Professional Documents
Culture Documents
Exegese Messiasverwachting - 14 Stappen - V1
Exegese Messiasverwachting - 14 Stappen - V1
A. Vooraf
Deze exegese bouwt voort op de eerdere oefening in exegese in OT4.
Iedere student kiest een afgeronde perikoop of tekst en legt de keuze ter beoordeling voor aan de
docent. Na goedkeuring van de keuze maakt de student vervolgens zelfstandig een exegetisch
werkstuk, met gebruikmaking van de onderstaande regels voor de exegese.
In de module OT4 Exegese OT staat een toelichting bij elk van deze stappen. Daar is ook
bijbehorende literatuur vermeld.
3) Extra bij stap 12: Kan het gekozen bijbelgedeelte getypeerd worden als een messiaanse
tekst? Waarom wel/niet? Indien wel, is het dan een directe of een indirecte messiaanse
tekst?
De student kan kiezen uit een lijst van Bijbelgedeelten. Leg de keuze tijdig ter beoordeling voor aan
de docent. Probeer in de groep zoveel mogelijk verschillende gedeelten te kiezen.
NB.: Het letterlijk overnemen van passages kan alleen als citaat. Het is voor de leesbaarheid
wenselijk in de meeste gevallen omschrijvingen in eigen woorden te gebruiken.
1. Inlezen en inleven
Lees de passage en de bijbehorende context drie keer door. Probeer je in te leven in de
gekozen passage. Hulpvragen zijn:
a. Wat valt je op aan verteltrant?
b. Waarop valt de nadruk (bijv. door herhaling)?
c. Wat voor genre lijkt gebruikt te zijn en wat voor stijlmiddelen worden gehanteerd?
d. Wat zouden wij vertellen, maar ontbreekt hier?
=> Wat zijn mogelijke consequenties van deze observaties voor de uitleg?
NB: Bij een poëtische tekst, zie de informatie bij OT2. Bij een narratieve tekst, zie de leestekst
‘Verteltechniek’.
2. De tekst
a. Tekstafbakening
Hoe heb je het tekstgedeelte afgebakend? Leg uit waarom je dit gedeelte als een afgeronde
perikoop mag beschouwen (begin en slot).
b. Structuur
Wat is de (narratieve) structuur van het gedeelte? Wat zijn hoofdzaken in de vertelling of
wat is de hoofdlijn in het betoog? Hoe is het gedeelte opgebouwd?
3. Vertalingen vergelijken
Vergelijk tenminste vijf verschillende vertalingen in het Nederlands, Engels en/of Duits. Zorg
dat de volgende drie groepen vertaalmethoden vertegenwoordigd zijn:
• concordante vertalingen (zoals SV, HSV, Naardense Bijbel)
• dynamisch-equivalente vertalingen (zoals NBV)
• vrije, parafraserende vertalingen (zoals Groot Nieuws Bijbel).
De volgende twee punten kun je nagaan door de grondtekst ernaast te leggen; controleer de
vertalingen met behulp van de Studiebijbel en woordenboeken. Zie de werkwijze bij het vak
Taal & Bijbel.
4. Exegetische literatuur
a. Bepaal welke literatuur je nodig hebt. In de Mediatheek van de CHE is de belangrijkste
literatuur aanwezig.
b. Wat is het niveau van de gekozen literatuur? Het is mogelijk om populairwetenschappelijke
literatuur te gebruiken, maar die mag hooguit de helft van de literatuurlijst vormen. Het is van
belang om genoeg literatuur te gebruiken die hedendaags en wetenschappelijk is. Dit blijkt
o.a. uit de analyse van de grondtaal (Hebreeuws, Aramees, Grieks) en bespreking van de
handschriften.
c. Gebruik tenminste drie hedendaagse wetenschappelijke commentaren en theologische
woordenboeken (in het Nederlands, Engels of Duits). Wees voorzichtig om oncontroleerbare
informatie op internet!
d. In verband met deze module is van het belang om de joodse uitleg te verwerken. Er zijn
joodse commentaren in de mediatheek van de CHE aanwezig.
Geef een volledig overzicht (literatuuropgave) van de commentaren en andere bronnen die je
gebruikt hebt. (Dit mag ook aan het eind van het werkstuk.)
7. De historische context
De historische context van de Bijbelvertelling hoeft niet samen te vallen met de historische
context van de schrijver (de schrijver kan later leven). In het algemeen moet je de
‘heilsgeschiedenis’, de doorgaande lijn van de geschiedenis van de openbaring van God in de
Bijbel, in rekening brengen.
Onderscheid:
a. De historische situatie(s) van de schrijver en zijn lezers.
In welke situatie bevond de schrijver zich bij het vervaardigen van zijn boek? En zijn lezers?
Zijn die situaties gelijk of, zo niet, waarin verschillen ze? Waaruit blijkt dat de schrijver
ingaat op of rekening houdt met de situatie van de eerste lezers?
b. De historische situatie(s) die beschreven wordt/worden in de tekst.
Welke historische situatie beschrijft of veronderstelt het tekstgedeelte? Wordt er misschien
ook nog aan andere historische situaties of gebeurtenissen gerefereerd?
8. De heilshistorische context
a. Met welke ‘fase’ van de heilsgeschiedenis hebben we te maken? Bijv. wereldwijde
openbaring (Gen. 1-11), Openbaring in het nageslacht van Abraham, een bepaalde periode
in Israël, de tijd van het NT. Of: waarom is het koningschap vanaf een bepaalde periode
heel belangrijk, maar daarvoor niet?
b. Bij de behandeling van een passage is van belang wat God in het verleden geopenbaard
heeft, en wat dus inhoudelijk bekend is bij de hoorders en in de tekst verondersteld wordt
(bijv. verbond met zegen en vloek – zie ook de afzonderlijke leestekst). Het gaat hier niet
over de lijn naar het NT (de latere heilsgeschiedenis), maar wat er tot nu toe geopenbaard
is. Wat wordt in de passage verondersteld?
c. Wat wilde God in het bijzonder in de tijd van deze perikoop duidelijk maken?
a. schrijf van ieder vers of van elke alinea een samenvatting van de resultaten van je
onderzoek op in eigen woorden
b. Wat is volgens jou de belangrijkste doelstelling(en) van de passage?
c. In verband met het karakter van deze module is het van belang aanvullend de volgende
vraag te beantwoorden: in welke mate is het gekozen Bijbelgedeelte messiaans? Betreft de
passage vooral iemand uit het OT, of wordt een toekomstige verlosser aangewezen? Is de
profetie direct of indirect messiaans? Waarom?
d. noteer ook vragen waar je niet uit gekomen bent om na te zoeken in de commentaren, of
om later nog eens uit te zoeken als je er in het kader van dit werkstuk niet meer aan toe komt.
13. Hermeneutiek
Boodschap voor toen – is behandeld bij punt 12b.
Wat is de boodschap voor de hoorders/ lezers van nu, niet in algemene zin maar op basis van
de exegese en een hermeneutische verantwoording?
Wijkt die boodschap eventueel af van wat de boodschap voor de tijdgenoten was?