.
“De spanning over elke weerstand is gelijk, de stroom verdeelt zich in het vertakkingspunt.”
I1 + I2 + I3 + ...
I = ...................................................................................................................................................................................................................................
U1 = U2 = U3 = ...
U = ..............................................................................................................................................................................................................................
132 ELEKTRODYNAMICA
Benodigdheden
• 2 multimeters
• spanningsbron
• 2 verbruikers
• verbindingssnoeren
Werkwijze
1 Bepaal met de multimeter (ohmmeter) de weerstand van elk van de 2 verbruikers.
2 Bouw de schakeling van vorige pagina na.
3 Plaats de multimeter(ampèremeter) in serie met de bron.
4 Schakel de multimeter(voltmeter) over de twee weerstanden.
5 Meet bij 6,0 V de stroom in de kring.
1
6 Bereken de weerstand van de groep weerstanden en bereken telkens ook .
R
7 Noteer een besluit bij de gemeten waarden.
Meting
Afzonderlijke weerstanden:
1
weerstand waarde R (Ω ) waarde
R
R1 20 0,050 1/
R2 50 0,020 1/
!!! Besluit
Bij de parallelschakeling voldoet de vervangweerstand aan de formule
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
1 1 1
= + + ...
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Rv R1 R2
!!! Samengevat
• De waarde van de vervangweerstand bij een parallelschakeling kunnen we berekenen
met volgende formule:
1 1 1
= +
Rv R1 R2
• Bij een parallelschakeling geldt:
U = U1 = U2 = U3 = ...
I = I1 + I2 + I3 + ...
ELEKTRODYNAMICA 133
EURE3AH 111-152.indd 133 12/07/10 16:06
!!! Leuk om te weten
De stopcontacten in een huis hebben allemaal dezelfde
wisselspanning van 230 V. Dit wijst erop dat alle elek-
trische toestellen in huis parallel geschakeld worden.
Uit de gevonden formule kun je afleiden dat de totale
weerstand kleiner wordt naarmate er meer weerstan-
den parallel geschakeld worden. En minder weerstand
betekent een grote stroom. Het stroomnet in huis wordt
daarom opgedeeld in verschillende delen of kringen
die elk aangesloten zijn op een aparte zekering. Zo
stelt het AREI (Algemeen reglement op de elektrische
installaties) dat een kring met stopcontacten een zeke-
ring moet hebben van 20 A en maximaal 8 enkelvou-
dige of meervoudige stopcontacten mag bevatten.
Automatische zekering
3.6 Oefeningen
1 Teken de schakeling van twee weerstanden van 12 Ω en 36 Ω, die in serie aangesloten
zijn op een spanningsbron van 6 V.
12 36
6,0 V
48
134 ELEKTRODYNAMICA
36
6,0 V
3 De lichtschakelaar aan de buitenzijde van een afgesloten ruimte heeft dikwijls een
verklikkerlampje dat brandt als schakelaar aan staat en de lamp brandt.
Teken in onderstaand schema het verklikkerlampje. Denk na hoe dit lampje gescha-
keld wordt bij de schakelaar.
230 V~
1 A
1 ..................................................................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................................................................
2 A
2
..................................................................................................................................................................................................................
V
2
V1 : ..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Onveranderd.
A1 : ..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Onveranderd.
V2 : ..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Onveranderd.
A2 : ..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Deze wordt nul.
ELEKTRODYNAMICA 135
EURE3AH 111-152.indd 135 12/07/10 16:06
4 Vermogen en
energie
4.1 Energieomzetting in een elektrisch toestel
Tijdens de les natuurwetenschappen van vorig jaar heb je geleerd wat energie is.
de mogelijkheid hebben om arbeid te leveren.
Energie is ................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Vraag 1
Welke energieomzettingen hebben er plaats in een gloeilamp?
Elektrische energie wordt lichtenergie
................................................................................................................................................................................................................
en warmte energie.
................................................................................................................................................................................................................
!!! Besluit
licht en warmte.
In een gloeilamp wordt elektrische energie omgezet in ...................................................................................................................................................................
................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................. .
Vraag 2
Welke energieomzetting gebeurt er in een strijkijzer?
Elektrische energie wordt warmte.
................................................................................................................................................................................................................
................................................................................................................................................................................................................
Vraag 3
Welke energieomzetting gebeurt in een haardroger?
Elektrische energie wordt warmte en
...........................................................................................................................................................................................................................................................................................
bewegingsenergie.
136 ELEKTRODYNAMICA
4.2 Vermogen
Het vermogen van een toestel bepaalt hoeveel elektrische energie er verbruikt wordt
per tijdseenheid. Vorig jaar heb je het vermogen gedefinieerd als
energie E
vermogen = of P = (1)
tijdsduur Dt
De elektrische energie die in een elektrisch toestel wordt omgezet is afkomstig van de
spanningbron.
Deze spanningsbron levert een energie E = Q.U (2) zoals je in punt 2.3 gezien hebt.
Neem de formules (1) en (2) samen:
E
(1) P = en (2) E = Q.U
Dt
Q.U
(3)
..............................
P =
t
Q
..............................
Dt
t
..............................
U.I
P = ..............................
ELEKTRODYNAMICA 137
EURE3AH 111-152.indd 137 12/07/10 16:06
!!! Besluit
Het verbruikte vermogen van een toestel is gelijk aan de spanning vermenigvuldigd met
de stroomsterkte.
P= U
............................. I
• .............................
Opmerking
Het kan zeer nuttig zijn om deze formule van het vermogen uit te drukken in functie
van de weerstand. Daarvoor maken we gebruik van de wet van Ohm .
Het vermogen in functie van U en R:
U . .............................
R= I
U = ............................. R
I
P = I2 . R
.................................................................
P = U.I
U U
..............................
R= I = ..
I U2
R
..............................................................
.............................. P =
R
...............................................................
P = U.I
Leuk om te weten
Het vermogen van enkele elektrische toestellen:
toestel vermogen
gloeilamp 25 tot 100 W
energiespaarlampen 6 tot 20 W
computer 350 W
stofzuiger ...............................................................
138 ELEKTRODYNAMICA
1000
1 kWh = ............................................... 1000 J/s . ...............................................
. ............................................... 3600 s
3 600 000
= ............................................................................................................................................................ J
Elektriciteitsmeter
Je ontdekt dat 1 kWh een maat is voor de energie. Hoeveel 1 kWh kost hangt af van de
elektriciteitsleverancier en het leveringscontract. Het gewone tarief is ongeveer € 0,20
per kWh.
ELEKTRODYNAMICA 139
EURE3AH 111-152.indd 139 12/07/10 16:07
Op de elektriciteitsmarkt zijn verschillende spelers actief:
A Elektriciteitsproducenten
Kerncentrale
............................................................................................................................................................................................................. Fotovoltaïsche panelen
.............................................................................................................................................................................................................
Klassieke centrale
............................................................................................................................................................................................................. Biogasinstallatie
.............................................................................................................................................................................................................
Waterkrachtcentrale
............................................................................................................................................................................................................. Windmolen
.............................................................................................................................................................................................................
140 ELEKTRODYNAMICA
C Elektriciteitsverkoper
Zoek op bij wie je ouders de elektriciteit aankopen en zoek nog enkele andere bekende
elektriciteitsverkopers:
• ...............................................................................................................
Luminus • ...............................................................................................................
Nuon
• ...............................................................................................................
Essent • ...............................................................................................................
Ecopower
B Dag- en nachttarief: De meter bestaat uit twee delen die het verbruik meten in
vastgestelde periodes. De dagmeter meet het verbruik elke werkdag van 7.00 u
tot 21.00 u of 22.00 u. De nachtmeter meet gedurende de andere tijdsperiodes. Het
overschakelen tussen dag en nachttarief gebeurt automatisch via een signaal
van de leverancier.
C Nachttarief: Het verbruik is enkel mogelijk van 21.00 u of 22.00 u tot 7.00 u en
in de weekends.
ELEKTRODYNAMICA 141
EURE3AH 111-152.indd 141 12/07/10 16:07
Toepassing
Nemen we als voorbeeld een gewoon huisgezin. De elektriciteitsmeter is een tweevou-
dige meter met dag- en nachtteller. Over een periode van 1 jaar meet de dagteller een
verbruik van 4 500 kWh en de nachtteller 1 300 kWh.
Het gezin wil zijn elektriciteit kopen bij een firma die 3 jaar prijsgarantie geeft. Zij von-
den drie firma’s die hieraan voldoen: NuNu, SeSe en Illusie. Het transport is voor alle drie
de leveranciers hetzelfde.
Bereken voor dit gezin de kostprijs van de vaste vergoeding en kostprijs van het elektri-
citeitsverbruik met inbegrip van de transportkosten.
NuNu
Welke firma komt hier als goedkoopste leverancier naar voren? ...........................................................................................................................
Opmerking
We moeten hierbij opmerken dat op de factuur van de elektriciteitsverkoper er nog ver-
schillende andere kosten worden aangerekend.
142 ELEKTRODYNAMICA
P = U. I
.
U2
P = I2. R of P=
R
. .
C E
lektrische energie wordt gemeten in kWh.
(P=
W
t
fi W=P. t
)
4.5 Het joule effect
ex
experiment
Doel
Het doel van dit experiment is het verband bepalen tussen de stroomsterkte, de span-
ning en de weerstand van een verwarmingstoestel enerzijds en het geleverde vermogen
anderzijds.
Benodigdheden
• calorimeter met ingebouwd
verwarmingstoestel
• 200 g water
• thermometer
• volt en ampèremeter
• snoeren
• chronometer
• spanningsbron
Opstelling
ELEKTRODYNAMICA 143
EURE3AH 111-152.indd 143 12/07/10 16:07
Werkwijze
1 Voeg de 200 g water in de calorimeter.
2 Sluit de weerstandsdraad aan op de spanningsbron.
3 Schakel de volt en ampèremeter in de kring.
4 Meet de begintemperatuur van het water.
5 Leg gedurende 15 minuten een elektrische spanning aan van 12 V.
6 Zorg ervoor dat tijdens het experiment de stroomsterkte op dezelfde waarde blijft.
Roer af en toe in het water.
7 Meet na de 15 minuten de temperatuur van het water.
Meting
• Begintemperatuur b
19
: ........................................................................ °C 292
Tb = ........................................................................ K
• Eindtemperatuur e
40
: ........................................................................ °C 313
Te = ........................................................................ K
15
• Tijdsduur: t = ........................................................................ 900
minuten = ........................................................................ s
12 V
• Spanning: U = ........................................................................
1,6 A
• Stroomsterkte: I =........................................................................
Berekening
Gegeven: 1 kg water heeft 4 186 J nodig om 1°C op te warmen.
1,76 • 104
= ................................................................................................................................................................ J
12 V
E = ........................................................................ . ........................................................................
1,6 A . ........................................................................
900 s
1,73 • 104
= ................................................................................................................................................................ J
!!! Besluit
De energie afgegeven door de elektrische stroom is gelijk aan de warmte van
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
het water.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
E =E
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
el warmte
U • I • Dt = m • c • DT
144 ELEKTRODYNAMICA
2 Op het label van een broodsnijmachine staat aangegeven dat dit toestel een vermo-
gen heeft van 80 W.
Bereken de stroomsterkte als we dit toestel aansluiten op 230 V.
Geg.: P = 80 W en U = 230 V
..................................................................................................................................................................................................
Gevr.: I
..................................................................................................................................................................................................
P 80W
Opl.: I = = = 0,35 A
..................................................................................................................................................................................................
U 230 V
Hoe groot is de weerstand van dit toestel?
Geg.: P = 80 W U = 230 V
..................................................................................................................................................................................................
Gevr.: R
..................................................................................................................................................................................................
U2 U2
Opl.: P = ⇒R= = 6,6 . 102 W
..................................................................................................................................................................................................
3 Een computer heeft een vermogen van 350 W. Hoeveel kost een uur werken met de
computer als 1kWh ongeveer € 0,20 kost?
prijs euro
Geg.: P = 350 W Dt = 1 h = 3600 s = 0,20
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
kwh kwh
Gevr.: Prijs
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
euro
Opl.: prijs = 0,350 kwh • 0,20 = 0,070 euro.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
kwh
4 De kookplaten van een elektrisch fornuis hebben samen een vermogen van 6500 W.
Deze kookplaten worden op een aparte stroomlijn aangesloten in de zekeringenkast.
Hoe groot moet de zekering minimaal zijn opdat deze het volle vermogen kan doorla-
ten?
Geg.: P = 6500 W U = 230 V
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Gevr.: I
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
P 6500 W
Opl.: I = = = 28,3 A
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
U 230 V
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Gevr.: I
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
P 35 W
Opl.: I = = = 2,9 A
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
U 12 V
ELEKTRODYNAMICA 145
EURE3AH 111-152.indd 145 6/08/10 17:27
5 Hoe gaan we veilig
om met elektriciteit?
Weet je dat een elektrisch defect of foutief gebruik de oorzaak is van 1 op de 3 branden.
• Overbelasting van elektrische kabels
• Kortsluiting ten gevolge van slecht geïsoleerde draden
• Defecte stopcontacten die leiden tot een abnormale weerstand en opwarming
146 ELEKTRODYNAMICA
5.2 Veiligheidstoestellen
In een elektrische installatie van een woning worden er twee soorten veiligheidstoestel-
len voorzien.
Automatische zekering 16 A
In welke omstandigheden kan de stroom te sterk oplopen? Zoek enkele voorbeelden die
je misschien zelf meegemaakt hebt of veroorzaakt hebt.
Kortsluiting
................................................................................................................................................................................................................
ELEKTRODYNAMICA 147
EURE3AH 111-152.indd 147 12/07/10 16:07
!!! Besluit
te grote stroomsterkte.
Een zekering beschermt een kring voor ................................................................................................................................................................................................................................................
5.2.2 De differentieelschakelaar
Wordt ook de aardlekschakelaar of verliesstroomschakelaar genoemd.
Differentieelschakelaar
Volgens het AREI moet de volledige elektrische installatie beveiligd zijn met een diffe-
rentieelschakelaar van 300 mA.
Wat is de functie van deze differentieelschakelaar?
De stroomsterkte in de 2 draden van een installatie is normaal gelijk. Door een
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
defect kan er stroom wegvloeien naar de wand en de omgeving. Bij een verschil
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
wegvloeit.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!! Besluit
Een onrechtstreeks contact met
differentieelschakelaar beschermt de mens voor ...............................................................................................................................................................................
lekstromen en tegen rechtstreeks contact met het stroomnet.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
148 ELEKTRODYNAMICA
slechte
isolatie
smelt- stopcontact metalen
veiligheid omhulsel
aarding in
distributiepost
Werking van de aarding Aarding
In vele elektrische toestellen wordt de buitenzijde van het toestel verbonden met de
aarding. Waarom?
Dan zal de spanning die ontstaat bij een defect of lekstroom gereduceerd
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
!!! Besluit
De defecten en de daaruit volgende
aarding beschermt de mens voor ...............................................................................................................................................................................................................................................................
gevaarlijke spanningen voor de mens.
ELEKTRODYNAMICA 149
EURE3AH 111-152.indd 149 12/07/10 16:07
Duid in dit schema de volgende delen aan:
schakelaar, stopcontact, lichtpunt, zekering 20 A, differentieelschakelaar 300 mA, diffe-
rentieelschakelaar 30 mA.
16A
A 1 2 3 4 5
leefruimte, slaapkamer en keuken
kabel VVB 3x1.5
schakelaar
3
20A lichtpunt
B 1 2 3 4 5 6
leefruimte en slaapkamer
kabel VVB 3x2.5
20A stopcontact
C 1 2 3 4 5
keuken
kabel VVB 3x2.5
VOB 4x10
zekering
20A
D keuken
D300
E terras
kabel EXVB 3x1.5
wasplaats
kabel CRVB 3x2.5
150 ELEKTRODYNAMICA
ELEKTRODYNAMICA 151
EURE3AH 111-152.indd 151 12/07/10 16:07
152 ELEKTRODYNAMICA