Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 70

“Caleidoscopische figuren”

De invloed van etniciteit op politiestijlen


binnen buurtregie

Masterscriptie, Faculteit Sociale Wetenschappen Vrije Universiteit Amsterdam

Naam: Bahadir Bahtiyar (Stud.nr. 2506982)


Begeleider: Prof.dr. S. Saharso & Dr. G.C. de Vries

0
Datum: 29-7-2013
Plaats: Amsterdam

In de naam van God, de Erbarmer, de Barmhartige

Geachte lezer,

Voor u ligt het resultaat van 12 maanden onderzoek naar de invloed van etniciteit op
politiestijlen binnen buurtregie. Met deze scriptie zal ik de studie Master Sociologie afronden.
Een einde is gekomen aan 5 jaar studeren aan de Universiteit van Tilburg en de Vrije
Universiteit Amsterdam. In deze periode heb ik veel geleerd over verschillende fenomenen in
de samenleving, en vooral over mijzelf. Een betere keuze met betrekking tot mijn studie heb
ik niet kunnen maken.

Met veel interesse en verrassing ben ik tot interessante inzichten gekomen binnen de
Amsterdamse politie. Het was een lang proces om binnen te treden in de organisatie. Het
verloop van mijn stage na binnenkomst was gelukkig vele malen beter dan verwacht. De
ervaringen die ik daar heb opgedaan, alsmede de openhartige gesprekken van de respondenten
binnen buurtregie zal ik altijd herinneren en lering uit trekken.

Graag wil ik de afdeling Divers Samenleven en Samenwerken en al haar partners bedanken


voor de vrijheid die mij werd gegeven om mijn onderzoek uit te voeren. Ieder lid op de
afdeling bedank ik persoonlijk voor de professionele en persoonlijke aansturing. In het
bijzonder wil ik Hans, Michael, en Leo voor hun betrokkenheid en hulp bedanken en niet te
vergeten alle respondenten binnen het onderzoek. Ik wens een ieder dan ook veel succes in
hun verdere carrière.

Daarnaast gaat mijn dank uit naar Prof. Dr. Saharso. U heeft mij gedurende mijn
afstudeeronderzoek aangestuurd op een goed einde. Hartelijk bedankt!

Tot slot wil ik mijn ouders, broer, zus en vrienden bedanken voor hun motivering en steun
gedurende mijn studie. Als laatste laat ik mijn dank betuigen aan Allah de Meest Verhevene,
de Schepper van alle Werelden, die mij de capaciteit heeft gegeven in gezondheid,
intelligentie, financieel en al hetgeen mij is aangereikt. Moge mij een toekomst in het
verschiet liggen met een levenslange zoektocht naar kennis. “Heer! vermeerder mijn
verstand”. (Koran, soera 20 vers 114)
1
2
Inhoudsopgave

Inleiding blz. 5

1.1 Community policing en zijn componenten blz. 10

- Buurtcontext blz. 14

1.2 Politiestijlen blz. 16

- Handhaving en repressie blz. 17


- Communicatieve en instrumentele oriëntatie blz. 18

1.3 Etnische culturen en communicatiestijlen blz. 22

- Communicatiestijlen blz. 23
- Verbale communicatie blz. 24
- Non-verbale communicatie blz. 26
- Taakopvatting en etniciteit blz. 28

1.4 Methoden van onderzoek blz. 31

- Respondenten blz. 31
- Onderzoekslocatie blz. 33
- Interviews blz. 34
- Verwerking van de data blz. 34

1.5 Resultaten blz. 36

- Profiel buurtregisseur blz. 36


- Taakopvatting blz. 38
- Politiestijl in de praktijk blz. 41
- Praktische moralist blz. 43
- Praktische oplosser blz. 45
- Idealistische politieman blz. 45
- Strikte orde handhaver blz. 49

1.6 Conclusie blz. 55

Literatuurlijst blz. 59
3
Bijlage blz. 65

4
Summary

Despite a number of works on policing styles the phenomenon is not much studied in the case
of the Netherlands. Especially the examination of the influence of the cultural background on
policing styles. This study focuses on so called neighborhood directors. These are community
officers where their main focus is on building networks with a variety of stakeholders within
the community to tackle multiplex problems in those areas. The Amsterdam Police has a
diversity policy in order to attract officers with a different ethnic background. The main
question in this study was: How are neighborhood directors of Turkish, Moroccan,
Surinamese, Jewish and Dutch decent embedding their background within community
policing? The sub questions explored the difference in mission statements with regards to
being a policeman from an ethnic cultural perspective, followed by the possible relation of the
ethnic backgrounds and policing styles. Results show that ethnicity is not related to mission
statements or policing styles. The mission statement on the other hand is related to the
policing style. Namely officers with a caretaking police perspective have a practical moral
policing style. Officers which have a law enforcement perspective on their work are
characterized by idealistic policing styles or strict law enforcing style. The cultural
background of the officer has an influence on the policing style if someone relates itself to the
ethnic background. In this way the cultural knowledge can be exploited in different ways. For
example it is used as an instrument to fulfill certain policing tasks by building trust or
understanding.

Inleiding

De Nederlandse samenleving is in de jaren zestig en zeventig met de komst van Turkse,


Marokkaanse, en Surinaams immigranten veranderd van een mono-culturele samenleving
naar een etnisch multiculturele samenleving. Deze sociale veranderingen hebben ook
gevolgen voor de politieorganisatie gehad (Ruijter, A. de, Le Grand, N., Jahfel, M. en
Ustuner, Y, 1998). Een van de voornemens van de Nederlandse politie is om de politie een
afspiegeling te laten worden van de samenleving. Dit zou betekenen dat er meer allochtonen,
vrouwen en gehandicapten binnen de politie moeten komen. De politie probeert rechtvaardig
te zijn naar iedere groep, zodat iedere persoon een gelijke kans en de mogelijkheid heeft om
bij de politie werkzaam te worden (de Ruijter et al, 1998). Tegenwoordig probeert de politie
agenten van diverse etnische afkomst aan te trekken door middel van verschillende

5
campagnes en strategieën, maar de aanmeldingen blijven lager dan verwacht. Indien de politie
deze doelstelling kan bewerkstelligen zal dit ten goede komen aan de kwaliteit en effectiviteit
van het politieorgaan zo verwacht men. De kwaliteits- en effectiviteitsbenadering binnen het
politiebeleid speelt een belangrijke rol. De specialistische kennis zal vergroot worden door de
diversiteit aan werknemers. De kennis van allochtone agenten kan de effectiviteit van de
politie verhogen door deze strategisch in te zetten.
Opvallend is dat de politie een beleid heeft om personen van diverse etnische afkomst aan te
trekken maar opmerkelijker is dat er geen eenduidig beleid of protocol is op welke manier
agenten van bepaalde komaf strategisch ingezet kunnen worden. De korpsen hebben een
relatief hoge mate van zelfstandigheid over hoe men handelt en de primaire taken uitvoert. Dit
betekent dat de opvatting van de leidinggevende en de betreffende agent over de manier van
inzet van een persoon in bepaalde situaties kunnen botsen (Kleijer-Kool, 2008).
Dit onderzoek is erop gericht meer inzicht te krijgen in hoe de politie de afkomst van agenten
kan inzetten. Dit zal door middel van een case studie binnen de proactieve aanpak uitgevoerd
worden. De politie in Nederland hanteert tegenwoordig binnen de dynamische en etnisch
diverse samenleving een zogenaamde community policing beleid (Punch, van der Vijver,
Zoomer, 2002). Dit wordt door Friedmann (1994) als volgt gedefinieerd: “community
policing is een beleid en strategie gericht om op effectievere en efficiëntere wijze criminaliteit
te controleren, angst voor criminaliteit te verminderen, kwaliteit van het leven verhogen,
politiediensten en legitimiteit verhogen, door te steunen op community hulpbronnen die
gericht zijn op het veranderen van condities die criminaliteit veroorzaken. Dit beleid gaat uit
van een grotere verantwoording van de politie, samenwerking met verschillende stakeholders,
en meer belangstelling voor civiele rechten en vrijheden”. In praktische zin betekent dit dat
men werkt om de afstand tussen agent en burger kleiner te maken. Het opbouwen van relaties
in de gemeenschap tussen de twee actoren is van belang om de veiligheid te kunnen
waarborgen en criminaliteit te bestrijden. Dit kan bijvoorbeeld verwezenlijkt worden door
agenten in te zetten op fietsen of scooters, waardoor agenten toegankelijker worden voor
burgers (Kleijer-Kool, 2008). Het proactieve beleid van de politie kan ook binnen het kader
van community policing geplaatst worden. De doelstelling hiervan is om met burgers
conflicten te voorkomen of te verminderen. Verschillende strategieën worden hierbij
toegepast die verder in het theoretisch kader uiteengezet zullen worden.
Bij problemen met jongeren van bepaalde afkomst zouden agenten afkomstig van die
etniciteit ingezet kunnen worden, want die agenten hebben naar verwachting bijzondere
6
affiniteit met de eigen herkomstgroep. Het normbeeld van de multiculturele agent
veronderstelt een vorm van etnische solidariteit, identificatie en inlevingsvermogen van de
politiemedewerker om effectief te werk te gaan (Cankaya, 2011).
De preventieve maatregelen van agenten om overlastvormen tegen te gaan zijn onder andere:
het kennen en gekend worden, bemiddeling tussen burgers, stimuleren van sociale
redzaamheid en veiligheid, voorlichting verlenen, creëren van veiligheidsnetwerken, en actief
betrekken van burgers bij prioriteitsstelling in de wijk (Kleijer-Kool, 2008).
Ter voorbereiding van dit onderzoek is een verkennend gesprek aangegaan met diverse
agenten binnen een politiekorps in Amsterdam. Een van de agenten van Marokkaanse afkomst
vertelde over het volgende incident dat hem is overkomen. Allochtone agenten worden vaak
ingezet in situaties die te maken hebben met de eigen etnische achtergrond, omdat men kennis
heeft over die specifieke groep. De verwachting is dat er onderling tussen de partijen sneller
vertrouwen is. De agent gaf aan dat deze een aantal Marokkaanse hangjongeren meerdere
malen had aangesproken over hun overlast gevend gedrag in de wijk. Deze jongens hebben
vervolgens het persoonlijke voertuig van de agent vernield door een ruit in te gooien.
Opmerkelijk is dat dit feit op het persoonlijk eigendom van de agent is gericht. Hier kan uit
worden afgeleid dat een dergelijke aanpak ook averechts kan werken in sommige situaties,
waarbij een agent van bepaalde komaf werkzaam is binnen de eigen etnische groepering.
Dergelijke ervaringen kunnen de werkbeleving van de desbetreffende agenten beïnvloeden in
hun werkzaamheden. Dit kan zelfs zover gaan dat agenten zich niet volledig geaccepteerd
voelen binnen de politie doordat ze voornamelijk op “allochtone klussen” worden ingezet en
hierdoor hun andere capaciteiten over het hoofd worden gezien (Cankaya, 2011). Dit gegeven
was mede de aanleiding om dit onderzoek uit te voeren. Met dit onderzoek zal beoogd worden
om de rol van de etnische achtergrond van agenten op hun politiestijl te achterhalen binnen
het kader van community policing.

Voor de benutting van de etnische komaf van buurtregisseurs zou specifiek beleid of
regelgeving ontwikkeld moeten worden. Maar dan moet eerst vooropgesteld worden of de
etnische afkomst een meerwaarde oplevert, en zo ja, hoe en wanneer, en of er mogelijk
negatieve effecten zijn. Het onderzoek zal plaatsvinden binnen de politie Amsterdam-
Amstelland. Amsterdam staat bekend om het feit dat er een hoge concentratie van
verscheidene etnische minderheidsgroepen is, met name van Turkse, Marokkaanse,
Surinaams, en Joodse afkomst. Door dit gegeven is de manier waarop etniciteit van agenten

7
binnen die wijk wordt ingezet zeer relevant. Positieve uitkomsten zouden als leidraad kunnen
dienen voor andere politiekorpsen.

Vanuit de behandelde achtergronden zijn de volgende vragen geformuleerd:

Centrale onderzoeksvraag:

- Hoe zetten Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Joodse en Nederlandse


buurtregisseurs de eigen afkomst in binnen community policing?

Deze vraag is geformuleerd om te exploreren of er verschil is in de ervaring van agenten van


verschillende achtergronden in hun manier van handelen

De deelvragen die hieruit voortvloeien zijn:

- Zijn er verschillen in de taakopvatting tussen buurtregisseurs met verschillende


etnisch culturele achtergronden?

- Zijn verschillen in politiestijl van buurtregisseurs gerelateerd aan de etnisch culturele


achtergrond?

Dit onderzoek is maatschappelijk relevant omdat de bevolking in Nederland steeds meer


etnisch divers wordt, met name in de Randstad. Dit brengt met zich mee dat ieder anders
reageert op agenten. De politie probeert hierop in te spelen door de politie een afspiegeling
van de samenleving te laten worden. Hoewel de politie probeert jongeren van verschillende
etnische origine aan te trekken is er hedendaags een relatief hoge uitval van allochtone
agenten (Cankaya, 2008). Ontbreken van een consistent beleid m.b.t. de exploitatie van de
kwaliteiten van multi-etnische agenten, en uitval door de organisatiecultuur kunnen de
functie-uitoefening van agenten negatief beïnvloeden. Tevens is er in de media steeds vaker
bericht over het feit dat allochtone jongeren, voor overlast zorgen in woonwijken. Deze
jongerengroepen zijn vaak multi-etnisch van aard waar de politie probeert op in te spelen door
middel van inzet van allochtone agenten. Om de legitimiteit van de politie te handhaven als
autoriteit, en allochtone agenten binnen de organisatie te laten blijven dient te politie dit
fenomeen aan te pakken. Wanneer dit wordt gedaan zal de bevolking in Nederland zich
vertegenwoordigd voelen in de politie, en zal ook de positie van etnisch diverse personen
binnen de politie sterker worden. De politie zal hierdoor zijn imago als autoriteit
terugverdienen, waar het hedendaags nog aan schort (van Dijk, 2010).

8
In Nederland wordt regelmatig onderzoek gedaan binnen de politie vanuit de onafhankelijke
instelling Politie en Wetenschap. Er wordt daar onder andere ook gefocust op het functioneren
van agenten met een diverse achtergrond, en de procedures met betrekking tot het werven van
agenten. Er is echter nog weinig specifieke informatie over de etnisch diverse buurtregisseur
in zijn specifieke functioneren binnen community policing. Onderzoek naar het verband
tussen etniciteit van de agent en handelen binnen community policing is een nieuw fenomeen.
De wetenschappelijke relevantie van deze studie is dat het onderzoek de werkwijze
taakopvatting van agenten van verschillende etnische origine zal verkennen. De uitkomsten
zouden kunnen dienen om de wetenschappelijke literatuur met betrekking tot diversiteit
binnen politieorganisaties en functie uitvoering van agenten uit te breiden, omdat er nog
relatief weinig over bekend is. Er zijn relatief veel internationale publicaties geweest in de
laatste decennia met betrekking tot community policing (“Understanding Community
Policing: A Framework for Action”, 1994). Daarentegen is over de Nederlandse context nog
weinig bekend m.b.t. de rol van de culturele achtergrond van agenten op hun functioneren.

9
1.1 Community policing en zijn componenten

De aanzet die de politie internationaal liet overwegen om hun koers te wijzigen naar een
community georiënteerde policy is ontstaan na de maatschappelijke protesten in de jaren ‘60
en ’70 die uitmondden in grootschalige maatschappelijke bewegingen in de Verenigde Staten
maar ook in Nederland. Dergelijke groepen waren onder andere protestgroepen tegen de
Viëtnamoorlog en burgerrechten bewegingen van Afro-Amerikanen. Deze protesten brachten
de betogers en de politiemacht tegenover elkaar, die uitmondden in gewelddadige rellen (van
Caem-Posch, 2012). Op televisiebeelden bleek het excessieve gebruik van geweldsmiddelen
door de politie. Deze omstandigheden vestigden een kritische aandacht op politie- en
overheidsbeleid dat gevoerd werd. De uit de hand gelopen toestanden wezen zonder twijfel op
de veranderingen die er zouden moeten plaatsvinden binnen de politieorganisatie, wilde men
de autoriteit en orde blijven handhaven in de samenleving. Het onvermogen van de politie om
op een effectieve en gepaste manier met de stedelijke onrust om te gaan resulteerde in eisen
van civiele leiders en politici om de politiepraktijken te herzien (Punch, van der Vijver,
Zoomer, 2002). In Europa wordt community policing in diverse landen toegepast met een
eigen invulling ervan afhankelijk van de historische, politieke en culturele context (De
lectoraten van de Politieacademie, 2006). Binnen dit paradigma zijn er wel
gemeenschappelijke elementen te vinden. In 1994 werd een studie gepubliceerd door Bayley
genaamd “Policing the Future”. Hij onderscheidde de gemeenschappelijke elementen van
community policing na onderzoek in 5 verschillende landen (namelijk in Australië, Canada,
Groot- Brittannië, Japan en de Verenigde Staten). De elementen die hij heeft weten te
differentiëren zijn consultatie, adaptatie, mobilisatie en probleemoplossing.
Om verschillende partijen met elkaar te laten samenwerken is er een fundament van
vertrouwen nodig. Het verschil ten opzichte van eerder beleid is dat de politie in plaats van
voortrekker van de veiligheid, binnen community policing een integraal onderdeel van de
gemeenschapscultuur wordt om een veilige leefomgeving te bewaren, waar de leden van de
gemeenschap inspraak hebben in prioriteitsstelling en inzet van hulpbronnen. Het
partnerschap van de politie met verscheidene partijen om veiligheid te waarborgen betekent
het aannemen van een consulterende houding waarin men andere partijen raadpleegt en
overlegt. Om vertrouwen op te bouwen voor een effectief partnerschap zal de politie in de
toenadering respect en gevoeligheid moeten tonen naar externe partners. Attitudes als
overbodig gebruik van macht, terughoudendheid of arrogantie zal zorgen voor scepsis en de

10
samenwerkingen niet ten bate komen.
Een tweede element van community policing is adaptatie (Bayley, 1994). Om samen te
kunnen werken met stakeholders zullen agenten een flexibele stijl van management moeten
gebruiken. Dit vergt een adaptieve houding, afhankelijk van de rolinvulling van de agent. Het
effectief kunnen mobiliseren van gemeenschapssteun vereist verschillende
toenaderingswijzen afhankelijk van het type gemeenschap. Binnen community policing is
aansturing voornamelijk afkomstig vanuit een bottom-up benadering, in plaats van top-down.
Verschillende partners van de politie hebben uiteenlopende belangen en achtergronden. Het
politiemanagement is binnen deze context niet gericht op dominantie maar begeleiding van de
partijen. Dit kan alleen tot stand komen wanneer de politie zich integreert in de gemeenschap
waarin men opereert (van Stokkom en Toenders, 2010).
Een ander gemeenschappelijk element binnen community policing is mobilisatie (Bayley,
1994). Dit is het aspect waarbij de politie burgers en alle betrokken stakeholders probeert te
activeren, stimuleren, en samenwerkend in te zetten voor gemeenschappelijke belangen. De
wijze waarop dit gebeurt zal afgestemd worden op de stakeholder. Het uiteindelijke doel is
coproductie van veiligheid.
Het laatste element van community policing is de gerichtheid op probleemoplossing (Bayley,
1994). Hier wordt onder verstaan het verlagen van criminaliteit en wanorde in relatief kleine
geografische gebieden. Dit gebeurd door bestudering van de onderliggende factoren van
lokale problemen, en hier toegespitste oplossingen op toe te passen. Een verdere aanname bij
dit element is dat individuen keuzes maken op basis van de mogelijkheden die zich
presenteren door de fysieke en sociale setting. Men kan hierbij denken aan een wijk, en of een
hoge concentratie laagopgeleiden. Door deze determinanten te manipuleren kan men
problemen oplossen en voorkomen. Het achterhalen van oorzaken of condities van problemen
vergt een grondige kennis over de gemeenschap waarin men opereert. Daarom is het nodig
om te participeren in de gemeenschap, om prioriteiten te identificeren, en samen te werken
met de stakeholders op grassroots niveau (van Stokkom en Toenders, 2010). Samenwerkend
problemen het hoofd bieden zal op zijn beurt weer het vertrouwen versterken en de
uitwisseling van informatie faciliteren. Er is sprake van een wederzijdse transactie van
informatie omwille van gemeenschappelijke belangen. Het proces van probleemoplossing
vertrouwt op de expertise en assistentie van een breed scala aan sociale- en
overheidsorganisaties en hulpbronnen in de gemeenschap.
Community policing of gebiedsgebonden werk de term waaronder het ook bekend staat in
11
Nederland is een van de meest ingrijpende gedaanteveranderingen binnen de politie in de
afgelopen 2 decennia (Brogden en Nijhar, 2005). Politiemodellen die in het verleden waren
ingevoerd, bleken niet meer effectief in de huidige moderne maatschappij, want die
concentreerden zich op de toepassing van de wet, legaliteit en illegaliteit van activiteiten, en
het gebruik en misbruik van de wet. De politie stond vanuit dat referentiekader op afstand van
de burger. De relatie was gebaseerd op instrumentaliteit en formaliteit. Dit kwam doordat de
hoofdtaak van de politie criminaliteitsbestrijding was (Ponsaers, 2001).
Binnen community policing wordt uitgegaan van een proactieve politie die zich richt op
probleemoplossing vanuit een uitgebreide taakopvatting. De politieagent positioneert zich als
een professional die met uiteenlopende stakeholders samenwerkt en een coördinerende rol
uitoefent. De politie is hier de centrale actor, omdat zij als enige de bevoegdheid hebben op
het geweldmonopolie. Er wordt verder uitgegaan van de zelfredzaamheid van de burger die
niet alleen benaderbaar is voor zijn eigen gedrag, maar die ook een verantwoordelijkheid
draagt voor de veiligheid in de omgeving waarin men leeft (Van den Brink, 2010).
Community policing kan vanuit een breder perspectief geplaatst worden in het het kader van
democratisering (Terpstra, 2008). Het vereist namelijk een actieve rol van de lokale overheid,
lokale leiders in buurten, publieke en particulier instanties, religieuze instellingen, scholen, en
burgers. Simpel gezegd iedere betrokkene partij die belang heeft bij het welzijn van de buurt
heeft een verantwoordelijkheid en aandeel in het beschermen ervan (van Stokkom en
Toenders, 2010). Implementatie van deze werkwijze vergt niet alleen een verandering van de
mentaliteit van externe betrokkenen maar ook een drastische interne en externe verandering
binnen de politie. In bredere zin kan er zelfs gesproken worden over een streven naar
cultuurverandering in de taakopvatting over het politiewerk (Auditrapportage Politie
Amsterdam-Amstelland, 2011). De bestrijding van criminaliteit en preventie zijn de
voornaamste taken van het politieorgaan, de methodiek binnen dit referentiekader is bepalend
voor de uitkomst. De politie en de gemeenschap hebben hierbinnen een verbond waar
gesproken kan worden over “partners in safety”. Door de gemeenschap te betrekken bij de
waarborging van veiligheid zal de politie over meer hulpbronnen beschikken. De hulpbronnen
van de externe partners zullen echter alleen verkregen kunnen worden wanneer de politie met
de gemeenschap een vertrouwensband heeft opgebouwd. Om die op te kunnen bouwen zal
tijd vergen, afhankelijk van de historische achtergrond van de relaties van de betrokken
partijen met de politie. Netwerkvorming door de buurtregisseur is hier de spil in.
Bij de Amsterdamse politie is het beleidsmodel community policing uitgewerkt tot het
12
concept buurtregie. In chronologische volgorde werden vanaf de jaren ’70 eerst wijkagenten
ingezet. Deze werden gevolgd door de formatie van wijkteams, vervolgens kwam er de
gebiedsgebonden politiezorg, waarna men de omslag maakte naar buurtregie (van Caem-
Posch, 2012). De politieregio’s hebben zodanige autonomie om de eigen invulling te bepalen.
Hoewel het overgrote ervan deel wederom wijkagenten inzet wijkt de Amsterdamse politie
van dat pad af, door buurtregisseurs aan te stellen (Van der Vijver & Zoomer, 2004).
Buurtregie wordt omschreven als ‘het bereiken van resultaat op het gebied van veiligheid en
leefbaarheid, door actief te sturen op de samenwerking met bestaande netwerken en coalities.
Daar waar deze netwerken ontbreken of onvoldoende ontwikkeld zijn, dienen deze te worden
opgezet’ (van Caem-Posch, 2012). Buurtregisseurs zijn de primaire verleners van
politiediensten en hebben het meest frequent contact met de gemeenschap. De omvang, soort,
en abruptheid van problemen eisen van de buurtregisseur dat men creatief ondernemerschap
toont (Hartman en Tops, 2005).
Om een overzicht te geven van het diffuse karakter van buurtregie worden de activiteiten van
buurtregisseurs hieronder omschreven (Terpstra, 2008). De politiemedewerker dient direct
contact te hebben met burgers, dus een zichtbare aanwezigheid en aanspreekbaarheid op
straat, en het opbouwen van relaties met burgers. Men voert hiernaast algemene en
preventieve surveillances uit. Het rijden van meldingen, handhaving en toezicht houden. Dit
kan aan de hand van uiteenlopende strategieën, zoals aanspreken van burgers, waarschuwen,
schrijven van een proces-verbaal, etc. Normbevestiging wordt gedaan door middel van de
symbolische uitstraling van de agent en aanwezigheid op sommige punten in het verkeer zoals
een overgang bij een school. Hulpverlening valt ook onder de taken, dit kan zeer uiteenlopend
ingevuld worden, van contact onderhouden met ex-gevangenen tot hulp aan ouderen op straat.
Men pakt problemen in woonwijken aan door ten eerste reactief op te treden, namelijk
wanneer burgers contact opnemen ten tijde van overlast of bepaalde problemen die spelen.
Wijkproblemen kunnen ook preventief aangepakt worden door middel van het nemen van
maatregelen tegen overlast en criminaliteit. Voorkomen van escalatie van conflicten in een
buurt, de bemiddelde rol komt vaak naar voren in dergelijke omstandigheden. Een
probleemgerichte aanpak voert men uit wanneer men diepliggende oorzaken probeert aan te
pakken op een systematische en structurele manier. Sporadisch voert men ook
opsporingsactiviteiten uit. Men werkt samen met externe partners, de buurtregisseur heeft dan
een schakelfunctie tussen politie en burgers, tussen bestuur en straat, tussen politie en andere
instanties. Ook heeft de buurtregisseur interne verantwoordelijkheden waar men
13
administratieve en bureauwerkzaamheden moet vervullen. Overige taken moet men ook
opvangen zoals de begeleiding van jonge politieagenten.

Buurtcontext
De overheid probeert burgers te stimuleren tot zelfredzaamheid waardoor overheidstaken
verlicht kunnen worden (van Stokkom en Toenders, 2010). Hier wordt meer en meer een
nadruk gelegd op de beperktheid van hulpbronnen in het bijzonder getijde van politieke
conjunctuur, en de samenhang met de ideologie van de dominante regerende partijen
(“Understanding Community Policing: A Framework for Action”, 1994). Bovendien spelen
grenzen van de mogenlijkheden van de overheid ook een invloedrijke rol hierin. De overheid
heeft de overtuiging dat burgers de capaciteit hebben om vele kwesties zonder inmenging van
derde partijen op te lossen, en zich zodoende in bepaalde mate afstandig te houden. Dit aspect
is ook gerelateerd aan buurtveiligheid. Zo zorgt het ontbreken van sociale controle bij
buurtbewoners, voor een sterke aanwezigheid van criminaliteit en wanorde (Taylor, 2001).
Echter moet hier een kanttekening geplaatst worden, de relatie kan namelijk ook omgekeerd
zijn, in wijken waar de sociale contacten en onderlinge interactie beperkt is, zijn over het
algemeen betrekkelijk veilig (Baumgartner, 1988). In sommige omstandigheden kan het zelfs
zijn dat sociale banden zo sterk zijn dat buitenstaanders worden uitgesloten, en men
afwijkende normen socialiseert. Hierdoor kunnen dichte netwerken de reden zijn voor
criminaliteit of overlast (Browning, Feinberg, & Dietz, 2004). Burgers zouden zelf de
veiligheid onderling kunnen reguleren volgens Bellair (1997) wanneer er sprake is van weak
network ties. Dit houdt in dat meer tijdelijke en vergankelijke relaties voldoende zijn voor
vertrouwen en uitwisseling van normen, waar het bijkomende effect van betwistbare
wederzijdse verplichtingen vermeden kan worden. Factoren als vertrouwen en gedeelde
normen, zijn van invloed op misdaadpreventie.
Echter een van de belangrijkste factor die essentieel is gebleken om criminaliteit te
voorkomen met behulp van burgers, is de identificatie met de buurt (Pattavina, Byrne, &
Garcia, 2006). Het bewustzijn ontketend een actieve houding, om de eigen krachten in te
zetten voor een betere buurtomgeving. Want hoe meer bewoners zich inzetten in de
buurtdiscours hoe minder buurtproblematieken met inmenging van de politie wordt opgelost.
Aanvullend hierop is de studie van Hays en Kogl (2007), zij kwamen tot de conclusie dat
informele sociale interacties op microniveau niet altijd leidt tot meer buurtactivisme.
Inwoners die ten eerste een band voelen met de algehele wijk verschaffen informatie over

14
kwesties die in de woonwijk voorkomen, vervolgens wordt over dergelijke condities
onderling met medebewoners gesproken en gedachten uitgewisseld. Dit proces is een
voorafgaande aan collectief handelen om de vraagstukken actief aan te pakken. Binnen dit
kader is de uitdrukking van een toekomstbeeld voor de wijk van belang, om een imagined
community na te streven (Blackshaw, 2010). Onderzoek van Caem-Posch (2012)
concludeerde dat buurtregisseurs zich moeten richten op het stimuleren van actieve leden
binnen een wijk en meer met die personen moeten interacteren. Vanuit die sleutelfiguren
zullen wijkbewoners ondernomen initiatieven navolgen. Buurtregie dient dus met mate
uitgevoerd te worden. Het ideale streven om iedere wijkbewoner aan te zetten tot activisme is
niet haalbaar in de praktijk. Het toekomstbeeld dat men heeft van de wijk en wil bereiken zal
ervoor zorgen dat collectief handelen een positieve verandering mogelijk maakt (Skidmore en
Craig, 2005). Bijgaand kan vermeld worden dat de inmenging van professionals en de
samenwerking met bewoners de capaciteit om veilige buurten te creëren verhoogd. De rol van
de professional is in dergelijke omstandigheden dan wel faciliterend van aard. In het geval
van problematieken die betrekking hebben op veiligheidsvraagstukken in woonwijken valt de
opdracht allereerst onder de politie (Carr, 2005). Het toezicht van de politie verzekert de
bereidheid van wijkbewoners om zich in te zetten voor spelende kwesties in de wijk, want
onveiligheidsgevoelens worden op die manier verdreven (Reisig en Parks, 2004). De
verwachting is er bij bewoners omdat de politie het gezaghebbende partij is, van hen wordt
verwacht dat zij de leidende actor zijn binnen ordehandhaving. De netwerken van de politie
met de diverse gemeenschappen in wijken is cruciaal om de zelfredzaamheid van burgers te
behalen.

15
1.2 Politiestijlen
Het gebiedsgebonden politiewerk concentreert zich op de politiemedewerker die in de
frontlinie staat op straat, dat is de wijkagent of buurtregisseur (Lipsky, 1980). Beide functies
zijn gericht om nauw contact te hebben met burgers en te werken vanuit het motto “kennen en
gekend worden”. Hiermee eindigt de gelijkenis tussen de functies. De buurtregisseur is
zouden we kunnen zeggen de opvolger van de wijkagent. De buurtregisseur staat in de
uitvoering van het integrale veiligheidsbeleid en het opbouwen van veiligheidsnetwerken met
diverse partijen (Terpstra & Kouwenhoven, 2004). De politie Amsterdam Amstelland heeft
voor een invoering van buurtregisseurs gekozen vanaf het jaar 2000. Deze agenten krijgen een
speciale opleiding naast hun conventionele werkzaamheden (Schuurmans, 1998). De keuze
voor een specialistische benadering is logisch in een stad als Amsterdam met vele
uiteenlopende gemeenschappen waar een agent zorgvuldig mee moet kunnen omgaan. Het
verschil met de “oude stijl wijkagent” typeert zich door een hogere verantwoordelijkheid voor
de veiligheid in de wijk, en het “regisseren” van de veiligheid met betrokken partijen. De
buurtregisseur heeft een schakelfunctie tussen buurt en wijkteam waaraan men is verbonden
(Van Riessen, 2007).
Want het werk van de buurtregisseur kenmerkt zich voornamelijk door het aanleggen van
nauwe contacten in de wijk, en is het meest zichtbaar voor de burger. De toenadering voor
burgers is hierdoor laagdrempelig, waardoor de buurtregisseur gemakkelijk op de hoogte
wordt gehouden over omstandigheden in de eigen wijk. De wijkteam krijgt vervolgens
informatie van de buurtregisseur over de stand van zaken in de wijk waarin het team
werkzaam is. De wijkteam kan indien dat nodig is aangestuurd worden op zaken die spelen in
de wijk, op basis van de informatie van de buurtregisseur. Hierdoor vervuld de buurtregisseur
een brugfunctie tussen de politieorganisatie en de gemeenschap.
Binnen de wetenschappelijke literatuur zijn vele typeringen geconstrueerd m.b.t. de
opvattingen en politiestijl van wijkagenten (Van der Torre, 1999; Mastrofski, Willis en
Snipes, 2002). Een politiestijl wordt hier opgevat als een min of meer coherent geheel van
interpretaties, normatieve opvattingen en praktijken van wijkagenten met betrekking tot
verschillende aspecten van hun werk (Terpstra, 2008).
Hoewel iedere wijkagent hoofdzakelijk solitair werkt en de functie dermate invult naar eigen
voorkeuren, kan er toch gesproken worden over een aantal consistente stijlen in het werk van
wijkagenten of buurtregisseurs. Binnen dit onderzoek wordt de typering van Terpstra (2008)
als richtlijn gebruikt. Dit model herleidt de uitvoering van community policing tot een tweetal
16
kerndimensies. Deze dimensies verwijzen naar een spanningsveld waar de buurtregisseur
antwoord op moet geven, en afwegingen in moet maken in het dagelijkse werk op straat. De
ene dimensie is het spanningsveld van handhaving en de toepassing van dwangmiddelen. En
het tweede dimensie verhoudt zich tot de mate van communicatieve en instrumentele houding
van de agent. Deze dimensies zullen hieronder verder toegelicht worden. De beschreven
dimensies zijn onafhankelijk van elkaar. Op basis van de 2 dimensies indien deze beschouwd
worden als dichotomieën kunnen er 4 politiestijlen onderscheiden worden.

Tabel 1. Vier politiestijlen van buurtregisseurs

Communicatieve oriëntatie Instrumentele oriëntatie

Relatief weinig aandacht voor (1) Buurtregisseur die (2) Buurtregisseur die gericht is
handhaving en repressie communicatief georiënteerd is op preventie, en samenwerking
met relatief weinig aandacht voor met externe partners
handhaving (“probleemgerichte oplosser”)
(“praktische moralist”)

Relatief veel aandacht voor (3) Buurtregisseur die dichtbij de (4) Buurtregisseur die een
handhaving en repressie burger staat, maar ook afstandelijke houding aanneemt,
corrigerend optreedt tegenover en corrigerend optreedt tegenover
wetsovertreders wetsovertreders (“strikte
(“idealistische politieman”) ordehandhaver”)

Handhaving en repressie
Een handhavende oriëntatie betekent in het kader van buurtregie het behouden van de
rechtsorde en openbare orde. Hieronder vallen activiteiten die uitgevoerd worden om
onveiligheid en wetsovertredingen te voorkomen, hetzij met of zonder gebruik van
sanctiemiddelen zoals bekeuringen (Terpstra, 2003). In deze laatste genoemde gedeelte valt
het spectrum in hoeverre de agent repressief optreedt. De buurtregisseur kan verstoringen in
de openbare orde eveneens op andere wijze oplossen door het gebruik van informele sancties
als waarschuwingen, of beroep te doen op de sociale banden die men heeft opgebouwd met
bewoners (Bervoets, van der Torre, Besselink, van Bolhuis, 2008). Achter de afweging hoe
men zal optreden kunnen praktische of ideologische motieven liggen. Wat te plaatsen is in de
taakopvatting van de desbetreffende agent.
17
Communicatieve en instrumentele oriëntatie
Indien een buurtregisseur een communicatieve oriëntatie heeft betekent dit dat de
buurtregisseur zijn werk uitvoert in nauw contact en samenwerking met burgers. Dit brengt
met zich mee dat de agent vrijwel continue waarneembaar is voor de burger op straat. Deze
houding zal in verloop van tijd het vertrouwen tussen de burger en de buurtregisseur
versterken door het hechte sociale contact (Kleijer-Kool, 2008). De buurtregisseur zal burgers
persoonlijk leren kennen in de wijk, de heersende problematiek in de wijk zal degene vanuit
een breder kader proberen te benaderen om deze gestructureerd aan te pakken. Over het
algemeen in samenwerking met burgers, waar deze laatste inspraak hebben in het prioriteren
van zaken. De buurtregisseur met een communicatieve oriëntatie handelt vanuit een morele
taakopvatting (Terpstra, 2008).
Het andere uiterste van communicatieve oriëntatie, is een instrumentele oriëntatie van de
buurtregisseur. De buurtregisseur met een dergelijk perspectief zal geneigd zijn alleen te
werken, en minder investeren in het opbouwen van structurele relaties met burgers en andere
betrokken partijen. Deze agent heeft een afstandelijkheid tot de burger omdat men zich alleen
tot burgers richt ten tijde van incidenten, of behandeling van bepaalde zaken.
Men beweegt zich in het spectrum waar afwegingen worden gemaakt, of men meer accent
legt op enerzijds een meer communicatieve of instrumentele houding. In het dagelijkse werk
kan de wijze waarop de agent functioneert, afgeleid worden welke politiestijl men heeft. Dit
kan bijvoorbeeld tot uiting komen in de hoeveelheid contact met inwoners van de wijk, of in
hoeverre men adviezen en suggesties geeft voor het oplossen van problemen.
Het eerste type agent is een functionaris die zich communicatief opstelt en minder gericht is
op handhaving. De burgers krijgen volledige aandacht van de agent en dit beperkt zich niet tot
politionele kwesties. Deze agent zal de handhavende taken als conflicterend opvatten met
betrekking tot zijn principes ten opzichte van productietargets. Dit kan bijvoorbeeld tot uiting
komen in het aantal uit te schrijven boetes of aanhoudingen. De agent die onder deze
categorisering valt stelt zeer veel tijd en zijn inspanning beschikbaar aan de burgers in zijn
werkgebied. Dit contact is tevens zeer frequent, met name in het geval van personen die
langdurig begeleiding nodig hebben. Dit kunnen personen zijn die psychische problemen
hebben of kans hebben op recidive. De beweegredenen achter deze manier van handelen
wordt gedreven door morele overtuigingen. De agent kan gekarakteriseerd worden als een
“praktische moralist”. En heeft in bepaalde mate de kenmerken van een sociaal werker. Het
traditionele politiewerk wordt overstegen door hiernaast ook te richten op de sociale
18
problemen waar burgers mee in aanraking komen, en men hierin te begeleiden.
Een ander type buurtregisseur is de “praktische oplosser”. De profielschets ziet er als volgt
uit. Deze buurtregisseur karakteriseert zich door een zakelijke houding ten opzichte van de
burger. Aan het contact met mensen wordt weinig aandacht besteed. De agent geniet daardoor
nauwelijks bekendheid in zijn gezagsgebied. Problemen zal men proberen op te lossen door
deze af te schuiven naar externe partners met wie de politie samenwerkt. Dit kunnen
uiteenlopende instanties zijn van zorginstellingen, religieuze gemeenschappen, reclassering,
etc. Motivering voor deze manier van handelen kan verschillende grondslagen hebben,
waaronder bijvoorbeeld het feit dat op deze manier de politie minder belast zou worden.
De “idealistische buurtregisseur” onderscheidt zich door intensief contact te hebben met
mensen. De afstand tussen agent en burger is erg klein, dit komt door de sociale
betrokkenheid bij zijn functie. De motivatie om de taak van buurtregisseur op te nemen is niet
alleen gebaseerd op de aantrekkelijkheid van het beroep. Maar wordt ook beoefend vanuit de
overtuiging dat dit de missie van de persoon is in zijn leven. Door deze motivering heeft dit
type agent het voornemen dat men tot kerntaak heeft om de orde te handhaven in zijn wijk.
De geringe afstand tot de burger maar eveneens de strikte houding m.b.t. handhaving zijn
voor deze agent niet conflicterend. De samenwerking met externe partners wordt bij deze
agent minder noodzakelijk geacht omdat het niet tot de primaire politietaken zou horen.
Het laatste type buurtregisseur de “strikte ordehandhaver” heeft een instrumentele attitude ten
opzichte van mensen, en legt een sterke nadruk op handhaving. Dit heeft tot gevolg dat de
fysieke afstand tot de doorsnee burger aanzienlijk groot is, wat overigens niet betekent dat
men niet op de hoogte is van ontwikkelingen in zijn wijk. Men eigent zich een zakelijke
houding toe, waardoor de orde en veiligheid scherper is te handhaven. De concrete uitwerking
hoe dit in de praktijk tot uiting komt kan echter verschillen afhankelijk van het werkgebied of
team waarin men dienst doet.
Buiten deze categoriseringen kunnen er ook alternatieve politiestijlen onderscheiden worden,
die een mix vormen van verschillende aspecten van de beschreven type agenten.
Buurtregisseurs die een bepaalde werkwijze hebben, kunnen in de loop van tijd een cross-over
hebben naar andere manieren van werken. Dit kan veroorzaakt worden door
organisatieveranderingen, persoonlijke ervaringen of dynamieken in de gemeenschap
waardoor zij hun manier van werken aanpassen, en afstemmen op de nieuwe werkomgeving.
Het ideaal van de politieorganisatie is om buurtregisseurs op straat als idealistische politieman
de taken te laten uitvoeren (Terpstra, 2008). Uit onderzoek van Bouchikhi & Kimberly (2003)
19
is gebleken dat individuele identiteit vormbaar is in een bepaald beroep. Een bedrijfsidentiteit
kan verankerd zijn in een nationaliteit, charismatisch leider, governance structuur, en of een
filosofie. De organisatie identiteit vormt dus een cognitief raamwerk die het wereldbeeld van
leden van de organisatie filtert hoe men de wereld behoort te zien en kwesties dient te
benaderen. De slogan van de politie “waakzaam en dienstbaar” zou ideaal gezien
gepersonifieerd worden door een idealistisch gedreven politieman. Een buurtregisseur die
dichtbij de burger staat en corrigeert wanneer het nodig wordt geacht. Dit weerspiegelt de
filosofie van het politieapparaat van de Nederlandse politie. De politie is onderdeel van de
uitvoerende macht van de Nederlandse staat. De identiteit van de politieorganisatie is dus ook
verankerd in de Nederlandse nationaliteit en cultuur.
Deze studie zal verkennen in hoeverre er onder buurtregisseurs van diverse culturele
achtergronden bepaalde politiestijlen zijn te onderscheiden. Specifiek zal gekeken worden
naar de overeenstemming tussen taakopvatting en politiestijl. Simpel gezegd de parallellen
tussen het denken en doen van de buurtregisseur. Buurtregisseurs hebben een aanzienlijke
autonomie ook wel discretionaire ruimte genoemd (Ringeling, 1978). De relatieve
onafhankelijkheid die men heeft geeft de ruimte om het politiewerk naar eigen voorkeur in te
vullen en uit te voeren. De vorming van de politiestijl van buurtregisseurs binnen
gebiedsgebonden politiewerk berust op een combinatie van een aantal elementen (Terpstra,
2008). Zo wordt de politiestijl gevormd door verwerking en uitvoering van de praktijkkennis
en -ervaring van de agent. Deze worden op straat door de agent verworven, en is afhankelijk
van de context waarin het is opgedaan. Dit wordt aangevuld door uitwisseling van informatie
en socialisatie door collega’s. Dit laatste is te plaatsen onder institutionele socialisatie.
Hieronder wordt de handeling verstaan waarbij medewerkers actief gemonitoord worden in
het gedrag dat men vertoont (Roberts & Roberts, 2007). De organisatie probeert vast te stellen
in hoeverre de waarden van de organisatie worden belichaamd door de medewerkers. Dit
wordt gedaan om een culturele uniformiteit te waarborgen, waar medewerkers dezelfde
principes en gedragscodes in het vaandel hebben. Formeel beleid maar ook informele
gedragingen dragen bij aan dit proces. In het geval van deze studie zou dit betekenen dat voor
buurtregisseurs de socialisatieproces vanuit de politieorganisatie loopt via de interacties met
leidinggevenden en medecollega’s. Een andere element waardoor het werk van agenten wordt
gevormd is gebaseerd op de persoonlijke inzet, motivatie en toewijding. Verder speelt de
persoonlijkheid van de politiemedewerker en de mate van socialisatie met de etnisch culturele
achtergrond ook een rol, wat de politiestijl kan beïnvloeden (Kleijer-Kool, 2008; Terpstra,
20
2008). Etnisch culturele socialisatie verwijst naar het proces waarbij het individu het gedrag,
perceptie, waarden en attituden van een etnische groep verwerft. Het individu ziet zichzelf en
anderen als leden van de zelfde groep (Rotheram & Phinney, 1987).

21
1.3 Etnische culturen en communicatiestijlen

Om gedragingen van buurtregisseurs met diverse etnische achtergronden te vergelijken zal er


gekeken worden naar verklaringen vanuit nationale culturen. Binnen dit onderzoeksgebied
concentreert men zich overwegend op kennis vanuit de psychologie om verklaringen te geven
(Piker, 1998). Individuen die leven in dezelfde culturele omgeving, en die een gelijke
socialiserende geschiedenis hebben, ontwikkelen een gelijke persoonlijkheid (Poortinga &
van Hemert, 2001). Indien personen met uiteenlopende culturele achtergronden worden
onderzocht is het essentieel om “universele” dimensies te hebben waarbinnen de culturen
geplaatst kunnen worden zodat de onderlinge variaties begrepen kunnen worden. Om nader in
te kunnen gaan op externe manifestaties van culturen, is het van belang om daarvoor de
interne psychologische processen te ontvouwen. In deze studie zullen agenten van Turks,
Marokkaans, Surinaams, Joodse en Nederlandse afkomst onderzocht worden. Om deze te
kunnen vergelijken dienen de kenmerken van die nationale culturen uiteengezet te worden om
de gedragingen en werkwijze die daaruit voortvloeit te kunnen interpreteren.
De studie van Hofstede (1980) is een van de toonaangevende onderzoeken binnen de cross-
culturele psychologie. Het onderzoek stond in het teken van de invloed van de nationale
cultuur op de vorming van waarden op de werkvloer. De waarden die de landen van elkaar
onderscheiden zijn statistisch gevormd in 6 clusters. Het model dat tot stand is gekomen staat
bekend als de dimensies van nationale culturen. Deze dimensies zijn machtsafstand,
individualisme - collectivisme, masculiniteit - femininiteit, onzekerheidsvermijding, lange
termijn- korte termijn oriëntatie, en toegeeflijkheid- gereserveerdheid.
Onder machtsafstand wordt de relatieve waardering van machtsverdeling verstaan. Zo is in
gemeenschappen met een hoge mate van machtsafstand, sprake van een acceptatie van de
hiërarchische structuur waarin ieder een bepaalde positie heeft. In tegenstelling tot
gemeenschappen waar een lage mate van machtsafstand is, daar streeft men naar een gelijke
verdeling van macht, en wordt verantwoording geëist voor de aanwezige ongelijkheden.
De volgende dimensie is individualisme - collectivisme, individualisme kan gedefinieerd
worden als een voorkeur voor minder hechte sociaal relaties waarin van individuen verwacht
wordt dat ze zelfvoorzienend zijn. Collectivisme daarentegen vertegenwoordigd de
preferentie voor een hechte sociale structuur in de gemeenschap, waar personen verwachten
van leden van de zelfde groep dat ze op elkaar kunnen terugvallen en zorgen in ruil voor
onvoorwaardelijke loyaliteit aan die zelfde groep. Het zelfbeeld van degene wordt

22
gedefinieerd door een “Ik” of “Wij” perspectief in te nemen.
Wat betreft de derde dimensie wordt onder de masculiene zijde verstaan de nadruk op
prestatiegerichtheid, heldhaftigheid, assertiviteit, ambitie, traditionele rolverdeling en
materieel succes. De feminiene zijde karakteriseert zich door samenwerking, bescheidenheid,
zorg voor de zwakkeren en kwaliteit van het leven.
De dimensie onzekerheidsvermijding drukt de mate van ongemak uit ten tijde van
onzekerheid. Dit wordt vermeden door een strikte regelgeving, formele werkwijze en
vasthouden aan rituelen. In landen die hoog scoren handelt men op een berekenende en
afwegende manier. Landen die in contrast laag scoren hebben een ongedwongen attitude,
waar minder wordt vastgehouden aan principes en ligt het accent op handelen in de praktijk.
Culturen die een lange termijn oriëntatie hebben karakteriseren zich met een pragmatische
houding naar de toekomst. Dit komt tot uiting in het veelvuldig maken van plannen, sparen,
en aanpassing aan veranderende omstandigheden. Korte termijn georiënteerde culturen
daarentegen zijn gericht op het verleden en het heden. Nationale trots, respect voor tradities,
voorkomen van gezichtsverlies, en het volbrengen van sociale verplichtingen zijn hier
uitingen van.
Onder de dimensie toegeeflijkheid wordt verstaan wanneer een cultuur gericht is op het vrij
bevredigen van menselijke behoeften die verbonden is aan levensgenot. Culturen die hoog
scoren op gereserveerdheid, proberen de vrije bevrediging van behoeften te onderdrukken en
reguleert dit door middel van strikte sociale normen.
Deze theoretische achtergrond is van belang vanuit etnisch culturele socialisatie.
Buurtregisseurs met een bepaalde etnische achtergrond zullen in bepaalde mate gesocialiseerd
zijn in de culturele afkomst. Hoe sterk deze culturele bagage de politiestijl beïnvloed zal in
deze studie verkend worden, maar ook de socialisatie door de organisatiecultuur van de
Nederlandse politie.

Communicatiestijlen
Hierboven zijn diverse etnische culturen uiteengezet aan de hand van de psychologische
processen die zich voltrekken binnen nationale culturen. De variaties in communicatie tussen
diverse culturele kaders zal nader toegelicht worden. Want in de context van dit onderzoek
hebben buurtregisseurs continue te maken met interacties in hun werkzaamheden met
uiteenlopende persoonlijkheden. Hierdoor zal de buurtregisseur zijn manier van benaderen
moeten afwegen en vormgeven afhankelijk van de persoon met wie men contact heeft.

23
Verbale communicatie
De culturele oriëntatie van personen zal gereflecteerd worden in de manieren waarop men
communiceert met anderen. Communicatie wordt onderverdeeld naar verbale en non-verbale
communicatie (Smith, Bond, & Kagitcibasi, 2006).
Verbale communicatie betekent de mondelinge uitdrukking van een persoon. Hall (1966)
heeft op basis van zijn studie geconcludeerd dat in individualistische culturen communicatie
als een relatief afzonderlijk gebeurtenis wordt gezien, waarin weinig referentie wordt gemaakt
naar de inter-persoonlijke context waarin de interactie plaatsvind. Dit in tegenstelling tot
collectivistische culturen waar communicatie verbonden is met de context van de relatie
waarbinnen het zich afspeelt. Dit betekent dat de geschiedenis van de interacterende personen,
de percepties en de setting van de interactie hierin een rol spelen. Er is in andere woorden
sprake van expliciete communicatie in individualistische culturen en impliciete communicatie
in collectivistische culturen.
Over het algemeen kan verder aangenomen worden dat de spreekstijl sterker varieert in
collectivistische culturen in vergelijking met individualistische culturen wanneer men
interacteert met de in- of outgroup. Dit duidt erop dat in individualistische culturen de manier
van communicatie minder zal veranderen afhankelijk van de omstandigheden en omgeving. In
individualistische culturen zal dit stabieler en minder fluctuerend zijn, omdat men in
dergelijke culturen gericht is op taakafronding (Schwartz, 1992).
Dergelijke uitkomsten heeft gevolgen voor buurtregisseurs. Zij zullen nauwe contacten
moeten onderhouden met externe partners om veiligheidsnetwerken te creëren en informatie
uit te wisselen. Het feit dat de agent met vele verschillende partijen interacteert zal de agent
aansporen om zijn manier van communicatie afhankelijk van de persoon af te stemmen. Er zal
gekeken worden of de communicatiestijl verschillend is tussen agenten van diverse komaf.
Buurtregisseurs hebben contact met uiteenlopende partijen gedurende hun werkzaamheden.
Wanneer interactie plaatsvindt is een proces van communicatieaanpassing onvermijdelijk. In
andere woorden, er zal een spanning komen te staan op de spraakpatronen van de betrokken
actoren (Giles, Coupland, & Coupland, 1991). Het woordgebruik, accent, manier van praten
dient wel overwogen te worden. Een experimentele studie van Al Issa (2003) toont aan dat het
culturele referentiekader invloed heeft op de spraakstijl. Zo werd opdracht gegeven aan
Amerikaanse en Jordaanse studenten om een verzoek te weigeren in de Engelse taal. Hoewel
beide groepen Engels spraken gebruikten de Jordaanse studenten een Arabische stijl van
spreken, waar frequent meer een indicatie werd gemaakt naar de relatieverhouding met de
24
ander, er werd meer nadruk gelegd op wederkerigheid van gunsten, meer verzoek voor begrip
en het elimineren van negatieve sentimenten. Hoewel dit een experimentele studie is kan de
conclusie doorgetrokken worden naar de communicatiestijl van agenten. Vooral in hoeverre
het culturele kader van agenten de spreekstijl beïnvloedt. In een andere studie bleek dat door
verschillende onderscheidende kenmerken van de spreekstijl van een 2e taal spreker, degene
als minder competent beoordeeld wordt door 1e taal sprekers. Dergelijke kenmerken zijn
bijvoorbeeld het dialect, accent of woordkeuze. Dit geldt zelfs als de competenties voor een
taak gelijk zijn (Cargile & Bradac, 2001). Dit zou gevolgen kunnen hebben over de perceptie
van agenten van etnische afkomst, tijdens interacties met burgers, maar evenwel met collega’s
die de Nederlandse taal als eerste taal spreken (Cankaya, 2011).
Uit de Amerikaanse literatuur blijkt dat burgers zouden moeten kunnen samenwerken met
politieagenten m.b.t. preventie van criminaliteit. Spaans sprekende Hispanics en blanken
waren het hier sterker mee eens dan Engels sprekende Hispanics. Dit impliceert het gegeven
dat onder Hispanics het taalgebruik verschillende attitudes kan produceren (Cheurprakobkit,
Bartsch, 1999). Personen die echter minder de taal Engelse taal beheersen hadden een
preferentie om met agenten te spreken van dezelfde etnische achtergrond dit is geen
verrassende uitkomst betreffend de taalbarrière. De linguïstieke en symbolische
communicatie, en culturele distincties die daarmee gepaard gaan kan leiden tot conflicterende
en negatievere attitudes van de Hispanics over de gelijkheid in het rechtssysteem. Personen
kunnen door het taalgebruik van een agent negatief versterkt worden in hun etnische identiteit
of zich juist identificeren met de ambtenaar.
Relevant voor agenten van diverse etnische afkomsten in Nederland is de studie van Hong,
Morris, Chiu, & Benet-Martinez (2000). Zij argumenteren namelijk dat personen die tweetalig
zijn opgegroeid evenzeer twee culturig zijn, personen zijn gesocialiseerd binnen de eigen
culturele afkomst enerzijds en anderzijds binnen de Nederlandse cultuur. Door internalisering
van beide culturen zijn ook persoonlijkheidskenmerken die binnen de culturele systemen
passen overgenomen. Aanvullend hierop zijn de uitkomsten van Ramirez-Esparza, Gosling,
Pennebaker, & Benet-Martinez (2004). Zij vergeleken de reacties van Spaans- Engels twee
taligen. Indien er werd geantwoord in de tweede taal Engels, waren Spaans-Engelstaligen
meer extravert, gelijkgestemd, en gewetensvol in het Engels dan in het Spaans. Deze
verschillen waren consistent met betrekking tot de persoonlijkheidskarakteristieken in
culturen. Een verschuiving in de richting van de positie van de eigen culturele groep, wanneer
de tweede taal als een eerste taal wordt gebruikt, wordt “etnische bevestiging (ethnic
25
affirmation)” genoemd (Bond & Yang, 1982). Persoonlijkheidsverschuivingen kunnen echter
ook de omgekeerde richting opgaan. Het omgekeerde van “etnische bevestiging” gebeurd
bijvoorbeeld wanneer de persoon schuift van de tweede taalcultuur, men reageert dan sterker
dan leden van de eerste taalcultuur dan dat zijzelf antwoorden dit wordt “cross culturele
aanpassing” (cross cultural accomodation) genoemd.

Non verbale-communicatie
Een ander aspect binnen het communicatieproces naast verbale communicatie zijn non-
verbale handelingen. Non-verbale handelingen komen voort uit socialisatie en is een
onderdeel van culturele expressies. Onder non-verbale communicatie vallen aspecten als
fysieke nabijheid, aanraking, en gezichtsuitdrukkingen (Smith, Bond & Kagitcibasi, 2006).
De wetenschappelijke literatuur heeft zich weinig gericht op cross-culturele verscheidenheid
binnen dit kader, er zijn echter wel studies uitgevoerd die eenvoudige beschrijvingen geven
van de contrasten tussen individualistische en collectivistische culturen.
Holland, Roeder, van Baren, Brandt en Hannover (2004), kwamen in hun studie tot de
uitkomst dat personen met een sterker onafhankelijk zelfbeeld wat vooral voortkomt in
individualistische culturen, een grotere ruimtelijke afstand namen tijdens conversaties. Naast
de fysieke nabijheid kan de positionering in de ruimte van personen in relatie met de ander
verschillende betekenissen dragen, afhankelijk van de locatie waar het zich afspeelt. Tegen
deze achtergrond zijn bepaalde accenten door te trekken naar de Turks, Marokkaanse,
Surinaamse, en Joods, Nederlandse cultuur binnen deze studie. Vooral hoe agenten afwegen
hoever ze afstaan van burgers tijdens conversaties.
Hall (1966) stelde een parallel vast tussen contact en non-contact culturen, waarin gerefereerd
wordt aan de variaties in de hoeveelheid aanrakingen. Een nauwe nabijheid zoals gebruikelijk
is in de meeste collectivistische culturen, maakt het natuurlijk gezien toegankelijker om de
andere persoon waarmee men interacteert aan te raken. Dit veronderstelde Watson (1970)
eveneens, namelijk dat personen die dicht bij elkaar zaten elkaar ook meer aanraken tijdens de
conversatie. Een verwachting is dat in collectivistische culturen onzekerheidsvermijding een
omgangstrategie is met sociale situaties, fysieke aanrakingen wijzen op het feit dat men de
ander zich comfortabel en vertrouwd laat voelen in de aanwezigheid van de ander. Hoewel de
betekenis van fysieke aanrakingen cultuurafhankelijk is wordt hier een algemeen schets
weergeven m.b.t. het voorkomen van aanrakingen. Deze conclusie is in bepaalde mate door te
trekken naar de onderzoeksgroep van deze studie. Bijvoorbeeld of er verschillen zijn in de

26
manier van aanrakingen van burgers door de buurtregisseurs.
Gezichtsuitdrukkingen hebben een universeel karakter, expressies van emoties wordt in vele
verschillende culturen op een gelijke wijze herkend (Matsumoto & Kudoh, 1993). Er kan uit
deze studie opgemaakt worden dat er universele herkenningen zijn in emotionele expressies.
Onder de taken van buurtregisseurs valt ook het sanctioneren van burgers indien deze een
overtreding begaan. De interpretatie van de correctiewijze is afhankelijk van de culturele
context. Zo zullen misgedragingen in culturen waar onderlinge afhankelijkheid centraal staat,
corrigering van de persoon uitgevoerd worden met nadruk op de gevolgen en reputatie
tegenover anderen. In culturen waar onafhankelijkheid centraal staat, zal de persoon
aangesproken worden op de individuele verantwoordelijkheid (Conroy, Hess, Azuma, en
Kashiwagi, 1980). Deze resultaten hebben ook gevolgen voor de politiestijl van
buurtregisseurs, of zij weten in te spelen op de culturele betekenis van sancties.
Onderzoek dat decennia geleden door Alex (1969) is uitgevoerd naar zwarte agenten in New
York, concludeerde dat gedrag en attituden beïnvloed worden door de primaire identificatie
als politie agent of als een zwarte binnen de politie. Agenten die zich eerst als politieagent
zien, laten door sterk optreden tegenover de eigen groep, zien aan hun blanke collega’s zien
dat ze “goede” agenten zijn. In tegenstelling tot zwarte agenten die bij de politie zijn gaan
werken door baan mogelijkheden, die zien zichzelf eerst als zwarte en daarna als agent. Deze
agenten hebben hierdoor meer sympathie met de eigen groep, doordat zij voor sociale en
legale gelijkheid zijn. Hierdoor zijn ze meer achterdochtig tegenover hun blanke collega’s.
Weer andere agenten proberen de beroepsrol en de etnische rol te balanceren. Uit het
onderzoek van Alex (1969) kwam naar voren dat zwarte agenten te maken hebben met een
“dubbele marginaliteit”. Hiermee wordt bedoeld dat zij niet volledig geaccepteerd worden
door de dominant blanke collega’s maar ook niet door de zwarte burgers. In dit onderzoek is
er de verwachting dat binnen de politie agenten van diverse etnische afkomst als
buitenstaanders gezien kunnen worden en een symbolisch gevaar betekenen voor de
dominante blanke mannen cultuur die een gesloten groep vormt (Heijes, 2007). Binnen de
etnische gemeenschap van de agent kan men weer als een verrader gezien worden, omdat men
de autoriteit niet vertrouwd (Kleijer-Kool, 2008). Tussen deze twee spanningsvelden begeven
de etnisch diverse agenten zich wat het uitvoeren van hun werk kan belemmeren. Dit heeft tot
gevolg dat ze zich anders gedragen in hun werk dan hun blanke tegenhangers, wat reflectief is
in de politiestijl van de agent (Carter, 1995). Een aantal verklaringen zijn te geven voor het
verschil in gedrag van agenten. Het gedrag van een agent is een reflectie van de
27
karakteristieken, persoonlijkheid, waarden en geloof die degene had voordat deze persoon
zich tot een politie carrière had gewend (Roberg, Crank, & Kuykendall, 2000). Zwarte en
blanke agenten gedragen zich verschillend in hun werk doordat ze verschillende culturele
achtergronden hebben, waarden en opvattingen. Dit kan liggen aan het feit dat het gedrag van
agenten wordt beïnvloed door verschillende socialisatie processen en ervaringen die ze
hebben gekregen tijdens de uitvoering van hun functie (Haarr, 1997). Nadat de academische
training wordt afgerond worden zwarte agenten getraind tot zogenaamde “zwarte veldwerk
agenten”. Dit houdt in dat ze specifiek worden ingezet in de drukke binnenstad en arme
woonwijken. Hierdoor zullen ze automatisch eerder in contact komen met zwarte burgers dan
blanke agenten. Bepaalde tendensen zouden ook van toepassing kunnen zijn in de
Nederlandse context met etnisch diverse agenten. Deze agenten behoren tot
minderheidsgroepen in Nederland, vergelijkbaar met de zwarten in de V.S. De Nederlandse
context binnen de politie zal echter minder harde tegenstellingen hebben dan in de V.S, door
het verschil in historie en culturele achtergrond. Echter in hoeverre de taakuitvoering in een
dominant etnische meerderheidsgroep wordt gevormd is nog onduidelijk.

Taakopvatting en etniciteit

Buurtregisseurs van verschillende komaf hebben ieder een eigen unieke achtergrond. Hiermee
zou ook de taakopvatting, dus wat de functie volgens degene betekent en in zou moeten
houden op eigen wijze ingevuld kunnen worden (Terpstra, 2008). Het politiewerk in het land
van herkomst van de buurtregisseur zou de taakopvatting van deze kunnen beïnvloeden. Het
politiewerk in Turkije, Marokko, Israël en Suriname zal om die reden hieronder toegelicht
worden.
In Westerse samenlevingen wordt de politie als een dienende organisatie voor de
gemeenschap gezien, in ieder geval in bepaalde mate. In Turkije daarentegen wordt de politie
gezien als een instrument van de staat om de belangen van de staat te beschermen (Aydin,
1996). De Turkse politie legt vrijwel geen nadruk op sociale aspecten binnen de
taakuitvoering. Het is in ieder geval geen verplichting vanuit het systeem. De Turkse politie is
een integraal onderdeel van sociale, economische en politieke ontwikkelingen in de
samenlevingen (Aydin, 1996). Structurele veranderingen binnen de Turkse politie zijn nauw
verbonden aan de sociale, economische en politieke context. Hiernaast is de hechte relatie
tussen de staat en de politie een element wat de handhavende taakopvatting en repressieve
houding teweeg brengt. Het gecentraliseerde en militaire stijl van het politiewerk is
28
vormgegeven naar voorbeeld van het traditionele Franse politiemodel. Dit is niet vreemd
aangezien de Turkse staat op seculiere gronden is gebouwd naar het Franse ideaal (Zürcher,
1995). Hierdoor heeft het Turkse politie systeem een gelijkenis met het Franse model met
betrekking tot de taken, structuur, handhavingswijze, en interne organisatie structuur.
Het Franse voorbeeld heeft niet alleen gehoor in Turkije ook het Marokkaanse politieapparaat
is hiernaar geschikt. De overheersing en verdeling van het Afrikaanse continent in Europese
blokken reikte zover dat politieorganisaties beïnvloed en organisatorisch dusdanig werden
gevormd naar het voorbeeld van de overheersers (Igbinovia, 1981). De politie was gericht om
bezittingen, personen en toekomstige vooruitzichten van het land te beschermen (Igbinovia,
1981). Hoewel vele landen zich hebben onttrokken aan de overheersing van de Europese
mogendheden hebben de politieorganisaties vrijwel de ideologieën en taakuitvoering van de
voormalige kolonisators behouden. Dit betekende een complete vormgeving van het
politieapparaat naar het Franse traditionele wethandhavingsmodel.
Binnen de Israëlische politie is eveneens sprake van een wethandhavingsmodel met een grote
afstandelijke attitude tot de burger. Hechte banden met de krijgsmacht vanuit de historische
traditie komen tot uiting in een houding die een militaire stijl van controle weerspiegelt
(Weisburd, Shalev, Amir, 2002). Pogingen voor de implementatie van community policing
hebben dan ook weerstand gekregen, waarna verdere stappen zijn afgebroken.
Suriname heeft een wisselende koers bevaren met betrekking tot de inrichting van de politie.
In de 20ste eeuw faalden de koloniale autoriteiten om een sterke politiemacht te vestigen. Door
wantrouwen tegenover de politie hielden de Nederlandse overheersers de relaties intact met
het leger als lokale bondgenoot. Na de Tweede Wereldoorlog werd Suriname een autonoom
deel van het Nederlandse Koninkrijk. De politie werd hierna een interne aangelegenheid voor
Suriname. Een interne strijd werd gevoerd binnen de politie tussen de oude elite die steun
kregen van de voormalige overheersers tegenover een opkomend zelfbewuste Creoolse
populatie (Klinkers, 2011). Deze laatste groep won de onderlinge strijd, echter door effectieve
technische ondersteuning door Nederlandse autoriteiten werd er invloed uitgeoefend op de
Surinaamse politie. De militaire coup in 1980 bracht het leger aan de macht, in verloop van
tijd werd er onder internationale druk een terugkeer naar een parlementaire democratie
afgedwongen (Hassankhan & Dalhuizen, 2007). De rumoerige geschiedenis heeft zijn effect
gehad op de politie in Suriname. Het kan over het algemeen gekarakteriseerd worden als een
overheidsorgaan die gericht is om de orde te handhaven met inzet van repressieve middelen.
Over het algemeen kan er opgemaakt worden dat de politie in Turkije, Marokko, Israël en
29
Suriname allen een gelijkenis hebben, waarbij ze gekenmerkt worden met een sterk orde
handhavende houding bewegend vanuit staatsbelangen. De politiestijl van die agenten zou in
alle gevallen omgeschreven kunnen worden als een strike ordehandhaver.
De taakopvatting van een persoon die te werk gaat als agent wordt vormgegeven door de
motivaties die men heeft. Een studie binnen de Amerikaanse politie constateerde dat de
motivaties om een politionele functie uit te oefenen, gelegen was in redenen als het volgen
van een rechthandhavende carrière, een stabiele werkgelegenheid, status van de baan, de
salaris of bijkomende voordelen (Ridgeway et al, 2008). Deze resultaten waren tevens
consistent naar geslacht, ras en etniciteit (Raganella & White, 2004). De taakopvatting van
etnisch diverse buurtregisseurs zal onderzocht worden, en het verband met de politiestijl die
daaruit zou moeten voortvloeien.

30
1.4 Methoden van onderzoek

Dit onderzoek is een kwalitatieve studie naar de rol van de etnische achtergrond van
buurtregisseur op hun politiestijl, in het bijzonder op de taakuitvoering en taakopvatting. De
centrale onderzoeksvraag was; Hoe zetten Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Joodse en
Nederlandse buurtregisseurs de eigen afkomst in binnen community policing? De volgende
deelvragen zijn hieruit voortgekomen;

- Zijn er verschillen in de taakopvatting tussen buurtregisseurs met verschillende etnisch


culturele achtergronden?

- Zijn verschillen in politiestijl van buurtregisseurs gerelateerd aan de etnisch culturele


achtergrond?

De keuze voor een kwalitatieve benadering is gemaakt door de geschiktheid ervan om de aard
en context van verschijnselen te onderzoeken, en theoretische inzichten verder te ontwikkelen
(Swanborn, 2000). Hoewel er bekendheid is over politiestijlen zoals beschreven in het
theoretisch kader is er echter nog relatief weinig bekend over de vorming van politiestijlen
onder buurtregisseurs van verschillende culturele achtergronden.

Respondenten

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen zijn gesprekken gevoerd met


buurtregisseurs van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Joodse en Nederlandse afkomst.
Binnen dit onderzoek zijn in totaal 15 interviews met buurtregisseurs gehouden. De aantallen
waren als volgt; 1 Turkse, 4 Marokkaanse, 4 Surinaamse, 2 Joodse, en 4 buurtregisseurs van
Nederlandse afkomst. De respondenten zijn geworven binnen de politie Amsterdam-
Amstelland, en zijn geselecteerd via purposive sampling. De strategie is om variatie vast te
stellen binnen de populatie en daaruit een sample te selecteren die de variatie reflecteert
(Singleton & Straits, 1999). Dit betekent simpelweg dat zover mogelijk evenredig
buurtregisseurs zijn geselecteerd die de betreffende etniciteit hebben. Een gewenste situatie
zou zijn wanneer de grootte van iedere etnische groep gelijk zou zijn. Opvallend genoeg is
binnen de Amsterdamse politie maar 1 buurtregisseur werkzaam van Turkse en 2 van Joodse
origine. De coördinator van Programmanagement Divers Samenleven en Samenwerken werd
geraadpleegd om de toegang te vinden tot de agenten, dit hield in dat de mailadressen van de
betreffende respondenten werden doorgegeven aan de onderzoeker om contact op te nemen.

31
Respondenten die representatief zijn voor de onderzochte populatie zijn geselecteerd. In
andere woorden buurtregisseurs die een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Joodse, en
Nederlandse afkomst hadden (in dit geval als degene in het land van herkomst is geboren of
een van de ouders1) werden geselecteerd. Om dit te bepalen is de interne site van de politie
gebruikt om een overzicht te krijgen van alle buurtregisseurs. Vervolgens zijn buurtregisseurs
op basis van karakteristieke namen en somatische kenmerken van bepaalde afkomst
geselecteerd, waarna deze zijn doorgenomen tezamen met de coördinator van de
Diversiteitsafdeling ter bevestiging van de aannames met betrekking tot de afkomst. Dit
proces voltooide zich voor respondenten met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en
Nederlandse afkomst. Aangezien de namen van Joodse buurtregisseurs voor mij niet
herkenbaar Joods waren is het interne Joodse netwerk geraadpleegd om personen aan te geven
die de Joodse afkomst hebben. Deze groep vertoonde niet de herkenbare karakteristieken in
vergelijking met de andere groepen. Binnen de Amsterdamse politie zijn verschillende
netwerken aanwezig die als expertgroep functioneren ten aanzien van zaken die te maken
hebben met de betreffende gemeenschap. Naast het Joods netwerk, is er ook een Turks,
Marokkaans, Surinaams/Antilliaans, vrouwen, homoseksuelen, personen met een beperking,
en Christen netwerk. Ieder van deze netwerken heeft een achterban binnen de politie waarbij
aansluiting geheel vrijwillig is. Van de geïnterviewde respondenten is een aanzienlijk deel
aangesloten bij de interne netwerken, hoewel hier niet expliciet naar is gevraagd, werd er door
de Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Joodse buurtregisseurs naar de netwerken verwezen
tijdens de interviews waarbij ze hun band hiermee aangaven. Sommige respondenten
bekleden zelfs bestuursfuncties binnen deze netwerken. Ik heb gedurende mijn
onderzoeksperiode de maandelijkse netwerk bijeenkomsten bijgewoond, sommige
respondenten kwam ik daar ook tegen wat hun lidmaatschap bevestigde voor mij. Voor de
geïnterviewde buurtregisseurs van Nederlandse afkomst is de lidmaatschap minder duidelijk.
De lidmaatschap bij een intern netwerk is geheel vrijwillig zoals gezegd echter in welke mate
de aansluiting de ideeën en gedragingen die voortkomen uit de eigen culturele achtergrond
versterken is moeilijk te zeggen, dit neemt een mogelijk effect niet weg.
De respondenten zijn verder onder te verdelen in 14 mannen en 1 vrouw. Deze laatste is van
Surinaamse afkomst en is aangedragen door de coördinator van de Diversiteitsafdeling die de
contactpersoon is voor het benaderen van de agenten. Zij is de enige vrouwelijke van
Surinaamse komaf. Binnen buurtregie zijn vrouwen in vergelijking tot mannen sterk

1
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/allochtonen/methoden/begrippen/default.htm?conceptid=37
32
ondervertegenwoordigd, deze ondervertegenwoordiging is zelfs nog sterker voor vrouwen van
niet-Nederlandse afkomst. Dit is de reden dat er een enkele vrouw is opgenomen binnen dit
onderzoek. De agenten zijn benaderd via e-mail waarin het doel van het onderzoek is
uiteengezet en waarin zij werden uitgenodigd. Alle benaderde personen hebben vrijwillig
deelgenomen aan het onderzoek mede doordat de uitnodiging was ondertekend door de
Programmamanager, dit werd gedaan in verband met autorisatie van leidinggevenden voor het
delen van vertrouwelijke informatie. Door middel van correspondentie via e-mail zijn
vervolgens datums ingepland waarna de onderzoeker bij de buurtregisseurs is langsgegaan.

Onderzoekslocatie

De onderzoekslocatie voor deze studie was verschillend, er is langsgegaan bij de


buurtregisseurs op het bureau waar ze werkzaam zijn. Reden hiervoor was om de reistijd weg
te nemen voor de buurtregisseur in verband met tijdsdruk, maar ook doordat het bureau een
plaats is waar de agent zich veilig en vertrouwd voelt zodat men gemakkelijker zal spreken
over zaken die voorgelegd worden, en om de persoon te observeren in de eigen
werkomgeving op eventuele opvallende vertoningen. Vooraf aan ieder interview is het
verloop ervan aangegeven door de onderzoeker zodat de respondent niet voor verrassingen
komt te staan, ook is nadrukkelijk vermeld dat het gesprek anoniem afgehandeld wordt, en de
namen niet voor derden beschikbaar zal zijn. De informatie is dusdanig gevormd dat
herleiding naar de personen niet mogelijk zal zijn, in de verwerking is alleen gerefereerd naar
de etnische achtergrond van de respondent. Er werd nadrukkelijk verzocht om derde personen
niet aanwezig te laten zijn in de kantoorruimte van de buurtregisseur gedurende het interview
om sociale wenselijke antwoorden te voorkomen in bijzijn van collega’s. Het gesprek vond
plaats aan tafel waar de onderzoeker en de respondent tegenover elkaar aan tafel te zaten. Alle
interviews zijn op dezelfde wijze ingeleid, ingericht en afgenomen om de betrouwbaarheid te
waarborgen. Na de toelichting werd gecontroleerd of de respondent nog vragen had, indien
die er waren werden deze beantwoord waarna de bandopname werd gestart. De vastlegging
van de informatie gebeurde aan de hand van opnames die daarna getranscribeerd werden,
opmerkelijke bevindingen door observaties werden genoteerd als memo’s die ter aanvulling
dienden op het interview.

33
Interviews

De gegevens zijn verzameld aan de hand van semi- gestructureerde interviews. Er is gebruik
gemaakt van een topic-list om alle facetten te behandelen die voorkomen in het onderzoek.
Deze zijn onderverdeeld in hoofd- en deelonderwerpen voor een gestructureerde benadering
om de politiestijl te bepalen. De vragenlijst tezamen met de topic-list is te vinden in de
bijlage. Om meer inzicht te krijgen in de politiestijl van de buurtregisseur is eerst gepoogd om
een profiel schets te maken van de respondent door informatie in te winnen over de
persoonlijke achtergrond en werkgebied. Vervolgens zijn er vragen gesteld om de
taakopvatting vast te stellen, waarna verder is doorgevraagd over het functioneren in het
werkveld en de communicatiewijze. Dit heeft als doel om de politiestijl te kunnen bepalen.
Op deze 3 benoemde onderwerpen zal gereflecteerd worden tegen de culturele achtergrond
van de respondent, om de rol van de cultuur op de genoemde aspecten te bepalen. Door
langzaamaan het gesprek toe te spitsen op de inhoudelijke zaken werd op deze wijze
vertrouwen gewonnen tijdens het gesprek. Dit zorgde ervoor dat de buurtregisseur met
persoonlijke gevoelens en opvattingen naar voren kwam over de eigen werkzaamheden wat
waardevolle informatie heeft opgeleverd. De tijdsduur van de interviews was gemiddeld een
uur, waar sommigen varieerden van drie kwartier, tot een uur en een kwartier. Dit was
afhankelijk van de antwoorden van de respondent waar op momenten werd doorgevraagd.

Verwerking van de data

De kwalitatieve analyse heeft op de volgende manier plaatsgevonden. De verkregen data werd


benoemd, geordend, ingedeeld en onderscheiden. Deze antwoorden moeten passen binnen het
voorlopige theoretische kader dat is opgesteld; indien er concepten bovendrijven die
voorheen onbekend waren kunnen deze dienen om de literatuur uit te breiden, zogenaamde
gefundeerde theorievorming of grounded theory (Glaser & Strauss, 1971). Middels de
verzamelde gegevens zal gekeken worden in hoeverre eerdere bevindingen geverifieerd,
uitgebreid of weerlegd worden (Swanborn, 2000). Het verloop van de kwalitatieve analyse
wordt verdeeld naar diverse stappen. Er wordt gestart met de formulering van een
probleemstelling, gegevens worden verzameld aan de hand van interviews, transcriberen van
gegevens, ordening van de data, vervolgens het coderen ervan, vastleggen van patronen en
rapportage van de uiteindelijke resultaten (Wester & Peters, 2004). Op basis van de theorie
zijn eerst sensitizing concepts vastgesteld op basis van de verzamelde theorie. De sensitizing

34
concepten die zijn ontwikkeld zijn de profiel van de buurtregisseur, taakopvatting, de
politiestijl in de praktijk en de communicatie van de buurtregisseur. De genoemde concepten
worden gebruikt om de analyse in functie van de probleemstelling te sturen. Ook dienden
deze als leidraad voor de vorming van de interviewvragen. De beschreven stappen zijn allen
uitgevoerd met behulp van het computerprogramma Atlas-ti. Eventueel gemaakte memo’s
worden gebruikt ter aanvulling op de uitspraken van de agenten, ook deze zijn toegevoegd in
het programma Atlas-ti.
Alle opnames zijn volledig getranscribeerd en daarna gecodeerd op relevante thema’s.
Antwoorden die op een zelfde aspect wijzen zijn gecodeerd onder een gezamenlijk thema.
Bijvoorbeeld vragen die betrekking hebben op de motivatie van de buurtregisseur om bij de
politie te gaan. Zo gaf een Joodse buurtregisseur het volgene antwoord: “Nou het heeft te
maken met niet tegen, of…dat wat ik meegekregen heb. Uhh…niet tegen onrecht kunnen denk
ik, of het moet zo gevoeld hebben. Vader zat in de diamant, en die had eigenlijk liever gewild
dat ik die richting op zou gaan. Maar dat heb ik niet gedaan. Dus eigenwijs eigenlijk.” Deze
citaat is benoemd onder het thema rechtvaardigheidsprincipe. Een andere citaat had
betrekking op de volgende casus.

“Een aantal jaren geleden, is er een Italiaanse Nederlandse vrouw, die was met een Italiaan
getrouwd…en die hadden een kindje gekregen, en dat kindje die dochter die was iets van 8 of
9, en die was aan de vader toegewezen in Italië. En uhm…toen moesten de collega’s dus die
vrouw arresteren, aanhouden…en die dochter bij haar wegnemen. Dus die collega’s die
krijgen een tip en zijn er naartoe gegaan. Die hebben die moeder van die dochter gescheiden.
En die dochter op het vliegtuig gezet naar Italië, dat soort dingen he…daar heb ik dus niet
aan meegewerkt. Hadden ze op mijn kop kunnen staan, dat had ik dus niet gedaan. Het is een
rechterlijke uitspraak, maar ik had het niet gedaan.”

De agent geeft aan geweigerd te zou hebben vanuit persoonlijke principes die terug te voeren
zijn op rechtvaardigheid vanuit zijn optiek. Kortgezegd zijn deze 2 uitspraken vervolgens
samengevoegd tot het thema rechtvaardigheid in de taakopvatting. Dit proces is voor alle
interviews op de zelfde wijze uitgevoerd.

35
1.5 Resultaten

In dit hoofdstuk zal de verkregen informatie uit de interviews met de buurtregisseurs


uiteengezet worden. Het onderzoeksmateriaal heeft betrekking op het algemene profiel van
buurtregisseurs, de taakopvatting en de politiestijl in de praktijk. Voordat er op deze
onderwerpen wordt ingegaan zal eerst een algemeen profiel geschetst worden van de
buurtregisseurs.

Profiel buurtregisseur

“Waar ik mij bij de politie over verbaas…dat er zoveel verschillende politiemensen zijn. We
denken dat we een eenduidige manier van werken hebben, de politieman toch een bepaalde
mate van professionaliteit heeft. En dingen op de zelfde manier afhandelen…dat is niet.”
(Nederlandse buurtregisseur)

Opvallend is dat de gemiddelde leeftijd onder de respondenten 49 jaar is. De verdeling van de
leeftijden ligt tussen de 39 jaar en 61. De relatief jongere buurtregisseurs zijn degene met de
Turkse en Marokkaanse afkomst. Het verkeren in bepaalde leeftijdscategorieën betekent dat
men evenwel in bepaalde levensfasen verkeert, voor deze agenten geldt dat ze momenteel
allen getrouwd zijn of getrouwd zijn geweest. Hiernaast hebben alle respondenten ook
kinderen. Alle respondenten zouden in de fase van middenvolwassenheid toegedeeld kunnen
worden (Erikson, 1977). In deze fasen worden de leeftijden van midden dertig tot midden
vijftig - midden zestig ingedeeld. Kenmerkend voor het bevinden in deze fase is het belang
van doorgeven van bepaalde normen en waarden, geloof en persoonlijke ontwikkeling. Een
van de buurtregisseurs illustreert dit kenmerk op opvallende richting een verdachte wanneer
hij zijn omgang toelicht. Hier zal later in dit hoofdstuk op teruggekomen worden.
Bij alle respondenten ongeacht de etnische afkomst is een opvallende parallel te trekken. De
politieorganisatie heeft binnen etnische minderheidsgroepen over het algemeen niet een al te
positief imago, dit heeft te maken met de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog,
onjuiste bejegening richting burgers, of het gevaar van het politiewerk zelf. Ongeacht de
weerstand die sommige respondenten hebben gekregen voor hun keuze om werkzaam te zijn
bij de politie hebben zij allen hun eigen keuzes gemaakt om standvastig te zijn en de eigen
keuze te realiseren. Voor anderen was het weer een vanzelfsprekendheid om het politievak te
volgen, omdat zij komen uit een politiefamilie waar meerdere familieleden al werkten voor de
politie, en deze individuen volgden in die familietraditie. In het geval van sommige
36
Nederlandse buurtregisseurs is de keuze ook niet altijd vanzelfsprekend geweest, reden
hiervoor ligt in de regio waar zij zijn opgegroeid. Personen die afkomstig zijn van het
platteland of minder bevolkte gebieden hebben eveneens tegenstand vanuit hun sociale
kringen te verduren gekregen. Ondanks alle weerstand hebben de meeste buurtregisseurs de
sociale normen doorbroken in hun eigen unieke geval. De keuze voor de Amsterdamse politie
ligt in het feit dat de hoofdstad bruist met mensen en er altijd wat gaande is, vrijwel alle
respondenten zijn woonachtig in Amsterdam of in de omgeving ervan, een enkeling is zelfs
verhuisd uit verre delen van het land. Zoals een respondent verwoord: “Nou goed dat maakte
het allemaal wat makkelijker de Amsterdamse politie. Dus dat he, the place to be! Dus he
vandaar.” (Joodse buurtregisseur) Van alle respondenten is de minste 15 jaar werkzaam bij
de politie, de meest langdurig werkzame respondent is al 41 jaar bij de politie. Er kan dus
zachts gezegd worden dat ze allen veel ervaring hebben. Vrijwel alle respondenten zijn
onderaan de organisatie begonnen en hebben zich opgewerkt tot de huidige functie van
buurtregisseur in de rang van inspecteur. Iedere respondent kijkt dan ook met grote trots terug
op de prestatie die men heeft bereikt wat men oorspronkelijk niet voor mogelijk had gezien,
dit geldt evenwel voor de familie en vrienden van deze mensen (in tegenstelling tot de
weerstand die men gaf in het begin van de carrière). Na het aantal jaren uitvoeren van
executief werk komt bij velen de volgende gedachte op; “als je 3-4 jaar politiewerk hebt
gedaan, normaal op straat he...dan weet je wat politiewerk inhoud. Dan heb je alles een klein
beetje meegemaakt. En weet je eigenlijk wel dit is politiewerk. Dus wat dat betreft dat
veranderd het niet.” (Turkse buurtregisseur) De buurtregisseurs zijn zoals gezegd allen
opgeklommen binnen de politieorganisatie, de functies die men heeft bewandeld zijn
surveillant, brigadier, of hoofdagent. Hiernaast specialiseerden sommigen zich in bepaalde
richtingen of nevenactiviteiten afhankelijk van de persoonlijke interesse en capaciteit,
voorbeelden hiervan zijn taakaccent buurtregie (voor de introductie van buurtregie als apart
onderdeel van de politie), taakaccent sociale integratie, Officier van Dienst, Hulpofficier van
Jusitie, werkzaam in het Vredes Detachement, bestuursfuncties bij interne netwerken of de
vakbond. Vanuit de optiek van afwisseling in het politiewerk, hebben de respondenten nadat
het fenomeen buurtregie in 2000 werd ingevoerd hun heil hierin gevonden. De agenten
kunnen verder gekarakteriseerd met hun sociale karakter.

“Als je niet mee kan veren met je buurt, en je bent niet betrokken met je buurt dan is het einde
dienst, je doet de deur achter je dicht. Dan hoef je geen buurtregisseur te worden, dat moet

37
wel in je zitten. En natuurlijk, we worden wel door collega’s grijze wollen sokken politieagent
en uhh…de praatpolitie worden we ook wel eens genoemd. Dat moet dus wel in je zitten. Zit
dat niet in je, houdt je er niet van om contact met mensen te hebben, en wil je alleen mensen
corrigeren dan moet je op de noodhulp.” (Marokkaanse buurtregisseur)

Binnen buurtregie geldt de regel dat men om de 4 jaar rouleert naar een andere wijk, waarbij
men de werkzaamheden in een andere wijk voortzet. Op deze manier hebben vrijwel alle
respondenten in uiteenlopende wijken en gebieden gewerkt, van de binnenstad tot -West, -
Oost, -Zuid en –Noord, waarbij men in sommige wijken beter tot de uitvoering van hun taak
kwamen dan in andere wijken. Hierop zal in het gedeelte politiestijl in de praktijk verder op
worden ingegaan. Ondanks de afwisseling in taken, is gekozen voor buurtregie. Dit heeft te
maken met het feit dat men over de jaren heen heeft gezien dat de kortstondige aanpak op de
noodhulp weinig verandert aan de bestaande problemen in wijken. Om toch effectief te zijn in
het politiewerk en problemen preventief op te lossen is de keuze voor buurtregie voor de hand
liggend.

“En uhm…dus ik kwam 20 keer op een adres, en als we er niks aan deden dan deden we het
ergens anders helemaal niet. En dan zouden we er misschien 30 keer heen moeten, hier
wordt ik dus niet blij van! En daarom heb ik voor buurtregie gekozen. Want ik denk van we
kunnen wel elke keer ene nieuwe pleister op die wond gaan leggen, maar die wond blijft
bloeden. Nou dat wil ik dus niet meer, ik wil niet alleen die pleister nog plakken. Meer van uit
gaan denken van wil ik van invloed zijn, dan ruk ik die pleister er vanaf. Misschien moet ik
die wond een klein stukje openmaken om beter schoon te maken, maar daar gaat genezing
beginnen. Dat is voor mij de motivatie voor buurtregie geweest. In die zin heb je meer invloed
als buurtregisseur denk ik dan noodhulp collega. Het is de ambulance van de politiezorg.
(Nederlandse buurtregisseur)”

Taakopvatting

Onder de taakopvatting van het politiewerk wordt verstaan de denkwijze van de agent over
het politiewerk, in andere woorden wat het politiewerk inhoudt. Op basis van de literatuur en
de informatie van de respondenten komen 2 verschillende taakopvattingen naar voren. De
eerste is een orde handhavende invulling van het politiewerk en de andere een hulpverlenende
verstandhouding. Verwacht wordt op basis van eerdere studies dat agenten met een Turks,
Marokkaans, Surinaams, en Joodse afkomst de taakopvatting hebben zoals in het land van
38
herkomst. De politieorganisaties in Turkije, Marokko, Suriname en Israël hebben een
instrumentele positie ten behoeve van de staat. Bescherming van staatbelangen is de primaire
taak. Hieruit vloeit voort dat het politiewerk voornamelijk wordt begrepen vanuit een orde
handhavende taakopvatting. Buurtregisseur met een dergelijke afkomst zouden een
soortgelijke taakopvatting moeten hebben is de aanname. De politieorganisatie in Nederland
handelt in tegenstelling vanuit dienstbaarheid ten behoeve van de samenleving.
Buurtregisseurs met de Nederlandse afkomst zouden vanuit deze redenatie een
hulpverlenende taakopvatting moeten hebben.
Uit de antwoorden van de respondenten blijkt dat deze verwachting niet wordt bevestigd. De
taakopvatting van de buurtregisseur en de synchrone taakopvatting zoals in het land van
herkomst lijkt geen stand te houden. Buurtregisseurs met een niet-Nederlandse achtergrond
hebben net zo goed een hulpverlenende taakopvatting als dat Nederlandse buurtregisseurs een
orde handhavende taakopvatting hebben. Voordat hierop ingegaan wordt zal eerst de
taakopvatting verder toegelicht worden. In deze studie hebben van de 15 respondenten 6 een
hulpverlenende taakopvatting. De rest van de buurtregisseurs geeft een orde handhavende
invulling aan hun werk. Om de taakopvatting van de buurtregisseur te achterhalen zijn een
aantal vragen gesteld die betrekking hadden op; wat het politiewerk voor de respondent
betekende, in welke mate de verwachtingen van het politiewerk zijn waargemaakt, ambities
voor de toekomst, de kerntaken waarover men dient te beschikken volgens de respondent, en
een verklaring voor de eigen denkwijze.
Uit de data kan geconcludeerd worden dat de taakopvatting eerder sterk gerelateerd is aan de
politiestijl. Zo loopt een hulpverlenende taakopvatting parallel aan een praktisch moralistische
politiestijl, dit komt namelijk voor in 4 van de 6 gevallen. De overige enkelingen met een
soortgelijke taakopvatting behoren toe aan buurtregisseurs met een politiestijl als praktische
oplosser en idealistische politieman. Deze laatste respondenten zijn meer uitzondering in hun
taakopvatting dan regel in vergelijking met respondenten met een zelfde politiestijl.

Op basis van de verkregen informatie blijkt dus dat het land van herkomst van de
buurtregisseurs niet bepalend is voor de taakopvatting. Deze uitkomst zal geïllustreerd
worden met uitspraken van de buurtregisseurs. Verwacht werd dus dat bijvoorbeeld een
Marokkaanse buurtregisseur een orde handhavende taakopvatting zou hebben, het volgende
citaat weerlegt deze aanname. De buurtregisseur licht zijn persoonlijke invulling van het
politiewerk toe.

39
“Er is onrecht gaande. Dat wil je veranderen maar…dan maak je de keuze om naar Europa te
gaan je verder te ontwikkelen. Het politiewerk is mooi werk, je kan heel veel dingen
aanpakken. Je kan ook met de burgers dingen gewoon bespreekbaar maken. Vooral in de
Marokkaanse gemeenschap taboes doorbreken, als het gaat om hulp, armoede, om geloof om
cultuur. Dit zijn dingen die echt mee moet ontwikkelen.” (Marokkaanse buurtregisseur)

De Marokkaanse buurtregisseur geeft de hulpverlenende houding aan jegens de eigen


gemeenschap, om onderliggende sociale problematieken te bestrijden vanuit een
rechtvaardigheidsprincipe. Een andere Marokkaanse buurtregisseur gaat nog een stuk verder
in de hulpverlening in de beroepsuitvoering.

“En ik vind het ook niet erg als ik in de moskee waar ik regelmatig kom men weet dat ik van
de politieman. En als er iemand een verhaal heeft en ze komen naar mij toe, dan vind ik het
helemaal niet erg. Ik bedoel voor of na het gebed iemand zegt ik wil je spreken, dan gaan we
even apart in een kamertje zitten. En ik kan hem adviseren, wat hij met zo’n zaak kan doen.
Bij wie hij terecht kan, welke hulpverleningsinstantie, dat vind ik helemaal niet erg. Aan de
andere kant, ik vind het eigenlijk een soort verplichting, als jij bepaalde kennis hebt…dat je
mensen daarmee kan helpen, dan moet je dat doen. Dat is eigenlijk onze identiteit als
moslims. Dat hoort erbij. Eigenlijk is het zo dat dat die twee werelden heel mooi te
combineren zijn.”

Opvallend is het feit dat de hulpverlening wordt gemotiveerd vanuit de religieuze opvatting.
De hulpverlenende houding manifesteert zich in een grote toewijding richting de burger met
name richting de gemeenschap met de zelfde culturele achtergrond. De opstelling vanuit
compassie en verbondenheid met de eigen etnische groep is sterk aanwezig. De
toegankelijkheid en persoonlijke betrokkenheid van de agent manifesteert zich nadrukkelijk,
dit geldt overigens voor beide Marokkaanse buurtregisseurs die hierboven genoemd zijn. Dat
een Nederlandse buurtregisseur een orde handhavende taakopvatting kan hebben was
eveneens onverwacht vanuit het literaire perspectief van Hofstede. Het feit dat deze
buurtregisseur aangeeft dat men voorrang zal geven aan taken op de noodhulp ten koste van
de eigen primaire werkzaamheden binnen buurtregie getuigt van een sterk orde handhavende
taakopvatting. Het antwoord vloeit voort uit de vraag wat de kerntaken van een
buurtregisseur zijn volgens de buurtregisseur. Deze vraagstelling is een van de indicatoren ter
bepaling van de taakopvatting.

40
“Maar ik ken ook collega’s die doen eigenlijk alles vanuit sociale motieven. Alles vanuit een
ik maak de wereld beter. En dat werkt niet!...vind ik. Ik ben namelijk politieman, en uhh…en
zijn heel veel collega’s die zeggen van, ja ik ben buurtregisseur en zeker in verhouding tot
projectleider of werkvloer, of wat dan ook. Ik ben buurtregisseur, en dit is wat ik moet doen.
Zo zit ik er niet in, ik ben eerst wijkteamlid, ik ben onderdeel van het wijkteam, en mijn taak is
buurtregie daarin. Daar heb je een bepaalde verantwoordelijkheid in en uhh…maar ik ben
wel als eerste wijkteamlid. Dus als er beneden stront aan de knikker is, dan gaat dat voor
daar.” (Nederlandse buurtregisseur)

Het grootste gedeelte van de respondenten die een orde handhavende taakopvatting hebben,
ligt de aard van deze verstandhouding meer in het socialisatieproces vanuit de
politieopleiding. Zoals een Turkse buurtregisseur dit samenvattend verwoord; “Het credo van
de Nederlandse politie is een beetje van zacht op de relatie, hard op de inhoud. Dat heb ik
ook een beetje eigen gemaakt. Van mij wordt verwacht dat ik een relatie met mensen moet
opbouwen, door duidelijk te zijn, eerlijk te zijn.”

De taakopvatting van de buurtregisseur ligt in verschillende motiveringen, kortom vanuit


rechtvaardigheidsgevoelens, religieuze drijfveren, of de politiesocialisatie. In enkele gevallen
heeft de motivering raakvlak met de eigen etnische achtergrond, met name in de voorkeur om
dienstbaar te zijn binnen de eigen etnische gemeenschap. De hulpverlenende taakopvatting
van de agent is daarentegen niet exclusief begrensd voor een specifieke groep. De etnische
afkomst bepaalt dus niet de taakopvatting zoals de theorie van Hofstede beaamde, zijn theorie
houdt hier geen stand. De relatie tussen de taakopvatting en de etnische achtergrond van een
buurtregisseur wordt hiermee ontkracht.

Politiestijl in de praktijk

Zoals eerder beschreven zijn 4 politiestijlen onderverdeeld in dit onderzoek. De 4 stijlen zijn
de praktische moralist, praktische oplosser, idealistische politieman en de strikte
ordehandhaver. Deze stijlen zijn bepaald op basis van de dimensies; mate van aandacht aan
handhaving en repressie, en de communicatieve-instrumentele oriëntatie jegens de burger.
Onder de dimensie handhaving en repressie wordt verstaan de mate waarmee de
buurtregisseur probeert wetsovertredingen te voorkomen of aan te pakken, met behulp van de
middelen die men tot zijn beschikking heeft zoals bekeuringen schrijven of aanhouden van
personen. Wanneer de buurtregisseur nauw contact met burgers heeft en met zijn sociale
41
vaardigheden situaties probeert op te lossen is er sprake van een communicatieve oriëntatie.
De instrumentaliteit uit zich in het feit als men zaken alleen probeert op te lossen met een
afstandelijkheid richting burgers en andere stakeholders. De 2 dimensies zijn het fundament
voor de onderscheiden politiestijlen.
Om de politiestijl van de buurtregisseur te bepalen zijn een aantal vragen gesteld als indicator
om te bepalen op welke dimensie de agent is in te delen. De vragen die gesteld zijn hebben
betrekking op de wijze waarop wijkproblemen zijn vastgesteld, de verhouding tussen
buurtregie en de uitvoering van andere taken, hoe de buurtregisseur zelf zijn eigen manier van
werken (politiestijl) omschrijft, wat de eigen verklaring is voor de politiestijl, op welke
manier de wijk waarin men werkt de politiestijl beïnvloed, welke rol de etnische achtergrond
speelt in het werk, welke gebeurtenis in de carrière het meest is bijgebleven, welke
afwegingen worden gemaakt voordat men interacteert met burgers en samenwerkingspartners,
of men rekening houdt met de achtergrond van de persoon met wie u contact heeft, en of men
de communicatie aanpast aan de burger, en ten slotte met welke partners contact wordt
onderhouden in de wijk.
Op basis van de literatuur was de verwachting dat buurtregisseurs afkomstig uit landen met
een repressieve politieorganisatie zoals in Turkije, Marokko, Suriname en Israël, de
desbetreffende agenten een stijl zouden hebben als strikte ordehandhaver. De praktijk is
echter niet zo eenduidig blijkt uit de resultaten. In het eerder beschreven gedeelte met
betrekking tot de taakopvatting bleek al dat de theorie van Hofstede ontkracht werd.
Buurtregisseurs met een bepaalde afkomst kon geen specifieke taakopvatting toegeschreven
worden. Hier was namelijk afwisseling in te zien. Voor het voorspellen van de politiestijl van
buurtregisseurs met een bepaalde etnische afkomst was eveneens de theorie van Hofstede als
referentie gebruikt. Deze theorie wordt wederom weerlegd, uit de resultaten blijkt namelijk
dat er diversiteit is in politiestijlen onder buurtregisseurs met de zelfde afkomst, de
verhouding die men heeft tot de eigen etnische achtergrond verschilt echter per persoon. Eerst
zal een overzicht worden gegeven van de indeling van de politiestijl, waarna de classificaties
van de buurtregisseurs wordt beargumenteert tezamen met de uitspraken die daarbij horen.
Binnen de respondenten zijn van iedere etnische groep 1 geclassificeerd binnen een praktisch
moralistische politiestijl. Van buurtregisseurs met een politiestijl als praktische oplosser zijn
er totaal 2, deze zijn van Joodse en Nederlandse origine. Buurtregisseur met een idealistische
politiestijl zijn vertegenwoordigd met 2 Marokkaanse, 1 Surinaamse, en 1 van Nederlandse
afkomst. Agenten die toebehoren aan de groep met een strikte orde handhavende politiestijl is
42
1 van Marokkaanse origine, 2 Surinaamse en 1 Nederlandse. Ten slotte is er nog een
buurtregisseur met een gemixte politiestijl, deze Turkse agent heeft elementen van een
idealistische en orde handhavende stijl.

Praktische moralist

Buurtregisseurs die zijn ingedeeld in een praktisch moralistische politiestijl zijn agenten met
een Marokkaanse, Surinaamse, Joodse en Nederlandse afkomst. Voordat wordt ingegaan op
de wijze waarop de etnische achtergrond doorwerkt in de professionele beroepsuitvoering, zal
eerst de indeling in de praktisch moralistische categorie toegelicht worden. Een van de
indicatoren die bepaalt of men een communicatieve of instrumentele oriëntatie heeft is de
vraag hoe de buurtregisseur de eigen politiestijl beschrijft. Het antwoord van de Marokkaanse
buurtregisseur is zeer eenduidig met betrekking tot een communicatieve oriëntatie,
oplossingen worden minder gezocht in de vorm van sancties als bekeuringen of andere
handhavingsvormen. De buurtregisseur zet zijn communicatieve vaardigheden in waarbij de
samenwerking wordt opgezocht om zaken op te lossen.

“Ik ben uhh….wat ik over mezelf kan zeggen. Sociaal, redelijk vriendelijk, altijd zo zacht als
het kan, en hard als het moet. Voor mij he…uhh…mijn bonnenboekje komt niet bij elke
overtreding tevoorschijn. Ik ga altijd eerst, ik wil altijd eerst weten wat er aan de hand is,
praat altijd met iemand, ik heb altijd op straat veel gesprekken. Het gebeurt wel eens als ik
ergens naartoe loop, en inmiddels al met 4-5 mensen in gesprek ben geweest. En een uur later
pas aankom waar ik moet zijn. maar aan de andere kant weet je wel, ik heb zoiets van alles is
op te lossen. Voor alles is wel een oplossing voor. Als we met z’n allen zoeken naar een
oplossing komen we er wel.”

Een Joodse buurtregisseur is gecategoriseerd tot de zelfde politiestijl. De communicatieve


oriëntatie van de agent komt naar voren in de vorm van advisering. Dit antwoord is
bevestigend voor een praktisch morele beroepsuitoefening. Een omschrijving van zijn eigen
werkwijze was als volgt. “Uhm...betrokkenheid, luisterend oor, kijk ik zal nooit meer
toezeggingen doen. Ik zal nooit zeggen van dat ga ik regelen, ik zal adviseren, daar waar ik
positief kan adviseren, een bepaalde sturing kan geven zal ik dat doen.” Vervolgens werd
doorgevraagd op de relationele verhouding van de buurtregisseur met de burgers in zijn wijk.

“Kijk ik ken de hele Joodse gemeenschap, ook daarin, kijk als je daarover praat….dan dan
dan, spreek je over ook over een stukje persoonlijkheid. Kijk ik voel dit zo, ik zou dat zo doen,
43
en zeker binnen de Joodse gemeenschap daar is dat nogal wat. Hoe moeten we daarmee
omgaan. Dan zeg ik ook luister, ik weet waar ik over praat. Dus als je praat over veiligheid
op Joodse scholen, ik heb zelf een zoon op een Joodse school zitten. Dus dat praat makkelijk.
Want het gaat ook mij aan. Dus op 2 manieren ben ik erbij betrokken. Zowel aan bovenkant
als aan de onderkant. Nou, en dat werkt gewoon. Dan zie je ook, korte lijntjes. Ik ga ook
altijd confrontatie aan. In de zin van, niet dat het moet botsen…steeds met elkaar praten. Dan
weten ze ook wie ze voor zich hebben, en dat is gewoon prettig.”

De nadruk op communicatieve vaardigheden komt wederom naar voren. De rol van de


etnische achtergrond op de politiestijl is opvallend te noemen door het feit dat de agent zelf
onderdeel is van de Joodse gemeenschap is en daarnaast werkzaam is binnen die zelfde
gemeenschap. Deze nabijheid zorgt ervoor dat de agent zich met begrip en mededogen
opstelt en zeer overwogen communiceert, omdat men betrokken is als lid van de Joodse
gemeenschap en als politieagent. Het woordgebruik, accent, en manier van spreken wordt
aangepast tijdens interacties binnen die gemeenschap. Het Joods culturele referentiekader is
bepalend voor de spreekstijl van de buurtregisseur. Deze uitkomst is bevestigend voor de
theorie van Giles, Coupland & Coupland (1991) die betrekking heeft op
communicatieaanpassing tijdens interacties. De studie van Al Issa (2003) vind eveneens
grondslag binnen de uitspraak van de buurtregisseur. Want de identificatie van de
buurtregisseur met de Joodse gemeenschap heeft zijn basis in het lidmaatschap van die zelfde
Joodse gemeenschap. Dit collectivistische aspect van gebondenheid zorgt voor inbedding
binnen die groep. Hierdoor verwijst men naar de relatieverhouding met de ander tijdens de
interactie, en negatieve sentimenten wordt geprobeerd te elimineren, om op deze wijze zaken
aan te pakken en op te lossen. De volgende uitspraak illustreert dit gegeven; “Dan zeg ik ook
luister, ik weet waar ik over praat. Dus als je praat over veiligheid op Joodse scholen, ik heb
zelf een zoon op een Joodse school zitten. Dus dat praat makkelijk.”

Voor buurtregisseurs die geclassificeerd zijn binnen een praktisch moralistische stijl komt
voor allen de persoonlijke verbondenheid met de gemeenschap of wijk naar voren waar men
werkzaam is. Deze nauwe verbondenheid zorgt voor de overtuiging dat de buurtregisseur
problemen in de wijk met sociale vaardigheden en weinig repressie het beste te lijf kan gaan.
Men is van mening dat een dergelijke uitoefening van het werk op den duur het vertrouwen
wekt bij de burger waardoor deze een aanwinst wordt voor de politie als potentieel

44
informatiebron om criminaliteit aan te pakken, maar ook dat veiligheidsgevoelens van burgers
worden vergroot op die manier.

Praktische oplosser

De buurtregisseurs met een praktisch oplossende politiestijl hebben vrijwel een identieke
houding in het werk, het afwijkende aspect van deze agenten ten opzichte van collega’s met
een praktisch morele stijl is dat men meer een instrumentele oriëntatie heeft. Men houd een
bepaalde afstand aan jegens de burger en schuift taken af naar samenwerkingspartners. Dit
laatste aspect is de belangrijkste reden voor de relatieve afstandelijkheid, zaken dienen
volgens deze agenten bij partijen neergelegd te worden die er het meest geschikt voor zijn.
Het takenpakket van een buurtregisseur is in verloop van tijd zeer uitgebreid en belastend
geworden, deze agent voelt zich daardoor gedwongen om zaken af te schuiven. Op dit
fenomeen zal later in dit hoofdstuk op worden teruggekomen omdat dit betrekking heeft op
alle buurtregisseurs. De voorkeur van deze type buurtregisseurs is om nauw samen te werken
met stakeholders maar hen bij te sturen indien dat nodig wordt geacht.

“Je moet af en toe creatief zijn, en dat heeft er mee te maken dat dat…heel veel oplossingen
staan alleen maar standaardpakketten tegenover. Dus uhh…soms moet je daar zeg maar
creatief mee omgaan. Dan bedoel ik niet liegen en bedriegen, dat bedoel ik ook helemaal niet.
Maar wat ik wel bedoel is dat je soms oplossingen buiten de box moet proberen te bedenken.
En uhh..als je zeg maar de partijen die daarbij ook een rolletje in gaan krijgen die je daarbij
betrekt. Dan is het ineens niet meer out of the box. En dan is het ook niet meer wat we af
hebben gesproken weet je wel. Als we het allemaal eens zijn dat we het zo gaan doen, prima.
Kijk anders wordt het dat je een eigen koers gaat varen. Maar als je met zijn 4-5 en met de
zelfde partijen overeenstemt dat je het niet gaat volgen, dan is dat de nieuwe regel. Zo simpel
is het. Nou dat werkt op zich wel goed, je merkt de personen van de organisaties waar je mee
te doen hebt, daar ook wel eens moeite mee hebben. Dat ze elke keer maar tegen die zelfde
muur oplopen binnen hun eigen organisatie.”(Nederlandse buurtregisseur)

Idealistische politieman

Van de respondenten die ingedeeld zijn in een idealistisch politiestijl, zijn 2 buurtregisseurs
van Marokkaanse afkomst, 1 Surinaamse en 1 Nederlandse. Een van de indicatoren ter
bepaling van politiestijl was de vraag of de wijk waarin men werkt de politiestijl van de agent
heeft beïnvloed. Het antwoord van een buurtregisseur van Marokkaanse origine was als volgt.
45
“Je moet autoriteit uitstralen. Zoals het ook in eigen land werkt. Daar hebben ze heel veel
respect voor de politie, autoriteit of een ambtenaar. Dat is gezag. Dat mis ik hierzo bij
collega’s. Soms je moet ook schakelen. Ouderen en jongeren willen dat ik gezag uitstraal. Je
bent de politie! Soms moet je gewoon ehh… even. Dat zeg ik ook laatste tegen een collega,
stonden we in een gezin en tegen een jongen die zat helemaal onderuit gezakt. Weet je ik zeg
ga rechtop zitten! Maar dat verwacht hij ook van jou. Ik zeg ga rechtop zitten, doe die pet af!
En dan doet hij dat ook. Dan zegt die collega, kun je dat wel maken? Ik zeg ik kan dat wel
maken. Als ik het niet doe denkt die jongen dat is een slappe hap. Dat is de Nederlandse
mentaliteit, nee soms moet je ook kunnen schakelen. Dat is de kunst.”

Het handhavende aspect in zijn houding is duidelijk afgeleid van de politie taakopvatting in
het land van herkomst. In deze illustratie wordt de aandacht voor handhaving en repressie
uitgedrukt in de vorm van een waarschuwing. Hoewel men een autoritaire uitstraling van
belang vind, wordt hier uiting aan gegeven in de vorm van directieve verbale communicatie.
Het handhavende aspect wordt als centraal onderdeel gezien van het politiewerk. De burger
zou een gezag dragende politieagent verwachten volgens de buurtregisseur. Het nakomen en
invulling geven aan die verwachting wordt als reden gegeven om zelf die houding te
manifesteren. Om nader te kunnen bepalen welke politiestijl deze buurtregisseur heeft, werd
gevraagd om de eigen politiestijl te laten omschrijven.

“Ja ik ben een…een betrokken politieman meer met maatschappelijke achtergrond. Dus niet
de man die ehh…arrogant je aanwijst wat je moet doen. Maar ik kan je meer aanspreken van
kun je niet beter je gedrag verbeteren, dat ik je ga straffen of sanctioneren. Ik ben meer van
een gesprek met jou aangaan en die straf of sanctie achterwege laten. Maar jij met jezelf gaat
kijken van ehh misschien heeft die gelijk. Dan kan het je bijblijven dat je volgende keer zoiets
niet zou doen.”

De buurtregisseur positioneert zich als “verkapte” pedagoog waarbij beoogt wordt om een
verandering in het gedrag te verwezenlijken van de overtreder. De effectiviteit van een sanctie
wordt in twijfel getrokken, dit komt waarschijnlijk voort uit de vele jaren politie-ervaring
waaruit is gebleken dat het opleggen van sancties weinig verandering brengt in het gedrag
van burgers. De andere Marokkaanse buurtregisseur die ook een idealistische politiestijl heeft
is toegedeeld in deze categorie door het volgende antwoord op de vraag wat het politiewerk
voor de betreffende agent betekent.

46
“Ja jagen…boeven vangen. Dat vond ik het mooist. We gingen voor een zaak, meldingen
afrijden, je ging dingen controleren, dat is hartstikke mooi. Niets is mooier dan dingen
controleren, en dan blijkt de auto gestolen te zijn, of dat je heterdaad een inbreker aanhoudt.
Buiten dat heb je heel veel andere zaken. En achter zoveel gestolen auto’s kom je niet achter.
Tijdens dat andere kun je ook heel veel andere dingen doen.”

Een andere vraag die eveneens bepaalt waartoe de agent behoort was hoe de agent zelf zijn
politiestijl zou omschrijven.”Ik probeer laagdrempelig te zijn, maar ik blijf een politieman.
Kijk ik denk dat mensen gewoon…uhh…wees eerlijk wees oprecht dat is het belangrijkste van
alles. Ik ben politieman dat weten ze ook wel. Maar wees wel eerlijk.” De nadruk op “ik ben
politieman” geeft aan dat deze agent zijn taken als het typische boevenvangen classificeert.
Criminaliteit bestrijden in de stereotype politievorm zoals meldingen afrijden is een indicator
voor een handhavende en repressieve houding. De communicatieve oriëntatie van deze agent
komt subtiel naar voren door nadrukkelijk eerlijkheid te verwachten van burgers op straat.
Wanneer deze buurtregisseur vertelt over zijn toetreding tot de politie blijkt dat de rol van de
etnische achtergrond van deze agent van invloed is geweest op zijn politiestijl.

“Toen had ik mezelf voorgenomen om een soort, soort draaideur bij een winkelcentrum, zo’n
groot warenhuis he, als je binnenloopt dat je door die draaideur loopt. En dat zijn die 2
culturen, als je door die draaideur heengaat, stap je een andere cultuur binnen. En neem je
die cultuur over. Want dan kom je ook niet in conflict met je zelf of met je werk. Je aanpassen
aan de geldende cultuur. En de geldende cultuur is dan de Nederlandse cultuur. De blanke
cultuur, de blanke Amsterdamse cultuur vooral, want die verschilt namelijk ook erg van
andere plaatsen. Dus ik had een andere cultuur, ik kom uit een dorp uit de Betuwe. Dat is
heel anders dan Amsterdam.”

Deze respondent kiest bewust voor een houding en uitvoering van het werk die overeenkomt
met de geldende dominante cultuur uit angst voor conflict, de politiestijl zal voor degene sterk
bepaald zijn door de politiesocialisatie. Deze geforceerde houding in het politiewerk brengt
echter een gevolg met zich mee blijkt uit het volgende citaat. Degene zal op latere leeftijd
zichzelf gaan evalueren en de betekenis van de etnische afkomst afvragen omdat deze in zijn
beroep als politieman altijd is onderdrukt.

“Uhm…naarmate je ouder wordt he, ga je ook meer kijken van wie ben ik. Waar kom ik
vandaan, heel raar. Maar dan ga je toch uhh…ik ga nu iets zeggen wat ik voor de eerste keer
47
zeg. Ik kijk nu naar een boom, naarmate een boom dikker wordt, wat krijgt dan een dikke
boom? Je gaat je nestelen, en dan ga je zeggen. Wie ben ik eigenlijk? Waar sta ik? Waar kom
ik vandaan? Je gaat anders kijken, wie ben ik, wie ben ik? Uhh…wie zijn je ouders?”

Deze uiting zou kunnen liggen in het feit dat men zich bevindt in een levensfase waar het
belang van normen en waarden en persoonlijke ontwikkeling centraal staat. Een gebeurtenis
waarna de buurtregisseur refereert weerspiegeld zijn persoonlijke normen en waarden die hij
probeert over te brengen op een verdachte met dezelfde afkomst.

“Nou ik was afgelopen zaterdag, had ik een jongen een veel pleger. Die gewoon afgeschreven
is. Dus ik zie hem en loop naar hem toe. Hij begint gelijk tekeer te gaan, ik was uiteindelijk
met hem in gesprek. En dan zegt hij tegen mij, ik moet bijna huilen. Ik zeg dat interesseert me
niet, ik krijg je daarmee niet terug. Was ik nog even naar zijn moeder geweest. Ik zeg tegen
hem, je hebt een prachtige moeder, ik vind het zonde dat jij je kwaliteiten niet naar boven
haalt. Hij kijkt me raar aan. Ik zeg ik weet dat je nare ervaringen met de politie hebt gehad,
maar ik ben verantwoordelijk voor mezelf en niet voor een ander. Zoals ik verantwoordelijk
ben voor mezelf ben jij verantwoordelijk voor jezelf, zo ging dat gesprek. Toen hadden we het
over zijn leven privé en, ik zag het gewoon in zijn ogen die jongen wilde gewoon huilen. Hij
was 17 jaar, een vader die niet om hem gaf, hij had het over zijn zusje, heel sneu. Zij had hem
niet gezien, alleen over hem gehoord. En uhm…het gaat erom dat je een normaal gesprek
hebt en daar gaat het om.”

Deze Marokkaanse buurtregisseur verwijst naar de relationele verhouding van de verdachte


met de eigen familie, op deze wijze probeert de agent de verdachte te corrigeren. De uitspraak
bevestigt de aanname dat corrigeren in collectivistische culturen uitgevoerd wordt door te
wijzen op de gevolgen voor anderen en de reputatie die daarmee in het geding komt (Conroy,
Hess, Azuma, en Kashiwagi, 1980). Een ander aspect in deze uitspraak is het feit dat de
buurtregisseur de verdachte wijst op het belang van persoonlijke ontwikkeling, en de normen
en waarden die ermee samenhangen. Deze uitkomst bevestigd de theorie van Erikson (1977),
namelijk dat het bevinden in de midvolwassenheid fase een zelf evaluatief proces met zich
meebrengt. Dit aspect wordt verduidelijkt in het gedeelte waar de agent zegt dat hij het
jammer vind dat de jongen zijn kwaliteiten niet ontwikkeld. Dit fenomeen is voor deze
buurtregisseur dermate belangrijk dat het niet alleen zichzelf bezighoudt, maar dat hij
verdachten van de zelfde afkomst hierop wijst.

48
Voor de overige buurtregisseurs van Surinaamse en Nederlandse afkomst die ook een
idealistische politiestijl hebben geldt dat ze allen op de zelfde vraag, om de eigen politiestijl te
omschrijven op vrijwel identieke wijze beantwoorden. Men vermeldt nadrukkelijk het feit dat
ze ten eerste politieagent zijn. De Surinaamse buurtregisseur drukt het als volgt uit. “Maar ik
ben op de eerste plaats politieman. Maar je merkt wel dat mensen het prettig vinden, en dan
hangt het ook van af wie ze voor zich hebben staan hoor. Want ik kan rottiger zijn dan een
blanke collega, maar soms dan. Iedereen wil graag van herkenning zien.”

De rol van de etnische achtergrond op de politiestijl is voor deze Surinaamse agente


interessant te noemen. Deze uiting bevestigd de bevinding van Alex (1969). Burgers met een
soortgelijke culturele achtergrond kunnen hardere sancties opgelegd krijgen door een agent
van dezelfde afkomst. De integriteit wordt beschermd door extra hard optreden jegens de
persoon in kwestie. Deze respondent heeft bewust gekozen om werkzaam te zijn in een wijk
waar personen met dezelfde culturele achtergrond woonachtig zijn. De agente gebruikt haar
Surinaamse afkomst als instrument binnen de taakuitvoering. De beroepsuitoefening in het
specifieke gebied brengt voordelen vanuit een effectiviteitsbenadering van het politiewerk.
Personen zullen sneller geneigd zijn te spreken vanuit herkenning wat de
informatievoorziening van de politie vergroot. Het antwoord is kenmerkend voor de
communicatieve oriëntatie van de buurtregisseur. Hier wordt op ingespeeld doordat burgers
gemakkelijker contact leggen met agenten van dezelfde etnische afkomst. “De mensen net iets
makkelijker tegen jou praten, omdat ze dan denken jij bent een van ons. Natuurlijk moet dat
niet zo zijn, maar toen ik hier net kwam als buurtregisseur, en dan de enige vrouw dan, ook
nog de enige gekleurde buurtregisseur.”

Strikte ordehandhaver

De Marokkaanse buurtregisseur met een strikte orde handhavende politiestijl is


geclassificeerd in die politiestijl op basis van zijn antwoord op de vraag over; Wat zijn de
kerntaken die een agent of buurtregisseur moet invullen volgens u? Zijn antwoord illustreert
de strikte orde handhavende uitvoering van zijn werk op de volgende wijze.

“Alles wat ik doe in mijn werk, tenminste zover mogelijk, doe ik vanuit het uniform. En dat ik
ook tegen mijn collega’s, sluit je eigen gevoelens af. Soms heb ik discussies met collega’s over
een bekeuring, dan gaan ze over een bekeuring die veel te duur is, 120 euro. Voor rood licht
bijvoorbeeld, ja duur duur duur, ik zeg dat is niet jouw taak, dat is aan Justitie, wij zijn
49
handhavers weet je, er is ons gezegd jullie gaan daar de wet handhaven dat is onze rol! Dus
je moet niet proberen mee te veren met mensen ja inderdaad vervelend…en dat je vervolgens
niks doet. Je moet het probleem aanpakken…dus dat vind ik wel heel belangrijk.”

De nadruk om geen empathie te tonen jegens burgers getuigt van een instrumentele houding
waarbij de agent zich afstandelijk positioneert tegenover de burger. Tevens benoemt deze
agent zichzelf nadrukkelijk als wetshandhaver. De agent heeft alleen oog voor het oplossen
van problemen. De bovenstaande uitspraak verwijst zeer duidelijk naar een strikte orde
handhavende politiestijl van de betreffende buurtregisseur. Interessant is het feit dat deze
agent zich in zijn politiewerk distantieert van zijn Marokkaanse achtergrond, en zichzelf
alleen identificeert in de rol als politieagent. Op de vraag; houdt u rekening met de
achtergrond van de persoon met wie u contact heeft, en past u daar uw communicatie op aan,
geeft de buurtregisseur het volgende antwoord.

“Maar ik houd geen rekening mee van dat is Marokkaan dat is een Turk, die is een
Surinamer. Kijk als mensen het prettig vinden…uhh…ik begin altijd in het Nederlands, dat is
standaard bij mij, ik begin nooit in het Marokkaans. Wat ik wel zie, is dat mensen rechtstreeks
Marokkaans tegen mij praten, dan praat ik Nederlands terug, maar eerst goed kijken van
begrijpt hij me weet je wel. Sommige mensen zoeken het gewoon te makkelijk weet je, en die
denken ook van ha die is Marokkaans, ik ga Marokkaans praten dan hoort niemand het, en ik
moet je eerlijk zeggen, ik wil gewoon weten, je spreekt slecht Nederlands…dan wil je het
horen ook. Dan blijkt het dat mensen helemaal niet zo slecht Nederlands spreken, als dat ze
zelf vinden.”

Deze buurtregisseur geeft aan bewust niet de Marokkaanse taal te spreken met burgers, het
spreken van de Nederlandse taal wordt zelfs afgedwongen van de burger. Personen die
afkomstig zijn van de zelfde etniciteit worden niet milder behandelt. De Marokkaanse
taalbeheersing als extra toevoeging aan de kwaliteit van het politiewerk wordt hiermee dus
niet geoptimaliseerd.

Voor alle buurtregisseurs met een strikte orde handhavende stijl geldt dat zij hun werk
uitoefenen vanuit een redenatie dat men ten alle tijde de professionele integriteit moet
beschermen, het terechtkomen in situaties die daar afbreuk aan kunnen doen worden
vermeden door afstandelijk te zijn en een strikte houding aan te nemen. Op de vraag hoe het

50
contact tussen de buurtregisseur met de burgers is, vat de uitspraak van een Surinaamse
buurtregisseur de opvatting van alle buurtregisseurs in dezelfde stijl bondig samen.

“Je moet je als politieagent niet gaan vergelijken met een bewoner van die wijk. Je moet die
afstand bewaren. Heel vriendelijk zijn daar waar nodig, maar duidelijk maken dat ik van de
politie ben. Die verhouding moet je duidelijk kunnen aangeven. Je moet ook geen privé
dingen doen met de burgers die daar wonen. Je moet het zakelijk houden. Een kopje koffie
kan geen kwaad, bij een oude mevrouw, bij een crimineel zitten en een gesprek voeren tijdens
een kopje koffie, dat kan ook geen kwaad. Maar je moet weten waar de grens ligt. Op het
moment dat de crimineel jou 2 pakken sigaretten meegeeft, dan moet je zeggen; nee vriend. Ik
als politieman moet de grenzen helemaal weten.”

Non-verbale aspecten in de communicatiewijze werden niet door alle buurtregisseur even


duidelijk verwoord in de interviews vermoedelijk omdat agenten hier niet bij stilstaan. De
etnische afkomst speelt vrijwel geen een rol voor de Surinaamse buurtregisseur. Op het
moment dat er wordt gevraagd naar de rol van zijn afkomst in het werk op straat, en de wijze
waarop hij daar invulling aan geeft. Beschrijft hij het volgende.

“Er werd een keer een gozer aangehouden door de recherche in de wijk, en die werd geboeid
op de grond gesmeten. Hij had er ook naar gevraagd hoor. Op een gegeven moment zegt die
meneer tegen me, zeg tegen jouw mensen dat ik niks gedaan heb. Dat ik er niks mee te maken
heb. Waarop mijn antwoord was, ik legde mijn hand op zijn schouders…rustig aan, blijf maar
even rustig. Kennelijk was dat zo voldoende, dat die man rustig bleef. Terwijl ik niks gedaan
heb. Ik heb alleen mijn hand op zijn schouders gelegd. Zo simpel kan het zijn.” De fysieke
aanraking van de buurtregisseur heeft een kalmering van de verdachte teweeg gebracht. Deze
uitkomst is bevestigend voor de verwachting dat aanrakingen binnen collectivistische culturen
een teken zijn voor vertrouwen en zorgen voor comfort. In deze casus leidde die handeling
ertoe dat de verdachte zich niet meer verzette tijdens de aanhouding.

Tijdens de interviews kwamen een viertal interessante resultaten naar voren. Uit een van de
interviews is gebleken dat de politiestijl een niet gefixeerde entiteit is, deze is echter aan
verandering onderhevig. De verandering is afhankelijk van de wijk waarin men werkt en de
problematiek die er heerst. Hoewel persoonlijke eigenschappen hetzelfde blijven ziet men in
dat enige aanpassing onvermijdbaar is. In het theoretisch kader werd besproken dat de
bereidheid van wijkbewoners wordt verhoogt om zich in te zetten tegen criminaliteit,
51
naarmate de politie meer toezicht houd (Reisig en Parks, 2004). Dit fenomeen is vanuit het
perspectief van de burger bekeken. De uitspraak van de Turkse buurtregisseur brengt
informatie naar voren dat de politiestijl door het activisme van burgers eveneens aan
verandering onderhevig is. De volgende uitspraak is hier een voorbeeld van.

“Ik heb hiervoor in de binnenstad gezeten, het Wallen gebied en dat soort dingen, de manier
waarop mensen met elkaar omgingen dat was veel anders dan hier. Je had daar heel veel
problemen, weinig bewoners, dan is het van pak je spullen wegwezen. Je schrijft daar snel
een bon uit en bent heel streng, en heel instrumenteel eigenlijk. Dat is hier niet, de mensen
kom je hier elke dag tegen bij wijze van. Zij gaan de volgende dag aan jou vragen van wat
heb jij aan mijn probleem gedaan. En daar moet je antwoord op kunnen geven. Als er hier
iets gebeurd dan ligt het politiek redelijk gevoelig. Dat is zoals het is.”

Ook is er informatie naar voren gekomen die niet gerelateerd is aan de politiestijl maar die
betrekking heeft op alle buurtregisseurs. Op het moment dat er werd gevraagd om de eigen
functie te evalueren, gaven alle buurtregisseurs een overbelasting van taken aan. Zoals
samenvattend wordt verwoord; “Minder goede aspect is dat je een vuilnisbak wordt. Alle
ellende die er is gaan ze bij de buurtregisseur, die moet het maar doen.”(Surinaamse
buurtregisseur) Verbazingwekkender is dat hier geen uiting aan wordt gegeven tegenover de
leidinggevenden. Zij accepteren dit fenomeen vanuit de gedachte dat men zich als het ware
moet compenseren tegenover collega’s op de noodhulp door het hogere salaris dat men krijgt.
Dit gebeurt terwijl het overgrote dele van de respondenten de norm niet haalt met betrekking
tot tijdsbesteding aan buurtregie. “Uiteindelijk doen we en hebben we ook een kerntaak bij de
politie. En dat is dat we naar het brandje en naar die aanrijding met letsel toegaan. Daar
moet mijn buurt dan maar een dag onder lijden omdat ik op die auto zit. Daar heb ik niet zo
moeite mee.” (Nederlandse buurtregisseur) Dit punt is voornamelijk afhankelijk van de
wijkteamchef die prioriteiten bepaald, en aangeeft op welke wijze de buurtregisseurs hun tijd
moeten verdelen. De buurtregisseurs proberen de solidariteit met de overige collega’s ook te
bewaren door regelmatig collega’s op de noodhulp bij te staan in hun werkzaamheden ten
koste van de eigen functie-uitoefening van buurtregie.

“Ja maar het is ook uhh…ik doe het ook vanuit mezelf, want soms zijn er zieken in de nacht.
En doe ik een nachtdienst mee, dan weet ik uhh…of dat doe ik omdat die gasten weten ook dat
ik een goddelijk salaris verdien. Zoals je weet bij buurtregisseur is dat schaal 9, en toelage

52
als telefoon en computer. Dus ik vind dat ik ook af en toe, even moet laten zien dat ik dat werk
ook doe.” (Nederlandse buurtregisseur)

Deze praktijken binnen buurtregie lijken paradoxaal. Aan de ene kant wordt het belang
benadrukt om te investeren in de wijk door nauw contact te onderhouden met de buurt en
voorkomende problematieken te bestrijden, aan de andere kant wordt weer meer aandacht
besteed aan noodhulp ten koste van buurtregie ten tijde van meldingen. De inzet op buurtregie
zou dan juist meer geschikt zijn om de oorzaken te achterhalen van dergelijke conjunctuur.
Hiermee lijkt de politieorganisatie zichzelf voor de voeten te lopen. Het laatste opmerkelijke
resultaat is dat binnen verschillende buurtregie afdelingen over het algemeen weinig onderling
overleg en wederzijds kritiek bestaat met betrekking tot de aanpak van bepaalde problemen.
De buurtregisseurs positioneren zich binnen de afdeling als solisten waar ieder op zichzelf is
gewezen. Overleg vind meer plaats indien collega’s daar persoonlijk om vragen. Hoewel dit
de algemeen trend is zijn er zeker uitzonderingsgevallen waar onderling overleg en kritiek wel
structureel aanwezig zijn. De buurtregisseurs verwijten dit aan de hoeveelheid buurtregisseurs
binnen een afdeling, de aansturing van de wijkteamchef en persoonlijke eigenschappen van de
buurtregisseur zelf. Zoals een Nederlandse buurtregisseur dit weergeeft; “Nou we proberen
wel, en daar hebben we maandags overleg, een stukje uniformiteit in het doen en laten, maar
dat is best lastig. Dus als een club buurtregisseurs…is een groep wat ouderen politiemensen,
nou probeer die nog maar even te veranderen.”

Uit bovenstaande resultaten is gebleken dat ten eerste een taakopvatting niet is toe te schrijven
aan een bepaalde etniciteit. De theorie van Hofstede die hiervoor als fundament werd gebruikt
is ontoereikend gebleken. Er kan geconcludeerd worden dat er zeker verschillen zijn in
taakopvattingen tussen buurtregisseurs echter hebben deze verschillen geen grondslag in de
etnische afkomst. Het overgrote deel van de respondenten heeft een orde handhavende
taakopvatting, gezien de politiesocialisatie is dit voor de hand liggend. Zowel agenten met een
Nederlandse als niet-Nederlandse afkomst hebben een orde handhavende politiestijl. Dit geldt
eveneens voor agenten met een hulpverlenende taakopvatting. Er is gebleken dat niet de
etniciteit bepalend is voor de politiestijl maar dat de taakopvatting nauw gerelateerd is
hieraan. De verklaring waarom de ene buurtregisseur een andere stijl ontwikkelt dan de
andere, terwijl ze dezelfde etnische achtergrond hebben is als volgt. De etnische afkomst heeft
echter wel een rol in de politiestijl, deze is afhankelijk van hoe de buurtregisseur zich
verhoudt tot de eigen afkomst. De resultaten geven een verscheidenheid weer waarop
53
individuele politiefunctionarissen hun etnische achtergrond laten doorwerken in hun
professionele beroepsuitoefening. Voor sommigen is de hulpverlenende taakopvatting reden
om verbondenheid te voelen met de eigen etnische gemeenschap. Waar in een ander geval een
agent van dezelfde afkomst een orde handhavende taakopvatting kan hebben. In dat geval
distantieert de buurtregisseur zich in contrast van enige mildheid jegens de eigen etnische
groep.

54
1.6 Conclusie

Dit onderzoek is begonnen met de centrale onderzoeksvraag: Hoe zetten Turkse,


Marokkaanse, Surinaamse, Joodse en Nederlandse buurtregisseurs de eigen afkomst in
binnen community policing? Voordat deze wordt beantwoord zullen eerst de deelvragen
beantwoord worden. Uit deze studie is gebleken dat verschillen in taakopvattingen niet toe te
schrijven zijn aan verschillende etnische afkomsten. De hulpverlenende als orde handhavende
taakopvatting is te vinden bij zowel Nederlandse als niet-Nederlandse buurtregisseurs. De
hulpverlenende taakopvatting is minder aanwezig in vergelijking met een orde handhavende
taakopvatting onder de buurtregisseurs. Agenten hebben over het algemeen toch het cliché
beeld dat politiewerk boeven vangen betekent, dit beeld zal geheid ook gesocialiseerd worden
binnen de politieorganisatie. De hulpverlenende buurtregisseurs vinden hun motivering meer
in idealistische overtuigingen zoals de verplichting vanuit een religieuze overtuiging, of
rechtvaardigheidsprincipes. Het feit dat de taakopvatting niet toebehoort tot een specifieke
etnische groep geldt ook voor de politiestijlen. Agenten van bepaalde afkomst hebben
verschillende politiestijlen, dit geldt voor alle etnische groepen die zijn opgenomen. De
taakopvatting heeft daarentegen een sterk parallel met de politiestijl. Zo hebben
buurtregisseurs met een hulpverlenende taakopvatting voornamelijk een praktisch
moralistisch politiestijl. Een enkeling behoort toe aan een praktisch oplossende en idealistisch
politiestijl. Buurtregisseurs met een idealistische of strikte orde handhavende politiestijl
hebben allen een orde handhavende taakopvatting.
De centrale onderzoeksvraag kan als volgt beantwoord worden. De etniciteit van de
buurtregisseur heeft geen bepalende invloed op de politiestijl, zoals gezegd de taakopvatting
is gerelateerd met de politiestijl. De etniciteit heeft een rol binnen de politiestijl afhankelijk
van hoe de buurtregisseur zich verhoudt tot de eigen afkomst. De theorie van Hofstede werd
als fundament gebruikt voor voorspellingen met betrekking tot de taakopvatting en politiestijl.
Deze hebben geen grond gevonden in deze studie. De dimensies van Hofstede zijn gericht om
verschillen tussen nationaliteiten te verklaren. De nuance binnen deze studie was dat er intra-
group diversiteit is. De verscheidenheid in verhoudingen die buurtregisseurs van de zelfde
afkomst hebben ten opzichte van de eigen etniciteit.
Er kan geconcludeerd worden dat indien een agent een strikte orde handhavende politiestijl
heeft men zich zo weinig mogelijk tot niet inmengt met de eigen afkomst. Van burgers wordt
verwacht dat zij aan bepaalde normatieve verwachtingen van de agent moeten voldoen. De

55
politie identificatie is het enige waar men beroep op doet in de beroepsuitoefening.
Voornaamste reden voor deze houding is dat men de eigen integriteit wil beschermen en men
niet in een belangenverstrengeling terecht wil komen. Agenten met een idealistische,
praktisch oplossende of praktisch morele politiestijl houden minder die strikte scheiding vast.
Zij gebruiken de aanwezige sociale vaardigheden en etnische afkomst vooral als instrument
om snel contact te leggen of toegankelijk te zijn voor de burgers. De buurtregisseur draait op
informatie die binnenkomt. De concentratie op informatie-inwinning is dan ook van groot
belang om de eigen werkzaamheden uit te kunnen voeren en collega’s op de noodhulp aan te
kunnen sturen of in te lichten. In sommige gevallen wordt de culturele kennis of
taalbeheersing gebruikt om te sanctioneren. Dit gebeurt bijvoorbeeld door in een gesprek
verwijzing te maken naar sociale gevolgen als reputatieschade indien men een overtreding
begaat. Theorieën met betrekking tot communicatieverschillen tussen nationaliteiten werden
wel bevestigd. Deze had betrekking op verschuivingen van de spraakstijl tijdens interacties
met personen van de zelfde etniciteit. Hiernaast werd de theorie ook bevestigd met betrekking
tot zwarte agenten die de eigen mensen harder zouden aanpakken. Dit fenomeen kwam voor
in het geval van een Surinaamse buurtregisseur.
Een aantal nieuwe bevindingen zijn ook gevonden. De eerste ontdekking is dat de politiestijl
van een agent niet gefixeerd is. Deze is veranderlijk afhankelijk van de wijkproblematiek en
activisme van bewoners. De buurtregisseur zou op die manier “gedwongen” worden om meer
betrokkenheid te tonen. Een andere bevinding is dat de levensfase van de gemiddelde
buurtregisseur relatief hoog is. De relatief hoge leeftijd brengt met zich mee dat personen
zelfbewuster worden. De eigen persoonlijkheid wordt geëvalueerd. De rigide houding van
handhaving en repressie is dan sterk afgezwakt. Men ziet in dat sociale problematieken een
intensievere en langdurigere inzet nodig hebben. Een ander punt dat niet eerder is behandelt is
het feit dat de buurtregisseur allen aangegeven de taken overbelastend te vinden. In een enkel
geval heeft men zelfs in verloop van tijd een meer instrumentele oriëntatie gekregen.
Paradoxaal is dat dit nadrukkelijk benoemd wordt door alle respondenten, echter geeft men
hier geen uiting aan richting de leidinggevende. In sommige gevallen ervaren buurtregisseurs
een soort stress door het hoge salaris dat men verdient. Men verloochent in een enkele geval
de buurtregietaken ten koste van vrijwillige bijdragen op de noodhulp. De buurtregisseur voelt
zich buitengesloten van de collega’s op de noodhulp. Als solidair gebaar probeert men
daarom bij te springen bij die betreffende collega’s. Verder blijkt ook dat er over het
algemeen weinig onderling contact is tussen buurtregisseurs op een afdeling. Ze positioneren
56
zich als solisten waar ieder de eigen taken afhandelt zonder structurele evaluatie of onderlinge
kritiek. Buurtregisseur worden hiernaast om de 4 jaar gerouleerd, deze matchingsprocedure
wordt uitgevoerd om de agent nieuwe uitdagingen en afwisseling aan te bieden in de vorm
van werken in een nieuwe wijk met andere partijen en problematieken. De praktijk van deze
procedure is minder rooskleurig. Zo vind de roulatie meer binnen hetzelfde gebied plaats, in
sommige gevallen zelfs een paar straatblokken verder. Ook speelt de praktische afweging
zoals de reistijd van de agent een rol. Vanuit een effectiviteits-kwaliteitsbenadering met
betrekking tot de inzet van agenten in het bijzonder met een bepaalde etnische achtergrond, is
het van belang om te kijken wat voor soort werkwijze de buurtregisseur heeft en de wijk
waarin deze moet werken. Zo komen agenten met bijvoorbeeld een strikte orde handhavende
stijl beter tot hun recht in de binnenstad dan in een woonwijk met vele migranten en sociale
problematieken. Buurtregisseurs met een sterke communicatieve oriëntatie zouden
daarentegen in dergelijke wijken wel weer tot hun recht komen. Vanuit dit onderzoek is dan
ook het advies om in het matchingsproces een beeld te vormen van de politiestijl en
zorgvuldig te kijken waar deze agent het meest effectief zal kunnen zijn.
Uit de resultaten bleek ook dat buurtregisseurs na verloop van tijd enigszins minder gedreven
en kritisch worden in hun werk. Zelfontplooiing wordt hiermee niet gerealiseerd. In plaats van
functieveranderingen aan te bieden zoals vaak gebeurt, zou gekeken moeten worden wat de
sterke en zwakke punten zijn van de betreffende agent om hier toegespitste ondersteuning aan
te bieden in de vorm van cursussen die deze zouden kunnen verbeteren. Op deze wijze kan de
buurtregisseur zich persoonlijk beter ontplooien binnen de functie.
Aanvankelijk was de verwachting dat de relatief kleine sample van 15 buurtregisseur
bepaalde vertekeningen met zich zou kunnen meebrengen. Echter is gebleken uit de grote
verscheidenheid van de antwoorden dat een grotere sample deze verscheidenheid alleen maar
zou bevestigen.
Geconcludeerd kan worden dat de diversiteit waar men naar streeft binnen de
politieorganisatie gerealiseerd wordt. De Amsterdamse politie staat landelijk op nummer 1
met het meest diverse personeel. Kanttekening hierbij is dat het aannemen van een agent met
een niet-Nederlandse afkomst niet per definitie betekent dat men de meerwaarde van degene
kan ontplooien. Dit is ten eerste afhankelijk van hoe de persoon in kwestie zich verhoud tot de
eigen etnische afkomst. De persoonlijke beleving zorgt ervoor dat het moeilijk is als
politieorganisatie om de kwaliteiten van de agent maximaal te exploiteren. Het aannemen van
divers personeel is een ding, het aanzetten om de extra kwaliteiten te gebruiken in het
57
politiewerk en volledig te benutten is echter moeilijker te realiseren. Dit hoeft echter geen
probleem te zijn. In het sollicitatietraject voor buurtregisseurs zou men kunnen peilen als men
een diverse achtergrond heeft, of men een meerwaarde denkt toe te kunnen voegen. En te
vragen op welke wijze de potentieel toekomstige agent dat zou kunnen doen. Wanneer
vroegtijdig op een positieve wijze aanspraak wordt gemaakt op de culturele kennis waarover
men beschikt, zou deze benut kunnen worden. Voorwaarden is dat de persoon ongedwongen
de eigen capaciteiten moet kunnen inzetten. Belasting van de agent op basis van zijn of haar
etniciteit kan voor een averechts werken waar men zich mogelijk van zou kunnen distantiëren.
De toekomst zal moeten uitwijzen in hoeverre de exploitatie van agenten met een diverse
achtergrond wordt gerealiseerd.

58
Literatuurlijst

- Al Issa, A. (2003). Sociocultural transfer in L2 speech behaviors: Evidence and


motivating factors. International Journal of Intercultural relations, 27, 581-602.
- Alex, N. (1969). Black in blue: A study of the Negro policeman. New York: Appleton.
- Auditrapportage Politie Amsterdam-Amstelland. (2011). Intern rapport afdeling
Divers Samenleven en Samenwerken.
- Aydin, A.H. (1996). The Future of Policing in Turkey: Current and Proposed
Organizational Changes in Public Policing. Police Studies, 19 (4), 39-56.
- Baumgartner, M.P. (1988). The Moral Order of a Suburb. New York: Oxford
University Press.
- Bayley, D. (1994). Policing the Future. New York, Oxford: Oxford University Press.
- Bellair, P.E. (1997). Social Interaction and Community Crime: Examining the
Importance of Neighbor Networks. Criminology, 34 (4), 677-704.
- Bervoets, E., van der Torre, E.J., Besselink, A., van Bolhuis, V. (2008). Bij de Tijd:
Wijkagenten in Hollands Midden. Beschrijving en analyse van dagelijkse praktijken.
COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement.
- Blackshaw, T. (2010). Key concepts in Community Studies. London, Sage
Publications Ltd.
- Bond, M.H., & Yang, K.S. (1982). Ethnic affirmation versus cross-cultural
accommodation: The variable impact of questionnaire language on Chinese bilinguals
in Hong Kong. Journal of Cross-Cultural Psychology, 13, 169-185.
- Bouchikhi, H., & Kimberly, J. R. (2003). Escaping the Identity Trap. Sloan
Management Review, 44 (3): 20-26.
- Brink, G.J.M. van den (2010). Empathie en handhaving. Apeldoorn: Politieacademie.
(PA Lectoratenreeks).
- Brogden, M. & Nijhar, P. (2005). Community policing: National and international
models and approaches, Cullompton: Willan Publishing.
- Browning, C.R., Feinberg, S.L., and Dietz, R. (2004). The Paradox of Social
Organization: Networks, Collective Efficacy, and Violent Crime in Urban
Neighborhoods. Social Forces, 83 (2), 503-534.

59
- Caem-Posch, B. Van. (2012). Buurtregie met mate. Over de spanning tussen nabijheid
en distantie in de relatie tussen politie en burgers. Academisch proefschrift Vrije
Universiteit Amsterdam. Boom Lemma uitgevers.
- Cankaya, S. (2008). Welkom in Politië. Een antropologisch onderzoek naar de
onbewuste en subtiele vertogen van insluiting en uitsluiting van etnische minderheden
binnen de politie Amsterdam-Amstelland. Onderzoeksrapport.
- Cankaya, S. (2011). Buiten veiliger dan binnen: In- en uitsluiting van etnische
minderheden binnen de politieorganisatie. Delft: Eburon Academic Publishers.
- Cargile, A. & Bradac, J. (2001). Attitudes toward language. In W.B. Gudykunst, (Ed.),
Communication Yearbook 25, p. 347-382, Mahwah: Erlbaum.
- Carr, P.J. (2005). Clean Streets, crime, disorder, and social control in a Chicago
neighborhood. New York: New York University Press.
- Carter, R. (1995). Improving minority relations. FBI Law Enforcement Bulletin, 64,
14-17.
- Cheurprakobkit, S., & Bartsch, R.A. (1999). Police work and the police profession:
Assessing attitudes of city officials, Spanish-speaking Hispanics, and their English-
speaking counterparts. Journal of criminal Justice, 27 (2), 87-100.
- Community Policing Consortium, Publicity Manager. (1994). Understanding
Community Policing: A Framework for Action. Bureau of Justice Assistance
US Dept of Justice, Office of Justice Programs. Rockville, United States: NCJRS
Photocopy Services.
- Conroy, M., Hess, R.D., Azuma, H., & Kashiwagi, K. (1980). Maternal strategies for
regulating children’s behavior: Japanese and American families. Journal of Cross-
Cultural psychology, 11, 153-172.
- De lectoraten van de Politieacademie. (2006). Community Policing in Europa.
Apeldoorn: Politieacademie.
- Dijk, E. Van. (2010). Gelijke behandeling in een pro- actieve aanpak van
jeugdoverlast. Een onderzoek naar gelijke behandeling in politiestraatwerk.
- Erikson, E.H. (1977). Het kind en de samenleving. Utrecht: Het Spectrum.
- Friedmann, W. (1994). “The community role in community policing”. In D.P.
Rosenbaum (Ed.), The Challenge of community Policing- Testing The Promises, Sage
Publications, London and New Delhi.

60
- Giles, H., Coupland, N., & Coupland, J. (1991). Accommodation theory:
Communication, context and consequence. In H. Giles, N. Coupland, & J. Coupland
(Eds.), Contexts of accommodation: Developments in applied sociolinguistics.
Cambridge: Cambridge University Press.
- Glaser, B.G., & Strauss, A.L. (1971). The Discovery of Grounded Theory: Strategies
for Qualitative Research. Aldine, Chicago.
- Haarr, R. (1997). Patterns of interaction in a police patrol bureau: Race and gender
barriers to integration. Justice Quarterly, 14, 53-85.
- Hall, E.T. (1966). The hidden dimension. New York: Doubleday.
- Hartman, C., & Tops, P. (2005). Frontlijnsturing, Uitvoering op de publieke werkvloer
van de stad. Den Haag, Kenniscentrum Grote Steden STIP.
- Hassankhan, M., Dalhuisen, L. (2007). Geschiedenis van Suriname. Walburg Pers.
- Hays, R.A., Kogl, A.M. (2007). Neighborhood Attachment, Social Capital Building,
and Political Participation: A Case Study of Low- and Moderate-Income Residents of
Waterloo, Iowa. Journal of Urban Affairs, 28 (2), 181–205.
- Heijes, C. (2007). Officers at work in a multicultural police force. An International
Journal of Police Strategies & Management, 30, 550-566.
- Hofstede, G. (1980). Culture’s Consequences: International differences in work-
related values. Thousand Oaks: Sage Publications.
- Holland, R.W., Roeder, U.R., Baaren, R.B. van., Brandt, A.C., & Hannover, B.
(2004). Don’t stand so close to me: The effects of self construal on interpersonal
closeness. Psychological Science, 15, 237-242.
- Hong, Y.Y., Morris, M.W., Chiu, C.Y., & Benet-Martinez, V. (2000). Multicultural
Minds: A dynamic constructivist approach to culture and cognition. American
Psychologist, 55, 709-720.
- Igbinovia, P. E. (1981). The Pattern of Policing in Africa: The French and British
Connections. Police Journal, 54 (2), 123-156.
- Kleijer-Kool, L. (2008). Handhavers van de vrede of heroveraars? Politiestijlen en
conflictpotentieel in Nederlandse multiculturele achterstandswijken. Den Haag: Boom
Juridische Uitgevers.
- Klinkers, E. 2011. De geschiedenis van de politie in Suriname, 1863-1975. Van
koloniale tot nationale ordehandhaving. Uitgeverij Boom.

61
- Lipsky, M. (1980). Street-level Bureaucracy: Dilemmas of the Individual in Public
Services. New York: Russell Sage Foundation.
- Mastrofski, S.D., Willis, J.J., and Snipes, J. (2002). Styles of Patrol in a Community
Policing Context. In Morash M. and Ford, J.K., eds., The Move to Community
Policing: Making Change Happen. Thousand Oaks: Sage Publications.
- Matsumoto, D., & Kudoh, T. (1993). American-Japanese cultural differences in
attributions of personality based on smiles. Journal of non-verbal Behavior, 17, 231-
243.
- Pattavina, A., Byrne, J., & Garcia, L. (2006). An Examination of Citizen Involvement
in Crime Prevention in High Risk versus Low to Moderate Risk Neighborhoods.
Crime & Delinquency, 52 (2), 203-231.
- Piker, S. (1998). Contributions of psychological anthropology. Journal of Cross-
Cultural Psychology, 29, 9-31.
- Poortinga, Y.H., & Hemert, D.A. van. (2001). Personality and culture: Demarcating
between the common and the unique. Journal of Personality, 69, 1033-1060.
- Ponsaers, P. (2001). Reading about “community (oriented) policing” and police
models. Policing: An International Journal of Police Strategies & Management, 24
(4), 470-496.
- Punch, M., Vijver, K. Van der, Zoomer, O. (2002). Dutch “COP” Developing
community policing in the Netherlands. Policing: An International Journal of Police
Strategies & Management, 25, 60-79.
- Raganella, A.J., & White, M.D. (2004). Race, gender and motivation for becoming a
police officer: Implications for building a representative police department. Journal of
Criminal Justice, 32, 501-513.
- Ramirez-Esparza, N. Gosling, S., Pennebaker, J., & Benet-Martinez, V. (2004). Do
bilinguals have two personalities? A special case of cultural frame-switching. Journal
of Research in Personality, 40, 99-120.
- Reisig, M.D., Parks, R.B. (2004). Can Community Policing Help the Truly
Disadvantaged? Crime and Delinquency, 50 (2), 139-167.
- Ridgeway, G., Lim, N., Gifford, B., Koper, C., Matthies, C., Hajiamiri, et al. (2008).
Strategies for improving officer recruitment in the San Diego Police Department.
Santa Monica: Rand.

62
- Riessen, J. van. (2007). In naam der wet. Veertig jaar bij de Amsterdamse politie.
Amsterdam: Nieuwamsterdam.
- Ringeling, A.B. (1978). Beleidsvrijheid van Ambtenaren. Het spijtoptantenprobleem
als illustratie van de activiteiten van ambtenaren bij de uitvoering van beleid. Alphen
aan den Rijn: Samsom.
- Roberg, R., Crank, J., & Kuykendall, J. (2000). Police and society. Los Angeles:
Roxbury.
- Roberts, L.M., & Roberts, D.D. (2007). Testing the Limits of Antidiscrimination Law:
The Business, Legal, and Ethical Ramifications of Cultural Profiling at Work. Duke
Journal of Gender Law & Policy, 14, 369-405.
- Rotherman, M.J., & Phinney, J.S. (1987). Introduction: Definitions and perspectives in
the study of children’s ethnic socialization. In J.S. Phinney & M.J. Rotherman (Eds.),
Children’s ethnic socialization: Pluralism and development (pp. 10-28). Beverly Hills,
CA: Sage
- Ruijter, A. de, Le Grand, N., Jahfel, M. en Ustuner, Y. (1998). Pluriform in Uniform :
Diversiteit bij de Politie Amsterdam-Amstelland, een overzicht van 1987-1998.
Leiden: Stichting IVIO.
- Schuurmans, P., projectcoördinator buurtregie. (1998). Buurtregie, d.d. april
1998. Amsterdam: Politie Amsterdam-Amstelland.
- Schwartz, S.H. (1992). Universals in the content and structure of values: Theoretical
advances and empirical tests in 20 countries. In M.P. Zanna (Ed.), Advances in
experimental social psychology, 25. Orlando: Academic.
- Singleton, R.A. Jr., & Straits, B.C. (1999). Approaches to Social Research. Third
Edition. New York and Oxford: Oxford University Press.
- Skidmore, P., Craig, J. (2005). Start with people, how community organisations put
citizens in the driving seat. Londen, Demos.
- Smith, P.B., Bond, M.H., & Kagitcibasi, C. (2006). Understanding Social Psychology
Across Cultures: Living And Working In A Changing World. Thousand Oakes: Sage
Publications.
- Stokkom, B. Van., Toenders, N. (2010). De Sociale cohesie voorbij: actieve burgers in
achterstandswijken. Amsterdam, Pallas Publications.
- Swanborn, P.G. (2000). Case-study's: Wat, wanneer en hoe? Meppel: Boom.
- Taylor, R.B. (2001). Breaking away from broken windows. Boulder CO: West-View.
63
- Terpstra, J. (2003). Preventie: beleid, begrippen en modellen. In S. de Roos, M. van
Dinther, J. Terpstra (Eds.), Preventie in de sociaal pedagogische hulpverlening.
Toepassingen en achtergronden. Bussum: Coutinho.
- Terpstra, J., & Kouwenhoven, R. (2004). Samenwerking en netwerken in de lokale
veiligheidszorg. Zeist: Kerckebosch.
- Terpstra, J. (2008). Wijkagenten en hun dagelijks werk - Een onderzoek naar de
uitvoering van gebiedsgebonden politiewerk. Den Haag, Reed Business.
- Torre, E.J. Van der (1999). Politiewerk: politiestijlen, community policing,
professionalisme.
- Vijver, K. Van der., Zoomer, O. (2004). “Evaluating Community Policing in the
Netherlands”. European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice, 12,
251-267.
- Watson, O. (1970). Proxemic behavior: A cross-cultural study. The Hague: Mouton.
- Weisburd, D., Shalev, O., Amir, M. 2002. Community Policing in Israel: Resistance
and Change. Policing: An International Journal of Policing Strategies & Management,
25 (1), 80-109.
- Wester, F., & Peters, V. (2004). Kwalitatieve Analyse. Uitgangspunten en procedures.
Bussum: Uitgeverij Coutinho.
- Zürcher, Erik-Jan. (1995). Een geschiedenis van het moderne Turkije. Amsterdam:
Boom uitgevers.

Elektronische bronnen:

- Retrieved June 20th, 2013, from http://www.cbs.nl/nl-


NL/menu/themas/dossiers/allochtonen/methoden/begrippen/default.htm?conceptid=37

64
Bijlage

Semi- gestructureerde vragenlijst voor de buurtregisseur

Start interview
- Een uitleg van de eigen achtergrond
- Uitleg over het eigen onderzoek
- Verzoek voor opname en uitleg van procedure hoe omgegaan zal worden met verkregen
data.

Achtergrond van de buurtregisseur.


1. Leeftijd, geslacht
2. Dienstjaren, (voor)opleidingen en werkervaring binnen en buiten het korps.
3. Hoe bent u terechtgekomen in deze functie? Welke motivatie? Hoe werd uw keuze om
agent te worden opgevangen door uw sociale omgeving dus uw familie/vrienden?
4. Hoe lang buurtregisseur, in welke wijk(en)?
5. Waarom gekozen voor die wijk? Welk beeld had u over de wijk op dat moment?
6. Kunt u de buurt omschrijven op basis van fysieke en sociale kenmerken (de
samenstelling en afkomst van bewoners, leeftijd, beroep, sfeer, welke soort
gemeenschappen aanwezig, etc.)
7. Wat zijn de veiligheidsproblemen waartegen u en uw wijkteam tegenaan lopen?
8. Hoe zijn deze vastgesteld (met inspraak van burgers)?
9. Voor welke veranderingen hebben uw inspanningen gezorgd in de wijk?
10. Is uw beeld over de wijk veranderd in de loop van tijd?
11. Wat betekent het politiewerk voor u?
12. In hoeverre zijn uw verwachtingen van het politiewerk waargemaakt. Wat betekent dit
voor u?
13. Wat zijn uw ambities voor de toekomst?

Politiestijl en taakopvatting
14. Wat zijn de kerntaken die een agent of buurtregisseur moet invullen volgens u? Wat is de
toegevoegde waarde van de functie voor het korps, de burger en de partners waarmee men
werkt? Hoe laten zij dit blijken aan u?
15. Waarom heeft u voor deze taakinvulling gekozen?

65
16. Wat zijn goede en minder goede (dus zware taken van het werk) aspecten van de functie
volgens u (geef concrete voorbeelden).
17. Hoe is de verhouding tussen buurtregie en de uitvoering van andere taken? (Beschrijven
van een doorsnee werkdag)
18. Hoe omschrijft de buurtregisseur zelf zijn eigen manier van werken (politiestijl)?
19. Waarom werkt u op de manier zoals u nu werkt? Op welke manier blijkt dit? (Kunt u
concrete voorbeelden geven)
20. Op welke manier heeft de wijk waarin u werkt uw politiestijl beïnvloed?
21. Welke rol speelt uw etnische achtergrond in uw werk? Hoe brengt u dat tot uiting, kunt u
voorbeelden geven?
22. Welke afwegingen maakt u voordat u interacteert met burgers en partners met wie u
samenwerkt?
23. Houdt u rekening met de achtergrond van de persoon met wie u contact heeft, en past u
daar uw communicatie op aan? Zo ja, hoe dan?
24. Met wie onderhoudt u contact in de wijk, kunt u voorbeelden geven van de partners zowel
interen als extern? Hoe onderhoudt u de relaties?
25. Welke gebeurtenis in uw carrière is u het meest bijgebleven, en waarom? Wat was uw rol
daarin?
26. In welk opzicht verschilt u van uw collega buurtregisseurs? En hoe zou dat komen
volgens u? En wat vindt u daar zelf van?
27. Wordt daar onderling over gesproken? Wat komt daar dan uit?

Dit was het einde van het interview meneer.... Zijn er nog zaken die u wilt bespreken, of
dingen die u kwijt wilt?
Ik wil u bedanken voor uw bijdrage en tijd die u heeft vrijgemaakt. U zult nog op de hoogte
gehouden worden wanneer het onderzoek is afgerond.

66
Interviewschema
Centrale onderzoeksvraag:
Hoe zetten Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Joodse en Nederlandse buurtregisseurs de
eigen afkomst in binnen community policing?
Deelvragen:
- Zijn er verschillen in de taakopvatting tussen buurtregisseurs met verschillende etnisch
culturele achtergronden?
- Zijn verschillen in politiestijl van buurtregisseurs gerelateerd aan de etnisch culturele
achtergrond?

Topic Items en de bijbehorende vragen

Profiel buurtregisseur & werkgebied 1. Leeftijd, geslacht


(Profiel buurtregisseur)
2. Dienstjaren, (voor)opleidingen en
werkervaring binnen en buiten het
korps.
(Profiel buurtregisseur)
3. Hoe bent u terechtgekomen in deze
functie? Welke motivatie? Hoe werd
uw keuze om agent te worden
opgevangen door uw sociale
omgeving dus uw familie/vrienden
(Motivatie voor het politiewerk)
4. Hoelang bent u buurtregisseur, in
welke wijk(en)?
(Motivatie voor het politiewerk)
5. Waarom gekozen voor die wijk?
Welk beeld had u over de wijk op dat
moment?
(Socialisatie werkomgeving)
6. Kunt u de buurt omschrijven op basis
van fysieke en sociale kenmerken (de
samenstelling en afkomst van
bewoners, leeftijd, beroep, sfeer,
welke soort gemeenschappen
aanwezig, etc.) (Wijkproblematiek)
7. Wat zijn de veiligheidsproblemen
waartegen u en uw wijkteam
tegenaan lopen? (Wijkproblematiek)
8. Voor welke veranderingen hebben uw
inspanningen gezorgd in de wijk?
(Persoonlijke prestaties)
67
9. Is uw beeld over de wijk veranderd in
de loop van tijd?
(Socialisatie werkomgeving)

Taakopvatting 10. Wat betekent het politiewerk voor u?


(Taakinvulling)
11. In hoeverre zijn uw verwachtingen
van het politiewerk waargemaakt.
Wat betekent dit voor u?
(Aansluiting van verwachting en
praktijk)
12. Wat zijn uw ambities voor de
toekomst?
(Toekomstbeeld over de eigen
positie)
13. Wat zijn de kerntaken die een agent
of buurtregisseur moet invullen
volgens u? Wat is de toegevoegde
waarde van de functie voor het korps,
de burger en de partners waarmee
men werkt? Hoe laten zij dit blijken
aan u?
(Taakinvulling)
14. Waarom heeft u voor deze
taakinvulling gekozen?
(Taakinvulling)
15. Wat zijn goede en minder goede (dus
zware taken van het werk) aspecten
van de functie volgens u (concrete
voorbeelden).
(Evaluatie van de eigen functie als
buurtregisseur)

Politiestijl praktijk 16. Hoe zijn deze wijkproblemen


vastgesteld?
(Indicatie voor de politiestijl, “solist of
teamplayer”)
17. Hoe is de verhouding tussen
buurtregie en de uitvoering van
andere taken? (Beschrijven van een
doorsnee werkdag)
(Tijdsbesteding aan buurtregie)
18. Hoe omschrijft de buurtregisseur zelf
zijn eigen manier van werken
(politiestijl)?
(Politiestijl volgens de agent)
19. Waarom werkt u op de manier zoals u
nu werkt? Op welke manier blijkt dit?
(Kunt u concrete voorbeelden geven)
68
(Eigen verklaring politiestijl)
20. Op welke manier heeft de wijk
waarin u werkt uw politiestijl
beïnvloed?
(Socialisatie werkomgeving)
21. Welke rol speelt uw etnische
achtergrond in uw werk? Hoe brengt
u dat tot uiting, kunt u voorbeelden
geven?
(Rol etnische achtergrond)
22. Welke gebeurtenis in uw carrière is u
het meest bijgebleven, en waarom?
Wat was uw rol daarin?
(Indicatie van daadwerkelijke
politiestijl)

Communicatie 23. Welke afwegingen maakt u voordat u


interacteert met burgers en partners
met wie u samenwerkt? (is dit
bijvoorbeeld op informele basis of
heeft u een zakelijke houding)?
(Benaderingswijze van situaties)
24. Houdt u rekening met de achtergrond
van de persoon met wie u contact
heeft, en past u daar uw
communicatie op aan? Zo ja, hoe
dan?
(Toepassing culturele kennis, en
communicatievaardigheden)
25. Met wie onderhoudt u contact in de
wijk, kunt u voorbeelden geven van
de partners zowel interen als extern?
Hoe onderhoudt u de relaties?
(Indicatie politiestijl, nauwe
samenwerking met partners of
afstandelijk)

Vergelijking met andere buurtregisseurs 26. In welk opzicht verschilt u van uw


collega buurtregisseurs? En hoe zou
dat komen volgens u? En wat vindt u
daar zelf van?
(Vergelijking werkwijze met
collega’s)
27. Wordt daar onderling over
gesproken? Wat komt daar dan uit?
(Vergelijking werkwijze met
collega’s)

69

You might also like