Professional Documents
Culture Documents
Aardrijkskunde
Aardrijkskunde
Aardrijkskunde
Deelvragen.
1. Uit welke delen is een stad opgebouwd?
2. Is er een verband tussen kenmerken van woonwijken en hun leefbaarheid?
3. Wat kun je doen om de leefbaarheid van een woonwijk te verbeteren?
4. Waardoor wordt de leefbaarheid van het platteland bedreigd?
Ga naar www.edugis.nl - kies lesmateriaal met edugiskaart.
Ga naar "Stad en land – CBS in de klas – EduGis kaart havo/ vwo-onderbouw"
Kies lesmateriaal naast de kaart.
In magister staat onder lesmateriaal - stad en land – NIEUW – edugis opdracht
werkblad 3 HAG - een wordbestand van het werkblad waarin je kunt schrijven.
Maak alle opdrachten.
Aantekeningen:
De groei van de Nederlandse stad:
Tot 1960: urbanisatie-> migratie van platteland naar de stad; motief; werk
- Push- en pullfactoren? (Push-> Negatief)
Pushfactoren:
Verlies werkgelegenheid landbouw (mechanisatie)
Landbouwcrisis (1878-1900) -> invoer goedkoop Amerikaans graan.
Pullfactoren:
Groeiende werkgelegenheid in de steden van West-Nederland (industrie,
diensten)
Hogere lonen en betere voorzieningen in grote steden
Ontstaan agglomeraties
1960-1985: suburbanisatie-> migratie uit de stad naar randgemeenten in landelijk
gebied; motief; wonen
- Push- en pullfactoren?
Pushfactoren:
Grootstedelijke drukte: (woningnood, slechte kwaliteit woningen, verkeers-
geluid- en stankoverlast, parkeerproblemen en geen tuin)
Pullfactoren:
Betere woonomgeving in andere gebieden (mogelijk door: hogere welvaart,
meer vrije tijd en toename mobiliteit)
b. Waarom bouwde men de huizen van de arbeiders in de oude woonwijken dicht bij de
fabrieken ?
Industriële revolutie-> arbeiders gingen te voet dus moeten ze dicht bij de fabriek
wonen.
c. Maastricht heeft geen oude 19e -eeuwse arbeiderswijken aan de rand van de
binnenstad.
De arbeiders in Maastricht woonden in de binnenstad.
Noem 2 voorbeelden van wijken/ buurten in de binnenstad van Maastricht waar de
arbeiders woonden.
d. Wat was het belangrijkste gevolg van de woningwet? Noem 4 concrete maatregelen.
a. Noem 3 begrippen/ namen voor het deel van de (binnen)stad waar veel winkels, horeca-
ondernemingen en kantoren gevestigd zijn.
1. -
2. -
3. -
1. -
2. -
3. -
1. -
2. -
c. Vergelijk figuur 9.19 met figuur 4. In het model liggen er bedrijventerreinen langs of in de
buurt van de snelweg of spoorweg aan de rand van de stad.
Hoe is dat op figuur 4 ?
e. Noem een belangrijk verschil tussen Amsterdam en Maastricht gelet op de ligging van de
snelwegen.
f. Waar vind je op figuur 9.19 het meeste groen ? In de binnenstad of aan de rand van de
stad ? Hoe is dat in Maastricht ? Noem 2 locaties.
1.
2.
1. Wonen / Woongebied -
2. Werken / Bedrijfsterreinen -
3. Recreatie / Parken en plantsoenen -
Tabel 1.
% niet -westerse
allochtonen
LEEFBAAROMETER:
samenstelling bevolking
niveau voorzieningen
sociale samenhang
veiligheid
publieke ruimte
woningvoorraad
Totaalscore
leefbaarometer
Opdracht 2: Woningkenmerken.
Villapark:
Wittevrouwenveld:
d. In welke twee buurten uit tabel 1 is het percentage niet-westerse allochtonen het grootst ?
Geef daarvoor een verklaring met behulp van minstens twee andere gegevens uit tabel 1.
Met welke drie kenmerken kun je de leefbaarheid van een woonwijk bepalen ?
Welke van de vier woonwijken uit tabel 1 is dan het minst leefbaar en welke het meest
leefbaar ?
a. Als we ervan uitgaan dat probleemwijken wijken zijn met een rapportcijfer 5,4 tot 6 op
figuur 12 voor Amsterdam, of negatief in de leefbaarometer voor Maastricht , hoeveel
probleembuurten zijn er dan in Amsterdam ?
d. Zijn volgens dit criterium Wittevrouwenveld en de andere buurten van de wijk Maastricht
Noordoost probleembuurten ?
a. Bekijk met behulp van figuur 7, 8 en 9 uit paragraaf 2 of er een verband is tussen de
woonkenmerken en de leefbaarheid.
Vul daarvoor eerst de onderstaande tabel in.
4. % niet-westerse allochtonen
1.
2.
3.
4.
a. Waarom zijn sloop, nieuwbouw en renovatie niet genoeg om een buurt erbovenop te
helpen.
1.
Werkboek DE GEO Deel 2 A HAVO / VWO - Hoofdstuk 2 – 2015 – 2016. 10
2.
3.
65A.
65B.
d. Is de kaart steden met probleemwijken hetzelfde als een kaart met de "Vogelaarwijken".
Beargumenteer je keuze.
Lesboek paragraaf 1, 2, 3 en 4.
Basisboeknummers 142 tot en met 160, 162, 163, 164 en 165.
Let vooral op de definities van alle blauw gedrukte begrippen.