Professional Documents
Culture Documents
Referensi Kolonial Locale Belangen Tahun 1937
Referensi Kolonial Locale Belangen Tahun 1937
'.
De belastingvoorstellen der Motorverkeerscommissie.
In aflevering No. 9 komen enkele beschouwingen over bovengenoemde
belastingvoorstellen (verder critiek te noemen) van de hand van den heer
Rückert voor, waardoor ernstig misverstand kan zijn gewekt bij die lezers,
die niet in de gelegenheid zijn geweest om kennis te nemen van het
rapport en de voorstellen der sedert ontbonden Commissie voor Motor-
verkeer.
In het onderstaande moge hierop, bij hoofdzaken blijvende, worden ge-
wezen, opdat dit misverstand niet verder doorwerke.
Vooraf de opmerking, dat tot wat kortweg wegkosfen — om de moge-
lijkheid der bestrijding waarvan het gaat — is te noemen, door genoemde
commissie niet alleen worden gerekend te behooren de kosten van den
*eg voor zich, zooals uit de critiek wel kan worden gelezen, doch mede
de kosten voor de bescherming van het verkeer over den weg en de in-
standhouding van den weg, dus ook voor de uitvoerige wegbebakening en
uitgebreide verkeerspolitie, welke de commissie noodzakelijk acht. Zulks
™ag bij de beoordeeling van de onderwerpelijke belastingvoorstellen niet
Uit 't oog worden verloren. Doet men dit niet, dan voelt men aanstonds,
(lat er geen ruimte is voor de gedachte, als bij den schrijver der critiek
opgekomen, dat ,het er alle schijn van heeft, dat de commissie een be-
lasting voorstelt, omdat haar Hollandsche zuster dat eveneens heeft gedaan."
Trouwens de geheele arbeid der commissie getuigt ervan, dat zij een zelf-
— 588-
— Sno-
der jaarlijksche begrootingen van inkomsten en uitgaven en die de beperkte
financieele draagkracht der Overheid kennen, alsmede vertegenwoordigers
van wegbeheerders en weggebruikers, die daartegenover de dringende
nooden op weggebied van nabij kennen, dan kan het belastingvoorstel der
commissie kwalijk onverwacht genoemd worden, als in de critiek voor-
gesteld, doch zal dit integendeel alleszins begrijpelijk worden geacht, waar
de commissie tal van geformuleerde voorstellen doet, waarvan de verwe-
zenlijking nieuwe en groote uitgaven vordert.
Een gelukkige omstandigheid is het nu, dat de Heer Rückert lid van
den Volksraad is, in welk college hij gelegenheid zal hebben met klem
aan te dringen op een zoodanige schikking bij de begrooting, dat binnen-
kort de algemeene middelen toereikend zullen zijn om de onderwerpelijke
belasting te kunnen uitschakelen. Dit meenen wij op grond van zijn critiek
van hem te mogen verwachten. Wij kunnen niet zeggen, optimistisch gestemd
te zijn ten aanzien van het succes daarvan, doch hopen, dat eventueele
tegenslagen op dit punt hem niet zullen ontmoedigen, want voor alles is
de commissie van oordeel — en met zulks nog eens op te merken moge
dit korte tegenwoord, wellicht voorloopig, worden geëindigd — dat ,de
wegkosten zoo eenigszins en althans zooveel mogelijk uit de algemeene
middelen dienen te worden bestreden".
Prof. Ir. H. VAN BREEN.
regelend zou kunnen optreden, besliste het College dat de grenzen van
de standplaats zoodanig zouden worden gewijzigd dat de voertuigen niet
meer naast de apotheek konden worden opgesteld.
De burgemeester meende zich om principieele redenen niet bij dit besluit
te mogen neerleggen, daar z.i. de Raad, eenmaal bij verordening een onder-
werp aan den burgemeester ter regeling overgelaten hebbend, hiervan niet
kon afwijken zonder eerst tot wijziging der verordening te zijn overgegaan.
Op grond daarvan droeg de burgemeester het raadsbesluit ter vernietiging voor
Ie. op grond van strijd met de plaatselijke verordening en de daaraan verbonden
gevolgen, n.l. dat de raad bij besluit incidenteel van zijn eigen verordeningen
zou kunnen afwijken, waardoor de rechtszekerheid der plaatselijke veror-
deningen zou verminderen en c q. het algemeen belang worden geschaad
en 2e dat daardoor in strijd werd gehandeld met artikel 86 juncto art. 22
der Stadsgemeenteordonnantie.
Echter besliste de Regeering dat het besluit niet voor vernietiging
vatbaar was, waarbij in het betrokken Regeeringsschrijven o.a. het volgende
werd overwogen.
,Ingevolge artikel 144 der Stadsgemeenteordonnantie (zooals dat voor
de wijziging bij Stbl. 1928 No. 2 luidde) draagt het College van Gede-
puteerden een besluit van een Stadsgemeenteraad voor schorsing of ver-
nietiging voor, zoo dit College meent dat het in strijd is met een alge-
meene of provinciale verordening dan wel met het algemeen belang. Schor-
sing of vernietiging kan derhalve slechts plaats hebben indien of voor zoover
het gemeenteraadsbesluit in strijd is met een algemeene of provinciale ver-
ordening dan wel met het algemeen belang.
Uit een en ander volgt dat er geen schorsing of vernietiging mogelijk
is van besluiten van stadsgemeenteraden, die in strijd zijn met andere be-
sluiten van diezelfde raden, zoo de eerstbedoelde besluiten ten minste niet
voor schorsing of voor vernietiging in aanmerking komen op grond van
strijd met het algemeen belang. Evenmin als in Nederland (zie de artikelen 70
en 153 der Gemeentewet en artikelen 145 Grondwet) is h.t.I. een vernieti-
gingsrecht noodig geacht voor verordeningen en besluiten van gemeente-
raden, ingeval zij strijden met de eigen verordeningen en besluiten dier
faden; alleen voor gevallen van strijd met wetgevende producten van hooger
°i^de is het vernietigingsrecht toegekend."
Verder werd in het schrijven betoogd dat hier alleen strijd met de boven-
genoemde raadsverordening viel aan te wijzen en niet met de aangehaalde
artikelen der Stadsgemeenteordonnantie. Deze artikelen immers zijn van
algemeene strekking en bedoelen in het algemeen de taakverdeeling tus-
schen den Raad en de persoon met het dagelijksch bestuur belast aan te
592 —
hun volle medewerking betoonen, zoo af is, dat er meestal geen vinger
tusschen te krijgen is, en omdat de slachtoffers, zooals reeds gezegd, zich
steeds zonder eenigen weerstand overgeven uit vrees voor de bedreigde
gijzeling en uit vrees voor de bedreigde kennisgeving aan zijn chef. Ik
zal niet een opsomming van zich voordoende gevallen geven. Slechts één
geval, dat zich dezer dagen voordeed en waaruit het geraffineerde en het
schier hopelooze kan blijken ter illustratie.
Een Inlandsch gouvernements-ambtenaar met een salaris van f 375,—
per maand leende van een Chinees / 200,— waarvoor een accept geteekend
werd van / 230,— terwijl iedere maand f 30,— rente betaald moest worden.
Gedurende 5 maanden werd de rente betaald, waarna van denzelfden
Chinees ,weer f 200,— geleend werd na teekening van een accept van
/ 240,— zoodat de schuld toen f 470,— bedroeg. Thans moest / 70,—
rente per maand betaald worden. Toen enkele maanden geen rente be-
taald werd dwong de Chinees zijn slachtoffer onder bedreiging hem voor
den rechter te zullen dagen een nieuw accept te onderteekenen van ƒ 580,—,
waardoor de schuld, omdat de oude accepten niet teruggegeven werden,
/ 1050,— bedroeg. Weer werd enkele maanden geen rente betaald, waarvoor
een nieuw accept (natuurlijk weer wegens geleverde koopmansgoederen) werd
geteekend van/'250,— zonder eenige tegenprestatie. De schuld bedroeg daar-
door f 1.300,—.Van de / 1.300,— moest / 145,— rente per maand betaald
worden. Toen ruim/2.000,— aan rente betaald was weigerde het slachtoffer
verdere betaling. Hij trof een ,minnelijke schikking" met den Chinees en tee-
kende een accept van / 900,— ter vervanging van de bovengenoemde
accepten. Deze zouden den volgenden dag wel op zijn kantoor bezorgd worden.
Tot heden wacht hij daarop. Zijn schuld is daardoor / 2.200,— geworden.
In 1927 stelde de Chinees de zaak in handen van zijn advocaat. Aangezien
inmiddels eenige betalingen hadden plaats gehad werd een notarieele akte
gepasseerd, waarbij genoemde ambtenaar erkende / 1861,50 schuldig te
zijn, waarop gedurende de eerste drie maanden / 50,— rente betaald
moest worden en vervolgens / 100,— per maand. Korten tijd daarna werd
de leener door den Raad van Justitie veroordeeld f 1861,50 plus de kosten
van het geding ad / 178,75 te betalen. In eind 1927 werd hij ruim een
maand gegijzeld. Met hulp van een broer, die een regeling met den ad-
vocaat trof, borg werd en een accept van f 2567,— mede teekende, waar-
van dadelijk f 300,— betaald moest worden, werd de „geholpene" in
vrijheid gesteld. Thans is op deze schuld reeds weer betaald ruim
/ 1.000,—.
Om de genoemde / 300,— te betalen werd door het slachtoffer een
nieuwe leening gesloten bij een anderen Chinees, waarvoor een schuldbe*
597 —
kentenis werd geteekend groot / 495,—. Reeds eerder had hij/' 800,— van
dezen Chinees geleend, waarvoor een accept bestond van / 1.200,— met
/ 40,— rente per maand. Hierop is betaald / 520,—. Bij de invrijheidstel-
ling van den gegijzelde is dit laatste accept vervangen door een nieuw
groot f 1.700,—. De schuld aan dezen Chinees bedraagt dus thans/2.200,—.
Uit een brief van den zelfden advocaat aan den broer van het slachtoffer gericht,
blijkt verder nog, dat een Arabier een accept ten name van het slachtoffer
in handen heeft groot f 500,—. De advocaat verzoekt hem dit zaakje te
financieren. ,De Arabier", aldus de advocaat ,wil met geringe afbetalingen
,genoegen nemen, maar is natuurlijk in hooge mate jaloersch op
„(volgt de naam van den eerstgenoemden Chinees, die reeds eenige dui-
,zenden guldens ontvangen heeft) en zal niet nalaten eveneens tot het
„gijzelingsmiddel over te gaan."
Voorwaar een, „vriendelijke goedgemeende" aanmaning 1 Voor deze schuld
van f 500,— is / 100,— ontvangen. Ik zal de geschiedenis van dit accept
niet vermelden. Het is weer hetzelfde liedje van accepten, die door
nieuwe vervangen zijn, zonder vernietiging der oude. Maar met dit al
komt men tot de ontstellende ontdekking, dat ontvangen is van woekeraars
f 1600.—; dat betaald is ± / 4.000,— en dat de thans nog bestaande
schuld f 6.000,— bedraagt.
En ik ben er absoluut niet van overtuigd, dat hiermee alle schulden
opgebiecht zijn!
Gevallen als het genoemde zijn geen uitzonderingen. Het is slechts een
duidelijk voorbeeld van de dagelijks en algemeen voorkomende woeker-
gevallen. Het is zeker geen stoute bewering om te zeggen, dat met enkele
uitzonderingen alle inlandsche ambtenaren van gouvernementskantoren en
locale ressorten en employe s van handelskantoren het slachtoffer zijn van
dergelijke praktijken van woekeraars.
Het gevolg van de schulden: het voortdurend bedreigd worden door den
woekeraar, het voortdurend op het kantoor ontvangen van aanmaningen
van den advocaat en het voortdurend in angst zitten, dat de deurwaarder Ni
op het kantoor kan binnen komen met een bevel den ambtenaar mede te 't!
nemen om hem „voorloopig voor een jaar te gijzelen" maakt, dat de
ambtenaar zijn werk niet kan verrichten zooals dat noodig is, zooals dat
van hem geëischt moet worden. De werkgever moet tot zijn eigen nadeel
fin daarmede ten nadeele van de geheele gemeenschap minderwaardig
werk krijgen.
En thans zien wij ons dan voor de moeilijke vraag gesteld, hoe hier in
"Ct belang van den werkgever en niet in de laatste plaats in het belang
van de gemeenschap zoowel als in het belang van de ambtenaren zelf,
gevochten moet worden om eenig resultaat te kunnen verwachten.
— 598 —
I
--6or—
«Indien bij eene overeenicomst eene der partijen, misbruik makende
,van de lichtzinnigheid, onervarenheid of noodtoestand der wederpartij,
,voor zich of voor een derde eenig voordeel heeft bedongen, dat hare
,eigen uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting zoodanig in waarde
„overtreft dat, in verband met de omstandigheden, de onevenredigheid
,van de wederzijdsche verbintennissen buitensporig is, kan de rechter, op
,verzoek der benadeelde partij, de verplichting dier partij matigen of de
«overeenkomst nietig verklaren en zal hij bij zijn uitspraak in het geding
«tevens de gevolgen voor beide partijen naar billijkheid regelen, met dien
«verstande dat, ingeval van nietigverklaring van de overeenkomst, partijen
«zooveel mogelijk zullen moeten worden hersteld in den staat, waarin zij
«zich voor het aangaan van de verbintenis bevonden.
«Het bewijs door getuigen is in alle gevallen toegelaten".
De rechter heeft dus het recht de vordering te verminderen tot het geleende
bedrag vermeerderd met een billijke rente; om partijen te herstellen in
den staat, waarin zij zich voor het aangaan van de verbintenis bevonden.
Een dergelijke algemeene regeling zou, indien deskundig behandeld, on-
getwijfeld kans van slagen hebben, omdat tallooze leeningen onder de-
zelfde omstandigheden zijn gesloten en omdat in alle gevallen bewijs door
getuigen is toegelaten.
De oplossing is niet een van de allereenvoudigste. De behandeling der
zaken van ambtenaren van een groote gemeente alleen zou enkele maanden
duren, omdat er zich zeker eenige honderden gevallen zullen voordoen en
vele ambtenaren leeningen hebben loopen bij meerdere Chineezen en
Arabieren. De proceskosten zullen hoog zijn, maar zullen door de ambtena-
ren, die van de maatregelen hebben geprofiteerd, zelf gedragen moeten
worden. De afbetaling der schulden alsmede der proces-kosten zou door
het locaal ressort door inhouding op de salarissen geregeld kunnen worden.
Na deze «algemeene likwidatie'' zou n. m. m een combinatie als de bo-
vengenoemde: credietverleening — verbod van leenen zonder machtiging
onder bedreiging van strenge straffen, zeer zeker succes kunnen hebben.
In het algemeen zijn de besturen der locale ressorten niet bekend met
het onder hun ambtenaren zoo verbreide woekerkwaad. Laten zij thans nu
het algemeen ingekankerde kwaad gesignaleerd is, het hunne doen, althans
probeeren te doen, in het belang van de gemeenschap en in het belang
van hun ondergeschikten. Zij zullen daarbij ongetwijfeld kunnen rekenen
°P de volle medewerking van de bestaande antiwoekervereenigingen.
'k heb getracht een idee te geven van het woekerkwaad. Ik weet, dat
J^'J dit slechts ten deele gelukt is. De werkelijke algemeene toestand toch
'* niet te beschrijven.
-602-
„De Inlander verstaat al bijzonder goed de kunst van geld leenen. Hij
.beleent de vruchten aan den boom, voordat zij rijp zijn; hij beleent zijn
„padi, nog voordat zij geplant is; hij leent geld op zijn huis en zijn
agrond; op zijn ossen en tjikar; op zijn huisraad en sieraden.
,Hij is nog niet uit het eene voorschot, of hij vraagt een ander. Hij
.leent bij A en B, bij den „tjina mindering" en den Arabier, bij het
.pandhuis en de dessabank. Hij staat in het krijt bij de warong voor zijn
Mei
.snoeperij en bij zijn buurman voor een kati beras.
„Men heeft gisteren van onzen Inlandschen medewerker kunnen lezen,
.waardoor de Javaan al niet in schulden kan komen.
.Dat euvel bestrijdt men niet door gemakkelijkere faciliteiten; dat wordt
.hierdoor juist verergerd.
.Dit kwaad geneest men niet van buitenaf met verbandjes en wrijfmid-
.delen. Het is als een ziekte van het bloed, welke van binnen uit moet
.genezen, d. i. dat door ontwikkeling het inzicht van het nut van spaar-
.zaamheid moet komen.
„Er zijn al vele idealen van menschen, die het goed meenen, in dit
.land begraven. Voor die der Pasoeroeansche enthousiasten is ook nog
.plaats".
— 603 —
Mei DE JONG.
Decentraliana.
Het Brandweerwezen in Nederlandsch-Indië door Broekhuizen. (Slot).
PREVENTIEF WERK.
Is voor het blusschen van branden personeel, materieel enz. noodig, het
Pfeventieve werk, d.i. maatregelen treffen om branden, zooveel mogelijk, te
doorkomen, is uitsluitend werk voor brandweerofficieren en eischt van hen
^eel tact. De ,Hinder-ordonnantie" Stbl. 1926 No. 226 is een krachtig
^apen in hun hand; het is daarom van groot belang dat zij ook belast
"oi'den met het ontwerpen van bepalingen op brandweerkundig gebied
— 604 —
men elkander in de uitsluitend door deze lampen verlichte zaal, ook indien
niet wordt geprojecteerd, op een afstand van minstens 3 pas duidelijk kan
onderscheiden. Zij mag gedurende de voorstelling nimmer worden uitge-
schakeld.
2e. Boven de nooddeuren, die gedurende de aanwezigheid van het
pubUek slechts zoodanig gesloten mogen zijn, dat deze bij gevaar door
lichten druk van binnen, direct naar buiten geheel geopend kunnen worden,
moeten transparanten met verlichting, onafhankelijk van de gewone electri-
sche— worden aangebracht van rood glas, waarop het opschrift ,NOODDEUR".
3e. De stoelen moeten vaststaan en de afstand tusschen de rijen mag
niet te klein genomen worden, zulks ter beoordeeling van den Comdt. der
Brandweer.
4e. Langs de wanden en het tooneel (zoonoodig ook in het midden)
moeten gangpaden van minstens 1 M. breedte worden uitgespaard. 1
5e. In den wand tusschen de cabine en de zaal mogen ten hoogste 4
openingen zijn, waarvan 2 voor de projectie en 2 als kijkgat dienende.
Boven elke opening moet een brandvrije schuif of klep aan een stukje film
of een schietkatoendraad, of op eenigerlei andere wijze, zoodanig zijn opge-
hangen, dat de schuif of klep bij brand dadelijk afvalt en de opening dicht.
6e. Er mag inde cabine niemand anders dan de operateur en zijnhelpef
aanwezig zijn; verder heeft niemand toegang dan toezicht houdende personen.
'^ J4.>'
— 605 —
7e. In de cabine mogen zich geen andere voorwerpen bevinden, dan die
noodig zijn voor projectie en bijbehoorende werkzaamheden.
8e. Er mogen in de cabine niet meer films aanwezig zijn dan noodig
voor de voorstelling.
De films moeten bewaard worden in metalen doozen en geplaatst in brand-
vrije bewaarplaatsen. (Behalve natuurlijk de film op het projectie-toestel).
Films mogen in de cabine niet omgewikkeld worden.
9e. Voor het gebruik in bioscoopzalen mogen de films vanaf ^ uur
voor—tot V* uur na de voorstelling, waarop ze betrekking hebben, buiten
de bewaarplaatsen gebracht worden.
Restanten of afknipsels van film mogen zich niet in de cabine bevinden.
10e. Het rooken in de cabine is ten strengste verboden.
He. Het is mede ten strengste verboden een stilstaande film bloot te stel-
len aan de stralen van de projectielamp. (Bij de nieuwere projectie-toestel-
len valt bij stilstand, automatisch een klepje tusschen lamp en film).
12e. De filmtrommels moeten gedurende de projectie gesloten zijn, evenals
de inrichtingen aan de trommels aangebracht om het naar binnenslaan van
de vlam bij het in brand geraken van de film te beletten.
13e. Tenzij een sproei-inrichting is aangebracht, moeten 2 brandblusch-
apparaten, door den Commandant der Brandweer goed te keuren, in de cabine
aanwezig zijn.
Eveneens moet aanwezig zijn een emmer water, waarin dweil of goenizak
en ongeveer 18 L. droog fijn zand.
14e. De cabine moet op afdoende wijze op de buitenlucht geventileerd
zijn.
Opmerking. Naar aanleiding van de vele plaats gehad hebbende ongelukken,
is het de bedoeling dat de projectietoestellen niet meer in de zaal mogen
staan.
Voor autoreparatieateliers.
Ie. In het atelier mag niet gerookt worden; het rookverbod moet op
duidelijk zichtbare wijze worden aangegeven in de Nederlandsche- en
Maleische taal.
2e. Gebruikte poetslappen of andere met olie of vet doortrokken vezel
of andere aan zelfontbranding onderhevige stoffen moeten opgeborgen
Worden in steenen of metalen bewaarplaatsen of metalen trommels.
3e. Op elk der door de brandweer aan te geven plaatsen moeten emmers
gevuld met droog zand (geen aarde) worden opgehangen.
4e. Van de voor reparatie in het atelier verblijvende auto's moet de
benzinetank geledigd zijn.
— 606 —
Ie. Dat een afzonderlijke bewaar- (opslag-) plaats voor het opslaan van
vuurwerk wordt gemaakt, volgens te geven aanwijzingen.
2e. Dat genoemde bewaarplaats steeds in zindelijken staat wordt gehouden.
3e. Dat die bewaarplaats slechts voor het publiek zal zijn geopend tusschen
des voormiddags 6 uur en des namiddags 10 uur.
4e. Dat z. g. mertjon bantingan (slagkwik), mertjon tikoesan (voefzoekers)
en kembang api (vuurwerkballonnetjes) niet in voorraad gehouden worden.
5e. Dat het vuurwerk niet in of voor den winkel wordt uitgestald, doch
zal worden opgeborgen in gesloten kisten, trommels, kasten of vitrines.
6e. Dat in de nabijheid van het vuurwerk zich geen licht ontvlambare
vloeistoffen of leege benzineblikken bevinden.
7e. Dat nabij de bewaarplaats niet wordt gerookt en daarin geen bran-
dende voorwerpen aanwezig zijn.
Ie. aan de wegzijde een trottoirband voor een in- en uitrit wordt
aangebracht, zoodanig, dat de auto's vrij van den weg benzine kunnen nemen.
2e. onder geen enkele omstandigheid een grootere hoeveelheid benzine
op het perceel aanwezig mag zijn, dan waarvoor vergunning is verleend
3e. van het tijdstip waarop de tank in den grond zal worden geplaatst
tijdig aan den Burgemeester (Brandweer) wordt kennis gegeven, terwijl de
bewaarplaats niet in gebruik mag worden genomen, dan nadat deze bij
onderzoek door of namens den Burgemeester in orde is bevonden.
4e. de bij de tank behoorende luchtbuis voorzien moet zijn van minstens
3 achter elkaar geplaatste brons- of kopergazen, met geen grootere openingen
dan 0.25 m.M.^. en van draad van 0.3 en 0.4 mM dikte, terwijl in de vulpijPi
behalve de benzinezeef een stel van 3 van zulk gaas gemaakte trechters,
goed aan den wand sluitend, worden aangebracht.
5e. de tank, indien niet uit roestvnj materiaal vervaardigd, in- en uit-
wendig beschermd wordt tegen roesten, of indien de tank in een water-
dichten put wordt geplaatst deze zoodanig wordt beschermd dat roesten
uitgesloten is.
— 607 —
l
Brandmuren dienen om bij het ontstaan van brand in een ruimte, overslag
naar aangrenzende ruimten te voorkomen. Zij worden in hoofdzaak toege-
past in lange of breede loodsen.
— 610 —
Brandgangen.
Brandladders.
*) Woningbesluit van 20 April 1921 (S. 679,) laatstelijk gewijzigd bij K. B. van 27 Aug.
1W6 (S. 316).
— 612 —
waartoe de Grondwet sinds 1922 bij art. 194, in verband met art. 149, de
mogelijkheid opent. Men is bevreesd, dat bij interlocale samenwerking de
gemeenten toch de plaatselijke belangen te veel naar voren zullen brengen,
terwijl die hoogere rechtspersoon, waarin o. m. de gemeenten vertegen-
woordigd zullen zijn, de zaak van een ruimer standpunt zal bekijken, zoo-
dat de gemeentelijke grenzen hierbij niet een te groote rol zullen spelen.
Het gewestelijke plan moet dus in de plaats treden van de gemeentelijke
uitbreidingsplannen.
In de provincie Noord-Holland is men reeds op weg om tot het gewes-
telijk plan te komen. Gedep. St. hebben zich inzake uitvoering der Woning-
wet den bijstand verzekerd van een vaste commissie van deskundigen. Naar
het jaarverslag 1926 van den Hoofd-Inspecteur voor de Volksgezondheid
vermeldt, zal deze Commissie niet alleen advies hebben uit te brengen over
de ter goedkeuring ingezonden gemeentelijke uitbreidingsplannen, maar
bovenal preventieven arbeid moeten verrichten in dien zin, dat zij bij den
opzet, de inrichting en uitwerking van uitbreidingsplannen de vraagbaak
wordt voor de gemeentebesturen en van hun deskundige raadslieden, die
uit wat oorzaak dan ook, tot het ontwerpen van zoodanig plan overgaan,
„opdat, praktisch gesproken, geen ontwerp wordt ter visie gelegd, respectie-
velijk ter vaststelling aan een gemeenteraad aangeboden, dat niet behalve aan
de wettelijke voorschriften, de eigen gemeente betreffende, bovendien zal
zijn getoetst aan de eischen van onderling verband op het gebied van stadsuit-
breiding, verkeerswegen, natuurschoon als anderszins, zoowel met aansluitende
gemeenten als — nog ruimer — met de geheele omgeving, waarin het plan
binnen korteren oi langeren tijd tot uitvoering zal moeten komen".
Tot het jaar 1921 was de eenige sanctie op het verwezenlijken van het
uitbreidingsplan het bouwverbod, *) hetwelk slechts een louter administratieve
maatregel was en in veel gevallen niet eens toegepast kon worden, tervtfijl
aankoop en onteigening dure en weinig geliefde middelen ten dezen zijn.
Bij de wijzigingswet van 1921 werd in art. 5 sub 2 der W. w. de bepaling
opgenomen, dat een bouwvergunning geweigerd zal worden, indien een
bouwproject afwijkt van het door Gedeputeerden goedgekeurd uitbreidingsplan.
Door deze bepaling is het uitbreidingsplan verzekerd, ook zonder dat
bouwverboden uitgevaardigd worden, en zonder dat tot onteigening moet
worden overgegaan.
Speciaal met 't oog op deze nieuwe, scherpe sanctie op het uitbreidings-
plan waken Gedep. St. en de Kroon er voor, dat met de belangen van
belanghebbenden voldoende rekening worde gehouden.
(Pabl. N.I. Wegenverg.)
*) Art. 135 van de Gemeentewet van 1851 — met art. 27 thans (30) der Woningwet
is echter de bevoegdheid tot het leggen vaneen bouwverbod uitdrukkelijk vastgelegd,
waarbij het bouwverbod een ruime strekking kreeg, teneinde een behoorlijke stadsuit-
breiding te'verzekeren.
— 615 —
Regeling gemeente t
(O
tegenw. Secretaris c4> .2Z BEZOLDIGINGSSCHAAL C 20 LANDSDIENAREN
C8
E -S
o M
co
C tKjCO Bijzondere regelingen en
c . I. II. III. IV.
Q bepalingen
II
1 600 700 400
2 660 » 450
3 720 800 »
4 780 » 500
5 840 900 «
6 900 » 550 625
7 X 1000 » »
8 990 » 625 700 800 —
9 n 1100 » JV »
10 1080 » » »
11 » 700 775 875 950
12 n » » » Jt
13 1200 » » » »
14 775 850 950 1050* *) Ia.
15 » » 1) Indien bij aanstelling de diensttijd
16 » » » nog geen aanspraak geeft op een
17 925 1025 1150 wedde van / 1050,— wordt de be-
18 » n trokkene niettemin in liet genot van
19 » jt die bezoldiging gesteld, doch wordt
20 1100 1250 de e. V. verhooging pas toegekend
op het tijdstip, waarop een voor
toekenning van weddeverhoogingen
medetellende diensttijd, recht ge-
vende op een wedde van / 1150,—
bereikt is.
1
Vasthoudend aan de Secretaris-saiarisregeling van thans, die van den
oudsten der 3 referendarissen en de twee overigen, is de huidige toestand
deze, dat er is één Secretaris met een maximumbezoldiging van /•1200,—,
één referendaris met een maximum van / 1100,—, twee idem met een
hoogste salaris van / 900,—; getallen eenigszins overeenkomend met de
eindcijfers der kolommen II, III en IV van de Gouvernements bezoldigings-
schaal C 20 (ongerekend de standplaatstoelage).
— 617 —
Maleisch Gedeelte.
Regentschapsraden Wang doedoek (zittingsgeld) bag! anggota raad* ka-
boepaten dan gecommitteerden.
Soeatoe soal dari antara beberapa hal, jang telah mendjadi pembitjaraan
ramei dalam persidangan raad-raad kaboepaten di Pasoedan ialah pertanjaan:
„Apkah pada anggota raad-raad kaboepaten boleh diberikan wang doedoek?
Oleh karena Pemerentah telah menandaken sikapnja tentang hal ini, ialah
tidak setoedjoe dengen pemberian wang doedoek tadi, sedang beberapa •
raad berpendapatan sebaliknja, malahan adalah poela sementara raad-raad
jang telah memberi wang doedoek itoe pada anggota-anggotanja, maka
djoega berhoeboeng dengan perobahan bestuur di Djawa Tengah dan
Timoer perloe kami terangkan perasaan kami dlsini, agar soepaja orang'
dapat pemandangan jang loeas tentang hal ini.
Baik bermoela kami menjelidiki sebab-sebabnja Pemerentah tida setoedjoe
dengan pemberian wang doedoek ini. Nanti kami, sebagei orang .neutraal"!
dan tidak tooeroet tjampoer dalem hal itoe, terangkan patoet tidaknja
anggota-anggota raad-raad kaboepaten diberi wang doedoek itoe, dan apakah
perloe berhoeboeng dengan soal ini regentschapsordonnantie dioebah.
Adapoen alesan-alesan Pemerentah demikian art. '17 dari R. O. (Regent-
schapsordonnantie) menerangkan, bahwa anggota* dari regentschapsraad,
adalah hak oentoek mendapat wang djalan dan wang menginap, apabila
mareka mengoengkoeli persidangan^ raad atau persidangan^ commissi"
dari raad, akan tetapi art. 17 tidak moeatkan katerang lain tentang
wang doedoek itoe. Adapoen artikel 19 dari Provincieordonnantie, jangj
djoega memberi hak kepada provincialen raad oentoek memberi wangi
djalan dan menginap pada lid-lidnja, memoeat ajat poela, jang mene-
rangkan, bahwa kepada anggota-anggota provincialen raad bisa di-
berikan wang doedoek oentoek mengoendjoengi persidingan raad atau com-
missie 2 dari raad.
Begitoepoen dalam stadsgemeenteordonnantie adalah soeatoe artikel, jang
memberikan hak pada stadsgemeenteraad oentoek menetapkan wang doedoek
bagei anggota^ nja jang berhadlir.
Mendjadi lantaran dalam artikel 17 R O. tidak ada ketentoean soeatoepoen
atas hal pemberian wang doedoek itoe, maka raad-raad kaboepaten tidak
diperkenankan memberi wang doedoek pada anggotanja.
Itoelah alesan' jang „juridisch" barang kali bisa terhanggap benar, akan
tetapi apakah alesan' tadi patoet di kemoekalan oleh Pemerentah oentoek
membatalkan poetoesan regentschapsraad jang telah memberi wang doedoek
kepada anggota' nja itoelah misih soeatoe pertanjaan besar dan penting,
jang baiklah kami djawab djbawah ini.
— 621 —
Lebih dahoefoe kami ferangkan bahasa Pemerenfah poen telah tidak se-
foedjoe sama soeatoe poetoesan dari seolah regentschaps,raad jang bemak-
soed memberi wang doedoek kepada lid-lid dari Medjalis Gecommitterden,
oleh karena poetoesan itoe terhanggap bertentangan dengan verordening
(pelatoeran) oemoem.
Adapoen alesannja jang penting.
«Sebageimana menoeroet pembitjaraan art. 21 dari rentjana-ordonnantie
kaboepaten didalam Volksraad maka ternjatalah, bahwa memberi wang doe-
doek kepada anggota' dari medjelis gecommitteerden itoe sama sekali boekan
jang dimaksoedkan oleh wetgever."
,Maka dari itoe fatsal 21 dari. R. O. dihanggap tidak mengidinkan memberi
wang doedoek kepada angota' regentschapsraad."
Menoeroet afdeelingsverslag tentang rentjana-Ordonnantie-Provincie dan
Kaboepaten adalah sebagian dari anggota' jang madjoekan voorstel
seberapa boleh gecommitteerden, itoe haroes diberi oeang persidangan,
perloenja soepaja mareka itoe dengan lebih soeka dan senang mengoen-
djoengi persidangan, akan tetapi Pemerentah menimbang voorstel tadi
koerang baik, sebab „dikatjoealikan mareka jang baik, itoe voorstel bisa
mendjadikan lantaran bagei sementara lid' oentoek bikin banjaknja persidangan
lebih dari samestinja".
Samentara anggota Volksraad telah memadjoekan voorstel jang besmaksoed
memberi wang doedoek bagi banjaknja persidangan jang telah ditetapkan
oleh raad kaboepaten, tetapi maski ini voorstel telah ditrima oleh Volksraad,
art. 21 R.O. tadi tidak dioebah oleh Pemerentah.
Nampaklah sekarang, bahwa wetgever tidak ingin memberi wang doedoek
'toe pada anggota College van Gecommitteerden dan pada anggota' dari
Raad.
Itoelah jang menimboelkan pertanjaan di sanoebari kami. „Apakah tidak
patoet raad2 kaboepaten diberi hak memberi wang doedoek kepada anggota*
nja, dan djika didjawab „tidak", apakah adil, membedak-bedakan raad*
kaboepaten dan stadsgemeenteraden dalam hal ini.
Sabeloemnja mendjawab pertanjaan^ tahadi maka haroes diperingatkan
lebih doeloe, bahwa pekerdjaan lid^ dari raad^ kaboepaten tidak berbeda
banjak dengan lid^ raad stadsgemeenten. Hak-haknja lid dari doea roepa
raad tadi adalah sama, begitoepoen koeadjibannja. Tjoema perdjandjian
(eisch) siapakah jang boleh diperkenankan mendjabat lidmaatschap dari
doea roepa raad itoe ada berbeda sedikit, oleh karena menoeroet art. 6
dari R.Q. jang diperkenankan mendjabat pekerdjaan lid raad kaboepaten
•alah pendoedoek kaboepaten, jang soedah beroemoer 25 taoen dan bisa
toe/j> hoefoet Latijn, sedang menoeroet art, 6 dari U R. O., mareka jang
— 622 —
Apa lagi dengan mengadakan atoeran toelage ini, lantas sadja kaberatan
dari Pemerentah, jang koeatir, bahwa peraberian wang doedoek itoe bisa
djadi lantaran memperbanjakan adanja persidangen colege tadi, akan tidak
timboel lagi.
Dengen ringkas maka kami harep, soepaja art. 21 R. O. dioebah sehing-
ga gecommitteerden bisa mendapat toelage seperti wethouders atau gede-
puteerden, dan tidak boleh diberi wang doedoek.
Sekarang apakah oentoek memberi wang doedoek kepada lid regentschap
perJoe art. 17 dioebah lebih doeloe.
Menoeroet pendapatan kami tidak. Adapoen sebab-sebabnja demikian.
Menilik-artikel 52 dari Regentschapsordonnantie raad kaboepaten mempoe-
njai hak oentoek mengadakan pelatoeran dan pemerintahan roemah tangga
dari kaboepaten. Selain dari itoe art. 75 R. O. menetapkan, bahasa segala
oeroesan tentangan oeangnja kaboepaten sendiri toeroet djadi koeasaan raad
kaboepaten, dikatjoealikan oeroesan^ tentangan hal wang tadi jang menoe-
roet algemeene verordening telah dikoeasakan kepada Wali Negri atau
Medjelis Gedeputeerden.
Seperti toean Kerchman telah menjatakan dalam orgaan L. B. af, 4 taoen
1927 katja 105, bahasa memberi wang doedoek kepada lid^ madjelis ge-
committeerden itoelah toeroet roemah tangganja regentschap, kami berpen-
dapatan, bahwa membri wang doedoek kepada lid^ dari regentschapsraad
djoega adalah toeroet roemah tangganja regentschap dan lantaran Wali
Negri dan College van gedeputeerden poen beloem mengadakan pelatoeran
tentang hal wang doedoek tadi, nistjajalah kekoeasaan ini adalah di ta-
ngannja regentschapsraad.
Meski demikian keadaannja, tetapi dengan alesan^ jang terseboet di atas
artikel ini, Pemerentah menghapoeskan pelatoeran dari salah satoe raad
kaboepaten, jang telah mengadakan pelatoeran memberi wang doedoek
kepada lid^nja. Maka dari itoe, agar soepaja tentang hak tadi tidak ada
perselisihan fikiran tidak ada kaberatan poela, djika oentoek lebih terangnja,
artikel 17 R. O. dioebah sadja, meski saperii telah dioelangkan, sepandjang
perasaan kami itoelah boekan soeatoe conditie (perdjandjian) Baiklah art.
17 R. O. dioebah, soepaja maksoednja tjotjok dengan artikel 19 dari Pro-
vinciale ordonnantie, pendek kata art. 17 R O. lid 2 dan 3 haroeslah di
oebah sebagei berikoet:
2. Hun kunnen zittinggelden worden toegekend voor het bijwonen van
vergaderingen van den raad en van commissien uit den raad.
3. De regentschapsbesluiten, die de reis-en verblijfkosten en die, welke
de toekenning van zittingsgelden regelen, behoeven de goedkeuring van
het College van Gedeputeerden,
— 61^5 —
I. a. soeatoe Gouverneur
b. 17 resident, iaiah 15 oentoek afdeeling-afdeeling terseboet diatas
ini dan 2 oentoek dibantoekan pada pembesar gewest (gou-
verneur).
c. 55 assistent-resident, ialah 2 boeat dibantoekan pada gouverneur
oentoek kerdja daiam residentie, jang dihanggap perloe dapat
bantoean dan 53 oentoek dibantoekan pada resident-resident seperti
atoeran berikoet:
II. Membitjarakan lagi dari hal begrooting taoen 1928. Begrooting regent-
schap taoen 1928 telah tidak di benarkan kedoeakalinja lagi, ialah oleh
karena art. 65 (keloearan wang berhoeboeng dengan pemberian aer oentoek
priboemi.) jang dahoeloe dirantjang / 10515,— dikoerangkan oleh raad dan
ditetapkan / 6230.— Sepandjang pendapatan gecommitteerden alesan' jang ^
diadjoekan oleh gedeputeerden tidak koeat, lantaran mareka ini memban-
dingkan begrooting 1928 dengan begrooting 1926 jang sabetoelnja ditetap'
629
Nederland-
Wijziging der Gemeentewet.
Bij de behandeling van de Staatsbegrooting voor 1928 in het parlement
heeft minister Kan medegedeeld, dat het nog aanhangige wetsontwerp tot
wijziging der Gemeentewet gebaseerd op het rapport van de Staatscom-
missie-Oppenheim, niet zal worden gehandhaafd, doch in afzienbare toekomst
een ander wijzigingsontwerp wordt ingediend.
Ter voorbereiding van dit laatste ontwerp is namens minister Kan aan
het bestuur van de „Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten" gezonden
een „Proeve tot wijziging van de Gemeentewet", met het verdoek dit vóór-
ontwerp door deskundigen op het gebied der gemeentelijke wetgeving te
doen onderzoeken.
— 631 —
Personalia.
B e n o e m d : tot lid van den
Gewestelijken Raad van Soerabaja, B. Zoetemeyer, Chef der Exploitatie der
Modjokerto Stoomtram Maatschappij te Modjokerto;
Gemeenteraad van Sawahloento H. M. Koopman, fungeerend controleur
ter beschikking van den Assistent-Resident van Tanahdatar;
Gemeenteraad van Manado A. H. Plas, Agent van de Nederlandsch-Indische
Handelsbank;
— 632 —
Officieele Mededeeliisgen.
Gebruik makend van de door de Algemeene Vergadering verleende
volmacht heeft het Bestuur gedurende de afwezigheid met Europeesch
verlof van de heeren G. de Raad en F. W. M. Kerchman, respectievelijk
secretaris en penningmeester der vereeniging, met de waarneming dier
functies belast resp. de heeren Mr M. D. de Jong, referendaris ter Gemeente-
secretarie van Semarang en F H. C. Dalderup, accountant bij den Geweste-
lijken Raad van Semarang. Het redactie-secretariaat van het orgaan zal
door den heer de Jong worden waargenomen
Het bestuur is samengesteld als volgt: J. j . G E. Rückert, Voorzitter te
Batavia; Mr. M. D. de Jong, wd. Secretaris, F. H.C. Dalderup, wd. Pen-
ningmeester, beiden te Semarang; W. J. A. C. Bins, E. J. Eggink,beiden te
Batavia; G. J. Dijkerman te Soerabaja; D. Baron Mackay te Medan en
R. Slamet te Semarang.
De contributie der leden bedraagt f 15,— per jaar. Over de contributie
wordt halfjaarlijks beschikt, tenzij aan den Penningmeester het verzoek
wordt gedaan de contributie over kortere termijnen te verdeelen.
De leden ontvangen het orgaan kosteloos. De abonnementprijs voor
het orgaan bedraagt f 15,— per jaar, halfjaarlijks te voldoen.
Copy voor elk nummer van dit tijdschrift, dat op den Isten der maand
verschijnt, wordt ingewacht uiterlijk op den 20en der voorafgaande maand,
copy voor het nummer van den 16en uiterlijk op den 5en der maand.
*
* *
Het honoraruim voor artikelen in het orgaan bedraagt voor hoofdarti-
kelen f 5,— per bladzijde druks- (gedeelten eener bladzijde naar evenre-
digheid) en voor correspondenties, waarbij van raadspublicaties gebruik wordt
gemaakt, f 3,50 per bladzijde, niet medegerekend de overgenomen teksten.