BKE

NHL Stenden Hogeschool

Small Business & Retail Management

Leeuwarden

Naam Joost Dijkman & Lotte Vriese

Opleiding Ondernemerschap & Retail Management
Atelier Basiskwalificatie Examinatie
Teamleider Wim Keijl
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Inhoudsopgave
Stap 1 – Basisontwerp 3
1.1 - Context 3
1.2 - Positie in het curriculum 3
1.3 - Keuze van toetsvorm 7
Stap 2 – Construeren toets matrijs 7
Stap 3 – Construeren toets, normeren 9
3.1 – Betrouwbaarheid, validiteit en transparantie 9
3.2 – Beoordelen 11
Stap 4 – Afnemen 11
Stap 5 – Beoordelen, verwerken, analyseren 13
Stap 6 - Registreren en communiceren 15
Stap 7 - Evalueren en verbeteren 16
Bronnenlijst 18
Bijlagen 19
Bijlage 1 – Voorbeeld toets 19
Bijlage 2 – Rubrics 21
Bijlage 3 – Toetsinstructie moduulboek 22

2
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Stap 1 – Basisontwerp

1.1 - Context
In dit rapport wordt een herontwerp gemaakt voor de kennistoets van Performance
Management. Performance Management is moduul van Small Business & Retail Management
dat in voltijd (jaar 4) en duaal (jaar 3) wordt gedraaid. In dit moduul worden meerdere
onderdelen getoetst, waaronder de kennistoets. Deze kennistoets wordt afgenomen om
ervoor te zorgen dat studenten beschikken over een bepaalde basiskennis waardoor gezette
moduuldoelstellingen behaald kunnen worden. Gezien het lage slagingspercentage van de
kennistoets (minder dan 50%, zie stap 4, 5, 6 & 7) en het invoeren van DBE NHL Stenden breed
is er gekeken naar een herontwerp van zowel de toets als het gehele moduul. In dit rapport zal
verder gegaan worden op het herontwerp van de kennistoets. In de oude situatie wordt er
gebruik gemaakt van een kennistoets (knowledge exam, besproken in tweede deel van dit
rapport) die in week negen, het eind van de moduulperiode, wordt afgenomen. Deze
kennistoets toetst een concreet kennisdomein waarbij er gebruik gemaakt wordt van acht
hoofdstukken uit Atkinson, Kaplan, Mukherjee, & Young (2012) en een hoofdstuk uit Levy &
Weitz (2014). Hieruit zijn 40 true/false vragen en vier open vragen (met sub-vragen)
geformuleerd die beide een weging hebben van 50%. “The module test is designed to test the
basic knowledge on the topic of performance management and the fields of knowledge related
to this theme in this module” (Dijkman & Feenstra, 2016). Naar aanleiding van onderzoek onder
de studenten is gebleken dat veel studenten aangeven moeite te hebben met het niveau van
Engels waardoor zij toets vragen niet begrijpen. Dit zegt iets over de validiteit van de huidige
toets vorm. Daarnaast hebben studenten negen weken de tijd om te leren voor het tentamen.
Echter blijkt dat studenten vaak te laat beginnen met leren waardoor veelal een te laag cijfer
wordt gehaald.

1.2 - Positie in het curriculum

Naar aanleiding van het lage slagingspercentage van het oude tentamen, de validiteit
hiervan, het studiegedrag van de student en het invoeren van DBE, is er besloten om te kijken
naar een oplossing. Omdat DBE NHL Stenden breed wordt doorgevoerd en in de eerste fasen
van de DBE-cyclus de kennisbasis wordt gelegd, is de keuze gemaakt om de kennistoets van het
eind naar het midden van het moduul te verplaatsen. Op deze manier wordt de student ook
eerder in de actieve houding geplaatst om de kennis tot zich te nemen. Bij SBRM wordt gebruik
gemaakt van een tien weekse moduulperiode, waarbij de kennistoets verplaatst zal worden
van week negen naar midden week vijf. In de eerste vier/vijf weken moeten de studenten
genoeg kennis vergaren om vervolgens die kennis in de praktijk te brengen doormiddel van een
opvolgende beroepsopdracht. In tabel 1 is het toets plan geschetst, waarbij de voor knowledge
test 20% van de totale 12 EC meetelt. Om er zeker van te zijn dat de student over de kennisbasis
beschikt is moet er minimaal een 5,5 gehaald worden op dit tentamen. Onderstaand doel staat
in moduul centraal, met bijbehorende centrale vraag.

Aim of the module:

“To measure and manage performance”
Central question of this module:
“How to analyze, implement and improve a business’ performance?”

3
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Section Subject Grade Min. Weight EC

RBS4_PM_A Business Communications 1-10 2 0.2
RBS4_PM_B Supply chain game 1-10 2 0.2
RBS4_PM_C Tool 1-10 5.5 0,2
RBS4_PM_D Finance case 1-10 2 0.2
RBS4_PM_E Knowledge test 1-10 5.5 0.2 12

Total 1-10 5.5 1.0 12

Tabel 1 - Toets plan

Omdat het moduul op een andere manier wordt ingericht is er opnieuw gekeken naar
het competentieprofiel en de competenties die worden getoetst in dit moduul. In het
competentieprofiel van SBRM staan de competenties die per module worden afgetoetst en
waar de student aan moet voldoen. Onderstaand worden de competenties gegeven die
vervolgens zijn vertaald naar één overkoepelende leeruitkomst van het moduul. Voor het
formuleren van de leeruitkomst is de herformuleerde taxonomie van Bloom gebruikt
(Anderson, Krathwohl & Bloom, 2001).
Nadat de leeruitkomst is geformuleerd, is besloten om deze op te delen in verschillende
indicatoren. Per toets moment in het moduul wordt een indicator geformuleerd. Omdat dit
rapport gericht is op de knowledge test, is deze indicator verder uitgewerkt. Deze is vervolgens
opgedeeld in verschillende kennisdomeinen die in de knowledge test worden afgedekt aan de
hand van het conceptuele model dat in dit moduul centraal staat (figuur 1).

Figuur 1 - Conceptueel mode met centrale kennisdomeinen

4
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Competentieprofiel Performance Management:

1. Commercieel handelen
1.3 Kent of herkent de (financiële) ontwikkelingen die invloed hebben op het succes van
de organisatie en benut deze voor mogelijkheden om kosten te besparen en/of
opbrengsten te verhogen.
5. Onderzoeken en analyseren
5.1 Is nieuwsgierig naar en alert op nieuwe informatie. Stelt de juiste vragen om
informatie te verkrijgen. Kent het belang van objectieve informatie en herkent eigen
(subjectieve) informatie.
5.2 Analyseert cijfermatige en/of verbale en/of schriftelijke informatie. Interpreteert
de informatie correct en maakt logische gevolgtrekkingen.
6. Communiceren en adviseren
6.3 Hanteert correcte spelling en grammatica, scheidt hoofd- en bijzaken en formuleert
kernachtig in rapportages en verslagen.
7. Samenwerken
7.2 Overlegt met medewerkers in de organisatie en andere belanghebbenden of
betrokkenen om informatie uit te wisselen, af te stemmen en ideeën te bespreken.
Zet zich in voor een goede werkrelatie in de organisatie.
9. Leervermogen
9.4 Vindt snel de juiste informatie, plaatst problemen/vraagstukken in een breder
(theoretisch) kader en/of vanuit verschillende invalshoeken en/of vanuit belangen
van diverse stakeholders (intern en/of extern).
10. Resultaatgericht handelen
10.3 Kent de organisatiedoelen en draagt actief bij aan het meten en/of behalen
van (tussentijdse) doelen.

REFLECTIE 1

De opleiding ORM biedt haar diensten aan in de voltijd en de duale variant, waarbij de
leeruitkomsten uit eindelijk gelijk zijn. Studenten gaan immers met dezelfde HBO diploma
de deur uit. Echter zijn de leeruitkomsten per moduul niet gelijk, waar ik mij over
verbaasde. Na met collega’s te hebben gesproken over dit feit hebben we deze
rechtgetrokken.

5
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

REFLECTIE 2

Bij het formuleren van de leeruitkomsten heb ik van verschillende collega’s visies en
meningen gevraagd. Omdat ik heb gemerkt dat veel collega’s tegenstrijdige meningen
hebben (best frustrerend en verwarrend…) over een toets matrijs heb ik onderstaande
mail naar Dedmer gestuurd. Naar aanleiding van zijn reactie heb ik besloten één
leeruitkomst te formuleren voor het hele moduul, waaronder ik indicatoren plaats
waarmee de student de totale leeruitkomst kan aantonen.

Learning outcome Performance Management:

The student independently creates a digital tool and corresponding manual, giving the
organization insight into their performance and the ability to commit interventions.
- Competentie: 1.3, 5.1, 5.3, 6.3, 7.2, 9.4, 10.3

Indicator knowledge exam:

1. The student places issues related to performance management in a broader theoretical
framework and analyses the relationships between the various knowledge areas.
I. The student demonstrates the function and operation of the performance
measurement framework “the balanced scorecard”;
II. The student demonstrates how to measure and manage customer relationships;
III. The student demonstrates how to measure and manage internal business
process performance;
IV. The student demonstrates how to measure and manage learning and innovation
performance;
V. The student demonstrates how to measure and manage financial performance;

6
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

1.3 - Keuze van toetsvorm

Op basis van de eerdergenoemde implementatie van DBE NHL Stenden breed zal deze
onderwijsmethode ook in dit moduul worden toegepast. Om ervoor te zorgen dat studenten
een bepaalde kennisbasis beschikken is de keuze gemaakt om het tentamen in van week negen
naar week halverwege week vijf te verplaatsen, zodat ze deze kennis in de rest van het moduul
kunnen gebruiken voor de beroepsproducten die ook bijdragen aan de leeruitkomst van het
moduul. In de eerste vier/vijf weken zal de student de kennis dus eigen moeten maken.
Om de kennisbasis te toetsen en het slagingspercentage omhoog te brengen, is er
gezocht naar een alternatieve toets vorm. Hierbij lijkt een take-home test een goed alternatief
te zijn. “Take-home examens zijn geschikt om hogere ordevaardigheden na te gaan als het
vermogen tot analyse, synthese en evaluatie, toepassing, de kritische ingesteldheid, etc.”
(Clement & Laga, z.j.).
De keuze van een take-home test biedt ook goede digitale opties. Zo kan Blackboard als
platform gebruikt worden om de toets in te leveren en na te kijken. Ook biedt Blackboard de
mogelijkheid de ingeleverde toets te controleren op plagiaat. Volgens Aalders et al. (2015) is
deze vorm van toetsen ook flexibel: “de student kan digitale formatieve toetsen tijd- en plaats
onafhankelijk maken, zo vaak als hij wil en in eigen tempo.”

Stap 2 – Construeren toets matrijs

De toets matrijs komt tot stand aan de hand van de indicatoren. Omdat voor deze toets
één leeruitkomst centraal staat, wordt de leeruitkomst opgedeeld in indicatoren waarin
verschillende kennisdomeinen zijn geformuleerd. Dit zodat een eventuele vervolgdocent ook
een juist tentamen kan opstellen. Wanneer dit zou gebeuren op basis van één leeruitkomst kan
het zijn dat er een geheel andere toets tot stand komt. De kennisdomeinen komen voort uit
het conceptuele model dat centraal staat in het moduul. Aan deze kennisdomeinen worden
vragen gekoppeld zodat alleen het domein vast staat, maar hier nog wel zelf vorm aan gegeven
kan worden door middel van verschillende casussen of vragen. De toets matrijs komt tot stand
met behulp van voorbeelden uit Aalders et al. (2015).

Indicator 1:
The student places issues related to performance management in a broader theoretical
framework and analyses the relationships between the various knowledge areas.
I. The student demonstrates the function and operation of the performance
measurement framework “the balanced scorecard”;
II. The student demonstrates how to measure and manage customer relationships;
III. The student demonstrates how to measure and manage internal business
process performance;
IV. The student demonstrates how to measure and manage learning and innovation
performance;
V. The student demonstrates how to measure and manage financial performance;

7
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Kennis- Inzicht / Creatie /

Toepassing Analyse Evaluatie
Reproductie begrip ontwerp
Kennisdomein Totaal
Lagere orde Hogere orde
I. 1 1 2
II. 0,5 0,5 1
III. 0,5 0,5 1
IV. 1 1
V. 1 1 2
Totale vragen 1 4 2 7
Kennis- Inzicht / Creatie /
Toepassing Analyse Evaluatie
Reproductie begrip ontwerp
Kennisdomein Totaal
Lagere orde Hogere orde
VI. 14,5% 14,5% 29%
VII. 7% 7% 14%
VIII. 7% 7% 14%
IX. 14% 14%
X. 14,5% 14,5% 29%
Totale
14% 57% 29% 100%
percentage
Tabel 2 – Toets matrijs o.b.v. kennisdomeinen (aantal vragen en percentages)

Kennis- Inzicht / Creatie /

Toepassing Analyse Evaluatie
Reproductie begrip ontwerp
Indicator Totaal
Lagere orde Hogere orde
Indicator 1 1 4 2 7
Kennis- Inzicht / Creatie /
Toepassing Analyse Evaluatie
Reproductie begrip ontwerp
Indicator Totaal
Lagere orde Hogere orde
Indicator 1 14% 57% 29% 100%
Tabel 3 - Toets matrijs o.b.v. leeruitkomst (aantal vragen en percentages)

Voor het formuleren van de toetstermen en de toetsmatrijs is gebruik gemaakt van een
taxonomie. Molkenboer (2015) geeft aan dat een taxonomie stimuleert om bij het formuleren
van een leeruitkomst niet alleen vanuit de inhoud te denken, maar ook vanuit het gewenste
gedrag en het niveau van dit gedrag. Voor het formuleren van de leeruitkomsten van dit
toetsonderdeel is gebruik gemaakt van de gereviseerde taxonomie van Bloom uit (1956); de
taxonomie van Anderson, Krathwohl & Bloom (2001). Hierbij is evalueren een niveau gezakt,
hebben niveaus een werkwoord gekregen en is creëren als hoogste niveau toegevoegd. De
kennisdomeinen van deze toets vallen in de hoge orde denkvaardigheden.
Tot slot is de transparantie voorafgaand aan een toets belangrijk. De volgende
onderdelen zijn van belang voorafgaand aan de toets (Aalders et al., 2015):

8
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Competenties inclusief niveau Beoordelingsformulier voor de toets

Leeruitkomst onderwijseenheid
Toetscriteria onderwijseenheid
Toetsplan
Toetsmatrijs onderwijseenheid
De deadline
Informatievoorzieningen
Voorbeelden van een toets
Hulpmiddelen die gebruikt mogen worden
Beschrijving van de toetsstof, verplichte en
aanbevolen literatuur
Beschrijving van de herkansingsregeling

De informatie wordt de student allemaal gegeven in het moduulboek die de studenten

kunnen vinden op Blackboard. Deze is beschikbaar vanaf de aanvang van het moduul. In dit
moduulboek staat een hoofdstuk ‘Knowledge Exam’ waar deze informatie wordt
gepresenteerd.

Stap 3 – Construeren toets, normeren

3.1 – Betrouwbaarheid, validiteit en transparantie

“Een toets wordt betrouwbaar genoemd als deze vrij is van toevallige fouten” (Aalders
et al., 2015). Volgens Aalders et al. (2015) moet een toets van voldoende omvang zijn,
eenduidig en transparant qua lay-out. Omdat er voor deze toets 0.2 * 12 = 2.4 EC, 2.4 * 28 =
67.2 uur staat moeten de toets hierop afgestemd worden. Gezien de vorm van de toets, een
take-home test, biedt dit studenten de mogelijkheid om deze uren zelf in te plannen. Volgens
Weber, McBee & Krebs (1983) is valsspelen geen probleem bij take-home exams. Echter geven
collega’s aan wel twijfels te hebben bij de betrouwbaarheid. Wanneer weet je of een student
de toets zelf heeft gemaakt. Omdat dit niet het eindproduct is van het moduul en de studenten
de basiskennis nodig hebben om het beroepsproduct te halen, is er toch besloten deze toets
vorm in te zetten. Om ervoor te zorgen dat de toetsvragen betrouwbaar zijn en eenduidig
geformuleerd worden, is er een test gedaan bij een tweetal studenten die een vervangende
opdracht moesten maken. Deze twee studenten hebben de take-home test gekregen en
hebben de vragen beantwoord, waarbij ze ook gekeken hebben naar de vraagstelling en de
theorie. Deze input is meegenomen in het herformuleren van toetsitems (afbeelding 1).
De bedoeling is om de toets op maandag in week twee aan te bieden, waarna de
deadline woensdag week 5 is. Hierdoor heeft de student 2,5 week om het tentamen te maken.
Voor de verdere betrouwbaarheid van de toets wil ik verwijzen naar bijlage 1, waar toets items
staan en bijlage 2, waar de rubrics staan. Hierbij is ook het vier-ogen principe toegepast, zie
afbeelding 2 voor feedback op de eerste twee stappen van de toets cyclus en de geformuleerde
tentamenvragen.

9
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Afbeelding 1 – Feedback studenten

Afbeelding 2 – Verwerken feedback collega’s

“Een toets is valide, wanneer de toets meet, wat door de constructeur beoogd wordt”
(Aalders et al., 2015). Volgens Aalders et al. (2015) is een toets valide wanneer deze van
voldoende niveau is, representatief, specifiek, differentiërend, gebalanceerd en sensitief. Door
de kenniscomponenten te koppelen aan de indicatoren die vervolgens uitmonden in de
leeruitkomst, worden de vragen afgestemd op de verschillende niveaus die gehaald moeten
worden. Het is van belang de korte situatieschets zo duidelijk mogelijk te verwoorden, waarbij
ook de beoordelingscriteria duidelijk zijn. In het geval van de take-home test zal de rubrics
gepresenteerd worden in het moduulboek. Omdat er maar een zeven-tal vragen geformuleerd
zijn, ben ik benieuwd hoe differentiërend de toets is. De verwachting is dat met name in het
brongebruik de differentiatie goed te zien is. Dit onderdeel (sources) is dan ook opgenomen in
de rubrics om rekening te houden met deze differentiatie. De gehele doelgroep heeft de
theorie verder in het moduul nodig om de rest van de opdrachten te kunnen maken, hierdoor
wordt er rekening gehouden met de sensitiviteit.

10
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

“Een toets is transparant als de studenten de noodzakelijke informatie voor handen

hebben om de toets te kunnen maken” (Aalders et al., 2015). Hierbij kan gedacht worden aan
de toetsprocedure, gebruik van hulpmiddelen en de toegestane tijd voor de toets. Zoals ook in
stap 2 wordt beschreven, zal alle communicatie omtrent de toets bij aanvang van het moduul
via blackboard worden verstrekt. Daarnaast heeft de student elke week een aantal contacturen
waar de studenten ook vragen kunnen stellen aan de docent met betrekking tot de toets. Elke
week staan er consulturen ingepland waar de student de mogelijkheid heeft om vragen te
stellen. In bijlage 3 is de instructie van de toets weergegeven zoals deze in het moduulboek
vermeld staat.

3.2 – Beoordelen
De beoordeling vindt pas plaats bij stap 5, beoordelen. Echter moet er al wel nagedacht
worden over de wijze van beoordelen; holistisch of analytisch. Omdat er geen specifieke
onderdelen terug moeten komen in de antwoorden en er geen observeerbare aspecten aan de
geleverde prestatie zitten, is holistisch beoordelen een betere manier voor deze toets. Hierbij
beoordeelt de examinator het onderdeel in het geheel zonder eerst aspecten te wegen
(Aalders et al., 2015). Er zijn criteria geformuleerd die af te leiden zijn van de leeruitkomsten
en gebaseerd op de taxonomie van Anderson, Krathwohl & Bloom (2001). Verder is het van
belang dat er data gepland worden waarop collega’s met elkaar kunnen kalibreren in de
nakijkfase. Door gebruik te maken van Blackboard als beoordelingsplatform kunnen collega’s
ook werk van elkaar bekijken en is het mogelijk op die manier van elkaar te leren.
De rubric waarmee de toets beoordeeld wordt is opgenomen in bijlage 2. Hier is te zien
dat er gebruik gemaakt wordt van vier prestatieniveaus. Volgens Aalders et al. (2015) is niet
duidelijk hoeveel prestatieniveaus er geformuleerd moeten worden, omdat auteurs hier
verschillende meningen over hebben. Het meest gebruikte aantal is drie tot maximaal zes
niveaus. Er is gekozen voor vier niveaus, omdat het voordeel hiervan is dat de beoordelaar niet
kan kiezen voor de ‘veilig’ in het midden optie. Omdat participatie verplicht is voor dit
onderdeel, is het minimale cijfer een 2 (het cijfer 1 geeft aan dat er niet geparticipeerd is).
Wanneer een rubric gebruikt wordt om holistisch te beoordelen, worden alle
beoordelingscriteria samen genomen om zo een oordeel te geven over een product. “De
validiteit en betrouwbaarheid van de rubric wordt in sterke mate bepaald door het proces
waarin ze tot stand gekomen zijn” (Aalders et al., 2015). Het is dus van belang dat de rubric niet
door een persoon tot stand wordt gebracht.

Stap 4 – Afnemen
Omdat het afnemen en nakijken van de take-home test pas zal plaats vinden in
december 2018/januari 2019, is ervoor gekozen om de andere onderdelen te richten op een
andere toets. Hierbij gaat het om de kennistoets die tot voorkort werd afgenomen bij de
module performance management. Bij deze kennistoets gaat het om dezelfde kennisgebieden,
echter wordt getoetst aan het einde van de moduulperiode (week 9). De kennistoets is
toegevoegd in bijlage 4. De toets is afgenomen op 21 juni om 14.30 in de tentamenhal van NHL
Stenden door 27 studenten. Wanneer de toets op tijd wordt aangeleverd bij het
toetsservicebureau zorgt zij ervoor dat deze afgedrukt wordt en klaar ligt bij aanvang. Zoals in
onderstaande regels te zien is, staat op het voorblad duidelijke instructies over de toets. Hierbij
wordt ook aangegeven dat er geen hulpmiddelen als een woordenboek gebruikt mogen

11
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

worden bij de toets, een rekenmachine wel. De surveillanten beschikken over een aantal extra
materialen die de student mag gebruiken. Als moduul coördinator was ik aanwezig bij het
tentamen om mogelijke vragen te beantwoorden. Tot slot vinden kennistoetsen altijd plaats
onder examencondities. Hiervoor kan de student terecht bij het Onderwijs- en
Examenregelement 2018-2019 (hoofdstuk 6) die te vinden is op iStenden.

Rules during the test:

Ø Switch off your mobile phone and/or smartwatch and put it in your bag. Your bag can
be placed under your table.
Ø Place your multifunctional card clearly visible on the right corner of the table.
Ø You’re not allowed to leave the test room within the first 30 minutes.
Ø When you have a question or finished your test, please raise your hand and wait for
instructions.
Ø After handing in the test, you have to sign the attendance list.
Ø Please be silent during the test.

Ø Important: unanswered questions will be automatically marked as false.

Ø If a student wants to object to any of the test items, he has to submit his written
objection(s) to the Exam Committee, within two working days after the test.

To be filled out by the teacher/Module Coordinator.

No answer means NOT ALLOWED.
Kind of test paper Please delete unnecessary options:
=> ABC Tick form
(A = TRUE, B = FALSE) AND
=> On the printed test form
(open questions)
Dictionary allowed? No
Draft paper allowed? Yes
Calculator allowed? Yes, simple, without memory
Remarks No paper on which the T/F answers can
be written should be distributed.
Draft paper cannot be taken home.

12
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Stap 5 – Beoordelen, verwerken, analyseren

5.1 – Cesuur
Onderstaand is de cesuur geplaatst en stond vast voorafgaand aan de kennistoets, wat
een absolute cesuur wordt genoemd (Aalders et al., 2015). Deze is ook gecommuniceerd met
de studenten door in het moduulboek te plaatsen en de tabel in de toets op te nemen. De
voordelen zijn dat met de absolute cesuur het vereiste niveau van beheersing wordt
aangegeven (Aalders et al., 2015). Echter is een nadeel dat de absolute cecuus wel kan leiden
tot hoge of lage percentages geslaagde of gezakte studenten, wat in onderstaande verder wel
zal blijken.

Pass norm:
Formula for the calculation of the final score: Grade true false statements * 0.5 + Grade open
questions * 0.5 = Test grade

True/false statements
Score Grade Score Grade Score Grade Score Grade
40 10 30 5.5 20 1 10 1
39 9.6 29 5.1 19 1 9 1
38 9.1 28 4.6 18 1 8 1
37 8.7 27 4.2 17 1 7 1
36 8.2 26 3.7 16 1 6 1
35 7.8 25 3.3 15 1 5 1
34 7.3 24 2.8 14 1 4 1
33 6.9 23 2.4 13 1 3 1
32 6.4 22 1.9 12 1 2 1
31 6 21 1.5 11 1 1 1

Open questions
Score Grade Score Grade Score Grade Score Grade
18 10.0 13 7.5 8 5.0 3 2.5
17 9.5 12 7.0 7 4.5 2 2.0
16 9.0 11 6.5 6 4.0 1 1.5
15 8.5 10 6.0 5 3.5 0 1
14 8.0 9 5.5 4 3.0

REFLECTIE 3

Nu ik het werkboek toetsen en beoordelen bekijk, is de vuistregel voor meerkeuzetoetsen

bij twee alternatieven (true/false): minimaal 80 vragen. Echter heeft dit tentamen maar 40
vragen, wat de betrouwbaarheid van de toets kan beïnvloeden..

13
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

REFLECTIE 4

Wanneer we kijken naar de p-waarde van het meerkeuzegedeelte, is de norm met twee
alternatieven p-waarde = 0,75. Wanneer we kijken naar het resultaat van de p-waarde, is
deze maar voor 13 van de 40 vragen >0,75. Dit kan betekenen dat de vraag misleidend of
verkeerd geconstrueerd kan zijn.

REFLECTIE 5

De toets is niet goed gemaakt (slagingspercentage 44%). Echter blijkt wel dat er een groot
verschil is tussen de voltijd studenten (slagingspercentage 62%) en de studenten die duaal
studeren (slagingspercentage 29%). Het lijkt me goed om in gesprek te gaan met de
docenten die duale studenten begeleiden om te kijken wat hun mening hier over is. Een
van de docenten geeft aan dat dit komt doordat het niveau van Engels te moeilijk is voor
de studenten.

5.2 – Bezwaren
Nadat de toets is afgenomen zijn de cijfers
berekend en is er gekeken naar eventuele bezwaren.
Studenten hebben op de antwoordensheet van de
toets bezwaren kunnen plaatsen, waar de
examinator naar afloop van de toets moet
beoordelen of deze bezwaren terecht zijn. Van de 27
studenten hadden twee studenten een bezwaar
gemaakt. Na overleg te hebben gepleegd met de
docenten die verantwoordelijk zijn in deze module,
is besloten één vraag voor alle studenten goed te
keuren, omdat de vraag zowel goed als fout
beantwoord zou kunnen worden. Zie verzoek rechts.

14
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Stap 6 - Registreren en communiceren

“In deze fase worden de resultaten die zijn vastgesteld in de vorige fase, geregistreerd,
bekend gemaakt en worden studenten in staat gesteld hun gemaakte werk in te zien” (Aalders
et al., 2015).

6.1 – Bekendmaking resultaten

“In het Studentenstatuut is vastgelegd dat dit uiterlijk 15 werkdagen na afloop van de
toets en uiterlijk vijf werkdagen vóór een eventuele herkansing plaatsvindt” (Aalders et al.,
2015). De resultaten zijn twee dagen na de toets bekend gemaakt via Progress, wat dus ruim
op tijd is. Progress is een systeem dat gebruikt wordt voor toetsinschrijvingen en de
communicatie van toetsresultaten. Hier kan de docent zelf de cijfers invoeren.

6.2 - Inzage
Nadat de resultaten bekend gemaakt zijn, hebben studenten de mogelijkheid tot inzage.
Wanneer studenten de toets zouden willen inzien, is het mogelijk een afspraak te plannen.
Deze afspraak wordt soms met de hele groep gedaan, maar ook regelmatig individueel. Dit is
afhankelijk van het rooster van studenten. Vaak is het logistiek niet mogelijk om alle studenten
in een keer te kunnen ontvangen waardoor er toch weer individuele afspraken gemaakt
moeten worden. Het inzagemoment is ook een controlemoment voor studenten. Zij kunnen
kijken of het gecommuniceerde cijfer klopt. Onderstaande reflectie geeft aan wat een inzage
teweeg kan brengen.

REFLECTIE 6

Tijdens een inzage moment met een scherpe student merkte hij op dat in het tentamen
een andere cesuur stond dan in het moduulboek. Hierdoor kwam de student zelf wel op
een 5,5 (cijfer gehaald uit cesuur moduulboek), maar had ik hem beoordeeld met een
5,3 (cijfer gehaald uit cesuur in toets). Na overleg gepleegd te hebben met een collega,
blijkt dat de normering eerder al aangepast is en dat de verkeerde cesuur in de toets
stond. Hierdoor werd het cijfer voor een aantal studenten aangepast wat positief
uitpakte.

15
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Stap 7 - Evalueren en verbeteren

Tijdens het doorlopen van de toetscyclus is er per stap gereflecteerd op het proces van
de huidige of vernieuwde toetscyclus. Elke periode zorgen moduul coördinatoren dat er
evaluatie wordt gedaan. Aan de hand van deze evaluatie wordt er gekeken of de huidige
onderwijsactiviteiten worden behouden of gereviseerd. Voor het moduul Performance
Management is besloten deze te reviseren. Ik heb daarvoor de toetscyclus doorgelopen waarbij
ik ben begonnen bij stap 4 (wat de oude vorm van toetsing beschrijft). Zie onderstaand
evaluatierapport, de aanleiding van de revisie.

Format evaluatierapport Ondernemerschap en Retailmanagement 2017 - 2018

Deel A. Algemene moduulgegevens

Moduul Performance Management

Voltijd/duaal Voltijd
Moduulcoördinator Lotte Vriese
Datum Juni 2018
Aantal studenten in moduul 45 (p1) + 15 (p2)

Deel B. Resultaten studentenevaluatie (NetQ, panel)

Respons (percentage) De NetQ is niet uitgezet onder voltijdstudenten.

Rapportcijfer gemiddeld
Aandachtspunten onderwijs
Aandachtspunten toetsing
Aandachtspunten overig
Nadenken andere toetsvorm
Laag slagingspercentage toets
Meer energie, werkdruk en up to date maken is nodig in het
moduul.

Deel C. Overzicht ervaringen van moduulcoördinator

Ervaringen Moduul is op zich goed opgebouwd. Echter studenten

moduulcoördinator hebben moeite om op een bepaald abstractieniveau te
denken. Blijft soms ver van bed show. Engelse taal is een
discussiepunt.
Ervaringen docenten/tutoren Veel.
Belangrijker onderwerpen Hoe het moduul actiever te maken. Nieuwe attractieve
docenten- en/of werkvormen introduceren.
tutorenoverleg

Deel D. Resultaten toetsing en beoordeling

Toetsvorm % geslaagd Gemiddeld cijfer Eventuele Overige

klachten opmerkingen
Product 70 (1e kans) 6
Proces 95 (1e kans) 6.5

16
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Presentatie 100 (1e kans) 7

Test 50 (1e kans) 5.8

Deel E. Revisievoorstel

Redenen voor revisie 1. Ervaringen van de moduulcoördinator.

omcirkelen wat van 2. Ervaringen van de tutoren/ docenten in dit
toepassing is moduul.
3. Klachten van studenten of feedback van de Stura.
.4 Resultaten, conclusies en aanbevelingen van de
evaluatie.
5. Aanbevelingen van de Raad van Advies.
6. Nieuwe ontwikkelingen in:
• Het werkveld
• Onderwijskundige aanpak
• Landelijk beroeps / opleidings
competentieprofiel
7. overige redenen: moduulevaluatie met studenten +
notulen jaarteam, zie hieronder

Aard revisie: groot

Klein x

Wie Wat / welk onderdeel Wanneer Hoeveel tijd in

Lotte In het algemeen: hoe
Vriese en zorgen we er voor dat de
joost studenten het moduul qua
Dijkman tijdsinspanning als meer
uitdagend ervaren zonder
af te doen aan de focus van
het moduul?
uren
Vanaf februari 2018 tot en met 400
oktober 2018 wordt er hard
gewerkt om het moduul
volledig te reviseren. Overleg
wordt gevoerd met:
- Hans Groen (expert
Performance
management
- Mark Pomper, Gerlof
van der Heide
(docenten)
- Studenten, met name
Jan Jetse van Egteren.

Besproken in de curriculum commissie op ………………………………….

Akkoord MT……………………………………………..

17
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Bronnenlijst
• Aalders, B., Beekhuizen, L., Hubregtse, A. M., & Volker, J. (2015). Werkboek toetsen en
beoordelen. Groningen. Hanzehogeschool.

• Anderson, L. W., & Krathwohl, D. R. (2001). A Taxonomy for Learning, Teaching and
Assessing: A Revision of Bloom’s Taxonomy of Educational Objectives: Complete
Edition. New York: Longman.

• Atkinson, A. A., Kaplan, R.S., Mukherjee, A. K. & Young, S.M. (2012). Management
Accounting: Information for decision-making and strategy execution. Boston: Pearson.

• Clement, M. & Laga, L. (z.j.). Steekkaarten Doceerpraktijk. Garant

• Dijkman, J. & Feenstra, M. J. (2016). Module book Performance Management – Fulltime

version. Leeuwarden. Stenden University.

• Ferwerda, R. (2014). Competentiegids voor de opleiding Small Business en Retail

Management - Bachelor degree en Associate degree. Leeuwarden. Stenden
Hogeschool.

• Levy, M. & Weitz, B. (2014). Retailing Management. 9th Edition. Mc Graw-Hill.

• Molkenboer, M. (2015). Toetsen volgens de toetscyclus – deel 1. Bureau voor toetsen

en beoordelen. Enschede.

• Weber, L. J., McBee, J. K., & Krebs, J. E. (1983). Take home tests: An experimental
study. Research in Higher Education, 18(4), 473-483.

18
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Bijlagen
Bijlage 1 – Voorbeeld toets

Take-home exam, Retail Business School, Performance Management, 2018/2019

Please read the instructions for the test below carefully. This take-home exam is part of
the 4rd year tests of the module Performance Management. This test needs to be completed
in the current module on Wednesday week 5 (December 5th) 23.59 hours and needs to be
handed in on Blackboard. Please note that it will be checked for plagiarism.

The assignment

You will need to answer the questions below by connecting theory and models to real-
world performance management related examples of your choosing. Please answer the
questions in detail and use proper (academic) reliable sourcing and APA referencing to support
your reasoning. Use approximately 2 pages per question and a maximum of 10 pages in total
(Type: Calibri or Times New Roman, Hight: 12, Spacing: 1) and formulate your answers in proper
academic English writing. Please clearly state your name and student number in the document
and look at the grading sheet for further information.

Question 1:
The first question are general questions about the balanced scorecard.

A. Explain the relationship between the different perspectives of the balanced scorecard:
(1) mission, vision and strategy, (2) financial perspective, (3) customer perspective, (4)
learning and growth, (5) internal business processes.

B. Criticize the balanced scorecard with a minimum of 5 sources.

Question 2:
This question is related to the learning and growth perspective of the balanced scorecard.

Use theory about the learning and growth perspective of the balanced scorecard and apply this
theory on Primark in order to analyze the Primark learning and growth policy.

Question 3:
This question is related to the internal business processes perspective of the balanced
scorecard.

Find a real-life case/organization (apart from other organizations applied in this test) that is
going through internal business process change, for example an organization that has recently
introduced lean. Based on this case, explain the change in the four process perspectives

19
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

described in Atkinson, Kaplan, Mukherjee & Young (2012) and describe the impacts on the
customer perspective.
Question 4:
This question is related to the customer perspective of the balanced scorecard.

Choose an organization that is operating in the airline industry and analyze how the
organization is achieving customer satisfaction based on models or theory explained in
literature.

Question 5:
This question is related to the financial perspective of the balanced scorecard.

a. Analyze if the calculation below is answered right and give advice for the organization
based on the outcome.

A company produces two types of products (X and Y). In table 1 you see 4 different cost drivers
which you need to use for question a and b. The company has estimated that this year it will
produce 6,000 type X and 60,000 type Y products.

cost driver Cost total X Y

purchase orders 200000 700 300 400
quality control 200000 1000 700 300
product setup 10000 200 100 100
machine 590000 40000 25000 15000
maintenance

According to the table above de following cost drivers are calculated.

cost driver Cost total Cost driver
purchase orders 200000 700 285.71
quality control 200000 1000 200
product setup 10000 200 50
machine maintenance 590000 40000 14.75

Based on the calculation above, the following:

X Y
14.29 285.71*300/6000 1.90 285.71*400/60000
23.33 1.00
0.83 0.08
61.46 3.69
99.91 Sum cost driver x 6.68 Sum cost driver y

b. Explain the statement below and come up with arguments based on literature.

“Activity- based-costing is a better cost calculation method than traditional costing.”

20
Bijlage 2 – Rubrics

10 - 8 8-6 6-4 3-4 Points

rewarded
Content The student shows a broad and The student shows a broad The student shows a The student shows a Question 1 =
in depth understanding of understanding of basic understanding of basic understanding
performance management and performance management performance of performance Question 2 =
topics related to performance and topics related to management and topics management and
management. The student performance related to performance topics related to Question 3 =
understands various concepts of management. The student management. The performance
performance management, understands a few student describes or management. The Question 4 =
explains the concepts in own concepts of performance reproduces a concept relationship between
words, illustrates the management, explains the of performance concepts is not Question 5 =
relationships, compares and concepts in own words, management or explained or
examines the concepts, and illustrates the concepts explains it in own understood correctly. Points content
breaks the concepts down in with examples. words. =
simpler parts. Total / 5
Sources The student uses a rich variety The student uses various The student uses The student uses a
of relevant and recent sources, sources, both popular and various popular sources limited number of
such as books, academic and professional. with a low academic sources with low
business journals. level. academic level.
Reporting The student discusses and The student discusses the The student The student
compares different sources knowledge of different paraphrases or reproduces or
from a conceptual and analytical sources and compares the summarizes the summarizes
perspective. sources. knowledge from the knowledge per
sources. source.
Total points / 3 =
Bijlage 3 – Toetsinstructie moduulboek

Instead of a former knowledge exam with true/false questions, this year a take-home
exam is introduced. Students will receive an exam on blackboard in the second week of the
module. Students can fill in this exam at home, or wherever they want. It is possible to
collaborate with other students. However, the student should describe this exam in their own
words. On Wednesday week 5, the exam should be handed in on Blackboard.
The take home exam is designed to test the understanding on the topic of performance
management and the fields of knowledge related to this theme in this module. The following
literature can help to answer the questions.

Theme Key authors Subjects to study

Performance Atkinson, A.A., Kaplan, R.S., Chapter 1-8
management Matsumura, E.M., Young, S.M.
(Management (2012), Management Accounting,
accounting) 6th edition, Pearson, Essex
Managing merchandise Levy, M., Weitz, B. (2014). Retailing Chapters: managing
assortments, Management, 9th edition. Mc merchandise assortments,
merchandise planning Graw-Hill merchandise planning
systems systems
Retail calculations The topics are selected from all of The topics that demand
the sources above. calculating skills from
students.
Topics related to the BSC Different scientific sources as books Topics related to
or articles management accounting
topics introduces in
Atkinson (2012)
Table 6.1: Overview of knowledge test
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Bijlage 4 – Toets

Name test: SBRM Performance Management

Institute SBRM
Date June, 2018
Location Testhall
Duration 2,5 hours
Time
Module Coordinator Lotte Vriese / Joost Dijkman / Gerlof van der Heide

Fill in BEFORE the test

Student name: ______________________ Student number: __________

Fill in while HANDING IN the test

Number of answer sheets: ______ Signature : ______________________

Important notes for the student before making the test:

Ø Switch off your mobile phone and/or smartwatch and put it in your bag. Your bag can
be placed under your table.
Ø Place your multifunctional card clearly visible on the right corner of the table.
Ø You’re not allowed to leave the test room within the first 30 minutes.
Ø When you have a question or finished your test, please raise your hand and wait for
instructions.
Ø After handing in the test, you have to sign the attendance list.
Ø Please be silent during the test.

Ø Important: unanswered questions will be automatically marked as false.

Ø If a student wants to object to any of the test items, he has to submit his written
objection(s) to the Exam Committee, within two working days after the test.

To be filled out by the teacher/Module Coordinator.

No answer means NOT ALLOWED.
Kind of test paper Please delete unnecessary options:
=> ABC Tick form
(A = TRUE, B = FALSE) AND
=> On the printed test form
(open questions)

23
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Dictionary allowed? No
Draft paper allowed? Yes
Calculator allowed? Yes, simple, without memory
Remarks No paper on which the T/F answers can
be written should be distributed.
Draft paper cannot be taken home.

Design of the test:

The test consists out of a part with 40 statement of which 30 are from the management
accounting book of Atkinson and 10 are from the retailing management book of Levy and
Weitz. The other part is 3 questions of management accounting topics in which a maximum of
18 points can be earned.

Pass norm:
Formula for the calculation of the final score:

Grade true false statements * 0.5 + Grade open questions * 0.5 = Test grade

True/false statements

Score Grade Score Grade Score Grade Score Grade

40 10 30 6.1 20 2.2 10 1
39 9.6 29 5.7 19 1.8 9 1
38 9.2 28 5.3 18 1.4 8 1
37 8.8 27 4.9 17 1 7 1
36 8.4 26 4.5 16 1 6 1
35 8.0 25 4.1 15 1 5 1
34 7.7 24 3.7 14 1 4 1
33 7.3 23 3.3 13 1 3 1
32 6.9 22 3.0 12 1 2 1
31 6.5 21 2.6 11 1 1 1

Open questions

Score Grade Score Grade Score Grade Score Grade

18 10.0 13 7.5 8 5.0 3 2.5
17 9.5 12 7.0 7 4.5 2 2.0
16 9.0 11 6.5 6 4.0 1 1.5
15 8.5 10 6.0 5 3.5 0 1
14 8.0 9 5.5 4 3.0

24
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Any Feedback about questions the assessors should look into?

Please indicate on this page if there are any questions that should be reviewed and why they
should be reviewed.

25
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Management accounting (30 Statements)

1. Statement:
Management accounting provides information, that is by nature confined to the financial
domain.
A. true
B. false

2. Statement:
Management accounting has NO prescribed form or rules about its content.
A. true
B. false

3. Statement:
The PDCA or Deming cycle is a non-systematic way to develop, implement, monitor, evaluate,
and change a course of action.
A. true
B. false

4. Statement:
The Action step in the PDCA cycle includes measuring and monitoring performance and taking
short-term actions based on measured performance.
A. true
B. false

5. Statement:
Financial accounting stresses the form in which it is communicated.
A. true
B. false

6. Statement:
Employees that have acquired expertise in the use of the old performance system can be
tempted easily to accept a new performance system.
A. true
B. false

7. Statement:
A prerequisite of a performance measurement (PM) system is: A PM system must be
designed so companies get better at managing and improving the value created from their
INtangible assets.
A. true
B. false

26
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

8. Statement:
One of the principal functions of a strategy is to provide a clear guidance for how internal
resources should be allocated to gain a competitive advantage in the marketplace.
A. true
B. false

9. Statement:
Once the objectives have been translated into targets, managers select measure for each.
A. true
B. false

10. Statement:
Objectives will give employees a clear focus for their improvement efforts.
A. true
B. false

11. Statement:
“Enhance customer profitability” is a common measures of the successful outcomes from a
well-formulated and implemented strategy viewed upon from a financial perspective.
A. true
B. false

12. Statement:
Fixed costs are often called Capacity-Related costs.
A. true
B. false

13. Statement:
One of the assumptions underlying the CVP analysis is that Fixed costs remain the same over
all levels of production.
A. true
B. false

14. Statement:
Relevant Cost costs are cost that can be avoided by taking a specific course of action.
A. true
B. false

15. Statement:
Internal costs that can be avoided are typically all variable costs.
A. true
B. false

27
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

16. Statement:
Materials that can be traced easily to a unit of output and are of significant economic
consequence to final product is classified as an indirect cost.
A. true
B. false

17. Statement:
All costs incurred by a manufacturing facility that are not direct material or direct labor is
classified as overhead.
A. true
B. false

18. Statement:
In order to compute product costs, management accounting systems should reflect the
historical cost flows in an organization.
A. true
B. false

19. Statement:
The primary focus in retail operations is the profitability of raw materials.
A. true
B. false

20. Statement:
In service organizations, the focus is on determining the cost of a project or service.
A. true
B. false

21. Statement:
Most capacity-related costs are indirect.
A. true
B. false

22. Statement:
Cost analysts try to choose a cost driver that best explains the short run behavior of the
indirect cost.
A. true
B. false

23. Introduction:
There are three common approaches to Allocating Service Department Costs. The direct
method, the sequential method and the reciprocal method.
Statement:
The direct method is hard to implement.
A. true
B. false

28
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

24. Statement:
In traditional Manufacturing Costing Systems a Typical volume-based cost driver are direct
labor hours.
A. true
B. false

25. Statement:
Activity-based cost systems have been developed to eliminate distortion.
A. true
B. false

26. Statement:
The cost of unused capacity should be assigned to products produced or customers served
during a period.
A. true
B. false

27. Statement:
Most of the marketing, selling distribution and administration expenses (MSDA) depend on
the volume and mix of products.
A. true
B. false

28. Statement:
Customers that order small quantities have higher costs to serve than customers that order
large quantities.
A. true
B. false

29. Statement:
A whale curve for cumulative profitability typically reveals: The least profitable 80% of
customers lose 20% of total profits.
A. true
B. false

30. Introduction:
Appraisal costs relate to inspecting products to make sure they meet both internal and
external customers’ requirements.
Statement:
Training employees is a good example of appraisal costs.
A. true
B. false

29
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Managing merchandise assortments, merchandise planning systems (10 Statements)

31. Statement:
A buyers’ decision about pricing and promoting specific SKU’s in the category, will influence
the sales of other SKU’s in the same category.
A True
B False

32. Introduction:
Levy & Weitz describe the basic structure of the buying organization. They start with the
“merchandise group”, followed by “department”, then “classification” and “category”, ending
with the “SKU” level.
Statement:
A “Staedler whiteboard marker, Lumocolor, in colour Red, EAN 40-07817-328774” is an
example of the category level.
A True
B False

33. Statement:
It is easier to forecast demand for fashion merchandise than it is to forecast demand for
staple merchandise.
A True
B False

34. Statement:
ROA is a good measure for evaluating the performance of merchandise managers.
A True
B False

35. Statement:
Merchandise managers have control only over what merchandise they buy, the price at which
the merchandise is sold, and the cost of the merchandise.
A True
B False

36. Statement:
An approach for reducing the level of inventory is to keep the same number of SKUs but
reduce the backup stock for each SKU.
A True
B False

37. Statement:
Staple merchandise can also be called basic merchandise.
A True
B False

30
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

38. Statement:
Retailers cannot use long-range weather forecasts to improve their forecasts.
A True
B False

39. Statement:
Buyers develop assortments plans focusing on SKU level instead of category level.
A True
B False

40. Statement:
Buyers can increase gross margins by reducing customer discounts.
A True
B False

Management Accounting (3 problems, 18 points to earn in total)

41. Question
Pomper’s Company manufactures and sells three styles of kitchen faucets: brass, chrome,
and white. Production takes 25, 25, and 10 machine hours to manufacture 1,000-unit
batches of brass, chrome, and white faucets, respectively. The following additional data
apply:

BRASS CHROME WHITE

Projected sales in units 30,000 50,000 40,000

PER UNIT data:

Selling price $40 $20 $30

Direct materials $ 8 $ 4 $ 8
Direct labor $15 $ 3 $ 9
Overhead cost based on direct labor hours
(traditional cost system) $12 $ 3 $ 9

Hours per 1000-unit batch:

Direct labor hours 40 10 30
Machine hours 25 25 10
Setup hours 1.0 0.5 1.0
Inspection hours 30 20 20

31
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Total overhead costs and activity levels for the year are estimated as follows:

Activity Overhead costs Activity levels

Direct labor hours 2,900 hours
Machine hours 2,400 hours
Setups $465,000 95 setup hours
Inspections $405,000 2,700 inspection hours
$870,000

a. Using the traditional cost system, determine the operating profit per unit for the brass style
of faucet.(2 points)

b. Determine the activity cost driver rate for setup overhead costs and inspection overhead
costs. (2 points)

c. Using the ABC system, for the brass style of faucet:

1. compute the estimated overhead costs per unit; and (2 points)
2. compute the estimated operating profit per unit. (2 points)

d. Explain the difference between the profits obtained from the traditional cost system and
the ABC system. Which system provides a better estimate of profitability? Why? (2 points)

32
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

42. Question
Bro Company's cost system assigns MSDA expenses to customers using a rate of 30% of sales
revenue. The new CFO has discovered that Bro's customers differ greatly in their ordering
patterns and interaction with Bro's sales force. Because the CFO believes Bro's cost system
does not accurately assign MSDA expenses to customers, he developed an ABC system and
gathered the following information.

Austin Brooke
Sales $860,000 $700,000
Cost of Goods Sold 440,000 310,000
Sales representative travel 1 8,000 84,000
Service customers 30,000 220,000
Handle customer orders 2,000 24,000
Ship to customers 48,000 144,000

Required:
(a) Using the current cost system's approach of assigning MSDA expenses to customers using
a rate of 30% of sales revenue, determine the operating profit in dollars associated with
Austin and with Brooke. (2 points)

(b) Using the activity-based costing information provided, determine the operating profit on
dollars associated with Austin and with Brooke. (2 points)

(c) Which of the two methods produces more accurate assignments of MSDA expenses to
customers? Explain. (2 point)

33
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

43
Based on the following company data, what is the net promoter score? (2 points)

Score
Number of Responses
10 1,282
9 2,530
8 2,508
7 456
6 1,096
5 986
4 714
3 126
2 84
1 218
10,000

Answer:

ALL DONE

34
 Atelier – De rol van beoordelaar, Lotte Vriese

Bijlage 5 – Key test

1A 21 A
2A 22 B
3B 23 B
4B 24 A
5A 25 A
6B 26 B
7A 27 B
8A 28 A
9B 29 B
10 B 30 B
11 B 31 A
12 A 32 B
13 A 33 B
14 B 34 B
15 A 35 A
16 B 36 A
17 A 37 A
18 B 38 B
19 B 39 B
20 A 40 A

35
Open questions
41
a. Using the traditional cost system, determine the operating profit per unit for the brass
style of faucet.(2 points)

$40 – ($ 8 + $15 + $12) = $ 5

b. Determine the activity cost driver rate for setup overhead costs and inspection
overhead costs. (2 points) setups:

$465,000 / 95 = $ 4,894.74; inspections:$405,000 / 2,700 = $150

c. Using the ABC system, for the brass style of faucet:

1. compute the estimated overhead costs per unit; and (2 points)

(1 x $4,894.74 + 30 x $150) / 1,000 = $ 9.39
2. compute the estimated operating profit per unit. (2 points)
$40 - ($8 + $ 15 + $ 9.39) = $ 7.61

d. Explain the difference between the profits obtained from the traditional cost system
and the ABC system. Which system provides a better estimate of profitability? Why?
(2 points)

The ABC system provides a better estimate because overhead expenses are directly related to
the number of setups and inspections.

42
a. Austin: $860,000 - $440,000 – 30% x $860,000 = $162,000
Brooke: $700,000 – $310,000 – 30% x $700,000 = $180,000

b. Austin: $ 860,000 – (440,000 + 8,000 + 30,000 + 2,000 + 48,000) = $332,000

Brooke: $ 700,000- (310,000 + 84,000 + 220,000 + 24,000 + 144,000) = -$82,000

c. The ABC method produces more accurate assignment of MSDA expenses because the
real expenses made are taken into account.

43
NPS = Promotos - Criticasters

Promotors = 1.282 + 2.530 = 3.812, 3.812/10.000 = 38.12%

Criticasters = 218 + 84 + 126 + 714 + 986 + 1.096 = 3.224, 3.224/10.000 = 32.24%

NPS = 38.12 - 32.24 = 5.88%