Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 46

15e Jaargang. 16 Juni 192S. Afl. 12.

haH. Locale Belangen


Orgaan van de Vereeniging voor Locale Belangen
Verschijnt den Isten en 16den van elke maand.
De Vereeniging is opgericht in 1913 en als rechtspersoon erkend bij
Gouvernements Besluit d. d. 31 Juli 1922, No. 75. Zij stelt zich ten doel,
de ontwikkeling van het gewestelijk en plaatselijk zelfbestuur en
de algemeene belangen van locale raadsressorten te bevorderen.

Commissie van Redactie:


F. H. C. DALDERUP. Mr. M. D. de JONG, R. SLAMET.
Redactie-Secretaris: Mr. M. D. de JONG.
Redacteur voor locaal technische aangelegenheden: J. J. G. E. RUCKERT.
Vaste medewerkers: E. J. EGGINK, Gerard JANSEN, J. MOL.
Opneming van een stuk beteekent niet dat de Redactie zich met den inhoud vereenigt.
Stukken den Penningmeester betreffende te zenden aan den Heer F. H. C. Oalderup,
Merbaboeweg 3, Semarang. Alle overige stukken, ook die voor de Redactie bestemd,
te zenden aan den Heer Mr. M. D. de Jong, Kintelan Ib, Semarang.

'.
De belastingvoorstellen der Motorverkeerscommissie.
In aflevering No. 9 komen enkele beschouwingen over bovengenoemde
belastingvoorstellen (verder critiek te noemen) van de hand van den heer
Rückert voor, waardoor ernstig misverstand kan zijn gewekt bij die lezers,
die niet in de gelegenheid zijn geweest om kennis te nemen van het
rapport en de voorstellen der sedert ontbonden Commissie voor Motor-
verkeer.
In het onderstaande moge hierop, bij hoofdzaken blijvende, worden ge-
wezen, opdat dit misverstand niet verder doorwerke.
Vooraf de opmerking, dat tot wat kortweg wegkosfen — om de moge-
lijkheid der bestrijding waarvan het gaat — is te noemen, door genoemde
commissie niet alleen worden gerekend te behooren de kosten van den
*eg voor zich, zooals uit de critiek wel kan worden gelezen, doch mede
de kosten voor de bescherming van het verkeer over den weg en de in-
standhouding van den weg, dus ook voor de uitvoerige wegbebakening en
uitgebreide verkeerspolitie, welke de commissie noodzakelijk acht. Zulks
™ag bij de beoordeeling van de onderwerpelijke belastingvoorstellen niet
Uit 't oog worden verloren. Doet men dit niet, dan voelt men aanstonds,
(lat er geen ruimte is voor de gedachte, als bij den schrijver der critiek
opgekomen, dat ,het er alle schijn van heeft, dat de commissie een be-
lasting voorstelt, omdat haar Hollandsche zuster dat eveneens heeft gedaan."
Trouwens de geheele arbeid der commissie getuigt ervan, dat zij een zelf-
— 588-

standigen gedachtengang daarbij heeft gevolgd, logisch voortbouwende van


het eene naar en op het andere, zich spiegelende aan goede voorbeelden. zal
Die voorbeelden trelt men in verscheidene landen der wereld aan, waar
het motorwegverkeer belast is. De commissie heeit daarvan een ernstige
studie gemaakt, welke echter geenszins er toe geleid heeJt, dat zij een be-
lasting voorstelt, omdat het elders is geschied, of, enger nog, omdat het
in Holland is geschied.
Uitlatingen in de critiek als: ,dat het heffen van een zware belasting als
de voorgestelde boven de al zoo hooge accijns (op benzine) inderdaad en
niet verantwoord moet worden geacht" en ,stelt men zich op het stand-
punt, dat de concurrentie voor spoor-en tramwegen zooveel mogelijk gefnuikt tinge
dient te worden, welnu dan is er alles voor een dergelijke — ik kan einde
gerust zeggen exorbitante belasting — te zeggen", maken den indruk, alsof belast
de commissie inderdaad wil, wat volgens de critiek „blijkens haar rapport" mag
worden gesteld en niet met elkaar in overeenstemming te brengen wordt
geacht, n. 1. „èn ontwikkeling èn zware belasting" van het motorwegverkeer.
De commissie wil zulks echter, voor zoover hieruit een tegenstelling spreekt,
allerminst. Nergens uit haar rapport blijkt, dat zij dit wil.
De suggestie, als zoude het oog erop gericht zijn geweest om de con-
currentie voor spoor- en tramwegen zooveel mogelijk te fnuiken — welke V
suggestie van vorenaangehaalde woorden, ongetwijfeld zonder dat de schrij- te
ver hiervan dit heeft bedoeld, naar menigen lezer zal zijn uitgegaan — is
meiijk
even verkeerd als de boven gewraakte gedachte aan imitatie van een Hol-
landsch belastingvoorbeeld. Onaantastbaar staat de commissie op het stand,
Wat
punt, 't welk zij streng in haar rapport geformuleerd heeft, dat ,uitslui-
nieuwe
tend het voldoen aan de behoeften der samenleving, po/sfrefcfnief het dienen
meent
van het belang van eenige transportonderneming tot richtsnoer moet en
Woord"
mag dienen". Zij heeft met haar belastingvoorstellen geen andere bedoeling
dit geen
gehad dan den weg te wijzen, waarlangs kan worden gekomen tot een
twijfelt
billijke vergoeding van een bijzonder deel van ,het vereischte wegwerk
heffen
en gemaakte weggebruik, voor zoover en zoolang de algemeene kas te
dien opzichte nog te kort schiet", 't geen duidelijk in haar rapport tot twee •
uitdrukking is gebracht. het
Het vermoeden, door de critiek gewekt, dat de commissie voorstaat: over- «Zij
al en voor altijd een hooge belasting op motorvoertuigen in te voeren, hekende,
vindt in haar rapport op meerdere plaatsen weerlegging. De commissie de alg
heeft integendeel het uiterste bepaald, waartoe naar haar oordeel ter zake noodige
ooit mag worden gegaan, waarbij het h. i. der betrokken autoriteit vrij gela- bet
ten moet worden, beneden bedoeld maximum te blijven, c. q. in 't geheel nioderne
geen belasting te heffen. Zij heeft voorzien, dat nu reeds in enkele gebie- Bed
den en binnen afzienbaren tijd mogelijk in een overgroot deel van Indi« verteg
— 589 —

voor alle door haar aanbevolen maatregelen uit de algemeene middelen


zal moeten en kunnen worden geput.
Om veilig te stellen, wat zij beoogt, heeft zij verder in overweging
gegeven een fonds te stichten — een gansch ander fonds dan het in
Holland gestichte, waarmede het in de critiek ten onrechte vergeleken
wordt I In dat gedachte fonds behoort naar haar oordeel de opbrengst der
voorgestelde belasting te worden gestort, welke voor geen ander doel mag
worden aangewend dan in 't belang van het motor-wegverkeer, voor zoover
en zoolang dit speciale eischen stelt, waaraan anders nog niet is te voldoen.
Naast dit alles is dan volgens de commissie voor de bestaande belas-
tingen op het motorwegverkeer geen plaats meer. Vanzelf zal zoo dus een
einde komen aan de de ontwikkeling van dit verkeer in den weg staande
belastingheffing, waarvan in de critiek, in overeenstemming met de onder-
kenning der commissie te dien opzichte, onomwonden geschreven staat,
dat ze „in meerdere ressorten niet het karakter van een doelbelasting doch
van aanvulling van inkomsten" draagt.
Intusschen wordt blijkens het slot der critiek geen bezwaar gezien in
zulk 'n der commissie niet aanbevelenswaard voorkomende aanvulling van
con- inkomsten; en erger nog, wordt min of meer aanbevolen deze in den
vervolge te doen geschieden door het motor-wegverkeer over geheel Indië
te belasten, n. 1. door verhooging der benzine-accijns, die immers voorna-
melijk op het motorverkeer drukt. Stijving dus der middelen van enkele
ressorten door belasting van het motorverkeer over geheel Indië I
Wat ten slotte de praktische gronden betreft, waarop de commissie een
nieuwe belasting in de plaats van vele reeds bestaande locale belastingen
meent te moeten voorstellen, hieromtrent, zoo heet het in de critiek, „geen
Woord" in het rapport der commissie. Voor wien het rapport kent, behoeft
dit geen tegenspraak. Voor wien het niet kent en door deze uitspraak
twijfelt aan de volledigheid van het rapport ter zake, is die twijfel op te
heffen door de critiek op dit punt aan te vullen met den tusschen de
twee zinnen, die de schrijver der critiek in het begin van zijn betoog uit
het rapport aanhaalt, mede in het rapport voorkomenden zin, luidende •'
,Zij moet tot haar spijt echter ook constateeren, dat, afgaande op de haar
: over-
bekende, nog bestaande nooden op weggebied (vergelijk hoofdstuk A en B),
de algemeene middelen blijkbaar nog niet toereikend zijn om daaruit alle
noodige weguitgaven te kunnen dekken, vooral niet met 't oog op de
betrekkelijk hooge eischen, welke door de snelle ontwikkeling van het
jeheel lïoderne verkeer op den voorgrond zijn gekomen".
gebie- Bedenkt men hierbij, dat in de commissie, als bekend, zitting hadden:
Indiï vertegenwoordigers van de Regeering, die medewerken aan de samenstelling
ii#!f

— Sno-
der jaarlijksche begrootingen van inkomsten en uitgaven en die de beperkte
financieele draagkracht der Overheid kennen, alsmede vertegenwoordigers
van wegbeheerders en weggebruikers, die daartegenover de dringende
nooden op weggebied van nabij kennen, dan kan het belastingvoorstel der
commissie kwalijk onverwacht genoemd worden, als in de critiek voor-
gesteld, doch zal dit integendeel alleszins begrijpelijk worden geacht, waar
de commissie tal van geformuleerde voorstellen doet, waarvan de verwe-
zenlijking nieuwe en groote uitgaven vordert.
Een gelukkige omstandigheid is het nu, dat de Heer Rückert lid van
den Volksraad is, in welk college hij gelegenheid zal hebben met klem
aan te dringen op een zoodanige schikking bij de begrooting, dat binnen-
kort de algemeene middelen toereikend zullen zijn om de onderwerpelijke
belasting te kunnen uitschakelen. Dit meenen wij op grond van zijn critiek
van hem te mogen verwachten. Wij kunnen niet zeggen, optimistisch gestemd
te zijn ten aanzien van het succes daarvan, doch hopen, dat eventueele
tegenslagen op dit punt hem niet zullen ontmoedigen, want voor alles is
de commissie van oordeel — en met zulks nog eens op te merken moge
dit korte tegenwoord, wellicht voorloopig, worden geëindigd — dat ,de
wegkosten zoo eenigszins en althans zooveel mogelijk uit de algemeene
middelen dienen te worden bestreden".
Prof. Ir. H. VAN BREEN.

Mag de Gemeenteraad zelf regelen wanneer de bevoegdheid


tot regelen bij plaatselijke verordening aan den
Voorzitter is gedelegeerd?
In de plaatselijke verordening op het gebruik en het verkeer op de wegen
in de gemeente M. C. komt de navolgende bepaling voor: / ,p
„Een voertuig mag zonder noodzaak niet op den weg stilstaan op andere
,dan op de daarvoor bestemde pleisterplaatsen.
„De pleisterplaatsen worden door den Voorzitter aangewezen".
Ter uitvoering dezer bepaling wees de burgemeester bij besluit verschillende
standplaatsen aan. Door een der omwonenden van een standplaats werd,
nadat hij tevergeefs bij den burgemeester op wijziging of opheffing van
de standplaats had aangedrongen, bij den Gemeenteraad een klacht inge-
diend over den overlast door stof en stank aan zijn bedrijf (een apotheek)
veroorzaakt.
Ofschoon in de betrekkelijke verordening geen bepaling was opgenomen
dat inzake de aanwijzing van standplaatsen de Raad in hooger beroep
— 591

regelend zou kunnen optreden, besliste het College dat de grenzen van
de standplaats zoodanig zouden worden gewijzigd dat de voertuigen niet
meer naast de apotheek konden worden opgesteld.
De burgemeester meende zich om principieele redenen niet bij dit besluit
te mogen neerleggen, daar z.i. de Raad, eenmaal bij verordening een onder-
werp aan den burgemeester ter regeling overgelaten hebbend, hiervan niet
kon afwijken zonder eerst tot wijziging der verordening te zijn overgegaan.
Op grond daarvan droeg de burgemeester het raadsbesluit ter vernietiging voor
Ie. op grond van strijd met de plaatselijke verordening en de daaraan verbonden
gevolgen, n.l. dat de raad bij besluit incidenteel van zijn eigen verordeningen
zou kunnen afwijken, waardoor de rechtszekerheid der plaatselijke veror-
deningen zou verminderen en c q. het algemeen belang worden geschaad
en 2e dat daardoor in strijd werd gehandeld met artikel 86 juncto art. 22
der Stadsgemeenteordonnantie.
Echter besliste de Regeering dat het besluit niet voor vernietiging
vatbaar was, waarbij in het betrokken Regeeringsschrijven o.a. het volgende
werd overwogen.
,Ingevolge artikel 144 der Stadsgemeenteordonnantie (zooals dat voor
de wijziging bij Stbl. 1928 No. 2 luidde) draagt het College van Gede-
puteerden een besluit van een Stadsgemeenteraad voor schorsing of ver-
nietiging voor, zoo dit College meent dat het in strijd is met een alge-
meene of provinciale verordening dan wel met het algemeen belang. Schor-
sing of vernietiging kan derhalve slechts plaats hebben indien of voor zoover
het gemeenteraadsbesluit in strijd is met een algemeene of provinciale ver-
ordening dan wel met het algemeen belang.
Uit een en ander volgt dat er geen schorsing of vernietiging mogelijk
is van besluiten van stadsgemeenteraden, die in strijd zijn met andere be-
sluiten van diezelfde raden, zoo de eerstbedoelde besluiten ten minste niet
voor schorsing of voor vernietiging in aanmerking komen op grond van
strijd met het algemeen belang. Evenmin als in Nederland (zie de artikelen 70
en 153 der Gemeentewet en artikelen 145 Grondwet) is h.t.I. een vernieti-
gingsrecht noodig geacht voor verordeningen en besluiten van gemeente-
raden, ingeval zij strijden met de eigen verordeningen en besluiten dier
faden; alleen voor gevallen van strijd met wetgevende producten van hooger
°i^de is het vernietigingsrecht toegekend."
Verder werd in het schrijven betoogd dat hier alleen strijd met de boven-
genoemde raadsverordening viel aan te wijzen en niet met de aangehaalde
artikelen der Stadsgemeenteordonnantie. Deze artikelen immers zijn van
algemeene strekking en bedoelen in het algemeen de taakverdeeling tus-
schen den Raad en de persoon met het dagelijksch bestuur belast aan te
592 —

geven. Deze aanwijzing wordt op den achtergrond gesteld, wanneer, zooals


bij de verkeersverordening der gemeente is geschied, in eën speciale rege-
ling (uiteraard met eerbiediging van het algemeene voorschrift) voor de
uitvoering daarvan door den Burgemeester regelen worden gesteld. Wanneer
dan ook door het onderwerpelijk raadsbesluit op die regelen inbreuk is
gemaakt is het slechts de Gemeenteverordening en niet ook de Stadsge-
meenteordonnantie, waarmede dat besluit in strijd komt, zoodat in verband
met hetgeen dienaangaande tevoren werd opgemerkt, voor toepassing van
het vernietigingsrecht op dien giond geen aanleiding bestaat.
De vraag oi het onderwerpelijk besluit behoort te worden vernietigd op
grond van strijd met het algemeen belang werd ook ontkennend beantwoord,
zoodat aan het verzoek om vernietiging geen gevolg kon worden gegeven.
Uit deze Regeeringsbeslissing zou dus kunnen worden opgemaakt dat de
Raad vrij is in het regelen ook al heeit hij zich zelf eerst bij verordening
gebonden.
N. m. m. werd in dit geval ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat
het betrokken raadsbesluit strijdig was met artikel 70 der Stads-gemeente-
ordonnantie, welk artikel aan den Raad de regeling en het bestuur van de
huishouding der gemeente opdraagt, voorzoover de bevoegdheid te dien
aanzien niet aan het college van burgemeester en wethouders of aan den
burgemeester is voorbehouden of door den raad is opgedragen.
Nu kan wel weer worden betoogd, dat de raad door zijn beslissing
slechts in strijd handelde met zijn eigen besluit (verordening) waarbij de
delegatie werd verleend, zoodat die beslissing niet voor vernietiging vat-
baar zou zijn, doch hier trad de raad op het gebied van den burgemeester
zonder dat vooraf de aan den burgemeester gedelegeerde bevoegdheid
werd ingetrokken, dan wel de verordening zoodanig werd aangevuld, dat
de raad in hooger beroep zou hebben kunnen regelen. Hierdoor handelde
de raad inderdaad in strijd met een wetgevend product van hooger orde,
zoodat wel termen aanwezig waren die tot vernietiging hadden kunnen leiden.
De redactie van genoemd artikel 70 S. G. O. stemt overeen met artikel
134 der Nederlandsche gemeentewet, met dit verschil dat in laatstgenoemde
wet de bevoegdheden aan den burgemeester of B. <& W. bij de wet moeten
zijn opgedragen. Klaarblijkelijk zat bij het redigeeren van het artikel in de
Stadsgemeenteordonnantie voor, den Raad geheel vrij te laten in het dele-
geeren van zijn bevoegdheden, waarbij van de Indische raden evenveel
vastheid van lijn werd verwacht als van den Hollandschen wetgever. Door
de aangehaalde Regeeringsbeslissing wordt echter den Raden een aanmoe-
diging gegeven het met deze vastheid van lijn niet te nauw te nemen. Het
algemeen belang zal hier zeker niet bij zijn gebaat.
— 593 —

Woekerbesfrijding door locale ressorten.


Langzamerhand wordt ook in Indië de strijd tegen den woeker algemeen
aangebonden. Antiwoekervereenigingen worden opgericht en doen haar
best onder de absoluut onvoldoende antiwoeker-wetgeving, die neergelegd
is in het uit één artikel bestaande woekerbesluit (Staatsblad 1916
No. 643), hier nog iets in het belang der Indische maatschappij te bereiken.
In de korte periode van haar bestaan hebben ze het algemeen ingekankerd
woekerkwaad gesignaleerd en het geraffineerde van de woekerpraktijken
aan de kaak gesteld, iets wat op zich zelf reeds als een verdienste kan
worden beschouwd. En wat daarbij aan het licht gekomen is, is zoo af-
schuwelijk, dat de woekerbestrijder in den beginne moet wanhopen aan
eenig resultaat. Hij staat tegenover zoo tallooze en zoo hopelooze woeker-
gevallen, een zoo ingewortelde woekergewoonte, dat hij dadelijk tot de
overtuiging moet komen, dat slechts dan eenig resultaat van den strijd
tegen den woeker verwacht kan worden, wanneer allen, die daarop eenigen
invloed kunnen uitoefenen, medewerken. En zelfs dan nog blijft de vraag
open of dit kwaad, waaronder bijna de geheele Inlandsche bevolking gebukt
gaat, wel geheel uit te roeien zal zijn.
Verblijdend is het voorstel van den Voorzitter van den Gemeenteraad
van Pasoeroean, die aan dien raad voorstelt te zijner beschikking te stellen
een bedrag van f 1.000,— om daarmede een proef van gemeentelijke
credietverstrekking te nemen, waarbij aan vaste pasarhandelaartjes, die alle
het slachtoffer zijn van de „minderings", credieten worden verleend. De
overgroote meerderheid der bij die minderings gesloten leeningen wordt
gesloten op de basis, dat voor elke geleende f 2,50 gedurende 30 dagen
11 cent wordt afgelost.
Op welke wijze de woekeraars werken kan blijken uit de aan den ge-
meenteraad aangeboden stukken, waaruit wij het volgende citeeren:
,0m het risico van groote afschrijving wegens wanbetaling zooveel mo-
«gelijk te reduceeren, zoeken de „minderings" hun slachtoffers bij voorkeur
»onder de domme verkoopsters en analphabeten, die zij kunnen bedotten
«door minder afbetalingen te noteeren dan er in werkelijkheid hebben plaats
«gehad. Gevolg hiervan zijn dan ook de vele woordenwisselingen met deze
«soort van schuldenaren, die afgaan op hun primitieve wijze (krijtstrepen)
«van het noteeren hunner afbetalingen. Maar al te vaak moeten zij nood-
xgedwongen de „boekhouding" van den woekeraar als juist te accepteeren
«en wel wegens vrees, voortaan verstoken te zullen zijn van verdere lee-
«ningen, zoowel bij den schuldeischer, waarmede zij oneenigheid hebben,
«als bij de andere minderings, bij wien zij worden gesignaleerd als lastige
«wanbetalers.
— 594 —

,Andere voorbeelden zijn: Indien een „mindering" bij een waronghoudster


,of houder een invordering lieeit, begint hij zich ilink dik te eten, alvorens
,,over zaken te gaan praten. Als de waronghouder(ster) niet bij machte is om
,de aflossing te betalen, krijgt hij (zij) uitstel van betaling onder voor-
,vraarde dat de rente een dag langer wordt berekend. Dan heet het dat de
«woekeraar schappelijk is, maar de domme dupe vergeet, dat hetgeen de
„man in dien tusschentijd gratis heeft verorberd, meer bedraagt, dan het
„geheele bedrag der aflossing.
,Ook in het sexueele maken de ,minderings" slachtoffers door hunne
,leeningen. Een vrouw, waarop een «mindering" zijn zinnen heeft gezet,
«verstrekt hij zulk een groot crediet, dat zij er niet meer uit kan komen.
„Zoodra zij tot dit besef is gekomen, wordt haar het voorstel gedaan om
«de schuld aan te zuiveren met bij hem te komen werken als bediende of
«als huishoudster. Natuurlijk tegen een minimum loon.
«Waar de minderings meestal in een kongsie van 5 of 6 in een woning
„samen hokken, kan men zich een denkbeeld vormen, welk een leven zulke
„slachtoffers hebben, als zij op die manier in handen van hun schuld-
«eischers komen te vallen.
Door thans de pasarhandelaars in de gelegenheid te stellen op billijke
voorwaarden het noodige bedrijfskapitaaltje van de gemeente te leenen,
hoopt de Voorzitter deze woekerpraktijken op den pasar den kop in te
drukken.
Verblijdend noem ik het voorstel van den Voorzitter, omdat hiermede,
voorzoover mij bekend, de eerste stap gedaan wordt op den weg der
woekerbestrijding door een der locale ressorten. Niettemin vrees ik dat,
aannemende dat de gemeenteraad met het voorstel accoord gaat, het
resultaat van de poging een teleurstelling zal zijn voor de ontwerpers
van het plan.
De ervaring, welke ik als secretaris van de Semarangsche Antiwoeker-
vereeniging in de enkele maanden van het bestaan dier vereeniging heb
opgedaan, doet mij in sterke mate vreezen, dat de Pasoeroeansche pasar-
handelaars het totaal bedrag hunner schulden eenvoudig zullen verhoogen
met het bedrag, dat ze van de gemeente op zoo gunstige voorwaarden
kunnen leenen; dat dus met de maatregel juist het tegenovergestelde
bereikt wordt dan daarmee bedoeld is, In de praktijk toch blijkt dat de
Inlander en tevens tallooze Indo-Europeanen niet leenen, wanneer dit door
bepaalde omstandigheden absoluut noodzakelijk is, maar steeds, wanneer
zij op meer of minder gunstige voorwaarden geld kunnen krijgen, zonder
dat zij daarbij een oogenblik nadenken over de vraag of zij wel ooit het
geleende zullen kunnen terugbetalen.
— 595 —

Onder hen vinden de woekeraars een vruchtbaar arbeidsveld. De leening


wordt gesloten op bezwarende voorwaarden, waardoor een woekeraar het
slachtoffer in zijn klauwen heeft; waardoor het slachtoffer steeds dieper
zakt, omdat hij door nieuwe leeningen te sluiten bij andere woekeraars
op nog bezwarender voorwaarden, de eerste schuleischer tracht te voldoen,
wat zelden gelukt omdat geen kwitanties voor de betaling
worden afgegeven.
Sinds vier maanden bestaat de Semarangsche antiwoekervereeniging. Reeds
in de eerste weken bleek de algemeene verbreidheid en de ernst van het
woekerkwaad. Bijna alle slachtoffers, die zich om steun aanmelden, zijn
Inlandsche ambtenaren van gouvernementskantoren en locale ressorten en
employe's van handelskantoren: menschen met vaste salarissen, waarin de
Chineesche en Arabische woekeraars voldoende waarborg vinden voor de
door hen uitgeleende gelden.
Het risico van de uitleeners is hier gering en juist daarom spreekt het
woekerkarakter dezer leeningen zoo sterk. Bij minder goed gesitueerden,
die geen vast maandelijksch loon hebben is die risico zooveel grooter.
Hooge rente zal daarom in die gevallen niet dadelijk als woeker moeten
worden aangemerkt.
Blijven we echter bij onze Inlandsche ambtenaren van gouvernements-
kantoren, locale ressorten en employe's van handelskantoren! Zij worden
vastgehouden en uitgezogen. Op hen worden de meest geraffineerde prak-
tijken toegepast, die bijna altijd slagen wegens de door de woekeraars
geuite bedreiging met gijzeling, waardoor maar steeds meer betaald wordt,
steeds nieuwe accepten worden geteekend.
De meest gewone zaak ter wereld is dat menschen met salarissen van
f 100,— en minder accepten teekenen van f 300,— terwijl maar
f 100,— ontvangen wordt. Bovendien moet per maand / 30,—
rente betaald worden, en wordt voor iedere maand, dat de rente niet
betaald wordt de totale som met / 10,— verhoogd, waardoor indien in
geen jaar rente betaald zou zijn, de schuld voor die eene honderd gulden
zou zijn opgeloopen tot / 1.440,—.
In den regel laat de woekeraar het zoover niet komen; komt hij, wanneer
geen rente betaald wordt met het accept, waarin de formule „wegens geleverde
koopmansgoederen" (om den leener te kunnen gijzelen) op de proppen,
en het slot is dat het slachtoffer uit angst een nieuw accept tot een hooger
bedrag teekent, dikwijls zonder dat de oorspronkelijke vernietigd of terug-
gegeven worden.
En tegenover dit alles staat de woekerbestrijder gewoonlijk machteloos,
omdat de opzet, mede door het feit dat enkele -menschlievende" advocaten
596 —

hun volle medewerking betoonen, zoo af is, dat er meestal geen vinger
tusschen te krijgen is, en omdat de slachtoffers, zooals reeds gezegd, zich
steeds zonder eenigen weerstand overgeven uit vrees voor de bedreigde
gijzeling en uit vrees voor de bedreigde kennisgeving aan zijn chef. Ik
zal niet een opsomming van zich voordoende gevallen geven. Slechts één
geval, dat zich dezer dagen voordeed en waaruit het geraffineerde en het
schier hopelooze kan blijken ter illustratie.
Een Inlandsch gouvernements-ambtenaar met een salaris van f 375,—
per maand leende van een Chinees / 200,— waarvoor een accept geteekend
werd van / 230,— terwijl iedere maand f 30,— rente betaald moest worden.
Gedurende 5 maanden werd de rente betaald, waarna van denzelfden
Chinees ,weer f 200,— geleend werd na teekening van een accept van
/ 240,— zoodat de schuld toen f 470,— bedroeg. Thans moest / 70,—
rente per maand betaald worden. Toen enkele maanden geen rente be-
taald werd dwong de Chinees zijn slachtoffer onder bedreiging hem voor
den rechter te zullen dagen een nieuw accept te onderteekenen van ƒ 580,—,
waardoor de schuld, omdat de oude accepten niet teruggegeven werden,
/ 1050,— bedroeg. Weer werd enkele maanden geen rente betaald, waarvoor
een nieuw accept (natuurlijk weer wegens geleverde koopmansgoederen) werd
geteekend van/'250,— zonder eenige tegenprestatie. De schuld bedroeg daar-
door f 1.300,—.Van de / 1.300,— moest / 145,— rente per maand betaald
worden. Toen ruim/2.000,— aan rente betaald was weigerde het slachtoffer
verdere betaling. Hij trof een ,minnelijke schikking" met den Chinees en tee-
kende een accept van / 900,— ter vervanging van de bovengenoemde
accepten. Deze zouden den volgenden dag wel op zijn kantoor bezorgd worden.
Tot heden wacht hij daarop. Zijn schuld is daardoor / 2.200,— geworden.
In 1927 stelde de Chinees de zaak in handen van zijn advocaat. Aangezien
inmiddels eenige betalingen hadden plaats gehad werd een notarieele akte
gepasseerd, waarbij genoemde ambtenaar erkende / 1861,50 schuldig te
zijn, waarop gedurende de eerste drie maanden / 50,— rente betaald
moest worden en vervolgens / 100,— per maand. Korten tijd daarna werd
de leener door den Raad van Justitie veroordeeld f 1861,50 plus de kosten
van het geding ad / 178,75 te betalen. In eind 1927 werd hij ruim een
maand gegijzeld. Met hulp van een broer, die een regeling met den ad-
vocaat trof, borg werd en een accept van f 2567,— mede teekende, waar-
van dadelijk f 300,— betaald moest worden, werd de „geholpene" in
vrijheid gesteld. Thans is op deze schuld reeds weer betaald ruim
/ 1.000,—.
Om de genoemde / 300,— te betalen werd door het slachtoffer een
nieuwe leening gesloten bij een anderen Chinees, waarvoor een schuldbe*
597 —

kentenis werd geteekend groot / 495,—. Reeds eerder had hij/' 800,— van
dezen Chinees geleend, waarvoor een accept bestond van / 1.200,— met
/ 40,— rente per maand. Hierop is betaald / 520,—. Bij de invrijheidstel-
ling van den gegijzelde is dit laatste accept vervangen door een nieuw
groot f 1.700,—. De schuld aan dezen Chinees bedraagt dus thans/2.200,—.
Uit een brief van den zelfden advocaat aan den broer van het slachtoffer gericht,
blijkt verder nog, dat een Arabier een accept ten name van het slachtoffer
in handen heeft groot f 500,—. De advocaat verzoekt hem dit zaakje te
financieren. ,De Arabier", aldus de advocaat ,wil met geringe afbetalingen
,genoegen nemen, maar is natuurlijk in hooge mate jaloersch op
„(volgt de naam van den eerstgenoemden Chinees, die reeds eenige dui-
,zenden guldens ontvangen heeft) en zal niet nalaten eveneens tot het
„gijzelingsmiddel over te gaan."
Voorwaar een, „vriendelijke goedgemeende" aanmaning 1 Voor deze schuld
van f 500,— is / 100,— ontvangen. Ik zal de geschiedenis van dit accept
niet vermelden. Het is weer hetzelfde liedje van accepten, die door
nieuwe vervangen zijn, zonder vernietiging der oude. Maar met dit al
komt men tot de ontstellende ontdekking, dat ontvangen is van woekeraars
f 1600.—; dat betaald is ± / 4.000,— en dat de thans nog bestaande
schuld f 6.000,— bedraagt.
En ik ben er absoluut niet van overtuigd, dat hiermee alle schulden
opgebiecht zijn!
Gevallen als het genoemde zijn geen uitzonderingen. Het is slechts een
duidelijk voorbeeld van de dagelijks en algemeen voorkomende woeker-
gevallen. Het is zeker geen stoute bewering om te zeggen, dat met enkele
uitzonderingen alle inlandsche ambtenaren van gouvernementskantoren en
locale ressorten en employe s van handelskantoren het slachtoffer zijn van
dergelijke praktijken van woekeraars.
Het gevolg van de schulden: het voortdurend bedreigd worden door den
woekeraar, het voortdurend op het kantoor ontvangen van aanmaningen
van den advocaat en het voortdurend in angst zitten, dat de deurwaarder Ni
op het kantoor kan binnen komen met een bevel den ambtenaar mede te 't!
nemen om hem „voorloopig voor een jaar te gijzelen" maakt, dat de
ambtenaar zijn werk niet kan verrichten zooals dat noodig is, zooals dat
van hem geëischt moet worden. De werkgever moet tot zijn eigen nadeel
fin daarmede ten nadeele van de geheele gemeenschap minderwaardig
werk krijgen.
En thans zien wij ons dan voor de moeilijke vraag gesteld, hoe hier in
"Ct belang van den werkgever en niet in de laatste plaats in het belang
van de gemeenschap zoowel als in het belang van de ambtenaren zelf,
gevochten moet worden om eenig resultaat te kunnen verwachten.
— 598 —

Pasoeroean heeft het begin gemaakt met de bescherming van pasarhan-


delaars, waarvan weinig resultaat verwacht moet worden, omdat het gemeente-
bestuur weinig invloed op hen kan doen gelden. Geheel anders staat het
echter met de verhouding van werkgevers tegenover werknemers. Laten de
werkgevers thans van den invloed, die ze op hun personeel kunnen aan-
wenden, gebruik maken om te trachten de woeker onder het personeel te
bestrijden en laten dan de besturen van locale ressorten het initiatie! daartoe
nemen in hun eigen belang en in dat der gemeenschap l
Thans de vraag hoe de locale ressorten deze poging zouden kunnen
wagen. Alvorens op de beantwoording van deze vraag in te gaan wil ik in
het kort vermelden het voorstel, dat Burgemeester en Wethouders van
Rotterdam blijkens een bericht in de Nieuwe Rotterdammer Courant van
4 Februari j . 1. aan den gemeenteraad inzake de woekergevallen onder de
gemeente-ambtenaren hebben voorgelegd. Herhaaldelijk zijn in Rotterdam
praktijken van instellingen en personen, die van het geven van voorschotten
aan particulieren hun beroep maken, aan het licht gekomen, waarbij in vele
gevallen met recht van woeker kon worden gesproken. De raadscommissie
voor de algemeene personeelszaken vestigde de aandacht van Burgemeester
en Wethouders op het groote aantal gevallen, waarin bleek dat gemeente-
ambtenaren de vorderingen, die zij wegens loon o! salaris op de gemeente
hadden geheel of ten deele aan anderen cedeerden. In verband met de
omstandigheid, dat op wedden van gemeente-personeel in het algemeen
geen beslag kan worden gelegd was zoodanige cessie sinds lang een zeer
gebruikelijk methode, waardoor aan instellingen en personen, die aan per-
soneel crediet verstrekten een waarborg voor de betaling van hun vorde-
ringen werd verschaft. Het veelvuldig voorkomende van deze cessie kwam
naar het oordeel van de Commissie wel zeer in een ongunstig licht te
staan, wanneer men lette op de voorwaarden, die in tal van gevallen door
de betrokken ambtenaren en werklieden tot het vestigen van crediet aan-
vaard bleken te zijn.
Burgemeester en Wethouders nu meenden, dat het op den weg van de
gemeente lag in de eerste plaats met betrekking tot haar eigen personeel te
trachten aan de verkeerde toestanden, die op dit gebied voorkwamen, zoo-
veel mogelijk een einde te maken. Het College heeft een oplossing gevonden»
waarbij twee middelen naast elkaar worden toegepast. Vooreerst zou de
gemeente voor haar personeel de gelegenheid moeten openstellen om, indien
het daaraan behoefte heeft, op redelijke voorwaarden en tegen een behoor-
lijke rente, voorschotten te verkrijgen, zoodat het zich in voorkomende
gevallen nimmer zal behoeven te wenden tot minder scrupuleuze geld'
schieters. Wordt deze gelegenheid geopend, dan zal er, naar de meening
van Burgemeester en Wethouders daarnevens alle aanleiding bestaan offl
de cessie van vorderingen, die betrokkenen op de gemeente hebben,
bepaaldelijk te verbieden. Overtreding van dit verbod zou disciplinair
gestraft worden.
Of de Gemeenteraad het betrekkelijk voorstel van Burgemeester en
Wethouders heeft aangenomen is mij niet bekend. De betrokken Commissiën
hebben zich eenparig voor het ontwerp verklaard. En volkomen terecht!
Bij de Nederlandsche toestanden, waar de woeker niet algemeen ingekankerd
is en waar men' de mentaliteit van het gezamelijk personeel en van de
individueele ambtenaar kent, moet een regeling als door Burgemeester en
Wethouders van Rotterdam voorgesteld, zonder eenigen, twijfel kans van
slagen hebben. Moeilijk is het om in Indie, waar zooals gezegd, de woeker
in hevige mate algemeen voorkomt en waar men de karakters van de
Inlandsche ambtenaren niet kan peilen, van een soortgelijke regeling
eenig resultaat te voorspellen. Wat de credietverleening aan ambtenaren
betreft hier heeft de gemeente Semarang (en wellicht ook andere gemeenten)
iets gedaan. Door de gemeente-ambtenaren is opgericht een Spaar- en
Hulpbank, waaraan enkele jaren geleden door de gemeente een renteloos
voorschot is verstrekt van f 10.000,—. Het doel: het verleenen van voor-
schotten aan ambtenaren, die dit noodig hebben is prachtig; de werkwijze
der instelling echter minder ideaal, omdat er zonder opgaaf van reden
geleend kan worden, wat natuurlijk ten gevolge had, dat alle Inlandsche
ambtenaren-deelgenooten met den grootst mogelijken spoed het grootst
mogelijke voorschot vroegen en kregen. Het gevolg hiervan is, dat zij (en
hier in ligt al de bevestiging van wat boven gezegd is) boven hun
gewone schulden nog dit voorschot nemen, omdat dit onder zoo gunstige
voorwaarden verkrijgbaar is. De titel van de instelling: „Spaar-en hulpbank''
geeft dan ook niet geheel juist de werkwijze weer. Van „Spaarbank" toch
kan moeilijk gesproken worden als het verleende voorschot het veelvoud
bedraagt van het gespaarde en dit voorschot het totaal bedrag der schulden
van bijna alle deelhebbers verhoogt, terwijl bij de thans geldende regeling
het woord ,hulpbank" alleen de beteekenis kan hebben, dat deze instelling
de tallooze deelgenooten nog dieper in de put helpt.
Zal de credietverleening werkelijk aan haar doel beantwoorden, dan zal
de gemeente op iedere credietverleening toezicht moeten houden, opdat
alleen voorschotten worden verstrekt aan die ambtenaren, die kunnen aan-
toonen dit werkelijk noodig te hebben. Alleen op deze wijze zou de eerste
voorwaarde van de Rotterdamsche regeling vervuld kunnen worden.
Moeilijker is de vraag, wat de locale ressorten als aequivalent van het
j Rotterdamsche cessieverbod zouden moeten doen om aan de woekerprak-
t'jken onder ambtenaren een eind te maken. Het verkeerde van geldleenen
600'

wordt onder de Inlandsche ambtenaren over het algemeen niet ingezien,


omdat dit leenen helaas geen uitzondering is, maar algemeen door allen
geschiedt. Het leenen van woekeraars is een volksgewoonte geworden en
juist daarom is de bestrijding, evenals de bestrijding van iedere verkeerde
gewoonte, zoo moeilijk. Oogenblikkelijk na de oprichting van de Sema-
rangsche Antiwoeker-vereeniging kwamen Inlandsche gouvernements-
ambtenaren, gemeenteambtenaren e a. bij tientallen zich aanmelden als lid,
ronduit verklarend, dat ze dit niet deden, omdat ze het doel zoo verheven
achtten, maar omdat ze steun van de vereeniging verwachtten voor hun
eigen schulden.
Thans zijn we reeds zoo ver „gevorderd", dat ambtenaren met een
aanmaning van een advocaat om binnen 4 dagen te betalen of met een dag-
vaarding zich tot mij wenden met een gezicht alsof ze de antiwoeker-
vereeniging een dienst bewijzen door haar in de gelegenheid te stellen
haar activiteit weer eens te kunnen toonen. Alles wijst er op, dat de strijd
tegen deze woekergewoonte ook onder de ambtenaren heel moeilijk zal
zijn; zelfs zoo moeilijk, dat ook hier niet gezegd kan worden of dit kwaad
ooit met wortel en tak uitgeroeid zal kunnen worden. Cessie van salaris-
vorderingen komt onder de ambtenaren niet voor. Verbod van cessie, als
in Rotterdam, zal dus niet baten. Het eenige middel, dat dan overblijft is
het absoluut verbod om geld te leenen zonder toestemming van het bestuur
van een locaal ressort c. q. van een door dat bestuur aangewezen ambte-
naar. Tegen overtreding van dit verbod zullen strenge straffen moeten
worden bedreigd, bij herhaling ontslag.
Ik weet, dat de oplossing niet ideaal is. Ik ben mij er van bewust, dat de
maatregelen, vooral omdat het hier een volksgewoonte betreft, streng zijn.
Niettemin zie ik geen betere oplossing om tot zuivere toestanden te ge-
raken. Om iets te bereiken zullen de maatregelen streng moeten zijn. Als
een onrecht ten aanzien van de ambtenaren zullen ze niet beschouwd
mogen worden, omdat ze genomen zijn, mede zelfs in hoofdzaak in het
belang van die ambtenaren, die tegen zich zelf beschermd moeten
worden.
Ten einde te weten welke schulden na het uitvaardigen van het verbod
worden aangegaan, zouden de ambtenaren schriftelijk moeten opgeven,
welke geldleeningen ze hebben aangegaan met vermelding van alle daar-
uitvoortgevloeide gevolgen. Verzwegen schulden zouden daarbij als nieuwe
beschouwd kunnen worden. De voorkomende gevallen zouden door de
werkgevers in handen gegeven moeten worden van een of meer advocaten,
die ze aanhangigkonden maken bij de bevoegde rechters.
Het bovenaangehaald woekerbesluit zegt:

I
--6or—
«Indien bij eene overeenicomst eene der partijen, misbruik makende
,van de lichtzinnigheid, onervarenheid of noodtoestand der wederpartij,
,voor zich of voor een derde eenig voordeel heeft bedongen, dat hare
,eigen uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting zoodanig in waarde
„overtreft dat, in verband met de omstandigheden, de onevenredigheid
,van de wederzijdsche verbintennissen buitensporig is, kan de rechter, op
,verzoek der benadeelde partij, de verplichting dier partij matigen of de
«overeenkomst nietig verklaren en zal hij bij zijn uitspraak in het geding
«tevens de gevolgen voor beide partijen naar billijkheid regelen, met dien
«verstande dat, ingeval van nietigverklaring van de overeenkomst, partijen
«zooveel mogelijk zullen moeten worden hersteld in den staat, waarin zij
«zich voor het aangaan van de verbintenis bevonden.
«Het bewijs door getuigen is in alle gevallen toegelaten".
De rechter heeft dus het recht de vordering te verminderen tot het geleende
bedrag vermeerderd met een billijke rente; om partijen te herstellen in
den staat, waarin zij zich voor het aangaan van de verbintenis bevonden.
Een dergelijke algemeene regeling zou, indien deskundig behandeld, on-
getwijfeld kans van slagen hebben, omdat tallooze leeningen onder de-
zelfde omstandigheden zijn gesloten en omdat in alle gevallen bewijs door
getuigen is toegelaten.
De oplossing is niet een van de allereenvoudigste. De behandeling der
zaken van ambtenaren van een groote gemeente alleen zou enkele maanden
duren, omdat er zich zeker eenige honderden gevallen zullen voordoen en
vele ambtenaren leeningen hebben loopen bij meerdere Chineezen en
Arabieren. De proceskosten zullen hoog zijn, maar zullen door de ambtena-
ren, die van de maatregelen hebben geprofiteerd, zelf gedragen moeten
worden. De afbetaling der schulden alsmede der proces-kosten zou door
het locaal ressort door inhouding op de salarissen geregeld kunnen worden.
Na deze «algemeene likwidatie'' zou n. m. m een combinatie als de bo-
vengenoemde: credietverleening — verbod van leenen zonder machtiging
onder bedreiging van strenge straffen, zeer zeker succes kunnen hebben.
In het algemeen zijn de besturen der locale ressorten niet bekend met
het onder hun ambtenaren zoo verbreide woekerkwaad. Laten zij thans nu
het algemeen ingekankerde kwaad gesignaleerd is, het hunne doen, althans
probeeren te doen, in het belang van de gemeenschap en in het belang
van hun ondergeschikten. Zij zullen daarbij ongetwijfeld kunnen rekenen
°P de volle medewerking van de bestaande antiwoekervereenigingen.
'k heb getracht een idee te geven van het woekerkwaad. Ik weet, dat
J^'J dit slechts ten deele gelukt is. De werkelijke algemeene toestand toch
'* niet te beschrijven.
-602-

Na het bovenstaande geschreven te hebben bereikten mij de notulen van


de raadsvergadering van Pasoeroean van 2 Mei j . 1. waarin het bovenver-
melde voorstel van den voorzitter behandeld is. Het voorstel heeft eenige
besprekingen uitgelokt, waaruit blijkt dat men (waaronder zelfs de voorzit-
ter) in Pasoeroean niet algemeen optimistisch gestemd is omtrent het
succes van de voorgestelde proef. De voorzitter meende echter, dat de
mislukking van dergelijke elders door afdeelings- en Dessabanken gedane
pogingen, althans gedeeltelijk, zijn te wijten aan de administratieve romp-
slomp en de velerlei formaliteiten, waarmede de adspirant-leeners werden
lastig gevallen en aan het feit, dat de bank niet op den pasar wordt ge-
dreven. Bij de voorgestelde regeling waren daarentegen alle hinderlijke
bepalingen gecoupeerd, zoodat deze proef meer kans van slagen zou heb-
ben. Een der leden van den gemeenteraad was van meening dat de in-
heemsche bevolking het gemakkelijk credietsysteem wel op den koop toe
zal nemen, dat de menschen tevens hun leeningen bij de mindering wel
zullen handhaven. Dit lid komt dus tot de conclusie, waartoe ik hierboven
gekomen ben en waaraan ook naar mijn meening het vermoedelijk échec
van de proef zal moeten worden toegeschreven. Hetzelfde lid citeerde met
instemming het navolgende gedeelte van het artikel „Verspild idealisme",
voorkomende in de Nieuwe Soerabaja Courant van 28 April j . 1.:

„De Inlander verstaat al bijzonder goed de kunst van geld leenen. Hij
.beleent de vruchten aan den boom, voordat zij rijp zijn; hij beleent zijn
„padi, nog voordat zij geplant is; hij leent geld op zijn huis en zijn
agrond; op zijn ossen en tjikar; op zijn huisraad en sieraden.
,Hij is nog niet uit het eene voorschot, of hij vraagt een ander. Hij
.leent bij A en B, bij den „tjina mindering" en den Arabier, bij het
.pandhuis en de dessabank. Hij staat in het krijt bij de warong voor zijn
Mei
.snoeperij en bij zijn buurman voor een kati beras.
„Men heeft gisteren van onzen Inlandschen medewerker kunnen lezen,
.waardoor de Javaan al niet in schulden kan komen.
.Dat euvel bestrijdt men niet door gemakkelijkere faciliteiten; dat wordt
.hierdoor juist verergerd.
.Dit kwaad geneest men niet van buitenaf met verbandjes en wrijfmid-
.delen. Het is als een ziekte van het bloed, welke van binnen uit moet
.genezen, d. i. dat door ontwikkeling het inzicht van het nut van spaar-
.zaamheid moet komen.
„Er zijn al vele idealen van menschen, die het goed meenen, in dit
.land begraven. Voor die der Pasoeroeansche enthousiasten is ook nog
.plaats".
— 603 —

Ook de redactie van deze courant blijkt dus de meening toegedaan


dat het totaal bedrag der schulden van de pasarverkoopers verhoogd zal
worden met het hun door de Gemeente Pasoeroean aangeboden bedrag.
De instemming, welke genoemd raadslid met den inhoud van het artikel
betuigt, kan ik echter niet deelen. De in het artikel vermelde feiten bevat-
ten zeer zeker een grond van waarheid, doch de critiek, welke op het
voorstel-Pasoeroean geleverd wordt enkel en alleen al in de woorden;
„Verspild Idealisme" getuigen van een standpunt, waarvan de maatschap-
pij weinig te verwachten heeft. Het standpunt: ^het helpt toch niets" kan
ik althans niet toejuichen Bij eiken strijd zal men, alvorens iets te berei-
ken, teleurstellingen ondervinden. Mogen zij, die het plan van Pasoeroeant
dat aller sympathie verdient, ontworpen hebben, ook na een teleurstelling,
meer ruggegraat toonen dan de Nieuwe Soerabaja Courant, die reeds spreekt
van ,het begraven van het idealisme van de Pasoeroeansche enthousiasten"
nog voor de eerste poging mislukt is.
De Gemeenteraad heeft ten slotte het voorstel van zijn voorzitter met 7
tegen 4 stemmen aangenomen. De proef zal dus worden genomen. Blij-
kens ,De Locomotief" van 21 April j . 1. heeft thans de Voorzitter van den
Gemeenteraad van Pekalongan het voorbeeld van zijn ambtgenoot van
Pasoeroean gevolgd. Ook hij stelt aan den Raad voor om maatregelen tegen
de woekerpraktijken op de pasars te nemen.
De locale ressorten hebben hiermede een begin met de woekerbestrij-
ding gemaakt. En al moet men tegenover deze proeven eenigszins scep-
tisch staan en al zou men liever de proeven genomen zien ten bate van
die personen, waarop de besturen uiteraard meer invloed kunnen uitoefe-
nen, toch dienen deze pogingen toegejuicht te worden, omdat hiermede,
de eerste locale ressorten de woekerbestrijding tot een onderdeel van hun
overheidstaak gemaakt hebben.

Mei DE JONG.

Decentraliana.
Het Brandweerwezen in Nederlandsch-Indië door Broekhuizen. (Slot).
PREVENTIEF WERK.
Is voor het blusschen van branden personeel, materieel enz. noodig, het
Pfeventieve werk, d.i. maatregelen treffen om branden, zooveel mogelijk, te
doorkomen, is uitsluitend werk voor brandweerofficieren en eischt van hen
^eel tact. De ,Hinder-ordonnantie" Stbl. 1926 No. 226 is een krachtig
^apen in hun hand; het is daarom van groot belang dat zij ook belast
"oi'den met het ontwerpen van bepalingen op brandweerkundig gebied
— 604 —

voor de verschillende bedrijven, zoomede met het toezicht op de richtige


uitvoering daarvan.
Het is algemeen bekend, dat de grootste ongelukken te duchten zijn,
daar waar veel publiek in zalen, loodsen, tenten of andere gebouwen te
zamen komt; in BIOSCOPEN b.v.
Wanneer het publiek ook maar eenigszins vermoedde, aan welke gevaren
het zich, vooral op binnenplaatsen, waar vaak tijdelijke loodsen van licht
ontvlambaar materiaal worden opgetrokken, blootstelt, dan zou het zich
nog wel eens tweemaal bedenken alvorens zoo'n loods binnen te gaan.
Op de brandweer nu, rust de schoone taak zoodanige voorschriften te
geven, dat in geval van brand zoo weinig mogelijk ongelukken kunnen
voorkomen.
Voor bioscopen heeft de Bat. Brandweer daarom de volgende bepalingen
vastgesteld, die natuurlijk naar omstandigheden gewijzigd kunnen worden.
Ie. De zaalverlichting moet gesplitst zijn in 2 groepen n. 1. de gewone —
en de blauwe.
De gewone zaalverlichting kan gedurende de projectie zijn uitgeschakeld.
De blauwe duidt zooveel mogelijk den loop der gangen aan. De voor die
verlichting dienende lampen moeten een zoodanige lichtsterkte hebben, dat ^ •

men elkander in de uitsluitend door deze lampen verlichte zaal, ook indien
niet wordt geprojecteerd, op een afstand van minstens 3 pas duidelijk kan
onderscheiden. Zij mag gedurende de voorstelling nimmer worden uitge-
schakeld.
2e. Boven de nooddeuren, die gedurende de aanwezigheid van het
pubUek slechts zoodanig gesloten mogen zijn, dat deze bij gevaar door
lichten druk van binnen, direct naar buiten geheel geopend kunnen worden,
moeten transparanten met verlichting, onafhankelijk van de gewone electri-
sche— worden aangebracht van rood glas, waarop het opschrift ,NOODDEUR".
3e. De stoelen moeten vaststaan en de afstand tusschen de rijen mag
niet te klein genomen worden, zulks ter beoordeeling van den Comdt. der
Brandweer.
4e. Langs de wanden en het tooneel (zoonoodig ook in het midden)
moeten gangpaden van minstens 1 M. breedte worden uitgespaard. 1
5e. In den wand tusschen de cabine en de zaal mogen ten hoogste 4
openingen zijn, waarvan 2 voor de projectie en 2 als kijkgat dienende.
Boven elke opening moet een brandvrije schuif of klep aan een stukje film
of een schietkatoendraad, of op eenigerlei andere wijze, zoodanig zijn opge-
hangen, dat de schuif of klep bij brand dadelijk afvalt en de opening dicht.
6e. Er mag inde cabine niemand anders dan de operateur en zijnhelpef
aanwezig zijn; verder heeft niemand toegang dan toezicht houdende personen.

'^ J4.>'
— 605 —

7e. In de cabine mogen zich geen andere voorwerpen bevinden, dan die
noodig zijn voor projectie en bijbehoorende werkzaamheden.
8e. Er mogen in de cabine niet meer films aanwezig zijn dan noodig
voor de voorstelling.
De films moeten bewaard worden in metalen doozen en geplaatst in brand-
vrije bewaarplaatsen. (Behalve natuurlijk de film op het projectie-toestel).
Films mogen in de cabine niet omgewikkeld worden.
9e. Voor het gebruik in bioscoopzalen mogen de films vanaf ^ uur
voor—tot V* uur na de voorstelling, waarop ze betrekking hebben, buiten
de bewaarplaatsen gebracht worden.
Restanten of afknipsels van film mogen zich niet in de cabine bevinden.
10e. Het rooken in de cabine is ten strengste verboden.
He. Het is mede ten strengste verboden een stilstaande film bloot te stel-
len aan de stralen van de projectielamp. (Bij de nieuwere projectie-toestel-
len valt bij stilstand, automatisch een klepje tusschen lamp en film).
12e. De filmtrommels moeten gedurende de projectie gesloten zijn, evenals
de inrichtingen aan de trommels aangebracht om het naar binnenslaan van
de vlam bij het in brand geraken van de film te beletten.
13e. Tenzij een sproei-inrichting is aangebracht, moeten 2 brandblusch-
apparaten, door den Commandant der Brandweer goed te keuren, in de cabine
aanwezig zijn.
Eveneens moet aanwezig zijn een emmer water, waarin dweil of goenizak
en ongeveer 18 L. droog fijn zand.
14e. De cabine moet op afdoende wijze op de buitenlucht geventileerd
zijn.
Opmerking. Naar aanleiding van de vele plaats gehad hebbende ongelukken,
is het de bedoeling dat de projectietoestellen niet meer in de zaal mogen
staan.
Voor autoreparatieateliers.

Ie. In het atelier mag niet gerookt worden; het rookverbod moet op
duidelijk zichtbare wijze worden aangegeven in de Nederlandsche- en
Maleische taal.
2e. Gebruikte poetslappen of andere met olie of vet doortrokken vezel
of andere aan zelfontbranding onderhevige stoffen moeten opgeborgen
Worden in steenen of metalen bewaarplaatsen of metalen trommels.
3e. Op elk der door de brandweer aan te geven plaatsen moeten emmers
gevuld met droog zand (geen aarde) worden opgehangen.
4e. Van de voor reparatie in het atelier verblijvende auto's moet de
benzinetank geledigd zijn.
— 606 —

5e. Het perceel dient aangesloten te zijn op de waterleiding met een


kraan in het atelier, waarbij een z. g tuinslang (met mondstuk en nippel)
moet opgelegd zijn van voldoende lengte.
6e. Deze voorschriften moeten op een duidelijk zichtbare plaats bij den
ingang zijn opgehangen.

Bewaar- o! Opslagplaats voor vuurwerk.

Ie. Dat een afzonderlijke bewaar- (opslag-) plaats voor het opslaan van
vuurwerk wordt gemaakt, volgens te geven aanwijzingen.
2e. Dat genoemde bewaarplaats steeds in zindelijken staat wordt gehouden.
3e. Dat die bewaarplaats slechts voor het publiek zal zijn geopend tusschen
des voormiddags 6 uur en des namiddags 10 uur.
4e. Dat z. g. mertjon bantingan (slagkwik), mertjon tikoesan (voefzoekers)
en kembang api (vuurwerkballonnetjes) niet in voorraad gehouden worden.
5e. Dat het vuurwerk niet in of voor den winkel wordt uitgestald, doch
zal worden opgeborgen in gesloten kisten, trommels, kasten of vitrines.
6e. Dat in de nabijheid van het vuurwerk zich geen licht ontvlambare
vloeistoffen of leege benzineblikken bevinden.
7e. Dat nabij de bewaarplaats niet wordt gerookt en daarin geen bran-
dende voorwerpen aanwezig zijn.

Benzine-tanken, onder voorwaarde dat:

Ie. aan de wegzijde een trottoirband voor een in- en uitrit wordt
aangebracht, zoodanig, dat de auto's vrij van den weg benzine kunnen nemen.
2e. onder geen enkele omstandigheid een grootere hoeveelheid benzine
op het perceel aanwezig mag zijn, dan waarvoor vergunning is verleend
3e. van het tijdstip waarop de tank in den grond zal worden geplaatst
tijdig aan den Burgemeester (Brandweer) wordt kennis gegeven, terwijl de
bewaarplaats niet in gebruik mag worden genomen, dan nadat deze bij
onderzoek door of namens den Burgemeester in orde is bevonden.
4e. de bij de tank behoorende luchtbuis voorzien moet zijn van minstens
3 achter elkaar geplaatste brons- of kopergazen, met geen grootere openingen
dan 0.25 m.M.^. en van draad van 0.3 en 0.4 mM dikte, terwijl in de vulpijPi
behalve de benzinezeef een stel van 3 van zulk gaas gemaakte trechters,
goed aan den wand sluitend, worden aangebracht.
5e. de tank, indien niet uit roestvnj materiaal vervaardigd, in- en uit-
wendig beschermd wordt tegen roesten, of indien de tank in een water-
dichten put wordt geplaatst deze zoodanig wordt beschermd dat roesten
uitgesloten is.
— 607 —

6e. de uitgegraven ruimte rondom en boven de tank wordt aangevuld


met zand en de diepte zoodanig moet zijn, dat de bovenkant van de tank
minstens Va M. beneden den beganen grond ligt.
7e. de tank een inwendigen druk van 7 atmosfeer moet kunnen weer-
staan ; (Brandweer controleeren).
8e. de tank niet wordt geplaatst onder railbanen of op plaatsen waar-
over zwaar autotransport als anderszins plaats heeft.
9e. de vulling van de tank uit een ketelwagen met behulp van een
flexible buis, die direct wordt gekoppeld aan de ondergrondsche tank;
eveneens moeten die buis, zoomede de aansluitingen daarvan zoowel aan
den ketelwagen als aan de vulpijp van de tank volkomen lekvrij zijn.
10. de vulling der tank uit drums met behulp van een hevelpomp, of
op een andere even veilige wijze geschiedt, terwijl deze drums na ledi-
ging direct moeten worden verwijderd.
11e. de vulinrichting (tank) op een afstand van lOM. van de aftapplaats
(Pompinstallatie) verwijderd moet zijn, tenzij zich tusschen beide een schei-
dingsmuur bevindt van minstens 2 M. hoogte,
12e. de aanwezigheid van vuur, brandende of smeulende voorwerpen
en een ander licht dan electrisch gloeilicht in de nabijheid van de vul-
plaats is verboden.
Wil men ook nog voorschrijven dat z. g. schuimbluschapparaten aanwezig
moeten zijn, dan is daar natuurlijk niets op tegen.

Filmfabriek of agentschappen die films verhuren


en daaraan reparatiewerk verrichten of
programma's samenstellen.
Ie. dat voor het projectie-toestel een cabine moet worden gebouwd.
2e. dat in den naar het zaaltje gekeerden wand der cabine niet meer
dan 4 openingen mogen zijn, waarvan 2 voor de projectie en 2 voor kijkgat
dienen. (Zie verder punt 5 van bioscopen).
3e. dat in de cabine een brandvrije bewaarplaats voor de film dient te
worden aangebracht.
4e. dat boven het projectietoestel een sproei-inrichting dient te worden
aangebracht, terwijl voor de ventilatie in de cabine moet worden zorgge-
dragen.
5. dat de toegangsdeur tot de cabine naar buiten moet opendraaien.
6e. dat in de werkplaats niet gerookt mag worden; het verbod daarvoor
moet op duidelijk zichtbare wijze worden aangegeven in de Ned.- en Mal.
taal.
7e. dat ongeveer in het midden van het gebouw een kraantje op de
— 608 —

waterleiding moet worden aangebracht, waaraan bevestigd ongeveer 20 M.


tuinslang met mondstuk. (Bij elk gebouw zijn de voorschriften anders).
8e. dat het locaal, waarin films ontwikkeld worden, moet zijn opgetrokken
van onbrandbaar materiaal.
9e. dat voor het opbewaren van films een kluis, zooveel mogelijk afge-
scheiden van andere localiteiten, moet worden gebouwd.
10e. dat die kluis moet worden opgetrokken van gewapend beton van
zoodanige capaciteit, dat bij eventueele explosie de wanden niet weggedrukt
worden, terwijl de deur van ijzer moet zijn.
(Zie model; ook door't Gouvernement gebruikt).
11e. dat na afloop der werkzaamheden alle aanwezige films inde kluis
moeten worden opgeborgen.
Locaal waar kapok verwerkt (geperst) zal worden.
Ie. In het locaal, waarin de kapok verwerkt wordt, mag geen vuur of
kunstlicht aanwezig zijn.
2e. Tusschen het opslaglocaal en de overige ruimte in het pakhuis, dient
een brandmuur te worden opgetrokken, welke minstens 14 M. boven het
dak uitsteekt, terwijl die muur aan de buitenzijden 1 M. moet worden
uitgebouwd.
3e. De openingen tot het doorlaten van drijfwerkassen moeten zoodanig
worden afgesloten, dat geen kapokstof kan binnendringen in het locaal
waarin zich de motor bevindt.
4e. De localen, waarin zich kapokstof zou kunnen verzamelen, dienen
op afdoende wijze te worden geventileerd.
Behalve het geven van voorschriften, op allerlei gebied, kan de Brand-
weer ook nog preventief werk verrichten op andere wijze.
Zij kan b. v. van advies dienen bij het bouwen.
De brandveiligheidsmaatregelen, waarmede de brandweer bij het bouwen
rekening moet houden, zijn in hoofdzaak de volgende:
Het eischen van brandvrije constructie's, brandvrij bekleeden van ijzeren
balken in kolommen, het optrekken van scheidingsmuren tot den onderkant
der dakbedekking bij het bouwen van twee of meer perceelen onder een
kap, het aanbrengen van plafonds van pleisterwerk of ander brandvrij ma-
teriaal tegen de onderzijde van balklagen, het toepassen van moeilijk brand-
baar materiaal voor dakbedekkingen.
Brandvrij materiaal.
Onder brandvrij materiaal wordt verstaan:
metselwerk, beton, gewapend beton, cementplaten, gipsplaten, eterniet enz.;
voor brandvrije bedekking wordt o.a. gebruikt: steengaas, metal deployé,
— 609 —

haringgraatstaal, trassit en andere soortgelijke metaalvlechtwerken, waarop


eene cementpleistering wordt aangebracht.
Voorts worden voor gebouwen waarin meerder brandgevaar dan normaal
verondersteld wordt aanwezig te zijn, nog bijzondere brandveiligheidsmaat-
regelen voorgeschreven, zooals het aanbrengen van brandvrije zelfsluitende
-f!; deuren, bluschmiddelen, brandmuren, brandgangen en brandladders.
Brandvrije zelfsluitende deuren.
Brandvrije zelfsluitende deuren worden voornamelijk daar toegepast waar
gelegenheid tot communicatie tusschen onderdeelen van een gebouw aanwezig
moet zijn. De constructie dezer deuren moet echter zoodanig zijn, dat bij
het ontstaan van brand daarlangs geen ongewenschte uitbreiding naar een
nevenruimte optreedt. Een goede branddeur wordt gemaakt van dubbel
opgeklampt djattiehout ter weerszijden en rondom bekleed met asbestplaat,
of I waarover gegalvaniseerde platen van niet te groote afmetingen, door en door
met schroeven beve<?tigd, welke platen met gefelsde randen in elkaar grijpen.
De zelfsluiting wordt bij draaideuren verkregen door toegepassing van
conische en veerscharnieren, drangers en gewichten, bij schuifdeuren door
f gebruikmaking van rolsloten, loopende over een hellende bovenregel.
Omdat het steeds in gesloten stand dichtvallen van branddeuren gedurende
den werktijd ei toe kan leiden dat hierdoor stoornis in den goeden gang
van zaken optreedt, mogen deze deuren in open stand worden vastgezet,
mits voor dat doel uitsluitend gebruik wordt gemaakt van vastzethaken,
welke ingeval van brand automatisch buiten werking worden gesteld. Bij
deze haken wordt gebruik gemaakt van licht smeltbaar metaal.
Dit licht smeltbaar metaal bestaat meestal uit lood, tin. bismuth en cadi
en heeft een zeer laag smeltpunt; het is afhankelijk van de verhouding der
samenstellende metalen en is als smeltstuk onder spanning in den haak
opgenomen
Indien brand ontstaat, zal de warmte, welke optreedt en een uitweg zal
zoeken naar alle in de ruimte aanwezige openingen, zich aan het licht
smeltbare metaal mededeelen, hetwelk, zoodra de smelttemperatuur bereikt
'S, zijn trekvastheid verliest en den haak buiten werking stelt, tengevolge
Waarvan de deur dicht valt. Dergelijke haken kunnen ook worden toegepast,
21) het dan ook onder eenigszins anderen vorm, bij luiken, schuiven en
Weppen.
Brandmuren.

l
Brandmuren dienen om bij het ontstaan van brand in een ruimte, overslag
naar aangrenzende ruimten te voorkomen. Zij worden in hoofdzaak toege-
past in lange of breede loodsen.
— 610 —

Zij worden opgetrokken vanai den beganen grond tot ongeveer 1 M.


boven het dak en zijn minstens een steen dik en dienen dus voornamelijk
om branduitbreiding langs de kap te voorkomen.
In verband met bovenstaande bestemming dient er dus voor gezorgd,
dat geen balken door brandmuren worden heengelegd. Doorboring van
den muur dient zooveel mogelijk te worden vermeden.

Brandgangen.

Brandgangen worden voorgeschreven in groote gebouwen, zooals schouw-


burgen, opslagloodsen en gebouwencomplexen, om als nooduitgang te
dienen en tevens als toegang voor de brandweer bij brandbestrijding.

Brandladders.

Brandladders worden meesttijds loodrecht tegen den achtergevel van hooge


gebouwen, (Zie Stovia-gebouw) naast de ramen aangebracht en hebben
uitsluitend ten doel der brandweer toegang tot het gebouw te verzekeren.
Ze zijn van ijzer vervaardigd.

Stadsaanleg, -verbetering en -uitbreiding. Sinds de tachtiger jaren is in


Nederland door vooruitstrevende geesten tegen de behoudendheid een strijd
gevoerd om de groote, gemeene stadsbelangen, welke gelegen zijn in een
met de toekomst rekening houdend uitbreidingsbouwplan, te doen zegevieren
over de kleine, private belangen van grondbezitters, wier eigendommen voor
deze stadsplannen te algemeenen bate opgeëischt kunnen worden.
Aan dezen strijd werd, althans in beginsel, in 1901 een einde gemaakt
met de totstandkoming der bekende Woningwet, waarvan vooral art. 31
van groot belang is geweest voor de ontwikkeling van het stadsuitbrei'
dingsplan, waarvoor de wetgever van 1901 een regeling, zij het dan
aanvankelijk nog zeer onvolledig, heeft beoogd te geven.
Krachtens art. 31 der Woningwet is iedere gemeente van meer dan
100.000 zielen, alsmede de gemeenten, wier zielenaantal in de laatste 5
jaren met meer dan een vijfde is toegenomen, verplicht een uitbreidingsplan
vast te stellen. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan vrijstelling verleenen;
sedert 1921 echter slechts voor ten hoogste 10 jaar. Bij het uitbreidingsplan
moest, naar de oorspronkelijke redactie, aanwezen worden, de grond, die in de
naaste toekomst voor den aanleg van straten, pleinen en grachten bestemd
is. In de eerste jaren'na de totstandkoming van de W. W. was de Regeering
van meening, dat men zich t. a. v. particulieren grond tot het aanwijzen van
de toekomstige straten, pleinen en grachten te bepalen had en dat het dus
— 611 —

niet geoorloofd was in het plan ook parken te projecteeren of voorschriften


te geven, betreffende den aard der bebouwing.
Door de wetswijziging van 1921 werd de ruime opvatting omtrent het
uitbreidingsplan, welke na 1908 in de meeste administratieve beslissingen
gehuldigd werd, in de wet vastgelegd. Sindsdien zegt art. 31, dat bij het
uitbeidingsplan wordt aangewezen de bestemming voor de naaste toekomst
van den in het plan begrepen grond. Alles wordt dus op het uitbreidingsplan
aangegeven: straten, grachten, parken, kinderspeeltuinen, openbare gebouwen
enz.
Krachtens de wet behoeft het plan slechts in hoofdlijnen worden opgezet.
Het is dan ook niet wenschelijk, dat reeds in bijzonderheden wordt getreden,
die eerst in een meer verwijderde toekomst tot uitvoering zullen komen.
Een en ander wordt nader geregeld in de artt. 10 en 11 van het Woning-
besluit *), hetwelk o.m. de voorschriften bevat, die krachtens art. 31 sub 8
bij algemeenen maatregel van bestuur gegeven zullen worden.
In het plan moet een onderscheid gemaakt worden, tusschen grond,
waarvan de bestemming voor de allernaaste toekomst, en grond, waarvan
de bestemming voor een verdere toekomst wordt aangewezen.
Onder eerstbedoelden grond wordt begrepen, in kleinere steden en dorpen
grond, die niet meer dan 500 M. en in grootere steden grond, die niet
meer dan 1000 M. van de bestaande bebouwing gelegen is.
Alleen ten aanzien van den grond, waarvan de bestemming voor de
naaste toekomst aangewezen wordt, moet het plan in bijzonderheden uitge-
werkt worden. „Het bevat een volledig beeld van den toekomstigen
aanleg van straten, pleinen, wegen en vaarten en een aanduiding, voor wel-
ke bebouwing (gesloten en open soorten van woningen, soorten van niet
ter bewoning bestemde gebouwen) de bouwblokken bestemd zijn".
Dit is een zeer belangrijke bepaling, welke het recht van den grond-
eigenaar ten zeerste beperkt.
Sinds 1921 heeft het gemeentebestuur dus de bevoegdheid ook voor
particuliere gronden de wijze van bebouwing voor te schrijven.
De rest van het uitbreidingsplan behoeft slechts schematisch te worden
opgezet. De richting en de breedte van de hoofdverkeerswegen moet daarop
aangegeven worden, alsmede de bestemming van den grond voor bebou-
wing met woonhuizen dan wei met andere perceelen.
Naar gelang de bebouwde kom der gemeente zich uitbreidt, zullen ge-
deelten van den grond, waarvoor de bestemming eerst voor een meer ver-

*) Woningbesluit van 20 April 1921 (S. 679,) laatstelijk gewijzigd bij K. B. van 27 Aug.
1W6 (S. 316).
— 612 —

wijderde toekomst aangewezen was, bestemd worden voor den aanleg in


de naaste toekomst. Zoo zal in gemeenten, die zich regelmatig uitbreiden,
het plan met korte tusschenpoozen nader uitgewerkt moeten worden, terwijl
krachtens art. 31 sub 2 het geheele plan ten minste om de tien jaar aan
een generale herziening moet worden onderworpen.
Het zal niet steeds mogelijk zijn zich strikt aan het plan van uitbreiding
te houden. Omstandigheden kunnen het aanbrengen van wijzigingen nood-
zakelijk of wenschelijk maken.
Krachtens art. 11 sub 5 van het Woningbesluit kan, bij het besluit ter
vaststelling van het plan, aan Burg. en Weth. de bevoegdheid tot het aan-
brengen van bepaalde veranderingen, behoudens goedkeuring van Gedep.
St., worden voorbehouden ; o. a. om ter uitvoering van een door of met
medewerking van den belanefhebbende, ten behoeve van de bebouwing van
zijn grond, ontworpen bouwplan, een of meer der geprojecteerde straten
te verplaatsen of te doen vervallen of nieuwe straten in te voegen en dien-
teneevolge den vorm van enkele bouwblokken te wijzigen of eenige bouw-
blokken samen te voegen of te splitsen.
De vraag, welke (particuliere) gronden in het olan opgenomen zullen
worden, is van meer belang geworden, sinds 1921 afwijking van het uit-
breidingsplan een der grondslagen is, waarop de bouwvergunning, waar-
over nog nader, niet alleen, kan, doch ook moet worden geweigerd.
Fenige waarborgen, dat met belangen van betrokkenen rekening zal worden
gehouden, is gelegen in de vereischte goedkeuring van Gedep. St., die al-
vorens te beslissen, het deskundig advies van een Inspecteur moeten in-
winnen. Tegen weigering van die goedkeuring kan de gemeente en tegen
het verleenen ervan kunnen belanghebbenden binnen een maand bij de
Kroon in beroep komen.
De Kroon heeft beslist (in 1926), dat als belanghebbenden in den zin
van art. 31 slechts kunnen worden beschouwd zij, die eigenaar zijn van of
wel een zakelijk of ander recht kunnen doen gelden op terreinen, die door
het uitbreidingsplan worden getroffen.
Wordt het uitbreidingsplan door Gedep. St. of in beroep door de Kroon
niet goedgekeurd, dan is de gemeenteraad verplicht om binnen 12 maanden
na ontvangst van die beslissing een nieuw plan aan de goedkeuring van
Gedeputeerden te onderwerpen, waarbij rekening is te houden met die
beslissing. Gedeputeerden kunnen der gemeente een termijn stellen, waar-
binnen een uitbreidingsplan aan hun goedkeuring onderworpen moet worden.
Wanneer de gemeente in dezen nalatig blijft, alsmede wanneer de gemeente
na afkeuring van het plan geen nieuw plan vaststelt, wordt door Gedep. St.
op kosten van de gemeente hierin voorzien.
— 613 —

De Wet biedt voldoende waarborgen, dat de belanghebbenden in de


gelegenheid gesteld worden van de uitbreidingsplannen kennis te nemen.
Het ontwerpplan moet evenals de herzieningsontwerpen met uitvoerige
kaarten en grondteekeningen minstens gedurende vier weken vóór de vast-
stelling op de gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage liggen en na de
vaststelling nog eens gedurende 14 dagen.
Dan nog kunnen belanghebbenden nagaan, of zij van het plan (a! te zeer)
nadeel ondervinden en hun eventueele bezwaren aan Gedep. St. kenbaar
maken. Naar beslist werd bij Kon. Besluit van 12 Jan. 1925 (No 48), mag
uit de omstandigheid, dat de wet geen beperkende bepalingen behelst ten
aanzien van de aanwijzing der bestemming van de in een uitbreidingsplan
begrepen gronden, niet worden afgeleid, dat met de belangen der grond-
eigenaren in het geheel geen rekening moet worden gehouden, en wordt
juist een algemeene waarborg voor die belangen gevonden in de goed-
keuring door Gedep. St. en in het beroep op de Kroon, zoodat Deze
verplicht zijn na te gaan of met de belangen der eigenaren in voldoende
mate rekening is gehouden.
Wanneer de goedkeuring van Gedeputeerden verkregen is, blijft het uit-
breidingsplan voortdurend op de secretarie ter inzage.
Bij de Wijzigingswet van 1931 is art. 32 der Woningwet ingevoegd. Dit
artikel bepaalt, dat Gedep. St. ook aan andere, dan de in het eerste lid van
art. 31 bedoelde gemeenten de verplichting kunnen opleggen, om, hetzij in
aansluiting aan het plan van uitbreiding van een aangrenzende gemeente,
hetzij in onderling overleg, hetzij afzonderlijk, binnen een bepaalden termijn
een plan van uitbreiding aan hun goedkeuring te onderwerpen of een reeds
vastgesteld plan te wijzigen of aan te vuilen.
Voorts geeft art 32 der W. w. aan Gedep. St. de bevoegdheid inzake het
uitbreidingsplan tot samenwerking te dwingen, bij gebreke waarvan dit
college een en ander zelf ter hand zal nemen. Er is inderdaad door gebrek
aan samenwerking reeds veel bedorven.
Wel kan de Kroon tenslotte indirect in een bepaalde richting drijven,
maar daardoor wordt de zaak niet geregeld, evenmin als door vernietiging
van het uitbreidingsplan.
Door Gedep. St. van verschillende provinciën wordt in den vervolge
geen plan goedgekeurd, zoo van overleg met de naburige gemeenten niet
gebleken is. Het uitbreidingsplan ligt gedurende eenigen tijd op de provin-
ciale griffie ter inzage, teneinde de aangrenzende gemeenten in de gelegen-
heid te stellen daarvan kennis te nemen.
Velen achten de gedwongen samenwerking van gemeenten inzake het
uitbreidingsplan niet meer voldoende en bepleiten ter verzorging van dit
belang de instelling van hoogere corporaties, met verordenende bevoegdheid,
— 614 —

waartoe de Grondwet sinds 1922 bij art. 194, in verband met art. 149, de
mogelijkheid opent. Men is bevreesd, dat bij interlocale samenwerking de
gemeenten toch de plaatselijke belangen te veel naar voren zullen brengen,
terwijl die hoogere rechtspersoon, waarin o. m. de gemeenten vertegen-
woordigd zullen zijn, de zaak van een ruimer standpunt zal bekijken, zoo-
dat de gemeentelijke grenzen hierbij niet een te groote rol zullen spelen.
Het gewestelijke plan moet dus in de plaats treden van de gemeentelijke
uitbreidingsplannen.
In de provincie Noord-Holland is men reeds op weg om tot het gewes-
telijk plan te komen. Gedep. St. hebben zich inzake uitvoering der Woning-
wet den bijstand verzekerd van een vaste commissie van deskundigen. Naar
het jaarverslag 1926 van den Hoofd-Inspecteur voor de Volksgezondheid
vermeldt, zal deze Commissie niet alleen advies hebben uit te brengen over
de ter goedkeuring ingezonden gemeentelijke uitbreidingsplannen, maar
bovenal preventieven arbeid moeten verrichten in dien zin, dat zij bij den
opzet, de inrichting en uitwerking van uitbreidingsplannen de vraagbaak
wordt voor de gemeentebesturen en van hun deskundige raadslieden, die
uit wat oorzaak dan ook, tot het ontwerpen van zoodanig plan overgaan,
„opdat, praktisch gesproken, geen ontwerp wordt ter visie gelegd, respectie-
velijk ter vaststelling aan een gemeenteraad aangeboden, dat niet behalve aan
de wettelijke voorschriften, de eigen gemeente betreffende, bovendien zal
zijn getoetst aan de eischen van onderling verband op het gebied van stadsuit-
breiding, verkeerswegen, natuurschoon als anderszins, zoowel met aansluitende
gemeenten als — nog ruimer — met de geheele omgeving, waarin het plan
binnen korteren oi langeren tijd tot uitvoering zal moeten komen".
Tot het jaar 1921 was de eenige sanctie op het verwezenlijken van het
uitbreidingsplan het bouwverbod, *) hetwelk slechts een louter administratieve
maatregel was en in veel gevallen niet eens toegepast kon worden, tervtfijl
aankoop en onteigening dure en weinig geliefde middelen ten dezen zijn.
Bij de wijzigingswet van 1921 werd in art. 5 sub 2 der W. w. de bepaling
opgenomen, dat een bouwvergunning geweigerd zal worden, indien een
bouwproject afwijkt van het door Gedeputeerden goedgekeurd uitbreidingsplan.
Door deze bepaling is het uitbreidingsplan verzekerd, ook zonder dat
bouwverboden uitgevaardigd worden, en zonder dat tot onteigening moet
worden overgegaan.
Speciaal met 't oog op deze nieuwe, scherpe sanctie op het uitbreidings-
plan waken Gedep. St. en de Kroon er voor, dat met de belangen van
belanghebbenden voldoende rekening worde gehouden.
(Pabl. N.I. Wegenverg.)
*) Art. 135 van de Gemeentewet van 1851 — met art. 27 thans (30) der Woningwet
is echter de bevoegdheid tot het leggen vaneen bouwverbod uitdrukkelijk vastgelegd,
waarbij het bouwverbod een ruime strekking kreeg, teneinde een behoorlijke stadsuit-
breiding te'verzekeren.
— 615 —

Vergoeding aan leden en gecommitteerden van de regentschapsraden. Blijkens


een bericht in het A. I. D. is door Gedeputeerden van West-Java aan de
Regeering voorgelegd de vraag, in hoeverre vergoeding kan worden verleend
aan leden en gecommitteerden van de regentschapsraden voor hun arbeid
ten behoeve van de gemeenschap, met verzoek om haar standpunt ter zake
te willen uiteenzetten.
Vaststelling salaris Qemeente-secretaris van Bandoeng. Blijkens een schrijven
van den Gouverneur van de Provincie West-Java, aan den Gemeenteraad
van Bandoeng, is het College van Gedeputeerden, gebruikmakend van zijne
bevoegdheid ingevolge artikel 38 (3) der Stadsgemeenteordonnantie, voor-
nemens de bezoldiging van den Secretaris der gemeente t. z. t. bij het
defungeeren van den tegenwoordigen titularis, onder goedkeuring van den
Gouverneur-Generaal te regelen volgens kolom IV van Schaal C. 20 van
de B.B.L. 1925/28.
Voor die betrekking zullen dan tevens van kracht zijn de regelen van
het Land betreffende den aanstellingseisch (n. 1. een voor de te bekleeden
betrekking geëigende academische of daarmede op één lijn te stellen
opleiding), van welken eisch door den Raad in bijzondere gevallen, te zijner
beoordeeling, vrijstelling kan worden verleend, de vaststelling van de aan-
vangsbezoldiging, den diensttijd, de berekening van voorpraktijk (vóór-
diensttijd) etc.
Naar aanleiding van dezen brief hebben B. en W. een schrijven van den
volgenden inhoud aan den Gemeenteraad aangeboden, met het voorstel
om, daar dit College over de vast te stellen salarisregeling van den Secretaris
wordt „gehoord", den inhoud daarvan ter kennis van Gedeputeerden te
brengen:
.Alvorens het namens het College van Gedeputeerden tot Uwen Raad
gerichte schrijven nader in beschouwing te nemen, wordt hieronder naast
elkaar afgedrukt welke de salarisregeling is voor den tegenwoordigen
Gemeentesecretaris, welke regeling door Uwen Raad voor den toekomstigen
functionaris werd vastgesteld, terwijl in de daarop volgende kolommen de
voor Landsdienaren geldende Bezoldigingsschaal C 20 is afgedrukt.
Ten aanzien van de kolom: „Regeling gemeente toekomstige secretaris''
kan worden aangeteekend, dat die bezoldigingsschaal werd vastgesteld in
1923 —t7Óór het verschijnen van de Nota's van de toenmalige Gouverne-
ments Salariscommissie — op grond van verkregen inlichtingen, die nog
geen melding maakten van de salarispositie van de tegenwoordige Admi-
nistrateurs van Departementen, waarmede de positie van Gemeentesecretaris
van Bandoeng thans vergeleken wordt.
— 616

Regeling gemeente t
(O
tegenw. Secretaris c4> .2Z BEZOLDIGINGSSCHAAL C 20 LANDSDIENAREN
C8
E -S
o M
co
C tKjCO Bijzondere regelingen en
c . I. II. III. IV.
Q bepalingen
II
1 600 700 400
2 660 » 450
3 720 800 »
4 780 » 500
5 840 900 «
6 900 » 550 625
7 X 1000 » »
8 990 » 625 700 800 —
9 n 1100 » JV »
10 1080 » » »
11 » 700 775 875 950
12 n » » » Jt

13 1200 » » » »
14 775 850 950 1050* *) Ia.
15 » » 1) Indien bij aanstelling de diensttijd
16 » » » nog geen aanspraak geeft op een
17 925 1025 1150 wedde van / 1050,— wordt de be-
18 » n trokkene niettemin in liet genot van
19 » jt die bezoldiging gesteld, doch wordt
20 1100 1250 de e. V. verhooging pas toegekend
op het tijdstip, waarop een voor
toekenning van weddeverhoogingen
medetellende diensttijd, recht ge-
vende op een wedde van / 1150,—
bereikt is.
1
Vasthoudend aan de Secretaris-saiarisregeling van thans, die van den
oudsten der 3 referendarissen en de twee overigen, is de huidige toestand
deze, dat er is één Secretaris met een maximumbezoldiging van /•1200,—,
één referendaris met een maximum van / 1100,—, twee idem met een
hoogste salaris van / 900,—; getallen eenigszins overeenkomend met de
eindcijfers der kolommen II, III en IV van de Gouvernements bezoldigings-
schaal C 20 (ongerekend de standplaatstoelage).
— 617 —

Geconstateerd moet echter worden, dat de in de «bezuinigingsjaren" als


te hoog aangemerkte gemeentelijke salarissen 1920 (Secretaris 600—1200;
referendaris 550—1100 zonder standpiaatstoeiage) in 1923 teruggebracht
(Secretaris 700—1100 met overigens sneller verhoogingssysteem, referen-
daris 500 — 900) door invoering van de Bezoldigingsschaal C 20 IV voor
den Secretaris nog overtroffen zal worden.
Burgemeester en Wethouders meenen hierop terloops de aandacht te
moeten vestigen, omdat door velen — vooral vóór de totstandkoming van
de B. B. L. — zoo dikwijls de suggestie werd gewekt als zouden de locale
ressorten (in het algemeen) steeds zoo hoog bezoldigen. Ook in den aan
Uwen Raad gerichten brief, vermelden Gedeputeerden — (overigens) ver-
moedelijk naar een algemeen schablóne — de B. G. S. van 7 Januari 1918
No. 45/11: „opdrijving van de bezoldigingen door de locale ressorten,welke
naar het gevoelen van de Regeering in strijd is met het algemeen belang,
behoort te worden voorkomen".
Mogelijk dat hierop ook berust de mededeeling in den brief van Gede-
puteerden dat zij voornemens zijn de bezoldiging van den Secretaris tz.t.
bij het defungeeren van den tegenwoordigen titularis te regelen enz.
Daargelaten dat het wel niet de bedoeling van Gedeputeerden zal zijn het
Secretaris-salaris eerst „tz.t. enz." te regelen, want dan hadde de geheele
zaak vooralsnog beter kunnen blijven rusten, maar aanstonds met tijdstip
van ingang: het defungeeren van den tegenwoordigen titularis, achten Bui-
gemeester en Wethouders het in de gegeven omstandigheden niet juist den
huldigen functionaris uit te sluiten van de voordeden, welke de nieuwe
door Gedeputeerden gedachte salarisregeling voor hem zoude kunnen mee-
brengen.
De bepaling, dat Gedeputeerden het salaris van den Secretaris vaststellen,
indertijd in het leven geroepen om reguleerende factor in het gemeentelijke
bezoldigingsstelsel te zijn heeft uiteraard een toeeledig doel. Eenerzijds
voorkoming van opdrijving van salarissen — belang van de Overheid —
anderzijds een tegengaan van te lage bezoldinging — het belang van den
ambtenaar.
Burgemeester en Wethouders zouden Uw Raad daarom willen adviseeren
aan het College van Gedeputeerden in overweging te geven een nieuwe,
betere financieele regeling van de Secretaris-positie te doen ingaan op het
tijdstip dat toepassing van deze regeling voor den huldigen functionaris
voordeeliger wordt. (d. i. voor zoover hier valt na te gaan, o v e r + 3 jaar).
Thans de vraag of de door Gedeputeerden gedachte salarieering voldoet.
Zij heeft als aanlokkelijks, dat zij de Secretaris-positie stelt op één lijn
met een naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders ongeveer
gelijkwaardige positie in het Gouvernementeele ambtelijke.
— 618 —

De regeling der salarispositie van den Secretaris op B. B. L. voet impli-


ceert echter vrijwel tot algeheele overname der Landsregeling, een regeling
die bij de gemeente weliswaar reeds voor een zij het ook klein deel van
het personeel wordt toegepast (Ziekenhuispersoneel), doch tegen welke
regeling uit een gemeentelijk oogpunt ook verschillende bezwaren kunnen
worden aangevoerd. Zoo b. v. voor z. v. betreft de bezoldigingsregeling van
het middelbare technische personeel, verder wat aangaat de kosten; een
salarieering conform de B. B. L. lijkt oppervlakkig gezien voor de gemeente
duurder. Tenslotte de al- of niet in werkelijkheid bestaande bezwaren welke
tegen de B. B. L. als zoodanig worden aangevoerd.
Intusschen als Gedeputeerden thans een beslissing willen nemen, moet
een keuze gedaan worden en waar voor de provinciale salarisregeling de
B. B. L. op den voet is gevolgd, is het volkomen verklaarbaar dat Gedepu-
teerden voor de Gemeente-Secretarissen-positie evenzeer de B. B. L. wenschen
te volgen.
In het kader van de B. B. L. bezien, is met de gedachte positieregeling
naar het oordeel van ons College zoo goed mogelijk de beteekenis der
positie van Secretaris benaderd
Een bezwaar is de bijzondere regeling Ia houdend bepaling dat de
Secretaris nimmer op een lager aanvangssalaris dan / 1.050— mag worden
benoemd.
In de Lands-diensten zal voor Administrateur als regel een keuze worden
gedaan uit de daarvóór liggende groep: de referendarissen Ie klas en dan
kan een benoeming op / 1 050,— geen al te groot verschil met hetgeen
in de vorige positie werd genoten, opleveren.
Tot Gemeente-Secretaris zou wel eens een jongere kracht kunnen worden
benoemd b. v. een referendaris dienend bij het Gouvernement in kolom 11
van de Bezoldigingsschaal C 20 op / 625,—. Dan zou zoo iemand on-
noodig hoog op f 1.050,— in kolom IV moeten worden ingepast, waarop
hij dan — zonder z. g. voortijdige wedde verhooging — i 11 k 12 jaren
zou moeten dienen om de e. v. periodieke traktementsverhooging te kunnen
verkrijgen. Tegengeworpen zou kunnen worden, dat dit geval zich niet
zoo spoedig zal voordoen omdat er een voordracht van Burgemeester en
Wethouders moet zijn, die als regel wel uit de ietwat oudere sollicitanten
een keus zullen doen, doch de veronderstelde positie kan zich voordoen.
Men kan voorts opmerken, dat wanneer de Raad een dergelijke benoe-
ming wil doen, hij dit zelf heeft te beslissen, maar daar staat tegenover
dat de Raad misschien een overigens gewenschte benoeming niet verricht,
omdat hij het onverantwoordelijk vindt een jong secretaris f 1.050,— toe
te kennen en daartoe wel zou zijn overgegaan als hij een lagere bezoldiging
1 had kunnen toekennen.
— 6t^—
Het is dan ook de vraag of het geen aanbeveling zou verdienen kolom
IV van de Gouvernements-bezoldigingsschaal ietwat te verlengen en wel dat
worde aangevangen met een aanvangssalaris van /" 800,—*); de aanteekening
Ia der Bijzondere regelingen en bepalingen zou dan wellicht zoo kunnen
worden geredigeerd, dat minstens f 1050,— salaris zal worden gegeven als
benoemde voortkomt — of op het tijdstip dat benoemde geacht kan worden
te zijn voortgekomen — uit de kolom C 20 III."
\
In de raadsvergadering van 31 Mei j.l. is overeenkomstig het voorstel van
B. enW. besloten.

Weigering goedkeuring leenlngsbeslult gemeente Bandoeng. Het A. I. D.


meldt, dat het College van Gedeputeerden der Provincie West-Java de goed-
keuring geweigerd heeft van het besluit van den gemeenteraad van Ban-
doeng van 25 April j 1,, waarbij besloten werd tot beleening van G e b e o-
aandeelen.
Gedeputeerden stellen den eisch, dat een plan van aflossing wordt
vastgesteld, waaraan de gemeente Bandoeng onmogelijk kan voldoen, omdat
het niet gaat om een gewone leening, maar om een kasgeld-voorziening
voor de financiering van rendabele werken, die de raad in den loop der
jaren geleidelijk aan tot stand wenscht te brengen, of, voor zoover de be-
staande werken betreft, deze wenscht te verbeteren. Eerst bij de latere
consolideering is de vaststelling van een aflossingsplan mogelijk.
Gedeputeerden hebben eveneens hun goedkeuring geweigerd aan de
begrootings-wijzigingen van den gemeenteraad, voor zoover de leening
daarin verwerkt was.

Volksraad en Burgemeesters. De Bataviasche redacteur van het A. I. D,


meldt:
Ook de beoordeeling van de wenschelijkheid tot het benoemen van
burgemeesters valt binnen de bevoegdheid van den Volksraad en zal dien-
tengevolge binnenkort bij dit college worden aanhangig gemaakt. Wellicht
geeft deze behandeling gelegenheid, over het vraagstuk der burgemeesters-
benoemingen nog nader van gedachten te wisselen, waarbij gebruik kan
Worden gemaakt van de belangwekkende beschouwingen, die tijdens het
jongste decentralisatie-congres alhier werden gehouden.

*) Zie art. 7 lid 3 der B. B. L. 1925/28.


— 620-

Maleisch Gedeelte.
Regentschapsraden Wang doedoek (zittingsgeld) bag! anggota raad* ka-
boepaten dan gecommitteerden.
Soeatoe soal dari antara beberapa hal, jang telah mendjadi pembitjaraan
ramei dalam persidangan raad-raad kaboepaten di Pasoedan ialah pertanjaan:
„Apkah pada anggota raad-raad kaboepaten boleh diberikan wang doedoek?
Oleh karena Pemerentah telah menandaken sikapnja tentang hal ini, ialah
tidak setoedjoe dengen pemberian wang doedoek tadi, sedang beberapa •
raad berpendapatan sebaliknja, malahan adalah poela sementara raad-raad
jang telah memberi wang doedoek itoe pada anggota-anggotanja, maka
djoega berhoeboeng dengan perobahan bestuur di Djawa Tengah dan
Timoer perloe kami terangkan perasaan kami dlsini, agar soepaja orang'
dapat pemandangan jang loeas tentang hal ini.
Baik bermoela kami menjelidiki sebab-sebabnja Pemerentah tida setoedjoe
dengan pemberian wang doedoek ini. Nanti kami, sebagei orang .neutraal"!
dan tidak tooeroet tjampoer dalem hal itoe, terangkan patoet tidaknja
anggota-anggota raad-raad kaboepaten diberi wang doedoek itoe, dan apakah
perloe berhoeboeng dengan soal ini regentschapsordonnantie dioebah.
Adapoen alesan-alesan Pemerentah demikian art. '17 dari R. O. (Regent-
schapsordonnantie) menerangkan, bahwa anggota* dari regentschapsraad,
adalah hak oentoek mendapat wang djalan dan wang menginap, apabila
mareka mengoengkoeli persidangan^ raad atau persidangan^ commissi"
dari raad, akan tetapi art. 17 tidak moeatkan katerang lain tentang
wang doedoek itoe. Adapoen artikel 19 dari Provincieordonnantie, jangj
djoega memberi hak kepada provincialen raad oentoek memberi wangi
djalan dan menginap pada lid-lidnja, memoeat ajat poela, jang mene-
rangkan, bahwa kepada anggota-anggota provincialen raad bisa di-
berikan wang doedoek oentoek mengoendjoengi persidingan raad atau com-
missie 2 dari raad.
Begitoepoen dalam stadsgemeenteordonnantie adalah soeatoe artikel, jang
memberikan hak pada stadsgemeenteraad oentoek menetapkan wang doedoek
bagei anggota^ nja jang berhadlir.
Mendjadi lantaran dalam artikel 17 R O. tidak ada ketentoean soeatoepoen
atas hal pemberian wang doedoek itoe, maka raad-raad kaboepaten tidak
diperkenankan memberi wang doedoek pada anggotanja.
Itoelah alesan' jang „juridisch" barang kali bisa terhanggap benar, akan
tetapi apakah alesan' tadi patoet di kemoekalan oleh Pemerentah oentoek
membatalkan poetoesan regentschapsraad jang telah memberi wang doedoek
kepada anggota' nja itoelah misih soeatoe pertanjaan besar dan penting,
jang baiklah kami djawab djbawah ini.
— 621 —

Lebih dahoefoe kami ferangkan bahasa Pemerenfah poen telah tidak se-
foedjoe sama soeatoe poetoesan dari seolah regentschaps,raad jang bemak-
soed memberi wang doedoek kepada lid-lid dari Medjalis Gecommitterden,
oleh karena poetoesan itoe terhanggap bertentangan dengan verordening
(pelatoeran) oemoem.
Adapoen alesannja jang penting.
«Sebageimana menoeroet pembitjaraan art. 21 dari rentjana-ordonnantie
kaboepaten didalam Volksraad maka ternjatalah, bahwa memberi wang doe-
doek kepada anggota' dari medjelis gecommitteerden itoe sama sekali boekan
jang dimaksoedkan oleh wetgever."
,Maka dari itoe fatsal 21 dari. R. O. dihanggap tidak mengidinkan memberi
wang doedoek kepada angota' regentschapsraad."
Menoeroet afdeelingsverslag tentang rentjana-Ordonnantie-Provincie dan
Kaboepaten adalah sebagian dari anggota' jang madjoekan voorstel
seberapa boleh gecommitteerden, itoe haroes diberi oeang persidangan,
perloenja soepaja mareka itoe dengan lebih soeka dan senang mengoen-
djoengi persidangan, akan tetapi Pemerentah menimbang voorstel tadi
koerang baik, sebab „dikatjoealikan mareka jang baik, itoe voorstel bisa
mendjadikan lantaran bagei sementara lid' oentoek bikin banjaknja persidangan
lebih dari samestinja".
Samentara anggota Volksraad telah memadjoekan voorstel jang besmaksoed
memberi wang doedoek bagi banjaknja persidangan jang telah ditetapkan
oleh raad kaboepaten, tetapi maski ini voorstel telah ditrima oleh Volksraad,
art. 21 R.O. tadi tidak dioebah oleh Pemerentah.
Nampaklah sekarang, bahwa wetgever tidak ingin memberi wang doedoek
'toe pada anggota College van Gecommitteerden dan pada anggota' dari
Raad.
Itoelah jang menimboelkan pertanjaan di sanoebari kami. „Apakah tidak
patoet raad2 kaboepaten diberi hak memberi wang doedoek kepada anggota*
nja, dan djika didjawab „tidak", apakah adil, membedak-bedakan raad*
kaboepaten dan stadsgemeenteraden dalam hal ini.
Sabeloemnja mendjawab pertanjaan^ tahadi maka haroes diperingatkan
lebih doeloe, bahwa pekerdjaan lid^ dari raad^ kaboepaten tidak berbeda
banjak dengan lid^ raad stadsgemeenten. Hak-haknja lid dari doea roepa
raad tadi adalah sama, begitoepoen koeadjibannja. Tjoema perdjandjian
(eisch) siapakah jang boleh diperkenankan mendjabat lidmaatschap dari
doea roepa raad itoe ada berbeda sedikit, oleh karena menoeroet art. 6
dari R.Q. jang diperkenankan mendjabat pekerdjaan lid raad kaboepaten
•alah pendoedoek kaboepaten, jang soedah beroemoer 25 taoen dan bisa
toe/j> hoefoet Latijn, sedang menoeroet art, 6 dari U R. O., mareka jang
— 622 —

doedoek dalam gemeenteraden haroes beroemoer 21 taoen dan misti fahan


bahasa Belanda.
Apakah, lantaran perdjandjian bagi lid gemeenteraad lebih berat, dari
perdjandjian bagi lid raad kaboepaten, itoelah boleh diadjoekan sebagei
soeatoe alesan oentoek membedakan lid-lid dari doea roepa raad-raad ini ?
Sepandjang pendapatan kami tidak, dan kami rasa itoelah poen boekan
kehendak wetgener (pemerentah).
Teranglah tidak ada sebab, jang boleh diadjoekan oentoek membeda-
bedakan antara lid-lid dari roepa^ raad itoe. Tidak boleh disangkal lagi, ba-
hasa pakerdjaan dari gemeenteraden rata-rata adalah lebih soesah dan tang-
goengan adalah lebih berat, akan tetapi haroes diperingati poela bahasa
gemeenteraden poen mempoenjai pegawei-pegawei jang lebih tjakap dan
banjak pengalamnja dalam hal dicentralisatie tertimbang dari pegawei raad
kaboepaten, hingga bagi lid-lid dari gemeenteraden 'pakerdjaannja hanja
sebagei pengamat-amatan sahadja dan membri toetoenan (leiding) dalam
hal'hal jang principieel (penting).
Selain dari itoe hendaklah diketahoei, bahasa kebanjakan lid dari regent-
schapsraad tidak beroemah di tempat doedoek raad ini, akan tetapi di
loear kota, jang sering djoega djaoeh dari tempat persidangannja, hingga
lid tadi terpaksa menginap oentoek mengoendjoengi persidangan itoe, men-
djadi memboeang ada banjak tempo oentoek mendjalankan koeadjibannja.
Inilah tidak bisa kedjadian bagi lid gemeenteraad jang djadjahannja ti-
dak begitoe lebar. Maka sepandjang pendapatan kami, tanggoengan lid
regentschapsraad tidak lebih ringan dari pada tanggoengan lid gemeenteraad.
Lagi poela haroes diperingati, bahasa telah mendjadi kebiasaan persi-
dangan raad-raad kaboeparen diadakan pada waktoe siang antara poekoel
9 hingga 3 sore, sedang gemeenteraad selamanja mengadakan persidangan
waktoe malam antara poekoel 6 dari 10 malam, pendek kata pada waktoe
orang tidak bekerdja. Itoelah soeatoe hal jang memberatkan pekerdjaan
angota raad kaboepaten, oleh sebab ia misti meninggalkan pakerdjaan
sendiri oentoek mendjalankan pakerdjaan oemoem. Soenggoehpoen bagi
ambtenaar' gouvernement hal jang sedemikian itoe tidak mendjadikan
kaberatan sesoeatoepoen lantaran mareka tentoelah diperidzinkan mengoen-
djoengi persidangan raad kaboepaten jang di dirikan oleh madjikan Peme-
rentah itoe, akan tetapi bagi kaoem particulier, oempama kaoem dagang,
kaoem tani, kaoem boeroeh particulier d. 1.1., haroes bersidang pada waktoe
orang bekerdja (antara poekoel 9 dan 3 tadi) itoelah bisa menimboelkan
banjak soesah dan kaberatan. Si kaoem dagang haroes meninggalkan
pakerdjaan dagang, jang bisa meroegikan banjak padanja, begitoepoen si
kaoem tani, sedang si kaoem boeroeh particulier tidak dapat bajaran atau
-n- — 623 —

dapat dipotong gadjihnja bilamana ia meningalkan pakerdjaannja oentoek


mendjaiankan koeadjiban oentoek kaperloean oemoem itoe.
Dengan katerangan diatas ini, pembatja bisa dapat ketahoei, bahasa apa-
bila tertimbang perloe mengadakan atoeran memberi wang doedoek itoe
soedah selajaknja kaoem* jang terbilang diblakang tadi dapat keroegian
jang pantas lebih dahoeloe sedang bagi iid-lid gemeenteraden tidak begitoe
perloe diberi wang doedoek. Tetapi bagimanakah keadaan sekarang?
Seperti kami oeraikan diatas keadaan ini adalah terbalik. Gemeenteraden
ialah bagi dewasa ini stadsgemeenteraden di Pasoendan meloeloe diberi
hak oentoek memberi wang doedoek kepada lid-lidnja, sedang raad-raad
kaboepaten menoeroet poetoesan Pemerentah jang terachir ini tidak diberi
hak itoe. Soenggoehpoen ini hal tidak adil, maka kami harap atoeran-
atoeran tentang hal wang doedoek itoe dapat diperbaikin dengan seadil-adilnja.
Djika raad kaboepaten diberi hak oentoek memberi wang doedoek ke-
pada anggota-anggotanja, soedah selajaknja raad tadi poenja hak oentoek
memberi wang doedoek kepada anggota-anggota college van gecommitteer-
den, sebab mareka ini poen anggota dari raad djoega. Seperti telah dioe-
tarakan diatas Pemerentah djoega tidak mengidzinken kepada raad-raad
-*- kaboepaten oentoek memberi wang doedoek kepada gecommitteerden, soea-
toe hal jang menimboelkan kemasgoelan banjak dalam beberapa raad-raad.
Lantaran pakerdjaan gecommitteerden adalah lebih banjak dari pakerdjaan
Iid-lid biasa mareka haroes bersidang sekoerang-koerangnja satoe kali tiap-
tiap minggoe, maka seharoesnja mareka dapat keroegian jang pantes.
Apakah keroegian ini akan sebagei zittingsgeld atau sebagei toelage, itoe-
lah kami djawab demikian.
Pembatja telah ketahoei, bahasa Iid-lid college van Gedeputeerden dari
Provincialen Raad dan Iid-lid college dari Burgemeester en wethouders da-
ri gemeenteraad dapat gadjih atau toelage. Oleh karena college van Ge-
committeerden pakerdjaannja boleh dibanding dengan college 2 tadi—tigatiga
college tadi dikoeadjibkan mendjaiankan poetoesan-poetoesan dari masing*
raad —dan bedanja pakerdjaan tidak seberapa, ialah soesah dan gampang
atau banjak dan sedikit sadja, maka tidak patoet, diadakan atoeran sendiri^
tentang memberi keroegian pada lid' nja masing» college tadi. Oentoek „uni-
formiteit" ialah soepaja ada soeatoe roepa atoeran, maka lebih baik diadakan
atoeran, jang memberi koeasa kepada raad kaboepaten oentoek memberi toela-
ge kepada Gecommitteerden, Djika orang merasa kaberatan adanja atoeran jang
sedemekian itoe, ialah oleh karena pakerdjaan bagei colege itoe belom ba-
njak atau kas regentschap belom koeat oentoek membajar gecommitteerden
itoe, poen tidak ada halangannja, apabila toelage tahadi ditetapkan hanja f 1,—
seboelan, seperti poetoesan gemeenteraad Medan oentoek wethoudersnja.
— 624 —

Apa lagi dengan mengadakan atoeran toelage ini, lantas sadja kaberatan
dari Pemerentah, jang koeatir, bahwa peraberian wang doedoek itoe bisa
djadi lantaran memperbanjakan adanja persidangen colege tadi, akan tidak
timboel lagi.
Dengen ringkas maka kami harep, soepaja art. 21 R. O. dioebah sehing-
ga gecommitteerden bisa mendapat toelage seperti wethouders atau gede-
puteerden, dan tidak boleh diberi wang doedoek.
Sekarang apakah oentoek memberi wang doedoek kepada lid regentschap
perJoe art. 17 dioebah lebih doeloe.
Menoeroet pendapatan kami tidak. Adapoen sebab-sebabnja demikian.
Menilik-artikel 52 dari Regentschapsordonnantie raad kaboepaten mempoe-
njai hak oentoek mengadakan pelatoeran dan pemerintahan roemah tangga
dari kaboepaten. Selain dari itoe art. 75 R. O. menetapkan, bahasa segala
oeroesan tentangan oeangnja kaboepaten sendiri toeroet djadi koeasaan raad
kaboepaten, dikatjoealikan oeroesan^ tentangan hal wang tadi jang menoe-
roet algemeene verordening telah dikoeasakan kepada Wali Negri atau
Medjelis Gedeputeerden.
Seperti toean Kerchman telah menjatakan dalam orgaan L. B. af, 4 taoen
1927 katja 105, bahasa memberi wang doedoek kepada lid^ madjelis ge-
committeerden itoelah toeroet roemah tangganja regentschap, kami berpen-
dapatan, bahwa membri wang doedoek kepada lid^ dari regentschapsraad
djoega adalah toeroet roemah tangganja regentschap dan lantaran Wali
Negri dan College van gedeputeerden poen beloem mengadakan pelatoeran
tentang hal wang doedoek tadi, nistjajalah kekoeasaan ini adalah di ta-
ngannja regentschapsraad.
Meski demikian keadaannja, tetapi dengan alesan^ jang terseboet di atas
artikel ini, Pemerentah menghapoeskan pelatoeran dari salah satoe raad
kaboepaten, jang telah mengadakan pelatoeran memberi wang doedoek
kepada lid^nja. Maka dari itoe, agar soepaja tentang hak tadi tidak ada
perselisihan fikiran tidak ada kaberatan poela, djika oentoek lebih terangnja,
artikel 17 R. O. dioebah sadja, meski saperii telah dioelangkan, sepandjang
perasaan kami itoelah boekan soeatoe conditie (perdjandjian) Baiklah art.
17 R. O. dioebah, soepaja maksoednja tjotjok dengan artikel 19 dari Pro-
vinciale ordonnantie, pendek kata art. 17 R O. lid 2 dan 3 haroeslah di
oebah sebagei berikoet:
2. Hun kunnen zittinggelden worden toegekend voor het bijwonen van
vergaderingen van den raad en van commissien uit den raad.
3. De regentschapsbesluiten, die de reis-en verblijfkosten en die, welke
de toekenning van zittingsgelden regelen, behoeven de goedkeuring van
het College van Gedeputeerden,
— 61^5 —

Dengan perobahan jang sedemikian itoe, raad kaboepafen adalalah ke-


merdekaan oentoek memberi wang doedoek kepada anggota-anggotanja.
Begitoepoen bilamana terhanggap perloe, oempama lantaran dalam raad^ *'^
itoe adalah doedoek beberapa orang particulier, jang soesah dapatmening-
galkan pakerdjaannja.
Adapoen art. 21 R. O. hendaklah dapat oebahan seperti rentjana ini.
1. De leden van het college van gecommitteerden genieten een maand-
elijksche toelage doorden regentschapsraad onder goedkeuring van het college
van gedeputeerden te bepalen.
2. Zij genieten voor het bijwonen der vergaderingen van den regent-
schapsraad of van het college van gecommitteerden geen zittingsgelden
• en onder welke benaming ook, geenerlei ander inkomen uit de gemeentekas
anders dan bij wijze van vergoeding van ten behoeve van de gemeente
werkelijk gedane uitgaven.
Redactie lid 2 dari rentjana ini adalah bertentangan dengan lid 2 dari art. 24
I P.O. Adapoen sebabnja, ialah, oleh karena, djadjahan regentschap tidak dari
I begitoe besar saperti djadjahan provincie, mendjadi tidak ada kaberatan
I sesoeatoepoen memih gecommitteerden jang tidak tinggal tempat di iboe
kota regentschap. Soepaja gecommitteerde tadi bisa mengoendjoengi per-
sidangan^ college gecommitteerden, maka hendaklah ia dapat ganti ongkos
djalan dan menginap jang terpaksa dikeloearkan olehnja.
Moedah-moedahanlah hal-hal terseboet diatas ini dapat perhatian dari
fihak jang koeasa.
SLAMET.
Psrobahan Bestuur di Djawa Wetan.
Dengan besluit gouvernement, telah dihapoeskan pangkat resident, assistent-
resident, gewestelijk secretaris, controleur Ie klas, controleur, adspirant-
contróleur dan administratief ambtenaar B. B. dalam residenties Soerabaja,
Madioen, Kediri, Pasoeroean, Besoeki dan Madoera, begitoepoen dihapoeskan
djoega patih dari afdeeling Kraksaan, Loemadjangdan Djember dan sekalian
pankat-pankat di kantor-kantor ambtenaar-ambtenaar bestuur dan kantor-
kantor regentschap dalam residenties tadi.
Lagi poela diteiapkan:
bahasa besluit bestuursorganisatie (Stbl. 1925 No. 623) akan dilakoekan
bagei gewest, (djadjahan). Djawa Timoer.
Dengan mengoebah pembagian administratief jang berada, ditetapkan
poela:

a. regentschap Probolinggo sekarang terdiri dari:


1. regentschap Probolinggo, jang terdiri dari district Probolinggo,
Tongas, Dringoe dan Tengger,
— 626-

2. regentschap Kraksaan, jang terdiri dari district Kraksaan, Paitan,


Gending dan Gading. 14. resid
3. regentschap Loemadjang, jang terdiri dari district Loemadjang, Sampang, i
Ranoelamongan, Tempeh dan Kandangan. 15. resid
regentschap Bondowoso akan terbagi dalam: Soemenep,
1. regentschap Bondowoso, jang terdiri dari district Bondowoso, Oentoek
Tamanan, Wonosari dan Pradjegan;
I.
2. regentschap Djember, jang terdiri dari district Djember, Kalisat,
Majong, Rambipoetji, Tanggoel, Poeger dan Woeloehan.
Nama regentschap Berbek diganti mendjadi Ngandjoek.

Selain dari itoe tidak dengan merobah pembagian regentschap-regentschap


dan district-district, ditetapkanlah pembagian gewest Djawa Timoer dalam
resideutien (afdeelingen) seperti berikoet.
1. residentie (afd.) Soerabaia, jang terdiri dari regentschap Soerabaia
dan Sidoardjo dibawah perentah resident dengan standplaats Soerabaia.
2. residentie (afd) Modjokerto jang terdiri dari regentschap Modjokcrto
dan Djombang, dibawah perentah resident dengan standplaats Modjokerto.
3. residentie (afd.) Grisee, jang terdiri dari regentschap Grisee dan La-
mongan dibawah perentah resident di Grisee.
4. residentie (afd) Bodjonegoro, terdiri dari regentschap Bodjonegoro
dan Toeban, dibawah perentah resident di Bodjonegoro.
5. residentie (afd) Madioen, terdiri dari regentschap Madioen, Magetan
dan Ngawi, dibawah perentah resident di Madioen.
6. residentie (afd.) Ponorogo, terdiri dari regentschap Ponorogo dan Pa-
tjitan, dibawah perentah resident di Ponorogo.
7. residentie (afd) Kediri, terdiri dari regentschap Kediri dan Ngandjoek,
dibawah perentah resident di Kediri.
8. residentie (afd.) Blitar, terdiri dari regentschap Blitar, Toeloengagoeng
dan Trenggalek, dibawah perentah resident di Blitar.
9. residentie (afd.) Pasoeroean, terdiri dari regentschap Pasoeroean dan
Bangil, dibawah perentah resident di Pasoeroean.
10. residentie (afd) Malang, terdiri dari regentschap Malang, dibawah
perentah resident di Malang.
11. residentie (afd.) Probolinggo, terdiri dari regentschap Probolinggo,
Kraksaan dan Loemadjang, dibawah perentah resident di Probolinggo.
12. residentie (afd.) Bondowoso, terdiri dari regentschap Bondowoso dan
Panaroekan dibawah perentah resident di Bondowoso.
13. residentie (afd.) Djember, terdiri dari regentschap Djember dan Ba-
njoewangi, dibawah perentah resident di Djember.
— 627 —

14. residentie Madoera Barat, terdiri dari regentschap Banglcalan dan


Sampang, dibawah perentah resident di Bangkalan.
15. residentie Madoera Timoer, terdiri dari regentschap Pamekasan dan
Soemenep, dibawah perentah resident di Pamekasan.
Oentoek gewest Djawa Timoer ini akan diadakan.

I. a. soeatoe Gouverneur
b. 17 resident, iaiah 15 oentoek afdeeling-afdeeling terseboet diatas
ini dan 2 oentoek dibantoekan pada pembesar gewest (gou-
verneur).
c. 55 assistent-resident, ialah 2 boeat dibantoekan pada gouverneur
oentoek kerdja daiam residentie, jang dihanggap perloe dapat
bantoean dan 53 oentoek dibantoekan pada resident-resident seperti
atoeran berikoet:

residentie Soerabaia: 4 a.-r., ialah 2 di Soerabaia dan 2 di Sidoardjo;


residentie Modjokerto: 4 a.-r., ialah 2 di Modjokerto dan 2 di
Djombang;
residentie Grisee: I a.-r. di Lamongan;
residentie Bodjonegoro: 3 a,-r., ialah 1 di Bodjonegoro dan 2
di Toeban;
residentie Madioen : 4 a.-r., ialah di 2 di Madioen dan 1 di Magetan;
residentie Ponorogo: 2 a.-r, di Ponorogo dan Patjitan;
residentie Kediri: 5 a.-r., ialah 2 di Kediri, 2 di Ngandjoek dan
1 di Pare;
residentie Blitar: 4 a.-r, ialah 2 di Blitar, 1 di Toeloengagoeng
dan 1 di Trenggalek;
residentie Pasoeroean: 3 a.-r. di Pasoeroean, Bangil dan Lawang;
residentie Maiang: 3 a.-r., ialah 2 di Malang dan 1 di Toeren;
residentie Proboiinggo: 6 a.-r., ialah 2 di Probolinggo dan 2 di
Loemadjang;
residentie Bondowoso: 4 a.-r., ialah 2 di Bondowoso dan 2 di
Sitoebondo;
residentie Djember: 5 a.-r, ialah 2 di Djember, 1 di Rambipoetji
dan 2 di Banjoewangi;
residentie Madoera Barat: 2 a.-r. di Bangkalan dan Sampang;
residentie Madoera Wetan; 3 a.-r. di Pamekasan Soemenep dan
Ardjasa (Kangean);

d. 3 boepati oentoek regentschap Kraksaan, Loemadjang dan Djember;


e. 3 patih, oentoek Kraksaan, Loemadjang dan Djember;
— 628

/. 1 gewestelijk secretaris sampe waktoe provincie Djawa Wetan dit


didirikan.
II. oentoek kantor gouverneur, kantor-kantor resident, assistent-resident dan
boepati, diadakan pegawei-pegawei.
Oentoek ongkos-ongkos mengadakan kantor-kantor baroe disediakan wang
setinggi-tingginja f 40.000,—.
Gouverneur dari Djawa Timoer dapat koeasaan oentoek merobah formatie-
formatie pegawei bagei masing-masing kantor, asal sadja tidak meliwati
banjaknja pegawei jang telah di tetepkan dalam besluit Negri dan ia sela-
manja membii tahoe kepada Directeur B. B. dan regeeringscommissaris
bestuurshervorming dari perobahan-perobahan jang diadakan olehnja.
Banjaknja pegawei politie di Hindia Nederland akan ditambah dengan
satoe adjunct-inspecteur der algemeene pelitie ialah oentoek kaperloean di
gewest Djawa Timoer.
Besluit ini akan dilakoekan moelai tanggal 1 Juil 1928 (salinan dari Loc.
25 Mei 1928).

Raad Kaboepaten Tasikmalaja.


I. Memilih satoe lid dandoea wakil lid bagaiMedjelis Gecommitteerden.
Atas voorstellan Medjelis ini jang telah kami moeatkan dalam orgaan Locale
Belangen afl. 11 dd. 1 Juni 1928 katja 572 punt V, maka toean Janssen
memadjoekan kaberatan' dalam persidangan raad pada tanggal 14 Mei 1928.
Ia mengharap diadakan lid bangsa Tiong Hoa poela, lantaran keperloean
pendoedoek bangsa ini koerang dapat perhatian dari raad. Kaberatan' ini
didjawab oleh toean Moch : Enoch, bahasa itoelah djoega kahendak Medjalis ^
Gecommitteerden, akan tetapi oleh sebab tidak ada seorang bangsa Tiong
Hoa jang tjakap betoel dan soeka — ia haroes pandai dalam bahasa Belanda—
oentoek mendjalankan pakerdjaan gecommitteerde itoe, maka terpaksalah c.
voorstel gecommitteerden tadi dimoekakan.
Satelah distem, maka terpilihlah dengan soeara banjak toean Achmad
Atmadja sebagei lid dan toean Oei/ Hong Tjiauw dan toean Soekatdi
sebagei wakil lid.

II. Membitjarakan lagi dari hal begrooting taoen 1928. Begrooting regent-
schap taoen 1928 telah tidak di benarkan kedoeakalinja lagi, ialah oleh
karena art. 65 (keloearan wang berhoeboeng dengan pemberian aer oentoek
priboemi.) jang dahoeloe dirantjang / 10515,— dikoerangkan oleh raad dan
ditetapkan / 6230.— Sepandjang pendapatan gecommitteerden alesan' jang ^
diadjoekan oleh gedeputeerden tidak koeat, lantaran mareka ini memban-
dingkan begrooting 1928 dengan begrooting 1926 jang sabetoelnja ditetap'
629

kan dengan ordonnantie, mendjadi tidak ada perhoeboengannja dengan


begrooting 1928 ini, jang menoeroet art. 78 lid' dari R. O. hendak ditetap-
kan oleh raad kaboepafen. Sebagai „autonoom lichaam" raad kaboepaten
adalah hak oentoek menetapkan begrooting menoeroet kehendaknja, asai
sadja tidak bertentangan dengan keperloean oemoem.
Soenggoehpoen benar raad telah akan mendapat fambahan sluitpost be-
sarnja f 12000,—, tetapi gedeputeerden menaroh djandji, bahasa tambahan
itoe hanjalah boleh dipergoenakan oentoek menambah post pemeliharaan
dan memperbaiki djalan^. Oleh karena got-got dalam kota Tasikmalaja roesak
sekali, raad terpaksa mengoerangkan post tahadi soepaja bisa sediakan
wang oentoek memperbaiki got-got itoe.
Lantaran sekarang terhanggap perloe mendapat begrooting jang bisa
dengan lekas disjahkan, maka gecommitteerden voorstel soepaja toeroet
kahendak gedeputeerden sadja, ialah menetapkan post pemberian aer tadi •
besar f 10515,— seperti asalnja dan menetapkan post got-got tadi »pro-
memorie", sedang lain-lain post ditetapkan seperti begrooting jang tidak
di benarkan itoe.
Tidak dengan diadakan hoofdelijke stemming maka art. 31 (memperbaiki
gol-got d. 1.1.) dikoerangi f 4285 atau ditetapkan f 3715, sedang art. 65
dinaekan djadi f 10515. (persid. 14 Mei j . I.)

Hl. Mznozto<i:p pesanggrahan Karangnoenggal. Lantaran pesanggrahan


ini hanja dikoeasakan sadja (in beheer) kepada rengentschap maka divoor-
stelkan oleh gecommiteerdden, mohon kepada Negri soepaja regentschap
tidak disrahi kekoeasaan tadi lagi. Adapoen alesannja:
a. Tamoe' adalah koerang banjak b. Pendapatan saboelan rata^ hanja /20,—,
dan soedah tidak tjoekoep oentoek melihara pesanggrahan itoe sadja.
c. Pesanggrahan adalah banjak roesak, sedang tidak ada wang oentoek
memperbaiki itoe
Beberapa lid tidak moefakat atas voorstellan ini, mareka menghanggap
perloe pesanggrahan itoe diteroeskan, lantaran tidak semoea orang mempoe-
njai auto, hingga terpaksa menginap di tempat itoe. Satelah di bitjrakan dengan
ramei, dengan soeara 18 tegen dan 2 voor voorstel gecommitteerden di tolak.

IV. Menoetoep pesanggrahan Pangandaran Raad moefakat sama voorstel


gecommitteerden, maka mareka ini dapat koeasaan oentoek mohon kepada
Pemerentah soepaja raad tidak disrahi pesanggrahan tadi lagi.

V. Membenarkan poetoesan desa Batoelawang pri hal tambahan lid*


bestuur desa. Menoeroet Ini. Gemeenteordonnantie banjaknja bestuur desa
ialah haroes ditetapkan oleh regentschapraad dengan disjahkan oleh Ma-
— 630 —

djelis Gedeputeerden poela. Lantaran desa Batoelawang ini asainja dari


doea desa jang didjadikan satoe, maka terhanggap patoet pegawei desa
ditambah doea. Voorstellan ini dapat bantahan dari toean Kartawidjaja dan
Soekardi, jang doea^ ini merasa kaberatan atas tambahnja pegawei tadi,
lantaran djiwanja desa tadi hanja + 3000, mendjadi djika pegawei desa
ditambah pendoedoek desa terpaksa membajar oeroenan. Lagi poela oentoek
pakerdjaan politie tambahan pegawei itoe tidak perloe. Lebih baik gadjihnja
pegawei itoe ditambah, agar soepaja mareka ini soeka bekerdja lebih berat.
Satelah dibitjarakan dengan pandjang lebar voorstel ini distem. Lantaran
stem voor dan tegen adalah setimbang (staking) maka menoeroet art. 44
lid 3 dari R. O. voorstel ini ditoenda sampe vergadering jang akan datang.

VI. Wang doedoek kepada gecommitteerden. Dipoetoes oleh Raad akan


memberi wang doedoek / 10,— kepada masing^ lid oentoek mengoengkoeli
tiap2 persidangan, sedang pelatoeran tentang wang djalan bagei lid^ raad
djoega dilakoekan oentoek lid^ College van gecommitteerden. (Liatlah ten-
tang „wang doedoek" hoofdartikel toean Slamet dimoeka ini).
VII. Menetapkan begrooting bedrijfsf-onds dari Desacrediet wezen taoen
1928. Ini begrooting ditetapkan f 17.468,85 sedang oentoek taoen 1927
ditetapkan f 21.607,59 ialah berhoeboeng dengan Stbl. 1925 No. 650.
VIII. Commissie oentoek kaperloean desa "l Lantaran Commissie ini sedjak
pendiriannja ialah 2 tahoen keblakang belom bisa merampoengkan paker-
djaannja, maka atas voorstellen toean H. O. Adjhoerie Commissie tadi
dihapoeskan dan pakerdjaannja diserabkan kepada College van Gecom-
mitteerden.

Nederland-
Wijziging der Gemeentewet.
Bij de behandeling van de Staatsbegrooting voor 1928 in het parlement
heeft minister Kan medegedeeld, dat het nog aanhangige wetsontwerp tot
wijziging der Gemeentewet gebaseerd op het rapport van de Staatscom-
missie-Oppenheim, niet zal worden gehandhaafd, doch in afzienbare toekomst
een ander wijzigingsontwerp wordt ingediend.
Ter voorbereiding van dit laatste ontwerp is namens minister Kan aan
het bestuur van de „Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten" gezonden
een „Proeve tot wijziging van de Gemeentewet", met het verdoek dit vóór-
ontwerp door deskundigen op het gebied der gemeentelijke wetgeving te
doen onderzoeken.
— 631 —

De hoofdinhoud van het voorontwerp komt neer op het volgende:


lo. Uitbreiding van de artikelen 121 en 122 van de Gemeentewet.
Artikel 121 bepaalt dat: Besturen van twee of meer gemeenten, ge-
meenschappelijke zakenbelangen, inrichtingen of werken, na machtigmg en
onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, kunnen regelen.
In het voorontwerp wordt bedoeld uitbreiding te geven aan deze intercom-
munale samenwerking.
2o. Wijziging van de positie der Commissies van bijstand. _
Artikel 54 van de Gemeentewet geeft den Raad machtiging Commissies
van bijstand te vormen. Het voorontwerp heeft tot strekking van die Com-
missies te maken Beheerscommissies, zoodat, evenals thans met de Com-
missie voor de Strafverordeningen het geval is,—gaat de voorgestelde her-
ziening dóór—, in het vervolg op de raadsagenda kan prijken: „Voor-
dracht van de Commissie in het beheer der financiën tot het bepalen van
den vermenigvuldigingsfactor op * * *".
3o. Individueele verantwoordelijkheid der leden van het dagelijksch ge-
meentebestuur.
Artikel 183 Gemeentewet schrijft voor dat Burgemeester en Wethouders
wegens de verrichtingen van het dagelijksch gemeentebestuur aan den
Raad verantwoording verschuldigd zijn.
De voorgestelde wijziging beoogt om zoowel voor den burgemeester
als voor elk der leden van het dagelijksch gemeentebestuur de individueele
verantwoordelijkheid, tetjenover den Raad vast te stellen.
4o Wijziging van de artikelen 136, 137 en 138 der Gemeentewet, met
de strekking mogelijk te maken, dat onder de taak van B. en W. worden
gebracht verschillende privaatrechtelijke handelingen als erfpachtsuitgifte,
koop en verkoop van gronden, verhuren en verpachten.
5o. Eene wetswijziging gebaseerd op de Provinciale Wet van de 16
December 1927.
Bij die wet is het mogelijk gemaakt dat ook een vrouw tot griffier der
Staten kan worden benoemd; de onderhavige novelle van wet wil moge-
gelijk maken, dat ook een vrouw benoembaar zal zijn tot gemeenteont-
vanger en gemeentesecretaris. (Hbl.)

Personalia.
B e n o e m d : tot lid van den
Gewestelijken Raad van Soerabaja, B. Zoetemeyer, Chef der Exploitatie der
Modjokerto Stoomtram Maatschappij te Modjokerto;
Gemeenteraad van Sawahloento H. M. Koopman, fungeerend controleur
ter beschikking van den Assistent-Resident van Tanahdatar;
Gemeenteraad van Manado A. H. Plas, Agent van de Nederlandsch-Indische
Handelsbank;
— 632 —

Gewestelijken Raad van Madioen N. C. van Gheel Gildemeester, Admini-


strateur der suikeronderneming Poerwodadi;
Gewestelijken Raad van Pasoeroean A. Los, inspecteur bij het Boschwezen
der 4de aideeling te Malang;
Gewestelijken Raad van Kedoe L. Abbas, Administrateur der suikeronder-
neming Poerworedjo te Djenaar.
G e k o z e n : tot lid van den
Gemeenteraad van M?iioen, Perelaer;
Gemeenteraad van Palembang Dr. K. J. Boeyinga, Dr. J. D. C Camper
Titsingh, F. D. Crampré Molière, E. W. Kollmann en H. de Lyon.
Gemeenteraad van Meester Cornelis J. P. Bierhuys en H. J. Mensink.
Gemeenteraad van Bandoeng Mas Djaja Koesoema.
Gemeenteraad van Semarang Mas Hoerip.

Officieele Mededeeliisgen.
Gebruik makend van de door de Algemeene Vergadering verleende
volmacht heeft het Bestuur gedurende de afwezigheid met Europeesch
verlof van de heeren G. de Raad en F. W. M. Kerchman, respectievelijk
secretaris en penningmeester der vereeniging, met de waarneming dier
functies belast resp. de heeren Mr M. D. de Jong, referendaris ter Gemeente-
secretarie van Semarang en F H. C. Dalderup, accountant bij den Geweste-
lijken Raad van Semarang. Het redactie-secretariaat van het orgaan zal
door den heer de Jong worden waargenomen
Het bestuur is samengesteld als volgt: J. j . G E. Rückert, Voorzitter te
Batavia; Mr. M. D. de Jong, wd. Secretaris, F. H.C. Dalderup, wd. Pen-
ningmeester, beiden te Semarang; W. J. A. C. Bins, E. J. Eggink,beiden te
Batavia; G. J. Dijkerman te Soerabaja; D. Baron Mackay te Medan en
R. Slamet te Semarang.
De contributie der leden bedraagt f 15,— per jaar. Over de contributie
wordt halfjaarlijks beschikt, tenzij aan den Penningmeester het verzoek
wordt gedaan de contributie over kortere termijnen te verdeelen.
De leden ontvangen het orgaan kosteloos. De abonnementprijs voor
het orgaan bedraagt f 15,— per jaar, halfjaarlijks te voldoen.
Copy voor elk nummer van dit tijdschrift, dat op den Isten der maand
verschijnt, wordt ingewacht uiterlijk op den 20en der voorafgaande maand,
copy voor het nummer van den 16en uiterlijk op den 5en der maand.
*
* *
Het honoraruim voor artikelen in het orgaan bedraagt voor hoofdarti-
kelen f 5,— per bladzijde druks- (gedeelten eener bladzijde naar evenre-
digheid) en voor correspondenties, waarbij van raadspublicaties gebruik wordt
gemaakt, f 3,50 per bladzijde, niet medegerekend de overgenomen teksten.

You might also like