Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 152

Eureka!

Natuur wetenschappen voor ST W


Auteurs: R . Berckmoes, M. Dirkx,
P. Maesen, M. Sanne
Oplossingen

A 3
EURE3AH 1-40.indd 1
Plantyn

12/07/10 14:57
Plantyn ontwikkelt en verspreidt leermiddelen voor het basisonderwijs, het
secundair onderwijs, het hoger en het wetenschappelijk onderwijs en het
volwassenenonderwijs. Daarnaast geeft Plantyn ook publicaties uit over
schoolmanagement, leerlingenbegeleiding, personeelsbeleid voor het on-
derwijs en didactische ondersteuning van leerkrachten en educatief materi-
aal voor de thuismarkt. De uitgeverij is zowel in het Nederlandstalige als in
het Franstalige landsgedeelte actief.
Doorheen al onze activiteiten streven we ernaar om maximale kansen te
bieden aan alle lerenden, rekening houdend met de individuele situatie en
interesses, en willen we ertoe bijdragen dat leerkrachten in optimale om-
standigheden kunnen werken. Het is immers onze overtuiging dat leren op
een eigentijdse en aangename manier kan, wat tot uiting komt in onze slo-
gan “’t leren is mooi”.

Plantyn maakt deel uit van de educatieve uitgeefgroep “Infinitas learning”.

Plantyn
Adres: Motstraat 32, 2800 Mechelen
Telefoon: 015 36 36 36
Fax: 015 36 36 37
E-mail: klantendienst@plantyn.com
Website: www.plantyn.com

Auteurs: R. Berckmoes
M. Dirkx
P. Maesen
M. Sanne

Ontwerp binnenwerk en omslag: La Bel - Oudenaarde


Opmaak binnenwerk en omslag: Vrijdag Grafis - Schilde
Omslagillustratie: Van Parys Media - Brussel
Cartoons: Stefaan Provijn-Sint-Martens-Latem
 NUR 128
© Plantyn N.V., Mechelen, België
Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen
mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder de uitdrukkelijke
voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.

ISBN 978-90-301-9756-0 D2010/0032/874

EURE3AH 1-40.indd 2 12/07/10 14:57


INHOUD
Thema 1 Stofwisseling 7

1 Celleer 8

1.1 De cel, ‘bouwsteentje’ van organismen 8


1.2 Elektronenmicroscopische structuur van een plantaardige cel 11
1.3 Elektronenmicroscopische structuur van een dierlijke cel 12
1.4 Begrenzing van de cel 14
1.4.1 Celmembraan 14
1.4.2 Celwand 15
1.5 Celinhoud 15
1.5.1 Cytoplasma 15
1.5.2 Celorganellen 15
1.6 Prokaryote en eukaryote cellen 21
1.7 Cellen verenigen zich in grotere structuren 25
1.7.1 Cellen vormen weefsels 25
1.7.2 Weefsels vormen organen 25
1.7.3 Organen vormen stelsels 26
1.7.4 Stelsels vormen een organisme 26

2 Stofwisseling tussen cel en milieu 29


2.1 Passief transport 29
2.1.1 Diffusie 29
2.1.2 Osmose 30
2.1.3 Plasmolyse en deplasmolyse 33
2.2 Actief transport 34
2.2.1 Actief transport 34
2.2.2 Endocytose 34
2.2.3 Pinocytose 35
2.2.4 Fagocytose 35
2.2.5 Exocytose 35
2.2.6 Oefeningen 37

inhoud  3
EURE3AH 1-40.indd 3 12/07/10 14:57
Thema 2 Koolstofchemie 41

1 Koolstofchemie of organische chemie 42

2 Wat je al weet 43


2.1 Het begrip ‘organische stof’ 43
2.2 Koolstof, de witte raaf onder de elementen 44
2.3 Begrip covalente binding 44

3 Molecuulstructuur van koolstofverbindingen 45


3.1 Voorstellingswijzen van de molecuulstructuur 45
3.2 De koolstofstructuur heeft veel verschillen 47
3.2.1 De koolwaterstoffen 47
3.2.2 Heteroatomen en functionele groepen 47
3.2.3 Schuiven met koolstofatomen en bindingselektronen 47
3.3 Benzeenstructuur 49
3.3.1 Benzeen 49
3.3.2 Aromatische koolwaterstoffen 50
3.4 Macromoleculen 52
3.4.1 Natuurlijke macromoleculen 52
3.4.2 Synthetische macromoleculen 53
3.4.3 Synthetische macromoleculen in ons dagelijks leven 53

4 Functionele groepen en stofklassen 56


4.1 Functionele groep van een koolstofverbinding 56
4.2 Indeling van organische stoffen 57
4.3 Organische stoffen herkennen 58

5 Eigenschappen en naam van organische stoffen 61


5.1 Alkanen 61
5.1.1 Voorstelling van de acyclische alkanen 61
5.1.2 Naamvorming 62
5.1.3 Isomeren 64
5.1.4 Eigenschappen van alkanen 65
5.1.5 Oefeningen 67
5.2 Alkanen en alkynen, de onverzadigde koolwaterstoffen 70

4  inhoud

EURE3AH 1-40.indd 4 12/07/10 14:57


5.2.1 Voorstelling van de acyclische alkenen en alkynen 70
5.2.2 Naamvorming 71
5.2.3 Isomeren 72
5.2.4 Eigenschappen 73
5.2.5 Oefeningen 75
5.3 Cyclische koolwaterstoffen 77
5.3.1 Naamgeving 77
5.4 Alcoholen 78
5.4.1 Inleiding 78
5.4.2 Isomeren van alcoholen 78
5.4.3 Meerwaardige alcoholen en fenolen 79
5.4.4 Chemische eigenschappen van ethanol 82
5.4.5 Oefeningen 83
5.5 Ethers 85
5.5.1 Inleiding 85
5.5.2 Naamvorming 85
5.5.3 Oefeningen 86
5.6 Aldehyden en ketonen 87
5.6.1 Twee stoffen in de kijker 87
5.6.2 Vorming van aldehyden en ketonen 88
5.6.3 Naamgeving 89
5.6.4 Oefeningen 89
5.7 Alkaanzuren (carbonzuren) 91
5.7.1 Wat je al weet 91
5.7.2 Toepassingen 92
5.7.3 Chemische eigenschappen 94
5.7.4 Oefeningen 95
5.8 Esters 96
5.8.1 Esters zijn geurstoffen 97
5.8.2 Opbouw van een ester 97
5.8.3 Naamgeving 98
5.8.4 Oefeningen 98
5.9 Aminen 99
5.9.1 Structurele indeling 99
5.9.2 Naamgeving 100
5.9.3 Aminozuren 100
5.9.4 Eigenschappen van aminen 101
5.9.5 Oefeningen 101

6 Eigenschappen van organische verbindingen 103


6.1 Aggregatietoestand en kookpunt 103
6.2 Normaal voorkomen van organische stoffen 104
6.3 Oplosbaarheid van koolstofverbindingen 105

7 Leerhulp bij de naamgeving van koolstofverbindingen 107

inhoud  5
EURE3AH 1-40.indd 5 12/07/10 14:57
Thema 3 Elektrodynamica 111

1 Elektrische lading 112

1.1 De elektrisch geladen toestand 112


1.2 Hoe ontstaat de elektrisch geladen toestand? Atoombouw 115
1.3 Geleiders en niet-geleiders 117

2 Elektrische stroom en spanning 119

2.1 Elektrische spanning U 119


2.1.1 Het watermodel 119
2.1.2 Het elektrisch model 120
2.2 Elektrische stroom en elektrische stroomsterkte I 120
2.3 Spanningsbron 121
2.4 Conventionele stroomzin 122
2.5 Meten van elektrische spanning en stroom 124
2.5.1 Voltmeter 124
2.5.2 Ampèremeter 125
2.6 Oefeningen 126

3 Elektrische weerstand. Wet van Ohm 127

3.1 Verband tussen U en I 127


3.2 Elektrische weerstand 129
3.3 Wet van Ohm 129
3.4 Oefeningen 130
3.5 Schakelen van weerstanden 130
3.5.1 De serieschakeling 130
3.5.2 De parallelschakeling 132
3.6 Oefeningen 134

4 Vermogen en energie 136

4.1 Energieomzetting in een elektrisch toestel 136


4.2 Vermogen 137
4.3 Wat is 1 kWh? 139
4.4 Hoeveel kost elektrische energie? Kiezen we voor dag- en nachttarief? 139
4.5 Het joule effect 143
4.6 Oefeningen 145

5 Hoe gaan we veilig om met elektriciteit? 146

5.1 Een elektrische installatie in een woonhuis 146


5.2 Veiligheidstoestellen 147
5.2.1 De maximumstroom beveiliging of zekering 147
5.2.2 De differentieelschakelaar 148
5.3 De aarding 149

6  inhoud

EURE3AH 1-40.indd 6 12/07/10 14:57


Thema 1
STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 7 12/07/10 14:57


1 CELLEER
1.1 De cel, ‘bouwsteentje’ van organismen

Microscopische waarnemingen
Wil je cellen bestuderen dan moet je een micros-
coop gebruiken. Bij microscopie is het oplossend
vermogen een belangrijk begrip. Hieruit is ook de
kwaliteit van de lens (en je toestel!) af te leiden.
Het oplossend vermogen (O.V.) van een lens is de
kleinste afstand tussen 2 punten die je nog net als
2 punten kan zien. Het oplossend vermogen van
ons oog is 70 µm, bij een lichtmicroscoop is dit
0,2 µm. Stel dat je 2 aparte deeltjes, die dichter dan
0,2 µm bij elkaar liggen, met een lichtmicroscoop
bekijkt dan zie je dit als één geheel. Hiermee moet
je altijd rekening houden bij je waarnemingen.
Een elektronenmicroscoop heeft een oplossend
vermogen van 0,2 nm
(1 µm = 10-6 m; 1 nm = 10-9 m).

Opmerking
Op de voorwerplens van de microscoop staan
meestal enkele getalwaarden.
bv. 40/0,65. Het eerste getal geeft je de vergroting
van de lens, het tweede getal is het oplossend ver-
mogen.

De figuur geeft de gebieden aan die je met of zon-


der microscoop kan waarnemen. 1

Leuk om te weten
We herhalen nog eens de delen van een  
lichtmicroscoop.
2
oculair/ooglens
1 = ................................................................................................................................................................................. 3
4
revolverkop
2 = ................................................................................................................................................................................
3 = objectief/voorwerplens
................................................................................................................................................................................
6
5
voorwerptafel
4 = ................................................................................................................................................................................
lichtbron
5 = ................................................................................................................................................................................
macrostelselschroef
6 = ................................................................................................................................................................................

8  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 8 12/07/10 14:57


Werking van elektronenmicroscoop
Met de elektronenmicroscoop kun je structuren waarnemen die met een licht-
microscoop niet te zien zijn, dit noemt men de submicroscopische structuur. Wil
je dus nog meer details bekijken dan heb je een elektronenmicroscoop nodig.
Hierbij gebruikt men elektronenstralen in plaats van lichtstralen. De golflengte
bij een elektronenmicroscoop is ongeveer 700 maal kleiner. De preparaten moeten
speciaal gemaakt worden. Ze zijn veel dunner en moeten watervrij zijn. De aan-
wezigheid van waterdruppels zou de stralengang verstoren waardoor een ‘mistig’
beeld ontstaat. Om het beeld te vergroten worden ringvormige magneten ge-
bruikt in plaats van de lenzen in een lichtmicroscoop. Het beeld krijg je op een
beeldscherm.
lichtbron elektronenbron
Volgende figuur vergelijkt de
lichtmicroscoop met een elektro-
condensorlens condensormagneet
nenmicroscoop

object object

ex
experiment
objectieflens objectiefmagneet

Microscopisch onderzoek
van cellen oculair lens oculair magneet

Probleemstelling beeld beeld


Welke gemeenschappelijke basis- oog beeldscherm
structuur vinden we bij cellen?
Hoe verschillen cellen volgens hun taak?

Benodigdheden
• microscoop + microscopiemateriaal + schrijfgerei
• materiaal dat onderzocht kan worden:
- ajuinvliescellen (gekleurd met lugol)
- aardappelweefsel (ongekleurd en gekleurd met lugol)
- tomatenvruchtvlees
- waterpestblaadjes
- mosblaadjes
- bruine ajuinrokken
- wangepitheelcellen (gekleurd met methyleenblauw)

Werkwijze
1 Gebruik een zuiver en ontvet draagglas en breng er een druppel water op aan.
2 Breng een klein beetje cellen of weefsel in de druppel.
3 Leg een dekglaasje op het preparaat, probeer hierbij luchtbellen te vermijden.
4 Neem overtollig water weg met absorberend papier.
5 Indien nodig breng de kleurstof aan voor het afsluiten met een dekglas.
6 Bekijk het preparaat met de kleinste vergroting, stel scherp en kies eventueel een
grotere vergroting.
7 Vergelijk de grootte van de bestudeerde cellen.
8 Schets enkele cellen (met potlood!) en benoem de delen die je herkent.
9 Schrijf bij elke schets de vergroting waarbij je werkt.
10 Met een microscoop werken vraagt geduld en precisie!

STOFWISSELING  9
EURE3AH 1-40.indd 9 12/07/10 14:57
naam: ajuinvliescellen verg: 400
_______ X naam: wangepitheelcellen verg: 400
_______ X

celwand celmembraan
celkern
cytoplasma
celkern
cytoplasma

naam: tomatenmoes verg: 400


_______ X naam: waterpest verg: 400
_______ X

celwand

celwand
celkern
chloroplast in
cytoplasma
chromoplast
(bewegen door
de stroming in
het cytoplasma!)

naam: aardappelweefsel verg: 400


_______ X naam: mos blad verg: 400
_______ X

celwand

chloroplast

ongekleurd gekleurd
(gelaagde structuur)

10  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 10 6/08/10 17:19


Bespreking
Bij je waarnemingen stel je vast dat de kleinste eenheid meestal de ‘cel’ is. De cellen zien
er transparant uit maar zijn niet altijd identiek en hebben een 3D-structuur. Planten-
cellen zijn meestal iets groter dan dierlijke cellen. Plantencellen hebben een diameter
tussen 10 en 100 µm en dierlijke cellen tussen 10 en 30 µm. Bij een plantencel zie je het
cytoplasma, celkern en celwand. Bij de dierlijke cel zie je geen celwand. De celkern bevat
binnen het kernmembraan een kernplasma met 1 of 2 kernlichaampjes. Het vloeibare
deel van de cel is het cytoplasma, dit zit rond de kern. In het cytoplasma kun je korrelige
deeltjes zien, de plastiden. Chloroplasten (bladgroenkorrels), chromoplasten en leuko-
plasten zijn plastiden die je in een plantencel kan waarnemen.
De chromoplasten bevatten pigmenten of kleurstoffen (oranje, rood of geel) zoals in
rijpe tomaten. Chloroplasten of bladgroenkorrels zie je duidelijk bij een waterpest- of
mosblaadje. Leukoplasten zie je onder andere in aardappelweefsel. Ze bevatten zetmeel.
Soms is in het cytoplasma een blaasje of vacuole zichtbaar. Deze is gevuld met vocht
waarin kleurstoffen (flavonen en anthocyanen) voorkomen. De celkern zit altijd buiten
de vacuole. In sommige cellen kun je kristallen zien, bv. oxalaatkristallen in de bruine rok
van een ui.
Bij een dierlijke cel zie je geen celwand en plastiden. De vacuolen zijn bovendien weinig
opvallend. Het buitenste laagje is het celmembraan. Dit celmembraan ligt bij een plan-
tencel tegen de celwand aan.

!!! Samengevat
De cel vormt de morfologische basiseenheid van een levend organisme. Hierbij zie je
celstructuren als celkern, celmembraan en cytoplasma.

1.2 Elektronenmicroscopische structuur


van een plantaardige cel
!) Met een lichtmicroscoop kun je bij plantaardige cellen de vacuole, het cytoplasma, de
celwand, de celkern en de chloroplasten herkennen. Dit kun je ook waarnemen op onder-
staande foto van waterpestbladcellen bekeken met een lichtmicroscoop.

Waterpestbladcellen (x 250)

Met een EM kun je veel meer details zien. Waarom?


Het oplossend vermogen is veel groter. (0,2 nm t.o.v. 0,2 µm)
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Het is ±1000 keer groter.


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Deze structuur wordt de submicroscopische structuur genoemd. Meerdere onderdelen


worden zichtbaar, het zijn de celorganellen. De functie kan van verschillende aard zijn.

STOFWISSELING  11
EURE3AH 1-40.indd 11 12/07/10 14:57
Submicroscopische structuur plantaardige cel

cytoplasma

kern

ruw endoplasmatisch
reticulum
ribosomen
Golgi-apparaat

cytoskelet

bladgroen-
korr

glad
endoplasmatisch
reticulum

celwand van
een buurcel

secretieblaasjes
celmembraan vacuole

celwand mitochondrion

1.3 Elektronenmicroscopische structuur van


een dierlijke cel
Met een lichtmicroscoop kun je bij dierlijke cellen het cytoplasma, de celkern en het
celmembraan herkennen. Dit kun je ook waarnemen op onderstaande foto van epitheel-
cellen bekeken met een lichtmicroscoop.

Epitheelcellen van het mondslijmvlies (x 1000)

Ook in dierlijke cellen worden meerdere organellen zichtbaar wanneer je ze met een
elektronenmicroscoop bekijkt.

12  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 12 12/07/10 14:57


Submicroscopische structuur dierlijke cel

glad
endoplasmatisch
reticulum
kern

ruw
cytoplasma endoplasmatisch
reticulum
cytoskelet

celmembraan
centriool vacuole

Golgi-apparaat

ribosomen
lysosoom secretieblaasjes
mitochondrion

opdracht
o
Duid met een kruisje aan of volgende celorganellen in plantaardige of in dierlijke cellen
voorkomen.

dierlijke cel plantencel


celwand X
ribosoom X X
celkern X X
vacuole X zeer klein X één grote centrale vacuole
plastiden (chloroplast) X
lysosomen X
mitochondrion X X
golgi-apparaat X X

STOFWISSELING  13
EURE3AH 1-40.indd 13 6/08/10 17:19
1.4 Begrenzing van de cel

1.4.1 Celmembraan
Het celmembraan vormt de grens tussen de omgeving
(extracellulair) en de celinhoud (intracellulair). Dit membraan
is maar 7 tot 8 nm dik en dus niet te zien met een lichtmi-
croscoop.
Met een elektronenmicroscoop is er een witte band te zien
die omgeven is door twee donkere lijnen.
Een celmembraan is voor het grootste deel opgebouwd uit
fosfolipiden.

Deze fosfolipiden hebben een dubbel karakter. Hun ‘kopje’ is waterlievend of hydrofiel
terwijl de vetzuurstaartjes waterafstotend of hydrofoob zijn. Omdat er zowel aan de

suikergroepen

fosfolipide

fosfolipiden
dubbellaag

cholesterol membraan-
eiwit

buitenkant als aan de binnenkant een waterige oplossing zit, rangschikken de


fosfolipiden zich in een dubbellaag waarbij de vetzuurstaartjes naar elkaar gericht zijn.

Tussen de fosfolipiden zitten er verschillende eiwitten. Als ze volledig doorheen het


membraan zitten, hebben ze meestal een transportfunctie, ofwel zitten ze maar half in
het membraan en dan hebben ze een contact- of herkenningsfunctie.

Tussen de fosfolipiden kan er ook cholesterol zitten, dat een rol speelt in de membraan-
vloeibaarheid.
Bij dierlijke cellen kunnen er suikergroepen vastzitten op de eiwitten. Ze helpen de cel
herkenbaar maken.
Het celmembraan regelt de in- en uitvoer van stoffen in de cel.
Dit type van membraanstructuur wordt een eenheidsmembraan genoemd.

14  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 14 12/07/10 14:57


1.4.2 Celwand
De celwand vind je bij plantencellen en sommige prokaryoten.
De celwand bestaat uit meerdere lagen. De taak is steun en
een vorm van bescherming geven. De buitenste laag bestaat
uit cellulose: de primaire celwand. Als de cel niet meer groeit,
ontstaan secundaire wandverdikkingen. Deze wand bestaat
uit drie lagen die rijk zijn aan cellulose. Als de celwand later
verhout, wordt de houtstof of lignine vooral afgezet in de
middelste laag. Als dat gebeurd
is, wordt de wand minder elas-
tisch en kan de cel niet meer
cellulosefibrillen uit hennep
groeien.
Op sommige plaatsen worden
geen verdikkingen afgezet en blijft de primaire celwand
zeer dun. Hier komen dan cytoplasmabruggen of plas-
modesmen voor die het cytoplasma van naburige cellen
verbinden.
plasmodesme

1.5 Celinhoud

1.5.1 Cytoplasma
Het cytoplasma of celplasma is een waterachtige vloeistof, het cytosol, waarin de celor-
ganellen zitten. Dit geheel kun je als een suspensie beschouwen.
Naast de organellen zijn er ook netwerken van eiwitdraden. Deze buisvormige structu-
ren zijn opgebouwd uit microtubuli en dunne eiwitfilamenten. Zij vormen het cytoske-
let dat mee de vorm van de cel kan bepalen.

Microtubuli in runderhersencellen (x 21 300)

1.5.2 Celorganellen
Net zoals je lichaam organen bevat die belangrijke functies verrichten, bevat een cel
ook kleine orgaantjes. Deze orgaantjes van een cel worden organellen genoemd. Dit zijn
onderdelen van de cel die een bepaalde functie hebben. Sommige organellen hebben een
membraanstructuur. Andere organellen hebben geen membraanstructuur.

STOFWISSELING  15
EURE3AH 1-40.indd 15 12/07/10 14:57
A Celorganellen met membraanstructuur

1 Kern
De kern of nucleus is een kenmerkend orga-
kernplasma
nel van een eukaryote cel, met een grootte
nucleolus
van 5 tot 10 µm. De kern is omgeven door
een dubbele membraan. In dit dubbelmem- dubbele
kernmembraan
braan zijn er op verschillende plaatsen kleine kernporie

poriën. Doorheen deze poriën staat de kern


in contact met het cytoplasma en kunnen
stoffen uitgewisseld worden.
In de kern is het kernlichaampje of de nucle-
olus te zien. De kernlichaampjes bevatten de
bouwsteentjes voor de aanmaak van ribosomen.
De kerninhoud of kernplasma ziet er korrelig uit en bevat
chromatine, zo genoemd omdat dit als fijne draadjes goed
zichtbaar wordt na kleuring. Het chromatine bevat eiwitten
en het DNA (desoxyribonucleïnezuur).Tijdens de celdeling
verschijnen de chromosomen terwijl het chromatine ver-
dwijnt. Een chromosoom is dus eigenlijk chromatine dat heel
sterk gespiraliseerd is.
In de chromosomen zit het DNA waarin de erfelijke informa-
tie opgeslagen zit.
De kern vormt het controlecentrum van de cel.
Kern met kernmembraan en kernlichaampje
(x 14 250)

2 Endoplasmatisch reticulum (ER)


Het endoplasmatisch reticulum vormt een netwerk van membranen die een groot deel van
de celinhoud innemen. We onderscheiden twee vormen. Zijn de membranen bezet met ribo-
somen dan heb je het ruw endoplasmatisch reticulum of rER (r van het Engelse ‘rough’). Zon-
der ribosomen heb je het glad endoplasmatisch reticulum of sER (s van het Engelse ‘smooth’).
Langs de kanaaltjes worden stoffen o.a. eiwitten vervoerd. De meeste eiwitten worden in
kleine blaasjes vervoerd naar het Golgi-complex.
In het ruw endoplasmatisch reticulum zie je het membraan aangroeien doordat eiwitten en
fosfolipiden aan de bestaande membranen worden toegevoegd. Het buitenste membraan
van de kernwand is verbonden met het endoplasmatisch reticulum.

ruw
endoplasmatisch
reticulum

glad
endosplasmatisch
reticulum

Endoplasmatisch reticulum tussen mitochondriën (x 5700)

16  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 16 12/07/10 14:57


3 Golgi-apparaat
Het Golgi-apparaat is opgebouwd uit cisternen, dit zijn stapeltjes van op elkaar liggende
membraanvormige zakjes. Hierbij zijn de membranen glad. Aan de holle kant komen
secretieblaasjes samen die onderling versmelten en een cisterne doen ontstaan. Er snoe-
ren zich dan weer andere blaasjes af aan de bolle zijde. Deze blaasjes bewegen naar het
celmembraan om daar hun product af te geven. Eiwitten gevormd in het ER worden in
het Golgi-apparaat voorzien van extra suikergroepen. De eiwitten worden hier eventu-
eel opgeslagen.
Het Golgi-apparaat speelt een rol bij de verpakking van afbraakenzymen voor lysoso-
men. Kliercellen hebben veel Golgi-apparaten.

cisternen

Golgi-apparaat (x 85 000)

4 Mitochondrion
Een mitochondrion is een ovaal blaasje met een dubbele membraanstructuur. Het bin-
nenste membraan is geplooid, het buitenste glad. De plooien zijn de cristae terwijl het
grondplasma matrix wordt genoemd.
De mitochondriën zijn de energiecentrales van de cel met eigen DNA, ribosomen en
eiwitten.


 Mitochondrion

STOFWISSELING  17
EURE3AH 1-40.indd 17 12/07/10 14:57
5 Vacuole
Een vacuole is een blaasje omgeven door een membraan. Het uitzicht van de vacuole kan
erg verschillen volgens de functie. Bij oudere plantencellen is er een grote centrale vacu-
ole, die een groot deel van de plantencel opvult. Het membraan dat de vacuole omgeeft
noem je de tonoplast. De vacuole zet de celwand onder druk door opname van water
en is hierdoor verantwoordelijk voor de celstrekking bij planten. In de vacuole worden
organische moleculen of anorganische ionen bewaard. Soms zitten er pigmenten in de
vacuole.
In dierlijke cellen zijn de vacuolen veel kleiner, meestal worden hierin producten uit
stofwisselingsprocessen opgeslagen.

Cel uit worteltop van maïs met verschillende


kleine kleurloze vacuolen (x 2 000)

6 Lysosoom
Lysosomen zijn afsnoeringen van het Golgi-apparaat, omgeven door een membraan. Ze
bevatten een mengsel van verteringsenzymen voor de afbraakreacties van voedseldeel-
tjes en oude celdelen. Lysosomen zitten alleen in dierlijke cellen.

Lysosomen

Deel van een macrofaag


met lysosomen (x 14 000)

18  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 18 12/07/10 14:57


7 Plastiden
Plastiden zijn omgeven door twee eenheidsmembranen en ook met een lichtmicroscoop te
zien. Volgens hun kleur en taak zijn er leukoplasten (kleurloos), chromoplasten (gekleurd)
en chloroplasten of bladgroenkorrels. De kleurloze leukoplasten kunnen zetmeel bevatten.
Cellen die aan fotosynthese (bladgroenwerking) doen bevatten chloroplasten. Chloroplasten
zijn langwerpig en zijn omgeven door een dubbelmembraan. Binnenin zit een vloeistof, het
stroma. In het stroma zitten stapeltjes membraanzakjes, grana die het chlorofyl bevatten.
chloroplast

grana stroma

Leukoplast met zetmeel-


leukoplast
plastide korrel (x 50 000)

zetmeel

Plastiden komen enkel in plantaardige cellen voor.

B Celorganellen zonder membraan

1 Microtubuli
De microtubuli zie je bij alle eukaryote organismen en zijn de basis voor het cytoskelet. Een
microtubulus bestaat uit een holle buis waarvan de wand opgebouwd is uit α- en β-tubuline-
eiwitten. De structuur kan worden ontmanteld aan één zijde en terug opgebouwd aan de
andere zijde. Hierdoor spelen microtubuli een belangrijke rol in de beweging van de cel,
celcontracties, stroming in het cytoplasma en verplaatsing van allerlei organellen.
Microtubuli vormen ook de basis voor de structuur van trilharen, zweepharen en
centriolen.

centriool

flagel

STOFWISSELING  19
EURE3AH 1-40.indd 19 12/07/10 14:57
2 Ribosoom
Ribosomen zijn kleine bolvormige organellen zonder een membraan. Ze bestaan uit 2
delen, een grote en een kleine subeenheid.
Cellen waarin veel eiwitsynthese gebeurt, zijn rijk aan ribosomen. Hieruit kun je afleiden
dat ribosomen bij de aanmaak van eiwitten betrokken zijn.
Ribosomen komen vrij of gebonden aan het endoplasmatisch reticulum voor. Vrije ri-
bosomen vormen vooral eiwitten die functioneren in het cytoplasma. Gebonden ribo-
somen synthetiseren eiwitten die in membranen ingesloten worden en eventueel zo
verpakt uit de cel worden vervoerd.


Vrije ribosomen (x 135 000)

3 Centriolen
Centriolen zijn er alleen in dierlijke cellen. In elke dierlijke cel zit een centriolenpaar.
Elk centriool heeft de vorm van een cilinder die opgebouwd is uit negen groepjes van
drie mircotubuli. De centriolen spelen een rol bij de deling van de cel. Kijk nog eens naar
de figuren bij ‘microtubuli’.

!!! Samengevat
• Alle cellen van planten en dieren hebben eenzelfde bouwplan.
• De dierlijke cel wordt begrensd door een cytoplasmamembraan, waarbinnen het cyto-
plasma zit.
• Bij de plantencel zit rond het cytoplasmamembraan nog een celwand. In het cytoplas-
ma zitten plastiden en ook een grote centrale vacuole, in dierlijke cellen kunnen ver-
schillende kleine vacuolen voorkomen. Centriolen zitten alleen in dierlijke cellen .
• De belangrijkste structuur binnen het cytoplasma is de kern.
Het kernomhulsel (=kernmembraan) is een dubbelmembraan met poriën voor uitwisse-
ling van stoffen.
• In de kern zit het kernplasma doorweven met chromatinedraden die tijdens de celde-
ling condenseren tot chromosomen.
• Het cytoplasma bestaat uit het cytosol waarin de celorganellen rondzweven.
• Het endoplasmatisch reticulum, Golgi-apparaat, lysosomen, vacuole, plastiden en mito-
chondriën zijn organellen met een membraanstructuur.
• Organellen zonder membraanstructuur zijn: ribosomen, microtubuli en centriolen.

20  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 20 12/07/10 14:57


1.6 Prokaryote en eukaryote cellen

Prokaryote cel: Escherichia coli (= bacteriesoort) Eukaryote cel: witte bloedcel (x 37 500)

De cellen die je meestal bekijkt zijn eukaryote cellen. Dit zijn cellen met een grootte
tussen 10 µm en 100 µm. Er is een duidelijke kern omgeven door een kernmembraan. De
organellen die je waarneemt hebben vaak een membraanstructuur.

De prokaryote cel is in verhouding veel kleiner. De grootte zit tussen 10 µm en 1 µm


(sommige zijn zelfs tien keer kleiner). Deze cellen hebben geen kernmembraan dat het
kernmateriaal omgeeft. Bij dit type van cel is er een kernzone. Inwendig zijn er geen
membranen te zien en de ribosomen zijn kleiner.
Men vermoedt dat de prokaryote cel de eerste vorm van leven is geweest. Men schat ze
3,5 miljard jaar oud. De eukaryote cel is veel later ontstaan en is maar 1 miljard jaar oud.
Omdat in een eukaryote cel organellen voorkomen is er een hypothese dat de organel-
len ooit als symbiotische prokaryoten zijn opgenomen in andere cellen (=endosymbiose-
theorie). Hierbij wordt er gesteund op het feit dat deze organellen omgeven zijn door
een dubbelmembraan.

!!! Samengevat
• Er zijn 2 soorten cellen: eukaryote en prokaryote cellen. Prokaryoten hebben geen
echte kern duidelijk afgebakend met een kernmembraan. Er is een kernzone met het
erfelijk materiaal.
• In het cytoplasma van een prokaryote cel komen geen membraanstructuren voor.
• In een eukaryote cel is een duidelijke kern te zien met in het cytoplasma, organellen
die een membraanstructuur kunnen hebben.

STOFWISSELING  21
EURE3AH 1-40.indd 21 12/07/10 14:57
oe
oefeningen
Oefening 1 Prokaryote en eukaryote cellen
Bekijk grondig volgende figuren. Welke zijn van eukaryotische oorsprong. Motiveer je
keuze.

eukaryoot - celkern -
.............................................................................................................................................................................................. prokaryoot - geen membranen
........................................................................................................................................................................................................

membraanstructuur - ER!
.............................................................................................................................................................................................. in de cel - geen kernmembraan
........................................................................................................................................................................................................

eukaryoot - mitochondrion
....................................................................................................................................................................................................... eukaryoot - golgi-apparaat
........................................................................................................................................................................................................

membranen
....................................................................................................................................................................................................... membranen
........................................................................................................................................................................................................

22  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 22 6/08/10 17:20


Oefening 2 Functies van celorganellen
Noteer in onderstaande tabel de functies van de verschillende celorganellen en duid ook aan
of deze organellen voorkomen in dierlijke of plantaardige cellen, eventueel in prokaryoten.

structuur functie voorkomen


dieren planten prokaryoot
celgrens

celwand stevigheid geven X (X)

uitwisseling tussen cel +


celmembraan X X X
omgeving

erfelijk materiaal

chromosomen dragers erf. kenmerken X X

nucleus controlecentrum van de cel X X

kernmembraan grens kern/cytoplasma X X

nucleolus bouwsteentjes aanmaak rib. X X

cytoplasmatische structuren

mitochondrion energiecentrale X X

chloroplasten bladgroenwerking X

zetmeel opslaan/kleur geven


leukoplast X
fotosynthese
endoplasmatisch aanmaak membraan X X
reticulum eiwitten vervoeren

golgi-apparaat productie secretieblaasjes X x

lysosomen verteringsenzymen X

grote vacuole stevigheid + celstrekking X

ribosoom aanmaak van eiwitten X X X

microtubuli cytoskelet vormen X X

centriolen belangrijk voor celdeling X

STOFWISSELING  23
EURE3AH 1-40.indd 23 6/08/10 17:20
Oefening 3 Kruiswoordraadsel
Horizontaal
1 hierin gebeurt de eiwitsynthese
4 bewaart organische moleculen of anorganische ionen
9 vervoeren eiwitten naar het Golgi-apparaat
10 voorziet eiwitten van extra suikergroepen
12 nodig bij de fotosynthese

Verticaal
2 heeft poriën om stoffen uit te wisselen vanuit de kern
3 bevat bouwstenen voor het aanmaken van ribosomen
5 een korrelig onderdeel van de kerninhoud
6 de waterachtige vloeistof waarin de celorganellen zitten
7 de energiecentrale van de cel met eigen DNA
8 ze spelen een rol bij de celdeling
11 bevat verteringsenzymen voor afbraakreacties
2 3

1 R
1 I B O S O O M
2 5 K
3

E 64 V
4 A C
5 U O L E

7 M C
6 H 8 R

M
7 B Y R C
8 N

I 9 E
9 R T O E L

T A O M N I

10 G
10 O L G I A P P A R A A T C

C N L T R H

H 11 A I I A

12 C
12 H L O R O P L
11 A S T E N O A

N Y M E L M

D S A E P

R O N J

I S E

O O

N O

24  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 24 12/07/10 14:57


1.7 Cellen verenigen zich in grotere structuren

1.7.1 Cellen vormen weefsels


Bij een ééncellig organisme gebeuren alle functies in één cel. In deze autonome cel ge-
beuren voedselopname, afvoer van afvalstoffen, vertering van voedingsstoffen, energie-
productie, opbouw van celonderdelen enz....
Doordat de organellen telkens omgeven zijn door een membraan kunnen ze hun eigen
taak vervullen. Door deze compartimentering gaan de verschillende processen elkaar
niet verstoren.
Als cellen groter worden, zal het volume van de groter wordende cel in verhouding
sterker toenemen dan het buitenoppervlak, waardoor contact of uitwisselingen met
buurcellen moeilijker wordt. Door opsplitsing in kleinere cellen met een specifieke taak
wordt dit probleem omzeild. We noemen dit celdifferentiatie.
Cellen gespecialiseerd in dezelfde of gelijkaardige taak komen samen voor, hierdoor
stijgt de efficiëntie. Een dergelijke groepering van cellen met gelijkaardige functie noe-
men we een weefsel.

1.7.2 Weefsels vormen organen

Plantaardige weefsels
Weefsels die bij elkaar liggen en een gemeenschappelijke taak hebben, vormen samen
een orgaan.

Bij een zaadplant is de wortel een orgaan, opgebouwd uit een aantal weefsels. Weefsels
die we hierin kunnen terugvinden zijn: dekweefsel, vaatweefsel (= transportweefsel),
vulweefsel en steunweefsel.
Benoem op volgende worteldoorsnede de verschillende weefsels

1 dekweefsel (exodermis)

2 vulweefsel (parenchym)

3 schorsparenchym
4 transportweefsel (houtvaten)

STOFWISSELING  25
EURE3AH 1-40.indd 25 12/07/10 14:57
Dierlijke weefsels
Ook bij dieren vinden we verschillende weefseltypen terug.
Zo is er :
- epitheel: aaneensluitende cellen die de buitenkant afsluiten of organen en lichaams-
holten bekleden (bv. binnenkant van onze wang);
- bindweefsel: verbindt en ondersteunt andere weefsel. Kraakbeenweefsel, beenweefsel,
vetweefsel en bloed behoren tot het bindweefsel;
- spierweefsel: cellen die kunnen samentrekken, ze bevatten eiwitten nl. actine en myo-
sine;
- zenuwweefsel: cellen zijn gespecialiseerd in het doorgeven van een impuls (prikkel). Ze
zijn opgebouwd uit cellichaam en uitlopers.

Onze maag is een orgaan. Onze maagwand bestaat uit vier lagen
waarbij ieder een bepaalde taak vervult.

epitheel

bindweefsel

glad spierweefsel

bindweefsel

1.7.3 Organen vormen stelsels


Verschillende organen die samenwerken aan een grote taak vormen een stelsel.
Onze longen zijn organen, ze behoren tot het ademhalingsstelsel
. ..........................................................................................................................................................................................................................

De nieren behoren tot ...........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................


het uitscheidingsstelsel
het /-voortplantingsstelsel
De eierstokken behoren tot .................................................................................................................................................................................................................................................................................................
het wortelstelsel
Bij een zaadplant behoort de wortel tot ................................................................................................................................................................................................... terwijl
het stengelstelsel
alle stengels samen .............................................................................................................................................................................................................................................................................................. vormen.

1.7.4 Stelsels vormen een organisme


Doordat de verschillende stelsels samenwerken, bekom je een goed werkend geheel dat
we een organisme noemen.

26  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 26 12/07/10 14:57


oe
oefeningen
1 Vul het schema in met de correcte termen. Kies uit: organen, cellen , celorganellen,
maag, spierweefsel, stelsels, mitochondrion, weefsels, spiercel, spijsverteringsstelsel.

legende:

= is opgebouwd uit

organisme bv.: de mens

stelsels
............................................................................................. spijsverteringsstelsel
bv.: ............................................................................................

organen
............................................................................................. maag
bv.: ............................................................................................

weefsels
............................................................................................. spierweefsel
bv.: ............................................................................................

cellen
............................................................................................. spiercel
bv.: ............................................................................................

celorganellen
............................................................................................. mitochondrion
bv.: ............................................................................................

2 Geef de naam van de weefsels die je op onderstaande doorsneden kan herkennen.


Dwarse doorsnede door de slokdarm

spierweefsel
1
(lengtespieren)
spierweefsel
2
(kringspieren)
klierweefsel
3

slijmvlies +
4
slijmlaag

STOFWISSELING  27
EURE3AH 1-40.indd 27 17/08/10 19:40
Dwarse doorsnede stengel van maïs

dekweefsel
1

vulweefsel
2
transportweefsel
(zeefvaten)
3
4
transportweefsel
(houtvaten)

!!! Samengevat
• De cel is de structurele basiseenheid van meercellige organismen.
• Bepaalde groepen van cellen kunnen een specifieke taak gaan vervullen, ze vormen
samen een weefsel.
• Weefsels die samenwerken aan een gemeenschappelijke taak zijn gegroepeerd in een
orgaan.
• Organen maken deel uit van een groter geheel: een stelsel.
• Stelsels vormen samen een organisme.

28  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 28 12/07/10 14:57


2 Stofwisseling tussen
cel en milieu
organische moleculen
Chemisch gezien is de cel opgebouwd uit ............................................................................................................................................................................................................................. .
Deze verbindingen zijn ofwel door de cel zelf gemaakt of als voedingsstof opgenomen.
Dat betekent dat deze moleculen doorheen membranen moeten bewegen.
Het transport doorheen het membraan kan op een passieve wijze (cel levert geen ener-
gie) of een actieve wijze (cel levert wel energie) gebeuren.

2.1 PASSIEF TRANSPORT


Enkele voorbeelden van passief transport of transport waarbij er door de cel geen ener-
gie geleverd wordt zijn: diffusie, osmose, plasmolyse en deplasmolyse.

2.1.1 Diffusie
Als je een druppel inkt in een bekerglas met water laat vallen, merk je dat de pigmenten
zich over de hele vloeistof verspreiden zonder te roeren of schudden.
Dit kun je gemakkelijk begrijpen als je inziet dat de moleculen (zowel de watermoleculen
als de inktmoleculen) voortdurend bewegen. Door de beweging als gevolg van hun
inwendige energie botsen de moleculen tegen elkaar en zullen ze de beschikbare ruimte
innemen. Uiteindelijk is de concentratie dan overal gelijk. De moleculen bewegen zich van
hogere concentratie naar een lagere concentratie. Dit verschijnsel noemen we diffusie.
1 2

1 8 2
2 5
3
7
5 4 10
6 3
7 1
8
9 9 4
10 6

2 6 1 3
10 2 7
4
9
1 6 9 10
8

7 3 5
5 4 8

3 4

Diffusie kan ook plaatsvinden als de stoffen gescheiden zijn door een doorlaatbaar (per-
meabel) membraan. Hierbij zijn de poriën voldoende groot om de diffunderende stof (bv.
inkt) door te laten. De celwand bij plantencellen kun je beschouwen als een permeabel
membraan, ze vormt geen hinderpaal voor stoffen zoals water, koolstofdioxide, zuur-
stof en andere gassen.

Een membraan dat moeilijk doorlaatbaar is of enkel doorlaatbaar voor één soort stof,
noem je selectief permeabel of semi-permeabel. Het celmembraan is selectief permeabel
want het houdt geladen ionen en moleculen met een watermantel tegen.

STOFWISSELING  29
EURE3AH 1-40.indd 29 6/08/10 17:24
Vergemakkelijkte diffusie doorheen het celmembraan
kanaaleiwitten
1 2
Naast de fosfolipiden zijn er ook eiwitten in
het celmembraan aanwezig die mee voor die
selectiviteit verantwoordelijk zijn. Sommige
van die eiwitten vormen met water gevulde
kanalen of tunnels waarlangs kleine water-
oplosbare deeltjes getransporteerd kunnen
worden. Omdat zo’n transport sneller gaat
dan men zou verwachten, spreken we in
deze gevallen van ‘vergemakkelijkte diffu-
open kanaal gesloten kanaal
sie’.
De kanalen zijn selectief. Regelmechanismen van de cel bepalen of deze kanalen open of
gesloten zijn. Op deze manier kan de cel controleren welke ionen of moleculen in of uit
de cel gaan.

transporteiwitten 1 2
Een andere vorm van vergemakkelijkte diffu-
sie gebruikt een ander type eiwitten in het
celmembraan; nl. de transporteiwitten. Deze
transporteiwitten herkennen en binden
bepaalde moleculen zoals glucose of ami-
nozuren. Die transporteiwitten veranderen
dan vermoedelijk van vorm en op die manier
brengen ze de gebonden molecule aan de
andere kant van het membraan. Voor elke molecule is er een ander transporteiwit. Door
de aard van deze transporteiwitten bepaalt het celtype welke moleculen er in en uit de
cel getransporteerd worden.

Typisch bij al deze vormen van diffusie is dat er geen energie geleverd wordt door de
cel. Het transport gebeurt steeds volgens het concentratieverschil, dus van de ................................................
grootste
kleinste concentratie. Het is dus een spontaan proces. We spreken van een
naar de ................................................
passief transport.

2.1.2 Osmose

aardappel uithollen en zout toevoegen

Als we twee oplossingen met verschillende concentraties vergelijken, noemen we deze


met de hoogste concentratie aan opgeloste stof hypertoon. De oplossing met de laag-
ste concentratie is dan hypotoon. Dit zijn relatieve begrippen die alleen een betekenis
hebben in vergelijkingen. Zo is kraantjeswater hypertoon ten opzichte van gedestilleerd
water en hypotoon ten opzichte van zeewater. Hebben 2 oplossingen dezelfde concen-
tratie dan noemen we ze isotoon.

30  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 30 6/08/10 17:24


Beeld je een U-vormige buis in waarin een A B C D
selectief permeabele membraan twee
suikeroplossingen met een verschillende
concentratie van elkaar scheidt. Poriën
in het membraan zijn te klein voor de
suikermoleculen maar groot genoeg voor
water. De kleine, polaire watermolecule kan water
snel doorheen het membraan diffunderen,
terwijl de suikermolecule dat niet kan.

Vul in:
A is ...............................................................................
hypo toon ten opzichte van B suikermolecule selectief
permeabele
hyper
B is ............................................................................... toon ten opzichte van A membraan
iso
C is ............................................................................... toon ten opzichte van D

De oplossing met de hoogste suikerconcentratie zal water opnemen doorheen de


poriën. Water verplaatst zich van de hypotone naar de hypertone oplossing. Dit
verschijnsel noemen we osmose. De richting van de osmose wordt bepaald door het
verschil in concentratie aan opgeloste stof. Hier zal vooral het aantal opgeloste deeltjes
belangrijk zijn. Tussen twee isotone oplossingen zal de netto osmose nul zijn.

Osmose is dus diffusie van het oplosmiddel naar de ruimte met de hoogste concentratie
aan opgeloste stof doorheen een semi-permeabel membraan.
In volgende figuur vergelijken we diffusie met osmose.

water

water
opgeloste
stof

opgeloste stof permeabele opgeloste stof semipermeabele


water membraan water membraan

DIFFUSIE permeabele OSMOSE semipermeabele


membraan membraan

STOFWISSELING  31
EURE3AH 1-40.indd 31 12/07/10 14:57
Belang van osmose voor de cel
Wanneer een dierlijke cel zich in een isotoon milieu bevindt, zal er geen netto opname
of afgifte van water zijn, waardoor het volume van de cel constant blijft. Als de cel zich
verliezen
echter in een hypertone oplossing bevindt, zal ze water ................................................................................................................. , waar-
door de cel krimpt en misschien zelfs sterft.
Maar ook grote opname van water kan schadelijk zijn voor de cel. In een hypotone oplos-
sing zal water sneller in de cel binnenkomen dan dat het de cel verlaat. De cel zal dan
zwellen en barsten. Als dit gebeurt is het een lysis van de cel.
Een cel zonder celwand kan zowel grote opname als sterk verlies niet verdragen. De cel-
len van de landorganismen zijn dan ook omgeven door een extracellulaire vloeistof die
isotoon is met de celinhoud.
- De oplossing die we bij een infuus gebruiken moet isotoon zijn met het bloed van de
patiënt.
- Sportdrankjes zijn isotoon zodat de cellen na een sportieve inspanning niet overmatig
water opnemen of verliezen.
- Slakken kan men bestrijden door er zout op te strooien, hoe verklaar je dit?
De lichaamscellen verliezen dan teveel vocht waardoor ze afsterven.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

- Een eencellig diertje bv. pantoffeldiertje is hypertoon t.o.v. het watermilieu waarin het
leeft. Voortdurend dringt water naar binnen doorheen het celmembraan. Via kloppen-
de vacuolen wordt dit overtollige water naar buiten gepompt.

kloppende vacuole

pantoffeldiertje

32  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 32 12/07/10 14:57


2.1.3 Plasmolyse en deplasmolyse
Bij plantaardige cellen (en ook andere organismen of cellen met een celwand) speelt de
celwand een rol bij het in stand houden van de waterbalans. Als een plantencel in een
hypertone oplossing zit, zal de cel water verliezen. Hierdoor kan zelfs het celmembraan
loskomen van de celwand. Dit verschijnsel noemen we plasmolyse.
Als een geplasmolyseerde cel terug in een isotone oplossing wordt gebracht, kan het
watertekort terug worden aangevuld. We spreken dan van deplasmolyse.
Als deze cel echter in een hypotone oplossing wordt gebracht (bv. regenwater) zal de
opnemen
cel water ................................................................................................................. en opzwellen. Omwille van de celwand zal de cel niet
blijven uitzetten. De celwand zal uiteindelijk zelfs voor een tegendruk zorgen waardoor
verdere wateropname moeilijk wordt. De cel staat dan opgespannen of is turgescent.
Door deze turgordruk krijgen kruidige planten hun stevigheid. Alle cellen drukken
aangespannen tegen elkaar. Het is dan ook belangrijk dat de celinhoud hypertoon is ten
opzichte van de omgeving. Als de omgeving hypertoon wordt zullen de cellen wat ver-
slappen en dus ook de volledige plant: ze verwelkt.
Het gebruik van zout om planten op een tuinpad te doden is hierop gebaseerd.

milieu hypertoon isotoon hypotoon

dierlijk cel dierlijke cel


dierlijke cel

plantaardige cel
plantaardige cel
plantaardige cel

milieu: hypertoon isotoon hypotoon


milieu: hypertoon isotoon hypotoon

STOFWISSELING  33
EURE3AH 1-40.indd 33 12/07/10 14:57
2.2 ACTIEF TRANSPORT

2.2.1 Actief transport


Deze vorm van trans-
port maakt gebruik van
1 2 3 4
de membraaneiwitten.
Men noemt de gebruikte
eiwitten meestal pompen.
Ze zijn ook specifiek en
werken in één richting.
Kenmerkend voor actief
transport is dat er steeds
E
energie voor nodig is.
Meestal gebeurt het
transport tegen een con-
centratieverschil in.

Er bestaan ver-
1 2 3 4 5
schillende types
van pompen.
Sommige pompen
brengen bepaalde
ionen binnen in de
cel terwijl andere
dan weer voor
transport uit de
cel zorgen.

Voorbeeld:
De Na+ -K+-pomp in zenuwcellen. Deze pomp is een eiwit dat natrium uit de cel pompt
en kalium de cel in pompt. De concentratie aan kaliumionen binnen een zenuwcel is
hoger dan buiten de cel, voor de natriumionen is dit net omgekeerd. Voortdurend zullen
kaliumionen via diffusie uit de cel sijpelen door passief transport, terwijl de natriumio-
nen naar binnen diffunderen. Telkens moet de Na+ -K+-pomp dit evenwicht herstellen. De
Na+-ionen worden uit de cel verwijderd, de K+-ionen worden door de pomp naar binnen
gehaald. Dit herstel gebeurt tegen het concentratieverschil in en vraagt bovendien veel
energie.

2.2.2 Endocytose
De cel kan ook vloeistofdruppels of partikels opnemen en ze afsnoeren in een mem-
braanzakje of vesikel binnen de cel. Deze vorm van transport wordt endocytose ge-
noemd. Naargelang de grootte van het deeltje en de manier van opnemen zijn er twee
vormen: pinocytose en fagocytose.

34  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 34 12/07/10 14:57


2.2.3 Pinocytose
Bij deze vorm zal het celmembraan lichtjes instulpen, en een druppel extracellulaire
vloeistof omgeven. In het cytoplasma wordt dat dan in een klein blaasje afgesnoerd.
De meeste cellen zijn in staat tot dit soort transport. Soms zijn hiervoor specifieke
herkenningseiwitten nodig in het celmembraan. Op deze manier wordt bijvoorbeeld
cholesterol in de cel opgenomen. Deze receptoren verschuiven dan in het membraan en
verzamelen zich in een putje. Op die manier ontstaat een selectieve concentratie van de
op te nemen stof. Dit kuiltje zakt verder in tot het afgesnoerd wordt in het cytoplasma.
Samen met deze ‘manteleiwitten’ wordt niet alleen de beoogde molecule maar ook wat
extracellulaire vloeistof opgenomen.

2.2.4 Fagocytose
Bij fagocytose worden grotere partikels of zelfs volledige micro-organismen opgeno-
men. De cel vormt hiervoor uitstulpingen of pseudopodiën waarmee het partikel om-
sloten wordt. De vesikel die hierbij ontstaat, is een voedselvacuole die dan kan versmel-
ten met een lysosoom. Witte bloedcellen kunnen op die manier bacteriën opnemen en
vernietigen.

pseudo-
podiën
fagocytose pinocytose endocytose
met herkenningseiwitten

2.2.5 Exocytose
Exocytose is eigenlijk het omgekeerde
van endocytose. Het wordt dikwijls
door cellen gebruikt om afvalstoffen na
vertering of excretieproducten zoals 4
hormonen buiten de cel te brengen. 5
Een blaasje gevormd door het Golgi-ap-
3 6
paraat beweegt dan naar het celmem-
braan, versmelt ermee, opent zich en
2
laat de inhoud diffunderen in de extra-
cellulaire vloeistof. 7
Door de exocytose zal de totale cel- 1
membraanoppervlakte ook behouden
blijven, wat verloren gaat door endocy-
tose wordt gecompenseerd door exocy-
tose.

STOFWISSELING  35
EURE3AH 1-40.indd 35 12/07/10 14:57
!!! Samengevat
• Een levende cel vertoont zowel actief als passief transport.
• Diffusie, osmose, vervoer via kanaal- en transporteiwitten zijn vormen van passief
transport.
• Bij diffusie is er verplaatsing van ionen of moleculen van een gebied met hoge concen-
tratie naar een plaats met een lage concentratie tot de concentratie overal gelijk is.
• Een semi-permeabel of selectief permeabel membraan is een membraan dat goed door-
laatbaar is voor kleine moleculen, maar grotere moleculen worden tegengehouden.
• Bij vervoer doorheen kanaal- of transporteiwitten spreken we van ‘vergemakkelijkte
diffusie’.
• Bij osmose is er diffusie van het oplosmiddel (meestal water) doorheen een semi-
permeabel membraan, terwijl de opgeloste stof tegengehouden wordt. De vloeistof
stroomt van laagste concentratie opgeloste stof naar de ruimte met hoogste concen-
tratie.
• We spreken van actief transport als een stof opgenomen wordt tegen een concen-
tratieverschil in en als de cel hiervoor energie moet leveren. Het celmembraan moet
voorzien zijn van speciale eiwitten als pompen.
• Endo- en exocytose zijn eveneens vormen van actief transport. Het membraan wordt
zodanig vervormd dat deeltjes ofwel opgenomen, respectievelijk uitgestoten worden
door de cel.

SYNTHESE

DIFFUSIE

pompen

kanaal
opgeloste stoffen

transport
eiwitten
H2O

OSMOSE
exocytose

endocytose

36  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 36 12/07/10 14:57


2.2.6 Oefeningen
1 Twee suikeroplossingen zijn gescheiden door een membraan. Het oplosmiddel (water)
is voorgesteld met de puntjes terwijl de bolletjes dan weer de opgeloste stof (suiker)
voorstellen.

= water
= suiker

Is dit membraan permeabel of semi-permeabel? Motiveer je keuze.


Semi-permeabel; de opgeloste stof kan er niet door, het oplosmiddel wel.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Aan welke zijde van het membraan is de hypotone oplossing voorgesteld?


rechts
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Leg uit waarom de andere zijde de voorstelling is van de hypertone oplossing?


Links is de concentratie aan opgeloste stof groter
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Welke stof(-fen) zal (zullen) zich hier verplaatsen?


het oplosmiddel
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Omschrijf dit transport.


De moleculen van het oplosmiddel bewegen door het membraan van rechts
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

naar links, tot de concentraties links en rechts gelijk zijn. Op dat moment
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

wordt een evenwicht bereikt.


.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

2 Een leerling snijdt uit een aardappel drie blokjes van gelijke grootte. Als hij de blokjes
meteen weer in de ontstane openingen terugplaatst, passen ze precies. Hij behandelt
deze blokjes als volgt:
- blokje 1 dompelt hij gedurende een uur onder in gedestilleerd water;
- blokje 2 dompelt hij even lang in een zoutoplossing die hypertonisch is ten opzichte
van het celvocht;
- blokje 3 dompelt hij gedurende een uur onder in een zoutoplossing die isotonisch is
t.o.v. het celvocht.

Na de behandeling probeert hij de blokjes in de opening (neem aan dat die niet veran-
derd zijn) terug te zetten.
Passen de blokjes dan ruim, niet of precies? Leg uit.
Blokje 1 is uitgezet omdat het door osmose water heeft opgenomen.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Blokje 2 is dunner geworden. Het heeft vocht verloren aan de hypertonische
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

zoutoplossing.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Blokje 3 is even groot gebleven. Het heeft geen vocht opgenomen of verloren.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

STOFWISSELING  37
EURE3AH 1-40.indd 37 6/08/10 17:24
3 Echte ‘tranen’ zouden hypotoon zijn ten opzichte van de bloedvloeistof. Om dit te
testen, brengt een leerling een druppel bloed samen met een traan op een voorwerp-
glaasje. Wat neemt de leerling waar als deze hypothese klopt?
Onder microscoop ziet de leerling de rode bloedlichaampjes water opnemen,
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

opzwellen en openbarsten. Omdat de concentratie in de cellen hoger is dan in


.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

de traanvloeistof.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

4 Waarom kunnen rijpe kersen barsten tijdens een hevige regenbui? Leg uit.
De kersen zijn hypertoon t.o.v. de waterdruppels. De cellen nemen water op,
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

de kersen zwellen en barsten.


.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

5 Duid het juiste antwoord aan.


Wanneer zal een plantaardige cel water verliezen?

X als de cel in een hypertone oplossing zit


als de cel in een hypotone oplossing zit
als de cel in een isotone oplossing zit

Wat is het gevolg hiervan voor de plantencel?

er treedt deplasmolyse op
X er treedt plasmolyse op
de cel wordt turgescent

6 Een grassprietje valt niet om. Verklaar.


De cellen zijn hypertonisch t.o.v. de omgeving. Hierdoor krijgen de cellen de
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

nodige stevigheid. (turgespanning van de cellen)


.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

7 Op onderstaande figuur is
het transport doorheen een
darmepitheelcel voorge-
steld.

38  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 38 12/07/10 14:57


Hoe gebeurt de opname van glucose van de darmholte naar de darmepitheelcel?
Via een pomp (membraaneiwitten) wordt glucose, tegen het
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

concentratieverschil in, opgenomen.


.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Hoe gebeurt het transport van glucose van de darmepitheelcel naar het weefsel-
vocht?
Door diffusie via kanaaltjes beweegt de glucose van hoge naar lage
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

concentratie.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Omschrijf het transport van de Na+-ionen doorheen de darmepitheelcel.


De opname in de cel gebeurt via een Na+-K+-pomp of via kanaaltjes met
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

diffusie (concentratie in de cel LAGER dan in darmholte en weefselvocht). De


.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

overgang van epitheelcel naar weefselvocht gebeurt via Na+-K+-pomp tegen


.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

het concentratieverschil in.


.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

8 Welk transportmechanisme is er bij de opname van volgende stoffen?


Is dit een actieve of passieve vorm van transport?

mechanisme passief/actief
Opname van water in een ééncellig
osmose P
diertje
Opname van bacteriën door een
fagocytose A
witte bloedcel
Peptidenhormonen in een doelcel endocytose A
Glucose tegen een concentratiever- actief transport via
A
schil in pomp
Water in een plantencel osmose P
Macromoleculen zoals lipoproteï-
nen die cholesterol in een welbe- pinocytose A
paalde cel kunnen brengen

9 Vul op de tekening B aan wat volgens jou de situatie is na diffusie:


A 1 B
9 7
2
3
4 5 1
5
6 2
7
8
8 4
9
10
3 6 10

10 Onderlijn het juiste antwoord:


Een semi-permeabele membraan is een membraan waarbij
A de poriën groot genoeg zijn om grote en kleine moleculen te laten passeren.
B de poriën goed doorlaatbaar zijn voor kleine moleculen, maar grotere moleculen
worden tegengehouden.
C de poriën goed doorlaatbaar zijn voor grote moleculen, maar kleine moleculen
worden tegengehouden.

STOFWISSELING  39
EURE3AH 1-40.indd 39 6/08/10 17:24
40  STOFWISSELING

EURE3AH 1-40.indd 40 12/07/10 14:57


Thema 2
KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 41 12/07/10 14:58


1 Koolstofchemie of
organische chemie
Alle organische stoffen bevatten het element
koolstof. De tak van de scheikunde die zich
bezighoudt met de studie van deze stoffen
noemen we daarom ‘koolstofchemie’.

Kunststoffen zijn een belangrijk product van


de koolstofchemie. Je vindt ze overal terug.
Denk maar aan sporten zoals windsurfen, bas­
ket, tennis of snowboarding.

Door kunststofmaterialen kan de


sporter grenzen verleggen. Zo is de
huidige sportschoen een heel eind
verwijderd van zijn verre voorloper
uit 1920. Toen werd in Duitsland
het eerste turnschoeisel ontworpen
door Adolf ‘Adi’ Dassler en zijn broer
Rudolf.

Nu is de sportschoen zoals veel andere toepassingen toptechnologie geworden met


een tevoren ongekend aantal variaties en eigenschappen. De stootopvang van de zolen
wordt bepaald door een doorgedreven studie en combinatie van materialen als poly­
urethaanschuim, butylrubber, polyester en dergelijke meer.

Microbiologie en biochemie bestuderen onder meer de celwerking en


organische stoffen zoals eiwitten, koolhydraten en vetten.
Het maken van nieuwe geneesmiddelen is geen lukraak experimente­
ren met veelal organische stoffen. De kennis van reactiemechanismen
draagt bij tot de ontwikkeling van de juiste geneesmiddelen door de
Kunststof bloedvaten farmaceutische industrie.

Deze kennis is ook de basis voor de ontwikkeling van tal van nieuwe hulpmiddelen zoals
kunststof bloedvaten die gebruikt worden om slagaders met een vernauwing of ver­
stopping te overbruggen...

42  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 42 12/07/10 14:58


2 Wat je al weet
2.1 Het begrip ‘organische stof’
Experiment

Doel
- Nagaan hoe kaarsvet verbrandt,
- Onderzoek van de verbrandingsproducten.

Benodigdheden
- een waxinelichtje
- ijzeren tang
- lucifer of bunsenbrander

Werkwijze
1 Probeer een waxinelichtje aan de zijkant
aan te steken.
2 Verwarm de lont, en het lichtje gaat branden.
Laat het even branden en knijp met een tang in de brandende lont.

Waarneming

1: .....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Geen vuur, alleen rook. Het kaarsvet smelt, maar brandt niet.
2: .....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Je ziet nu veel zwarte rook door onvolledige verbranding.

!!! Besluit
De ontbrandingstemperatuur van kaarsvet is boven het smeltpunt van deze stof.

Door de lont wordt het gesmolten kaarsvet omhoog gezogen waarna het verdampt. Het
gasvormige kaarsvet reageert vervolgens met zuurstof onder vorming van voornamelijk
koolstofdioxide en waterdamp.

Bij plotse afkoeling ontstaat er roet. Dit zwarte product is koolstof.


Kaarsvet is dus een verbinding waarvan de moleculen zijn opgebouwd uit koolstof en
waterstof.

KOOLSTOFCHEMIE  43
EURE3AH 41-110.indd 43 12/07/10 14:58
2.2 Koolstof, de witte raaf onder de elementen

carbonium
Het symbool van koolstof komt van de naam ‘.........................................................................................................................................................’.
Dat is afgeleid van het Latijn ‘carbo’, wat letterlijk ‘houtskool’ betekent.
6 2,5  2
 4

In het periodiek systeem vinden we koolstof terug in groep


4
..................................................................................................................................................................................................................................................................
C
Koolstof
12,011
4
Daardoor weten we dat koolstof ....................................................... ongepaarde elektronen in
covalente
zijn buitenste schil bezit, het is dus in staat vier sterke ............................................................................... 14 1,8  2
bindingen te vormen.  8

Si
 4

Opmerking: Het siliciumatoom met een identiek aantal valentie-


elektronen, kan ook vier covalente bindingen vormen. Deze bindingen Silicium
zijn niet zo stabiel omdat het Si-atoom groter is. 28,086

2.3 Begrip covalente binding


We bekijken de bindingen bij methaan (CH4).
Geef de Lewis-voorstelling van het element koolstof en waterstof:

C H

Teken de Lewis-voorstelling van CH4

H H
H C H of H C H
H H


bindend
Bij de vorming van een covalente binding ontstaat een ....................................................................................................................................................................
elektronenpaar.

Een C-atoom kan zich ook binden aan andere C-atomen. Hierdoor ontstaat een C-keten
waarin het aantal koolstofatomen hoog kan oplopen; H H H H
honderden tot zelfs duizenden! Zulke ketens vormen de
ruggengraat van veel moleculen. H C C C C H

H H

44  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 44 12/07/10 14:58


3 Molecuulstructuur van
koolstofverbindingen
3.1 Voorstellingswijzen van de molecuulstructuur
De structuur van de koolstofverbindingen kan op verschillende manieren worden weer­
gegeven. Een brutoformule is de kortste voorstellingswijze die de verhouding aangeeft
van de elementen waaruit een stof is opgebouwd.

voorbeelden: C3H6, C2H6O, C2H4O2, C2H5N

Opmerking: De volgorde van schrijfwijze is bij afspraak vastgelegd.

opdracht
o
Schrijf de brutoformule van de twee volgende verbindingen.

CH3 CH2 CH2 CH3 CH3 CH CH3

CH3

C4H10
.................................................................................................................................... C4H10
....................................................................................................................................

de brutoformule is hetzelfde
Wat merk je? ...........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Een structuurformule geeft duidelijk aan hoe de verschillende atomen aan elkaar gebon­
den zijn. Afhankelijk van de gewoonte worden verschillende vormen gebruikt.

Lewis-
Je gebruikt bijna nooit de uitgebreide elektronenformule of de ...................................................................................... notatie.

H H H

H C C C O H

H H H

De twee extra elektronenparen van zuurstof geven geen informatie over de onderlinge
ligging van de atomen. Daarom worden deze niet bindende elektronenparen meestal
niet genoteerd.

KOOLSTOFCHEMIE  45
EURE3AH 41-110.indd 45 12/07/10 14:58
opdracht
o
Vul de verschillende vormen van de structuurformule verder aan.

structuurformule vereenvoudiging verkorte weergave skeletnotatie


H H H
OH
H C C C O H C C C OH CH3 CH2 CH2 OH

H H H

H H H
H C C C H C C C CH3 CH2 CH3
H H H

H H H
H
H C C C N CH3 CH2 CH2 NH2 NH2
C C C N
H
H H H
H
H C H C CH3
H H
H C C C H C C C CH3 CH CH3
H H H

H
H C H C CH4 niet mogelijk
H

De molecuulbouw van ingewikkelde moleculen wordt voorgesteld met driedimensionale


molecuulmodellen. De onderstaande figuren stellen propaan voor. Schrijf er telkens de
naam van de voorstelling bij.

bol-staafmodel
.................................................... bolkapmodel
.................................................... staafmodel
....................................................

Bestudeer de hoek tussen de verschillende koolstofatomen. Wat merk je?


hoek is geen 180° (vlak) maar 109,5° (voor leerkrachten: bij enkelvoudige
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

binding)

46  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 46 6/08/10 17:24


3.2 De koolstofstructuur heeft veel verschillen

3.2.1 De koolwaterstoffen
Zoals de naam het zegt, bestaan deze verbindingen enkel uit koolstof- en waterstofatomen.
De ketens hebben niet altijd een open structuur. Dikwijls binden de koolstofatomen zich tot
een gesloten structuur.

De verbindingen die uitsluitend uit open ketens zijn opgebouwd, noemen we acyclische
verbindingen. Als er gesloten ketens aanwezig zijn, die in de ring uitsluitend C- en
H-atomen bevatten, noemen we ze carbocyclisch.

3.2.2 Heteroatomen en functionele groepen


Koolstofverbindingen kunnen één of meerdere heteroatomen als O, N, S en halogenen
bevatten die de functie van de keten bepalen. We noemen ze dan ook de
functionele
...................................................................................................... groepen.

3.2.3 Schuiven met koolstofatomen en bindingselektronen


Butaan is een acyclische verbinding zonder vertakkingen waarbij je de vier C-atomen
met één pennenstreek kan verbinden. Bovendien heeft deze stof allemaal enkelvoudige
bindingen.
CH3 CH2 CH2 CH3

Met deze vier C-atomen kan je ook nog de volgende stof vormen

CH3 CH CH3

CH3

3
Hoeveel koolstofatomen kan je nu met 1 pennenstreek verbinden? .....................................................................................
Er is een extra tak bijgekomen die 1 koolstof bevat, daarom noemen we deze structuur
vertakt.

Verbindingen kunnen ook onverzadigd zijn. Onverzadigd betekent dat er naast de enkel­
voudige bindingen nog minstens één meervoudige voorkomt.

Een voorbeeld hiervan zijn koolstoffen die dubbel aan elkaar gebonden zijn, ze dragen
minder waterstof dan verzadigde koolstoffen.

H H H H

H C C H H C C H

KOOLSTOFCHEMIE  47
EURE3AH 41-110.indd 47 12/07/10 14:58
!!! Samengevat
Koolstofstructuren verschillen sterk:
- De groep van acyclische binding die enkel koolstof en waterstof bevatten, noem je
acyclische of lineaire koolwaterstoffen,
- Het kan voorkomen dat koolstof bindingen aangaat met andere atomen dan waterstof.
Deze atomen noem je heteroatomen,
- Sommige ketens zijn gesloten en bevatten enkel C- en H-atomen in de ring, we
noemen ze dan carbocyclisch. Gesloten ketens met heteroatomen in de ring noemen
we heterocyclisch,
- Als je niet alle C-atomen met één vloeiende pennenstreek kan verbinden, weet je dat er
vertakkingen aanwezig zijn,
- Het voorkomen van minstens 1 meervoudige binding maakt de verbinding
onverzadigd.

opdracht
o
Vul verder aan, voor de hoofdgroep kies je 1 van de volgende aanduidingen:
a) acyclisch KWS b) acyclisch met heteroatoom
c) carbocyclisch d) heterocyclisch

hoofdgroep onvertakt (O) onverzadigd (O)


vertakt (v) verzadigd (V)

C C C C
acyclisch KWS V O
C

CH3 CH2 O CH2 CH3


b
.............................................................................................................. O
.............................................. V
..............................................

CH2
CH2 CH CH3

CH2 CH2 c
.............................................................................................................. V
.............................................. V
..............................................

CH3 CH2 CH2 CH2

CH3 a
.............................................................................................................. O
.............................................. V
..............................................

a
.............................................................................................................. V
.............................................. V
..............................................

CH2Cl CH CH CH3
a
.............................................................................................................. O
.............................................. O
..............................................

C C C N
b
.............................................................................................................. O
.............................................. V
..............................................

48  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 48 6/08/10 17:24


NH d
.............................................................................................................. O
.............................................. V
..............................................

OH
b
.............................................................................................................. O
.............................................. V
..............................................

CH
CH2 CH

CH2 CH
CH2 CH2 CH3 c
.............................................................................................................. V
.............................................. O
..............................................

OH

C C C C

OH b
.............................................................................................................. O
.............................................. V
..............................................

CH3 C CH
a
.............................................................................................................. O
.............................................. O
..............................................

CH3 O H
b
.............................................................................................................. O
.............................................. V
..............................................

a
.............................................................................................................. O
.............................................. O
..............................................

3.3 Benzeenstructuur

3.3.1 Benzeen
Een belangrijke koolwaterstof is benzeen. Benzeen heeft een uitzonderlijke structuur
omdat de werkelijke structuur resoneert tussen twee grensstructuren. De cirkel duidt
de onzekere plaats aan van de 6 verspringende elektronen.

H
H H

H H
H

KOOLSTOFCHEMIE  49
EURE3AH 41-110.indd 49 12/07/10 14:58
Leuk om te weten
Benzeen is een carcinogene stof. Bij opname stapelt het zich voornamelijk op
in vet, been, merg en de hersenen. De stof heeft ook effect op bloedvormende
organen en het zenuwstelsel. Tevens veroorzaakt benzeen een verhoogde kans
op ­leukemie. Dit is een verzamelnaam voor verschillende vormen van bloed-
kanker. In de beenmergcellen en lymfocyten kunnen chromosoomveranderingen
optreden. In ernstige gevallen kan er na inname van hoge concentraties benzeen
bewusteloosheid en zelfs overlijden optreden.
Benzeen behoort tot de top twintig van meest gebruikte stoffen in de chemische
industrie. Om de werknemers te beschermen mag de MAC-waarde (Maximaal
Aanvaarde Concentratie van een schadelijke stof) niet boven een bepaalde waar-
de komen.
Van benzeen zijn een brede waaier aan moleculen afgeleid waarmee je vaak in aanraking
aromatisch (of aromaten)
komt. Deze afgeleide stoffen noemen we ..........................................................................................................................................................................................................

3.3.2 Aromatische koolwaterstoffen


Koolwaterstoffen kunnen een benzeenstructuur bevatten, je noemt ze dan aromatische
koolwaterstoffen.

Leuk om te weten
Even proeven van enkele stoffen die een benzeenstructuur bevatten...

Je drinkt een ‘light’ frisdrank en die bevat aspartaam als zoet-


stof. Deze stof valt net boven kamertemperatuur uit elkaar en
verliest daardoor zijn zoete smaak. Hierdoor is aspartaam niet
geschikt voor voedingsmiddelen die verhit moeten worden. In
frisdranken is de stof een half jaar houdbaar.

Bij hoofdpijn kan een aspirine hulp bieden. De actieve stof


van aspirine komt van nature voor in verschillende planten.
Aftreksels van de bast en bladeren van de wilg bevatten deze
stof en helpen tegen koorts en allerlei soorten pijn. De werkzame
component heet salicylzuur en wordt nu synthetisch nagemaakt.
De naam van het zuur is afgeleid van salix, de Latijnse naam
voor wilg. Een overmatig gebruik kan maagklachten veroorza-
ken.

In allerlei bessen, vruchten en groenten komt benzoëzuur voor.


Benzoëzuur beschermt vooral tegen bacteriën en gisten. Het
wordt aan bijvoorbeeld garnalen en zure drank toegevoegd als
conserveringsmiddel. Vooral bij mensen met eczeem of astma
kan het allergische reacties uitlokken. Studies tonen aan dat
E210 in het voedsel van kinderen hyperactiviteit tot gevolg kan hebben.

Een verboden kleurstof, methylgeel of botergeel, werd onlangs teruggevonden in


kerriepoeder van Indiase oorsprong. De kleurstof wordt gebruikt om het poeder
een mooi gele kleur te geven en is bij een overschrijding van de toegelaten hoe-
veelheid gekend als potentieel mutageen. Uit voorzorg heeft een grootwarenhuis
gevraagd alle betrokken producten terug in te leveren.

50  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 50 12/07/10 14:58


Natuurlijke aanmaak van aromatische
koolwaterstoffen komt vaak voor. Zo
wordt bij het verkolen van bijvoorbeeld
vlees in de pan of bij het barbecuen een
sterk kankerverwekkende bestanddeel
aangemaakt, polycyclische aromatische
koolwaterstof (PAK). Deze aromaten
ontwikkelen zich zeer sterk als het
vlees in een vlam wordt gebraden en
niet boven gloeiende houtskool.

opdracht
o
Verbind de structuurformule met de juiste toepassing.

salicylzuur

COOH

OH

methylgeel

N N N

benzoëzuur (E210)

COOH

aspartaam (E951)

O COO CH3

H2N CH C NH CH CH2

CH2 COOH

PAK

KOOLSTOFCHEMIE  51
EURE3AH 41-110.indd 51 12/07/10 14:58
3.4 Macromoleculen

3.4.1 Natuurlijke macromoleculen


Polysachariden zijn een voorbeeld van natuurlijke macromoleculen. We vinden ze terug
als zetmeel in aardappelen en cellulose dat uit hout wordt gewonnen. De cellulose wordt
op zijn beurt weer gebruikt voor fabricage van papier en textiel.

Tal van warenhuizen bieden hun klanten bioplastic zakken aan. Dit plastic wordt gepro­
duceerd uit natuurlijke stoffen zoals aardappelen, maïs, koolzaad, suikerriet en soja.

ex
experiment
Doel
Bioplastic maken uit macromoleculen.

Benodigdheden
- pakje commercieel aardappelzetmeel
- water
- glycerol
- steelpan of bekerglas van 1000 ml
- petrischaal
- balans
- kookplaat of bunsenbrander
- staafmixer of kleine klopper

Werkwijze
1 Per 10 g zetmeel wordt 100 ml helder en fris water toegevoegd.
2 Het mengsel verwarm je al roerend in een kleine kookpot, steelpan of bekerglas.
3 Dicht bij de kooktemperatuur wordt het een dikke brij. Dan voeg je enkele druppels
glycerol toe.
4 Mix het geheel kort met bijvoorbeeld een staafmixer en giet een dun laagje van de
pap in een petrischaal. Laat het mengsel versneld drogen door het op een warme
plaats te zetten. Zo probeer je schimmelvorming te voorkomen.

Opmerking: Je kan aardappel- of maïszetmeel onder talrijke merknamen kopen in het


warenhuis. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt om sauzen te binden tot een dikke massa.

Waarneming
Bestudeer het uitgedroogde vlies. Wat neem je waar?
Hard, een beetje plooibaar. Niet vlak uitgedroogd door ongelijkmatige dikte.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Wat gebeurt er met de plastic wanneer je deze in water legt?


Er is eerst een 'zeepachtig' laagje voelbaar. Daarna wordt het week en breekt
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

het af.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

52  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 52 12/07/10 14:58


!!!! Besluit
zetmeel van o.a. aardappelen, maïs ...
Bioplastics kun je maken uit ......................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Het grote voordeel van bioplastic ten opzichte van synthetische kunststoffen is
dat dit product (meestal) biologisch afbreekbaar is. Het wordt daarom veel
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

toegepast in de verpakkingsindustrie.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

3.4.2 Synthetische macromoleculen


Kunststoffen zijn een ander voorbeeld van macromoleculen. Deze synthetische macro­
moleculen worden verkregen door een chemisch proces waarbij kleine moleculen, die we
monomeren noemen, aaneengeschakeld worden.

opdracht
o
Geef de betekenis van volgende symbolen die je op plastic potjes ... vindt.

recycleerbaar
: .................................................................................................................................. recycl. hoge druk
: ..................................................................................................................................
polyetheen
Polymerisatie
Polyetheen komt in veel voorwerpen voor: voedselverpakking, boodschappentas, isola­
tie voor elektriciteitsbuizen. Het woord poly heeft hier de betekenis van veel, een groot
aantal.
polymeer
Daarom noemen we deze aangeschakelde stof ook wel een ..................................................................................................................................

Eén monomeer hecht zich aan een tweede monomeer. De reactie blijft zich echter
herhalen, zodat uiteindelijk veel monomeren aan elkaar klitten. De dubbele binding in
het monomeer etheen wordt omgezet in 2 enkelvoudige bindingen die de monomeren
onderling verbinden. Zo ontstaat een kunststof dat we meestal gewoon plastic noemen.

C C C C C C C C C C C C C C

monomeren

polymeren

C C C C C C C C C C C C C C C C C C

3.4.3 Synthetische macromoleculen in ons dagelijks leven


De eigenschappen van kunststoffen kunnen sterk verschillen. Sommige zijn thermoplast
en kunnen bij verwarming vervormd worden. Na afkoeling behouden ze hun nieuwe
vorm.

KOOLSTOFCHEMIE  53
EURE3AH 41-110.indd 53 12/07/10 14:58
thermoharders
De .................................................................................................................................. worden bij verwarming niet week en zijn niet meer te
vervormen. Je kent zeker producten waarin onderdelen uit één of ander soort kunststof
verwerkt zijn.

Macromoleculen kennen tal van toepassingen, we beperken ons tot enkele voorbeelden
van speciale en alledaagse kleding...

A UHPE

UHPE (ultra high molecular weight polyetheen) is een minder bekende


maar wel ijzersterke variant van polyetheen waarbij een kunststof vezel
gebruikt wordt voor innoverende toepassingen die niet zo voor de hand
liggen.
Het gebruik van deze vezel in nieuwe kogelwerende vesten heeft tot gevolg dat ze niet
meer voorzien moeten worden van Kevlar, harde geperste panelen of metalen delen.
Waarom is dit zo belangrijk denk je?
Vergroot het bewegingsgemak + veel lichtere uitvoering.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

B Polyurethaan

Polyurethaan komt je vermoedelijk niet als bekend over.


Misschien herken wel je het symbool PU dat vaak voorkomt
op plastic voorwerpen.
Elastaan dat beter bekend is onder de merknamen Lycra of
Spandex wordt uit deze stof gevormd. We noemen elastaan
een elastomeer dit wil zeggen dat
het materiaal zijn oorspronkelijke vorm weer aanneemt
....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

na belasting
............................................................................................................................................................................................................................................................................................

Het wordt gebruikt in sportkleding waar rek en


aansluiting op het lichaam gewenst is.
Elastaan wordt nog in veel andere kledingstukken
gebruikt omwille van deze eigenschap.

opdracht
o
Ga zelf op zoek in de etiketten van je kleding en noteer het aandeel van elastaan.
Vorm hierbij een logisch besluit.
rekbaar T-shirt
Kledingstuk 1: .............................................................................................................................. 8 %.
aandeel: .................................
sok
Kledingstuk 2: .............................................................................................................................. 2 %.
aandeel: .................................
badpak
Kledingstuk 3: .............................................................................................................................. aandeel: .................................
20 %.
voor leerkracht: elasteen is gevoelig voor de chloor van een zwembad en kan niet
tegen verhitting in een droogkast ( badpak direct uitspoelen +
!!! Besluit niet in droogkast(geeft vroegtijdige veroudering))

Het aandeel is evenredig met de rekbaarheid.


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

54  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 54 12/07/10 14:58


C Polyester, nylon, polycarbonaat en polystyreen

Polyester, nylon en elastaan worden gecombineerd in kledingstukken die soepel en licht


moeten zijn. Bovendien beschermen deze macromoleculen je in sport- en regenkledij
tegen extreme omstandigheden zoals wind en regen.

Polymeren die licht, veerkrachtig en bovendien ook hard zijn, kennen tal van toepassin­
gen.
Denk maar aan een DVD schijfje of de buitenschaal van een helm, beide zijn gedeeltelijk
opgebouwd uit polycarbonaat.

Leuk om te weten
Je lichtgewicht helm vermindert de im-
pact van de slag en is bij veel sporten een
basisuitrusting.
Een valhelm heeft steeds een buiten- en
binnenschaal. De harde buitenschaal is
voornamelijk polycarbonaat dat onder
hoge druk in een vorm wordt geperst. Deze
schaal zorgt voor een goede vormvastheid
en kan moeilijk doorboord worden. De
relatief zachte binnenschaal uit polysty-
reen (piepschuim) dempt de schok zodat de
klap op je hoofd uiteindelijk minder hard
aankomt.

Wanneer je helm stevig valt of je een on-


geluk hebt, kunnen kleine barstjes in de
buitenschaal ontstaan of wordt de binnen-
schaal vervormd.

Hierdoor is je helm niet meer veilig en


moet hij vervangen worden.

KOOLSTOFCHEMIE  55
EURE3AH 41-110.indd 55 12/07/10 14:58
4 Functionele groepen
en stofklassen
Alle organische stoffen worden ingedeeld in stofklassen. Stoffen van eenzelfde
stofklasse hebben dezelfde functionele groep.

4.1 Functionele groep van een koolstofverbinding


Wanneer bijvoorbeeld in methaan één van de vier waterstofatomen wordt vervangen
alcohol
door een OH-groep ontstaat een .....................................................................................................................................................................................................

Het groepje atomen dat een waterstof vervangt en nieuwe eigenschappen geeft aan
een molecule noemen we een functionele groep.
H H

H C H H C OH

H H
methaan methanol CH3OH
Carbonzuren kunnen gezien worden als afgeleid van alkanen
.....................................................................................................................................................................................................

waarbij een eindstandige CH3 -groep vervangen is door een carboxylgroep: -COOH

De volgende tabel geeft een overzicht van alle stofklassen die nog aan bod komen.
Hiermee kan je bij het zien van een structuurformule heel snel de stofklasse herkennen
of determineren.

56  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 56 12/07/10 14:58


4.2 Indeling van organische stoffen
naam functionele verkorte voorbeeld voorbeeldnaam
groep weergave
alkanen alleen enkelvou­ butaan
CH3 CH2 CH2 CH3
dige bindingen

halogeniden een halogeen F,Cl,Br,I CH3 CH2 CH2 CH2Cl 1-chloorbutaan


(halogeenalkanen)

alkenen 1 dubbele binding CH3 CH CH CH3 2-buteen

alkynen 1 drievoudige CH3 CH2 C CH 1-butyn


binding

alcoholen O H OH CH3 CH CH2 CH3 2-butanol


(alkanolen)
OH

ethers O O CH3 O CH2 CH3 methoxyethaan


(alkoxyalkanen)

aldehyden O CHO CH3 CH2 CH2 CHO butanal


(alkanalen) C
H
ketonen O
CO CH3 CO CH2 CH3 butanon
(alkanonen)
C

carbonzuren O COOH CH3 CH2 CH2 COOH butaanzuur


(alkaanzuren) C
O H
esters O COO CH3 COO CH2 CH3 ethylethanoaat
(alkylalkanoaten)
C O

aminen H NH2 CH3 CH2 CH2 CH2 NH2 butaanamine


primaire vorm N
H

H
secundaire vorm N NH CH3 CH2 NH CH2 CH3

KOOLSTOFCHEMIE  57
EURE3AH 41-110.indd 57 12/07/10 14:59
4.3 Organische stoffen herkennen
1 Er bestaan heel veel stoffen met
enkel 1 functionele groep. An­
dere stoffen zoals melkzuur zijn
polyfunctioneel. Dit wil zeggen
dat de stof meerdere functionele
groepen heeft.

Melkzuur komt voor in zure melk


en is een afbraakproduct van
glucose in de spieren. Na zware
inspanning veroorzaakt melkzuur
pijn in het spierweefsel. Duid de
functionele groepen aan en tot
welke stofklassen behoren ze?

COOH
carbonzuur
- ................................................................... .................................

alcohol
- .................................................................................................... H C OH

CH3

adrenaline
2 Dit is een hormoon welk we .................................................................................................... noemen.
Het kan de hartslag doen toenemen en de bloeddruk verhogen zodat we heel alert
kunnen reageren bij plotse stress en gevaarlijke situaties. Welke stofklasse(n)
herken je?
OH

HO

NH
HO

alcohol + amine (sec. amine)


.............................................................................................................................................................................................................................................

3 Dissolvant bevat voornamelijk monofunctionele acetonmoleculen. Vaak wordt er nog


een extra aroma aan toegevoegd. Tot welke stofklasse behoort aceton.

H3C C CH3

ketonen (of alkanonen)


....................................................................................................................................................................................................................

58  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 58 12/07/10 14:59


4 Een triglyceride (vet) wordt door deze figuur voorgesteld.
ester
- Welke stofklasse herken je? ....................................................................................................
onverzadigd
- Is dit een verzadigd of onverzadigd vet? ............................................................................................................................................

H O

H C O C
O

H C O C
O

H C O C

5 Welke stof is een alkaan, alkeen of een alkyn. Let goed op het aantal H-atomen.
Zet bij tweevoudige binding een pijltje (met 2) en bij drievoudige een pijltje (met 3).

alkeen

alkaan
2

alkyn
6 Omcirkel de alcoholen. Tot welke stofklasse
behoren de andere moleculen? 3
alkanalen (of aldehyden)
................................................................................................................................................................................................................

OH CH3 O H CH3 CH2 CH2 CHO


O CH3 CH CH2 CH3 HCHO
CH3 CH2 CH2 C
H OH

7 In 1 molecule kunnen dezelfde functionele groepen meermaals voorkomen. We noe­


men de stof hierdoor polyfunctioneel. Geef bij elke stof aan hoeveel alcoholgroepen
er aanwezig zijn.
H

H C O H OH
OH
OH C C C C
H C O H

C OH
H O H

H
3 groepen 2 groepen 2 groepen
(1,2,3-propaantriol)
........................................................................................................................... (1,2-butaandiol)
........................................................................................................................... (1,1-butaandiol)
...........................................................................................................................

KOOLSTOFCHEMIE  59
EURE3AH 41-110.indd 59 12/07/10 14:59
8 Welke stofklasse(n) herken je in volgende formules

Cl Cl O O

Cl H HO C CH2 CH2 CH2 CH2 C OH

halogenide
................................................................................................................................. 2 zuurgroepen  carbonzuren
................................................................................................................................................................................................................................................................................

O H2N CH COOH

C O CH3 CH2
OH

ester
................................................................................................................................. alcohol
................................................................................................................................. amine + zuur
. ....................................................... ..

O
CH3(CH2)3OH CH3CO(CH2)3CH3

alcohol
................................................................................................................................. alkanon (keton)
................................................................................................................................. alkanon
.................................................................................................................................

OH

H H
H
H C C N
H
HOOC CH2 CH2 COOH OH H H

carbonzuren (2 x groepen)
................................................................................................................................. 2 x alcohol (groepen)
................................................................................................................................. amine
.................................................................................................................................

CH3 CH2 O CH2 CH3


ether
.................................................................................................................................

!!! Samengevat
Alle organische stoffen kunnen ingedeeld worden in stofklassen. Stoffen van eenzelfde
stofklasse hebben dezelfde functionele groep.

Deze functionele groep bepaalt in grote mate de eigenschappen van een molecule.
Een molecule met 1 functionele groep of atoom noem je monofunctioneel.

Een molecule met meerdere gelijke of verschillende functionele groepen is


polyfunctioneel.

60  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 60 12/07/10 14:59


5 Eigenschappen en naam
van organische stoffen

5.1 Alkanen

Wat zijn alkanen?


Alkanen zijn de meest eenvoudige koolwaterstoffen (KWS) die geen meervoudige bin­
dingen of heteroatomen bevatten.

5.1.1 Voorstelling van de acyclische alkanen

Brutoformule
De eenvoudigste alkanen zijn:
CH4 methaan C6H14 hexaan
.............................................................................................................................................................................................................

C2H6 ethaan C7H16 heptaan


.............................................................................................................................................................................................................

C3H8 propaan C8H18 octaan


.............................................................................................................................................................................................................

C4H10 butaan C9H20 nonaan


.............................................................................................................................................................................................................

C5H12 pentaan decaan


C10H22 .............................................................................................................................................................................................................
.......................................................................................................................................

CnH2n+2
Algemene brutoformule: .....................................................................................................................................................................................................................

Structuurformule

vertakt
Alkanen die niet ...................................................................................... zijn hebben de meest eenvoudige structuur. Alkanen
met vertakkingen zijn complexer en ook de naamgeving vereist enige aandacht.
De structuurformule van 2-methylpropaan (een vertakt alkaan):

CH3 CH CH3

CH3

Geef zelf de structuurformule van pentaan ( een onvertakt alkaan).

CH3 CH2 CH2 CH2 CH3

KOOLSTOFCHEMIE  61
EURE3AH 41-110.indd 61 12/07/10 14:59
5.1.2 Naamvorming

A Onvertakte alkanen

meth, eth, prop, but, pent, hex, hept, oct,


De naam is opgebouwd uit een stam,..............................................................................................................................................................................................................................................................
non, dec aan
,  gevolgd door de uitgang ........................................................................................................................
.................................................................................................................................................................................... .

B Het alkylradicaal

Als je 1 waterstofatoom onttrekt aan een alkaan, dan gaat 1 van de bindingselektronen
samen met het waterstofatoom verdwijnen.

Het andere elektron van de binding blijft bij het alkaan dat we nu een radicaal noemen.

(1)
CH3-CH2 - CH3    CH3-CH2 - CH2 · + ·H

De algemene voorstelling van een alkylradicaal is

.R

De naam bestaat uit de stam van de eenvoudige alkanen, waarbij de uitgang ‘yl’ wordt.

Geef de naam van het alkylradicaal dat gevormd werd (1): ................................................................................................
propyl

C Vertakte alkanen

- met één zijketen.


CH3 CH CH2 CH2 CH2 CH3

CH3 CH2 CH2

8
Duid eerst de langst doorlopende keten aan. Deze heeft ...................................... koolstofatomen. De
oct
stam van de hoofdketen is daarom .................................................................................................................. en de hoofdketen zelf heet
octaan
..................................................................................................................

Je telt dan het aantal C-atomen van de vertakking, en benoemt ze als een alkylradicaal:
methyl
..................................................................................................................

De plaats van de vertakking wordt ook in de naam opgenomen. We spreken af dat het
plaatsnummer zo laag mogelijk is.
Daarom start je te tellen vanaf ..................................................................................................................
links

62  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 62 12/07/10 14:59


Duid de nummers aan op onderstaande figuur.

4 5 6 7 8
CH3 CH CH2 CH2 CH2 CH3

CH3 CH2 CH2


1 2 3
De gehele naam wordt nu in een afgesproken volgorde achter elkaar geplaatst:

Nummer _ Naam Naam


bijgroep bijgroep hoofdketen

Tussen het cijfer en de eerste letter van de naam plaats je een verbindingsstreepje.
De naam van het alkaan is : ..................................................................................................................
4-methyloctaan

- met meerdere zijketens.

CH3

CH3 CH C CH2 CH3

CH3 CH2 CH3

pentaan
De hoofdketen heet .................................................................................................................. en is aangeduid door de stippellijn.

ethyl
Er zijn 3 bijgroepen. Éen .............................................................................................................. groep en twee methyl
..............................................................................................................

groepen.

Begin je vanaf de rechterzijde alle plaatsnummers van de bijgroepen op te tellen dan


10 (3 +. 3 + 4)
heb je ................................. (8)

Startend van de linkerzijde is deze som niet zo groot. Daarom zullen we de nummering
vanaf deze zijde starten.

Extra afspraken:
- Je moet de zijketens die meermaals voorkomen nog steeds een plaatsnummer geven
en bovendien wordt het aantal extra aangeduid met de voorvoegsels di, tri, tetra ...
- Deze plaatsnummers worden gescheiden door een komma.
- Alkylgroepen worden alfabetisch vermeld in je eindnaam ( hierbij geen rekening hou­
den met de voorvoegsels).
3-ethyl-2, 3-dimethylpentaan
De naam van het alkaan is dan : ................................................................................................................................................................................................................................................................................

KOOLSTOFCHEMIE  63
EURE3AH 41-110.indd 63 12/07/10 14:59
5.1.3 Isomeren

A Structuurisomeren

Schrijf de structuurformule van

Pentaan 2-methylbutaan 2,2-dimethylpropaan

CH3 CH2 CH2 CH2 CH3 CH3 CH CH2 CH3 CH3

CH3 CH3 CH CH3

CH3

Vorm de brutoformule voor elk van deze drie stoffen. Wat merk je op?
C5H12  voor elk van de drie hetzelfde
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

B Plaatsisomeren

Je kunt zeker de uitgebreide structuurformules noteren van

2-methylhexaan 3-methylhexaan

CH3 CH CH2 CH2 CH2 CH3 CH3 CH2 CH CH2 CH2 CH3

CH3 CH3

C7H16 C7H16

Ook voor deze twee ketens is er iets merkwaardig aan de brutoformule. Wat?
C7H16  voor elk van de twee hetzelfde
. ................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

!!!! Samengevat
Isomeren zijn verbindingen met dezelfde brutoformule maar een verschillende struc-
tuurformule. Hierdoor zijn hun fysische en chemische eigenschappen verschillend.

Bij keten- of structuurisomerie is de lengte van de hoofdketen verschillend. Twee iso-


meren hebben in totaal wel hetzelfde aantal koolstofatomen, maar een verschillende
hoofdnaam.

Plaatsisomeren verschillen alleen door de plaats van een karakteristieke groep of bin-
ding.

64  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 64 6/08/10 17:25


5.1.4 Eigenschappen van alkanen

A Verbranding van alkanen

Benzine en diesel worden gemaakt uit aardolie.


Deze brandstoffen bestaan voornamelijk uit
een mengsel van lagere alkanen. Benzine ver-
dampt vrij snel ten opzichte van diesel omdat
de bestanddelen van benzine een kortere lengte
hebben.

Het alkaan methaan (aardgas) wordt veel gebruikt als


brandstof voor de centrale verwarming in je huis. Het is
heel belangrijk dat de stookinstallatie in een frisse en goed
bij onvoldoende O2-toevoer
verluchte ruimte staat want ....................................................................................................................................................
wordt mogelijk CO-gas gevormd.
..................................................................................................................................................................................................................................................................................................

De witte wolken die uit de schoorsteen van een werkende


verwarmingsinstallatie komen, worden voornamelijk ge-
waterdamp
vormd door .................................................................................................................................................... .

Een verbranding met voldoende zuurstoftoevoer maakt


ook koolstofdioxide vrij.

opdracht
o
Geef zelf de verbrandingsreactie van methaan.

verbranding methaan verbranding propaan

CH4
.................................... 2O2
+ .................................... 2 H2O + ............................ CO2
.............. C3H8 + 5 O2 4 H2O + 3 CO2

KOOLSTOFCHEMIE  65
EURE3AH 41-110.indd 65 6/08/10 17:25
Leuk om te weten
Koolstofdioxide maakt een groot deel uit van de totale broeikasgasemissie. Vol-
gens het Kyoto-protocol moet de groei van de emissie van broeikasgassen rond
2010 gemiddeld met 5% beperkt worden ten opzichte van de uitstoot in 1990. De Ver-
enigde staten doen niet mee aan dit protocol.

Als de zuurstoftoevoer onvoldoende is kan CO-gas ontstaan.


Koolstofmonoxide is een geurloos en kleurloos gas.
Het bindt zich in het bloed veel sterker aan hemoglobine dan zuurstof en ver-
hindert op die manier dat weefsels en organen met voldoende zuurstof worden
bevoorraad.
Hersenen, hart en ongeboren kinderen zijn hiervoor het meest gevoelig.
De symptomen van chronische CO-vergiftiging zijn hoofdpijn, misselijkheid,
duizeligheid en vermoeidheid. Bij langdurige vergiftiging treedt bewusteloos-
heid op en ten slotte de dood door zuurstofgebrek in de hersenen.

ex
experiment
Doel
De brandbaarheid van alkanen onderzoeken
Benodigdheden
- organische stoffen pentaan, hexaan, undecaan, lichte stookolie, paraffine
- porseleinen of metalen schaaltje
- lucifer of lont
Werkwijze
1 Zoek de R- en S-zinnen van de vloeistoffen op en handel conform.
2 Doof alle bunsenbranders in het lab.
3 Pas op voor dampen die uit de voorraadfles van de lichtste alkanen komen. Plaats
daarom de fles onder de trekkast of vul het schaaltje op een veilige afstand van de
plaats van ontbranding.
4 Breng zeer weinig ( 10 druppels, maximaal 1ml of 1g) organische stof op het schaaltje.
5 Sluit de voorraadfles direct terug af en verwijder je van de voorraadfles.
6 Tracht eerst de damp boven de vloeistof, daarna de vloeistof zelf te ontsteken met
een lucifer of lont.
Waarneming
1 Welke stof ontvlamt het snelst en wat is je verklaring hierbij?
pentaan, hexaan  korte C-ketens, lichte moleculen (voor lkr: denk aan dun aanmaakhout).
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

2 Wat merk je aan de reactieproducten van de verschillende stoffen?


Bij de langere ketens is de verbranding niet optimaal en komt er veel C vrij
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

("vuile rook").
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

!!! Besluit
Alkanen zijn sterk brandbaar, vooral de korte ketens.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

66  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 66 12/07/10 14:59


B Substitutie van waterstofatomen

Onder invloed van licht reageren alkanen met de halogenen Cl2 en Br2 tot halogeenalkanen.

Bijvoorbeeld: CH4 + Cl2 CH3Cl + HCl

De gevormde stof heet chloormethaan. Wanneer de reactie wordt uitgevoerd met een
overmaat aan dichloor, kunnen de overblijvende waterstoffen nog verder vervangen
worden.

Gebruik de Lewis voorstelling om deze reactie weer te geven:

C Fysische eigenschappen

- Aggregatietoestand: Gassen vloeistoffen vaste stoffen


< C5 C5 -C16 > C16

- Alkanen lossen niet op in water. Alkanen zoals hexaan en octaan lossen wel in elkaar op.

5.1.5 Oefeningen
1 Geef de naam van volgende alkanen.

CH3
CH3 CH CH3
CH3 CH2 CH CH2 C CH3
CH3
CH2 CH3

CH3

2-methylpropaan
............................................................................................................................................................................................................. 4-ethyl-2, 2-dimethylhexaan
.............................................................................................................................................................................................................

CH3 (CH2)6 CH3 1 2 3 4

octaan
............................................................................................................................................................................................................. 2-methylbutaan
.............................................................................................................................................................................................................

CH3
C C
CH3 CH CH2 CH2 C CH3
C C C
CH2 CH2
C C
CH3 CH3

heptaan
............................................................................................................................................................................................................. 3, 3, 6-trimethyloctaan
.............................................................................................................................................................................................................

KOOLSTOFCHEMIE  67
EURE3AH 41-110.indd 67 12/07/10 14:59
2 Geef de structuurformule

3,5-diethyl-4-methyloctaan 3-ethylpentaan
CH3
CH3 CH2 CH CH2 CH3
CH3 CH2 CH CH CH CH2 CH2 CH3
CH2
CH2 CH2
CH3
CH3 CH3

3-ethyl-4-methylheptaan 3,3,4-trimethylhexaan
C
C
C C C C C C C
C C C C C C
C
C C
C
2,2-dimethylbutaan methaan

C H
C C C C CH4 of H C H
C H

3 H
 oeveel isomeren heeft C6H14? Teken de structuren om dit te ontdekken. Noteer
telkens de naam bij je formule.

C C C C C
C C C C C C
C

hexaan
............................................................................................................................................................................................................. 2-methylpentaan
.............................................................................................................................................................................................................

C C C C C C C C C
C C C

3-methylpentaan
............................................................................................................................................................................................................. 2,3-dimethylbutaan
.............................................................................................................................................................................................................

C C C C

2,2-dimethylbutaan
............................................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................................

68  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 68 6/08/10 17:25


4 Wat ging er fout bij deze naamgeving? Teken de structuur en geef de juiste naam!
C 8
a 5 - methyl - 3 - propylheptaan
C 7
C 6
4 3 2 1
C C C C C C C
5
C
langste keten is 8! 5-ethyl-3-methyloctaan ...............................................................................................................................
Verbetering: ..................................................................................................

b 4 - methylpentaan

CH3
C C C C C

foute nummering! 2-methylpentaan


Verbetering : .................................................................................................................................................................................................................................

5 Onderstreep de stof die volgens jou de meeste isomeren heeft.

Pentaan 2,2-dimethylbutaan

meer C-atomen = meer kans


Waarom denk je dit? ...................................................................................................................................... op isomerie.
....................................................................................................................................................................................................

!!! Samengevat
Alkanen zijn de meest eenvoudige koolwaterstoffen (KWS) die geen meervoudige bin-
dingen of heteroatomen bevatten. Ze worden gebruikt als brandstof en lossen niet op in
water.

De naam is opgebouwd uit een stam, gevolgd door de uitgang -aan.

Als je 1 waterstofatoom onttrekt aan een alkaan dan noem je het een radicaal. Een bij-
groep wordt benoemd zoals een radicaal, eindigend op -yl.

Onder invloed van licht reageren alkanen met de halogenen Cl2 en Br2, dit noem je een
substitutiereactie.

KOOLSTOFCHEMIE  69
EURE3AH 41-110.indd 69 6/08/10 17:25
5.2 Alkenen en alkynen, de onverzadigde
koolwaterstoffen

Wat zijn alkenen en alkynen?


In alkenen is er een dubbele binding tussen twee koolstofatomen. Alkynen hebben een
drievoudige
.................................................................................................................................................................................................... binding tussen twee koolstofatomen.

De alkenen en alkynen vormen twee groepen van onverzadigde koolwaterstoffen.

5.2.1 Voorstelling van de acyclische alkenen en alkynen

Structuurformule
De onvertakte ketens hebben de meest eenvoudige structuur.
Koolstoffen die dubbel of drievoudig aan elkaar gebonden zijn, dragen minder water-
stoffen dan verzadigde koolstoffen.

opdracht
o
Vul de waterstofatomen aan en plaats de meervoudige binding.
2- penteen 1-butyn

H H H H H H H

H C C C= C C H H C C C C H

H H H H H

brutoformule

alkeen alkyn
etheen : C2H4 ethyn : C2H2
2-penteen : C H
5 10
.......................... 2- pentyn : C H
..........................
5 8

1- buteen : C H
..........................
4 8
1-butyn : C H
..........................
4 6

Algemene brutoformule

CnH2n CnH2n-2

70  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 70 6/08/10 17:25


5.2.2 Naamvorming
De namen van de alkenen zijn afgeleid van die van de overeenkomstige alkanen.
Ze hebben dezelfde stam afhankelijk van het aantal C-atomen, maar de uitgang -een.

Bij de alkynen verloopt de naamgeving gelijkaardig, de uitgang wordt hier -yn.

Om de plaats van de meervoudige binding aan te duiden, kennen we een nummer toe
aan het koolstofatoom waaraan deze binding begint.
Dat nummer moet zo klein mogelijk zijn.

Duid de nummers aan op onderstaande figuur.

3 4 5 6
4 3 2 1 C C CH2 CH3
CH3 CH2 CH CH2
CH3 CH2
1 2

Door die redenering komen we tot de volgende namen:


1-buteen
.......................................................................................................................................................................... 3-hexyn
. ..............................................................................................................................................................................................................

Bij vertakte ketens heeft het lage nummer van de meervoudige binding voorrang op de
nummering van de bijgroepen. Voor de rest blijven de regels voor het bepalen van de
naam hetzelfde als bij het overeenkomstige alkaan. Let er steeds op dat de meervoudige
binding tot de hoofdketen behoort.

3 4 5 6 7
C C CH2 CH CH3

CH3 CH2 CH3


1 2

6-methyl-3-heptyn
.......................................................................................................................................................................................................................

Opmerking
Een alkeen met twee meervoudige bindingen geef je als volgt een naam:
- plaats achter de stam de uitgang ‘adieen’
- geef de plaats van de dubbele bindingen een rangnummer.

Voorbeeldnamen: 1,3-pentadieen en 2,4-hexadieen

vb.
C C C C C

KOOLSTOFCHEMIE  71
EURE3AH 41-110.indd 71 12/07/10 14:59
5.2.3 Isomeren

A Structuur- en plaatsisomeren

Noteer de naam bij de volgende isomeren van het alkeen C6 H12

1 2
C C C C C C C C C C

C C

2-methyl-2-penteen
............................................................................................................................................................................................................. 2-methyl-1-penteen
.............................................................................................................................................................................................................

3 4
C C C C C C C C C C

C C

4-methyl-2-penteen
............................................................................................................................................................................................................. 4-methyl-1-penteen
.............................................................................................................................................................................................................

5 6
C C C C
C C C C C C
C C

3-hexeen
............................................................................................................................................................................................................. 2,3-dimethyl-1-buteen
.............................................................................................................................................................................................................

Dit zijn niet alle isomeren, in totaal beantwoorden wel 13 isomeren aan deze brutofor­
mule. Het is een mooie uitdaging om ook deze te vinden!
(3 en 4)

1
Bij welke twee isomeren herken je plaatsisomerie? .............................. 2
en ..............................
1
Bij welke twee isomeren herken je ketenisomerie? .............................. 6
en ..............................

B Geometrische isomeren

Een dubbele binding verhindert dat de twee naburige C-atomen onderling kunnen
verdraaien. Daarom zegt men ook dat bijvoorbeeld 3-hexeen een stof is met 2 geometri­
sche isomeren.

trans-isomeer cis-isomeer

H CH2 CH3 CH3 CH2 CH2 CH3


C C C C
CH3 CH2 H H H

trans-3-hexeen cis-3-hexeen
...................................................................................................................................................................................

72  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 72 12/07/10 14:59


Bij trans-3-hexeen staan de twee groepen met koolstofatomen langs twee verschillende
zijden van de horizontale lijn.
De groepen staan langs dezelfde zijde.
Wat merk je op bij cis-3-hexeen? ..................................................................................................................................................................................................................................................

5.2.4 Eigenschappen

ex
experiment Br2 oplossing (bruin)

Doel
Nagaan wat een additiereactie is.

Benodigdheden
- reageerbuizen
- organische stoffen 1-hexeen, 1-penteen, cyclohexeen
- broomwater(3,5g/100ml) 1- hexeen 1- penteen cyclohexeen

Werkwijze
1 Zoek de R- en S-zinnen van de vloeistoffen op en handel conform.
2 In enkele reageerbuizen voeg je telkens 1 ml van de organische stof toe.
3 Voeg aan elke reageerbuis broomwater toe.

Waarneming

De lichtbruine kleur van de broomoplossing verdwijnt.


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

!!! Besluit
Broomwater reageert met de alkenen en vormt zo een nieuw molecule.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

A Additie van een halogeen

Bij een additiereactie van een halogeen op een alkeen (halogenering) verdwijnt de dub-
bele binding omdat ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
deze e- gebruikt worden om broom te binden.

Br Br

CH3 (CH2)2 CH CH2 + Br Br CH3 (CH2)2 CH CH2


1-penteen dibroom 1,2-dibroompentaan

KOOLSTOFCHEMIE  73
EURE3AH 41-110.indd 73 6/08/10 17:25
B Additie van waterstof

Onder invloed van een katalysator, die de reactie opstart, kan een additie met water-
stofgas (hydrogenatie) doorgaan. Zo ontstaat het overeenstemmend alkaan.

H H
kat.
CH2 CH2 + H H CH2 CH2

etheen diwaterstof     .......................................................................


ethaan

C Polymerisatie

Weet je nog wat polymerisatie is? Dit is het herhaaldelijk binden van een onverzadigde
molecule aan
een ander onverzadigd molecule (monomeer)
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

poly-
Enkele toepassingen van .......................................................................etheen zijn al besproken.

CH2 CH2 + CH2 CH2 •CH2 CH2 CH2 CH2•

De koolstofketen kan nu verder aangroeien en het polymeer vormen.

D Polycondensatie

Andere polymeren worden gevormd door polycondensatie. Bij deze condensatiereactie

O O
O O
C (CH2)x C + HO (CH2)y OH + ... (•C (CH2)x C O (CH2)y O•)n + n H2O
HO OH
wordt een kleine molecule afgesplitst.

Wat is de naam van een kleine molecule dat wordt afgesplitst bij de vorming van deze
water
polyester? ...............................................................................................................................................

74  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 74 12/07/10 14:59


5.2.5 Oefeningen
1 Zoals de alkanen zijn ook alkynen en alkenen (°C) tk
niet oplosbaar in water, wel in een organisch 200

oplosmiddel. Dat komt door het .............................................................


apolair
160
DAMP
.................................................................................. karakter.
120

R–OH
De grafiek geeft de kookpunten weer afhan- 100
apolaire
kelijk van het aantal koolstofatomen. moleculen

60

Welke stofklasse duiden we aan met R-OH? 20

0
alcoholen
.............................................................................................................................................................................................................................
-20

Welke alkaan is bij ongeveer 0°C nog net niet -60


ALKYN

in damp overgegaan? ALKEEN


VLOEISTOF
-100
butaan (zie 1 )
.............................................................................................................................................................................................................................

ALKAAN
1
-140
Vergelijk hexyn en ethyn. Wat kan je zeg- aantal C- atomen

gen over de kookpunten afhankelijk van de 1 2 3 4 5 6


molecuulmassa?
Bij kleine massa is het kookpunt laag (lichte stoffen gaan sneller over in dampfase).
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Je verwarmt twee stoffen met 5 koolstofatomen. De eerste is een alkeen, de andere is


een alcohol. Welke van de twee zal eerst in damp overgaan?
eerst alkeen (±bij 40°C), dan alcohol (±bij 140°C)
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Is propyn bij 0°C een gas of een vloeistof? ................................................................


gas (vanaf temp  dan -20°C)

2 Geef de naam van de volgende koolwaterstoffen.

CH3 CH3
CH3 CH2 C CH2 CH2 CH3 4
CH C CH CH CH3 CH3 C CH CH2
CH2 1 2 3 6
CH3 CH2 CH3
5

2-ethyl-1-penteen
.................................................................................................................................... 3,4-dimethyl-1 pentyn
.................................................................................................................................... 2-methyl-2-hexeen
....................................................................................................................................

3 Vervolledig de onderstaande reacties.


Cl Cl
CH C CH2 CH2 CH3 + Cl2 CH C CH2 CH2 CH3

H H

CH3 CH CH2 + H2
kat.
CH3 CH CH2 (of CH3 CH2 CH3)

KOOLSTOFCHEMIE  75
EURE3AH 41-110.indd 75 6/08/10 17:25
Br Br

CH3 CH CH CH3 + Br2 CH3 CH CH CH3

Additie van diwaterstof op propyn


H H
CH3 C CH + H2 kat.
CH3 C CH

Bereiding van 2,3-dibroompentaan uit het overeenkomstige alkeen

CH3 CH CH CH2 CH3 + Br2 CH3 CH CH CH2 CH3


Br Br

opdracht
o
Los de volgende oefeningen zelfstandig op
1 Geef de naam en schrijf de structuurfomule van de isomeren die beantwoorden aan
de formule C5H8.

2 Schrijf de formules van de volgende onverzadigde koolwaterstoffen.

3-methyl-1 -pentyn 3,4-dimethyl-1-penteen


2,2-dimethyl-3-hexeen 2-methyl-1-penteen
ethyn 2,5-dimethyl-3-hexyn
4-ethyl-5-methyl-2-hepteen

!!! Samengevat
De namen van de alkenen zijn afgeleid van die van de overeenkomstige alkanen.
Ze hebben dezelfde stam afhankelijk van het aantal C-atomen, maar de uitgang -een.

Bij de alkynen verloopt de naamgeving gelijkaardig, de uitgang wordt hier -yn.

Om de plaats van de meervoudige binding aan te duiden, kennen we een plaatsnummer


toe aan het koolstofatoom waaraan deze binding begint.

Onverzadigde koolwaterstoffen hebben naast plaats- en structuurisomerie ook geome-


trische isomeren.

Alkenen en alkynen zijn reactief. Additie van waterstof en halogenen is mogelijk. Verder
kan er polymerisatie en polycondensatie optreden.

76  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 76 6/08/10 17:25


5.3 Cyclische koolwaterstoffen
Koolwaterstoffen hebben vaak een gesloten structuur.

C C
C C C C

C C C C
C

Afhankelijk van de aanwezigheid van dubbele bindingen worden deze stoffen ingedeeld
in cyclo-alkanen, cyclo-alkenen of cyclo-alkadiënen.

5.3.1 Naamgeving
De gesloten keten bepaalt steeds de hoofdnaam. Plaats voor de naam van de gesloten
het voorvoegsel cyclo
keten ...........................................................................................................................................................................................................................................

De plaats van de dubbele binding(en) wordt aangeduid met een rangnummer. Je draait
vanaf deze binding links- of rechtsom voor het bepalen van de positie van de bijgroep.

CH
CH2 CH

CH2 CH
CH2 CH2 CH3

De naam van deze stof is niet 1-ethyl-2-cyclohexeen en ook niet 6-ethyl-1-cyclohexeen.

Deze namen zijn fout omdat de dubbele binding voorrang heeft bij nummering en de
cijfers zo laag mogelijk gekozen worden.

Deze stof benoem je wel als ...........................................................................................................................................................................................................................................


3-ethyl-1-cyclohexeen

KOOLSTOFCHEMIE  77
EURE3AH 41-110.indd 77 12/07/10 14:59
5.4 Alcoholen

5.4.1 Inleiding
Naast koolstof en waterstof kan er ook zuurstof voorkomen in koolstofverbindingen.
In koolwaterstoffen zijn de koolstofatomen enkel aan waterstofatomen gebonden.

hydroxyl
In alcoholen is een waterstofatoom vervangen door een OH-of ................................................................................ -groep.

Wanneer in methaan één van de vier waterstofatomen wordt vervangen door een OH-
groep ontstaat een alcohol dat we methanol noemen.
H H

H C H H C OH

H H
methaan methanol CH3OH

alkaan
De naam van dit alcohol is afgeleid van het overeenkomstig .........................................................................................................................................
Achter de naam wordt de uitgang .......................................................................................................................................
anol toegevoegd.

alkanolen
De stoffen die een – OH groep bezitten noemen we alcoholen of ...................................................................................................

5.4.2 Isomeren van alcoholen


H H H H 1

H C C C C O H

H H H H

Deze stof enkel met de naam butanol aanduiden is onvolledig.


Vanaf 3 koolstofatomen kan de hydroxylgroep aan het eerste of tweede koolstofatoom
vastzitten.

1
Zou jij de voorgaande formule 1-,2-,3- of 4-butanol noemen? ................................

Kijk naar het koolstofatoom waaraan de OH-groep gebonden is. Aan hoeveel andere
1
koolstoffen is dit atoom  gebonden? ................................ primair
Daarom noemen we dit een .....................................................................
alcohol
.....................................................................................................

78  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 78 12/07/10 14:59


In 2-butanol bindt de hydroxylgroep zich aan een C-atoom dat zelf gebonden is aan
2
................................ koolstofatomen. We noemen het daarom een secundair alcohol .

Opmerking
Bij de naamgeving van vertakte alcoholen zorg je er voor dat het C-atoom waaraan de
OH-groep gebonden is tot de hoofdketen hoort.

Noteer zelf de structuurformule van het vertakte alcohol 2-methyl-2-propanol:

CH3

CH3 C CH3

1 OH

Waarom denk je, dat dit een tertiair alcohol genoemd wordt?
het atoom 1 is nu gebonden aan 3 C-atomen
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

1-butanol, 2-butanol en 2-methyl-2-propanol zijn isomeren.

5.4.3 Meerwaardige alcoholen en fenolen

A Meerwaardige alcoholen

Enkele meerwaardige alcoholen zijn het best gekend met hun triviale naam. Deze naam­
geving volgt de officiële werkwijze niet maar is wel bekend in het dagelijkse taalgebruik.
OH OH OH OH OH

CH2 CH2 CH2 CH CH2


glycol glycerol of glycerine

polyalcoholen
Meerwaardige alcoholen worden ook ..................................................................................................................................................................................................... genoemd.

Naamvorming van polyalcoholen.


Noteer eerst de volledige naam van het overeenkomstige alkaan.
Achter deze naam wordt een telwoord geplaatst dat het aantal OH-groepen aanduidt:
di
2,3 en 4 wordt .......................................... tri
, .......................................... tetra
en ..........................................
Beëindig de naam met het achtervoegsel -ol.

Bij de naamgeving van vertakte polyalcoholen zorg je er voor dat de C-atomen waaraan
de OH-groepen gebonden zijn tot de hoofdketen horen.

KOOLSTOFCHEMIE  79
EURE3AH 41-110.indd 79 12/07/10 14:59
opdracht
o
Geef de systematische naam van

glycol 1,2-ethaandiol
: ....................................................................................................................................................................
1,2,3-propaantriol
glycerol : ....................................................................................................................................................................

OH
2 3 4
CH3 CH2 CH CH CH3 2-ethyl-1,3-butaandiol
: ....................................................................................................................................................................

1 CH2
OH

Toepassingen van glycol en glycerol


Glycol
(ethyleen) glycol wordt als antivries
gebruikt in de koelvloeistof van een auto
en is een zeer giftige stof.

De smaak en kleur maken dit product erg


gevaarlijk voor kinderen: het is voorzien
van de meest attractieve kleurstof­
fen zoals rood, lila, oranje en blauw. In
pure vorm is het een heldere, kleurloze,
reukloze en stroperige vloeistof met een
zoete smaak.

Glycerol of glycerine
Omwille van de hydraterende werking
........................................................................................................................................................................................................................................... wordt het enorm veel toe­
gepast in je directe omgeving. Glycerine (E422) heeft net zoals glycol een zoete smaak.

opdracht
o
Duid het product aan dat glycerol bevat.

X X X

80  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 80 12/07/10 14:59


Leuk om te weten

Op de verpakking van een bellenblaas staat:

‘Spetters van de bellenblaasvloeistof op kle-


ding niet laten indrogen, maar direct uit-
spoelen in handwarm water’.

De verklaring van deze zin vind je in de


toevoeging van de vloeistof glycerine. Het
polyalcohol is niet noodzakelijk, maar door
dit toe te voegen worden de bellen sterker en
blijven ze langer heel.

Wil je zelf vloeistof aanmaken voor een


bellenblaas?  
Dit is een goede samenstelling:
- 170 ml koud water 
- 30 ml afwasmiddel 
- 7 druppels glycerine

Een andere doe-het-zelf toepassing is het


bewaren van bloemen door glycerine in
het water te doen. Sommige mensen doen
een beetje glycerine in het gietwater van
een kerstboom om naalduitval te voor-
komen.

B Fenolen

Het woord fenolen is de algemene benaming voor moleculen met een benzeenring met
daaraan een OH-groep. Je kan zeker de meest eenvoudige structuurformule van fenol
weergeven:

Fenol is giftig maar heeft ook een nuttige toepassing. Het is een stof die door injectie
een zenuw gedeeltelijk buiten werking kan stellen. Hierdoor geeft de zenuw minder
prikkels door aan de spier, waardoor deze minder hard samentrekt.

spasmen
Fenoliseren wordt gebruikt in de behandeling van .............................................................................................................................. of bij sterk
verhoogde spierreflexen. Dit wordt pas gedaan als fysiotherapie of medicijnen niet
genoeg helpen.

KOOLSTOFCHEMIE  81
EURE3AH 41-110.indd 81 12/07/10 14:59
5.4.4 Chemische eigenschappen van ethanol

A Vorming van ethanol

Ethanol is het (minder giftige ) alcohol dat kan


voorkomen in voedingsmiddelen. Het werd vroeger
uitsluitend gemaakt door anaërobe gisting van sui-
kerhoudende grondstoffen.

C6H12O6 2C2H5OH + 2CO2

Dit ethanol is goed mengbaar met water. Door


destillatie wordt een product afgezonderd, dat nog
steeds 5% water bevat.

Nu wordt ethanol technisch bereid door middel van


hydrolyse van etheen in een sterk zuur midden.

CH2 CH2 + H2O CH3 CH2 OH

B Verbrandingsreactie

Brazilië teelt veel suikerriet, niet alleen voor de


drank, maar ook als grondstof voor brandstof. In
­Europa wordt ethanol tot nu toe bij benzine ge-
mengd en dus niet zuiver gebruikt.
Het belangrijkste voordeel van ethanol is de zuivere
verbranding ten opzichte van de koolwaterstoffen,
waardoor weinig

roet gevormd wordt t.o.v. bijvoorbeeld


. ........................................................................................................................................................................................................................................

diesel
. ........................................................................................................................................................................................................................................

(voor leerkracht: veel dieselautobussen hb. tegenwoordig een roetfilter)


In principe komt er alleen water en CO2 gas vrij bij de verbranding:
C2H5OH + 3 O2 2 CO2 + 3 H2O

C Oxidatie tot azijnzuur

C2H5OH + O2 CH3COOH + H2O

De reactie verloopt niet rechtstreeks. Ethanol wordt door oxidatie eerst omgezet in
ethanal en pas daarna in ethaanzuur. Het industriële proces gebruikt bijvoorbeeld
K2Cr2O7 als oxidatiemiddel.
Het zuur worden van een open wijnfles verloopt onder invloed van de juiste bacteriën.
Bij het beluchten van de wijn komt een trage oxidatie van ethanol op gang.

82  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 82 6/08/10 17:25


Leuk om te weten

Alle wijn bevat in zekere mate sulfiet(E220) dat de wijn tegen oxidatie en degra-
datie beschermt. Als het sulfiet is verbruikt, zal zuurstof de wijn toch oxideren.
Bovendien degradeert de wijn waarbij smaak, aroma en kleur veranderen.

Maar veel mensen zijn allergisch aan sulfiet. Daarom hebben wetenschappers
van de Technische Universiteit van Cartagena in Spanje met succes ozongas
gebruikt als alternatief voor sulfiet bij de productie van wijn. Ozongas blijkt
nu volgens de experimenten van de Spaanse wetenschappers bijna even effectief
te zijn als sulfiet om oxidatie in wijn tegen te gaan. Een prettige, maar voorlopig
onverklaarde bijwerking van de ozonbehandeling is de toename van gezonde
antioxidanten in de wijn. Met ozon behandelde wijn bevat tot vier keer meer an-
tioxidanten dan die met sulfiet. De ozonbehandeling is voorlopig wel nog duurder
dan het gebruik van sulfiet.

Naar: Journal of the Science and Food of Agriculture en Chemistry & Industry.

5.4.5 Oefeningen
1 Geef de naam voor:

OH
3 2 1
CH3 CH CH2 CH2 OH 1,3-butaandiol
..................................................................................................................................................................................................................................................

2 OH
1-propanol
..........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

3 1
OH
2 4
CH3 CH2 CH CH CH3 2-ethyl-1,3-butaandiol
..................................................................................................................................................................................................................................................
3
CH2 1

OH

2 Schrijf de structuurformule van:

2-pentanol 5,5-dimethyl - 2-hexanol

CH3

CH3 CH CH2 CH2 CH3 CH3 CH CH2 CH2 C CH3

OH OH CH3

KOOLSTOFCHEMIE  83
EURE3AH 41-110.indd 83 6/08/10 17:25
3 Hoeveel isomeren heeft het alcohol C4H9OH? Teken de structuren om dit te ontdek-
ken. Noteer telkens de naam bij je formule.

CH2 CH2 CH2 CH3 CH3 CH CH2 CH3


OH OH

1-butanol 2-butanol

C C
1 2 3 1 2 3
C C C C C C

OH OH
2-methyl-1-propanol 2-methyl-2-propanol

Ter intro voor volgend deel:


H H H H Dit ether is eigenlijk ook een
H C C O C C H isomeer, maar kennen de
leerlingen nog niet
H H H H

!!! Samengevat
Bij alcoholen of alkanolen is een waterstofatoom vervangen door een OH- of hydroxyl-
groep.

De naam van een alcohol is opgebouwd uit een stam en de uitgang -anol. Je geeft de
plaats van deze functionele groep aan met een cijfer.

Een alcohol met een eindstandige functionele groep is primair. Je noemt een alcohol se-
cundair wanneer het C-atoom dat de hydroxylgroep bindt, zelf gebonden is aan 2 kool-
stofatomen. Bij een tertiair alcohol is dit C-atoom gebonden aan 3 koolstofatomen.

Polyalcoholen hebben meer dan één OH-groep. Glycol en glycerol zijn bekende polyalco-
holen die vaak met hun triviale naam benoemd worden. De systematische naam plaatst
eerst de volgnummers, dan de volledige alkaannaam en eindigt op diol, triol...

Moleculen met een benzeengroep en alcoholgroep(en) noemen we fenolen.

Anaërobe gisting voorziet wijn van ethanol. De technische bereiding van ethanol ge-
beurt door middel van een hydrolyse van etheen.

Alcohol wordt bij brandstof gemengd en heeft een zuivere verbranding. Door het be-
luchten van ethanol wordt via ingewikkelde weg het overeenkomstige azijnzuur ge-
vormd.

84  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 84 6/08/10 17:25


5.5 Ethers

5.5.1 Inleiding
Twee alcoholen kan je ontwateren of dehydrateren. Hierdoor wordt water afgesplitst en
ontstaat er een nieuwe stof die we ether noemen.

De stoffen die een R1 – O – R2 structuur bezitten, noem je ethers of ...................................................................................


alkoxy-
 alkanen
...................................................................................

R1 en R2 zijn twee willekeurige radicalen.

H2SO4
R1 – OH + HO R2 R1 – O – R2 + H2O

Deze reactie gebeurt niet spontaan, maar in een milieu met lage pH. Hoe kan je dat aan
de bovenstaande reactie zien?
H2SO4 wordt bijgevoegd  is een zuur (lage PH-waarde)
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Je hebt alvast van ether gehoord, dit is eigenlijk ethoxyethaan. In welk type van flesje
wordt deze vloeistof bewaard?
een donkerbruin glazen flesje
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Onder invloed van licht kan een gevaarlijke stof (peroxide) ontstaan. Ether wordt wei-
nig gebruikt als basisstof voor chemische reacties omdat het weinig reactief is . De stof
is vooral gekend als oplosmiddel van apolaire producten, het ontvetten van je huid en
bijvoorbeeld het verwijderen van de lijmlaag van pleisters.
Etherdampen werken verdovend en vermengd met lucht zijn ze explosief!

5.5.2 Naamvorming
Je kunt een ether op twee manieren naam geven. We werken, net zoals bij de alcoholen,
enkel de substitutieve methode uit met volgend voorbeeld:

CH3 CH2 CH2 CH2 O CH2 CH3

Je herkent duidelijk twee koolwaterstofgroepen voor en na het zuurstofatoom.

stam
Voor de naamgeving plaats je de ..................................................... van de kortste koolstofketen eerst, dan
alkaannaam
voeg je er het achtervoegsel ‘oxy’ aan toe. Vervolgens plaats je de ..........................................................................................................
van de langste koolstofketen.

ethoxybutaan
De naam van het voorbeeldmolecule wordt ................................................................................................................................................................................

KOOLSTOFCHEMIE  85
EURE3AH 41-110.indd 85 6/08/10 17:25
Leuk om te weten
A Een ether herken je aan het zuurstofatoom in de keten. Het verband met het
deel ‘oxy’ in de naam is snel gevonden. Dat ontleent haar naam aan het woord
oxygenium, de Latijnse naam voor zuurstof.

B Polyetherschuim is een veel gebruikt en


goedkoop schuim waaruit vooral kinder-
matrassen en vullingen van zetels ge-
maakt worden. Soms wordt het ten onrech-
te verward met Latex of schuimrubber.

Polyetherschuim kan gemaakt worden met


veel of weinig lucht.
Dat wordt aangegeven met het soortelijk
gewicht (SG). Bij een matras met SG20 weegt
het schuim 20kg per kubieke meter, en is
de matras erg zacht en slap. Een matras
van SG40 is harder, en ook duurzamer.

Na verloop van tijd en onder invloed van licht treedt er degradatie op en


brokkelt het schuim zelfs af. Hierdoor moet de zitting van een zetel of je ma-
tras regelmatig vervangen worden.

5.5.3 Oefeningen
1 Schrijf de structuurformule van

CH3 O CH3
methoxymethaan: ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

CH3 CH2 O CH2 CH2 CH3


ethoxypropaan: .....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

methoxyethaan: CH O CH2 CH3


.................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
3

2 Geef de naam van C5H11 - O - C3H7 : ............................................................................................................................................................................................................................................


propoxypentaan

3 Uit welke twee alcoholen ontstaat methoxypropaan?


propanol
................................................................................................................................................. methanol
en .................................................................................................................................................

!!!! Samengevat
Twee alcoholen kan je ontwateren of dehydrateren. Hierdoor wordt water afgesplitst en
ontstaat er een nieuwe stof die we ether noemen.
De stoffen die een R1 – O – R2 structuur bezitten, noem je ethers of alkoxyalkanen.
De stof is vooral gekend als oplosmiddel van apolaire producten, het ontvetten van je
huid en bijvoorbeeld het verwijderen van de lijmlaag van pleisters. Ethoxyethaan noem
je thuis gewoon ether.
Voor de naamgeving plaats je de stam van de kortste koolstofketen eerst, dan voeg je
er het achtervoegsel ‘oxy’ aan toe. Vervolgens plaats je de alkaannaam van de langste
koolstofketen.

86  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 86 12/07/10 14:59


5.6 Aldehyden en ketonen

5.6.1 Twee stoffen in de kijker

A Aceton of propanon (CH3 - CO - CH3)

Je kent zeker aceton. De meeste producten om na­


gellak te verwijderen bevatten aceton en eventueel
andere, specifieke ingrediënten in kleine hoeveelheid
zoals parfum. Pas op indien je kunstnagels hebt want
nagellak verwijderen met aceton kan bijvoorbeeld ook
het acryl van de kunstnagel zelf aantasten.
Aceton kan zeer goed organische stoffen oplossen en
is ook oplosbaar in water. Daarom is aceton bijvoorbeeld in staat door de vetlaag van de
huid te dringen en uitdroging in de hand te werken.
Wanneer aceton in opgeloste vorm voorkomt in urine, betekent dit dat het lichaam
vetten verbrandt in plaats van suikers. Indien een grote hoeveelheid aceton in de urine
wordt waargenomen kan het zijn dat een persoon diabetes heeft.

ex
experiment
Doel
De inwerking van aceton op een organische stof bestuderen.

Benodigdheden
- blokje piepschuim ( geëxpandeerd polystyreen)
- bekerglas van 400 ml
- 150 ml aceton

Werkwijze
1 Zoek de R- en S-zinnen van de vloeistof op en handel conform.
2 Maak de blokjes piepschuim klein genoeg zodat ze in het bekerglas passen.
3 Giet 150 ml aceton in een bekerglas en dompel de polystyreenblokjes onder het vloei­
stofoppervlak.

Waarneming

Het piepschuim krimpt sterk ineen en vormt witte slierten.


. ................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Bespreking
Het geëxpandeerde polystyreen lost niet echt op in aceton, het wordt alleen zachter.
Toch neemt de resulterende polystyreen-gel een veel kleiner volume in dan de oorspron­
kelijke piepschuimen vorm. Hoe komt dit?
Omdat in piepschuim veel lucht zit. Dit kan ontsnappen wanneer het
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

polystyreen week wordt.


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

KOOLSTOFCHEMIE  87
EURE3AH 41-110.indd 87 12/07/10 14:59
B Aceetaldehyde of ethanal (CH3 - CHO)

Alcohol wordt door het lichaam als een giftige stof


beschouwd. De lever is het orgaan dat alle vreemde
en giftige stoffen uit het bloed haalt en afbreekt. In
de lever wordt alcohol met behulp van een enzym
omgezet in aceetaldehyde. Deze stof is nog giftiger
en wordt weer verder omgezet en afgebroken tot
koolzuur en water.

Leuk om te weten
Bij de afbraak van alcohol komt energie vrij, gedeeltelijk in de vorm van warm-
te. Alcohol heeft een vaatverwijdend effect op de bloedvaten. Veel van de warmte
die door de omzetting van alcohol ontstaat, raak je daardoor weer kwijt.
De lever kan tien tot vijftien gram alcohol, ongeveer de inhoud van één glas bier,
per uur omzetten. Dit kan niet versneld worden door bijvoorbeeld koffie drinken,
iets eten, flink bewegen of een koude douche nemen!
Wanneer je voldoende eet en daarnaast alcoholische drank gebruikt, zal de alco-
hol voor de levering van energie worden benut en zetten je overtollige vetten en
koolhydraten zich om in lichaamsvet. Vandaar dat sterke drinkers al snel een
buikje kunnen hebben.
Voor de omzetting van alcohol heeft de lever B-vitamines nodig. Bij overmatig
gebruik, ontstaat een gebrek aan vitamines en word je bevattelijker voor allerlei
ziektes.
Bij het innemen van grotere hoeveelheden alcohol stijgt de hoeveelheid aceetalde-
hyde in het bloed. Aceetaldehyde is in grote hoeveelheden giftig voor de levercel-
len, namelijk voor de mitochondriën. De stofwisseling in de cel kan niet meer
volledig verlopen en vetophoping vindt plaats zodat levercirrose kan ontstaan.
Indien je blijft drinken is het einde onherroepelijk.

5.6.2 Vorming van aldehyden en ketonen


De stoffen die een volgende structuur bezitten
O O
R1 C
H R1 C R2

Noem je ..............................................................................................................
aldehyden ketonen
.................................................................................................................

of ..............................................................................................................
alkanalen alkanonen
.................................................................................................................

carbonyl
Je herkent aldehyden en ketonen aan de ............................................................................................................................................ groep.
Ethanal is een alkanal dat gevormd wordt uit een primair alcohol.
O
CH3 CH2 O H CH3 C
H
Alkanonen worden gevormd uit secundaire alcoholen.
CH3 CH CH3 CH3 C CH3

O O

88  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 88 12/07/10 14:59


5.6.3 Naamgeving
alkanalen alkanonen
Achter de stam wordt het achtervoegsel Achter de stam wordt het achtervoegsel
-anal geplaatst. -anon geplaatst.

Bij de plaatsbepaling van een bijgroep Vanaf een hoofdketen met meer dan 3 C-
start je te tellen vanaf de -CHO groep. atomen duid je het plaatsnummer van de
zuurstofgroep aan met een cijfer dat zo
O
4 3 2 1 klein mogelijk is.
CH3 CH2 CH2 C
H CH3 CO CH2 CH3

butanal
naam: ........................................................................................................................................................................... (2-) butanon
naam: ...........................................................................................................................................................................
 is hier niet nodig

5.6.4 Oefeningen
1 Teken de structuurformule

methanal 3-methyloctanal

O of HCHO 3 2 1
CH3 CH2 CH2 CH2 CH2 CH CH2 CH
C
H H of CH2O CH3

aceton 6-methyl-3-heptanon

CH3 CO CH3
C C C C C C C
of
O O CH3

CH3 C CH3

4,5-dimethyl-2-hexanon 3-methyl-2-hexanon
CH3

CH3 C C C C C C
1 2 3 4 5 6
C C C C C C O
of
O CH3
C CO C C C C
CH3

KOOLSTOFCHEMIE  89
EURE3AH 41-110.indd 89 6/08/10 17:25
2 Geef de naam van volgende verbindingen die behoren tot de aldehyden, ketonen en
alcoholen.

CH3

CH3 C CHO CH3 CH2 CO CH CH3

CH3 O
CH3

2,2-dimethylpropanol
............................................................................................................................................................................................................. 2-methyl-3-pentanon
.............................................................................................................................................................................................................

2 4
OH OH 3
1 5
CH2 CH2 O

1,2-ethaandiol
............................................................................................................................................................................................................. 3-pentanon
.............................................................................................................................................................................................................

O
1
C
3 O
H3C CH3 4 2

propanon (of aceton)


............................................................................................................................................................................................................. 3-methylbutanal
.............................................................................................................................................................................................................

OH
CH3CHO
CH3 CH CH3

ethanal
............................................................................................................................................................................................................. 2-propanol
.............................................................................................................................................................................................................

H H H

CH3(CH2)3COCH3 H C C C O H

H H H

2-hexanon
............................................................................................................................................................................................................. 1-propanol
.............................................................................................................................................................................................................

CH3
O O
CH2

CH3 CH CO CH CH3 H3C CH3

CH3

2,4-dimethyl-3-hexanon
............................................................................................................................................................................................................. 2,4-pentaandion
.............................................................................................................................................................................................................

90  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 90 12/07/10 14:59


Opmerking
De laatste oefening bevat meerdere carbonylgroepen. Het aantal van deze groepen
wordt zoals bij de alcoholen weergegeven met -di, -tri ... voor de uitgang -on.
De plaats wordt aangeduid met een volgnummer.

3 2-methyl-5-hexanon
Wat ging er fout bij deze naamgeving? Teken de structuur en geef de juiste naam!
6 5 4 3 2 1  zo nummeren!
C C C C CO C
CH3

5-methyl-2-hexanon
Verbetering: ....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

!!! Samengevat
Aldehyden (alkanalen) en ketonen (alkanonen) worden gekenmerkt door de aanwezig-
heid van een carbonylgroep C=O.
Bij Aldehyden is de functionele groep eindstandig. Deze stoffen worden gevormd uit
primaire alcoholen.
Ketonen of alkanonen ontstaan door een oxidatie van secundaire alcoholen, daarom is
de carbonylgroep verbonden met twee C-atomen.

Aceton of propanon kan zeer goed organische stoffen oplossen of zacht maken. Propa-
non is ook oplosbaar in water.
In de lever wordt alcohol met behulp van een enzym omgezet in aceetaldehyde of etha-
nal. Deze stof is giftig.
Voor de naamgeving plaats je bij alkanalen achter de stam het achtervoegsel
-anal. Bij de plaatsbepaling van een bijgroep start je te tellen vanaf de -CHO groep.

Alkanonen hebben het achtervoegsel -anon. Vanaf een hoofdketen met meer dan 3 C-
atomen duid je het plaatsnummer van de zuurstofgroep aan met een cijfer dat zo klein
mogelijk is. Meervoudige alkanonen benoem je zoals meervoudige alcoholen.

5.7 Alkaanzuren (carbonzuren)

5.7.1 Wat je al weet


Door een trage oxidatie van ethanol ontstaat een carbonzuur.
Carbonzuren kunnen gezien worden als afgeleid van alkanen waarbij een eindstandige
CH3 -groep vervangen is door -COOH.

O
Carbonzuren worden ook zo voorgesteld: R1 C
OH

Organische zuren of carbonzuren bevatten een .............................................................................................................................................................................................


carboxylgroep
Deze groep moet altijd eindstandig in het keten voorkomen en wordt verkort voorge-
COOH
steld door .............................................................................................................................................................................................

KOOLSTOFCHEMIE  91
EURE3AH 41-110.indd 91 17/08/10 19:50
Een voorbeeld:
H
O
H C H H C
OH
H
methaan CH4 methaanzuur HCOOH

In de naam wordt het overeenkomstig ....................................................................................................................................................................................................................................................


alkaan
zuur
vermeld, gevolgd door de uitgang ..........................................................................................................................................................................................................................................................................

opdracht
o
Geef de naam van volgende stoffen.
H H H
O O
H C C H H C C CH3 C
OH OH
H H H

ethaan
................................................................................................................................................................................................................ ethaanzuur
. ..............................................................................................................................................................................................................

De meeste organische zuren hebben ook hun triviale naam behouden.

Alkaanzuur Systematische naam Triviale naam

HCOOH methaanzuur
............................................................................................................................. mierenzuur
CH3COOH ethaanzuur
............................................................................................................................. azijnzuur
C2H5COOH propaanzuur
............................................................................................................................. propionzuur
C3H7COOH butaanzuur
............................................................................................................................. boterzuur

5.7.2 Toepassingen

A Methaanzuur HCOOH (mierenzuur)

Het methaanzuur komt voor in brandnetels en in het gif van bijen en mieren, in dennen­
naalden en in zweet.
Op de huid veroorzaakt geconcentreerd mierenzuur blaren.
Het werd vroeger bereid door de droge destillatie van rode mieren. Nu wordt het bereid
door oxidatie van methanol. Het wordt o.a. gebruikt als bederfwerend middel en als ont­
smettingsmiddel.
De rode bosmier gebruikt zijn gif om zich te beschermen en spuit hierbij het mieren­
zuur in de richting van zijn belagers. Bepaalde vogels (zoals de specht) profiteren hiervan
om zich te laten “wassen”. Hij neemt een bad in een mierenhoop waardoor zijn veren
vrij zijn van ongedierte.

92  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 92 12/07/10 14:59


B Ethaanzuur CH3COOH (azijnzuur)

Het ethaanzuur ontstaat o.a. door azijnzuurgisting van etha-


nol. Het is een kleurloze vloeistof met prikkelende reuk. In de
voeding gebruik je azijn in verdunde oplossing (azijn: 6 tot
8% azijnzuur in water), dit wordt gewoon tafelazijn ge-
noemd.

Tafelazijn wordt ook gebruikt als bewaarmiddel (E260) voor


augurken, ajuintjes, haring, ... .

Azijnzuur is een zwak zuur. De reactie tussen dit zuur en car-


bonaten zal dus minder hevig zijn dan HCl. Azijnzuur wordt
dan ook in het huishouden gebruikt om kalkaanslag (CaCO3)
in apparaten te verwijderen.

In de farmaceutische sector wordt azijnzuur gebruikt bij de


bereiding van bepaalde medicijnen.
Voor het kleuren van textiel is het een belangrijk fixeermiddel.

Veel eetwaren bevatten azijnzuur: mayonaise, opgelegde haringen, uitjes...

C Butaanzuur C3H7COOH (boterzuur)

Boterzuur of butaanzuur komt vrij uit botervet bij het ranzig worden van boter.
Dit verklaart de smaak van ranzige boter.

opdracht
o
Citroenzuur is geen monocarbonzuur en heeft drie zuurgroepen. Geconcentreerd ci-
troenzuur wordt gebruikt in producten om een koffiezet te ontkalken. Zoek de struc-
tuurformule op.

COOH
Formule: HOOC CH2 C CH2 COOH

OH

Rabarber en spinazie bevatten oxaalzuur; de bladeren van rabarber bevatten


er zoveel van dat ze giftig zijn, je mag alleen de stelen eten. Rabarber oogsten
kan vanaf begin april tot begin juli, daarna bevatten de stelen ook meer oxaalzuur.
Oxaalzuur is een triviale naam. Zoek de systematische naam op en noteer de structuur-
fomule.

Formule: HOOC COOH

ethaandizuur
Systematische naam: ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

KOOLSTOFCHEMIE  93
EURE3AH 41-110.indd 93 6/08/10 17:26
E210 komt van nature erg veel voor in veenbessen. E210 en de afgeleide stoffen worden
gebruikt als conserveermiddel tegen gisten en bacteriën. Deze stoffen komen ook in
mindere mate voor in champignons en fruit. Zoek de structuurformule en de naam.

Formule:
O COOH

Naam: .................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
benzoëzuur

Weet je waarom dit een aromatisch carbonzuur genoemd wordt?


Herken je aan de benzeenstructuur.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

5.7.3 Chemische eigenschappen


A Carbonzuren zijn zwakke zuren. In water ontbinden opgeloste zuurmoleculen
in ionen.

+
R1 – COOH R1 – COO- + H

De afsplitsing van het waterstofion gebeurt niet op een willekeurige plaats maar
steeds vanuit de OH-groep van het zuur. De functionele groep maakt het molecule
tot een zuur.

Geef zelf de vorming van de ionen van butaanzuur weer:

CH3 CH2 CH2 COOH  CH3 CH2 CH2 COO- + H+

Weet je nog hoe je het negatief geladen deel van een zuur noemt? .............................................................................
zuurrest

Dit is te vergelijken met bijvoorbeeld het Cl -ion van HCl. De naam van een organi-
sche zuurrest eindigt op -’anoaat’.

B Een carbonzuur reageert met een anorganische base.

Zo kan je vetten en oliën afbreken door er een base aan toe te voegen. De vetzuren
komen los van glycerol. Na het splitsen wordt een zout gevormd, dit wordt verzepen
genoemd.
In de volksmond is het zout gekend onder de naam zeep.

94  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 94 6/08/10 17:26


opdracht
o
Bestudeer de reactie.
O

CH2 O C R CH2 OH
O O
H2O
CH O C R + 3 NaOH CH OH + 3 R C ONa
O

CH2 O C R CH2 OH
- Duid op de structuur van het linkse molecule (het vet) aan waar de structuur ‘gebroken’
zal worden tijdens de reactie.
NaOH
- Welke stof is een base in deze reactie? ....................................................................................................................................................
glycerol
- Het eerste reactieproduct is een alcohol. De naam is ....................................................................................................................................................
- Het ander reactieproduct is geen zuur of base, maar wel een ..................................................................................................................................
zout
Weet je nog wat deze term betekent? (metaal + zuurrest)

Het thema biochemie zal deze reactie verder uitdiepen.

5.7.4 Oefeningen
1 Geef een systematische naam voor:
ethaanzuur
CH3COOH .................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
CH3 - CH2 - CH2- COOH .....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
butaanzuur
nonaanzuur
CH3- ( CH2)7 - COOH ...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

2 Schrijf de structuurformule van:

3,3-dimethyl-pentaanzuur :
CH3
3 2 1
CH3 CH2 C CH2 COOH

CH3
propaanzuur :
CH3 CH2 COOH

3 Geef de reactie van:

Propaanzuur en NaOH
CH3 CH2 COO(H + Na(OH CH3 CH2 COONa + H2O

KOOLSTOFCHEMIE  95
EURE3AH 41-110.indd 95 6/08/10 17:26
Boterzuur en KOH
CH
3 CH2 CH2 COO(H + K(OH CH3 CH2 CH2 COOK + H2O

Octaanzuur en KOH
C C C C C C C COOH + KOH CH3 (CH2)6 COOK + H2O

!!! Samengevat
Carbonzuren kunnen gezien worden als afgeleid van alkanen waarbij een eindstandige
CH3-groep vervangen is door -COOH. Organische zuren of carbonzuren bevatten een
carboxylgroep.
In de naam wordt het overeenkomstig alkaan vermeld, gevolgd door de uitgang -zuur.
De meeste organische zuren hebben ook hun triviale naam behouden zoals mierenzuur,
azijnzuur, butaanzuur, citroenzuur, oxaalzuur en benzoëzuur...
Carbonzuren zijn zwakke zuren. In water ontbinden opgeloste zuurmoleculen in ionen.
Hierdoor reageren ze ook met anorganische basen en worden zouten gevormd.

5.8 Esters
ex
experiment
Doel
Nagaan hoe een ester gevormd wordt uit een carbonzuur en een alcohol.

Benodigdheden
- mierenzuur of butaanzuur (100%)
- gedenatureerde ethanol (100%)
- geconcentreerd zwavelzuur (96%)
- waterbad (bekerglas 60°C)
- roerstaaf
- brede reageerbuis

Werkwijze
1 Zoek de R- en S-zinnen van de vloeistoffen op en handel conform.
2 Giet 5 ml mierenzuur of butaanzuur (dit zuur heeft een onaangename geur) en 4ml
ethanol samen in een brede proefbuis.
3 Neem de geur van dit mengsel waar.
4 Voeg 1 ml zwavelzuur toe en meng zacht.
5 Verwarm de buis in het waterbad gedurende 5 tot 10 minuten. Er ontstaat onderaan
een waterlaag waarin de mogelijke overmaat aan zuur of alcohol oplost. Bovenaan
vormt zich een esterlaag.
6 Neem de geur waar.

Opmerkingen
- Vooral mierenzuur, maar ook zwavelzuur en in mindere mate butaanzuur zijn agres-
sief, pas op voor spatten! Voeg altijd het zwavelzuur toe aan de oplossing en nooit de
oplossing aan het zwavelzuur! Dat zal dan een hevige reactie opwekken zodat het zuur
uit de proefbuis springt (veiligheidskleding!)

96  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 96 6/08/10 17:26


- Met een terugvloeikoeler kan je langer verwarmen en zal je meer geur waarnemen. De
waterbadtemperatuur kan tot 80°C worden ingesteld. Zonder refluxen zal een meer
vluchtige stof, zoals ethanol, snel uit het reactiemengsel verdwijnen.
Geurwaarnemingen
butaanzuur  sterke geur (stinkt!) mierenzuur + ethanol: rum
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

butaanzuur + ethanol: ananas


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

5.8.1 Esters zijn geurstoffen


De esters zijn een belangrijke groep bestanddelen van etherische oliën, dikwijls dominant
voor het aroma van de olie. Een plant, bijvoorbeeld Lavendel, bevat 35% van het ester lina­
lylacetaat. Esters worden gevormd door een reactie van alcohol en een organisch zuur.

Leuk om te weten
Bestudeer de verpakking van een douchegel en je
vindt vast een omschrijving van een bestanddeel
eindigend op -aat zoals acetaat, formaat, propionaat,
butyraat of benzoaat. Dit zijn allemaal esters.
Een aroma kan haarfijn van de natuur afgekeken
worden. Moderne technieken stellen ons in staat om
chemische stoffen in beeld te brengen en een soort
‘vingerafdruk’ te maken van de geur. Die wordt dan
met natuuridentieke grondstoffen nagemaakt.
De vluchtige olie in de schil van een sinaasappel veroorzaakt een sinaasappelgeur.
Houd een stukje sinaasappelschil bij een brandende kaars en knijp er eens in.
De spetterwolk die je ziet, is de olie die in een sinaasappel is opgebouwd uit
meer dan 300 chemische stoffen.
Je kunt heel typische geuren onder meer synthetisch namaken met esters. Af-
hankelijk van hun geur en smaak worden ze aan voeding of parfum toegevoegd.
Vroeger maakte men parfum steeds vanuit natuurlijke grondstoffen. Door het
gebruik van synthetische grondstoffen komt parfum binnen het bereik van
iedereen en wordt het onder meer gebruikt in wasmiddelen en luchtverfrissers.
Afhankelijk van de gemaakte ester wordt een geur van bijvoorbeeld sinaasap-
pelen, ananas, rum, appelen of abrikozen verspreid.

5.8.2 Opbouw van een ester


Een ester ontstaat wanneer een organisch zuur met een alcohol reageert.
Het reactiemechanisme is complex en wordt in volgende reactie niet volledig weerge­
geven. Maar het valt je zeker op dat water wordt vrijgegeven. Weet je nog hoe zulk een
condensatiereactie (zie p.74)
reactie heet? .....................................................................................................................................................................................................................

H2SO4
CH3 COOH + CH3 CH2 OH CH3 COO CH2 CH3 + H2O
Het is ook een evenwichtsreactie. Door een paar druppels zwavelzuur toe te voegen,
wordt voornamelijk ester gevormd. Door water toe te voegen, wordt zoveel mogelijk
zuur gevormd.

KOOLSTOFCHEMIE  97
EURE3AH 41-110.indd 97 12/07/10 14:59
5.8.3 Naamgeving
Er zijn verschillende mogelijkheden bij de naamgeving. De meest eenvoudige gaat uit
van de samenstelling. Je herkent duidelijk een alcohol en een organisch zuur als bestand-
delen.

De naam van een organische zuurrest eindigt op -’anoaat’. De zuurrest van


ethaanzuur heet ethanoaat
methaanzuur methanoaat
................................................................................

De alcoholgroep wordt voor de naamgeving beschouwd als een radicaal dat verbonden
is met de zuurrest.

opdracht
o
Vul de tabel aan.

alcohol zuur naam van ester aroma


ethanol methaanzuur ethylmethanoaat rum

1-pentanol ethaanzuur pentylethanoaat peren

ethanol butaanzuur ethylbutanoaat ananas

ethanol
...................................................................................................
benzoëzuur ethylbenzoaat pepermunt

methanol
...................................................................................................
benzoëzuur methylbenzoaat den

octanol
................................................................................................... ethaanzuur
...................................................................................................
octylethanoaat sinaasappel

ethanol
................................................................................................... nonaanzuur
...................................................................................................
ethylnonanoaat druif

1-pentanol pentaanzuur pentylpentanoaat


...................................................................................................
appel

5.8.4 Oefeningen
Vervolledig de verestering van het carbonzuur.
H2SO4
CH3 CO(OH + CH3 (
OH CH3 COO CH3 + H2O
O
H2SO4
CH3 CH2 CO(OH + CH3 (
OH CH3 CH2 C O CH3 + H2O

CH3 CH2 O(H H2SO4


CH3 CH2 ( H +
COO CH3 CH2 COO CH2 CH3 + H2O
O
O H2SO4
CH3 C + CH3 CH2 (
OH CH3 C O CH2 CH3 + H2O
(OH

98  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 98 6/08/10 17:26


!!! Samengevat
Een ester wordt gevormd uit een carbonzuur en een alcohol. Het is een evenwichtsreac-
tie. Door een paar druppels zuur toe te voegen, wordt voornamelijk ester gevormd.

Vanuit de samenstelling kan je de naam opbouwen. De naam van de organische zuur­


rest eindigt op -’anoaat’. De alcoholgroep wordt bij de naamgeving beschouwd als een
radicaal dat verbonden is met de zuurrest.

Esters zijn geurstoffen. Ze komen van nature voor in tal van planten en geven geur aan
etherische oliën. Je kunt heel typische geuren ook synthetisch namaken door esters te
vormen.

5.9 Aminen
vijf
In het periodiek systeem vinden we stikstof terug in groep .......................................................................................................................................
5
Daardoor weten we dat stikstof .......................................... elektronen in zijn buitenste schil bezit, waar­
covalente
van er twee gepaard zijn. Het is dus in staat om nog drie ............................................................................ bindingen te
vormen.
Één binding minder dan een koolstofatoom dat er vier kan vormen.

Ammoniak (NH3) is bij kamertemperatuur een gas met een sterke geur en lost gemakke­
lijk op in water. Stel de bindingen bij ammoniak voor met de Lewis-voorstelling.

H N H
H

5.9.1 Structurele indeling


Aminen kan je indelen aan de hand van de molecuulstructuur die opgebouwd is rond het
stikstofatoom.
Als een van de drie gebonden atomen een koolstofatoom is, spreekt men van een pri­
mair amine. Bij twee C-bindingen is het een secundair amine en als er met stikstof uit­
sluitend koolstofatomen zijn gebonden, wordt het amine tertiair genoemd.

H H R3
R1 N R1 N R1 N
H R2 R2

primair
....................................................................................................................................... secundair
....................................................................................................................................... tertiair
.......................................................................................................................................

We beperken ons tot de primaire aminen. De naamgeving van complexe aminen is niet
eenvoudig. We werken net zoals bij de alcoholen en ethers, enkel de substitutieve bena-
ming uit voor de meest eenvoudige aminen.

KOOLSTOFCHEMIE  99
EURE3AH 41-110.indd 99 12/07/10 14:59
5.9.2 Naamgeving

A De primaire aminen zonder andere functionele groepen en zijketens

Voorbeeld:
CH3 CH2 NH2

Je herkent duidelijk de NH2-groep aan het uiteinde van keten.

Plaats de .............................................................................................................................................
stam van de hoofdketen eerst en voeg er het achter­
voegsel ‘amine’ aan toe. Een cijfer bepaalt de plaats van de NH2-groep.

(1-) ethaanamine
De naam van het molecule wordt .............................................................................................................................................
 hier niet nodig

B Combinatie van een primair amine en een alcoholgroep

Voor de naamgeving van polyfunctionele moleculen bepaalt een rangorde welke groe­
pen vooraan of achteraan de naam geplaatst worden. De rangorde van een alcohol is
hoger dan die van een amine, daarom plaats je de naam van een alcohol achteraan.
Een aminegroep wordt als voorvoegsel benoemd met de naam ‘amino’. Een cijfer bepaalt
de plaats van de amine- en alcoholgroep, waarbij het cijfer van de alcoholgroep zo laag
mogelijk is.
1 2 3 4
CH3 CH CH2 CH2 NH2

OH

De naam van het molecule wordt ................................................................................................................................................................................................................


4-amino-2-butanol

5.9.3 Aminozuren
Een zuurgroep heeft ook een hogere orde dan de aminegroep. Een molecule met een
zuur- en een aminefunctie wordt daarom een aminozuur genoemd.

Proteïnen of eiwitten zijn zeker de belangrijkste verbindingen in elk levend organis­


me. Zij dragen enerzijds bij tot de structuur van een aantal weefsels zoals huid, haar,
spieren ... en functioneren als enzym, hormoon, transportmiddel ...

De -aminozuren zijn nodig voor de bouw van de proteïnen.

Algemene formule van een a-aminozuur:

R1

NH2 C COOH
H

100  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 100 12/07/10 14:59


A Tussen twee aminozuurmoleculen kan een condensatiereactie optreden. Je komt over
deze peptidebinding en de vorming van eiwitten meer te weten in het thema bioche-
mie.

R1 R2 R1 R2

NH2 C CO OH + H NH C COOH NH2 C CO NH C COOH + H2O

H H H H

B Aminozuren vertonen optische isomerie.


Bij optische isomerie kan een molecuul niet zo gedraaid worden, dat het samenvalt
met het spiegelbeeld.
1 H 2 H

C C
HOOC NH2 H2N COOH
CH3 H3C
D-aminozuur L-aminozuur

Biochemisch is deze vorm van isomerie zeer belangrijk. Vrijwel alle enzymen in het li-
chaam werken verschillend samen met één bepaalde isomere vorm en zien de andere
vorm meestal niet staan.

Wat valt je op in verband met de NH2-groep bij de 2 optische isomeren?


Ligt gespiegeld t.o.v. een verticale spiegelas
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Wat gebeurt er met de CH3-groep van D-aminozuur wanneer je dit molecule spiegelt?
De groep blijft vooraan liggen.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

5.9.4 Eigenschappen van aminen


De eigenschappen lijken op die van ammoniak:
- Aminen staan bekend als organische basen. Ze kunnen een H+-ion opnemen.
- Ze zijn oplosbaar in water.
- Hebben een sterke en onaangename geur.

5.9.5 Oefeningen
1 Schrijf de structuurformule van:

3-amino-1-pentanol 1-octaanamine

C C C C C C C C C C C C C NH2

OH NH2

KOOLSTOFCHEMIE  101
EURE3AH 41-110.indd 101 6/08/10 17:26
2 Geef een naam voor:

OH
NH2 NH2
CH3 NH2

methaanamine
....................................................................................................................................... 1-propaanamine
....................................................................................................................................... 6-amino-3-hexanol
.......................................................................................................................................

.......................................................................................................................................

3 Schrijf de peptidebinding uit van:

CH3 CH2 CH3 CH3 CH3


CH2

NH2 C CO OH + H NH C COOH NH2 C CO NH C COOH + H2O

H H
H H

CH3 CH3
O CH3 O CH3
NH2 C C + HNH C COOH NH2 C C NH C COOH + H2O
OH
H H H H

R1 R2
R1 R2
NH2 C COOH + H2N C COOH NH2 C CO NH C COOH + H2O

H H H H

!!! Samengevat
Stikstof is in staat om drie covalente bindingen te vormen. Je herkent een primair amine
aan de NH2 -groep aan het uiteinde van keten.
Bij twee C-bindingen is het amine secundair en als er met stikstof uitsluitend koolstofa-
tomen zijn gebonden, wordt het amine tertiair genoemd.
Voor de naamgeving plaats je de alkaannaam van de hoofdketen eerst en voeg je er het
achtervoegsel ‘amine’ aan toe.
Wanneer er ook aan alcoholgroep aanwezig is, wordt de NH2 -groep als een voorvoegsel
met het woord ‘amino’ benoemd.
Aminozuren hebben een amine- en een zuurgroep. Ze vertonen optische isomerie.
De -aminozuren zijn nodig voor de bouw van de proteïnen. Tussen twee aminozuur-
moleculen kan een condensatiereactie optreden waarbij een peptidebinding wordt
gevormd.
Aminen lijken op ammoniak. Ze staan bekend als organische basen, zijn oplosbaar in wa-
ter en hebben een sterke en onaangename geur.

102  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 102 6/08/10 17:26


6 Eigenschappen van or-
ganische verbindingen
In deze leereenheid komen vooral de fysische eigenschappen aan bod zoals de waarde
van het kookpunt en de oplosbaarheid in water en organische oplosmiddelen.

6.1 Aggregatietoestand en kookpunt


Het is weinig zinvol de kookpunten in elke stofklasse afzonderlijk te bestuderen. De
kookpunten van gewone koolwaterstoffen heb je in een oefening al onder de loep ge­
nomen. Het onderstaande diagram is verder uitgebreid met alle stofklassen die je nu al
kent.

(°C) tk
200
waterstofbruggen
tussen de moleculen
DAMP
160

RCOOH

120 dipoolmoleculen
(R-NH2: H-bruggen)

R–OH
100
R1COR2 R-NH 2 apolaire
moleculen

60 RX

20

0 R1OR2

-20
RCHO

ALKYN
-60

ALKEEN VLOEISTOF
-100

ALKAAN
-140

aantal C- atomen

1 2 3 4 5 6

KOOLSTOFCHEMIE  103
EURE3AH 41-110.indd 103 12/07/10 14:59
Vaststellingen
Organische verbindingen hebben, vergeleken met minerale stoffen, relatief lage kook­
punten. Het zijn dus eerder vluchtige stoffen. De waarde van het kookpunt neemt toe
met het aantal C-atomen in de moleculen.

Als een stof sterk polair is, heeft die stof een hoger kookpunt of is ze
minder vluchtig
.................................................................................................................................................

Alkanen zijn eerder vluchtige stoffen. Is deze stofklasse volgens jou apolair of polair?
apolair
............................................................................................

Door de speciale bindingen zijn de alkenen en alkynen zwak polair, maar nog zeer verge­
lijkbaar met de alkanen.

Het molecuul wordt sterk polair gebonden aan de omgevende moleculen indien er dipo­
len of waterstofbruggen aanwezig zijn.

- Alle moleculen met heteroatomen zijn door het verschil in EN-waarde van de C-Cl, C-O
en C-N bindingen gepolariseerd. Hierdoor zijn de moleculen sterk aan elkaar gebonden.

- Bij aminen, alcoholen en zuren kunnen er tussen de moleculen ook waterstofbruggen


ontstaan.

Weet jij nu waarom de alcoholen en zuren helemaal bovenaan staan in het diagram van
het kookpunt?
Ze zijn sterk aan elkaar gebonden want ze zijn polair (hebben dus
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

dipoolkrachten) en hebben veel H-bruggen.


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

6.2 Normaal voorkomen van organische stoffen


De volgende stoffen zijn bij kamertemperatuur gasvormig:

- Alkanen, alkenen en alkynen tot 4 C-atomen,


- In de andere stofklassen de stoffen tot 2 C-atomen.

De alcoholen en zuren vormen hierop een uitzondering. Alle alcoholen en zuren zijn
H-bruggen
vloeibaar door de aanwezigheid van ............................................................................................

Naarmate de moleculen omvangrijker worden, wordt de vloeistof meer stroperig en


olieachtig.

104  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 104 12/07/10 14:59


6.3 Oplosbaarheid van koolstofverbindingen
ex
experiment 1 pentaan pentaan pentaan

Doel
Nagaan hoe pentaan oplost in polaire en apolaire solventen.

Benodigdheden
3 proefbuizen met oplosmiddel
H 2O C 2 H 5OH C4H10
Werkwijze
1 Zoek de R- en S-zinnen van de vloeistoffen op en handel conform.
2 Druppel pentaan in de proefbuizen met solvent en neem de oplosbaarheid waar.

Waarneming
Pentaan (APo) lost niet op in H2O (Po). Pentaan (APo) lost gemakkelijk op in
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

butaan (APo). Pentaan lost niet gemakkelijk op in ethanol.


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

!!! Besluit
Een apolaire stof lost goed op in een apolair solvent.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Een apolaire stof lost niet goed op in een sterk polair solvent (vb. H2O)
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

ex
experiment 2 ethanol 1-butanol 1-hexanol

Doel
Nagaan hoe een polair alcohol oplost in water.

Benodigdheden
- 3 proefbuizen met water
- Alcoholen met stijgende ketenlengte
H2O H2O H2O
Werkwijze
1 Zoek de R- en S-zinnen van de vloeistoffen op en handel conform.
2 Druppel de alcoholen in de proefbuis met water en neem de oplosbaarheid waar.

Waarneming
Ethanol lost nog redelijk gemakkelijk op, hoe langer de keten (1-hexanol) hoe
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

sterker de oplosbaarheid afneemt.


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

De polaire moleculen van de alcoholen mengen zich goed met de polaire watermoleculen.
zal de oplosbaarheid in H2O dalen.
Bij stijgende ketenlengte ..................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

KOOLSTOFCHEMIE  105
EURE3AH 41-110.indd 105 6/08/10 17:26
!!! Besluit
Korte (lagere) alcoholen lossen op in H2O en hogere alcoholen niet.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

!!! Samengevat
Polaire stoffen zijn meestal oplosbaar in polaire oplosmiddelen en apolaire stoffen zijn
vaak oplosbaar in apolaire solventen.

Polaire stoffen zijn slecht oplosbaar in apolaire solventen; apolaire stoffen zijn slecht
oplosbaar in polaire solventen.

Alcoholen hebben een polaire kop en een apolaire staart. De oplosbaarheid in het solvent
is afhankelijk van de lengte van het apolaire deel. Zo mengt een lager alcohol als metha-
nol of ethanol zich niet met een zuiver apolair solvent omdat de polaire kop overheerst.

106  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 106 6/08/10 17:26


7 Leerhulp bij de naam-
geving van koolstof-
verbindingen
Je vormt de stamnaam volgens het aantal C-atomen.
1 : meth 6 : hex
2 : eth 7 : hept
3 : prop 8 : oct
4 : but 9 : non
5 : pent 10: dec

A Alkanen

Kenmerk: alleen enkelvoudige bindingen.


Naam: stam + aan CH3 CH2 CH2 CH3
Voorbeeld: butaan

B Alkenen
CH3 CH CH CH3
Kenmerk: =
Naam: plaatsnummer-stam+een
Voorbeeld: 2-buteen

Polyalkenen (alkadiënen):
CH2 CH CH CH2
Naam: plaatsnummer-stam+adieen
Voorbeeld: 1,3-butadieen

C Alkynen

Kenmerk: ∫ CH3 CH2 C CH


Naam: plaatsnummer-stam+yn
Voorbeeld: 1-butyn

KOOLSTOFCHEMIE  107
EURE3AH 41-110.indd 107 12/07/10 14:59
D Cyclische Koolwaterstoffen

Kenmerk: gesloten KWS CH CH

Naam: Cyclo+lineaire KWS naam CH2 CH2


Voorbeeld: cyclobuteen

E Alcoholen of Alkanolen

1. Mono-alcoholen
C C C C
Kenmerk: OH-groep
Naam: plaatsnummer - stam + anol
OH
Voorbeeld : 2-butanol

2. Poly-alcoholen OH
Kenmerk : meerdere OH-groepen
Naam : plaatsnummers - alkaannaam C C C C
+ diol, triol,...
OH
Voorbeeld: 1,2-butaandiol

F Aminen

1. Monofunctioneel
Kenmerk: NH2-groep CH3 CH2 CH2 CH2 NH2
Naam: alkaannaam + amine
Voorbeeld: 1-butaanamine

2. Polyfunctioneel, met OH-groep


Kenmerk: NH2 en OH groep(en) NH2
Naam: cijfer - voorvoegsel
amino - cijfer - alcoholnaam OH
Voorbeeld: 1-amino-3-pentanol

G Aldehyden of alkanalen
O
Kenmerk: een -CHO of C groep
Naam: stam + anal H CH3 CH2 CH2 CHO

Voorbeeld: butanal

108  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 108 12/07/10 14:59


H Ketonen of alkanonen
O
Kenmerk: een -CO- of groep
CH3 CO CH2 CH2 CH3
C

Naam: plaatsnummer - stam+ anon
Voorbeeld: 2-pentanon

I zuren
O
Kenmerk : een -COOH of C groep
OH
Naam : alkaannaam + zuur
CH3 CH2 CH2 COOH
Voorbeeld: butaanzuur

J Ethers

Kenmerk : een -O- groep

Naam : stam kortste ketendeel + oxy CH3 O CH2 CH3


+ alkaannaam langste ketendeel
Voorbeeld: methoxyethaan

K Esters O

Kenmerk : een -COO- of C O groep.

Naam : radicaalnaam alcohol -


groep (-yl) + zuurrestnaam
CH3 COO CH2 CH3
anoaat van zuurgroep

Voorbeeld: ethylethanoaat

KOOLSTOFCHEMIE  109
EURE3AH 41-110.indd 109 12/07/10 14:59
110  KOOLSTOFCHEMIE

EURE3AH 41-110.indd 110 12/07/10 14:59


Thema 3
Elektrodynamica

EURE3AH 111-152.indd 111 12/07/10 16:06


1 Elektrische lading
1.1 De elektrisch geladen toestand
ex
experiment 1
Doel
Aantonen van statische elektriciteit.

Benodigdheden
• kleine papiersnippers
• plastiek balpen
• wollen trui

Werkwijze
1 Wrijf je plastieken balpen over de wollen trui.
2 Nader de balpen tot bij de papiersnippers.

Waarneming
Hoe reageren de snippers op de aanwezigheid van de gewreven balpen?
De snippers worden door de gewreven balpen aangetrokken.
.................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

.................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

!!! Besluit
Een gewreven (plastiek) staaf trekt lichte voorwerpen aan.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Leuk om te weten
De oude Grieken en Romeinen kenden het fenomeen van de elektrische geladen
toestand van het materiaal barnsteen, dat ze in de natuur vonden. Als barnsteen
gewreven wordt over een wollen doek vertoont het de ‘eigenaardige toestand’ waar-
bij het lichte voorwerpen kan aantrekken.
De Grieken en Romeinen meenden dat barnsteen medische krachten bezat en
zelfs de toekomst kon voorspellen. Waarzeggers wreven barnsteen over hun toga
en bewogen de steen kort boven zaden van planten. Uit het opspringen van de za-
den konden ze dan de toekomst voorspellen.
Barnsteen noemt men in het Grieks: elektron, en heeft op die manier de naam
gegeven aan ons nieuwe fenomeen: de elektrisch geladen toestand.

112  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 112 12/07/10 16:06


opdracht
o
Zoek op (het internet) wat barnsteen is.
Barnsteen is een fossiele hars van
...........................................................................................................................................................................................................................................

prehistorische naaldbomen.
...........................................................................................................................................................................................................................................

ex
experiment 2
Doel
Aantonen dat door wrijving verschillende
­ladingen kunnen ontstaan.

Benodigdheden
• glazen en plastiek staaf
• wollen doek, noppenplastiek of kattenvel
• vliermergbolletje of stukje kurk
• koordje

Werkwijze
1 Hang een vliermerg bolletje of een stukje kurk aan een licht koordje.
2 Wrijf over de plastiek staaf met de wollen doek.
3 Breng de plastiek staaf vervolgens dicht bij het bolletje en noteer bij waarneming 1
wat er gebeurt.
4 Wrijf over de glazen staaf met de noppenplastiek of kattenvel.
5 Breng de glazen staaf vervolgens dicht bij het bolletje en noteer bij waarneming 2
wat er gebeurt.

Waarneming

1 ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Het vliermergbolletje wordt aangetrokken.
2 ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
De glasen staaf trekt het bolletje ook aan.

!!! Besluit
Een gewreven glazen- en plastiek staaf vertonen eenzelfde toestand = de
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

elektrisch geladen toestand.


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Een gewreven staaf vertoont dezelfde ‘elektrisch geladen’ toestand als barnsteen. Maar
is dit steeds dezelfde elektrische geladen toestand of is dit telkens een verschillende
toestand? Dit kan je snel ontdekken met volgend experiment.

ELEKTRODYNAMICA  113
EURE3AH 111-152.indd 113 12/07/10 16:06
ex
experiment 3
Doel
Ontstaan er verschillende soorten ladingen door wrijving?

Benodigdheden
• glazen en plastiek staaf
• wollen doek, noppenplastiek of kattenvel
• vliermergbolletje of stukje kurk
• koordje

Werkwijze
1 Wrijf beide staven op met het juiste doek.
2 Nader het bolletje met de plastiek staaf.
3 Breng daarna gelijktijdig de glazen staaf en de plastic staaf in de buurt van het bolletje.

Waarneming
1 Wat doet het bolletje als de geladen plastiek staaf in de buurt komt?
Het bolletje wordt aangetrokken.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

2 Wat doet het bolletje als de twee geladen staven in de buurt komen?
Het bolletje wordt minder aangetrokken.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

!!! Besluit
De twee staven vertonen een tegengestelde werking op het bolletje. Zij bezitten blijk-
baar een verschillende elektrisch geladen toestand.

ex
experiment 4
Doel
Onderzoek van de soorten ladingen.

Benodigdheden
• glazen staaf
• 2 plastiek staven
• wollen doek
• noppenplastiek of kattenvel
• koordje
• verschillende andere geladen staven

Werkwijze
1 Hang de plastiek staaf op aan een koord
en maak deze staaf elektrisch geladen.
2 Nader de opgehangen plastiek staaf met
verschillende andere geladen staven.

114  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 114 12/07/10 16:06


Waarneming
Noteer de reactie van de staven op elkaar:
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

!!! Besluit
Plastiek staaf en glazen staaf: .............................................................................................................................................................................................................................................................................................
trekken elkaar aan
Plastiek staaf en plastiek staaf:stoten elkaar af
.......................................................................................................................................................................................................................................................................................

Plastiek staaf en ............................................................................................................... : .......................................................................................................................................................................................................................................

!!! Samengevat
• Er zijn twee soorten elektrisch geladen toestanden.
De glazen staaf gewreven met een kattenvel: POSITIEF elektrisch geladen.
De plastiek staaf gewreven met een wollen doek: NEGATIEF elektrisch geladen.
• Een positieve en negatieve lading trekken elkaar aan.
Twee positieve of twee negatieve ladingen stoten elkaar af.

1.2 Hoe ontstaat de elektrisch geladen


toestand? Atoombouw
De verklaring voor het opwekken van de elektrisch geladen toestand moeten we zoeken
bij de atoombouw. Hoe atomen opgebouwd zijn hebben we vorig jaar ontdekt. Normaal
ken je nog het atoommodel van Rutherford en van Bohr.

Duid in de figuur de verschillende delen van het atoom aan.


elektron
......................

proton
....................
neutron
.........................

kern
......................

atoom
.....................
Het atoomodel van Rutherford

De figuur toont het atoommodel van Rutherford. Onze experimenten kun je volledig
verklaren met dit model.

Experimenten hebben aangetoond dat een proton en een elektron een even grote maar
tegengestelde lading hebben. Deze lading noemen we de elementaire lading e.

ELEKTRODYNAMICA  115
EURE3AH 111-152.indd 115 12/07/10 16:06
Elektrisch lading krijgt het symbool Q en drukken we uit in Coulomb C.

grootheid symbool eenheid


Lading Q C (Coulomb)

De elementair lading e = 1,60 x 10-19 C.

deeltje symbool lading


elektron e- -e
proton p+ +e
neutron n0 0

er evenveel protonen als elektronen zijn


Een atoom is elektrisch neutraal als ................................................................................................................................................................................................................................................................. .

ion
Een atoom met meer of minder elektronen als protonen noemen we een ............................................................................ .

!!! Verklaring van de negatief elektrisch geladen toestand van


een plastiek staaf die opgewreven werd met een wollen doek.
Stap 1: Bij het wrijven van het doek en de staaf geven we energie aan het materiaal. We
voelen dat de staaf en het doek warmer worden.
Stap 2: D e elektronen krijgen meer energie. Zoals het atoommodel van Bohr aangeeft,
gaan de elektronen verder van de kern bewegen. Sommige elektronen kunnen zelfs
ontsnappen aan het atoom en kunnen overspringen naar het andere materiaal.
Stap 3: D e elektronen van het wollen doek kunnen gemakkelijker loskomen en
overspringen. De elektronen die overgesprongen zijn naar de plastiek staaf
blijven ‘plakken’ op de plaats waar ze op de plastiek staaf aangekomen zijn.
Stap 4: D e gewreven plastiek staaf heeft meer negatief geladen elektronen (dan protonen)
en is daarmee negatief geladen. Het doek heeft elektronen afgegeven en heeft
minder elektronen dan protonen. Het doek is positief geladen (test dit met één van
de vorige experimenten).

Opmerking
Bij het opwrijven van een metalen staaf treedt ook een elektronenoverdracht op zo-
als in de vorige 4 stappen beschreven werd. Maar bij een metaal kunnen de elektronen
echter vrij bewegen en zich verdelen over de staaf. Wanneer je de staaf in je hand houdt,
zullen de elektronen bovendien wegvloeien naar de aarde. Het opladen van een metalen
staaf is op die manier niet of nauwelijks mogelijk.
Wil je een metalen staaf toch elektrisch opladen, dan hou je deze best vast met een
gummi handschoen en zorg je voor een zo laag mogelijke luchtvochtigheid in het lokaal.

!!! Besluit
minder
• Een positief geladen voorwerp heeft ...................................................................................................................... elektronen dan protonen.
• Een negatief geladen voorwerp heeft meer
................................................................................................................... elektronen dan protonen.

116  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 116 12/07/10 16:06


1.3 Geleiders en niet-geleiders
ex
experiment 5
Geleiders en niet-geleiders

Doel
Onderzoeken hoe verschillende materialen de stroom doorlaten.

Benodigdheden
• batterij (4,5 V) of stroombron
• (gevoelig) lampje of A-meter
• snoeren
• staven van verschillende materialen

Opbouw
materiaal

+ −

Werkwijze
1 Maak volgende schakeling.
2 Plaats achtereenvolgens verschillende materialen tussen de twee polen en controleer
of het lampje brandt. Voorbeelden van materialen die je in de kring kan opnemen zijn:
ijzer, koper, lood, messing, koolstofstift(potloodstift), hout, glas, plastiek, rubber ...

Waarneming
Welke materialen laten de stroom door?
metalen, koolstofstift
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Welke materialen laten de stroom niet door?


hout, glas, plastiek, rubber, ...
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Opmerking: Een lamp is geen nauwkeurige indicator van stroom, gebruik de A-meter
voor betere stroomaanduiding.

!!! Besluit
• Een stof die vrij beweeglijke ladingen bevat noem je een ...............................................................................................................................................
geleider .
• Een stof die geen beweeglijke ladingen bevat noem je een ......................................................................................................................................
niet-geleider
isolator
of .......................................................................................................................................

ELEKTRODYNAMICA  117
EURE3AH 111-152.indd 117 12/07/10 16:06
!!! Leuk om te weten
In metalen kunnen elektronen gemakkelijk
bewegen.
Metalen zijn daarmee zeer geschikt voor elektri-
sche toepassingen. We gebruiken koperdraden
om elektrische verbindingen te maken. In een
computerprocessor worden dunne gouddraden ge-
bruikt als verbinding tussen de chip en de voet
van de processor. De gloeidraad in een gloeilamp
is gemaakt van het metaal wolfraam.
Isolatoren gebruiken we om geleiders af te
schermen. Rond koperen leidingen zit een
kunststof afscherming zodat we de draad kun-
nen vastnemen. Door deze afscherming worden
ook kortsluitingen vermeden.

Gloeilamp met wolfraam gloeidraad

118  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 118 12/07/10 16:06


2 Elektrische stroom
en spanning
2.1 Elektrische spanning U
In de wrijvingsproeven heb je kunnen vaststellen dat je een elektrisch geladen toestand
kunt opwekken door de elektronen energie te geven. Deze energie is elektrische poten-
tiële energie die je kunt vergelijken met potentiële energie door de hoogte.
De potentiële energie per lading heet de elektrische potentiaal en wordt uitgedrukt in
VOLT.

2.1.1 Het watermodel


Neem twee vaten die gedeeltelijk gevuld zijn met vloeistof:
De grootte van de elektrische potentiaal kun je vergelijken met de druk op de bodem
van een vat gevuld met water. Hoe hoger het vat gevuld is hoe hoger de druk op de
bodem.
A B

Vaten met een hoogteverschil

Welk vat heeft de meeste (potentiële) energie?


Het linkse vat (hoogst gevuld).
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Bekijk de figuur hieronder. Wat gebeurt er als je twee vaten met een hoogteverschil in
vloeistof verbindt?
De vloeistof stroomt van het hoogst gevulde naar het laagst gevulde.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Hoe lang blijft de vloeistof stromen? ............................................................................................................................................................................................................................................................


Tot de niveaus gelijk zijn.

Verbonden vaten

ELEKTRODYNAMICA  119
EURE3AH 111-152.indd 119 12/07/10 16:06
2.1.2 Het elektrisch model
Neem twee identieke metalen bollen:
Op bol 1 zet men veel elektronen dicht bij elkaar. Deze elektronen oefenen een grote
(afstotende) kracht uit op elkaar en hebben dus veel potentiële energie. Deze bol 1 is dus
op een hoge elektrische potentiaal. Op bol 2 zet men enkele ladingen zodat deze bol op
een lage potentiaal is. Verbindt men deze bollen met elkaar dan vloeien de elektronen
van de bol 1 op hoge potentiaal naar de bol 2 met een lage potentiaal tot de elektronen
elkaar overal even hard afstoten en de bollen dus op dezelfde potentiaal zijn.

ladingsverschil ladingsverschil
QQ Q Q Q QQ Q Q Q
Q Q Q Q
Q Q Q Q Q Q Q Q
Q 1 Q 2 Q 1 Q 2
Q Q Q Q
Q Q Q Q
Q Q Q Q
QQ Q Q Q Q Q Q elektronenstroom Q Q

De elektronenstroom blijft aanhouden totdat het potentiaalverschil nul is.


Het elektrisch potentiaalverschil noemt men de elektrische spanning U en drukt men
uit in VOLT.

grootheid symbool eenheid


elektrische spanning U V (Volt)

2.2 Elektrische stroom en elektrische


stroomsterkte I
verplaatsing
De .......................................................................................... van lading tussen voorwerpen met een potentiaalverschil noemen
we elektrische stroom.

De elektrische stroomsterkte is de ..........................................................................................


hoeveelheid lading die per tijdseenheid stroomt
door een geleider. Deze stroomsterkte heeft als symbool I en wordt uitgedrukt in ampère.
Q
I=
Dt

grootheid symbool eenheid


elektrische stroomsterkte I A (Ampère)

120  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 120 12/07/10 16:06


2.3 Spanningsbron
Neem terug het voorbeeld van de twee vaten. Plaats denkbeeldig een rad (denk aan
een watermolen) op de verbindingsbuis tussen de twee vaten. Het rad zal maar zolang
draaien als er stroming is. Als de niveaus in beide vaten gelijk zijn, valt het rad stil.

Het onderhouden van een hoogteverschil

Men kan ervoor zorgen dat het rad blijft draaien door een pomp het water van de lage
kant terug naar boven te laten pompen. Hierdoor krijgt het water weer hoogte en dus
potentiële energie.
Bij een elektrische kring zie je een gelijkaardig fenomeen. Verbind je twee voorwerpen
waarover een elektrische spanning staat, dan blijft de stroom slechts vloeien totdat de
spanning gelijk is aan nul. Bij een elektrische stroomkring kunnen we ook een “pomp”
opnemen die de lading van lage potentiaal terugbrengt naar hoge potentiaal. Zo een
pomp noemen we een spanningsbron.

De gelijkspanningsbron

Symbool

+ −
Gelijkspanningsbron

een spanning van constant grootte


Een gelijkspanningsbron levert .........................................................................................................................................................................................................................................................................................
negatieve
De korte dikke lijn is de .................................................................................................................................................................................................................................................................................................. pool.
De dunne lange lijn staat voor ....................................................................................................................................................................................................................................................................
positieve pool.

De wisselspanningsbron

Symbool

Wisselspanningbron

ELEKTRODYNAMICA  121
EURE3AH 111-152.indd 121 12/07/10 16:06
De wisselspanningsbron levert een spanning waarbij de polariteit + en - met een vaste
frequentie wisselt .

220 V
De spanning in een stopcontact is ............................................................ 50
en wisselt ............................................................. maal per seconde.

De elektrische energie
De elektrische spanning U betekent de energie die de bron per lading moet leveren. De
energie kun je daarom berekenen als de spanning maal de lading:

E = ....................
U . ....................
Q

!!! Besluit
• Een spanningsbron is een toestel, dat tussen twee punten een elektrisch spanningsver-
schil opwekt en onderhoudt.
• Een spanningsbron maakt geen lading, ze verplaatst de lading van de ene naar de an-
dere pool.
• Een spanningsbron levert arbeid op de lading en geeft de lading opnieuw energie.

2.4 Conventionele stroomzin


De elektrische stroom is dus een stroming van negatief geladen elektronen. Deze nega-
tief geladen elektronen stromen van de negatieve pool, waar er elektronen teveel zijn,
naar de positieve pool, waar elektronen tekort zijn.
De fysische stroom gaat van - naar +.

opdracht
o
Teken een stroomkring met spanningsbron en lamp waarop je de elektronenstroom
aanduidt.

e- e-

+ -

122  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 122 12/07/10 16:06


Leuk om te weten
15 juni 1752 liet Benjamin Franklin een wind-
vlieger op aan een metalen draad om zo een
verbinding te maken tussen een aankomende
donderwolk en de grond. Benjamin Franklin
toonde hiermee aan dat bliksem ook een vonk
is die ontstaat door elektrische ontlading. Op
de vraag ‘Wat is elektrische stroom?’ stelde
Benjamin Franklin overtuigend dat het ging
om een ‘vloeistof’ die stroomde tussen ongelijk
geladen voorwerpen.
In 1800 bouwde Alessandro Volta de eerste bat-
terij die continu grote stroom kon leveren. Hij
gebruikte hiervoor een koperen en een zinken
plaat die hij in een zuur onderdompelde.
De koperplaat werd de + pool genoemd en de zinken plaat de - pool. De elektrische
stroom zoals eerder beschreven door Franklin ging van + naar -. Men had toen
nog geen idee over wat er stroomde, want elektronen waren nog niet ontdekt. Na
Franklin en Volta hebben nog vele natuurkundigen onderzoek gedaan naar elek-
trische verschijnselen.
In alle werken over elektriciteit ging men steeds uit van een elektrische stroom
die vloeide van + naar -. Toen in 1897 J.J. Thompson het elektron ontdekte heeft
men de stroomzin niet veranderd, maar volgens afspraak (= conventie) behouden
als een stroom van + naar - .

Lees de bovenstaande tekst.


Hoe was vroeger de stroomzin gedefinieerd, nog voor dat men elektronen ontdekt had?
De stroomzin loopt van + naar -
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Hoe noemen we deze stroomzin?


De conventionele stroomzin.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

opdracht
o
Teken een stroomkring met spanningsbron en lamp waarop je de conventionele stroom-
zin aanduidt.

+ -

ELEKTRODYNAMICA  123
EURE3AH 111-152.indd 123 6/08/10 17:27
!!! Samengevat
• Elektronen bewegen van de - kant naar de + kant.
De fysische stroom gaat van - naar +.
• Volgens een vroegere afspraak(conventie) heeft men de stroomzin gedefinieerd van +
naar -.
De conventionele stroomzin gaat van + naar -.
• Vanaf nu zullen we enkel nog de conventionele stroomzin gebruiken.

2.5 Meten van elektrische spanning en stroom

2.5.1 Voltmeter
De elektrische spanning tussen twee punten meet je met een voltmeter.
Een voltmeter wordt parallel met de verbruiker geschakeld waarover je de spanning wilt me-
ten. Door een voltmeter vloeit geen stroom vanwege zijn grote inwendige weerstand.

V opdracht
o
Teken hieronder een stroomkring met een gelijkspan-
ningsbron, lampje en een voltmeter.

+ -

Digitale voltmeter Voltmeter in een stroomkring

!!! Praktische aansluiting van de voltmeter in een stroomkring


Je steekt eerst de draden in de multimeter die je gaat gebruiken als voltmeter.
Je neemt de zwarte draad en steekt deze in de aansluiting op de voltmeter met aanduiding
COM (de neutrale of negatieve pool).
De rode draad steek je in de aansluiting met aanduiding V (de positieve pool).
Draai de schakelaar van de multimeter naar de gepaste soort spanning: wisselspanning(~)
of gelijkspanning (=) . Kies daarbij de hoogste waarde op de meter in dit gebied.
Nu kun je de draden aansluiten op de juiste plaatsen in de kring. De zwarte draad het
dichtst bij de - pool van de bron en de rode draad het dichtst bij de + pool van de bron. Door
eventueel de schaalverdeling te verfijnen kun je de meting nauwkeuriger uitvoeren.

124  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 124 12/07/10 16:06


2.5.2 Ampèremeter
De elektrische stroom door een draad in de kring meet je met een stroommeter of am-
pèremeter. Een ampèremeter wordt in serie geschakeld met de gebruiker waarin je de
stroom wilt meten. Zo vloeit de stroom door deze meter want hij heeft maar een kleine
inwendige weerstand.

A opdracht
o
Teken hieronder een stroomkring met een gelijkspan-
ningsbron, lampje en een ampèremeter

Digitale ampèremeter Ampèremeter in stroomkring


!!! Praktische aansluiting van de ampèremeter in een
stroomkring
Je steekt eerst de draden in de multimeter die je gaat gebruiken als ampèremeter.
Je neemt de zwarte draad en steekt deze in de aansluiting op de ampèremeter met aandui-
ding COM (de neutrale of negatieve pool).
De rode draad steek je in de aansluiting met aanduiding A (de positieve pool).

Je draait de schakelaar van de multimeter naar de gepaste schaalverdeling: wissel-


stroom(~) of gelijkstroom(=) en kies daarbij de hoogste waarde op de meter in dit gebied.

Nu kun je de draden aansluiten op de juiste plaatsen in de kring. Om de ampèremeter op


te nemen in de kring moet je de kring open maken en de meter in serie aansluiten met de
gebruiker. De zwarte draad schakel je het dichtst bij de - pool van de bron en de rode draad
het dichtst bij de + pool van de bron. Door eventueel de schaalverdeling te verfijnen kun je
de meting nauwkeuriger uitvoeren.

ELEKTRODYNAMICA  125
EURE3AH 111-152.indd 125 12/07/10 16:06
2.6 Oefeningen
1 In de stroomkring staan 2 ampèremeters in serie met een lamp. Geven deze ampère-
meters 1 en 2 dezelfde stroomsterkte aan? Verklaar je antwoord.
Ja.
..................................................................................................................................................................................................................

De stroom in een kring zonder


..................................................................................................................................................................................................................

vertakkingen is overal evengroot.


..................................................................................................................................................................................................................
A 1 A 2
..................................................................................................................................................................................................................

..................................................................................................................................................................................................................

2 In de volgende schakeling worden drie identieke lampjes parallel geschakeld.


Meet de ampèremeter 2 een andere waarde dan 1 en 3?
Neen.
..................................................................................................................................................................................................................

De stroom verdeelt zich over identieke


..................................................................................................................................................................................................................

A
1 lampjes op identieke wijze.
..................................................................................................................................................................................................................

..................................................................................................................................................................................................................

A 2 ..................................................................................................................................................................................................................

3
A

3 In de volgende schakeling zijn een volt- of ampèremeter opgenomen. Duid aan of


deze meter op de juiste manier is opgenomen in de kring.

a b

A V

X JUIST JUIST
FOUT X FOUT

c d

V A


X JUIST X JUIST
FOUT FOUT

126  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 126 6/08/10 17:27


3 Elektrische weerstand
Wet van Ohm
3.1 Verband tussen U en I
We sluiten een verbruiker(lamp, motor, ...) aan op een spanningsbron met spanning U. In
de kring ontstaat dan een stroom I. De vraag die we met het volgende experiment wil-
len beantwoorden is: welk verband bestaat er tussen U en I?

ex
experiment 1
Doel
• Het bepalen van het verband tussen U en I
• Het leren gebruiken van de multimeter als volt- en ampèremeter

Benodigdheden
• 2 multimeters
• spanningsbron
• verbruiker: een weerstandsdraad of een staafweerstand
• verbindingssnoeren

Opbouw

Werkwijze
1 Bouw de schakeling volgens bovenstaand schema.
2 Plaats de multimeters met de juiste instelling in de kring.
3 Leg een spanning aan van 1,0 V tot 6,0 V in stappen van 1 V. Let op de maximaal toe-
gelaten stroomsterkte.
4 Schrijf het resultaat van meting in de tabel.
5 Teken de resultaten in de grafiek.
6 Noteer een besluit bij de gemeten waarden.
7 Bereken in de laatste kolom de verhouding van U op I.

ELEKTRODYNAMICA  127
EURE3AH 111-152.indd 127 12/07/10 16:06
Meting (fictief)

meting U(V) I(A) R=U/I


1 1,0 0,071 14,1 V/A
2 2,0 0,143 14
3 3,0 0,214 14
4 4,0 0,286 14
5 5,0 0,357 14
6 6,0 0,428 14

Grafiek

I(A)

0,5

0,4 +
+
0,3
+
0,2 +
+
0,1
+

0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 U(V)

!!! Besluit
Een rechte door oorsprong.
• Welke vorm heeft de grafiek? ......................................................................................................................................................................................................................................................................................
U en I zijn recht evenredig.
• Wat betekent dit voor U en I? .....................................................................................................................................................................................................................................................................................
• Wat kun je zeggen over de verhouding U ? ...................................................................................................................................................................................................................
De verhouding U/I is constant.
I
• Bereken deze constante in de laatste kolom van de tabel.

128  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 128 6/08/10 17:27


3.2 Elektrische weerstand
Het verband tussen U en I heb je in vorig experiment onderzocht. Een mogelijk resultaat
van dit experiment kan je ook in de volgende tabel terugvinden.
Zet de gegevens van de tabel in de grafiek.

meting U(V) I(A) I(A)


1 1,0 1,5 10
9 +
2 2,0 3,0 8
7 +
3 3,0 4,5 6 +
4 4,0 6,0 5
4 +
5 5,0 7,5 3 +
2
6 6,0 9,0 1 +
0
0 1 2 3 4 5 6 U(V)

Je stelt vast dat de stroomsterkte recht evenredig is met de spanning: U ~ I


Hieruit volgt dat de verhouding van U en I een constante is.

!!! Definitie
De elektrische weerstand is de verhouding van de spanning U en de stroomsterkte I.
U
R=
I

grootheid symbool eenheid


elektrische weerstand R Ω (Ohm)

De weerstand van een elektrisch element is een maat voor de hinder die de elektrische
stroom ondervindt om door dit element te bewegen. Geleiders hebben een kleine weer-
stand en isolatoren hebben een zeer grote weerstand.

3.3 Wet van Ohm


De natuurkundige Ohm (1787 - 1854) deed veel onderzoek naar de elektri-
sche weerstand van metalen. Hij ontdekte hierbij dat de weerstand van een
geleider niet afhangt van de spanning die aangelegd werd. De elektrische
weerstand van een geleider is constant en hangt alleen af van het soort
metaal.

!!! Wet van Ohm


U
De elektrische weerstand R = van een geleider is constant zolang de temperatuur
I
niet te sterk wijzigt.

ELEKTRODYNAMICA  129
EURE3AH 111-152.indd 129 12/07/10 16:06
3.4 Oefeningen
1 Je sluit een broodrooster aan op het stopcontact met 230 V. Om het toestel te con-
troleren op zijn werking meet je de stroomsterkte I = 4,6 A. Hoe groot is de weer-
stand van het toestel?
U = 230 V
Gegeven: .....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
I = 4,6 A
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

R
Gevraagd: .................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
U 230 V
Oplossing: ...............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
R= = = 50 
I 4,6 A
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

2 Een gloeilamp heeft een weerstand van ongeveer 530 Ω.


Bereken de stroomsterkte door de lamp bij een spanning van 230 V.
Gegeven: .....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
R = 530  en U = 230 V
Gevraagd: .................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
I
U 230 V
Oplossing: ...............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
I= = = 0,434 A
R 530 

3.5 Schakelen van weerstanden


In het vorige verhaal was slechts één weerstand aangesloten op de bron. In de dagelijkse
praktijk worden meestal meerdere toestellen aangesloten op dezelfde bron. In dit deel
ga je onderzoeken wat er gebeurt wanneer je meerdere toestellen aansluit in één kring.

3.5.1 De serieschakeling
In een serieschakeling worden de weerstanden achter elkaar geschakeld (in serie). Daar-
door loopt door alle seriegeschakelde weerstanden dezelfde stroom. De spanning ver-
deelt zich over de verschillende weerstanden afhankelijk van hun waarden.

Serieschakeling van drie weerstanden

130  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 130 6/08/10 17:27


Bij een serieschakeling geldt:
“De stromen door de seriegeschakelde weerstan-
den zijn gelijk, de spanning van de bron verdeelt
zich over de weerstanden.”
I1 = I2 = I3 = ...
I = ...................................................................................................................................................................................................................................
U =U + U2 + U3 + ...
..............................................................................................................................................................................................................................
1

!!! Leuk om te weten


Een belangrijke toepassing van de seriescha-
keling is de kerstverlichting. De lampjes in de
kerstverlichting worden in serie geschakeld
zodat de spanning zich verdeelt over de lamp-
jes. Bijvoorbeeld: in een kerstverlichting met 20
lampjes wordt de 220 V spanning verdeeld en
krijgt elk lampje slechts 11 V. Dit is veel veili-
ger. Het nadeel hierbij is echter dat de lichtjes
niet meer branden als er één lampje stuk is.
Lichtjes in de kerstboom zijn in serie geschakeld

ex
experiment 1
Doel
• Het bepalen van de weerstand van een aantal seriegeschakelde weerstanden.
• Het leren gebruiken van de multimeter als volt- en ampère- en ohmmeter.

Benodigdheden
• 2 multimeters
• spanningsbron
• 3 verbruikers
• verbindingssnoeren

Werkwijze
1 Bepaal met de multimeter (als ohmmeter) de weerstand van elk van de 3 verbruikers.
2 Bouw de schakeling volgens het schema van vorige bladzijde.
3 Schakel de ampèremeter op de juiste manier in de kring.
4 Schakel de voltmeter over de drie weerstanden.
5 Leg een spanning aan van ongeveer 6,0 V.
6 Meet de spanning U over de weerstanden, meet de stroom I in de kring.
7 Bereken de totale weerstand van de drie weerstanden.
8 Noteer een besluit bij de gemeten waarden.

Meting
Afzonderlijke weerstanden: (fictief)

weerstand waarde
R1 10 
R2 20 
R3 50 

ELEKTRODYNAMICA  131
EURE3AH 111-152.indd 131 12/07/10 16:06
Berekening van de vervangweerstand

U(V) I(A) Rv( Ω)


6,0 0,075 80

!!! Besluit
De som van de drie weerstanden is gelijk aan de weerstand van de ganse groep.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

!!! Samengevat
• De weerstand die een groep weerstanden vervangt, waarbij de stroomsterkte en span-
ning in de hoofdkring gelijk blijven, noemen we de vervangweerstand.
• De vervangweerstand bij een serieschakeling heeft als waarde de som van de weer-
standen:
Rv = R1 + R2 + R3 + ...
• Bij een serieschakeling geldt:
I = I1 = I2 = I3 = ...
U = U1 + U2 + U3 + ...

3.5.2 De parallelschakeling
In een parallelschakeling worden de weerstanden naast elkaar geschakeld (parallel). Daar-
door krijgen alle parallelgeschakelde weerstanden dezelfde spanning. De stroom ver-
deelt zich over de verschillende weerstanden afhankelijk van hun waarden.

Parallelschakeling van drie weerstanden

Bij een parallelschakeling geldt:

“De spanning over elke weerstand is gelijk, de stroom verdeelt zich in het vertakkingspunt.”
I1 + I2 + I3 + ...
I = ...................................................................................................................................................................................................................................
U1 = U2 = U3 = ...
U = ..............................................................................................................................................................................................................................

132  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 132 12/07/10 16:06


ex
experiment 2
Doel
• Het bepalen van de weerstand van parallelgeschakelde weerstanden.
• Het leren gebruiken van de multimeter als volt- en ampère- en ohmmeter.

Benodigdheden
• 2 multimeters
• spanningsbron
• 2 verbruikers
• verbindingssnoeren

Werkwijze
1 Bepaal met de multimeter (ohmmeter) de weerstand van elk van de 2 verbruikers.
2 Bouw de schakeling van vorige pagina na.
3 Plaats de multimeter(ampèremeter) in serie met de bron.
4 Schakel de multimeter(voltmeter) over de twee weerstanden.
5 Meet bij 6,0 V de stroom in de kring.
1
6 Bereken de weerstand van de groep weerstanden en bereken telkens ook .
R
7 Noteer een besluit bij de gemeten waarden.

Meting
Afzonderlijke weerstanden:
1
weerstand waarde R (Ω ) waarde
R
R1 20 0,050 1/
R2 50 0,020 1/

Berekening van de vervangweerstand


1
U(V) I(A) Rv (Ω) Rv
6,0 0,43 14 0,071 1/

!!! Besluit
Bij de parallelschakeling voldoet de vervangweerstand aan de formule
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

1 1 1
= + + ...
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Rv R1 R2

!!! Samengevat
• De waarde van de vervangweerstand bij een parallelschakeling kunnen we berekenen
met volgende formule:
1 1 1
= +
Rv R1 R2
• Bij een parallelschakeling geldt:
U = U1 = U2 = U3 = ...
I = I1 + I2 + I3 + ...

ELEKTRODYNAMICA  133
EURE3AH 111-152.indd 133 12/07/10 16:06
!!! Leuk om te weten
De stopcontacten in een huis hebben allemaal dezelfde
wisselspanning van 230 V. Dit wijst erop dat alle elek-
trische toestellen in huis parallel geschakeld worden.
Uit de gevonden formule kun je afleiden dat de totale
weerstand kleiner wordt naarmate er meer weerstan-
den parallel geschakeld worden. En minder weerstand
betekent een grote stroom. Het stroomnet in huis wordt
daarom opgedeeld in verschillende delen of kringen
die elk aangesloten zijn op een aparte zekering. Zo
stelt het AREI (Algemeen reglement op de elektrische
installaties) dat een kring met stopcontacten een zeke-
ring moet hebben van 20 A en maximaal 8 enkelvou-
dige of meervoudige stopcontacten mag bevatten.
Automatische zekering

3.6 Oefeningen
1 Teken de schakeling van twee weerstanden van 12 Ω en 36 Ω, die in serie aangesloten
zijn op een spanningsbron van 6 V.

12  36 

6,0 V

Bereken de vervangweerstand van deze twee weerstanden:


Rv = 12  + 36  = 48 
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Hoe groot is de stroom door deze weerstanden?


6,0 V
I= = 0,13 A
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

48 

134  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 134 12/07/10 16:06


2 Teken de schakeling van twee weerstanden van 12 Ω en 36 Ω, die parallel aangesloten
zijn op een spanningsbron van 6 V. 12 

36 

6,0 V

Bereken de vervangweerstand van deze twee weerstanden:


1 1 1 4
= + = ⇒ Rv = 9,0 
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Rv 12  36  36 
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Hoe groot is de stroom door de hoofdkring?


U 6,0 V
I= = = 0,67 A
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Rv 9,0 

3 De lichtschakelaar aan de buitenzijde van een afgesloten ruimte heeft dikwijls een
verklikkerlampje dat brandt als schakelaar aan staat en de lamp brandt.
Teken in onderstaand schema het verklikkerlampje. Denk na hoe dit lampje gescha-
keld wordt bij de schakelaar.

230 V~

4 Wat gebeurt er in de rest van de kring als lampje 2 stuk gaat?


V
1 Als lampje 2 stuk gaat zal door dit
..................................................................................................................................................................................................................

lampje geen stroom meer lopen.


..................................................................................................................................................................................................................

1 A
1 ..................................................................................................................................................................................................................

..................................................................................................................................................................................................................

2 A
2
..................................................................................................................................................................................................................

V
2

V1 : ..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Onveranderd.
A1 : ..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Onveranderd.
V2 : ..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Onveranderd.
A2 : ..............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Deze wordt nul.

ELEKTRODYNAMICA  135
EURE3AH 111-152.indd 135 12/07/10 16:06
4 Vermogen en
energie
4.1 Energieomzetting in een elektrisch toestel
Tijdens de les natuurwetenschappen van vorig jaar heb je geleerd wat energie is.
de mogelijkheid hebben om arbeid te leveren.
Energie is ................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Elektrische toestellen zetten elektrische energie om in andere


soorten energie.

Vraag 1
Welke energieomzettingen hebben er plaats in een gloeilamp?
Elektrische energie wordt lichtenergie
................................................................................................................................................................................................................

en warmte energie.
................................................................................................................................................................................................................

Welke energie is de nuttige energie?


De lichtenergie is de nuttige energie.
................................................................................................................................................................................................................

!!! Besluit
licht en warmte.
In een gloeilamp wordt elektrische energie omgezet in ...................................................................................................................................................................
................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................. .

Vraag 2
Welke energieomzetting gebeurt er in een strijkijzer?
Elektrische energie wordt warmte.
................................................................................................................................................................................................................

................................................................................................................................................................................................................

Vraag 3
Welke energieomzetting gebeurt in een haardroger?
Elektrische energie wordt warmte en
...........................................................................................................................................................................................................................................................................................

bewegingsenergie.

136  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 136 12/07/10 16:06


!!! Besluit
Elektrische toestellen zetten elektrische energie om in andere nuttige energie, zoals
warmte, licht en beweging.

4.2 Vermogen
Het vermogen van een toestel bepaalt hoeveel elektrische energie er verbruikt wordt
per tijdseenheid. Vorig jaar heb je het vermogen gedefinieerd als
energie E
vermogen = of P = (1)
tijdsduur Dt

grootheid symbool eenheid


elektrisch vermogen P W (Watt)

De elektrische energie die in een elektrisch toestel wordt omgezet is afkomstig van de
spanningbron.
Deze spanningsbron levert een energie E = Q.U (2) zoals je in punt 2.3 gezien hebt.
Neem de formules (1) en (2) samen:
E
(1) P = en (2) E = Q.U
Dt

Q.U
(3)
..............................
P =
t
Q
..............................

In deze formule staat de verhouding van de lading tot de tijdsduur .


Dt
Q 4
Deze verhouding heb je in punt 2.1 geleerd als de stroomsterkte I = ( ).
Dt
Neem de formules (3) en (4) samen:
Q.U Q
(3) P = en (4) I =
..............................

Dt
t
..............................

U.I
P = ..............................

ELEKTRODYNAMICA  137
EURE3AH 111-152.indd 137 12/07/10 16:06
!!! Besluit
Het verbruikte vermogen van een toestel is gelijk aan de spanning vermenigvuldigd met
de stroomsterkte.
P= U
............................. I
• .............................

Opmerking
Het kan zeer nuttig zijn om deze formule van het vermogen uit te drukken in functie
van de weerstand. Daarvoor maken we gebruik van de wet van Ohm .
Het vermogen in functie van U en R:

U . .............................
R= I
U = ............................. R
I
P = I2 . R
.................................................................

P = U.I

Het vermogen in functie van I en R:

U U
..............................
R= I = ..
I U2
R
..............................................................
.............................. P =
R
...............................................................
P = U.I

Leuk om te weten
Het vermogen van enkele elektrische toestellen:

toestel vermogen
gloeilamp 25 tot 100 W

boormachine +/- 900 W

strijkijzer 1500 tot 2000 W

energiespaarlampen 6 tot 20 W

computer 350 W

stofzuiger ...............................................................

Bepaal van de stofzuiger bij jou thuis welk


vermogen deze maximaal verbruikt, en vul het
resultaat hierboven in.
Lees het vermogen af op het typeplaatje op de
onderzijde.

138  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 138 12/07/10 16:07


!!! leuk om te weten
Een toestel in “Stand-by” verbruikt
meer dan je denkt.
Wandel eens thuis rond en zoek de
toestellen die niet helemaal uitge-
schakeld zijn. Dit kunnen toestellen
zijn zoals een radio of tv-toestel die in
“stand-by” staan. Een wekkerradio of
microgolfoven met een klokje staan
ook in een “waaktoestand” die ook
energie kost.
In de gewone elektro handel zijn
eenvoudige vermogenmeters te koop
om het vermogen van een toestel te
meten. Het is zeker verrassend vast
te stellen dat een tv in stand-by nog
altijd een vermogen heeft van 5 W.
De vermogenmeter als controle van het verbruik

4.3 Wat is 1 kWh?


De elektrische energie die thuis afgenomen wordt van
het elektriciteitsnet wordt gemeten door een meter
die geplaatst is door de elektriciteitsmaatschappij.
Deze energie wordt gemeten in kWh.
Hoeveel is 1 kWh?

1000
1 kWh = ............................................... 1000 J/s . ...............................................
. ............................................... 3600 s
3 600 000
= ............................................................................................................................................................ J

Elektriciteitsmeter

Je ontdekt dat 1 kWh een maat is voor de energie. Hoeveel 1 kWh kost hangt af van de
elektriciteitsleverancier en het leveringscontract. Het gewone tarief is ongeveer € 0,20
per kWh.

4.4 Hoeveel kost elektrische energie?


Kiezen we voor dag- en nachttarief?
Je staat er misschien niet bij stil, maar heb je jezelf al eens afgevraagd waar de elektri-
sche energie bij jou thuis, op school of in de fabriek vandaan komt.
En ondanks dat er thuis maar één aansluiting is voor de levering van elektriciteit, kun je
toch bij verschillende leveranciers stroom kopen? Hoe kan dat?

ELEKTRODYNAMICA  139
EURE3AH 111-152.indd 139 12/07/10 16:07
Op de elektriciteitsmarkt zijn verschillende spelers actief:

A Elektriciteitsproducenten

De elektriciteitsproducenten halen elektrische energie uit verschillende bronnen.

Kerncentrale
............................................................................................................................................................................................................. Fotovoltaïsche panelen
.............................................................................................................................................................................................................

Klassieke centrale
............................................................................................................................................................................................................. Biogasinstallatie
.............................................................................................................................................................................................................

Waterkrachtcentrale
............................................................................................................................................................................................................. Windmolen
.............................................................................................................................................................................................................

Noteer onder de verschillende beelden de naam van de elektriciteitsproductie:


kerncentrale, klassieke centrale (op gas, steenkool of olie), windmolens, waterkrachtcen-
trale, biogasinstallatie, fotovoltaïsche panelen.

140  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 140 12/07/10 16:07


B Elektriciteitstransporteur

De elektriciteitstransporteurs leggen de kabels


van bij de producent tot bij jou thuis. Zij moeten
instaan dat de leidingen steeds goed functioneren.
De overheid heeft de firma ELIA aangesteld voor de
verdeling van de energie van bij de producent naar
de verschillende gebieden in België. Het gemeen-
tebestuur beslist welke firma mag instaan voor het
elektriciteitstransport in jouw gemeente.

C Elektriciteitsverkoper

De elektriciteitsverkoper verkoopt de elektrici-


teit die hij bij één of meerdere producenten heeft
gekocht. De elektriciteitsverkoper betaalt aan de Elektriciteitstransport over het hoogspanningsnet
transporteurs een vergoeding om de elektriciteit
langs de leidingen tot bij jou thuis te brengen.

Zoek op bij wie je ouders de elektriciteit aankopen en zoek nog enkele andere bekende
elektriciteitsverkopers:
• ...............................................................................................................
Luminus • ...............................................................................................................
Nuon
• ...............................................................................................................
Essent • ...............................................................................................................
Ecopower

!!! Leuk om te weten


De particuliere verbruiker kan vanaf 1 juni 2003 zelf kiezen bij welke elektrici-
teitsverkoper hij zijn elektriciteit koopt. De tarieven zijn echter sterk verschil-
lend zodat een prijsvergelijking van de verschillende elektriciteitsverkopers
best interessant kan zijn.

Naast de keuze van elektriciteitsverkoper heeft een particuliere verbruiker ook


nog de keuze uit verschillende aansluitingsmeters:

A Enkel dagtarief: De prijs is 24 u per dag dezelfde.

B Dag- en nachttarief: De meter bestaat uit twee delen die het verbruik meten in
vastgestelde periodes. De dagmeter meet het verbruik elke werkdag van 7.00 u
tot 21.00 u of 22.00 u. De nachtmeter meet gedurende de andere tijdsperiodes. Het
overschakelen tussen dag en nachttarief gebeurt automatisch via een signaal
van de leverancier.

C Nachttarief: Het verbruik is enkel mogelijk van 21.00 u of 22.00 u tot 7.00 u en
in de weekends.

ELEKTRODYNAMICA  141
EURE3AH 111-152.indd 141 12/07/10 16:07
Toepassing
Nemen we als voorbeeld een gewoon huisgezin. De elektriciteitsmeter is een tweevou-
dige meter met dag- en nachtteller. Over een periode van 1 jaar meet de dagteller een
verbruik van 4 500 kWh en de nachtteller 1 300 kWh.
Het gezin wil zijn elektriciteit kopen bij een firma die 3 jaar prijsgarantie geeft. Zij von-
den drie firma’s die hieraan voldoen: NuNu, SeSe en Illusie. Het transport is voor alle drie
de leveranciers hetzelfde.

NuNu SeSe Illusie Transport


Enkelvoudige meter
Jaarlijkse vaste vergoeding (euro) 55 80 84,1
Prijs per kWh (cent/kWh) 8,69 8,61 9,75 10,12
Tweevoudige meter
Jaarlijkse vaste vergoeding(euro) 65 80 111,42
Prijs per kWh dag (cent/kWh) 10,28 10,76 10,72 10,12
Prijs per kWh nacht (cent/kwh) 5,78 6,19 6,78 7,06
Uitsluitend nachtprijs
Jaarlijkse vaste vergoeding(euro) 65 105 111,42
Prijs per kWh (cent/kWh) 4,62 6,07 6,19 5,12
Tabel Elektriciteitstarieven

Bereken voor dit gezin de kostprijs van de vaste vergoeding en kostprijs van het elektri-
citeitsverbruik met inbegrip van de transportkosten.

NuNu SeSe Illusie


Verbruik Prijs per Totaal Prijs per Totaal Prijs per Totaal
kWh kWh kWh
Vaste
� 65 � 80 � 111,42
vergoeding
Dagtarief 4500 0,204 � 918,00 0,2088 � 939,60 0,2084 � 937,80

Nachttarief 1300 0,1284 � 166,92 0,1324 � 172,25 0,1384 � 179,92

Totaal � 1149,92 � 1191,85 � 1229,14

Gemiddelde 0,1983 0,2055 0,2119


per kWh eur/kWh eur/kWh eur/kWh
Vergelijkingstabel

NuNu
Welke firma komt hier als goedkoopste leverancier naar voren? ...........................................................................................................................

Hoeveel is de gemiddelde prijs per kWh bij deze firma?


0,1983 euro/kWh
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Opmerking
We moeten hierbij opmerken dat op de factuur van de elektriciteitsverkoper er nog ver-
schillende andere kosten worden aangerekend.

142  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 142 12/07/10 16:07


!!! Samengevat
A Elektrische toestellen zetten elektrisch energie om in andere nuttige energie soorten.

B Formules voor vermogen van een elektrisch toestel:

P = U. I
.

U2
P = I2. R of P=
R
. .

C E
 lektrische energie wordt gemeten in kWh.

1 kWh = 1 000 W . 3 600 s = 3,600 . 106 J

(P=
W
t
fi W=P. t
)
4.5 Het joule effect
ex
experiment
Doel
Het doel van dit experiment is het verband bepalen tussen de stroomsterkte, de span-
ning en de weerstand van een verwarmingstoestel enerzijds en het geleverde vermogen
anderzijds.

Benodigdheden
• calorimeter met ingebouwd
verwarmingstoestel
• 200 g water
• thermometer
• volt en ampèremeter
• snoeren
• chronometer
• spanningsbron

Opstelling

ELEKTRODYNAMICA  143
EURE3AH 111-152.indd 143 12/07/10 16:07
Werkwijze
1 Voeg de 200 g water in de calorimeter.
2 Sluit de weerstandsdraad aan op de spanningsbron.
3 Schakel de volt en ampèremeter in de kring.
4 Meet de begintemperatuur van het water.
5 Leg gedurende 15 minuten een elektrische spanning aan van 12 V.
6 Zorg ervoor dat tijdens het experiment de stroomsterkte op dezelfde waarde blijft.
Roer af en toe in het water.
7 Meet na de 15 minuten de temperatuur van het water.

Meting

• Begintemperatuur b
19
: ........................................................................ °C 292
Tb = ........................................................................ K

• Eindtemperatuur e
40
: ........................................................................ °C 313
Te = ........................................................................ K

15
• Tijdsduur: t = ........................................................................ 900
minuten = ........................................................................ s

12 V
• Spanning: U = ........................................................................

1,6 A
• Stroomsterkte: I =........................................................................

Berekening
Gegeven: 1 kg water heeft 4 186 J nodig om 1°C op te warmen.

Berekening 1: Hoeveel energie heeft het water opgenomen?


Je kent van vorig jaar de formule voor de warmte-uitwisseling:
E=m.c. T
J
0,200 kg
E = ........................................................................ . 4 186 . ........................................................................
21 K
kg.°C

1,76 • 104
= ................................................................................................................................................................ J

Berekening 2: Hoeveel energie heeft de weerstandsdraad geleverd?

12 V
E = ........................................................................ . ........................................................................
1,6 A . ........................................................................
900 s

1,73 • 104
= ................................................................................................................................................................ J

!!! Besluit
De energie afgegeven door de elektrische stroom is gelijk aan de warmte van
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

het water.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

E =E
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
el warmte

U • I • Dt = m • c • DT

144  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 144 12/07/10 16:07


4.6 Oefeningen
1 Een stroomkring thuis is beveiligd tot een maximale stroomsterkte van 20 A.
Bereken het maximale vermogen dat een elektrisch toestel, aangesloten op een ge-
woon stopcontact met 230 V, kan omzetten.
I = 20 A U = 230 V
Gegeven: .....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Gevraagd: P
.................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

P = U . I = 20 A . 230 V = 4,6 . 103 W


Oplossing: ...............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

2 Op het label van een broodsnijmachine staat aangegeven dat dit toestel een vermo-
gen heeft van 80 W.
Bereken de stroomsterkte als we dit toestel aansluiten op 230 V.
Geg.: P = 80 W en U = 230 V
..................................................................................................................................................................................................

Gevr.: I
..................................................................................................................................................................................................

P 80W
Opl.: I = = = 0,35 A
..................................................................................................................................................................................................

U 230 V
Hoe groot is de weerstand van dit toestel?
Geg.: P = 80 W U = 230 V
..................................................................................................................................................................................................

Gevr.: R
..................................................................................................................................................................................................

U2 U2
Opl.: P = ⇒R= = 6,6 . 102 W
..................................................................................................................................................................................................

R P Gegevens op een broodsnijmachine

3 Een computer heeft een vermogen van 350 W. Hoeveel kost een uur werken met de
computer als 1kWh ongeveer € 0,20 kost?
prijs euro
Geg.: P = 350 W Dt = 1 h = 3600 s = 0,20
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

kwh kwh
Gevr.: Prijs
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

euro
Opl.: prijs = 0,350 kwh • 0,20 = 0,070 euro.
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

kwh
4 De kookplaten van een elektrisch fornuis hebben samen een vermogen van 6500 W.
Deze kookplaten worden op een aparte stroomlijn aangesloten in de zekeringenkast.
Hoe groot moet de zekering minimaal zijn opdat deze het volle vermogen kan doorla-
ten?
Geg.: P = 6500 W U = 230 V
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Gevr.: I
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

P 6500 W
Opl.: I = = = 28,3 A
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

U 230 V
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

5 Een halogeenlamp wordt niet rechtstreeks aangesloten op de netspanning van 230 V


maar op een transformator die een spanning levert van 12 V. Hoeveel stroom gaat er
door een halogeenlamp van 35 W?
Geg.: U = 12 V P = 35 W
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Gevr.: I
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

P 35 W
Opl.: I = = = 2,9 A
.....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

U 12 V

ELEKTRODYNAMICA  145
EURE3AH 111-152.indd 145 6/08/10 17:27
5 Hoe gaan we veilig
om met elektriciteit?

Weet je dat een elektrisch defect of foutief gebruik de oorzaak is van 1 op de 3 branden.
• Overbelasting van elektrische kabels
• Kortsluiting ten gevolge van slecht geïsoleerde draden
• Defecte stopcontacten die leiden tot een abnormale weerstand en opwarming

5.1 Een elektrische installatie in een woonhuis


De elektriciteit komt het
huis binnen langs de meter
van de stroomtransporteur.
Vanaf de meter begint de
elektrische installatie van de
woning. Vanuit de meter gaat
de stroom naar de kast met
de verschillende zekeringen
en verliesstroomschakelaars.
Vandaar gaat de stroom naar
de verschillende aftakking-
punten zoals stopcontacten
en lampen. De elektrische in-
stallatie van een woning moet
geplaatst worden volgens de
wettelijke voorschriften zoals
die vastgelegd zijn in de AREI
(Algemene reglementering
van de elektrische installaties). Elektrische installatie in een woonhuis

146  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 146 12/07/10 16:07


De volledige elektrische installatie van een woonhuis moet in twee schema’s getekend
worden: het ééndraadschema en het inplantingsschema. Deze schema’s moeten worden
voorgelegd bij de technische keuring van de installatie door een erkend keuringsorgaan.
Het ééndraadschema is de voorstelling van de verschillende circuits waarin stopcontac-
ten of lichtpunten of elektrische toestellen zijn gegroepeerd.

5.2 Veiligheidstoestellen
In een elektrische installatie van een woning worden er twee soorten veiligheidstoestel-
len voorzien.

5.2.1 De maximumstroom beveiliging of zekering

Automatische zekering 16 A

Hoe groot is de maximum stroom die de bovenstaande zekering doorlaat?


16 A. Vanaf 16 A zal de automaat sneller afspringen naarmate de stroom groter is.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

In welke omstandigheden kan de stroom te sterk oplopen? Zoek enkele voorbeelden die
je misschien zelf meegemaakt hebt of veroorzaakt hebt.
Kortsluiting
................................................................................................................................................................................................................

Te veel toestellen/Te zwaar toestel.


................................................................................................................................................................................................................

Waarom is het gevaarlijk dat de stroom boven een


bepaalde waarde komt?
De draden worden te warm, de isolatie
................................................................................................................................................................................................................

rond de draad smelt en er kan brand ontstaan.


................................................................................................................................................................................................................

ELEKTRODYNAMICA  147
EURE3AH 111-152.indd 147 12/07/10 16:07
!!! Besluit
te grote stroomsterkte.
Een zekering beschermt een kring voor ................................................................................................................................................................................................................................................

5.2.2 De differentieelschakelaar
Wordt ook de aardlekschakelaar of verliesstroomschakelaar genoemd.

Differentieelschakelaar

Volgens het AREI moet de volledige elektrische installatie beveiligd zijn met een diffe-
rentieelschakelaar van 300 mA.
Wat is de functie van deze differentieelschakelaar?
De stroomsterkte in de 2 draden van een installatie is normaal gelijk. Door een
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

defect kan er stroom wegvloeien naar de wand en de omgeving. Bij een verschil
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

in stroomsterkte van meer dan 300 mA springt de schakelaar af.


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Waarom noemen we deze schakelaar ook een aardlekschakelaar?


Omdat de stroom die door het defect wegvloeit altijd ergens naar de aarde
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

wegvloeit.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

De elektrische installatie van de badkamer of de kinderkamer wordt extra beveiligd met


een differentieelschakelaar die veel gevoeliger is (30 mA). Waarom?
Een vochtige omgeving of natte huid geleidt stroom gemakkelijker. Daarom is
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

lekstroom hier gevaarlijker.


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

!!! Besluit

Een onrechtstreeks contact met
differentieelschakelaar beschermt de mens voor ...............................................................................................................................................................................
lekstromen en tegen rechtstreeks contact met het stroomnet.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

148  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 148 17/08/10 19:46


5.3 De aarding
Het is je zeker opgevallen dat in een stopcontact er drie draden/aansluitingen zijn: twee
verdoken aansluitingen die je niet met je handen kan aanraken en een uitstekende aan-
sluiting die we de aarding noemen.

slechte
isolatie
smelt- stopcontact metalen
veiligheid omhulsel

aarding in
distributiepost


Werking van de aarding Aarding

Met een koperdraad in de grond.


Waarmee is de aarding verbonden? ....................................................................................................................................................................................................................................................................

Waarom is een goede aarding van een elektrische installatie belangrijk?


Bij een defect kan een toestel onder spanning komen.
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Een goede aarding zal deze spanning neutraliseren.


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

In vele elektrische toestellen wordt de buitenzijde van het toestel verbonden met de
aarding. Waarom?
Dan zal de spanning die ontstaat bij een defect of lekstroom gereduceerd
...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

worden tot nul.


...................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................

!!! Besluit

De defecten en de daaruit volgende
aarding beschermt de mens voor ...............................................................................................................................................................................................................................................................
gevaarlijke spanningen voor de mens.

ELEKTRODYNAMICA  149
EURE3AH 111-152.indd 149 12/07/10 16:07
Duid in dit schema de volgende delen aan:
schakelaar, stopcontact, lichtpunt, zekering 20 A, differentieelschakelaar 300 mA, diffe-
rentieelschakelaar 30 mA.
16A
A 1 2 3 4 5
leefruimte, slaapkamer en keuken
kabel VVB 3x1.5

schakelaar

3
20A lichtpunt
B 1 2 3 4 5 6
leefruimte en slaapkamer
kabel VVB 3x2.5

20A stopcontact
C 1 2 3 4 5
keuken
kabel VVB 3x2.5
VOB 4x10

zekering
20A
D keuken
D300

kabel VFVB 4x4


differentieel (300 mA)

E terras
kabel EXVB 3x1.5

differentieel (30 mA)


D30
F badkamer
kabel CRVB 3x2.5

wasplaats
kabel CRVB 3x2.5

Een ééndraadschema van een elektrische installatie

Markeer de veiligheidstoestellen, de rechtstreeks aangesloten toestellen en de stopcon-


tacten in eenzelfde kleur.

toestel aangeduid in de kleur ... symbool


1 schakelaar
2 lichtpunt
3 stopcontact
4 zekering
5 differentieel ∆
6

150  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 150 6/08/10 17:27


!!! Leuk om te weten
BRANDGEVAAR! KORTSLUITING!
Ondanks de vele beveiligingen van het elektriciteitsnet door zekeringen en
differentieelschakelaars blijft een kortsluiting steeds een gevaar. Kortsluiting
betekent dat in de kabel van een aangesloten toestel een kleine verbinding ont-
staat die vonkjes geeft. Deze verbinding kan ontstaan doordat isolatie van de
kabel is versleten en de draden gedeeltelijk vrij zijn. Het grote misverstand is
dat men verwacht dat bij een kortsluiting de zekering of de differentieelschake-
laar afspringt. Bij de meeste kortsluitingen zijn er geen grote stromen en loopt
de stroom niet naar de omgeving. En dit betekent dat bij een kortsluiting de
zekering of de differentieelschakelaar niet afspringen.
Voor je veiligheid:
Gebruik versleten kabels niet meer en vervang ze door nieuwe kabels.
Trek het snoer steeds met de stekker uit het stopcontact en niet met de kabel.

Zo hoort het dus niet!

ELEKTRODYNAMICA  151
EURE3AH 111-152.indd 151 12/07/10 16:07
152  ELEKTRODYNAMICA

EURE3AH 111-152.indd 152 12/07/10 16:07

You might also like