Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 6

Clark vs.

Kozma:
De grootste discussie in educatieve technologie en
een verband met de cursus
Kozma en Clark, het zijn geen onbekende namen binnen het onderzoekdomein rond educatieve
technologie. Als sinds 1983 debatteren deze twee onderzoekers over de vraag of media al dan
niet het leren beïnvloed (Clark, 1983, 1994; Kozma, 1994). Ook nu leeft deze discussie nog in
het onderzoeksveld. In deze bedragen sta ik kort stil bij de standpunten van Kozma en van
Clark. Vervolgens probeer ik enkele linken te leggen tussen hun standpunten en de theorie uit
het OPO.

Clark vs. Kozma


Deze discussie begon in 1983 met een artikel van Clark. Daarin schreef hij dat media gezien
kan worden als de vrachtwagen die voedingswaren naar de winkel brengt. Het verandert niets
aan de voedingswaarden van de voeding (Clark, 1983). In 1994 ging hij een stap verder en stelt
hij dat media leren nooit zal beïnvloeden (Clark, 1983, 1994).

Hierbij is het belangrijk op te merken dat Clark een strik onderscheid maakt tussen media en
instructiemethoden. Media is, voor hem, enkel een medium waarlangs we bepaalde informatie
verspreiden. De methode is dan hoe we dat medium (media) gebruiken (Clark, 1983, 1994).

Clark stelt dat media het leren onder geen enkele omstandigheid beïnvloed. Hij stelt dat
schijnbare effecten van het gebruik van media terug te brengen zijn op twee andere variabelen.
Enerzijds is er een effect van een verschillende instructiemethode en anderzijds het novelty-
effect van media (Clark, 1983, 1994). Het novelty-effect houdt in dat leerlingen meer
gemotiveerd zijn als ze in aanraking komen met iets nieuw (media). Als dat item meer gebruikt
zou worden in onderwijs neemt dat novelty-effect af tot het als iets normaals beschouwd wordt.
Een toegepast voorbeeld: stel je geeft een leesopdracht. Een groep leest gewoon in een boek,
een andere groep leest op een tablet. Achteraf meet je wie het beste de leesopdracht heeft
volbracht. Volgens het novelty-effect zal de groep met de tablet in het begin beter scoren. Als
je leesopdrachten blijft aanbieden op een tablet verdwijnt dit effect uiteindelijk. De tablet is nl;
geen leuk, nieuw gadget meer, het is net zoals het blad enkel iets om te lezen.
Volgens Clark heeft media mogelijk wél een effect op de kosten, het gebruiksgemak en snelheid
van het leren. Maar hetgeen het leren echt mogelijk maakt zijn de instructiemethodes die in de
educatieve media vervat zitten. Volgens Clark heeft de gebruikte methode dus een veel groter
effect op het leren dan het medium op zich. Hij stelt daarbij dat het effect van een goede
leerkracht op het leren groter is dan het al dan niet gebruiken van media (Clark, 1983, 1994).

De vertegenwoordiger van de andere kant van deze discussie is Kozma. Hij stelt dat media
welbepaalde mogelijkheden biedt die het cognitief verwerkingsproces van leerlingen zou
kunnen ondersteunen. Kozma stelt dat Clarks tweedeling van medium en methode niet nodig
en zelfs niet wenselijk zijn. Kozma ijvert voor een integrale kijk op medium en methode waarbij
beide niet los van elkaar kunnen worden gezien. Bij het ontwerpen van een leeromgeving zou
het medium de methode moeten ondersteunen én moet de methode de voordelen van het
medium gebruiken (Kozma, 1994).

Hier bovenop stelt Kozma dat naast het feit dat media en methode onlosmakend verbonden zijn
met elkaar, dat ook de educatieve context een belangrijke rol speelt. Hij erkent en benadrukt
dat media op een zinvolle manier geïntegreerd moet worden in de sociale en educatieve context.
Er moet als het ware een harmonisch samenspel ontstaan tussen de ontwerper van de
leeromgeving (doorgaans de leerkracht), de context en het medium. Hierbij moeten de
capaciteiten van het medium optimaal ingezet worden waardoor het leren beïnvloed zal worden
(Kozma, 1994).

Kozma stelt zich dus niet de vraag of media leren beïnvloed, maar is op zoek naar de manieren
waarop de mogelijkheden van media gebruikt worden opdat het leren van specifieke leerlingen
bij specifiek taken in specifieke situaties beïnvloed wordt (Kozma, 1994).

Mee in de discussie: SAMR, T-Pack en vier in balans.


In dit onderdeel link ik de standpunten van Clark en Kozma met drie modellen uit het stukje
visie van het OPO.

Een eerste link die ik in verband met deze discussie meteen maak, is met SAMR. Vanuit het
SAMR-kader lijkt het alsof Clark en Kozma over heel ander niveaus van mediagebruik aan het
discussiëren zijn. Clark lijkt te focussen op het niveau van substitutie (Clark, 1983, 1994;
Grauwels, Willekens, Vansteenkiste, 2019). Op dat niveau wordt media louter gebruikt om een
ander medium te vervangen, zonder functionele verschillen (Grauwels, Willekens,
Vansteenkiste, 2019). Op dat niveau is de keuze voor media inderdaad eerder op basis van
gemakzucht dan een weloverwogen keuzen met het oog op het beïnvloeden van het leren.

Kozma daarentegen lijkt eerder te focussen op het niveau van redefiniëring. Bij redefiniëring
wordt technologie op transformative wijze ingezet die zonder digitale toepassing (media) niet
mogelijk was (Grauwels, Willekens, Vansteenkiste, 2019). Het gaat hier dus niet om het louter
gebruik van media als een medium, maar om een zoektocht naar de specifieke mogelijkheden
die enkel media kan bieden. Hierdoor is er geen rechtstreekse vergelijking meer mogelijk met
eenzelfde leersituatie, maar dan zonder media gebruik. Hier zie ik een overeenstemming met
Kozma’s zoektocht naar die specifieke situaties waarbij het gebruik van media een invloed heeft
op het leerproces enerzijds. Anderzijds stemt het ook overeen met zijn visie dat medium en
methode niet los van elkaar gezien kunnen worden.

Ook als we vanuit het TPACK-model (technological pedagogical and content Knowledge) naar
de discussie kijken lijken de twee onderzoekers op verschillende aspecten te focussen.

Clark stelt dat het gebruik van media nooit opweeg tegen een goede leerkracht (Clark, 1983,
1994). Vanuit het TPACK -model gekeken stelt hij dus dat de combinatie van een goede
pedagogische en inhoudelijke kennis van een leerkracht (PCK) niet gecompenseerd kan worden
door een goede technologische kennis (TK) (Clark, 1983, 1994; Voogt, Fisser, Roblin, Tondeur,
& van Braak, 2013).

Kozma neemt hier een minder expliciet standpunt in. Maar als we de redenering van net verder
trekken kunnen we ook over zijn vermoedelijke visie enkel voorspellingen doen. Als we vanuit
het SAMR-model naar Kozma kijken heb ik gesteld dat Kozma streeft naar het zoeken van die
situaties waar men aan redefiniëring doet. Dergelijke redefiniëring eist van een leerkracht wel
dat ze zowel de inhoudelijke, de pedagogische als de technologische kennis beheersen en vlot
kunnen combineren, aangepast aan de specifieke situatie (TPACK) (Kozma, 1994; Voogt,
Fisser, Roblin, Tondeur, & van Braak, 2013). Waar Clark aspecten tegen elkaar afweegt en er
een of-of-verhaal van lijkt te maken pleit Kozma voor een en-en-verhaal.

Persoonlijk zie ik in beide standpunten wel waarheid (naast het feit dat beiden zich ook op
degelijk wetenschappelijk onderzoek beroepen). Een slechte PCK kan niet gecompenseerd
worden door goede TK. In dat geval primeert de PCK boven de TK. Maar in de situatie die
Kozma schets zou het eerder gaan om de keuze tussen twee leerkrachten met gelijkaardige
PCK, maar met verschillende graden van beheersing in TK. Vanuit dat oogpunt kan ook gesteld
worden dat een goede TPACK primeert boven een goede (louter) PCK (Clark, 1983, 1994;
Kozma, 1994; Voogt, Fisser, Roblin, Tondeur, & van Braak, 2013).

Ook vanuit het TPACK-model gekeken lijken Kozma en Clark dus over andere gebieden te
discussiëren, eerder dan elkaar volledig tegen te spreken.

Een derde en laatste model dat ik uit de cursus wil aanhalen binnen deze discussie is het vier
in balans model. Ook vanuit dit model gekeken vertrekken Kozma en Clark vanuit andere
invalshoeken.

Kozma’s visie en die achter vier in balans komen overeen in de zin dat mediagebruik in het
onderwijs gestuurd zou moeten zijn vanuit een sterke visie en niet vanuit het willen gebruiken
van media op zich. De visie op mediagebruik in het onderwijs en media zijn niet los te koppelen
van elkaar (Kozma, 1994, Visie op media, 2019).

Clark daarentegen maakt die loskoppeling wel. Daarna begaat hij dan, vanuit dit model
gekeken, de fout van mediaonderwijs te sturen vanuit de ICT-infrastructuur (media als medium)
i.p.v. vanuit de visie (Clark, 1983, 1994, Visie op media, 2019).

(Verdere) discussie en conclusie


Initieel was het al duidelijk, maar door vanuit de verschillende modellen naar de discussie te
kijken wordt het enkel duidelijker dat Kozma en Clark niet volledig op eenzelfde lijn aan het
discussiëren zijn. Beiden steunen zich met wetenschappelijk onderzoek, en beiden beschrijven
een deel van de waarheid. Clark lijkt eerder de onderwijsrealiteit te beschrijven terwijl Kozma
meer durft te dromen over hoe media leren zou kunnen beïnvloeden als het onderwijsveld het
goed zou aanpakken.

Kozma wilt zoeken naar die situaties waar media het leren wel degelijk het leerproces
beïnvloed. Hiervoor wilt hij naar een geïntegreerde kijk op media als medium dat onlosmakend
verbonden is met een eigen, specifieke methode en een specifieke context. In de drie besproken
modellen is dit inderdaad een voorwaarde om te kunnen spreken van goed, doordacht gebruik
van media in het onderwijs (Grauwels, Willekens, Vansteenkiste, 2019; Kozma, 1994; Visie op
media, 2019; Voogt, Fisser, Roblin, Tondeur, & van Braak, 2013).
Clark daarentegen laat zich precies eerder sturen door de huidige klasrealiteit waar media vooral
nog op niveau van substitutie wordt gebruikt. Hierdoor wordt die loskoppeling van media als
medium en de methode, die hij maakt, ook gemakkelijker. Daarmee legt hij, voor mij, ook het
pijnpunt van gebruik van media in het hedendaags onderwijs bloot. Te vaak wordt
mediagebruik gestuurd vanuit de infrastructuur die al dan niet voor handen is eerder dan vanuit
een visie (Visie op media, 2019). Hierdoor vervallen leerkrachten in het gebruik van media als
substitutiemiddel eerder dan iets als waarmee leren geredefinieerd kan worden (Grauwels,
Willekens, Vansteenkiste, 2019). Beide zijn, volgens mij, ook te verklaren vanuit de gebrekkige
TK en TPACK als geheel. Zolang deze aspecten niet worden aangepakt zal media jammer
genoeg slechts een beperkt effect hebben op het leren.

In conclusie kan ik me eigenlijk in beide uiterste van de discussie wel vinden. Media op zich
zal het leren niet zozeer beïnvloeden. Maar media geeft tegelijk veel meer mogelijkheden. Het
is hoe je het gebruikt en wat je ermee doet, dat van belang is. Het maakt dingen mogelijk die
voordien niet mogelijk waren.

Het is dus belangrijk om zich te blijven afvragen waarom we welbepaalde media gebruiken en
hoe. We mogen media niet enkel en alleen gebruiken om het medium. Media in het onderwijs
biedt zoveel meer mogelijkheden als het gedragen wordt door een visie, ondersteund door
TPACK, en onlosmakend verbonden met een specifieke methode.
Referentielijst
Clark, R. E. (1983). Reconsidering Research on Learning from Media. Review of Educational
Research, 53(4), 445–459. https://doi.org/10.3102/00346543053004445
Clark, R. E. (1994). Media will never influence learning. ETR&D, 42(2), 21-29.
Grauwels, S. Willekens, L., & Vansteenkiste, Y. (2019). SAMR [groepswerk media,
PowerPoint]. Retrieved from:
https://drive.google.com/file/d/1mxcGs5JXBbFjumY0_QTCh6Uv9Jmw5p4i/view

Kozma, R. B. (1994). Will media ever influence learning? Refreaming the debate. ETR&D,
42(2), 7-19
Visie op media. (2019). Vier in balans [groepswerk media, filmpje]. Retrieved from:
https://drive.google.com/file/d/18TQ3PCy11psIsNiyJuSOn7uQLELFkSeZ/view

Voogt, J., Fisser, P., Roblin, N., Tondeur, J., & van Braak, J. (2013). Technological pedagogical
content knowledge: a review of the literature. Journal of computer assisted learning,
29(2), 109–121.

You might also like