Professional Documents
Culture Documents
RUU Afstudeerscriptie A Deij
RUU Afstudeerscriptie A Deij
EN LEESVAARDIGHEID OP HET
BEGRIP VAN TECHNISCHE TEKSTEN
BIJ 11- EN 12-JARIGEN
Arjan Deij
doctoraalscriptie communicatiekunde
vakgroep Nederlands RU Utrecht
1
VOORWOORD
Samenvatting............................................. 2
Voorwoord................................................ 3
1. Inleiding............................................. 6
1.1. Effecten van illustraties........................... 6
1.2. Inhoud van de illustraties.......................... 7
1.3. Leesvaardigheid en illustratie-effecten............. 9
1.4. Hypothesen.......................................... 9
3. Resultaten............................................ 16
3.1. De tekstbegripvragen................................ 16
3.2. De invloed van leesvaardigheid...................... 19
3.3. De waarderingsvragen ............................... 21
4. Discussie............................................. 24
Literatuur............................................... 29
Bijlagen................................................. 33
Bijlage 1. Katroltekst met niet-functionele illu-
straties ...................................... 34
Bijlage 2. Katroltekst met functionele illustraties...... 40
3
Bijlage 3. Tekstbegripvragen bij de katroltekst.......... 45
Bijlage 4. Motorentekst met niet-functionele
illustraties .................................. 54
Bijlage 5. Motorentekst met functionele illustraties..... 60
Bijlage 6. Tekstbegripvragen bij de motorentekst......... 66
Bijlage 7. De evaluatievragen bij beide teksten.......... 72
Bijlage 8. Cloze-toets ter meting van de lees-
vaardigheid ................................... 75
3
1. INLEIDING
In deze studie is onderzocht of illustraties in relatief
technische teksten voor leerlingen van groep 8 van de
basisschool een positief effect hebben op de mate van begrip
van zo'n tekst. Bovendien is nagegaan of een eventueel
effect afhankelijk is van (a) een specifiek inhoudelijke
relatie tussen tekst en illustratie en (b) het leesvaar-
digheidsniveau van de proefpersonen.
1
Levie & Lentz (1982), p. 213.
3
dan alleen tekst. In het onderzoek van Gambrill & Jawitz
(1993) tenslotte, scoren 10-jarigen die plaatjes kregen
aangeboden bij een verhalende tekst, hoger dan leerlingen
die de tekst zonder plaatjes kregen aangeboden.
Maar er zijn ook studies die geen effect van illustra-
ties kunnen aantonen, zoals Thomas (1978), die 10-jarigen
natuurkundige teksten heeft voorgelegd. In het hierboven
aangehaalde onderzoek van Moore & Skinner maakt het bij
concrete tekstpassages niet uit of er wel of geen illustra-
ties bijstaan. Reid & Beveridge (1986) kunnen geen overall-
effect van illustraties bij 13-jarigen aantonen, wel een
effect voor leerlingen die goed zijn in het onderwerp van de
tekst (biologie). Ook in het onderzoek van Kanselaar,
Boonman, Peeck, Bos, Kramer & Zwijgers (1987) is geen
faciliterend effect aangetoond van plaatjes in teksten over
houten gevelbekledingen voor leerlingen in hout- en bouw-
techniek.
3
Inleiding
7
Inleiding
1.4. Hypothesen
Uit het bovenstaande literatuuroverzicht wordt duidelijk dat
illustraties niet per definitie een positief effect hebben
op tekstbegrip en -retentie. Twee factoren die van invloed
lijken te zijn op de mate van effect van illustraties zijn
(a) de inhoudelijke relatie tussen tekst en illustratie en
7
Inleiding
7
Inleiding
7
Inleiding
7
2. METHODE VAN ONDERZOEK
2.1. Proefpersonen
Aan dit experiment deden 70 leerlingen uit groep acht van de
basisschool mee: 31 jongens en 39 meisjes. De gemiddelde
leeftijd bedroeg 11 jaar. Zij waren afkomstig van vijf
basisscholen in Zeist.
2.2. Materialen
2.2.1. Teksten
De teksten die voor dit experiment werden gebruikt, waren
beide afkomstig uit de Informatie-reeks, een serie boekjes
voor kinderen tussen de 10 en 14 jaar. De ene tekst ging
over de werking van katrolsystemen (Raat (1982)), de andere
over de aandrijving van stoom- en benzinemotoren (Leniger
(1981)). Beide teksten werden enigszins ingekort, en voor-
zien van een inleiding en een slot die afkomstig waren van
schrijver dezes. Verwijzingen naar illustraties werden
geschrapt. De tekst over katrollen telde ± 1000 woorden, de
tekst over aandrijving van stoom- en benzinemotoren ± 1100.
Bepaalde passages van de teksten werden herschreven,
opdat ook de tekst zonder illustraties begrijpelijk zou
blijven. De uiteindelijke teksten die zo ontstond, werden
voorgelegd aan twee jongens van 12 jaar, die oordeelden dat
beide teksten, hoewel enigszins pittig, goed te begrijpen
waren voor mensen van hun leeftijd. Twee volwassenen met
ruime ervaring in het lesgeven aan en testen van kinderen
uit onderhavige leeftijdsklasse, kwamen tot dezelfde con-
clusie.
2.2.2. Illustraties
Er werden in dit experiment twee soorten illustraties
gebruikt: functionele en niet-functionele. De functionele
toonden de schematische werking van bepaalde principes of
het beschreven systeem en lieten waar nodig de onderlinge
11
Methode van onderzoek
2.2.3. Vragen
Voor beide teksten werd een lijst met multiple-choice-
tekstbegripsvragen ontworpen. Deze lijsten waren voor alle
11
Methode van onderzoek
2.2.4. Cloze-test
Om de leesvaardigheid van de leerlingen te meten werd
gebruik gemaakt van een zelf ontworpen cloze-test. De tekst
hiervoor was ook afkomstig uit een boekje uit de Informatie-
reeks, ging over strandjutten (Van der Horst (1986)) en
telde zo'n 400 woorden. De moeilijkheidsgraad van deze tekst
leek op een zeer aanvaardbaar niveau te liggen. In deze
tekst werd om de vijf woorden een woord weggelaten. Alleen
11
Methode van onderzoek
2.3. Procedure
Als eerste maakten de proefpersonen de tekstbegriptoets.
Tegen de leerlingen werd gezegd dat de tekstbegriptoets
bedoeld was om te meten hoe goed ze konden lezen. Het
principe van meerkeuzevragen werd hun eerst mondeling
uitgelegd. Ze kregen de opdracht eerst nauwkeurig de tekst
te lezen en daarna de vragen te maken. Aanbevolen werd om
tijdens het beantwoorden van de vragen gebruik te maken van
de tekst. De tijd die ze voor deze opdracht kregen, bedroeg
drie kwartier. Personen die eerder klaar waren, kregen een
schrijfopdracht over het nut van illustraties.
De teksten waren vooraf gesorteerd op conditie, zodat
de leerlingen tijdens het uitdelen van tekst en vragen at
random aan één van de zes condities werd toegewezen. Voorop
de bundel tekstbegripvragen zat nog een schriftelijke
instructie over het meerkeuzeprincipe, dat ook al mondeling
was uitgelegd. Na afloop werd iedereen bedankt.
Ongeveer een week later werd de leesvaardigheidstest
afgenomen. Hun werd meegedeeld dat ook deze test bedoeld was
om hun leesvaardigheid te meten. De werkwijze bij een cloze-
toets werd hun eerst mondeling uitgelegd, en bovendien was
er een schriftelijke toelichting bij de cloze-test gevoegd.
Voor deze toets kregen ze een kwartier de tijd. Na afloop
werd iedereen wederom bedankt.
11
3. RESULTATEN
3.1. De tekstbegripvragen
De vragen op de tekstbegriptoets zijn dichotoom gescoord:
goed of fout. Elk goed antwoord leverde één punt op. In
tabel 1 zijn de gemiddelde scores te zien op de tekstbe-
gripvragen in de verschillende condities, de bijbehorende
standaarddeviaties alsmede de betrouwbaarheid van de toetsen
bij beide teksten.
X σ α X σ α
14
Resultaten
katroltekst motorentekst
conditie β se p β se p
14
Resultaten
β se p β se p
14
Resultaten
X σ X σ
14
Resultaten
β se p β se p
14
Resultaten
3.3. De waarderingsvragen
Bij de tekstbegriptoets zaten achter de tekstbegripsvragen
ook waarderingsvragen. Dit waren ook meerkeuzevragen, maar
dan met zeven alternatieven, die varieerden van een zeer
negatief tot een zeer positief antwoord, zodat men met
betrekking tot deze vragen kan spreken van Likert-schalen.
Gekeken werd of de verschillende condities de vragen ook
verschillend beantwoordden. Voor deze analyses werd telkens
een ANOVA uitgevoerd. Het alfa-niveau werd ook hier weer op
14
Resultaten
5% gesteld.
In tabel 6 zijn de gemiddelde resultaten te zien op
deze vragen voor de beide teksten. De waarde 1 vertegen-
woordigt in deze tabel de uiterst negatieve pool (bijvoor-
beeld heel moeilijk/oninteressant/onduidelijk) en de waarde
7 de uiterst positieve pool (heel gemakkelijk, etc.)
X σ X σ
14
Resultaten
14
Resultaten
21
Discussie
4. DISCUSSIE
In deze studie konden geen overall-effecten van functionele
illustraties worden aangetoond; ook niet met betrekking tot
de vragen die zowel betrekking hadden op de tekst als op de
functionele illustraties. Voor de factor leesvaardigheid
daarentegen kon wel een effect worden aangetoond: hoe
slechter de score op de cloze-toets, hoe slechter de score
op zowel de gehele toets als alleen de 'plaatjesvragen'.
Functionele illustraties bleken alleen bij de katroltekst
voordelig te zijn voor slechte lezers. Bij de tekst over
motoren was er geen effect van de functionele illustraties;
er was ook geen overall-effect. Niet-functionele illustra-
ties blijken geen effect te hebben op de mate van tekstbe-
grip.
Met betrekking tot de perceptie van de proefpersonen
aangaande de tekst, vragen en illustraties valt het volgende
op te merken. De beide teksten in alle drie de condities
werden ongeveer even moeilijk gevonden; illustraties hebben
dus niet tot gevolg dat mensen een tekst makkelijker gaan
vinden. Ook wordt een tekst door de aan- of afwezigheid van
bepaalde illustraties niet interessanter dan de niet-ge-
llustreerde variant. Wel was opvallend dat de vragen bij een
tekst in de conditie met niet-functionele illustraties
makkelijker werden gevonden dan in de conditie zonder
illustraties, terwijl de vragen niet beter beantwoord
werden. Verder werden de functionele illustraties meer
verhelderend worden gevonden dan de niet-functionele illu-
straties. De functionele illustraties bij de katroltekst
werden duidelijker gevonden dan dezelfde soort illustraties
bij de tekst over motoren. In de conditie zonder illustra-
ties werden illustraties wel op prijs gesteld.
22
Discussie
22
Discussie
22
Discussie
22
Discussie
hebben getoond voor minder goede lezers, kan ons leiden tot
de veronderstelling dat functionele illustraties hun nut
kunnen hebben voor zwakke lezers, mits de illustraties niet
al te veel informatie bevatten; de opnamecapaciteit als het
gaat om plaatjes lijkt niet al te groot te zijn. Niet-
functionele plaatjes blijken in dit onderzoek van belang
ontbloot te zijn als het gaat om het verbeteren van het
begrip van de tekst.
Een inhoudelijke relatie tussen tekst en illustratie
schijnt hier dus een noodzakelijke, maar geen voldoende
voorwaarde om effect van een illustratie voor zwakke lezers
te mogen verwachten. Kwantitatieve spreiding van inhoudelijk
relevante illustraties is mogelijk een andere noodzakelijke
voorwaarde voor succes. Deze conclusie biedt interessante
mogelijkheden voor vervolgonderzoek, waarin dan niet de
vraag centraal staat of illustraties functioneel danwel
niet-functioneel moeten zijn, maar veeleer of weinig func-
tionele illustraties met veel informatie inderdaad minder
tekstbegrip tot gevolg hebben dan meerdere functionele
illustraties die elk niet zoveel informatie herbergen.
En daarmee is tevens de richting aangegeven die het onder-
zoek naar het effect van illustraties naar mijn bescheiden
mening moet opgaan: niet de vraag óf illustraties effect
hebben is belangrijk, maar wanneer ze effect hebben. Die
voorwaarden voor succes zijn, zoals bijvoorbeeld Willows
e.a. (1981) hebben duidelijk gemaakt, afhankelijk van de
eigenschappen van de plaatjes, de proefpersonen en de tekst.
Er is genoeg incidenteel onderzoek op deze gebieden
verricht, het wachten is nu op systematisch onderzoek naar
deze factoren, om zo te komen tot een meer 'integrale' visie
op het nut van illustraties onder verschillende omstandighe-
den, opdat de veronderstellingen die in dit hoofdstuk zijn
geopperd, op hun waarde kunnen worden getoetst.
22
LITERATUUR
26
Literatuur
26
Literatuur
26
Literatuur
Francisco.
26
BIJLAGEN
28
Bijlagen
KATROLLEN
Al eeuwen zoekt de mens naar hulpmiddelen om het tillen van
lasten minder zwaar te maken. Eén van die hulpmiddelen is de
katrol. Met katrollen kan men voorwerpen ophijsen en laten
zakken. Ze worden gebruikt op zeilschepen om het tuig te
bedienen en bij
allerlei soorten
takels en hijskra- Figure 1. Katrollen vind je ook bij de
ophaalbrug
nen. In deze tekst
worden vier soor-
ten katrollen be-
sproken: de vaste
en de losse ka-
trol, de gewone
takel en de Spaan-
se takel. Voordat
we deze soorten
gaan bespreken,
moeten we eerst
uitleggen volgens
welk principe katrollen werken. Dat principe staat bekend
als de gulden regel en daarover gaat de volgende paragraaf.
De gulden regel
Om het principe van de gulden regel uit te leggen, beginnen
we met een eenvoudig voorbeeld. Stel, iemand wil een vat met
olie één meter omhoog rollen. Eerst doet hij dat tegen een
steile helling die twee meter lang is. Daarvoor moet hij met
veel kracht tegen het vat duwen. Nu neemt hij een helling
die ook één meter omhoog gaat, maar die vier meter lang is.
28
Bijlagen
De vaste katrol
Het eenvoudigste type is de vaste katrol. Het is een wiel
dat is opgehangen aan een plafond of aan een balk. In het
wiel is een gleuf waardoor een touw loopt. Het wiel is
draaibaar om een as. Door aan de ene uiteinde van het koord
te trekken, gaat het andere eind omhoog. De katrolschijf
draait, maar de katrol als geheel blijft op zijn plaats
hangen. Vandaar de naam vaste katrol. Met een vaste katrol
kunnen we een last van beneden af ophijsen. Dit is gemakke-
lijker dan dat we van bovenaf iets zwaars omhoogtrekken.
Het voordeel van een vaste katrol is niet dat we met
een kleine kracht een grote kracht uitoefenen. De kracht
blijft gelijk. Volgens de gulden regel moeten we dan ook
geen weg verliezen. Dat klopt. Als we één meter koord naar
beneden trekken, gaat de last één meter omhoog. Het aan-
trekkelijke van de vaste katrol is dat zij de richting van
de kracht omkeert.
De losse katrol
De last is het voorwerp dat opgehesen moet worden. Bij de
vaste katrol is de last aan het ene uiteinde van het katrol-
28
Bijlagen
28
Bijlagen
Afbeelding 2. Katrollen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
Spaanse takel
Door de gulden regel kun je nagaan hoeveel kracht er wordt
bespaard. Lopen er meer touwen tussen de katrollen heen en
weer, dan wordt de last lichter. Neem bijvoorbeeld de
Spaanse takel. Hier lopen vier koorden van de last naar
boven. Om de last één meter op te hijsen, moeten we vier
meter touw naar ons toe trekken. De last wordt dan ook vier
keer zo licht. Anders gezegd: onze kracht wordt vier keer zo
groot. Met deze takel kunnen zware dingen toch worden
opgehesen.
28
Bijlagen
De katrol nu
Katrollen zijn al honderden jaren in gebruik om het de
mensen makkelijker te maken. Vroeger moest men de katrol met
de hand bedienen, zodat men toch nog steeds een behoorlijke
inspanning moest leveren.
Tegenwoordig echter worden katrollen in werking ge-
steld door machines. De mens hoeft maar net meer op de goede
knoppen te drukken en de juiste handels te bedienen. De
techniek doet de rest!
28
Bijlagen
KATROLLEN
Al eeuwen zoekt de mens naar hulpmiddelen om het tillen van
lasten minder zwaar te maken. Eén van die hulpmiddelen is de
katrol. Met katrollen kan men voorwerpen ophijsen en laten
zakken. Ze worden gebruikt op zeilschepen om het tuig te
bedienen en bij allerlei soorten takels en hijskranen. In
deze tekst worden vier soorten katrollen besproken: de vaste
en de losse katrol, de gewone takel en de Spaanse takel.
Voordat we deze soorten gaan bespreken, moeten we eerst
uitleggen volgens welk principe katrollen werken. Dat
principe staat bekend als
de gulden regel en daar-
over gaat de volgende
paragraaf.
De gulden regel
Om het principe van de
gulden regel uit te leg-
gen, beginnen we met een
eenvoudig voorbeeld. Stel,
iemand wil een vat met
olie één meter omhoog
rollen. Eerst doet hij dat
tegen een steile helling
die twee meter lang is.
Daarvoor moet hij met veel
kracht tegen het vat
duwen. Nu neemt hij een
helling die ook één meter
omhoog gaat, maar die vier
meter lang is. Deze hel-
28
Bijlagen
De vaste katrol
Het eenvoudigste type is de vaste
katrol. Het is een wiel dat is opge-
hangen aan een plafond of aan een
balk. In het wiel is een gleuf waar-
door een touw loopt. Het wiel is draa-
ibaar om een as. Door aan de ene
uiteinde van het koord te trekken,
gaat het andere eind omhoog. De ka-
trolschijf draait, maar de katrol als
geheel blijft op zijn plaats hangen.
Vandaar de naam vaste katrol. Met een
vaste katrol kunnen we een last van
beneden af ophijsen. Dit is gemakke-
lijker dan dat we van bovenaf iets
zwaars omhoogtrekken.
Het voordeel van een vaste katrol is niet dat we met
een kleine kracht een grote kracht uitoefenen. De kracht
blijft gelijk. Volgens de gulden regel moeten we dan ook
geen weg verliezen. Dat klopt. Als we één meter koord naar
beneden trekken, gaat de last één meter omhoog. Het aan-
trekkelijke van de vaste katrol is dat zij de richting van
28
Bijlagen
de kracht omkeert.
De losse katrol
De last is het voorwerp dat opgehesen
moet worden. Bij de vaste katrol is de
last aan het ene uiteinde van het
katrolkoord gebonden. Bij de losse
katrol wordt de last aan de katrol
zelf gehaakt. Een losse katrol is niet
vast opgehangen. Zij beweegt met de
last omhoog en omlaag. Vandaar de naam
losse katrol. Het ene uiteinde van het
katrolkoord wordt aan een balk
bevestigd. Aan het andere uiteinde
trekken we de katrol met de last eraan
op.
Nu wordt de richting van de
kracht niet veranderd. Om een voorwerp op te hijsen moeten
we het van boven optrekken. De losse katrol heeft de goede
eigenschap dat ze de kracht waarmee we aan het touw trekken
groter maakt. We nemen een gewicht van 50 kg. Dat kunnen we
optrekken met een kracht van slechts 25 kg. Onze kracht
wordt verdubbeld.
Ook dit is te verklaren met de gulden regel. We hijsen
de last van 50 kg. één meter omhoog. Daarvoor moeten we twee
meter touw optrekken. Tussen de last en de balk gaat het
katrolkoord twee keer heen en weer. Daarom moeten we de
dubbele hoeveelheid touw optrekken. Wat we wonnen aan
kracht, verliezen we aan weg. Toch is het gemakkelijk om een
losse katrol te gebruiken. We hoeven ons dan minder in te
spannen.
28
Bijlagen
28
Bijlagen
Spaanse takel
Door de gulden regel kun je nagaan hoeveel
kracht er wordt bespaard. Lopen er meer
touwen tussen de katrollen heen en weer,
dan wordt de last lichter. Neem bij-
voorbeeld de Spaanse takel. Hier lopen
vier koorden van de last naar boven. Om de
last één meter op te hijsen, moeten we
vier meter touw naar ons toe trekken. De
last wordt dan ook vier keer zo licht.
Anders gezegd: onze kracht wordt vier keer
zo groot. Met deze takel kunnen zware
dingen toch worden opgehesen.
Voor een normale verhuizing kun je een vaste katrol
gebruiken. Maar als je een piano hebt op de derde
verdieping, moet er een speciale pianoverhuizer komen met
zo'n takel.
De katrol nu
Katrollen zijn al honderden jaren in gebruik om het de
mensen makkelijker te maken. Vroeger moest men de katrol met
de hand bedienen, zodat men toch nog steeds een behoorlijke
inspanning moest leveren. Tegenwoordig echter worden ka-
trollen in werking gesteld door machines. De mens hoeft maar
net meer op de goede knoppen te drukken en de juiste handels
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
met een kracht van 30 kg. aan dat touw trekken, ter
wijl we 9 meter touw moeten inhalen
0 om die last drie meter omhoog te takelen, moeten we
met een kracht van 90 kg. aan dat touw trekken, ter
wijl we 3 meter touw moeten inhalen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
18. We gebruiken een Spaanse takel om een last van 160 kg. 2
meter omhoog te hijsen. Welke van de volgende uitspraken is
dan juist?
0 om die last 2 meter omhoog te trekken, moeten we met
een kracht van 160 kg. aan het touw trekken, terwijl
we 2 meter touw naar ons toe moeten halen
0 om die last 2 meter omhoog te trekken, moeten we met
een kracht van 40 kg. aan het touw trekken, terwijl we
8 meter touw naar ons toe moeten halen
0 om die last 2 meter omhoog te trekken, moeten we met
een kracht van 40 kg. aan het touw trekken, terwijl we
4 meter touw naar ons toe moeten halen
0 om die last 2 meter omhoog te trekken, moeten we met
een kracht van 80 kg. aan het touw trekken, terwijl we
8 meter touw naar ons toe moeten halen
28
Bijlagen
bruiken
0 om een zware last van bijvoorbeeld 160 kg. 1 meter
omhoog te hijsen kun je het beste een losse katrol ge
bruiken
0 om een zware last van bijvoorbeeld 160 kg. 1 meter
omhoog te hijsen kun je het beste een Spaanse takel
gebruiken
28
Bijlagen
De stoommachine
28
Bijlagen
Cilinder en zuiger
De stoom wil dus graag weg uit die dichte ketel. Dat heeft
uitvinders op het idee van de stoommachine gebracht. Ze
maakten een buis die aan één kant dicht zat, de cilinder. En
verder een soort metalen kurk, de zuiger, die daar precies
inpaste. De zuiger kon heen en weer glijden in de cilinder.
In het midden van de zuiger werd een stang, de
drijfstang, vastgemaakt. Die stak door de open kant van de
cilinder naar buiten. Het andere einde van de drijfstang
werd vastgemaakt aan een ingewikkeld gevormde as, de krukas.
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
Twee pijpjes
Aan de dichte kant van de cilinder, de bovenkant, zijn twee
pijpjes gemonteerd met kranen erin. Het pijpje met kraantje
één verbindt de cilinder met de stoomketel. Het pijpje met
kraantje twee houdt gewoon in de open lucht op. Dat is de
uitlaatpijp. De kranen kunnen we open of dicht zetten.
Staat nu de zuiger bovenin de cilinder, dan zetten we
de kraan van pijpje één open. De stoom uit de ketel kan nu
door pijpje één ontsnappen naar de cilinder. De stoom drukt
nu hard tegen de zuiger en duwt die zuiger naar beneden. De
stoom kan niet tussen de cilinder en de zuiger door ont-
snappen.
Zodra de zuiger beneden is, draaien we de kraan van
pijpje één snel dicht. Zo kan er geen nieuwe stoom meer naar
de cilinder ontsnappen. Tegelijk zetten we de kraan van
pijpje twee open. Zo kan de stoom die in de cilinder zit,
naar buiten.
Vliegwiel
Om de zuiger nu weer naar boven te krijgen, is aan de krukas
een zware metalen schijf, het vliegwiel, vastgemaakt. Die
schijf heeft zoveel vaart gekregen, dat hij de zuiger weer
omhoog drukt. Net zoals je zelf door de trapper van je door-
trapfiets omhoog werd gedrukt.
Is de zuiger weer boven, dan sluiten we kraan twee en
openen kraan één. De stoom uit de ketel drukt de zuiger weer
naar beneden. Dus als we op de juiste momenten de kranen
openen en sluiten, kan de stoom steeds de zuiger naar
beneden drukken. Het draaiende vliegwiel zorgt dat de zuiger
weer omhoog komt. De stoommachine draait.
28
Bijlagen
De benzinemotor
In de benzinemotor vinden we dezelfde zuiger, cilinder,
drijfstang en krukas. Alleen is de stoomketel vervangen door
de benzinetank. En natuurlijk moeten we zorgen dat de
vloeibare benzine de taak van het stoom kan overnemen.
Iedereen weet dat benzine zeer licht ontvlambaar is.
Je hoeft er maar een brandende lucifer bij te houden en er
ontstaat een groot vuur. Wanneer je echter benzine heel fijn
gaat verstuiven en je mengt die uiterst kleine druppeltjes
benzine met lucht ontstaat een mengsel dat kan ontploffen.
Dus net als buskruit als je daar een lucifer bij houdt.
In de benzinemotor wordt nu boven de zuiger in de ci-
linder zo'n ontplofbaar mengsel van lucht en benzine aan-
gestoken om de zuiger naar beneden te drukken.
Carburateur en bougie
Nu gebeurt dat natuurlijk
niet vanzelf. We hebben Afbeelding 4. Een benzinemotor
verschillende apparaten
nodig om het ontplofbare
mengsel te vormen en aan
te steken.
Het mengsel ontstaat
in de carburateur. Dat is
een apparaat waarin de
benzine heel fijn wordt
verstoven door de sproei-
er. Daarna wordt de ver-
stoven benzine vermengd
met lucht. Het aansteken
van het mengsel gebeurt
door de bougie. Dit
28
Bijlagen
28
Bijlagen
De stoommachine
De benzinemotor was niet de eerste motor die door de mens
werd uitgevonden. Die eer komt toe aan de stoommachine. Dat
is een machine die stoomdruk verandert in een draaiende
beweging. Die stoom wordt verkregen door buiten de eigen-
lijke stoommachine in een ketel water te koken. Nu hebben
grote natuurkundigen als Boyle en Gay-Lussac al honderden
jaren geleden ontdekt dat stoom meer ruimte nodig heeft dan
het water waaruit het is ontstaan. Is die ruimte er niet,
doordat de waterketel is afgesloten, dan wordt de stoom
samengeperst. De stoom komt onder druk te staan. Denk maar
aan de fluitketel, waaruit de stoom alleen maar kan ont-
snappen door het fluitje!
Cilinder en zuiger
De stoom wil dus graag weg uit die dichte ketel. Dat heeft
28
Bijlagen
28
Bijlagen
Twee pijpjes
Aan de dichte kant van de cilinder, de bovenkant, zijn twee
pijpjes gemonteerd met kranen erin. Het pijpje met kraantje
één verbindt de cilinder met de stoomketel. Het pijpje met
kraantje twee houdt gewoon in de open lucht op. Dat is de
uitlaatpijp. De kranen kunnen we open of dicht zetten.
Staat nu de zuiger bovenin de cilinder, dan zetten we
de kraan van pijpje één open. De stoom uit de ketel kan nu
door pijpje één ontsnappen naar de cilinder. De stoom drukt
nu hard tegen de zuiger en duwt die zuiger naar beneden. De
stoom kan niet tussen de cilinder en de zuiger door ont-
snappen.
Zodra de zuiger beneden is, draaien we de kraan van
pijpje één snel dicht. Zo kan er geen nieuwe stoom meer naar
de cilinder ontsnappen. Tegelijk zetten we de kraan van
28
Bijlagen
Vliegwiel
Om de zuiger nu weer naar boven te krijgen, is aan de krukas
een zware metalen schijf, het vliegwiel, vastgemaakt. Die
schijf heeft zoveel vaart gekregen, dat hij de zuiger weer
omhoog drukt. Net zoals je zelf door de trapper van je door-
trapfiets omhoog werd gedrukt.
Is de zuiger weer boven, dan sluiten we kraan twee en
openen kraan één. De stoom uit de ketel drukt de zuiger weer
naar beneden. Dus als we op de juiste momenten de kranen
openen en sluiten, kan de stoom steeds de zuiger naar
beneden drukken. Het draaiende vliegwiel zorgt dat de zuiger
weer omhoog komt. De stoommachine draait.
De benzinemotor
In de benzinemotor vinden we dezelfde zuiger, cilinder,
drijfstang en krukas. Alleen is de stoomketel vervangen door
de benzinetank. En natuurlijk moeten we zorgen dat de
vloeibare benzine de taak van het stoom kan overnemen.
Iedereen weet dat benzine zeer licht ontvlambaar is.
Je hoeft er maar een brandende lucifer bij te houden en er
ontstaat een groot vuur. Wanneer je echter benzine heel fijn
gaat verstuiven en je mengt die uiterst kleine druppeltjes
benzine met lucht ontstaat een mengsel dat kan ontploffen.
Dus net als buskruit als je daar een lucifer bij houdt.
In de benzinemotor wordt nu boven de zuiger in de
cilinder zo'n ontplofbaar mengsel van lucht en benzine
aangestoken om de zuiger naar beneden te drukken.
Carburateur en bougie
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
3. Wat vond je van de vragen die bij deze tekst gesteld wer-
den?
0 heel moeilijk
0 moeilijk
0 nogal moeilijk
0 geen mening
0 nogal makkelijk
0 makkelijk
0 heel makkelijk
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28
Bijlagen
STRANDJUTTEN
28
Bijlagen
door de storm uit elkaar geslagen. Bij zwaar weer slaat wel
eens deklast overboord. Na enige tijd spoelt er dan van
alles op het strand aan. Grote stukken hout, maar ook andere
spullen die aan boord waren, zoals flessen, kisten en vaten.
Als je op het strand een plank vindt, kun je die
misschien voor de kachel gebruiken. Daar zal niemand iets
van zeggen. Maar mag je aangespoelde flessen of een vat olie
meenemen? Nee, dat mag niet. En dat is wel te begrijpen. Ze
zijn immers eigendom van iemand anders. Als je op straat
iets waardevols vindt, mag je het ook niet houden. Zo'n
vondst moet je melden bij de politie.
Plunderen
Al zo lang er schepen bestaan, zijn er strandjutters.
Vroeger namen ze alles mee wat ze konden gebruiken. Maar al
snel werd dat verboden. Die maatregel was wel nodig, want de
kustbewoners maakten misbruik van een schipbreuk. Iedereen
probeerde zoveel mogelijk spullen te bemachtigen. Het
gebeurde zelfs dat aangespoelde schepen werden leeggeplun-
derd. Je begrijpt dat dit niets met jutten te maken heeft.
Dit is gewoon diefstal. "Jutten is geen jatten," zeggen de
jutters zelf wel eens.
28
Bijlagen
28
Bijlagen
28