Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 4

OT5 - Exegese in veertien stappen - Messiasverwachting

A. Vooraf
Deze exegese bouwt voort op de eerdere oefening in exegese in OT4.

Iedere student kiest een afgeronde perikoop of tekst en legt de keuze ter beoordeling voor aan de
docent. Na goedkeuring van de keuze maakt de student vervolgens zelfstandig een exegetisch
werkstuk, met gebruikmaking van de onderstaande regels voor de exegese.

In de module OT4 Exegese OT staat een toelichting bij elk van deze stappen. Daar is ook
bijbehorende literatuur vermeld.

Hier zijn drie verschillen:


1) Het gekozen gedeelte is korter dan in OT4 het geval was. Dit betekent dat diverse
stappen (cultuur e.d.) minder tijd zullen kosten.

2) Extra bij stap 4: Het raadplegen van joodse uitleg.

3) Extra bij stap 12: Kan het gekozen bijbelgedeelte getypeerd worden als een messiaanse
tekst? Waarom wel/niet? Indien wel, is het dan een directe of een indirecte messiaanse
tekst?

De student kan kiezen uit een lijst van Bijbelgedeelten. Leg de keuze tijdig ter beoordeling voor aan
de docent. Probeer in de groep zoveel mogelijk verschillende gedeelten te kiezen.

B. Format en stijl van het werkstuk


a. Noteer op de voorkant van het werkstuk: naam, studentnummer, groep, precieze aanduiding van
de module (inclusief het cursusjaar) en de docent.
b. Gebruik een duidelijke stijl (bijv. APA-stijl) en gebruik die consequent.
c. Verantwoord het gebruik van citaten of inhoudelijke informatie in voetnoten. Wanneer dit
ontbreekt, bestaat het gevaar van plagiaat.
d. Geef aan het eind een bibliografie.
e. Richtlijn omvang van studietaak: ongeveer 15 pagina’s A4, exclusief kaartjes e.d.

NB.: Het letterlijk overnemen van passages kan alleen als citaat. Het is voor de leesbaarheid
wenselijk in de meeste gevallen omschrijvingen in eigen woorden te gebruiken.

C. Veertien exegetische stappen


Deze 14 stappen zijn geformuleerd in overleg met de vakgroep NT om zo uniform mogelijk te zijn.
De lijst is vooral bedoeld om de verschillende invalshoeken te laten zien, maar niet alle onderdelen
zijn bij alle Bijbelgedeelten relevant. Als een passage niets meedeelt over de geografie of over flora
en fauna, kan dat onderdeel overgeslagen worden. Geef dat dan wel aan.
De stappen zijn hulpmiddelen om tot een verstaan van de tekst te komen. Ze zijn geen doel in
zichzelf, maar helpen om tot een integratie te komen, waarin de doelstelling van de tekst naar
voren komt.

1. Inlezen en inleven
Lees de passage en de bijbehorende context drie keer door. Probeer je in te leven in de
gekozen passage. Hulpvragen zijn:
a. Wat valt je op aan verteltrant?
b. Waarop valt de nadruk (bijv. door herhaling)?
c. Wat voor genre lijkt gebruikt te zijn en wat voor stijlmiddelen worden gehanteerd?
d. Wat zouden wij vertellen, maar ontbreekt hier?
=> Wat zijn mogelijke consequenties van deze observaties voor de uitleg?

NB: Bij een poëtische tekst, zie de informatie bij OT2. Bij een narratieve tekst, zie de leestekst
‘Verteltechniek’.

2. De tekst
a. Tekstafbakening
Hoe heb je het tekstgedeelte afgebakend? Leg uit waarom je dit gedeelte als een afgeronde
perikoop mag beschouwen (begin en slot).
b. Structuur
Wat is de (narratieve) structuur van het gedeelte? Wat zijn hoofdzaken in de vertelling of
wat is de hoofdlijn in het betoog? Hoe is het gedeelte opgebouwd?

3. Vertalingen vergelijken
Vergelijk tenminste vijf verschillende vertalingen in het Nederlands, Engels en/of Duits. Zorg
dat de volgende drie groepen vertaalmethoden vertegenwoordigd zijn:
• concordante vertalingen (zoals SV, HSV, Naardense Bijbel)
• dynamisch-equivalente vertalingen (zoals NBV)
• vrije, parafraserende vertalingen (zoals Groot Nieuws Bijbel).

a. Waarin wijken de vertalingen van elkaar af? Noteer de belangrijkste (betekenisvolle)


verschillen. Waarschijnlijk zijn dit er niet meer dan tien. [Het is niet de bedoeling de
vertalingen uitgebreid over te nemen.]

De volgende twee punten kun je nagaan door de grondtekst ernaast te leggen; controleer de
vertalingen met behulp van de Studiebijbel en woordenboeken. Zie de werkwijze bij het vak
Taal & Bijbel.

b. Zijn de verschillen terug te voeren op een moeilijk vertaalbare uitdrukking of op een


bepaalde vertaalmethode? Zo ja, dan is het wenselijk bij het onderdeel ‘Kernwoorden en
bijzondere begrippen’ dit uit te werken.
c. Zijn de verschillen terug te voeren op het gebruik van variante lezingen in de grondtekst of
verschillen in de handschriften? Zo ja, dan moet je hier of later een keuze maken.

4. Exegetische literatuur
a. Bepaal welke literatuur je nodig hebt. In de Mediatheek van de CHE is de belangrijkste
literatuur aanwezig.
b. Wat is het niveau van de gekozen literatuur? Het is mogelijk om populairwetenschappelijke
literatuur te gebruiken, maar die mag hooguit de helft van de literatuurlijst vormen. Het is van
belang om genoeg literatuur te gebruiken die hedendaags en wetenschappelijk is. Dit blijkt
o.a. uit de analyse van de grondtaal (Hebreeuws, Aramees, Grieks) en bespreking van de
handschriften.
c. Gebruik tenminste drie hedendaagse wetenschappelijke commentaren en theologische
woordenboeken (in het Nederlands, Engels of Duits). Wees voorzichtig om oncontroleerbare
informatie op internet!

d. In verband met deze module is van het belang om de joodse uitleg te verwerken. Er zijn
joodse commentaren in de mediatheek van de CHE aanwezig.

Geef een volledig overzicht (literatuuropgave) van de commentaren en andere bronnen die je
gebruikt hebt. (Dit mag ook aan het eind van het werkstuk.)

5. De schrijver en zijn doel


Wie schreef dit gedeelte, wanneer en met welk doel? Raadpleeg hiervoor een ‘Inleiding tot het
OT’ of naar een inleidend artikel van een bijbelcommentaar en verwijs kort naar eventuele
afwijkende visies.
6. Achtergrondinformatie (de wereld van toen)
Verzamel relevante achtergrondinformatie op het gebied van:
a. Topografie en geografie
b. Flora en fauna
c. Politieke geschiedenis (zie ook onder, stap 7)
d. Cultuur
e. Godsdienst van Israël en de andere godsdiensten
NB.: Houd de weergave beknopt en relevant. De gegeven informatie moet steeds uitlopen op
jouw oordeel over het belang voor de gekozen passage.

7. De historische context
De historische context van de Bijbelvertelling hoeft niet samen te vallen met de historische
context van de schrijver (de schrijver kan later leven). In het algemeen moet je de
‘heilsgeschiedenis’, de doorgaande lijn van de geschiedenis van de openbaring van God in de
Bijbel, in rekening brengen.
Onderscheid:
a. De historische situatie(s) van de schrijver en zijn lezers.
In welke situatie bevond de schrijver zich bij het vervaardigen van zijn boek? En zijn lezers?
Zijn die situaties gelijk of, zo niet, waarin verschillen ze? Waaruit blijkt dat de schrijver
ingaat op of rekening houdt met de situatie van de eerste lezers?
b. De historische situatie(s) die beschreven wordt/worden in de tekst.
Welke historische situatie beschrijft of veronderstelt het tekstgedeelte? Wordt er misschien
ook nog aan andere historische situaties of gebeurtenissen gerefereerd?

8. De heilshistorische context
a. Met welke ‘fase’ van de heilsgeschiedenis hebben we te maken? Bijv. wereldwijde
openbaring (Gen. 1-11), Openbaring in het nageslacht van Abraham, een bepaalde periode
in Israël, de tijd van het NT. Of: waarom is het koningschap vanaf een bepaalde periode
heel belangrijk, maar daarvoor niet?
b. Bij de behandeling van een passage is van belang wat God in het verleden geopenbaard
heeft, en wat dus inhoudelijk bekend is bij de hoorders en in de tekst verondersteld wordt
(bijv. verbond met zegen en vloek – zie ook de afzonderlijke leestekst). Het gaat hier niet
over de lijn naar het NT (de latere heilsgeschiedenis), maar wat er tot nu toe geopenbaard
is. Wat wordt in de passage verondersteld?
c. Wat wilde God in het bijzonder in de tijd van deze perikoop duidelijk maken?

9. De literaire context bepalen


a. Literaire context
Wat is de literaire context? M.a.w. in welk verband staat je perikoop en wat is de functie
ervan binnen de structuur van het hele bijbelboek? En binnen het geheel van de Bijbel? In
welke zin speelt die context een rol bij de uitleg?
b. Genre en literaire vorm
Met wat voor soort tekst (genre en literaire vorm) hebben we te maken? Beschrijf het genre
en de gebruikte literaire vorm. Wat zijn de consequenties hiervan voor de uitleg?
c. Welke literaire parallellen zijn er binnen de Bijbel?
d. Welke literaire parallellen zijn er buiten de Bijbel (in het Midden-Oosten)?

10. Taal en stijlelementen onderzoeken


In wat voor soort taal is het gedeelte geschreven (taalregister)?
Welke (vaste) stijlfiguren herken je en welke rol spelen die bij de uitleg? Denk bijvoorbeeld aan
parallellen, herhalingen, tegenstellingen, steekwoorden, diatribe en dergelijke.
Zijn er ook voorbeelden van ‘individuele expressie’ (eigen taalvondsten van de schrijver,
bijvoorbeeld spelen met woordbetekenissen of ironie e.d.)?
11. Kernwoorden en bijzondere begrippen
a. Kernwoorden
Wat zijn de kernwoorden, -begrippen, -gedachten die in deze perikoop vaak voorkomen of
bepalend zijn voor de achtergrond ervan? Deze woorden vragen aandacht van de lezer/
hoorder. Benoem tenminste vier begrippen als ‘gerechtigheid’, ‘heil’, ‘geloof’, ‘Israël’ e.d.
en werk die afzonderlijk in minstens 200 woorden uit met behulp van een theologisch
woordenboek. Betrek daarbij ook andere Bijbelgedeelten en noteer overeenkomsten en
verschillen.
b. Bijzondere begrippen
Onderdelen van een tekst kunnen een meerwaarde hebben die mede behoort tot de
tekstbetekenis. Zo’n begrip roept allerlei gedachten op, zonder dat dit expliciet gezegd
whoeft te worden. Tot de terugkerende gevallen van meerwaarde van onderdelen behoren
de volgende: bijzondere personen (bijvoorbeeld David), plaatsen (bijvoorbeeld Jeruzalem of
Babel), handelingen (zoals zalven), tijden (feesten), beeldspraak en citaten. Welke
onderdelen met een meerwaarde zijn in je tekstgedeelte aan te wijzen? Wat is de betekenis
daarvan?

12. Integratie van de resultaten


De voorgaande stappen betroffen deelonderwerpen. Het is van belang de uiteenlopende
gegevens te integreren.

a. schrijf van ieder vers of van elke alinea een samenvatting van de resultaten van je
onderzoek op in eigen woorden
b. Wat is volgens jou de belangrijkste doelstelling(en) van de passage?

c. In verband met het karakter van deze module is het van belang aanvullend de volgende
vraag te beantwoorden: in welke mate is het gekozen Bijbelgedeelte messiaans? Betreft de
passage vooral iemand uit het OT, of wordt een toekomstige verlosser aangewezen? Is de
profetie direct of indirect messiaans? Waarom?

d. noteer ook vragen waar je niet uit gekomen bent om na te zoeken in de commentaren, of
om later nog eens uit te zoeken als je er in het kader van dit werkstuk niet meer aan toe komt.

13. Hermeneutiek
Boodschap voor toen – is behandeld bij punt 12b.

Wat is de boodschap voor de hoorders/ lezers van nu, niet in algemene zin maar op basis van
de exegese en een hermeneutische verantwoording?
Wijkt die boodschap eventueel af van wat de boodschap voor de tijdgenoten was?

14. Overdracht in hedendaagse context


Hoe zou de onder punt 13 genoemde boodschap aan de orde gesteld kunnen worden voor een
concrete doelgroep in onderwijs, kringwerk of catechese? Geef een summier lesvoorbeeld
(advies: één A4tje).

You might also like