Professional Documents
Culture Documents
Sociologie Examen
Sociologie Examen
Alles wat met ons gebeurt, wordt beïnvloed door sociale relaties (de structuur en de cultuur)
Sociologie…
In menselijk gedrag algemene patronen ontdekken
Bv. Partnerkeuze
Idee dat we zelf ons leven bepalen loslaten
De samenleving beïnvloedt al onze beslissingen en ervaringen
Bv. Aantal kinderen
Sociologie
= wetenschappelijke bestudering van de interactie tussen personen en sociale eenheden en
de factoren die de interactie bepalen en van de gevolgen daarvan op menselijk gedrag.
(Interactie = elk gedrag dat gericht is op of beïnvloed wordt door anderen)
Gedrag:
Alle cognitieve, affectieve (gevoel!) of dynamische uitingen van een individu
Maatschappelijke context?
Beïnvloedt menselijk gedrag via zijn invloed op menselijke interacties (in onderling overleg
interpreteren)
Contextuele factoren
1. Demografische factoren
De meetbare eigenschappen van een bevolking of bevolkingsgroep en van
de samenstelling daarvan.
Die kunnen het gedrag van mensen bepalen en zelfs een maatschappij als
geheel veranderen.
Bv. vergrijzing: geboortes , leeftijd ouderen
2. Ecologische factoren
Klimatologische kenmerken: hoe het klimaat het gedrag van mensen
beïnvloedt
Geografische kenmerken: hoe aardrijkskundige kenmerken het gedrag van
mensen
Bv. wonen op palen
3. Materiële factoren
Grondstoffen, technologie en de infrastructuur van een maatschappij
1
Bv. elektronische massamedia, individueel, global village (invloeden die de hele
wereld gaan beïnvloeden door massamedia), Americanization
4. Economische factoren
Productie, distributie en consumptie van goederen en diensten
Economische recessie en mondialisering hoge werkloosheid langer
studeren
5. Sociologische factoren
Zijn zelf het resultaat van interactie tussen personen of sociale eenheden en die op
hun beurt nieuwe interactiepatronen beïnvloeden
Cultuur en structuur
= belangrijkste
= blijvende invloed op alle verdere interacties
Alle contextuele factoren hangen samen en beïnvloeden elkaar
H3 Cultuur
Wat is cultuur?
De inhoud van het georganiseerde samenleven
Alles door de mens verworven/gecreëerd = zeer breed
Van je een groep hebt, heb je een cultuur
Cultuur altijd deel van een groep
Bv. waarden, normen, kennis, artefacten, opinies, doelen…
Waarderende, positieve bijklank (elitair?)
- Cultuurparticipatie (bv. 123 piano)
- Hugo Claus
- Opera
Verwijst naar een ontwikkeling, een niveau
Soort cultuur als norm
’90… high en low culture / hoogstaand en populair
Gust De Meyer
Kleine culturele elite bepaalt norm voor hoogstaande cultuur = belachelijk
Populaire smaak ook kwaliteitsvol
Ruime opvatting cultuur
Cultuur in de sociologie
Ruimer & neutraler
Wat typeert het denken en doen in groepsverband?
Een way of life
Samenleving heeft een cultuur
2
Functies van cultuur
Aanpassingsmechanisme
Wij kunnen ons aanpassen aan een ander zijn cultuur rustiger samenleven
Bv. binnen de lijnen staan tijdens het wachten op de bus
Bindende kracht
Bv. verbonden voelen omdat we samen studeren
Zingeving en kwaliteit
Bv. verjaardag vieren
Dominante of hoofdcultuur
Meestal (niet noodz) de cultuur van de meerderheid
Westerse samenleving steeds meer die van de middenklasse
De kenmerken worden in publieke opinie niet specifiek genoemd
3
Subcultuur:
“een cultuurpatroon dat in bepaalde opzichten afwijkt van de dominante cultuur, maar daar
toch in grote mate mee samenhangt”
Deelt aantal inhouden met hoofdcultuur
Houdt er (on)bewust eigen waarden of opvattingen op na
Gedijen binnen dominante cultuur maar stellen deze laatste niet in vraag.
Vb subcultuur: leerlingencultuur, leerkrachtencultuur
Beide zijn een subcultuur van de cultuur ‘de school’
Tegencultuur
“Een tegencultuur verzet zich tegen de dominante cultuur. Die is bedoeld als een reactie, als
een protest tegen de dominante opvattingen of machtsverhoudingen. Zoekt geen
compromis met de hoofdcultuur, maar leeft er op gespannen voet mee”
Cultural lag
= groeiende afstand tussen de materiële en niet-materiële cultuur van een SL grote
sociale en ethische problemen
Cultuur is vatbaar voor verandering
Mentaliteit mensen evolueert onmogelijk aan hetzelfde tempo als de technologie
Duidelijkste sectoren: geneeskunde, genetica & biotechnologie
Vb: man van wie zijn vrouw kanker heeft en zes maanden zwanger is, vrouw
kunstmatig in leven houden om kind ter wereld te brengen? Men kan het.
Structuur (p23-48)
Cultuur
Wat mensen typeert, een way of life
Gemeenschappelijke kennis, verwachtingen, opinies, doelen, waarden en normen
Samenhangende geheel v alle uitingen (mentaal, gedragsmatig, (im)materieel) van SL of
groepering, die zich daardoor v andere onderscheidt
Structuur
Opbouw van de SL, de vorm van het georganiseerde samenleven
Posities (rol & status)
o Taakverdeling
o Hiërarchie
o Ongelijkheid en stratificatie
Groeperingen
Contextuele factoren
Cultuur Structuur
Leefgewoonten Technologie
4
Waarden en normen Kolonisatie (hiërarchie)
Dagelijks leven Internet of things
Kolonisatie Hiërarchie met geestelijkheid
Sociale positie
= de plaats die iemand inneemt binnen het netwerk van sociale relaties.
Bv. dochter van je ouders
Positieset = geheel van sociale posities die iemand bekleedt
o Toegewezen sociale posities
Bv. de Koning
o Verworven sociale posities
Bv. Bobjaan Schoepen, Daniel Termond
Sociale status
Waardering van de leden van een SL voor een bepaalde positie
o Sociaal aanzien of prestige
o Beroepsstatusschalen (rangschikking beroepen)
Waardering die de persoon zelf nastreeft in zijn directe omgeving
o Verkrijgen van respect (los van positie)
o Soms als verdedigingsmechanisme/compensatie voor ongelijkheden
Statusset= geheel van statussen, verbonden aan de verschillende sociale posities van die
persoon, dus aan zijn positieset.
- Statuscongruentie of -consistentie
= samenhang in verschillende statussen van een persoon.
Vb. Hoog opleidingsniveau, hoog inkomen, hoog beroepsstatus
- Statusincongruentie of -inconsistentie
= statussen die niet met elkaar in overeenstemming zijn. Nemen ongelijke posities in
op verschillende domeinen of rangordes.
Vb. Vuilnisophaler wordt lid van een golfclub of ouders met diploma hoger onderwijs
sturen kinderen zelden naar beroepsonderwijs
Statusimitatie:
- Financieel nauwelijks leefbare situatie
Bv. bij de mensen die weinig geld hebben, zie je niet goed dat ze krap bij kas zitten.
- Chanel bags
- Instagram volgers
5
Sociale rol
= geheel van gedragingen en attitudes die anderen verwachten van iemand die een
bepaalde positie bekleedt
- Beperkingen
- Vergemakkelijken sociale omgang
- Rechten en plichten
Sancties
Rollenconflicten
= wanneer de verwachtingen van een rollenset met elkaar in strijd zijn
Intern rollenconflict
o Spanning tussen rollen van 1 positie en dus 1 rollenset
o Vb. lesgever volgt leerplan volgens directie, maar wel zelf veel ruimte voor
discussie
Extern rollenconflict
o Spanning tussen rollen van verschillende posities en dus van positieset
o Vb. Monnik Giel: zoon, kind, monnik-in-wording
o Vb. Vaderschap (positie 1) en beroep (positie 2)
Rolattributen
= voorwerpen nodig om een rol te vervullen
Groeperingen
= elke verzameling van mensen die op één of andere manier is af te grenzen van andere
mensen
Vb. Gemeenschappelijk bezitten van waarden en normen
6
Socialisatie: alles wat gangbaar is in een SL kan doorgegeven worden.
Sociale controle: voortdurend bijsturen en corrigeren van individueel gedrag
Voor de individuele leden
Concrete hulp
Veiligheid en geborgenheid
Need to belong
Sociale of collectieve identiteit
Zich onderscheiden: in- en out-group (!) + sociocentrisme
Referentiekader: gangbare waarden, normen en gemeenschappelijke interpretaties.
Daardoor niet steeds zelf standpunten innemen.
Sociale verandering
Wat is sociale verandering?
= geheel van ingrijpende wijzigingen in de structuur en de cultuur van een groepering of
samenleving, die intussen toch grotendeels als dezelfde herkenbaar blijft (behoud van
zekere stabiliteit)
Geen sluitende criteria wat een sociale verandering is en wat niet meer, want
gebeuren geleidelijk
o Terugblikkend zichtbare belangrijke verschuivingen
o Spectaculaire veranderingen blijken schijndynamiek: rampen, stakingen,
staatsgreep (vb. Aids)
Erg ruim en subjectief begrip -> consensus is belangrijk
7
De industriële revolutie
De overgang van handmatig naar machinaal vervaardigde goederen die gepaard ging met
grootschalige organisationele en sociale veranderingen.
Urbanisatie
De geleidelijke uitbreiding van intensief bewoonde gebieden, als gevolg van bevolkingsgroei
en veranderingen in het levenspatroon van de bevolking.
Secularisatie
Ontkerkelijking slaat op de dalende invloed van godsdienst en religie op het
maatschappelijke domein, en op de verdringing ervan naar de persoonlijke levenssfeer.
Marx
Jagers en verzamelaars: collectief bezit
Agrarische maatschappij
o Vrijgestelden en economische surplus
Productieven
Niet productieven
Industriële maatschappij
Kapitalisten & Bourgeoisie werden rijker
Proletariaat werden talrijker en armer
De industriële revolutie
De aanloop: Agrarische en technologische vernieuwingen (bv. stoommachine)
Ontdekkingen stoommachine (maar geleidelijk) en andere (vb. Omkeer denken:
rationalisatie)
Agrarische omwentelingen
o Landbouwsector: opbrengst per hectare stijgt door nieuwe technieken
Overbodig als landarbeiders (werkloosheid nam toe) => stad
Ook daar niet voor iedereen werk
8
Opkomende nationale en internationale handel leidde tot vraag naar grotere
productiviteit
Karl Marx
Het sociale vraagstuk = sociale gevolgen industrialisatie: miserabele leef- en
werkomstandigheden (Londen)
Hoe maatschappij veranderen? ( Spencer)
o Industrieel kapitalistische samenleving als voorbijgaande fase
o Hoe kan onrechtvaardige SL omgevormd worden? Hoe kan de werld
veranderen?
Revolutie Klassenloze maatschappij: communisme
GEVOLG: vervreemding
Marx
In de pre-industriële SL was ambachtelijke arbeid zinvol, waarin niemand zichzelf kon
ontplooien
Industriële SL – Vervreemding
Arbeider vervreemdt van:
o Het product: niet langer eigenaar van product, maar hij produceert voor de
markt.
9
o Het arbeidsproces: hij is verlengstuk van machine, arbeid is onpersoonlijk
geworden en slechts een noodzaak.
o De medemensen: hij wordt ervan gescheiden in arbeidsproces en ze worden
elkaars concurrent.
Marx: klassenstrijd
Klassenstrijd drijvende kracht van alle sociale veranderingen
Strijd als een ware revolutie (geweld = onvermijdelijk)
Door: tijdelijke dictatuur van proletariaat
o Productiemiddelen onteigenen en collectief bezit maken
Doel: klassenloze maatschappij (het communisme)
o Privé-bezit wordt tot minimum herleid
10
Stalin, Castro, Lenin, Mao, Marx
11
≠ drukkingsgroepen: trachten verandering door te voeren waar vooral zijzelf of hun groep
beter van worden. (Vb. Kunstenaars en beter wettelijk statuut)
Sociale beweging eerder het algemeen belang, dat SL als geheel ten goede komt
Groeiend verzet
Er kwamen twijfels: niet iedereen profiteert van neoliberaal systeem
o Overheden verloren alsmaar meer macht ten nadele van mno’s
Actievoerders strijden tegen excessen globalisering en neoliberalisme
o Mno’s: kinderarbeid, lage lonen, het milieu vernielen, schending
dierenrechten, samenwerking dicatotoriale regimes
o Komen massaal straat op tijdens top WHO, Wereldbank, IMF en G8
o Vreedzaam bedoeld maar mondt uit in vernieling en gevechten met politie
= ANTI-globalisten ANDERS-globalisten
Anders-globalisme: voorbeelden
Occupy Wall Street (2011)
Indignados
12
Bijna de helft van alle werknemers ter wereld heeft een inkomen niet hoger dan
twee dollar per dag.
Totale rijkdom op aarde neemt toe, maar wordt steeds ongelijker verdeeld
Ecologische klemtoon:
Huidige productie welvaart geleid tot ecologische ravages
Bekende pioniers
Naomi Klein – No logo
o Grote merken als wereldtaal
o Burgers als consumenten:
Bedrijven verkopen imago’s
o Maar achter die merken: uitbuiting
Joseph Stiglitz
o (Nobelprijswinnaar economie 2002, werkte lang voor Wereldbank).
o Geen tegenstander van globalisering, maar eist hervormingen binnen IMF en
Wereldbank
Peter Singer
o Haalt de noodzaak aan voor een Ethiek op mondiaal vlak
Noam Chomsky
o Taalkundige, mediacriticus en politiek activist:
o Grote steun occupy wall street
Kalle Lasn
o Adbusters
o Reclame creëert behoeften ipv ze te bevredigen
13
Sociale ongelijkheid & stratificatie
Wat is sociale ongelijkheid?
= het geheel van sociaal gecreëerde verschillen tussen individuele posities, die daardoor
meer of minder waardering (status) genieten.
Sociale stratificatie =. Het geheel van sociaal gecreëerde verschillen tussen groepen van
individuele posities, wat hen als groep meer of minder waardering (status) oplevert, en hen
min of meer duidelijk van andere groepen onderscheidt.
Beroepsstatusschalen
= het resultaat van een onderzoek dat als volgt verloopt: aan random mensen een lijst van
beroepen tonen en die mensen moeten de beroepen van hoge status naar lage status
rangschikken. De gemiddelde score van de beroepen wordt berekend, waardoor er een
statusschaal ontstaat.
SES
Een sociale klasse is een groep mensen
Die een vergelijkbare plaats innemen in het economisch leven, of die in een gelijke
relatie hebben met de productiemiddelen. Indicatoren daarvan zijn beroepsstatus,
opleidingsniveau, inkomen en het bezit. Dit is de socio-economische status, het
structurele aspect van een klasse.
Die een gelijkaardig soort interacties vertonen, en een zekere gemeenschappelijkheid
in waarden, normen en levensstijl (het culturele aspect).
Vier klasses
1. Hogere klasse
Relatief kleine groep van families met zeer grote vermogens.
Kan onderscheiden worden in ‘oude’ en ‘nieuwe’ rijken (nouveaux riches)
Sterk vertegenwoordigd op de hoogste machtsniveaus (economisch,
politiek…)
2. Middenklasse (white collar)
= Een zeer grote diverse groep
Oude middenklasse: kleine ondernemers, winkeliers en boeren. Deze
zogenaamde ‘middenstand’ verkleint in aantal, door de concurrentie van
grote ondernemers en winkelketens.
Hoge middenklasse: hogere kaderleden en vrije beroepen, doorgaans hoog
geschoold.
Lage middenklasse: zeer heterogene groep, bv. kantoorbedienden, verkopers,
verplegers. Moeilijke positie, wannt enerzijds gericht op de welvaart en
14
leefstijl van hogere klasse, anderzijds soms minder verdienend dan de best
betaalde arbeiders.
3. Arbeidersklasse/lage klasse (blue collar)
= Mensen die handenarbeid verrichten
Klassen van geschoolde arbeiders: vaak gespecialiseerd. Relatief hoog
inkomen en goede arbeidsvoorwaarden.
Klasse van laaggeschoolde arbeiders: enkel uitvoerend werk. Laag loon en
slechte arbeidsvoorwaarden. Weinig werkzekerheid.
De vierde klasse/onderklasse
= de mensen die min of meer permanent een zwakke tot marginale positie innemen op de
arbeidsmarkt.
Wie?
Landurige werklozen en mensen die om uiteenlopende redenen blijvend afhankelijk zijn van
sociale steun.
Typerend voor de onderklasse is dat hun zwakke economische positie vaak van generatie op
generatie wordt voortgezet.
Subcultuur: steuntrekkerscultuur
Onderklasse en armoede
Absolute armoede, een gebrek aan middelen voor het fysieke overleven, is in onze
samenleving zo goed als verdwenen.
Relatieve armoede verwijst naar de mensen die leven in een huishouden dat volgens
de referentiepersoon zeer moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen.
Wat is armoede?
Relatief/ subjectief begrip
Wat is er nodig om ‘behoorlijk’ te leven?
Doordat je gaat vergelijken krijg je de ervaring dat je veel mist
Hoe hoger algemene welvaartspeil ve SL, hoe meer die belang hecht aan materiële
rijkdom en status, en hoe sneller dergelijke gevoelens ontstaan.
Ongeveer 20,6 % had het ‘gevoel’ moeilijk rond te komen
Objectieve criteria
Uitgangspunt: Gemiddeld inkomen van een land
60% van het gemiddeld inkomen = armoedegrens
o Alleenstaand: 1115 euro netto per maand
OF: aantal mensen dat beroep doet op het leefloon
o Leefloon voor alleenstaande: 892 euro netto per maand
Risicofactoren armoede
Geslacht (eerder vrouw, dan man)
Leeftijd (65+)
Werk? (werkloosheid)
Aantal k’n ten laste
15
Alleenstaanden ( samenwonenden)
Huurders ( huiseigenaars)
Opleidingsniveau ( laaggeschoolden)
Herkomst ( 50% van de niet EU-migranten)
Sociale mobiliteit
= het bewegen van een persoon of groepering van de ene sociale positie naar de andere.
Horizontale mobiliteit
Posities met eenzelfde socio-economische status, dus posities die ongeveer hetzelfde
niveau hebben in een hiërarchie.
Verticale mobiliteit
Tussen hoger en lager gewaardeerde posities. Dat kan zich in beide richtingen
voordoen, waardoor we neerwaartse of opwaartse mobiliteit kunne krijgen.
Intragenerationele mobiliteit
Komt voor wanneer iemand tijdens zijn leven of loopbaan een hogere of lagere
positie (qua beroep of opleiding enz.) gaat innemen.
Intergenerationele mobiliteit
De mogelijke positieveranderingen die zich voordoen tussen twee of meer
generaties. Dit soort verticale mobiliteit, gemeten aan de beroepsstatus, wordt in de
sociologie het meest bestudeerd.
Bij open samenlevingen zijn er weinig grenze tussen de verschillende lagen. Daardoor is de
kans op mobiliteit er vrij groot. Het soort posities dat er overheerst is de verworven positie,
diegene die iemand door eigen inspanningen bereikte. Daarbij hoort ook een verworven
sociale status.
Gesloten samenleving, waar een individu nauwelijks kans heeft om zijn maatschappelijke
situatie te verbeteren, worden eerder gekenmerkt door toegewezen posities. De lagen zijn
er strikt van elkaar gescheiden, en de kans op verticale mobiliteit is er klein of onbestaande.
16
Gevolgen functionalisme
(Merton, Davis & Moore, Weber)
Sociale ongelijkheid bestaat omdat mensen gemotiveerd moeten worden en een beloning
moeten krijgen.
Welke functies heeft verschijnsel in SL
Verschijnsel bestaat, omdat het probleem oplost, en dus bijdrage heeft voor SL
Voortbestaan en stabiliteit van m’ij centraal
o Kritiek van eenzijdige opstelling:
problemen van verschijnsel wordt genegeerd
Stratificatie en ongelijkheid (Davis en Moore) dragen bij tot stabiliteit van m’ij en zijn
dus nodig.
De maatschappelijke ongelijkheid doet dienst als noodzakelijk beloningssysteem
Wil SL overleven maken van noodzakelijke posities en eraan verbonden rollen
(politiek, ow, …)
Efficiënte invulling rollen: capaciteit, scholing en motivatie
Bepaalde posities= kerntaken die hooggewaardeerd worden
Enkel beperkt aantal is getalenteerd genoeg en heeft capaciteiten voor die functie.
Vb. Chirurg
Willen we dat die chirurg goed zijn best doet beloningssysteem (dus meeste
voordelen hebben in SL)
Alle posities zijn bereikbaar voor iedereen die de nodige competenties bezit
De juiste mensen op de juiste plaats via beloningen => meritocratie
Visies op ongelijkheid
Functionalisme: +
Kijken naar marktwaarde
o Capaciteiten & prestaties
Open maatschappij
o Posities en privileges afdwingen door individuele prestaties
Meritocratie
o Verworven posities
Vele klassen
Karl marx
Tegenstelling tussen twee klassen:
Proletariaat en bourgeoisie
Met winst op als drijfveer kapitalisme
Functionalisme Marxisme
Sociale ongelijkheid is aanvaardbaar Stratificatie is resultaat van sociaal conflict
(uitbuiting)
Grotere beloning voor belangrijkere positie Verschillen in beloning enkel gunstig voor
= voordeel voor hele SL begoede minderheid
17
Stratificatie posities worden bemand Stratificatie talenten en capaciteiten in
door mensen met meest geschikte talenten SL blijven onbenut
en capaciteiten
Stratificatie = Stratificatie =
Gezondheid
beroepsstatus, inkomen, opleiding -> gezondheidsproblemen
Laagste sociale lagen leven korter en zijn vaker ziek
Sociale ongelijkheid inzake gezondheid is al verminderd
Ongelijkheid al verminderd, maar helaas in ons land nog steeds aanwezig, en groter
dan in vergelijkbare landen in EU
Wat?
Lage SES
18
50% kans op vroeggeboorte
kans op obesitas, hart-, vaat- en longziekten
invalide
psychologische problemen (stress & depressie)
Verschil in levensverwachting tussen hoog- en laaggeschoolden loopt op tot 5,5 jaar.
Waarom?
Arbeidsomstandigheden (sommige arbeid gevaarlijk!)
Levensstijl en gezonde leefgewoontes
Minder deelname aan preventieve acties en gebruiken meer langdurige ziekenzorg
Hoge kostprijs gezondheidszorg. Dat houdt mensen bij dokters vandaan
Preventieve gezondheidsboodschappen slaan slechter aan.
Huisvesting en woonomgeving
Recht en justitie
Politie en justitie blijken in hun aanpak beïnvloed te worden door de
sociaaleconomische positie van wetsovertreders
= klassenjustitie
o Uit hogere lagen kleinere pakkans
Oorzaken
Aard delict
o Lagere klassen vaak individueel en aanwijsbaar slachtoffer
Vb. inraak, geweld, drugs
o Hogere klassen (cfr. Witteboordencriminaliteit = white collar jobs) eerder een
groep en minder aanwijsbaar
Vb. fiscale fraude: niet één maar vele anonieme gedupeerden
o Vaak wordt zwaarder getild aan individueel dan aan collectief leed
Strafuitspreking
o Aarzeling om strenge straffen uit te spreken tegen mensen die economische
sleutelposities bekleden
o Strikte vervolging zou gemeenschap meer nadeel berokkenen dan misdrijf zelf
Vb. bedrijfsleider wordt aangeklaagd, waardoor verscheidene jobs op
het spel staan
Positie rechters
o Behoren zelf tot de maatschappelijke toplaag, dus meer inlevingsvermogen
Prijs advocaat
o Goede advocaten zijn duur…
19
= vormen van dienstverlening, georganiseerd en bekostigd door de overheid, en voor
iedereen even toegankelijk, vermogend of niet.
o Vb. Zo goedkoop mogelijk aanbieden van onderwijs
o Vb. Openbaar vervoer, sociale zekerheid, gezondheidszorg, bib,
studiebeurzen
Doel: langs indirecte weg minder kansrijke groepen steunen -> herverdeling welvaart
(gefinancierd met belastinggeld)
Gedeeltelijk gelukt, maar bijdrage minder groot dan verwacht
o Kritiek belastingssysteem: minder rechtvaardig dan het lijkt
Zwaarste belastingsdruk ligt bij de kleine en middelgrote inkomens en
niet bij de rijksten
Vb. belastingen gaan maar tot 50% van het inkomen
Vb. Inkomen uit arbeid wordt zwaarder belast. Rijke mensen hebben
meer vermogen
Vb. belastingsontduiking
Lagere klassen maken minder gebruik van de collectieve voorzieningen
Mattheus-effect
Voordelen van een sociaal beleid vloeien verhoudingsgewijs meer naar hogere dan
naar lagere sociale lagen (Deleeck, 1983)
Onze verzorgingsstaat houdt de sociale ongelijkheid voor een deel in stand
(onbedoeld)
o Vb. Hogere klassen hebben langer genot van kinderbijslag (want hun kinderen
studeren langer) en pensioen (want zij leven langer)
Onderwijs
= collectieve voorziening:
o Slaagt het erin om maatschappelijke
verschillen te verkleinen?
Democratisering?
o Bij bepaalde groepen ontstaat vanaf eerste schooljaren een achterstand, een
ongelijkheid die later niet meer afneemt
Kleuter: ondervertegenwoordiging werkloze ouders en allochtone k’n
Secundair ow: lagere klassen eerder “zwakke” richtingen (wel meest nodig)
Hoger ow: te weinig arbeidersk’n
20
Secundair: worden eerder naar B-stroom en BSO verwezen. Oververtegenwoordigd
in deeltijds en BuSo. Meeste schooluitval! Vb. Pisa onderzoek= kloof nergens zo
groot!
Onderzoek KBS = zelfstudie!
Beeldvorming en stereotypering
Sociale identiteit: behoren tot bepaalde groep
Categorisatie eigen groep (in-groep) en de andere groep (out-group)
In-group favoritism (stereotiep positief) en outgroup hostility (stereotiep negatief)
Beeldvorming slechts zelden op directe ervaringen gebaseerd, en eerder op de media
(“vierde macht”)
Houden stereotypes in stand:
Onvoldoende belichten diversiteit tussen moslims
Betrekken van islam bij terroristische aanslagen
Leidt tot een beeld van DE moslim en DE islam
Geslacht en andere
Gelsachts- of genderstratificatie
Wanneer een SL haar welvaart, macht en privileges ongelijk verdeelt tussen
de seksen.
Komt duidelijkste naar voren op de arbeidsmarkt
Geslacht: arbeidsmarkt
De loonkloof: WAT?
Vrouwen verdienen 20-25% minder
Vrouwen werken vaker deeltijds
Hoe hoger geschoold en hoe ouder, hoe hoger de loonongelijkheid
In België verschil slechts half zo groot als de rest van de EU
Loonongelijkheid bij wet verboden
De loonkloof: HOE?
Zachte sectoren t.o.v. harde sectoren
Mannen vooral leidinggevende functies
Vrouwen stoppen eerder met werken (einde loopbaan verdien je het meest)
Premies, loonverhogingen en bonussen mislopen vrouwen vaker. Mannen
kunnen ‘veel’ werken.
Vrouwen geven gezin voorrang op carrière
Equal pay day: 14 maart 2015
Het glazen plafond
= vrouwen stoten moeilijk door naar topfuncties door onzichtabere barrières.
Klassiek rollenpatroon: vrouw worstelt met evenwicht carrière en gezin
Stereotype denkbeelden: vrouwen zijn vaker ziek, kunnen topfunctie niet aan,
leggen prioriteiten niet bij werk, …
Patriarchale bedrijfscultuur: veel jobs worden niet gezinsvriendelijk
georganiseerd.
21
Geslacht: armoede
Armoede is aan het vervrouwelijken
= feminisering van de armoede
Vrouwen minder afhankelijk van partners, maar aantal echtscheidingen is
toegenomen
Slechts 1 inkomen, vaak uit deeltijdse arbeid, vaak ook lager verloond
(loonongelijkheid) én hogere kosten door zorg voor kind
= grotere kans op precaire financiële situatie
Sociale klasse bepaalt welke bladen en boeken mensen lezen, welke type film ze bekijken, op
welke zenders mensen afstemmen, van welk soort muziek mensen houden, welke sport ze
beoefenen…
22
Smaakverschillen evolueren:
- Jazz (laag hoog)
- Radio 1
- Fietsen als sport (hoog laag hoog)
19e eeuw: elitesport 20e eeuw: volkssport voor lagere klassen 21e eeuw:
wielrennen plots hip bij politici, managers…
op school :
- taalgebruik + inhouden vd hogere klassen
- niet neutraal/géén gelijke kansen.
H5 – Socialisatie
Wat?
leerproces voor nieuwe leden
inwijding in de cultuur van een groepering
een rol spelen, goed functioneren, gepast gedrag
Soorten
Primair
gezin
23
peergroup
Secundair
School
Verenigingen
Werk
Tertiair
Massamedia
Cooley (1902)
Primair
Klasse- & geslachtsgebonden
Primaire socialisatie
= leerproces, niet verbonden aan een positie/rol
= informele vorming tot een sociaal wezen
Voorbeeld:
‘Het gezin’
Ouders als voorbeeld
Eigen gedragen vergelijken en aanpassen
24
Geslacht
Geslachtsrolsocialisme: diverse opvoeding volgens geslacht (gezin, school,
massamedia)
Geslachtsroldifferentiatie: geslachtsgebonden taak- en rolverdeling
Discriminatie – ongelijke kansen
Secundair
Secundaire socialisatie
= leerproces, verbonden aan een sociale positive/rol
= verdere, meer formele beïnvloeding van een persoon
Voorbeeld
‘de school’
Leren als voorbereiding op een rol in het werkveld
Er staat een doel voorop
Wat wordt er binnen mijn rol/functie verwacht?
Bijzondere vorm
Anticiperende socialisatie
= verkeerd gedrag stellen: gedrag vertonen van een groep waartoe men niet behoort
Hoe?
Sociale controle
= beïnvloedingsprocessen die leiden tot conformiteit aan een cultuurpatroon
– Positief: beloning - formeel (officeel of legaal karakter)
25
Bv. boete, promotie, ontslag
– Negatief: straf - informeel (subtiel, onbewust)
Bv. Iemand negeren, boycot
Voorbeeld
‘° van productiviteitsregulerende groepsnorm’
Boven- en ondergrens voor prestaties
Over presteren => kalmer aan doen
Onder presteren => onder druk zetten
Continuïteit bewaken (beschermen tegen extremen)
Deviantie
Conformiteit en deviant gedrag
We denken meestal aan moord, diefstal, fraude, gevangenisstraf…
Letterlijk: van de weg af
Afwijken van de norm, afwijken van wat gangbaar is
= het overtreden van normatieve regels van een groepering of samenleving
Alles wat regelbrekend is
Vb. ongepaste kledij, moord, brandstichting, joint roken…
Alle crimineel gedrag is deviant, maar niet alle deviant gedrag is crimineel
Resultaat
Internalisering
= integratie in de persoonlijkheid (persoonlijk geweten)
Externe dwang (opgeleid, druk) => innerlijk gedrag (vanzelfsprekend, normaal, eigen waarden en
normen)
Migratie wereldwijd
Allemaal begonnen in Lampedusa. Boot gekapseisd.
De Middellandse Zee = de zee des doods
Hoe verder je gaat van het land, hoe wilder de zee is.
Er bestaan een aantal routes
26
IMO = International Organization of Migration
De meeste mensen vluchten naar hun buurlanden. Slechts een klein deel vlucht naar Europa.
1985 – Schengenzone
Binnengrenzen tussen landen die dit verdrag ondertekenen worden afgeschaft.
– Vrij reizen, zonder reisdocumenten tussen deze landen
– Aan de binnen- grenzen zijn er geen controles.
België, Cyprus, Denemarken, Duitsland,
Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië,
IJsland, Luxemburg, Nederland,
Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje,
Zweden, Estland, Letland, Litouwen,
Malta, Hongarije, Polen, Tsjechië,
Slowakije, Slovenië en Zwitserland.
Groot-Brittannië, Ierland, Bulgarije en
Roemenië behoren dus niet tot de
Schengenzone.
1990 – Dublin-verordening
= Europese wet die bepaalt welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de
asielaanvraag.
27
– Echtgenoten en minderjarige k’n (enkel AZ en erkende vluchtelingen, geen
werkvergunning)
2. Administratieve band
– Land dat AZ ad grens van schengenzone heeft toegelaten is verantwoordelijk
– Eurodac: database met vingerafdrukken (is AZ al geregistreerd, dan is dat land
verantwoordelijk)
– Transmigranten = economische migranten die nooit asiel aanvragen en zich
zonder geldige verblijfspapieren op Belgisch grondgebied bevinden. Veel van
hen willen illegaal de oversteek naar Engeland wagen en daar asiel
aanvragen.
3. Land van asielaanvraag
– Gelden geen v bovenstaande criteria, dan is lang waar iemand asiel aanvraagt
verantwoordelijk
4. Humanitaire uitzondering
– Een land kan altijd beslissen om aanvraag toch te behandelen ook al is ze niet
verplicht (gebeurt zelden)
De asielprocedure
1. Dienst Vreemdelingenzaken: Dublin
Is België verantwoordelijk om aanvraag te onderzoeken?
O.b.v. Europese regels van de Dublin-verordening
Met welk land sterkste (familie)band?
Er wordt zelden rekening gehouden met de familieband
Registratie van de aanvraag
Gaan na of er vingerafdrukken in Eurodac te vinden zijn
Persoonlijk interview: vragen over vb. De reisroute
Ook hierbij: is België of ander Europees land verantwoordelijk?
België is bevoegd?
Ja: dan naar stap 2 in asielprocedure
Nee: België stuurt AZ terug naar Europese land dat wel bevoegd is (meestal
eerste land waar AZ de EU binnen kwam)
2. Commissariaat-generaal
= onafhankelijke administratie die een asielaanvraag onderzoekt.
Persoonlijk interview:
Reden van vlucht toelichten
Beslist of asielzoeker erkend wordt als vluchteling (eventueel tijdelijke subsidiaire
bescherming)
Ja: dan mogen ze definitief in België blijven
Nee: terug naar land van herkomst
28
Erkenning als vluchteling via Conventie van Geneve (1951)
Vluchteling en asielzoeker
Wanneer asielzoekers aankomen in België kunnen ze asiel, bescherming aanvragen.
Asielzoeker: iemand waarvan onderzocht wordt of hij/zij als vluchteling kan worden
erkend.
– Afwizjing als aanvrager:
Niet aan criteria voldoet.
Gearriveerd is via een ander veilig land waar het aanvraag had meoten
indienen.
Asielprocedure: erkenning vluchteling (criteria) verblijfsvergunning
Vluchteling en migrant
Een vluchteling en migrant reizen misschien op dezelfde manier maar zijn in feite
fundamenteel verschillend.
(economisch) migrant: willen toekomst verbeteren en trekken weg.
Vluchtelingen: vertrekken noodgedwongen omdat leven in gevaar is. Vinden ze geen
bescherming in een ander land dan riskeren ze gedood te worden of te leven zonder
rechten.
29
Dublin = eerlijk?
Niet voor asielzoekers
Slechts één Europees land is bevoegd om asielaanvraag te onderzoeken. Dit om te vermijden
dat afgewezen asielzoekers in andere Europese landen opnieuw asielaanvragen.
Maar asielprocedures zijn niet in alle landen gelijk! Zo had in 2012 een Afghaan in België
22,5% kans om als vluchteling erkend te worden en 0,8% in Griekenland.
Polen, Italië of Griekenland vragen zelden andere landen om een asielzoeker over te nemen,
ze krijgen die vraag vaker van andere landen
Vb. 2010:
België 1254 -> Polen
Polen 11 -> België
Nationale budgetten staan hiervoor in
Knelpunten: asielaanvraag
Beperkt in Belgische ambassade in land van herkomst
Dienst vreemdelingenzaken.
Erkenning vluchteling niet geldig in andere landen = niet verhuizen
Moeilijk om in Europa te geraken. Er bestaat bijna geen legale en veilige manier om
naar Europa te reizen
30
Spreiding over meer landen, want last asielaanvragen geconcentreerd.
VN Migratiepact
Enkele doelstellingen zijn:
Migranten enkel opsluiten in uitzonderlijke omstandigheden
De mogelijkheden voor legale migratie verbeteren.
Stimuleren dat burgers beschikken over identiteitsbewijzen en andere documenten.
Het wegnemen van de oorzaken van migratie, die ertoe leiden dat mensen hun land
moeten ontvluchten.
Primaire traject
Basiscursus Nederlands
Maatschappelijke oriëntatie
Loopbaanoriëntatie
Individuele begeleiding
Secundaire traject
Vervolgtraject op maat (vnl. arbeidsbemiddeling)
Migratie in België
België en migratie
Emigratie
Ooit…
Gingen meer mensen weg uit België dan er toekwamen.
Immigratie
Vandaag…
Komen hier meer mensen toe dan er weggaan.
Motieven nog steeds dezelfde: vluchten voor armoede of geweld
31
Lokgroep West-Europa
Belgen keken neer op zwaar werk (steenkoolmijnen)
1890-1930: Belgische gelukszoekers i.d. Nieuwe Wereld
Grote armoede België
Lang sparen voor overzet
Niet iedereen welkom in Amerika: controleposten en uitwijzingen
Afrikaanse gelukzoekers i.h. Westen (vandaag)
Grote armoede Afrika
Lang sparen voor overzet (mensenhandel)
Niet iedereen welkom in Europa: controleposten en uitwijzingen
Vb. Lampedusa
De term allochtoon
Gentse lente = allochtoon wordt niet meer gebruikt in Gent
Containerbegrip
Iedereen hanteert andere betekenis die hen goed uitkomt adhv verschillende
criteria
Lijkt een homogene groep (want zelfde cultuur). Realiteit is heel verschillend
(cfr. Hybriditeit)
Krijgt negatieve connotatie
Niet duidelijk wanneer iemand ophoudt het te zijn
32
Visies op het multiculturele samenleven
Migratie bestaat al altijd. Vandaag de dag migreert men meestal uit economische redenen
(cfr. Ongelijke verdeling welvaart noord-zuid). Daarom stijgt dit aantal nog.
Integratie
= het naar elkaar (in beide richtingen, moet van beide kanten komen, ook van de
gastcultuur) toegroeien van bevolkingsgroepen met een verschillend cultuurpatroon, het
samen en door elkaar leven in een maatschappij, en daar ook gelijke kansen krijgen.
Assimilatie
= helemaal opgaan in de gastcultuur. Het is de meeste verregaande vorm van inburgering en
komt neer op een volledige overname van de waarden en normen van de dominante
cultuur.
Willen we dit wel?
Maakt diversiteit het samenleven net niet interessant?
Segregatie
= het fysieke en/of sociaal gescheiden houden van bevolkingsgroepen met een verschilende
culturele identiteit.
33
Vrijwillig: gescheiden sociale leven van bepaalde geloofsgemeenschappen of fysieke
segregatie: vb. Chinatown, Mormonen, Amish, Apartheid Zuid-Afrika, The Bronx
Cultuurimperialisme: “amerikanisering”
Bv. Starbucks, Coca-Cola, Apple, Facebook…
Cultuur relativisme
= overtuiging dat culturen tijd- en plaatsgebonden zijn, en dus onmogelijk algemeen geldig
kunnen zijn én dat andere culturen gelijkwaardig zijn aan de eigen cultuur.
34
Bijlage kennen!!!! (over vergrijzing en Koen Raes
Niet OK, wie het doet bezondigt zich aan slagen en verwondingen, en pleegt dus een misdrijf
35