Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 169

Inhoudstafel

INHOUDSTAFEL I tot
Hoofdstuk 1 : Veiligheid 1 tot 7
1.1 Inleiding 1
1.2 Oorzaken van ongevallen 1
1.3 Beschermingsmiddelen 2
1.3.1 Persoonlijke beschermingsmiddelen 2
1.3.2 Veilig gereedschap 4
1.3.3 Signalisatie 4
1.3.4 De vitale vijf 6

Hoofdstuk 2: Schakelaars 8 tot 16


2.1 Inleiding 8
2.2 Symbolen 8
2.2.1 Bedieningssystemen 8
2.2.2 Soorten schakelaars 9
2.3 kleurcode van de aansluitdraden 9
2.4 Driefasig net + nulleider 10
2.5 Aansluiting van een gewone gloeilamp 10
2.6 Zekeringen en automaten 10
2.6.1 Zekeringen 10
2.6.2 Automaten 11
2.7 Draaddoorsnede 11
2.8 Schakelingen 11
2.8.1 Enkelpolige schakeling 11
2.8.2 Dubbelpolige schakeling 12
2.8.3 Serieschakelaar 12
2.8.4 Wisselschakelaar 13
2.8.5 Kruisschakelaar 13
2.8.6 Dubbelpolige wisselschakelaar 14
2.8.7 Dubbele wisselschakelaar 14
2.9 Schakelaar- en toestelaanduiding 15
2.10 Uitwisselmogelijkheden van schakelaars 16

Hoofdstuk 3: Afstandsschakelaars 17 tot 26


3.1 Inleiding 17
3.2 Het monostabiele relais 17
3.2.1 Samenstelling 17
3.2.2 Werking 17
3.2.3 Symbool 18
3.2.4 Schema 18
3.3 De impulsschakelaar of impulsrelais 19
3.3.1 Samenstelling 19
3.3.2 Werking 20
3.3.3 Symbool 20
3.3.4 Schema 20
3.3.5 Signalisatie 22
3.4 Trappenhuisautomaat 22
3.4.1 Symbool 23
3.4.2 Schakeling 23

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo I


Inhoudstafel

3.5 Gegevens op een afstandschakelaar 24


3.6 Hulpelementen voor teleruptoren 24
3.7 Teleruptor met geïntegreerde hulpfunctie 24
3.8 Andere gestuurde schakelaars 26
3.9 Enkele vraagjes 26

Hoofdstuk 4: regelementen, normen, soorten installaties 27 tot 35


4.1 Inleiding 27
4.2 Reglementering 27
4.2.1 Geschiedenis 27
4.2.2 Besluit 28
4.3 Normen 28
4.3 Keurmerken 29
4.4.1 CEBEC keurmerk 30
4.4.2 Voorkomen 30
4.4.3 VGS keurmerk 30
4.4.4 Buitenlandse keurmerken 31
4.4.5 Hoe wordt er gekeurd 31
4.5 Soorten installaties 32
4.6 Beschermingsgraden 32
4.6.1 Met cijfers en letters 32
4.6.2 Met druppel symbolen 32
4.6.3 Tabel 33
4.7 Klassen van elektrisch materieel 34
4.8 Soorten isolatie 34
4.9 Besluit 35

Hoofdstuk 5: De huisaansluiting en netsystemen 36 tot 49


5.1 Inleiding 36
5.2 Energieleidingen 36
5.3 Coderingen 36
5.3.1 De eerste letter 36
5.3.2 De laatste letter 37
5.3.3 Overige letters 37
5.4 Voorgebundelde leidingen 38
5.4.1 Samenstelling voor netten 38
5.4.2 Samenstelling voor aansluitingen 39
5.5 Gepantserde PVC kabel 39
5.5.1 Samenstelling 39
5.6 Hulpstukken voor verbindingen 40
5.6.1 Kabelmoffen 40
5.6.2 Kabelschoenen 41
5.6.3 Verbindingsklemmen 42
5.6.4 Afstandstukken 42
5.6.5 Vulmassa 43
5.7 Aftakkingen op luchtleidingen 43
5.7.1 Aftakkingen op voorgebundelde kabel 43
5.7.2 Aftakkingen op blanke luchtleiding 43
5.8 Veiligheid 44
5.9 Netsystemen 44

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo II


Inhoudstafel

5.10 Codering 44
5.11 Symbolische voorstelling 45
5.12 Beschermingsmaatregelen 46
5.12.1 Bij TT-net 46
5.12.2.Bij TN-net 47
5.12.3 Bij IT-net 48
5.13 Enkele vraagjes 49

Hoofdstuk 6: Aarding in een eengezinswoning 50 tot 58


6.1 Inleiding 50
6.2 Bescherming 50
6.2.1 Rechtstreekse aanraking 50
6.2.2 Onrechtstreekse aanraking 50
6.2.3 Overstromen 50
6.3 Wat betekent “de aarding?” 51
6.4 Wat is het doel van een aarding? 51
6.5 De aardelektrode 52
6.6 Plaatsen van een aardingslus 53
6.7 Nut van de equipotentiale verbinding 53
6.7.1 Hoofdequipotentiale verbinding 55
6.7.2 Bijkomende equipotentiale verbinding 56
6.8 Enkele vraagjes 58

Hoofdstuk 7: Praktische wenken voor de huisinstallatie 59 tot 72


7.1 Inleiding 59
7.2 Welke vragen moeten we ons stellen? 59
7.3 Werkfasen 59
7.4 Enkele vraagjes 72

Hoofdstuk 8: Smeltveiligheden 73 tot 82


8.1 Inleiding 73
8.2 Soorten veiligheden 73
8.3 Gevaarlijke stromen 73
8.3.1 Wat zijn gevaarlijke stromen 73
8.3.2 Oorzaken van gevaarlijke stromen 74
8.4 Waar en wanneer te plaatsen? 74
8.5 Verband tussen geleiderdoorsnede en In 76
8.6 Smeltveiligheden 76
8.6.1 Penveiligheid 77
8.6.2 Schroefveiligheid 79
8.6.3 Mesveiligheid 80
8.6.4 Glasveiligheid 80
8.7 Uitschakelkarakteristieken 81
8.8 Symbolen 81
8.9 Enkele vraagjes 82

Hoofdstuk 9:Installatieautomaten 83 tot 90


9.1 Inleiding 83
9.2 Soorten veiligheden 83
9.3 Enkele begrippen 84

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo III


Inhoudstafel

9.4 Installatieautomaten 84
9.4.1 Samenstelling en werking 85
9.5 Gebruik 86
9.5.1 Penautomaten 86
9.5.2 Schroefautomaten 87
9.5.3 Installatieautomaten 87
9.5.4 Verband doorsnede en In 87
9.6 Uitschakelkarakteristieken 87
9.6.1 Niet uitschakelen 87
9.6.2 Wel uitschakelen 87
9.6.3 B-curve 88
9.6.4 C-curve 88
9.6.5 D-curve 88
9.6.6 Grafische voorstelling 89
9.7 Symbolen 89
9.8 Enkele vraagjes 90

Hoofdstuk 10: De differentieelschakelaar 92 tot 98


10.1 Inleiding 92
10.2 Reglementering 92
10.3 Principe van de detectie 93
10.4 Samenstelling 93
10.4.1 De schakelaar 94
10.4.2 Het detectiesysteem 94
10.4.3 Het Ontgrendelmechanisme 94
10.5 Werking 95
10.6 Uitvoeringen 96
10.7 Technische gegevens 97
10.8 Enkele vraagjes 98

Hoofdstuk 11: Overspanningsbeveiliging 99 tot 105


11.1 Inleiding 99
11.2 Overzicht 99
11.3 Bliksem 99
11.4 Overspanningen 100
11.5 Beveiligingsmaatregelen 100
11.5.1 Uitwendige beveiliging 100
11.5.2 Inwendige beveiliging 101
11.6 Principe 101
11.7 Werking 102
11.8 Werking bij beperkte vermogens 104
11.9 Opmerking 105

Hoofdstuk 12: Gloei- en halogeenlampen 107 tot 114


12.1 Inleiding 107
12.2 Overzicht 107
12.3 Samenstelling van een gloeilamp 107
12.4 Meest voorkomende lampvoeten 110
12.5 Vormen van lampen 110
12.6 Vermogens van gloeilampen 111

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo IV


Inhoudstafel

12.7 Gebruik van gloeilampen 111


12.8 Halogeenlampen 111
12.9 Samenstelling van een halogeenlamp 112
12.10 Handelswaarden en vermogens 112
12.11 Gebruik van halogeenlampen 113
12.12 Enkele opmerkingen 113
12.13 Enkele vraagjes 114

Hoofdstuk 13: TL-Lampen 115 tot 129


13.1 Inleiding 115
13.2 Het principe 115
13.3 Hoe ontstaat er nu licht 116
13.4 Samenstelling 117
13.5 Ontsteek- en brandspanning 117
13.6 Het stroboscopisch effect 118
13.7 Het voorschakelapparaat 118
13.8 De starter 119
13.9 De werking TL met starter 119
13.10 Soorten schakelingen 120
13.11 Gegevens op een starter 121
13.12 Starterloze ontsteking 121
13.13 Elektronisch voorschakelapparaat 122
13.14 Voor- en nadelen van TL-verlichting 124
13.15 Compacte fluorecentielampen 124
13.16 Voor- en nadelen t.o.v. gewone TL-lampen 125
13.17 Neonverlichting 125
13.18 Kleur van het licht 125
13.19 Dimmen van fluorescentielampen 125
13.20 Lampvoeten 127
13.21 Enkele vragen 129

Hoofdstuk 14: Signaalgevers en telecommunicatieleidingen 130 tot 136


14.1 Inleiding 130
14.2 Telefoon en televisie signalen 130
14.2.1 Telefoonkabel 130
14.2.2 Coax-kabel 131
14.3 Computer netwerken 131
14.3.1 UTP/FTP-kabel 131
14.3.2 STP en S-STP-kabel 132
14.3.3 CAT5E en CAT 6 132
14.4 Sturing en signalisatie 133
14.5 Signaalgevers 133
14.6 Samenstelling van de bel 133
14.7 Werking van de bel 134
14.8 Andere signaalgevers 134
14.8.1 Gongschellen 134
14.8.2 Zoemers 134
14.8.3 Sirenen en signaalhoorns 134
14.8.4 Signaallampen 135
14.9 Symbolen 135

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo V


Inhoudstafel

14.10 Enkele vraagjes 136

Hoofdstuk 15: Huistelefonie en elektrisch deurslot 137 tot 146


15.1 Inleiding 137
15.2 Geluidstrillingen 137
15.3 De microfoon 137
15.3.1 Voorstelling op een schema 137
15.3.2 De koolstofmicrofoon 138
15.3.3 De elektrodynamische microfoon 140
15.4 De luidspreker 141
15.5 Het elektrisch deurslot 143
15.6 Enkele vraagjes 146

Hoofdstuk 16: Verdeelkasten 147 tot 150


16.1 Inleiding 147
16.2 Soorten verdeelkasten 147
16.3 Reglementering 147
16.4 Grootte van de kast 148
16.5 Verdeelkasten in kunststof 148
16.6 Metalen verdeelkasten 149
16.7 Weetjes 150
16.8 Enkele vraagjes 150

Hoofdstuk 17: Huishoudtoestellen 151 tot 163


17.1 Inleiding 151
17.2 De nokkenschakelaar 151
17.2.1 Samenstelling 151
17.2.2 De schakeltabel 154
17.3 Vermogen bepalen 155
17.3.1 enkele oefeningen 156
17.4 De thermostaat 159
17.4.1 Samenstelling 159
17.4.2 Werking 159
17.5 Het strijkijzer 160
17.5.1 Schema 160
17.5.2 Werking 160
17.6 Waterverwarmer 161
17.6.1 Samenstelling 161
17.6.2 Werking 162
17.7 Enkele vraagjes 163

Bronnen: Technologie Installatieleer 1 (Dekelver, Fichefet, Van Opstal)


Technologie Installatieleer 2 (Dekelver, Fichefet, Van Opstal)
Catalogus: Niko, Vinckier, Merlin Gerrin, Osram, Philips.
Internet.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo VI


Hoofdstuk 1 Veiligheid

HOOFDSTUK 1 : VEILIGHEID
1.1 Inleiding

Wanneer we het hebben over veiligheid dan bedoelen we natuurlijk de veiligheid bij
het installeren en repareren van een elektrische installatie.
In veel gevallen wordt er nogal losjes omgesprongen met veiligheid. Hierdoor
gebeuren er jaarlijks heel wat ongevallen, soms met blijvend letsel en zelfs met
dodelijke afloop. 25% van deze ongevallen gebeuren met hoog spanning, maar wat
erger is, 75% van de ongevallen gebeuren met laagspanning, dat is dus bij
spanningen voor huishoud installaties!

1.2 Oorzaken van ongevallen

We kunnen de oorzaken van ongevallen met elektriciteit kunnen ingedeeld worden in


drie verschillende categorieën , namelijk:

1. ongevallen veroorzaakt door onwetendheid;


2. ongevallen veroorzaakt door onbekwaamheid;
3. ongevallen veroorzaakt door onverschilligheid.

1.2.1 Onwetendheid

Dit zijn de ongevallen veroorzaakt door personen die nooit werden ingelicht over de
gevaren van elektriciteit, ze zijn dus onwetend en hadden er beter aan gedaan een
gekwalificeerd persoon te raadplegen om hun probleem op te lossen.

1.2.2 Onbekwaamheid

Dit zijn ongevallen veroorzaakt door personen die na elektriciteit te hebben


gestudeerd, er nog steeds geen kaas hebben van gegeten. Door hun beperkte
kennis betreffende de gevaren van elektriciteit veroorzaken ze ongevallen, ze zijn in
sommige gevallen een gevaar voor zichzelf.

1.2.3 Onverschilligheid

Dit zijn ongevallen veroorzaakt door personen die denken dat het bij hun niet zal
gebeuren. Ze komen veelal voor bij veel wederkerende werkjes. Ze hebben het idee
van de eerste 10 keer is er niets gebeurd, het zal dus nu ook wel veilig zijn. Deze
personen zijn niet alleen gevaarlijk voor zichzelf maar ook voor hun medemens.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 1


Hoofdstuk 1 Veiligheid

1.3 Beschermingsmiddelen

Om ongevallen te vermijden moeten we vooral het slachtoffer beschermen. Met het


slachtoffer bedoelen we de installateur of reparateur. Om die persoon te kunnen
beschermen hebben we vier punten waaraan we kunnen werken en die we ten allen
tijde moeten respecteren.

1. Persoonlijke beschermingsmiddelen;
2. Veilig gereedschap;
3. Signalisatie;
4. De vitale vijf.

1.3.1 Persoonlijke beschermingsmiddelen

Persoonlijke beschermingsmiddelen zijn alle middelen die ons lijf en leden


beschermen tegen alle soorten gevaren.

1. Lichaamsbescherming:
Gebruik enkel goed zittende, niet loshangende werkkledij. Laat scheuren
en loskomende naden zo snel mogelijk repareren. Was je werkkledij
regelmatig zodat het stof en vetvrij is.

2. Hoofdbescherming:
Wanneer men op een bouwwerf rondloopt of werkt dan is men volgens wet
verplicht een veiligheidshelm te dragen. Dit is geen overbodige luxe want
er kan altijd een steen vallen of hoe snel heeft men zijn hoofd niet gestoten
aan een stelling?
Op een helm staat een bouwjaar, gebruik nooit een helm die ouder is dan 5
jaar want het gebruikte materiaal wordt brozer met de jaren en zal dus
sneller breken bij ouder worden. Het binnenwerk wordt ingesteld volgens je
hoofd. De omtrek, de hoogte, en de verluchtingsopeningen kunnen worden
geregeld.
Op de helm kunnen gehoor beschermers en gelaat beschermers worden
vast gemaakt.

3. Gehoorbescherming:
Wanneer men lange tijd in een lawaaierige zone moeten werken bvb nabij
een draaiende motor, een grote machine….. dan moet men ervoor zorgen
dat de oren zijn beschermd. Dit kunnen we doen met oordoppen of
oorkappen.
Oorkappen zien eruit als een koptelefoon, ze omsluiten het ganse oor. Het
nadeel van deze kappen is dat ze nogal groot zijn en dat ze oncomfortabel
zijn bij warmweer of in warme locaties.
Oordoppen zijn kleine soepele cilindertjes die tussen duim en wijsvinger fijn
worden gerold en daarna in het oor worden gebracht. Na het inbrengen
onspannen de cilindertjes zich en ze passen zich aan, aan het inwendige
van het oor. Ze sluiten als het ware het oor af voor “alle” geluid. Het nadeel
hier is dat ze niet steeds maar in en uit het oor kunnen worden genomen
tijdens het werk want met dringt er ter stelligste op aan om de dopjes aan
te brengen men propere handen om alle infectie in het oor te vermijden.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 2


Hoofdstuk 1 Veiligheid

Indien men geen wegwerp dopjes gebruikt dan moet men ze dagelijks
wassen met water en een milde zeep, nadien bergt men ze op in een
plastieken zakje of doosje.

4. Ademhalingsbescherming:
Wanneer men werkt in een stoffige omgeving, bvb bij het voor slijpen van
sleuven en gaten, dan moet men een stofmasker voor de mond plaatsen.
Die stofmaskers zijn meestal wegwerp. Ze moeten regelmatig worden
vernieuwd, een goede regel is ongeveer elke 2 uur het masker te
vernieuwen.

5. Oog en gelaatsbescherming:
Bij werken met een boormachine of een haakse slijpschijf, bij het kappen
van sleuven – zelfs met beitel en mokerhamer – bij het slijpen van
gereedschap…… is het altijd verplicht om een veiligheidsbril te dragen. De
ogen zijn een van de belangrijkste zintuigen die we hebben, we moeten er
dan ook zorg voor dragen. Ook personen die reeds een bril dragen moeten
bovenop hun kijk bril nog een veiligheidsbril plaatsen want een
veiligheidsbril beschermd ook de zijkant tegen het binnen dringen van niet
gewenste voorwerpen. Mensen die contactlenzen dragen moeten ook een
veiligheidsbril dragen, want een gloeiende spaan bvb van de boormachine,
kan de lens, die nu meestal in kunststof is gemaakt, doen smelten
waardoor deze zal vastkleven op het oog en aldus de oogbal
onherroepelijk beschadigen.

Bij het uitvoeren van werken waarbij er ontploffingsgevaar is of waarbij er


gevaar is voor het ontstaan van steekvlammen, bvb bij het aansluiten van
een laagspanningsinstallatie aan het net, is men verplicht een
gelaatsbescherming te voorzien. Deze bescherming bestaat uit een
doorzichtig halfrond kunststoffen vissier die kan worden vastgemaakt op de
veiligheidshelm. Het beschermd het ganse gelaat tot onder de kin.

6. Handbescherming:
Bij het werken aan elektrische installaties moeten ook onze handen worden
beschermd. Daarvoor bestaan er verschillende soorten handschoenen. Bij
het werken in steen en beton beschermen we de handen met degelijke
werkhandschoenen. Gebruik de juiste maat, want te grote of te kleinen
handschoenen werken niet gemakkelijk.
Bij het aansluiten van een elektrische installatie aan het net beschermen
we de handen met isoleer handschoenen, dit zijn relatief dik rubberen
handschoenen die de hand beschermen tot halfweg de onderarm.

7. Voetbescherming:
Bij het werken op een bouwwerf of in een werkplaats is het altijd verplicht
om veiligheidsschoenen te dragen. Veiligheidsschoenen zijn degelijke
lederen schoenen met dikke kunststoffen zolen waarin een soepele stalen
plaat is verwerkt, zodat de voetzool is beschermd wanneer we bijvoorbeeld
in een spijker trappen en een stalen top die de volledige lengte van de
tenen beschermen tegen vallende voorwerpen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 3


Hoofdstuk 1 Veiligheid

Veiligheidsschoenen worden gebonden met veters en men zorgt ervoor dat


deze niet te lang zijn zodat we er niet kunnen over vallen.
Veiligheidsschoenen moeten worden vervangen wanneer het leder
gescheurd is, de zool loskomt, de stalen neus is ingedeukt, de stalen zool
is geperforeerd, het antislip profiel van de zool is afgesleten……

8. Valbescherming:
Bij het werken op grote hoogte, bvb een stelling of een lange ladder, is
men verplicht een veiligheidsgordel of veiligheidsharnas aan te trekken.
Aan het harnas is aan de voorzijde en aan de achterzijde een stalen ring
bevestigd waaraan we een vanglijn kunnen aanbrengen. Die vanglijn is
ongeveer anderhalve meter lang en op het einde voorzien van een
musketon. Het is de bedoeling om deze vanglijn aan een goede
verankering vast te maken zodat bvb bij het wegglijden van de ladder, de
persoon blijft hangen en niet naar beneden tuimelt samen met de ladder.

1.3.2 Veilig gereedschap

Veilig gereedschap moet voldoen aan bepaalde eisen:

1. Sterk en onvervormbaar;
2. Geïsoleerd ;
3. Ergonomisch ontworpen = goed in de hand liggend;
4. Goed onderhouden.

Daarbij komt nog dat men enkel veilig kan werken als men het gepaste gereedschap
voor het uit te voeren werk gebruikt. Daarmee bedoelen we bvb de juiste maat van
schroevendraaier en steeksleutel gebruiken.

1.3.3 Signalisatie

Door de personen op de gevaren te wijzen met behulp van signalisatie sjablonen,


kan men ook veel ongevallen vermijden. De persoon mag dan natuurlijk de
raadgevingen niet in de wind slaan. Signalisatie sjablonen hangen er niet om de
werkplaats wat op te fleuren maar moeten in principe strikt gevolgd worden.

Men onderscheid vier verschillende soorten sjablonen wanneer men ze indeelt


volgens hun kleur (veiligheidskleur).

1. ROOD: Verbod en brandbestrijding;


2. GEEL: Waarschuwing voor mogelijk gevaar (opgepast!);
3. GROEN: Redding en eerste hulp;
4. BLAUW: Gebod, je bent verplicht dit te doen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 4


Hoofdstuk 1 Veiligheid

In het boek “veiligheidsinstructies” vind je een ganse lijst met mogelijke sjablonen.
Hieronder vind je enkele voorbeelden uit de praktijk.

GROEN : Duid de
vluchtweg aan.

BLAUW : Gebods sjablonen

Schrijf hieronder wat deze tekens willen zeggen, wat ben je verplicht te doen?

1.Draag werkhandschoenen;

2.Draag een veiligheidsbril;

3.Draag veiligheidsschoenen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 5


Hoofdstuk 1 Veiligheid

Het volgende voorbeeld komt van een machine om glas en tin te vermorzelen zodat
ze minder plaats nemen voor het vervoer naar de recyclage fabriek.

RO

GEEL
BLA
Hier zie je dus een mengeling van waarschuwingsborden, gebodsborden en
verbodsborden. Schrijf hieronder weerom wat de borden willen zeggen. We
beginnen links boven en werken zo de rijen af.

1. Verboden de tandwielen aan te raken wanneer de machine in werking


is;
2. Verboden de tandwielen te oliën of te sleutelen aan de machine
wanneer deze in werking is;
3. Verboden op de machine te klauteren;
4. Pas op dat je niet in machine valt;
5. Draag veiligheidsschoenen;
6. Draag werk handschoenen;
7. Draag een veiligheidshelm;
8. Pas op voor de draaiende tandwielen;
9. Draag een veiligheidsbril;
10. Draag geluid beschermers;
11. Schakel de machine uit wanneer je gedaan hebt met werken;
12. Pas op voor wegvliegende splinters.

1.3.4 De vitale vijf

De “vitale vijf” is een begrip die elke persoon die aan elektrische installaties werkt
moet kennen. Wanneer men die 5 punten in het oog houd, dan zal men veel
ongevallen vermijden.

1. Afschakelen;
2. Vergrendelen;
3. Meten;
4. kortsluiten en aarden;
5. Afbakenen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 6


Hoofdstuk 1 Veiligheid

1.3.4.1 Afschakelen

De grondregel voor elke installateur in NOOIT onder spanning te werken. De


machine of installatie waaraan moet worden gewerkt wordt van het net afgeschakeld
door de automaat van de stroombaan te openen.

1.3.4.2 Vergrendelen

Om te verhinderen dat iemand de zekering weer inschakelt terwijl men aan een
reparatie bezig is, doet men er goed aan die automaat ook te vergrendelen. Dit
gebeurt met een eenvoudig stukje gereedschap die door de automaat constructeurs
wordt geleverd. Dit blokkeringstoestel wordt in aan de hendel van de automaat
geklikt wanneer deze in open stand staat. Vervolgens wordt een klein hangslotje aan
het systeem bevestigt zodat niemand het toestelletje kan verwijderen.

1.3.4.3 Meten

Eens we de installatie hebben afgeschakeld en vergrendeld moeten we voor onze


veiligheid nog steeds met een voltmeter meten of we wel de juiste zekering hebben
afgeschakeld. Bij hogere spanningen kan er steeds remanente spanning aanwezig
zijn.

1.3.4.4 Kortsluiten en aarden

Indien er remanente spanning aanwezig is dan moet men de draden van de


stroombaan aan de toestelzijde van de automaat kortsluiten en aarden zodat al de
remanente spanning kan wegvloeien naar de aarde. Het toestel is nu volledig
spanningsloos en veilig om aan te werken.

1.3.4.5 Afbakenen

Moet je voor een of andere reden toch onder spanning werken bvb in een
schakelkast, dan moet je het terrein rond die kast afbakenen met een lint of koord
zodat onbevoegden niet te dicht bij die open schakelkast kunnen komen. Dit heeft
voor tweede voordeel dat niemand in de weg zal lopen waarmee je voorkomt dat je
een onverwachte duw krijgt terwijl je aan het werk bent.

1.4 Besluit

Veiligheid bij het werken aan elektrische installatie is een zaak op leven en dood.
Iedere installateur moet zich goed bewust zijn van het onzichtbare gevaar en zich
daar voldoende tegen beschermen. Wanneer je onveilige situaties ziet dan moet je
die melden aan je meerdere zodat eventuele signalisatie kan worden aangepast.
Wanneer je een collega onveilig ziet te werk gaan, wijs hem dan op de vitale vijf, je
kan er zijn en uw leven mee redden.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 7


Hoofdstuk 2 Schakelaars

HOOFDSTUK 2 : SCHAKELAARS

2.1 Inleiding

Vorig jaar bestudeerden we uitgebreid de schakelaars en de 6 basisschakelingen.


In dit hoofdstuk herhalen we nog eens kort de symbolen en de basisschakelingen.
We bekijken nog eens de signalisatieverlichting en gaan na welke basisschakelaars
we kunnen gebruiken voor meerdere schakelingen.

2.2 Symbolen

Het basissymbool van een schakelaar bevat verschillende delen.

Schakelgedeelte

Bedieningssysteem Mechanisch gedeelte

Blokkeer systeem

Alles samen wordt dat:

Er bestaan natuurlijk meer dan één soort schakelaar met weerom meer dan één
bedieningssysteem.

2.2.1 Bedieningssystemen

1. Tuimelbediening;

2. Drukbediening;

3. Draaibediening;

4. Trekbediening;

5. Voetbediening;

6. Dimmer;

7. Sleutelbediening……..

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 8


Hoofdstuk 2 Schakelaars

2.2.2 Soorten schakelaars

Enkelpoligeschakelaar Dubbelpoligeschakelaar

Wisselschakelaar Kruisschakelaar

Serieschakelaar Dubbelpolige wisselschakelaar

Drukknop

2.3 Kleurcode van de aansluitdraden

Blauw: Bij wet: altijd de nulgeleider.


Geel/groen: Bij wet: altijd voor aardingsgeleider.
Rood, zwart, bruin: Overeenkomst: stroomvoerende fase draden.
Oranje, wit: Overeenkomst: schakeldraden
Grijs, paars: Overeenkomst: wissel- en kruisdraden.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 9


Hoofdstuk 2 Schakelaars

2.4 Driefasig net + neutraalgeleider ( 400/230V)

L1

400V
L2

L3

230V
N

PE

2.5 Aansluiting van een gewone gloeilamp

N aan de huls

Schakeldraad aan
de voet

2.6 Zekeringen en automaten

Elke stroombaan van een elektrische installatie moet beveiligd worden met
smeltzekeringen of automaten, en wel als volgt.

2.6.1 Zekeringen

1 smeltzekering in elke draad van een monofase stroomkring.

Voor lichtkringen : elk 10A – totaal vermogen van de kring berekenen.


Voor contactdozen: elk 16A – max 8 enkelvoudige of meervoudige .

MERK OP: In een drie fasig net met nulgeleider GEEN smeltzekering op de
nulgeleider plaatsen!!

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 10


Hoofdstuk 2 Schakelaars

2.6.2 Automaten

2x16A

1 module in elke fase van een stroomkring , mag ook in de nulgeleider bij
een 3F +N net indien men een 4 polige automaat gebruikt.

Voor lichtkringen: 16A – zelfde opmerking als hierboven!


Voor contactdozen: 20A – zelfde opmerking als hierboven!

2.7 Draaddoorsnede

In het AREI staat dat de draad die gebruikt wordt in een elektrische huisinstallatie
een minimum doorsnede van 2,5 mm² moet hebben.
Er wordt echter een uitzondering gemaakt voor lichtkringen waar de draaddoorsnede
mag verminderd worden tot 1,5 mm².

2.8 Schakelingen

2.8.1 Enkelpolige schakelaar en schakeling


16A

Klemmen: 2 L1

Bedieningsknoppen: 1
Code nummer:1

Gebruik:

Een of meerdere gebruikers bediend


van op één plaats in droge ruimtes.

Draaddoorsnede:

3 x VOB 1,5 mm²

PE

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 11


Hoofdstuk 2 Schakelaars

2.8.2 Dubbelpolige schakelaar en schakeling


L1 16A
Klemmen: 4
Bedieningsknoppen: 1
Code nummer: 2

Gebruik:

Een of meer gebruikers bediend


van op één plaats in vochtige ruimtes

Draaddoorsnede:

3 x VOB 1,5 mm²

PE

2.8.3 Serie schakelaar en schakeling


L1 16A

Klemmen: 3
Bedieningsknoppen: 2
Code nummer: 5

Gebruik:

Twee gebruikers of groepen gebruikers


bedienen van op één plaats.

Draaddoorsnede:

3 x VOB 1,5 mm²


N

PE

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 12


Hoofdstuk 2 Schakelaars

2.8.4 Wisselschakeling en schakelaar


L1 16A
Klemmen: 3
Bedieningsknoppen: 1
Code nummer: 6

Gebruik:

Een of meerdere gebruikers bedienen


van op 2 plaatsen in droge ruimtes.

Draaddoorsnede:

3 x VOB 1,5 mm²

PE

2.8.5 Kruisschakeling en kruisschakelaar


L1 16A

Klemmen: 4
Bedieningsknoppen: 1
Code nummer:7

Gebruik:

Een of meerdere gebruikers bedienen


van op meer dan 2 plaatsen.

Draaddoorsnede:

3 x VOB 1,5 mm²

PE

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 13


Hoofdstuk 2 Schakelaars

2.8.6 Dubbelpolige wisselschakeling en schakelaar


L1 16A
Klemmen: 6
Drukknoppen: 1
Code nummer: 6.2

Gebruik:

Een of meerdere gebruikers bedienen


van op 2 plaatsen in vochtige ruimtes

Draaddoorsnede:

3 x VOB 1,5 mm²

PE

2.8.7 Dubbele wisselschakelaar.

Klemmen: 6
Drukknoppen: 2
Code nummer: 6+6

Gebruik: Om plaats te winnen bij installaties waar verschillende


wisselschakelingen worden gebruikt.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 14


Hoofdstuk 2 Schakelaars

2.9 Schakelaar- en toestelaanduiding 16A


L1
Indien men schakelaars buiten de lokalen plaatst
waar de verlichting zich bevindt die wordt bediend, doet men er
goed aan een signalisatielampje in de schakelaar te monteren
die samen met de te bedienen verbruikers aan en uit gaat. Het
gaat om een indicatie die ons de status van de schakelaar
meedeelt.

We spreken hier van toestelaanduiding.

Het signalisatielampje staat parallel over de N


verbruiker.
PE

16A
L1

Indien men in een donkere gang de schakelaars wil


verlichten zodat de gebruiker deze gemakkelijker terug vindt,
dan zullen we een signalisatielampje monteren die altijd brandt.

We spreken hier van schakelaaraanduiding

Het signalisatielampje is tussen beide fase draden


geschakeld.

PE

Merk op: Signalisatielampjes met groene draadjes werken op 230V, signalisatie


lampjes met gele draadjes werken op 12V.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 15


Hoofdstuk 2 Schakelaars

Soms ziet men nog volgende aansluiting voor een 16A


schakelaaraanduiding. L1

Daar het signalisatie lampje hoogohmig is zal er slechts


een kleine stroom vloeien die niet genoeg is om de grote lamp te
laten branden maar wel genoeg om het signalisatielampje te
laten branden.

Het is echter geen goed systeem, want als de grote lamp


kapot gaat dan brandt het signalisatie lampje ook niet meer.

Dus dit systeem gebruiken we liever niet!!!

PE

Teken voor je zelf de andere basisschakelingen met schakelaar en toestel


aanduiding.

2.10 Uitwissel mogelijkheden van schakelaars

We zullen nu eens bekijken wat we kunnen doen indien we niet de juiste schakelaar
hebben voor de gewenste schakeling. We doen als het ware aan recuperatie

NAAR
VAN

OK

OK OK

OK OK

OK OK

OK OK OK

OK OK OK OK OK

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 16


Hoofdstuk 3 Afstandsschakelaars

HOOFDSTUK 3 : AFSTANDSSCHAKELAARS
3.1 Inleiding

Om het comfort van de bewoners te verhogen werd begin de jaren tachtig gezocht
naar een systeem om schakelaars van op afstand te bedienen . Men ontwierp een
impulsrelais dat eigenlijk als basis de goede oude getrouwe monostabiele relais
heeft. Nog een stap verder in het verhogen van het comfort was dan de uitvinding
van de domotica in de jaren negentig. Daarover gaan we uitgebreid verder in een
volgend hoofdstuk.
In dit hoofdstuk zullen we van nabij bekijken hoe een relais en een impulsrelais er
van binnen uitzien en hoe ze werken. We bekijken de voor en nadelen ten opzichte
van gewone schakelaars en we analyseren enkele schema’s.

3.2 Het monostabiele relais

Een monostabiel relais werkt op het principe van de elektromagneet. Denk aan de
bel die we vorig jaar besproken hebben. Daarin werd een ijzeren kern omwikkeld met
een spoeltje, wanneer we een spanning aanleggen aan het spoeltje dan wordt de
ijzeren kern magnetisch en trekt hij het anker aan.
Bij een monostabiel relais gebeurt juist het zelfde, maar in plaats van een klepel op
het beweegbare anker te plaatsen , wordt nu een beweegbaar contact gemonteerd.

3.2.1 Samenstelling

Schakelcontacten Vast contact

Beweegbaar
contact

Anker

Spoel aansluitklemmen Veer

3.2.2 Werking

Op de spoelaansluitklemmen wordt een spanning aangelegd, en het anker wordt


aangetrokken. Het anker drukt het beweegbaar contact tegen het vast contact en
sluit aldus het schakelcontact. Neemt men de spanning weer weg, dan zorgt de veer
er voor dat het anker weer op zijn plaats komt en het schakelcontact wordt weer
geopend.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 17


Hoofdstuk 3 Afstandsschakelaars

3.2.3 Symbool

A1 13

A2
14

Merk op dat de spoelaansluitingen altijd aangeduid worden met A1 en A2. Normaal


open contacten worden altijd links open getekend, daarentegen normaal gesloten
contacten worden altijd rechts gesloten getekend.

3.2.4 Schema

S1

A1 13

K1

A2
14

Wanneer we op S1 drukken dan gaat er een stroom door de spoel van het relais. De
elektromagneet trekt het anker aan en contact K1 zal sluiten. De lamp brandt. Laten
we de drukknop S1 los dan verbreekt men de stroom in de spoel, en het contact K1
zal weerom geopend worden. Zo’n eenvoudig relais helpt ons natuurlijk niet veel
verder in een gewone huishoudinstallatie. Men ging op zoek naar iets beters en
ontwierp de impulsschakelaar.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 18


Hoofdstuk 3 Afstandsschakelaars

3.3 De impulsschakelaar of impuls relais

In het vakjargon wordt de afstandsschakelaar ook wel teleruptor genoemd. Het is een
relais dat van op afstand wordt bediend met een drukknop en wel zo dat bij elke puls
van de drukknop de status van de relais verandert. Bij elke puls veranderen de open
contacten naar gesloten en omgekeerd. Komt er geen puls, dan blijven de contacten
in hun laatste positie. Dit systeem is vooral interessant ter vervanging van de
kruisschakeling. Het is veel gemakkelijker te installeren en eventueel uit te breiden.

3.3.1 Samenstelling

11

1
10

2
9

5 7
1
6

11

1. Spoel aansluitklemmen A1 en A2;


2. Anker;
3. Manuele bedieningsknop;
4. Veer;
5. Spoel;
6. Stift;
7. Nokkenwiel;
8. Nokkenarm;
9. Beweegbaar contact;
10. Vast contact
11. Schakelcontact aansluitklemmen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 19


Hoofdstuk 3 Afstandsschakelaars

3.3.2 Werking

Wanneer men spanning aanlegt aan de spoelaansluitklemmen A1 en A2 (1) wordt


het anker (2) aangetrokken door het magnetisch veld dat ontstaat in de spoel (5).
De stift (6), die vast zit aan het anker, wordt naar voren gedrukt en zet het
nokkenwiel (7) in beweging. Daardoor scharniert de nokkenarm (8) rond haar as en
buigt het beweegbare contact (9) naar het vast contact (10). Het schakel contact is
nu gesloten.
Verwijdert men de spanning van A1 en A2 , dan wordt het anker niet meer
aangetrokken en zorgt de veer (4) ervoor dat de stift terug in haar oorspronkelijke
positie komt. Het nokkenwiel blijft echter op haar plaats en dus blijft het
schakelcontact gesloten.
Bij een volgende spanningspuls op de spoel, wordt de stift weer tegen het
nokkenwiel gedrukt waardoor deze laatste beweegt. De nokken arm springt terug in
zijn oorspronkelijke stand en verplaatst het beweegbare contact weer weg van het
vaste. Het schakelcontact is nu weer open.

3.3.3 Symbool
A1 13

A2
14

De algemene afkorting (in catalogi) van een teleruptor is “TL”.

3.3.4 Schema

A1 13

Vermogenskring
Stuurkring

A2
14

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 20


Hoofdstuk 3 Afstandsschakelaars

Op het schema van de vorige pagina onderscheiden we twee grote onderdelen.

1. de stuurkring
2. de vermogenskring

De stuurkring is het gedeelte dat de spoel stuurt. Het kan zowel op 12, 24 of 230V
werken.

De vermogenskring is het gedeelte waarin de verbruiker is geschakeld. Deze is


meestal 230 V in een huishoudinstallatie.

Het grote voordeel van die laagspanningsspoelen is de veiligheid. Er komt geen


230V meer aan de drukknop, het enige gedeelte dat de bewoner normaal zal
aanraken.

Hieronder een voorbeeld van een schakeling met een laagspanningsspoel en een
verbruiker op 230V. Merk op dat beide kringen verschillend worden beveiligd.

16A

2A

A1 13

220V 230/12V

A2
14

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 21


Hoofdstuk 3 Afstandsschakelaars

3.3.5 Signalisatie

Net zoals bij de schakelaars kunnen we ook hier in de drukknop een


signalisatielampje monteren. Dit lampje kan zowel als drukknopaanduiding of als
toestelaanduiding worden geschakeld. Hieronder vind je 2 basisschema’s van een
teleruptorschakeling. Sluit het signalisatielampje aan zoals de titel boven het schema
aangeeft.

Drukknopaanduiding Toestelaanduiding

230V 230V

Merk op: Als men toestelaanduiding wil installeren in een drukknop die in een 12V
kring staat dan moet men een extra schakel contact gebruiken om dit lampje te laten
werken

230/12V
230V

3.4 Trappenhuisautomaat

Een trappenhuisautomaat is een combinatie van een monostabiel relais en een


teleruptor. Wanneer een spanningspuls wordt aangebracht op de spoel dan
verandert de status van het schakelcontact onmiddellijk ( in ons geval van open naar
gesloten). Na enige tijd, zonder weerom een puls te geven, keert het schakelcontact
terug naar zijn rusttoestand. Men spreekt hier van een vertraagd openend contact.

In het trappenhuis kan men dus de lampen aansteken bij het betreden van het
gebouw en kan men niet vergeten ze weerom uit te schakelen, want dit gebeurt
automatisch.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 22


Hoofdstuk 3 Afstandsschakelaars

3.4.1 Symbool

Indien het contact van het relais wordt weggetekend dan gebeurt dat zo:

Dit contact opent of sluit direct bij bekrachtiging van het relais, en komt vertraagd tot
rust wanneer de bekrachtiging wegvalt

Het tegengestelde van de trappenhuisautomaat is een relais dat vertraagd in of uit


schakelt, dit wordt als volgt getekend.

Of

Dit contact opent of sluit vertraagd bij het bekrachtigen van het relais en blijft in die
positie tot de bekrachtiging wegvalt.

Als geheugensteuntje om de beweging van deze schakelcontacten te onthouden


denkt men aan een parachute:

De vertraging gebeurt in de richting van de vallende parachute!!

3.4.2 Schakeling

De trappenhuisschakeling zal er dus als volgt uitzien:

230V
Of 230V

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 23


Hoofdstuk 3 Afstandsschakelaars

3.5 Gegevens op een afstandsschakelaar

1. Naam van de fabrikant;


2. Keurmerk;
3. Spoelspanning (A1-A2);
4. Spoelfrequentie;
5. Maximum stroom door de contacten;
6. Nominale spanning over de contacten;
7. Type nummer;
8. Schema met de nummers van de aansluitklemmen;
9. Schakelmogelijkheden.

3.6 Hulpelementen voor het uitbreiden van de teleruptor

Een gewone afstandsschakelaar heeft meestal slechts 1 (enkel polig) of 2 (dubbel


polig) gewone schakelcontacten. Dit is soms onvoldoende voor de schakeling die we
willen maken. Daarom heeft men uitbreidingen of hulpelementen voorzien. Deze
elementen worden mechanisch aan de betreffende afstandschakelaar gekoppeld.
Zodoende kan men met 1 spoel, meerdere contacten tegelijk sluiten of openen.

Zo bestaan er hulpelementen met 1 NO contact, met 2 NO contacten, met 1 NO en 1


NC contact , met 2 NC contacten, met vertraagd sluitende contacten , enzovoort….

Deze hulpelementen worden ook aangeduid met een code.

Deze codes beginnen allemaal met de letter A van Additional (Toevoegen).

Zo hebben we bijvoorbeeld:

ATLt = met tijd vertraagd contact OF

3.7 Teleruptors met geïntegreerde hulpfunctie

Zoals we hierboven reeds beschreven kunnen we met de hulpelementen de


schakelfunctie creëren die we wensen. Het enige nadeel is hier dat elk hulpelement
weerom meer plaats zal innemen in de schakelkast. Om dat plaatsgebrek op te
lossen ontwierp men teleruptoren met de speciale hulpfuncties reeds ingebouwd.
Deze zijn meestal niet groter dan een gewone teleruptor

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 24


Hoofdstuk 3 Afstandsschakelaars

Zo hebben we bijvoorbeeld de TLc. Deze teleruptor wordt gebruikt om naast lokale


bediening van de lichten ook nog een gecentraliseerde bediening te hebben.

Bvb in een fabriek worden de lampen van werkplaats 1 en werkplaats 2 ter plaatse
bediend in iedere werkplaats. Indien men de lichten vergeet uit te doen, of
omgekeerd als de nachtwaker alle lichten wil aan doen voor controle, dan kan hij dat
van uit zijn wachthokje aan de poort, alwaar de bediening gecentraliseerd is.

S1 K1 S2 K2 UIT AAN

K1 K1 K2 K2

Lokale bediening Lokale bediening Gecentraliseerde bediening


Werkplaats 1 Werkplaats 2 in wachthuisje

Verlichting werkplaats 1 Verlichting werkplaats 2

Werking:
Bij het indrukken van S1 zal de afstandsschakelaar K1 geactiveerd worden.
Daardoor veranderen de contacten K1 van status. De lampen in werkplaats 1 gaan
branden. Wanneer men nu op de drukknop UIT drukt dan gaan de lampen in
werkplaats 2 niet aan maar wel deze in werkplaats 1 uit.
Omgekeerd, drukt men op de drukknop AAN, dan blijven de lampen in werkplaats 1
branden en zullen deze in werkplaats 2 ook aangaan.

De diode is nodig in de schakeling om te vermijden dat men bij lokale bediening ook
ander afstandschakelaars zou bekrachtigen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 25


Hoofdstuk 3 Afstandsschakelaars

3.8 Andere gestuurde schakelaars

Het gamma gestuurde schakelaars stopt niet met hetgene we hier boven gezien
hebben. Er bestaan nog een ganse resem andere gestuurde schakelaars.

1. De kamerthermostaat, is een schakelaar die gestuurd wordt door de kamer


temperatuur.
2. De Schakelklok, is een schakelaar die gestuurd wordt door een
mechanische of elektronische horloge, bvb om de verlichting in een etalage
bepaalde uren van de nacht te laten branden.
3. De contactor, is een monostabiel relais maar hier zijn de schakelcontacten
vervaardigd voor grote vermogens. Daar de contacten robuster en
zwaarder zijn zal de spoel ook groter moeten zijn.
4. enzovoort……

3.9 Enkele vraagjes

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 26


Hoofdstuk 4 Reglementering, normen en soorten installaties

HOOFDSTUK 4 : REGLEMENTERING, NORMEN


SOORTEN INSTALLATIES
4.1 Inleiding

Om de veiligheid van de installatie en van de gebruiker te kunnen garanderen, heeft


men reglementen opgesteld die door elke installateur moeten worden gevolgd.
Verder moeten alle materialen en toestellen die worden gebruikt om deze installatie
te verwezenlijken voldoen aan wel bepaalde normen.
In dit hoofdstuk gaan we na hoe deze reglementen tot stand kwamen, de
reglementen zelf komen mondjesmaat aan bod gedurende dit en volgend jaar.
Verder bespreken we enkele normeringorganismes en gaan na wat deze ook
werkelijk doen. Tenslotte bespreken we de soorten installaties en bekijken dan de
verschillende beschermingsgraden van dichterbij.

4.2 Reglementering

Alle elektrische installaties in België moeten voldoen aan wel bepaalde reglementen.
Sommige van deze reglementen zijn wetten andere zijn voorschriften.

Ze hebben tot doel de veiligheid te verzekeren van:

1. Personen;
2. Installaties;
3. Eigendommen

Als tweede doel moeten ze schade voorkomen aan:

1. Installaties;
2. Eigendommen.

4.2.1 Geschiedenis

Tegenwoordig moeten alle installaties voldoen aan de reglementen die beschreven


staan in het AREI. Deze reglementen werden natuurlijk niet van de ene dag op de
andere geschreven en uitgebracht. Ze hebben een ganse geschiedenis achter de
rug.

Eerst was er het ARAB = Algemeen Reglement voor de ArbeidsBescherming. Dit


reglement bestond aanvankelijk uit 5 delen.

1. Milieu: Nu overgenomen door VLAREM = Milieu wetgeving voor het Vlaamse


gewest.
2. Arbeidshygiëne, veiligheid en gezondheid van de arbeider;
3. Bepalingen voor bijzondere bedrijfstakken;
4. Wettelijke bepalingen voor stroomtoestellen;
5. Erkende organismen voor veiligheid en gezondheid.

Sinds de overheveling van deel 1 naar VLAREM zijn enkel nog de delen 2 tot en met
5 toepasbaar op federaal niveau. (federaal = nationaal, voor het ganse land).

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 27


Hoofdstuk 4 Reglementering, normen en soorten installaties

Het ARAB werd in 1947 overgenomen door de Codex voor het welzijn op het werk.
Deze codex centraliseert alle wettelijke voorschriften inzake veiligheid, gezondheid,
en verfraaiing van de werkplaatsen uitgevaardigd in België.

Ondertussen had de Vereniging der elektriciteitsbedrijven (de elektriciteit


producenten) het Technisch Reglement uitgegeven. Het TR zegt waaraan de
elektrische installatie op laagspanning moet voldoen. De reglementen in het TR
waren geen wet maar wel voorschriften van de stroomleveranciers.
Het TR is nu alleen nog van toepassing op bestaande installaties van voor mei 1981.

Op 10 maart 1981 werd de basistekst van het AREI = Algemeen Reglement op de


Elektrische Installaties per Koninklijk Besluit vastgelegd. De basis tekst nam in grote
lijnen de voorschriften van het TR over, waardoor de voorschriften uiteindelijk wet
werden. Sinds 1981 werden reeds verschillende uitbreidingen uitgegeven op het
AREI, wat het geheel zeer complex maakt.
Het AREI bestaat uit 279 artikelen verdeeld over 6 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1. Algemene voorschriften


Hoofdstuk 2. Beschermingsmaatregelen;
Hoofdstuk 3. Keuze en gebruik van geleiders;
Hoofdstuk 4. Keuze en ingebruikname van elektrische toestellen en materieel;
Hoofdstuk 5. Algemene voorschriften door personen na te leven;
Hoofdstuk 6. Bijzondere voorschriften betreffende bepaalde oude elektrische
installaties.

Het AREI is WET en dus van toepassing op federaal niveau.

Verder hebben alle stroomleveranciers nog enkele eigen voorschriften betreffende


speruren, kleuren van bepaalde draden, aanvragen voor aansluiting, aanvragen voor
speciale tarieven, enzovoort.

4.2.2 Besluit

Uit het bovenstaande kunnen we besluiten dat een installateur niet enkel een goede
kennis moet hebben van elektriciteit en de laatste technieken. Maar hij moet ook de
reglementen en voorschriften beheersen om een volwaardige installatie te kunnen
afleveren.

4.3 Normen

Normen zijn een reeks voorschriften, bepalingen en regels waaraan toestellen,


tekeningen, installaties, materialen en dergelijke moeten voldoen. Normen worden
opgelegd door norm instituten die zowel nationaal, Europees als mondiaal kunnen
zijn. Bekende namen en afkortingen van deze instituten zijn de volgende:

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 28


Hoofdstuk 4 Reglementering, normen en soorten installaties

ISO = International Standardization Organisation. Deze organisatie groepeert


wereldwijd de instituten voor normalisatie en publiceert de ISO normen. Bvb ISO9002

IEC = Internationaal Elektrotechnisch Comité. Dit comité stelt de wereldnormen op in


verband met de elektrotechniek. Sedert 1977 heeft België deze normen
overgenomen.

CEN = Comité Européen de Normalisation. Dit comité verenigt de instituten voor


normalisatie van de EEG en van de EFTA (Vrijhandelszone in Europa).

GENELEC = Is de elektrotechnische afdeling van de CEN. Deze publiceert de


Europese normen voor de elektrotechniek.

BIN = Belgisch Instituut voor Normalisatie. Dit instituut publiceert de normen op


algemeen technisch vlak. Deze normen beginnen allemaal met de code letters NBN
van Norme Belge - Belgische Norm. Bvb schroefdraad .

CEBEC = Comité Electrotechnique Belge – Belgisch Elektrotechnisch Comité. Stelt


de Belgische normen op in verband met elektrotechniek.

CEBEC is erkend door de Europese commissie en publiceert de Europese Normen.

Zo moeten alle toestellen die op de Europese markt komen het Europees marketing
symbool dragen.

Toestellen die dit teken dragen voldoen aan de Europese richtlijn van
elektromagnetische compatibiliteit = EMC. Dit wil zeggen dat deze toestellen geen
andere toestellen zullen storen of erdoor gestoord worden.
Deze toestellen voldoen ook aan de artikels 5-6 en 7 van het AREI.

Merk op. Daar stopcontacten in vele Europese landen verschillend zijn, moeten
deze niet voorzien zijn van het CE merk. Voor deze toestellen blijft de nationale
norm behouden.

4.4 Keurmerken

Alle materiaal dat gebruikt wordt in een elektrische installatie moet niet enkel voldoen
aan de gestelde normen qua vorm en afmetingen maar moet eveneens voldoen aan
de regels van het keurmerk betreffende veiligheid en deugdelijkheid. Alle toestellen
in België worden gekeurd door ofwel CEBEC of wel VGS = Veiligheids Garantie –
Garantie de Securité.
Beide organisaties hebben tot doel de degelijkheid en de veiligheid van elektrisch
materiaal te bevorderen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 29


Hoofdstuk 4 Reglementering, normen en soorten installaties

4.4.1 Het CEBEC keurmerk

Een keuringsorganisatie doet onderzoeken en proeven in speciale laboratoria op


toestellen en materialen. Niet enkel op nieuwe toestellen maar ook steekproeven op
toestellen die per duizenden worden gefabriceerd. Enkel zo kan worden verzekerd
dat de fabrikant dezelfde kwaliteit blijft produceren. Als de proeven positief worden
bevonden dan zal het CEBEC R.Q. = Registered quality, dit is de tak van CEBEC die
zich bezighoudt met keuringen, de fabrikant de toelating geven om op dit
welbepaald toestel het CEBEC keurmerk aan te brengen.

4.4.2 Voorkomen

Het CEBEC keurmerk komt voor in 3 verschillende uitvoeringen, dit volgens de


grootte of de vorm van het toestel of materiaal waar het wordt op aangebracht.

1. Op toestellen en etiketten:
Code nummer van de
klant
15

CEBEC

02 Jaartal van de keuring

2. Op leidingen en soepele buizen:

15 CEBEC 02

3. Bij soepele geleiders en draden:

Hier duiden 2 witte draadjes , aangebracht tussen de verschillende mantels, er op


dat de bewuste draad CEBEC gekeurd is.

Één of meer gekleurde draadjes zullen de code van de fabrikant aanduiden.

4.4.3 Het VGS keurmerk

Dit keurmerk komt minder voor dan het CEBEC keurmerk. Het is herkenbaar aan de
letters VGS die in een logo zijn verwerkt. ( Zie ook boek pagina 74)

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 30


Hoofdstuk 4 Reglementering, normen en soorten installaties

Merk op dat alle toestellen die in België op de markt zijn één van deze beide
keurmerken moeten dragen naast het Europese marketingmerkteken.

4.4.4 Buitenlandse keurmerken

Daar keurmerken nog steeds land gebonden zijn, zal men op de meeste toestellen
meer dan één keurmerk terug vinden. De meeste toestellen worden namelijk voor
wereldwijde consumptie gefabriceerd, ze moeten dan ook in elk land waar ze op de
markt zullen komen door de nationale keuringsorganisatie worden beproefd.

EE CENELEC het Europese keurmerk.

K EMA
EUR KEMA uit Nederland. D DEMKO uit Denemarken.

N NEMKO uit Noorwegen S SEMKO uit Zweden.

4.4.5 Hoe wordt er gekeurd?

In punt 2.4.1 vermeldden we reeds dat naast nieuwe toestellen ook steekproeven
worden genomen. Op elk van deze toestellen worden de volgende proeven
uitgevoerd.

1. Chemische proeven: Hier test men inwerking van lucht, olie, vochtigheid, verf,
lakken, enz….
2. Mechanische proeven: Hier test men de sterkte, taaiheid, schokvastheid,
slijtvastheid, enz…..
3. Elektrische proeven: Hier test men de geleidbaarheid, de magnetische
doordringbaarheid, isolatie, enz…..
4. Fysische proeven: Hier test men de uitzetting, inkrimping, vuurvastheid,
smeltpunt, vocht opslorpend vermogen, enz…..

Deze proeven gebeuren bij verschillende temperaturen en in verschillende


omstandigheden.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 31


Hoofdstuk 4 Reglementering, normen en soorten installaties

4.5 Soorten installaties

In elke elektrische huisinstallatie vinden we volgende drie soorten installaties terug.

1. Inbouwinstallatie: Alle toestellen en buizen worden om esthetische (mooier


uitzicht) redenen in de wanden verzonken.
2. Opbouwinstallatie: Alle toestellen en buizen worden op de wanden geplaatst.
3. Waterdichte- of halfwaterdichteinstallatie: Dit is een opbouwinstallatie die
volledig is uitgevoerd met HWD materiaal. Men gebruikt kabel i.p.v. buizen en
draden. De toestellen zijn voorzien van pakkingsbussen of wurgnippels om de
kabelingang af te dichten (Zie een verder hoofdstuk) Dit wordt toegepast in
garages, kelders, loodsen….

4.6 Beschermingsgraden

Daar we verschillende soorten installaties hebben zullen we natuurlijk ook


verschillende materialen gebruiken. Bij een halfwaterdichte installatie gebruikt men
niet dezelfde materialen als bij een gewone opbouwinstallatie.

De beschermingsgraad kan op twee verschillende manieren worden aangeduid.

1. Met cijfers en letters vb IP55


2. Met druppel symbolen.

4.6.1 Met cijfers en letters

Dit wordt het meeste gebruikt op motoren en industriele toestellen:

IP55 Bescherming tegen indringen van vocht

Bescherming tegen indringen van vaste voorwerpen


en tegen aanraking van onder spanning staande delen

de Protection
Indice

4.6.2 Met druppel symbolen

Dit wordt het meeste gebruikt in huisinstallaties

De druppel wordt al of niet in de driehoek geplaatst, het


kunnen er één of twee zijn…. Al naar gelang de graad
van bescherming.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 32


Hoofdstuk 4 Reglementering, normen en soorten installaties

4.6.3 Tabel

In onderstaande tabel vind je de verklaring van de IP codes en de druppel symbolen.

Eerste cijfer: beschermen tegen aanraking van onder spanning staande delen en
tegen het binnendringen van vaste voorwerpen.
1ste cijfer Eventueel symbool Beschrijving
0 Geen bescherming
1 Bescherming tegen indringen van voorwerpen
groter dan 50mm
2 Bescherming tegen aanraking met de vingers
en tegen indringen van voorwerpen groter dan
12mm
3 Bescherming tegen aanraking met
gereedschap en tegen indringen van
voorwerpen groter dan 2,5mm
4 Bescherming tegen aanraking met fijn
gereedschappen tegen indringen van
voorwerpen groter dan 1mm
5 Volledige bescherming tegen aanraking en
tegen schadelijke neerslag van stof.
6 Volledige bescherming tegen aanraking en
tegen het indringen van stof.

Tweede cijfer: bescherming tegen indringen van vocht (vloeistoffen)


2de cijfer Eventueel symbool Beschrijving
0 Geen bescherming : het gewone materiaal voor
droge ruimtes.
1 Druipwaterdicht: bescherming tegen verticaal
vallende waterdruppels
2 Druipwaterdicht: bescherming tegen vallende
waterdruppels tot 15° van het loodrechte.
3 Regenwaterdicht: bescherming tegen regen tot
60° van het loodrechte.
4 Spatwaterdicht: bescherming tegen
waterdruppels uit alle richtingen (360°).
5 Straalwaterdicht: bescherming tegen
waterstralen uit alle richtingen (360°).
6 Bescherming tegen waterprojecties, zoals op
een schip.
7 Bescherming tegen onderdompeling.

8 Bescherming tegen langdurige


onderdompeling.

De IP code kan nog worden uitgebreid met een letter A,B,C of D die de vorm van
aanraking zal verduidelijken ( zie boek pagina 76), en met een 3de en 4de cijfer die de
bescherming aangeven tegen mechanische beschadiging (zie boek pagina 76).

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 33


Hoofdstuk 4 Reglementering, normen en soorten installaties

4.7 Klassen van elektrisch materieel

Elektrisch materieel wordt onderverdeeld in 5 klassen. In de onderstaande tabel vind


je een korte beschrijving van elk van die klassen.

Klasse Beschrijving
0 Materieel enkel voorzien van de basisisolatie, zonder aansluiting voor een
beschermingsgeleider. Vb metalen luster zonder aardingsklem.
0I Materieel met tenminste een basisisolatie en met een aansluiting voor een
beschermingsgeleider maar uitgerust met een voedingskabel zonder
beschermingsgeleider. Vb een oud strijkijzer met een twee aderig snoer.
I Materieel voorzien van de basisisolatie en waarbij alle niet stroomvoerende
metalen delen verbonden worden met de beschermingsgeleider. Vb een
motor van een freesmachine.
II Materieel voorzien van de basisisolatie maar zonder uitwendige aansluitklem
voor een beschermingsgeleider. Deze toestellen zijn dubbel of versterkt
geïsoleerd en moeten het symb ool met twee vierkantjes aan de buitenkant
zichtbaar dragen.
III Materieel dat is voorzien van de basisisolatie maar enkel kan gevoed worden
door een zeer lage veiligheidsspanning (6, 12 of 24V) komende van een
veiligheidstransformator.

4.8 Soorten isolatie

Net zoals elektrisch materieel in klassen wordt ingedeeld, kunnen we ze ook


rangschikken volgens de soort isolatie die ze hebben. We onderscheiden hier
eveneens 5 verschillende niveaus.

Isolatie Beschrijving
Basisisolatie De isolatie die nodig is voor een normale werking, en die bescherming tegen
elektrische schokken verzekert.
Dubbele Bovenop de basisisolatie wordt een onafhankelijke bijkomende isolatie voorzien.
isolatie Zulk materieel moet het volgend symbool van buiten, zichtbaar dragen.

Totale isolatie Wordt toegepast bij in de fabriek vervaardigde schakel- en verdeelinrichtingen. Het
elektrisch materieel moet volledig met een isolerend materiaal omhuld zijn.

Dit symbool zichtbaar aan de buitenkant

Dit symbool zichtbaar aan de binnenkant

Bijkomende Is een isolatie die bij het installeren boven op de basisisolatie wordt aangebracht,
isolatie zodat het materieel gelijkwaardig beveiligd wordt als dubbele isolatie

Dit symbool zichtbaar aan de buitenkant

Versterkte Is een bedekking van de actieve delen met een isolatie die bescherming tegen
isolatie elektrische schokken verzekert gelijkwaardig aan dubbele isolatie. Enkel
toegelaten als dubbele isolatie niet mogelijk is.

Dit symbool zichtbaar aan de buitenkant.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 34


Hoofdstuk 4 Reglementering, normen en soorten installaties

4.9 Besluit

Tot besluit kunnen we stellen dat niet zomaar elektrische toestellen op de markt
mogen worden gebracht. Ze zijn onderworpen aan normen,wetten en reglementen.
Verder wordt er voor elk mogelijke installatie, speciaal materiaal gefabriceerd. Het zal
dus belangrijk zijn voor de installateur om een goede studie te maken van de
gevraagde installatie, teneinde het juiste materiaal in de juiste context te plaatsen.

4.10 Enkele vraagjes

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 35


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

HOOFDSTUK 5 : DE HUISAANSLUITING en NETSYSTEMEN


5.1 Inleiding

In de vorige hoofdstukken bespraken we alle onderdelen die we kunnen gebruiken in


een huisinstallatie. Om onze installatie te kunnen in werking stellen, moet deze
aangesloten worden op het net. Het net wordt zowel bovengronds als ondergronds
verdeeld. Daar het hier om zeer uitgebreide installaties gaat, is het in wezen
onmogelijk om telkens het ganse net aan te passen aan de nieuwste technieken of
materialen. Vandaar ook dat men in België, alsmede in andere landen, geen
uniforme uitvoering vind van het ganse net.
In dit hoofdstuk bespreken we de samenstelling en het bewerken van kabels die voor
luchtleidingen en voor ondergrondse leidingen worden gebruikt. Eveneens het
maken van aftakkingen op deze leidingen zullen we bekijken. Ten slotte worden ook
de verschillende netsystemen besproken.

5.2 Energieleidingen

Als men spreekt van energieleidingen dan bedoelen we de leidingen die gebruikt
worden voor het transport en distributie van elektrische energie. Let wel dat het hier
enkel gaat om laagspanningsdistributienetten. Ze kunnen zowel bovengronds
(landelijk) als ondergronds (steden) zijn aangebracht. Ze brengen dus de elektrische
energie tot aan de teller van onze huisinstallatie.

5.3 Codering

Vorig jaar zagen we reeds de BIN-norm en de Har-norm. Voor energie kabels is er


ook een soort codering ontwikkeld. Hier onder volgt een korte beschrijving van hoe
we die code moeten lezen.

5.3.1 De eerste letter

Is de eerste letter een “E” dan betekend dit energieleiding. Is de eerste letter en “B”
dan betekend dit voorgebundelde leiding.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 36


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

5.3.2 De laatste letter

Net zoals in de BIN-norm betekend een “B” als laatste letter hier ook dat het gaat om
een in België genormaliseerde leiding.

5.3.3 Overige letters

De letters tussen de eerste en de laatste geven in volgorde nadere informatie


betreffende de samenstelling van de leidingen, gaande van de kern tot de buiten
mantel

Is de letter na de eerste een “A” dan wil dat zeggen dat de kern vervaardigd is uit
aluminium, is deze letter geen “A” dan gaat het om een koperen kern.

De volgende letter in de rij geeft ons een aanduiding van de ader isolatie:

I = geïmpregneerd papier;
P = droog papier;
M = mineraal;
V= PVC;
W = polyethyleen;
X = vernet polyethyleen ( het polyethyleen heeft een bewerking ondergaan waardoor
er dwarse verbindingen ontstaan tussen de ketenmoleculen.)

De volgende letter in de rij geeft ons een aanduiding van de al of niet aanwezige
pansering:

A = schroefvormige metalen banden of draden;


C = concentrische nulleider of gemeenschappelijk scherm;
D = schermvormige bewapening;
L = een loden mantel ( altijd aanwezig wanneer de aderisolatie I of P is )

De letter voor de laatste geeft ons informatie betreffende de buitenmantel:

V = PVC

Voorbeeld: EVAVB = een energieleiding met koperen kernen die elk afzonderlijk zijn
geïsoleerd met PVC. Daar rond zit een pansering bestaande uit een schroefvormige
metalen band. Het geheel heeft een buitenmantel uit PVC. De kabel werd
genormaliseerd in België.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 37


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

5.4 Voorgebundelde leidingen (luchtleidingen)

Voorgebundelde leidingen worden gebruikt voor bovengrondse


laagspanningsdistributienetten en voor de aansluitingen tussen die netten en de
huizen. Ze vervangen de laagspanningsluchtleidingen van blanke draad. De
voordelen van voorgebundelde leidingen t.o.v. blanke leidingen zijn talrijk. De twee
belangrijkste zijn de volgende:

1. minder elektrocutie gevaar, want voorgebundelde leidingen zijn geïsoleerd.


2. minder pannes, vb door gebroken isolatoren, door onderling contact van de
leidingen door de wind, door contact met de aarde via boomtakken.

5.4.1 Samenstelling van een bundel voor distributienetten

2 2

3 3

Voorgebundelde leidingen bestaan hoofdzakelijk uit geïsoleerde geleiders die


schroefvormig samengeslagen zijn rond een rond een geïsoleerde draagader.

1. draagader, bestaat uit een meervoudige kern uit een aluminiumlegering, dit
om de trekkracht te verhogen, wat dan weer zeer belangrijk is voor
luchtleidingen. Hij is geïsoleerd met vernet polyethyleen of PVC. Hij ka n
eventueel worden gebruikt als nulleider. Hij geeft altijd een doorsnede van
54,6 mm² en moet een minimum trekkracht hebben van 17 kN (Kilo Newton)
wat overeenkomt met 1733 kg (1kg = 9,81N).
2. 3 fase aders, elk bestaande uit een meervoudige kern uit aluminium en
afzonderlijk geïsoleerd met vernet polyethyleen of PVC. Kern doorsneden van
35 – 70 of 95 mm²;
3. 0 tot 3 aders voor openbare verlichting, elk bestaande uit een meervoudige
kern uit aluminium en afzonderlijk geïsoleerd met vernet polyethyleen of PVC.
Kern doorsneden van 16 of 25 mm².

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 38


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

5.4.2 Samenstelling van bundels voor aansluitingen

Hier zijn de verschillende aders schroefvormig samengeslagen en maakt men geen


gebruik meer van een speciale draagader. De isolatie bestaat hier ook uit vernet
polyethyleen of PVC.

De verschillende geleiders hebben een meervoudige koperen, aluminium of


aluminiumlegering kern.

Uitvoeringen:

1. Uit aluminium of aluminiumlegering: 2 tot 4 aders met een diameter van 16


of 25 mm²
2. Uit koper: 2 tot 4 aders met een diameter van 6, 10 of 16 mm².

Code: BXB, BAXB, BVB of BAVB.

5.5 Gepantserde PVC kabel (ondergrondse leidingen)

Deze kabel wordt gebruikt voor ondergrondse laagspanningsdistributienetten. Door


zijn grote sterkte wordt hij ook gebruikt in industriële installaties.

5.5.1 Samenstelling

Hieronder zien we de samenstelling van een éénaderige EVAVB kabel. Hij wordt ook
uitgevoerd met 2, 3 of 4 aders.

5 4

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 39


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

1. Koperen kern: massief uitgevoerd tot 16 mm² , voor grotere doorsneden


krijgen we een meerdradige kern;
2. Aderisolatie: uit PVC of vernet polyethyleen. Bij een meer aderige kabel zal
elke ader afzonderlijk zijn geïsoleerd;
3. Vullingsmantel: vervaardigd uit een plastisch materiaal;
4. Blanke koper draden: vormen een net dat in kontact staat met de pansering,
om storingen naar buitenaf te verminderen;
5. Pansering: bestaat uit twee stalen banden die schroefvormig in de zelfde zin
rond de kabel worden gewonden. De ene band overlapt lichtjes de andere
band zodat men een gesloten geheel verkrijgt. Deze pansering dient om de
kabel tegen mechanische beschadiging te beschermen:
6. Buitenmantel: vervaardigd uit PVC, is vocht werend en voorkomt zo het
wegroesten van de staalbanden.

Code: EVAVB , EVCVB

5.6 Hulpstukken bij het verbinden van energiekabels

Om de verschillende haspels energie kabel aan elkaar te zetten, of om een aftakking


te verwezenlijken op een energie kabel, of om deze aan te sluiten maken we gebruik
van verschillende hulpstukken. Hieronder bespreken we de voornaamste.

5.6.1 Kabelmoffen

Wanneer we twee energie leidingen met elkaar verbinden met behulp van klemmen,
dan moet die verbinding ook volledig waterdicht worden gemaakt. Om dit te
verwezenlijken gebruikt men kabelmoffen. We onderscheiden twee verschillende
soorten.

5.6.1.1 Kunststofmoffen

De verschillende aders zijn met elkaar verbonden door middel van klemmen. Tussen
die klemmen moet nu voldoende isolatiemateriaal komen om de kabel optimaal te
kunnen gebruiken. Die isolatie is een vloeibare vulmassa, een soort giethars. Naast
een goede isolatie verzorgt dit hars ook de mechanische sterkte van de kabel zodat
er geen zwakke schakels ontstaan. De kunststof kabelmof wordt als het ware
gebruikt als gietvorm.
Hij bestaat uit twee helften die perfect op elkaar passen en aan elkaar worden
bevestigd met een kliksysteem.In de bovenste helft bevinden zich vulgaten die de
installateur toelaten de vulmassa aan te brengen.

5.6.1.2 Krimpmoffen

Krimpmoffen of krimpkousen zijn vervaardigd van een thermoplastisch materiaal, die


door speciale bewerking een soort vormgeheugen krijgen. Door opwarming van die
krimpmof zal deze zijn oorspronkelijke, kleinere vorm aannemen en zo perfect rond
de kabel sluiten en deze waterdicht afsluiten. Krimpmoffen worden meer binnenin
gebouwen gebruikt.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 40


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

5.6.1.3 Verschillende vormen van kabelmoffen

a. De verbindingsmof: deze wordt gebruikt om de verbinding tussen twee leiding


uiteinden waterdicht af te sluiten. Ze worden vervaardigd als kunststofmof of
als krimpmof.
b. De aftakmof: hier onderscheiden we de T-mof, om een haakse aftakking te
maken en een splitmof, om van 1 kabel over te gaan naar 2 kabels. De twee
aftakkabels liggen parallel met de hoofdkabel. Beiden zijn kunststof moffen.

T- Mof

Splitmof

c. De eindmoffen: deze worden gebruikt om het uiteinde van de kabel dat


ontmanteld is om te kunnen aansluiten aan een toestel, weer waterdicht af te
sluiten. Hij voorkomt dat het impregneer middel van de isolatie uitloopt of dat
de pansering gaat roesten. Hier gebruiken we steeds een krimpmof.

5.6.2 Kabelschoenen

Als we de geleider die bestaat uit een meerdradige kern willen aansluiten op een
toestel (bvb een transformator) dan moeten we op het uiteinde van die geleider iets
voorzien op een gemakkelijke verbinding te kunnen maken met de verbindingsklem
van het toestel. Dit hulpstuk noemt men een kabel schoen, ze zijn vervaardigd uit
brons, messing of koper en zijn daarbij meestal vertind.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 41


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

Er zijn drie manieren om de diverse kabelschoenen aan de geleider vast te maken.

1. Drukkabelschoenen: dit zijn de meest gebruikte kabelschoenen voor grote


geleider doorsneden. De kabelschoen wordt met een grote tang (soms
zelfs hydraulisch) vervormd en rond de geleider geperst. Ze worden ook
voor kleine geleiders gebruikt maar dan met een gewone hand tang.
2. Wringkabelschoenen: het buisje van de kabelschoen waar de geleider
moet worden ingebracht is lichtjes conisch gemaakt en voorzien van een
fijne schroefdraad. De kabelschoen wordt gewoon op de geleider
geschroefd tot de geleider begint mee te twisten.
3. Soldeerkabelschoenen: dit type is wat achterhaald door de nieuwere
technieken. Ze werden op de geleider gesoldeerd, wat soms kon zorgen
voor beschadiging van de isolatie.

5.6.3 Verbindingsklemmen

Verbindingsklemmen zijn er ook in alle soorten en maten. Ze zijn gemaakt uit


messing, brons of koper meestal vertind en soms verzilverd. Ze hebben als grote
voordeel dat bij een aftakking de hoofdkabel niet moet worden onderbroken, er zijn
zelfs types waarbij ook de stroom op de hoofdader niet moet worden onderbroken.

Schroeven

Aansluiting Aansluiting
hoofdgeleider aftakkingsgeleider

Scherpe
contactpunten

5.6.4 Afstandstukken

Afstandstukken worden gebruikt om de verschillende geleiders van een kabel uit


elkaar te brengen en daar te houden zodat er plaats vrijkomt om de
verbindingsklemmen te plaatsen

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 42


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

5.6.5 Vulmassa

De vulmassa’s die worden gebruikt om de moffen te vullen zijn gemaakt op basis van
polyurethaan. Ze worden als twee componenten ( een verharder en het hars)
geleverd. Kort voor gebruik worden de twee componenten gemengd.

Men kan niet zomaar elk hars gebruiken, de vulmassa moet voldoen aan bepaalde
eisen.

1. een grote mechanische sterkte aan het geheel geven;


2. zorgen voor een volmaakte waterdichte afsluiting;
3. moet een goed isolerend vermogen hebben;
4. moet goed hechten aan metaal en aan kunststof;
5. een zeer kleine krimp hebben na verharding en niet te broos zijn.

5.7 Aftakkingen op luchtleidingen

Aftakkingen op luchtleidingen hebben als bijkomende moeilijkheid dat ze steeds zijn


blootgesteld aan allerhande weersomstandigheden.

Om elektrochemische corrosie te voorkomen moet men steeds dezelfde metalen met


elkaar in verbinding stellen wanneer ze worden gebruikt in vochtige ruimtes.

5.7.1 Aftakking op voorgebundelde kabel

Indien de verbinding gebeurd op geleiders van het zelfde materiaal, dan gebruiken
we ook een geïsoleerde aluminium verbindingsklem. De kle m is zo ontworpen dat na
het maken van de verbinding het geheel weer lucht en vocht dicht af te sluiten,
daartoe wordt er aan de binnen zijde van de klem een afdichtend vet voorzien.

Indien de verbinding gebeurd op geleiders van verschillende metalen zoals koper en


aluminium, zal men gebruik maken van bimetalen klemmen gemaakt in twee helften,
het ene in aluminium, het andere in koper.
Het geheel wordt ook luchtdicht en vochtdicht afgesloten.

5.7.2 Aftakking op blanke luchtleidingen

Indien de verbindingen gebeuren op geleiders van het zelfde materiaal, dan gebruikt
men klemmen in dat zelfde materiaal. Men moet er op achten dat de beide aan
elkaar te verbinden geleiders goed zijn ontdaan van alle onzuiverheden en oxidatie.
De klemmen worden geschroefd of geperst.

Indien men weerom een koperen huis aftakking maakt op een aluminium
hoofdgeleider, gebruiken we eveneens bimetalen klemmen. We weten nog ban vorig
jaar dat bij elektrochemische corrosie het zachtste of minst edele metaal wordt
aangetast, hier in ons voorbeeld dus het aluminium. We moeten er dus voor zorgen
dat het regenwater geen koperdeeltjes op het aluminium kan achterlaten, daarom

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 43


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

moeten we goed opletten de koperen geleider onder de aluminium geleider te


plaatsen.

De aftakleidingen moeten zo worden geplaatst dat de hoofdleiding in geen geval aan


trekkracht wordt ontworpen.

5.8 Veiligheid

Hier enkele punten die moeten in acht worden genomen bij het werken op hoogtes
en aan energiekabels.

1. Bij alle werk in de hoogte ( op palen of masten) is het verplicht een


degelijke veiligheidsgordel te dragen. De vanglijn van die gordel moet op
een bevredigende wijze worden bevestigd.
2. Onderspanning staande delen in de omgevening van het werk worden
afgedekt met open isolatiehulzen of isolatie matten.
3. Het is aanbevolen om kledij met lange mouwen, een helm en
handschoenen te dragen, dit verminderd aanzienlijk het contactgevaar.
4. Metalen armbanden en uurwerkbanden laat men beter achterwege want ze
bevorderen het elektrocutie gevaar.
5. Gebruik het juiste en goed geïsoleerd gereedschap.
6. Ga bij houten palen altijd na of deze nog niet rot is aan de bodem, dit kan
je testen door er met een hard voorwerp op te drukken.

5.9 Netsystemen

Uit vorige hoofdstukken herinneren we ons dat volgens het AREI elke elektrische
installatie zo moet worden verwezenlijkt dat er geen gevaar meer bestaat voor
elektrocutie ten gevolge van rechtstreekse en onrechtstreekse aanraking.Voor de
bescherming tegen onrechtstreekse aanraking speelt het netsysteem een erg
belangrijke rol. Netsystemen worden aangeduid met 2, 3 of 4 letters. Men spreekt
van een TT-net , een IT-net, een TN-net, een TN-C-net, een TN-S-net, enz…

5.10 Codering

De eerste letter staat voor de relatie tussen de aarde en het verdeelnet.


De tweede letter staat voor de relatie tussen de aarde en de verbruiker.
De derde en eventueel vierde letter (enkel bij een TN-net) geven verdere informatie
betreffende de aard van de beschermingsgeleider.

5.10.1 Eerste letter (het net)

T : Netsterpunt of een ander punt van het net zijn direct geaard.
I : Alle actieve delen van het net zijn van de aarde geïsoleerd, of de verbinding met
de aarde gebeurt via een impedantie.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 44


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

5.10.2 Tweede letter (de verbruiker)

T : de verbruiker is direct geaard, onafhankelijk van een eventuele aarding van het
verdeelnet.
N : de verbruiker is geaard via de geaarde geleider van het verdeelnet. (meestal de
nulleider).

5.10.3 Verdere letters (enkel voor TN-netten)

S : N en PE zijn afzonderlijke geleiders.


C: N en PE zijn gecombineerd in één en de dezelfde geleider, namelijk de PEN-
geleider.

5.11 Symbolische voorstelling van de netsystemen

Wanneer we hierboven nogmaals de codering bekijken dan zien we dat in een TT-
net, het verdeelnet en de verbruiker elk een aparte aarding hebben.

Bij een TN-net is het net direct geaard en de verbruiker geaard via de aarding van
het net.

Bij een IT-net is het net niet geaard of via een impedantie en de verbruiker direct
geaard.

M M

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 45


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

5.12 Beschermingsmaatregelen in installaties gevoed door deze netten

We zullen nu eens nagaan hoe de huisinstallatie moet worden beschermd tegen


onrechtstreekse aanraking wanneer deze zou zijn gevoed door elk van deze type
netten.

5.12.1 Gevoed met een TT-net Uf = 220 V


20A
L1

L2

L3

N
230/400V

If = 20A
0,5Ω 11Ω

Hierboven zien we een TT-net. We veronderstellen dat de aardingsweerstand van


het net 0,5Ω bedraagt, en de aardingsweerstand van de verbruiker 11Ω. Stel dat er
een isolatiefout ontstaat aan de draad L1 in de verbruiker, dan zullen we een
doorslag krijgen naar de massa, en er gaat een stroom vloeien via de aarde.
Wanneer we de weerstand van de kopergeleider verwaarlozen dan kunnen de
grootte van die foutstroom ( I f ) berekenen.

U 230
I= = = 20 A 230V = de spanning tussen L1 en N
R 11,5 11,5Ω = de serieschakeling van beide aardingsweerstanden

De foutspanning ( U f ) die een persoon te verwerken krijgt bij aanraken van de


verbruiker is dan ook:

U f = I f x R = 20 x 11 = 220V

Besluit: Bij een iets hogere aardingsweerstand zal de foutstroom iets kleiner zijn en
zal de zekering van 20A niet kunnen werken als beveiliging.De beste beveiliging
tegen onrechtstreekse aanraking in een TT-net is dan ook de differentieelschakelaar.
Elke andere beveiliging is waardeloos.
Het TT-net is het meest gebruikte in de huishoud elektriciteit, vandaar dat het AREI
de plaatsing van een hoofddifferentieel van 300mA verplicht.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 46


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

5.12.2 Gevoed door een TN-net

Uf = 138V
20A
L1

L2

L3

N
230/400V

0,5Ω
If = 460 A

Hier zien we dat elke rechtstreekse fout tussen een fasegeleider en de massa van de
verbruiker een kortsluiting veroorzaakt tussen deze fasegeleider en de
beschermingsgeleider. Ook hier zal er een foutstroom ( I f ) vloeien in de foutlus. De
waarde van die stroom kunnen we ook hier berekenen, maar hier moeten we een
koperweerstand veronderstellen van 0,5Ω.

U 230
I= = = 460 A è De smeltveiligheid zal in werking treden!!
R 0 ,5

De spanning die de verbruiker te verdragen krijgt is:

U f = I f x R = 460 x 0 ,3 =138V è R is hier de contactweerstand van de persoon met


het foute toestel.

We kunnen dan ook besluiten dat er hier niet echt een differentieelschakelaar hoeft,
maar het mag wel, om bvb zeer kleine fouten op te sporen. De zekeringen zullen hier
te allen tijde hun werk doen!

Dit type net wordt veelal gebruikt voor het openbaar verlichtingsnet.

Meer correct noemt het net hierboven een TN-S-net. De N en PE zijn afzonderlijke
geleiders in het hele net .

Bij een TN-C-net zijn PE en N worden in het ganse net tot één PEN-geleider
gecombineerd. 20A
L1

L2

L3

PEN
230/400V

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 47


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

5.12.3 Gevoed door een IT-net


Uf = 0V
20A
L1

L2

L3

N
230/400V

If = 0A 0,5Ω

Indien er zich hier een isolatie fout zal voordoen op lijn L1, dan gaat er geen
foutstroom vloeien, en is er dus ook geen fout spanning. Een persoon die de massa
van die verbruiker vast neemt zal niet worden geëlektrocuteerd.

Gebeurt er nu echter een tweede fout in dit zelfde net, dan gaat er wel een
foutstroom vloeien.
20A 20A
L1 L1

L2 L2

L3 L3

N N
230/400V

0,5Ω

U 230
De foutstroom I f = = = 230 A è R is hier de weerstand van de kopergeleider
R 1
+ de contactweerstand van de persoon.

De foutspanning U f = I f x R = 230 x 0 ,5 =115V è R is hier de contactweerstand van de


persoon.

We kunnen besluiten dat bij het ontstaan van een tweede fout, de zekering haar werk
zal doen. Merk op dat een differentieelschakelaar aan het begin van de installatie
geen nut heeft, want inkomende en uitgaande stroom blijft gelijk!!

Let wel dat alle toestellen aan de zelfde aarding zijn aangesloten, anders zal de
zekering niet werken!!

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 48


Hoofdstuk 5 De huisaansluiting en netsystemen

Om een tweede fout te vermijden zouden we de eerste fout al moeten opsporen, dit
kunnen we doen met een isolatie bewaking. Dit toestel schakelt het net niet uit maar
het verwittigd je van een fout.

230/400V

IB è Isolatie bewaking

Dit type net wordt toegepast als middenspanningsnet tot 15kV. Ook op schepen en in
technische scholen komt het voor op netten van 230/400V.

Om de overspanningen en aardsluitstromen een beetje te verminderen zal men bij


die hoogspanningen nog een impedantie in serie plaatsen met de isolatie bewaking.

5.13 Enkele vraagjes

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 49


Hoofdstuk 6 Aarding in een ééngezinswoning

HOOFDSTUK 6 : AARDING IN EEN EENGEZINSWONING.


6.1 Inleiding

Om personen te beschermen tegen elektrische schokken moet men de huisinstallatie


voorzien van een aarding. Het aanleggen van een aarding is dan ook gebonden aan
reglementen. Het AREI is dan ook zeer strikt en duidelijk op het gebied van de
aarding van een eengezinswoning.

6.2 Bescherming

Het AREI is zeer strikt wanneer het gaat over bescherming van personen en zaken,
en beveiliging van een installatie. De ganse installatie moet beveiligd zijn tegen
overstromen en personen moeten beveiligd worden tegen elektrische schokken. Bij
elektrische schokken onderscheiden we twee verschillende oorzaken.

1. Elektrische schokken ontstaan door rechtstreekse aanraking;


2. Elektrische schokken ontstaan door onrechtstreekse aanraking.

6.2.1 Elektrische schokken door rechtstreekse aanraking

Het AREI is zeer duidelijk: De elektrische installatie moet zo uitgevoerd worden dat
de gebruiker niet rechtstreeks in contact kan komen met onder spanning staande
delen. Om dit te vermijden moet men alles in kasten en geïsoleerde omhulsels
plaatsen.

6.2.2 Elektrische schokken door onrechtstreekse aanraking

Men moet rekening houden met het feit dat de isolatie van een of ander onderdeel
defect kan raken. Bvb bij een aansluitkabel van een motor kan de isolatie
doorschuren door trillingen en zodoende de actieve fasedraad aan de metalen
buitenwand van de motor brengen. Het omhulsel van die motor komt dan onder
spanning te staan. Bij het aanraken van dat omhulsel raakt men niet rechtstreeks de
aansluitkabel aan maar krijgt wel onrechtstreeks de spanning te verwerken. Hoe we
deze problemen vermijden zullen we verder in dit hoofdstuk zien.

6.2.3 Installatie beschermen tegen overstromen

Deze bescherming gebeurt met smeltzekeringen (zie vorig jaar) en installatie


automaten. Deze laatste bespreken we in een ander hoofdstuk.

6.3 Wat betekent “de aarding”

De aarding in een ééngezinswoning bestaat uit vier grote onderdelen:

1. De aardelektrode: Dat zijn een of meer met elkaar verbonden, in de grond


aangebrachte geleidende stukken die een elektrische verbinding maken met
de aarde.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 50


Hoofdstuk 6 Aarding in een ééngezinswoning

2. De aardgeleider: Is de geleider die de aardelektrode verbindt met de


hoofdaansluitklem.(enkel indien men met een aardingspin werkt).
3. De beschermingsgeleider of aarding: Is de geleider die gebruikt wordt om via
stroombanen de toestellen te voorzien van een aarding.
4. De hoofdequipotentiale geleider: Is de geleider die gebruikt wordt om
equipotentiale verbindingen te maken.

NOOT: Een equipotentiale verbinding maakt dat er geen potentiaal


verschil ontstaat tussen verschillende genaakbare geleidende delen in
een huis. Ze brengen alles dus op dezelfde potentiaal

Equipotentiale
verbindingen

Hoofdaardingsklem

verdeelbord

Hoofdbeschermingsgeleider

De aardelektrode

6.4 Wat is het doel van een aarding?

Het hoofddoel van de aarding is het beschermen van personen en dieren.


Kortweg : alle levende wezens.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 51


Hoofdstuk 6 Aarding in een ééngezinswoning

6.5 De aardelektrode.

In oude installaties is de aardelektrode een gegalvaniseerde of verkoperde stalen


staaf die in de grond wordt gedreven. Die staaf is ongeveer 2 meter lang en wordt
met de hoofdaardingsklem verbonden door de aardgeleider van minimum 16mm².

In nieuwbouw huizen waarvan de funderingen minstens 60cm diep zijn, moet de


aardingselektrode minstens 1 lus bevatten die op de bodem van de funderingssleuf
onder de buitenmuren is aangebracht. Die aardingslus bestaat uit een naakte
geleider van elektrolytisch koper of verlood koper, met een doorsnede van tenminste
35 mm². De verlode koperen geleider is beter beschermd tegen corrosie dan de
elektrolytische. Hij bestaat uit een kern van 10mm² koper met daar rond lood tot het
geheel minstens 35mm² bedraagt.
De aardingslus bestaat het liefst uit 1 stuk, beide uiteinden moeten ten allentijde
bereikbaar blijven voor onderzoek. Indien er toch meerdere stukken in serie worden
verbonden dan moeten de uiteinden van elk stuk geleider en de verbindingen ten
allentijde bereikbaar blijven voor onderzoek.

Aardingslus in 1 stuk

verbinding

Aardingslus in 2 stukken

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 52


Hoofdstuk 6 Aarding in een ééngezinswoning

6.6 Plaatsen van de aardingslus

Zoals hierboven reeds vermeld moet de aardingslus onder de funderingen van de


buitenmuren worden geplaatst en wel met een minimum diepte van 60cm ten
opzichte van het maaiveld.
De aardingslus wordt in de bodem van de funderingssleuf gedrukt en afgedekt met
zand, aarde of afdekpannen. Men moet er voor zorgen dat hij in geen geval in
aanraking komt met het materiaal van de funderingsmuren
(mortel,beton,bewapening..).
We mogen de aardingslus eventueel vastleggen met krammen maar dan enkel uit
koper of uit kunststof, dit om elektrostatische corrosie te voorkomen.
Daar waar de aardingslus door de fundering naar boven komt moet hij in een
kunststof buis worden gestopt zodat hij ook hier weer niet in aanraking zou komen
met de materialen van de funderingsmuren. Ze zullen tevens mechanisch beschermd
zijn tijdens de bouwwerken.

Funderingssleuf gevuld met beton

maaiveld

60cm aarde
min.

Bescherming (zand, aarde of afdekpannen)

aardingslus

6.7 Nut van de equipotentiale verbinding

Daar de elektrische leidingen meestal zijn ingewerkt in de muren komt het frequent
voor dat de bescherming wordt beschadigd ( bij plaatsing) of dat hij door een beitel
of boor wordt geraakt. Wanneer dit gebeurt dan is de isolatielaag op die plaats niet
meer optimaal en kan het gebeuren dat er doorslag komt naar een nabijgelegen
waterleiding of centrale verwarming. De buis die de doorslag opvangt komt dan
lichtjes onder spanning te staan. In dit geval zou men een elektrische schok kunnen

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 53


Hoofdstuk 6 Aarding in een ééngezinswoning

krijgen wanneer we de bewuste buis aanraken met één hand en tegelijk een andere
metalen installatie – bvb de waterleiding- met de andere hand, want die waterleiding
heeft geen doorslag opgevangen en staat dus op een ander potentiaal dan de eerste
leiding. Uit de lessen elektriciteit weten we dat wanneer we twee punten met een
verschillend potentiaal met elkaar verbinden via een weerstand, er een stroom zal
vloeien.

Stroom

Elektrische leiding

Doorslag

Om dit probleem te voorkomen moeten we vermijden dat er verschillende potentialen


kunnen ontstaan tussen de verschillende metalen onderdelen in een huis. Dit doen
we door alles op dezelfde potentiaal te plaatsen, namelijk deze van de aarde. Zo’n
verbinding noemen we een equipotentiale verbinding. Hij bestaat uit een geel/groen
geïsoleerde draad van 4mm² wanneer hij niet in een buis wordt geplaatst en 2,5mm²
wanneer hij in een buis wordt geplaatst.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 54


Hoofdstuk 6 Aarding in een ééngezinswoning

Opmerking:

De equipotentiale verbinding moet zo worden aangelegd dat de verbinding niet wordt


verbroken wanneer een toestel wordt weggenomen.

GOED FOUT

Motor 1 Motor 1

Motor 2 Motor 2

Motor 3 Motor 3

6.7.1 Hoofd equipotentiale verbinding

De hoofdequipotentiale verbinding, verbindt alle genaakbare metalen onderdelen van


de constructie. Zodoende kan er geen potentiaal verschil ontstaan tussen deze
delen. De hoofdequipotentiale verbinding is niet noodzakelijk 1 draad. Daar deze
geleider wordt gekoppeld aan de hoofdaardingsklem, kunnen er verschillende
hoofdequipotentiale verbindingen worden aangelegd.

De hoofdequipotentiale verbinding verbindt:

1. Hoofd waterleiding;
2. Hoofd gasleiding;
3. Hoofd mazoutleidingen;
4. Hoofd centrale verwarmingleidingen;
5. Eventuele genaakbare metalen steunen;
6. Een metalen trap;
7. enzovoort….

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 55


Hoofdstuk 6 Aarding in een ééngezinswoning

6.7.2 Bijkomende equipotentiale verbinding

Bijkomende equipotentiale verbindingen worden in wasruimtes en badkamers


aangebracht. Alle metalen delen, en aardingsklemmen van toestellen worden nog
eens extra met elkaar verbonden door die bijkomende equipotentiale verbinding

Als we die zaken even op een rijtje zetten:

1. Warm en koud water buizen van bad, lavabo, douche, elk


individueel;
2. Metalen afvoeren;
3. Bad en douche, zelfs als ze niet uit metaal zijn moet de
equipotentiale verbinding toch voorzien worden.
4. Aarding van de verlichting;
5. Aarding van de contactdozen;
6. Omhulsel en aarding van de waterverwarmer;
7. In en uitgang van de centrale verwarming
8. enzovoort……..

Op de volgende bladzijde zien we al deze puntjes nog eens samengevat op een


doorsnedetekening van een woning.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 56


Hoofdstuk 6 Aarding in een ééngezinswoning

Naar de verschillende stroombanen voor


Lichten en contactdozen

verdeelbord
Badkamer

Hoofd-
beschermingsgeleider

A
W
A
Hoofdaardingsklem
G

CV
A A

A= Hoofdequipotentialeverbinding

Aardingslus

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 57


Hoofdstuk 6 Aarding in een ééngezinswoning

6.8 Enkele vragen

1. In welk geval moet de “aardingslus” als aardelektrode toegepast worden?


2. Hoe moet een aardingslus worden aangelegd?
3. Waartegen worden personen beschermd door de aarding?
4. Verklaar rechtstreekse en onrechtstreekse aanraking.
5. Welke 4 grote onderdelen onderscheiden we bij een aarding.
6. Wat is de minimum doorsnede voor een aardingslus?
7. Wat is een equipotentiale verbinding?
8. Wat doet een equipotentiale verbinding?
9. Wat verbindt men met een hoofdequipotentiale verbinding ( noem 5 zaken)?
10. Wat verbindt men met een bijkomende equipotentiale verbinding (noem 5
zaken)?
11. Waar worden de verschillende hoofdequipotentiale verbindingen samen
verbonden?

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 58


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

HOOFDSTUK 7 : PRAKTISCHE WENKEN I.V.M. EEN HUISINSTALLATIE


7.1 Inleiding

In vorige hoofdstukken hadden we het al over schakelaars, teleruptoren, en


drukknoppen. We spraken ook reeds over TL-Lampen, aarding geleiders
en equipotentiale verbindingen. Vorig jaar hadden we het reeds over
draden, snoeren, kabels, buizen, klein installatiemateriaal en
bevestigingsmiddelen. Het wordt dan ook nu tijd dat we al onze kennis
eens gaan toepassen op een huisinstallatie. In dit hoofdstuk zullen we
inzicht krijgen in de reglementering in verband met de veiligheid van de
installatie op zich. We zullen dit doen aan de hand van een voorbeeld.

7.2 Welke vragen moeten we ons stellen?

Het ontwerpen en verwezenlijken van een elektrische installatie gaat


gepaard met zeer veel problemen (vragen) die door de installateur zullen
moeten worden opgelost.

1. Welke schema’s hebben we ter onze beschikking?


2. Is de aardingselektrode reeds aangebracht?
3. In hoeveel werkfasen zal het werk worden ingedeeld?
4. In welke volgorde zullen die werkfasen verlopen?
5. Welk en hoeveel materiaal hebben we nodig?
6. Hebben we speciaal gereedschap nodig?
7. Moeten we rekening houden met lokale reglementen boven op het AREI?

7.3 De werkfasen

Om ons project tot een goed einde te kunnen brengen zullen we een
planning of werkschema moeten opstellen. Er moet een goede
samenwerking zijn met de architect en de aannemer van de ruwbouw. Die
twee personen kunnen al de nodige uitsparingen en openingen (bvb door
vloerplaten) voorzien tijdens de constructie. Dit zal het werk van de
installateur gevoelig vergemakkelijken en versnellen wat dan weer zijn
invloed zal hebben op de kostprijs.

Maken we geen werkschema op dan kunnen we voor de volgende


problemen komen te staan:
- Vertraging van het werk door ontbrekend materiaal bvb door te late
bestelling.
- Er wordt meer weg en weer gereden om het bijkomende materiaal af te
halen of te leveren (duur).
- Gaten en sleuven zijn niet op de juiste plaats aangebracht (dubbel werk).

Het werkschema zal er al of niet uitgebreid uitzien, dit al naar gelang er


veel of weinig werklieden op de werf zullen aanwezig zijn. Een eenvoudig
werkschema bevat bvb enkel de werkfasen (zie hieronder). Dit kan dan
nog meer gedetailleerd worden per werkman, er kunnen vermoedelijke
werkuren aan worden toegevoegd, enz.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 59


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

- installatie van de aardelektrode


- studie van het bouwplan en het gebouw.
- Studie van het installatie plan
- Keuze van de materialen
- Nagaan of er speciaal gereedschap nodig is.
- De installatie op de muren van het gebouw aftekenen.
- Leidingen en inbouwdozen installeren
- Toestellen installeren
- Kableren van het verdeelbord
- Controle en opstarten van de installatie.

7.3.1 Installatie van de aardelektrode

Voordat de aannemer de beton in de funderingssleuven kan gieten moet


de installateur de aardingslus voorzien. Het hoe en waarom hiervan zagen
we reeds in hoofdstuk 5.

7.3.2 Studie van het bouwplan en het gebouw

Aan de hand van het bouwplan kunne we ons reeds een globaal beeld
vormen van de woning. De draaizin van de deuren is er op
aangegeven, de plaats van de schouw en de plaats van enkele
meubels. De ligging en de bestemming van de lokalen. Door
samen met de bouwheer de bouwplaats te bezoeken kunnen
alle onduidelijkheden worden weggenomen, zo zien we
waar er beton of metselwerk is gebruikt, uit welke materialen
de vloerplaten zijn vervaardigd. Tijdens zo’n bezoek kan ook
de plaats van de verschillende toestellen worden besproken. Er wordt ook
gecontroleerd of eerder gemaakte afspraken , i.v.m. gaten en uitsparingen,
met de aannemer zijn uitgekomen.

7.3.3 Studie van het installatieplan

Sommige architecten zullen in samenspraak met de bouwheer reeds een


situatieplan opmaken (wat niet ideaal is) en u ter beschikking stellen. Indien
dit niet zo is dan heb je dit reeds zelf gedaan in het vorige punt. Van dit
plan moet u nu een installatieplan maken, t.t.z., u moet de leidingen op
het bouwplan tekenen rekening houdend met de uitsparingen en gaten
die de aannemer reeds voorzien had voor u. Worden er tijdens de werken
opmerkelijke veranderingen gedaan aan het traject van de leidingen, dan
moet u dat zo snel mogelijk ook aanpassen op het plan, want sommige
opdrachtgevers eisen een correct plan “as build”.

7.3.4 Keuze van de materialen

De keuze van de modellen en de kwaliteit zal steeds gebeuren


samen met de bouwheer, dit wordt meestal al in een vroeg
stadium overeen gekomen. Nu we het installatieplan hebben
weten we ook hoeveel van elk materiaal en toestel we nodig
hebben. Dit wordt samen in een bestek lijst ingevuld . We kunnen nu ook

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 60


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

de grootte van het verdeelbord bepalen en nagaan welke


bevestigingsmaterialen we zullen gebruiken. Al deze zaken moeten zo snel
mogelijk worden besteld want niet alles is steeds voorradig.

7.3.5 Speciaal gereedschap

Nu we weten welke materialen en welke toestellen we zullen installeren


moeten we eens nadenken of het gewone installateurs gereedschap voldoet
om deze installatie tot een goed einde te brengen. Soms zal
het nodig zijn speciale machines zoals zware klopboor of
meerdere slijpmachines te voorzien. Weerom tijdig bestellen of het nu
om te kopen of te huren is.

7.3.6 De installatie op de muren van het gebouw aftekenen

In deze fase van de werken gaan we met het installatieplan, en eventueel


de bouwheer, op de bouwplaats de toestellen en de leidingen met krijt op
de muren gaan aanbrengen. Dit moet gebeuren omdat het onmogelijk is
om de exacte plaats van elk toestel op een situatie plan aan te duiden. Ook
kunnen we nu onverwachte hindernissen ontlopen, die op het situatieplan
niet te zien waren. Deze krijttekening is niet zeer nauwkeurig (zeker wat
betreft hoogte), de nauwkeurigheid bekomt men in de volgende fase. Nu is
het enkel nodig om de installatieplansymbolen op de muren te tekenen en
de baan van de leiding in grote lijnen aan te duiden.

7.3.7 Leidingen en inbouwdozen installeren

Nu we de exacte plaats zullen bepalen waar de leidingen in of op de muur


zullen komen , waar de schakelaars en de wandcontactdozen komen
moeten we wel weer enkele richtlijnen en reglementen van het AREI
naleven.

7.3.7.1 Plaatsbepaling van leidingen en toestellen

-Het verdeelbord:
Het verdeelbord wordt voorzien op de gelijkvloerse verdieping , zo dicht
mogelijk bij de straatzijde, in een droog lokaal. Dit is meestal de garage,hal
of gang. Art 248 van het AREI zegt dat het verdeelbord op een hoogte van
ongeveer 1,5m moet worden geplaatst, gemeten van af het vloerpas. De
hoofdschakelaar moet bereikbaar zijn zonder hulpmiddelen en de teller
moet gemakkelijk af te lezen zijn.

-Wandcontactdozen:
Hier zijn er verschillende reglementen die we moeten in het oog houden.
De plaatsing van de wandcontactdozen hangt af van de kwalificatie van het
lokaal. Zo staat in Art84 van het AREI een tabel met acht verschillende
categorieën. De verschillende kwalificaties worden aangeduid met de
letters AD gevolgd door een cijfer van 1 tot 8.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 61


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

AD1 Droge ruimten, bvb woonkamers, kantoren,


slaapkamers……
AD2 Tijdelijk vochtige ruimtes, bvb bepaalde keukens, kelders,
overdekte terrassen, WC’s,
AD3 Vochtige ruimtes. Badkamers, vuilnislokalen, bijstations
van stoom…
AD4 Natte ruimtes, werven, sauna’s, koelkamers…..
AD5 Blootgestelde ruimtes, stortbaden in zwembad, stallen,
slagerij…
AD6 Inwerking van watermassa’s, Pieren, kaaien en stranden.
AD7 Ondiepe baden, bvb fonteinen.. diepte ≤1m
AD8 Diepe baden

De wandcontactdozen bevestigd op of in de wand van AD1 lokalen moeten zo


geplaatst worden dat het midden van de contactdoos zich op tenminste 15 cm van
het afgewerkte vloer oppervlak bevindt.(dit natuurlijk indien de wandcontactdozen
niet in de vloer of in de plinten worden ingebouwd, daarvoor gelden weer andere
regels).

In alle andere gevallen (van AD2 tot AD8) is de minimumafstand tussen het midden
van de wandcontactdoos en het afgewerkte vloeroppervlak vastgesteld op tenminste
25 cm.

In keukens en badkamers worden wandcontactdozen meestal op een hoogte van


ongeveer 120 cm geplaatst zodat ze goed bereikbaar zijn voor kleine huishoud
toestellen en scheerapparaten.

Merk op dat alle wandcontactdozen moeten voorzien zijn van een aardingsgeleider
die is aangesloten op de beschermingsgeleider en dat ze allemaal een kind
beveiliging moeten hebben.

-Schakelaars:

Schakelaars worden ergens tussen 110 en 140cm van het afgewerkte vloer
oppervlak geplaatst, men spreekt van de slot of de knop hoogte. Houd zoveel
mogelijk dezelfde hoogte aan in het ganse gebouw en zeker in het zelfde lokaal.
Schakelaars worden ook dicht bij de deuropening geplaatst, dit om zoveel mogelijk
plaats vrij te houden voor meubels. Meestal houdt men een afstand van 12 tot 15cm
tussen het midden van de schakelaar en het afgewerkte deurkozijn. Let erop dat je
de schakelaar niet aan de scharnierkant van de deur plaatst. Bij een dubbele deur
plaats je hem aan de kant van de deurvleugel die meestal gesloten blijft.

Trekschakelaars plaats je het best op ongeveer 20cm onder het afgewerkte plafond.
Voor inbouwtoestellen maken we gebruik van inbouwbakjes of inwerkdoosjes. Deze
bestaan in drie verschillende dieptes nl: 30mm, 50mm en 70mm. Let erop dat de
bakjes enkele mm buiten de onafgewerkte muur steken, na dat de stukadoor zijn
werk heeft gedaan zitten ze gelijk met het muuroppervlak.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 62


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

- Speciale richtlijnen voor badkamers:

Een badkamer of stortbadruimte is een kamer of deel van een kamer (beperkt tot
volume 3) waarin zich ten minste één bad of stortbad zich bevindt.

Voor het AREI wordt die ruimte onderverdeeld in vijf verschillende volumes.
1. Volume 0
2. Volume 1
3. Volume 1bis
4. Volume 2
5. Volume 3

Aan de hand van de volgende tekeningen zal alles wel wat duidelijker
worden.

VOL 2 VOLUME 3
60cm 240cm
VOL 0

Volume 1 Volume 2 Volume 3


VOL 1

VOL O

≤ 15cm

60cm Volume 1bis > 15cm

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 63


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

Hieronder volgt nu een korte beschrijving van wat mag en niet mag in de
verschillende volumes volgens het AREI.

Volume 0:

(AD7) Alle elektrisch materiaal is hier verboden.

Volume 1: of volume omhulsel

(AD4) Er is alleen elektrisch materiaal toegelaten dat werkt op een zeer lage
veiligheidsspanning van ten hoogste 12V wisselspanning. Let wel dat het
voedingstoestel zich buiten de volumes 1 en 2 bevindt. De beschermingsgraad van
de elektrische toestellen moet ten minste I P x 4 zijn.

Volume 1 is zo breed en zo lang als het bad (douche) en is 2,25m hoog gemeten
vanaf de vloer, dit wanneer de bodem van het bad (douche) niet hoger dan 15cm van
de vloer ligt , anders moet de hoogte worden gemeten vanaf de vloer van het bad
(douche).

Volume 1bis:

(AD4) Dit is het volume onder het bad. Het is zo breed en zo lang als het bad (of de
structuur wanneer deze vast hangt aan het bad en tot aan de vloer reikt.
Hier is enkel elektrisch materiaal toegelaten dat strikt noodzakelijk is voor de werking
van een badkuip met hydromassage.

Volume 2: of beschermingsvolume

(AD4) Hier wordt al wat meer toegelaten

a. Alles wat toegelaten is in volume 1


b. Verlichtingstoestellen gevoed op laagspanning (230V) wanneer deze ten
minste op 160cm boven het niveau van de vloer worden geïnstalleerd, en hun
ingebouwd schakelaartje voor zover het een trekschakelaar is.
c. Vast opgestelde verwarmingstoestellen of ventilatoren klasse H, gevoed op
laagspanning.
d. Contactdozen, wanneer ze elk afzonderlijk zijn beschermd met behulp van
een beschermingstransformator met een maximaal vermogen van 100VA
e. Contactdozen voorzien van een geïntegreerde automatische
differentieelschakelaar met zéér hoge gevoeligheid

Volume 3:

(AD2) Alle elektrische toestellen waarvan de beschermingsgraad tenminste I P X 1


is.
Verder moet men nog denken aan de equipotentiale verbindingen. Zijn er nog
artikels i.v.m. elektrische vloerverwarming. Mogen enkel leidingen in de volumes 1,
1bis en 2 voorkomen die bestemd zijn voor de voeding van de elektrische toestellen
in die volumes. Indien anders, dan moeten de leidingen dieper dan 5cm zijn
verzonken.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 64


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

Inbouwdoosje

Muur in beton of
metselwerk
Bezetting

Leiding

-Leidingen:

Bij opbouw leidingen leggen we de buizen altijd horizontaal of verticaal, dit geeft een
verzorgd uitzien. Enkel in uitzonderlijke gevalle wordt van deze regel afgeweken, bvb
wanneer de leiding de schuinte van een dak volgt.
Bij inbouw installaties blijft de regel van verticaal en horizontaal ook van kracht, maar
hier zijn er nog bij komende elementen.

-Leidingen verzonken in beton of cement zonder buis.

Leidingen die tenminste gelijkwaardig zijn aan het type dat geïsoleerd is met
PVC, zoals XVB-F mogen verzonken worden in wanden vloeren en plafonds
zonder in een buis te zijn geplaatst. Ze moeten wel bedekt worden met een
laag beton of cement van minimum 3cm.

-Leidingen verzonken in muren van lokalen die geen werkruimten zijn.

In de lokalen, die niet behoren tot instellingen die personeel tewerkstellen waarop
art28 van het ARAB van toepassing is, mogen eveneens XVB-F leidingen zonder
buis in de muren worden verzonken, er moet wel aan volgende voorwaarden worden
voldaan – art 214 AREI
a. Het traject van de leidingen volgt enkel horizontale en verticale
wegen waarbij de horizontale wegen in het plafond haaks op de
verticale wanden zijn geplaatst.
b. De horizontale leidingen liggen op 25 à 35 cm van de vloer of van
het plafond, en eveneens 25 à 35 cm van de bovendrempel van het
raam. Ze moeten wel minimum 25 cm onder het plafond liggen.
c. De verticale leidingen liggen zo dicht als mogelijk in de hoeken van
de lokalen en op 10 à 20 cm van de deurkozijnen.
d. Buiten deze afmetingen mag men verticaal installeren ten opzichte
van een zichtbaar toestel of machine.
e. De leidingen worden aan geen enkele mechanische invloed
onderworpen, noch tijdens, noch na de plaatsing.
f. Ze worden zonder beschadiging aan de wand gehecht.
g. De dikte van de dekkende bepleistering in niet dunner dan 0,4cm

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 65


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

7.3.7.2 Installeren van leidingen en inbouwdozen

Het installeren gebeurt in inbouw in woonruimtes, dit om esthetische redenen, en in


opbouw in de andere lokalen zoals kelder, zolder en garage.

Voor wat de plaatsing van de verbindingen, de lasdozen en de leidingen aangaat


bestaan er verschillende mogelijkheden, waarvan we hier de meest gebruikte
bespreken.

a. De verbindingen worden gemaakt in centraaldozen. Deze dozen bevinden


zicht boven de lichtpunten.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 66


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

b. De verbindingen worden gemaakt in de diepe inbouwdozen. Dus achter


de toestellen. Dit systeem wordt het meest gebruikt.

c. De verbindingen worden gemaakt in lasdozen die zich tussen vloer en


plafond of bovenaan in de muur bevinden. Deze laatste gebruikt men
steeds minder omdat de lasdozen later moeilijk bereikbaar zijn.

7.3.7.4 Het eigenlijke installeren

Eens alles is afgetekend en we hebben bepaald


welke soort installatie we zullen toepassen wordt er begonnen met
het maken van de sleuven voor de leidingen en de uitsparingen
voor de inbouw- en aftakdozen. Indien we met aftakdozen werken
zijn bakjes van 30mm diepte genoeg, in de andere gevallen, dus
wanneer we de verbindingen maken achter de toestellen dan maken we gebruik van
bakjes met een diepte van 50 of 70mm, hoe dieper , hoe beter ,
maar je moet rekening houden met de dikte van de muur!!! De
inbouwdoosjes worden vastgezet met sneldrogende kalk
(plaaster), let erop dat de bakjes enkele mm (5 tot 10) uit het
metselwerk steken en dat ze recht staan, dus parallel met de

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 67


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

muur. Wanneer men twee toestellen naast elkaar wil plaatsen en


later met 1 horizontale afdekplaat afwerken moeten de beide
bakjes direct naast elkaar, dus zonder spatie, worden in
geplaasterd. Bij verticale samenbouw worden de bakjes in elkaar
geduwd, zodat er weerom geen spatie tussen de beide
bakjes zit.
Daar we met snel drogende plaaster werken kunnen we één uur na het vast
zetten van de bakjes reeds beginnen met de leidingen. De leidingen worden
vast gezet in de inbouwbakjes en aftakdozen in de daarvoor voorziene
uitsparingen, bij lange leidingen en soepele leidingen (zoals voorbedrade
leidingen) wordt hier en daar nog een spijker geplaatst zodat we de leiding
gemakkelijk kunnen vastzetten met mortel. Eens de mortel droog worden
de nagels weer verwijderd, om zo het werk van de stukadoor te
vergemakkelijken. Leidingen die over de vloer lopen worden volledig
ingebed in mortel, om beschadiging te vermijden. Let wel dat je eerst het
beton rond de leiding wat nat maakt zodat de mortel goed vasthecht aan
het beton

Mortel
Leiding

Beton vloer

Om te vermijden dat de stukadoor alle inbouwbakjes vult met plaaster, doe je


er goed aan alle bakjes op te vullen met een prop kranten papier. Het zal je
veel werk besparen.

7.3.7.5 De draden intrekken

Indien men geen voorbedrade leidingen gebruikt, dan worden de draden pas in de
leidingen getrokken nadat het stukadoor werk is gedaan en uitgedroogd.

Om de draden te trekken maken we gebruik van een trekveer. De trekveer wordt


langs een zijde in de leiding geschoven, eens hij aan de andere kant uit de leiding
komt worden de juiste VOB draden aan de trekveer bevestigd, let erop dat je de
juiste kleuren en doorsneden gebruikt en dat de draden goed zijn bevestigd. Nu moet
je enkel nog de trekveer terug trekken en aan beide zijden de draden ongeveer 15cm
laten uit de bakjes hangen.
Merk op dat in en buis van 5/8” maximaal 6 draden mogen worden getrokken en in
een buis van 3/4" maximaal 8 draden.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 68


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

7.3.8 Het installeren van de toestellen

Nu de stukadoor en de vloerder in het gebouw zijn geweest kan de installateur van


de elektrische installatie weer verder. Wanneer we geen preflex hebben gebruikt
trekken we nu eerst de draden en kunnen we beginnen installeren. Normaal werken
we kamer per kamer af, zodat we zeker zijn om niets te vergeten. Het installeren
gebeurt ook in enkele stapjes:
- We moeten de inbouwbakjes vrijmaken van alle pleister. Doe dit
zorgvuldig, het zal je verdere werk vergemakkelijken.
- De draden worden ontward.
- Draden afknippen op ongeveer 12cm en over ongeveer 7mm
afisoleren
- Het toestel voorbereiden, alle onderdelen verwijderen zodat
men aan de aansluitvijzen kan, alle vijzen open draaien, de
bevestigingsklauwen volledig naar binnen brengen.
- Het toestel aansluiten volgens de regels van de kunst, t.t.z. de
juiste draden aan de juiste klemmen. Draai de vijsjes goed aan
zonder daarbij de vijsjes kapot te maken. Gebruik de juiste
schroevendraaier.
- Het toestel in het inbouwbakje duwen, daarbij opletten dat je de
achterliggende draden niet beschadigt, en de klauwen opendraaien. Ga
onmiddellijk na of het toestel parallel staat met muur en vloer.
- Afdekplaatje aanbrengen, en nogmaals controleren of alles recht staat.

7.3.9 Het monteren van het verdeel bord

Als het verdeelbord in een woongedeelte, zoals de hall


wordt geïnstalleerd zal hij worden ingewerkt in de muur,
men voorziet dan meestal een nis in het metselwerk om
onnodig kappen te voorkomen. Wordt het verdeelbord
echter in een garage of kelder geïnstalleerd dan gebeurt
dat meestal in opbouw. Hieronder volgt een kleine opsomming van de verschillende
stappen bij het installeren van het verdeelbord.
1. De verdeelkast wordt op de muur of in de nis vast gezet, controleer met
een waterpas of alles rechtstaat.
2. De voorgeponste ingangen worden verwijderd zodat de buizen en de
kabels toegang krijgen tot het verdeelbord.
3. Bij het installeren van de buizen moet men goed aanduiden waar de buizen
naar toe voeren. Eens de draden getrokken kan men ook deze een logo
meegeven.
4. Sluit alle beschermings- en hoofdbeschermingsgeleiders aan op de
daarvoor voorziene aardingsrail.
5. Plaats alle automaten en toestellen op de daarvoor voorziene rails en houd
daarbij rekening met het verdeelbordschema of plan.
6. Maak voor de verbindingen tussen de automaten gebruik van
overbruggingsrails.
7. Verbind de verschillende stroombanen met de juiste automaten.
8. Breng de beschermplaat aan.
9. Duid de verschillende stroombanen goed aan en kleef een verklarende lijst
en eventueel een situatie schema aan op de binnenzijde van het deksel.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 69


Hoofdstuk 7 Praktische wenke

Volgende punten moeten ook in het oog gehouden worden:

1. Het is verboden om VOB draad in niet


plaatsen.
Het is v
verschillende stroomkringen.
Het is verboden verbinden of draadlassen te maken buizen.
Het is verboden om soepele snoeren in buizen te trekken.
5. okalen waar de temperatuur
hoger dan 60° kan worden.
6.
het gewapende type zijn of moeten in een buis worden geïnstalleerd. De
bescherming moet minimum 10cm boven de vloer komen in woonr
minimum 1 meter in andere ruimtes.
De pvc buizen die langs onder worden verbonden met een verdeelbord in

betonnen plint van minimum 10cm hoog of een kast.

Verdeelbord Verdeelbord

Beton sokkel Beschermkast

Uitvoeringsmethoden BSO4EI Falin Ludo 70


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

7.3.10 Controle en opstarten van de installatie

Voordat we de installatie mogen aansluiten op het elektriciteitsnet moeten eerst nog


enkele controles worden uitgevoerd.

1. Meten van de isolatieweerstand van de installatie.


2. Meten van de aardingsweerstand
3. Controleren van de beschermingsgeleiders en de equipotentiale verbindingen.

7.3.10.1 Meten van de isolatieweerstand

Het is hier de bedoeling om isolatieweerstand van de kringen te testen t.o.v. de


aarding en t.o.v. elkaar.
We doen dit met een isolatiemeter of megger. Tussen de geleiders en de aarding
moet de isolatieweerstand meer dan 25000Ω bedragen.
Om de isolatieweerstand tussen de geleiders te meten moet je erop letten dat de
toestellen uitgenomen of losgekoppeld worden, hier moet de isolatieweerstand (in
Ohm) groter zijn dan 1000-maal de spanning tussen de actieve geleiders ( in Volt)

Vb: Is de spanning 240V dan moet de isolatie weerstand minimum 240000Ω


bedragen. Deze metingen worden meestal gedaan door de installateur.

Merk op: De spanning van de meting moet minstens zo groot zijn als de
gebruiksspanning. Voor een huisinstallatie neemt men meestal 500V.

7.3.10.2 Het meten van de aardingsweerstand

Deze meting gebeurt door het controleorganisme maar wordt het best door de
installateur vooraf reeds uitgevoerd om niet voor verrassingen te komen te staan, de
bedoeling is de conduktiviteit tussen de aardingslus en de aarde te meten.Om deze
meting te kunnen doen zal men de hoofdaardingsklem openen . De weerstand met
de aarde moet zo klein mogelijk zijn, anders zal men meer aardingselektrodes
moeten bijslaan in de grond. Voor meer info zie hoofdstuk 5

7.3.10.3 Controleren van de beschermingsgeleiders

Eens de aardingsweerstand is gemeten zal men de hoofdaardingsklem weersluiten


en de hoofdequipotentiale verbindingen doormeten en visueel nakijken waar
mogelijk. Voor het doormeten gebruikt men een ohmmeter met een laag meetbereik,
bvb van 0 tot 3Ω. Eens de equipotentiale verbindingen zijn doorgemeten zal men alle
aardingen één voor één ten opzichte van elkaar doormeten om te zien of de ganse
installatie hoe dan ook doorverbonden is met de hoofdaardingsklem. Deze meting
kan gebeuren door de installateur maar zal zeker worden herhaald door het keurings
organisme.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 71


Hoofdstuk 7 Praktische wenken i.v.m. een huisinstallatie

Het opstarten van de installatie:

Eer de installatie onderstroom mag worden gezet moet deze worden gecontroleerd
door een erkend keuringsorganisme. De persoon zal de installatie controleren aan de
hand van metingen zoals hierboven reeds vermeld en aan de hand van plans en
schema’s. Om dit te kunnen doen stelt de installateur volgende plans ter beschikking
van de keurder

1. Een ééndraadsschema van de installatie


2. Een situatieplan van de installatie.
3. De nodige documenten om aan te tonen dat speciale toestellen voldoen aan
de veiligheidsvoorwaarden.

Dit dossier wordt in drievoud opgemaakt . Eén exemplaar voor de


keuringsorganisatie, één exemplaar voor de bouwheer en één exemplaar voor een
eventuele huurder. Alle exemplaren worden door de 3 partijen ondertekend, ttz de
keurder, de installateur en de bouwheer.
Is alles gekeurd en goed bevonden dan wordt een “Procesverbaal van overeenkomst
van de elektrische installatie” opgemaakt. Met dit papier kan men de
elektriciteitsleverancier vragen stroom te leveren en de installatie in dienst te stellen.

7.4 Enkele vragen

1. Welke waarde moet de meetspanning hebben bij het meten van de


isolatieweerstand.
2. Waar wordt de isolatieweerstand gemeten?
3. Wat is de minimum waarde waaraan de isolatieweerstand moet voldoen.
4. Uit welke papieren bestaat het dossier dat moet worden voorgelegd aan het
keuringsorganisme.
5. Waarom moeten lasdozen steeds bereikbaar zijn?
6. Waarom moet de leiding die naar een niet metalen verlichtingstoestel loopt
toch voorzien zijn van een aardingsgeleider.
7. Waarop moet men letten bij het plaatsen van inbouwdoosjes.
8. Waaruit bestaat een aardingslus?
9. Op welke afstand van het plafond moeten de leidingen in horizontale toestand
liggen.
10. Waarom moet men leidingen zoveel mogelijk horizontaal en verticaal leggen?
11. In welke volumes wordt een badkamer opgedeeld?
12. Wat mag men installeren in elk van die volumes?

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 72


Hoofdstuk 8 Smeltveiligheden

HOOFDSTUK 8: SMELTVEILIGHEDEN

8.1 Inleiding

Alle huisinstallaties worden beveiligd tegen kortsluiting en overbelasting met ofwel


een smeltzekering ofwel een installatieautomaat. Deze toestellen worden in serie
geplaatst met de elektrische leidingen van een stroombaan. Wanneer er iets
verkeerd gaat met een elektrisch toestel, aangesloten op die stroombaan, dan gaat
meestal de stroom in de leidingen stijgen, om te vermijden dat de installatie naar de
knoppen gaat, zullen de smeltveiligheden of installatieautomaten de stroom naar die
stroombaan uitschakelen. Deze beveiligingstoestellen zijn er dus om de
installatie te beveiligen en niet de toestellen.

8.2 Soorten veiligheden

De verschillende soorten veiligheden die worden gebruikt in een gewone


huishoudelijke installatie kunnen we in het volgende overzicht situeren:

VEILIGHEDEN

SMELTVEILIGHEDEN INSTALLATIEAUTOMATEN

- SCHROEFVEILIGHEDEN - SCHROEFVEILIGHEDEN
- PENVEILIGHEDEN - PENVEILIGHEDEN
- MESVEILIGHEDEN - VEILIGHEDEN VOOR RAIL
- GLASVEILIGHEDEN MONTAGE

8.3 Gevaarlijke stromen

8.3.1 Wat zijn gevaarlijke stromen?

Dit zijn alle stroomsterkten die groter zijn dan de normaal aanwezige stromen in een
stroomkring, ze worden veroorzaakt door kortsluiting, overbelasting of door een
isolatiefout.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 73


Hoofdstuk 8 Smeltveiligheden

8.3.2 Oorzaken van gevaarlijke stromen

8.3.2.1 Kortsluiting

F1

R=O
F2

Wanneer we de twee geleiders kortsluiten dan weten we uit de wet van Ohm dat:

U U
I= ⇒I = ⇒ I = ∞ (oneindig) De stroom wordt veel hoger dan het normale
R 0
Dus de warmte in de smeltdraad, door de jouleverliezen, gaat ook stijgen, bijgevolg
dat de smeltdraad zal doorsmelten

Ter herinnering Jouleverliezen: Pj = I² x R x t

8.3.2.2 Door overbelasting

We krijgen overbelasting door bvb steeds maar meer toestellen op eenzelfde


stroomkring aan te sluiten, daardoor wordt het vermogen in die kring steeds maar
P
hoger. Uit de formule P= U x I weten we dat I = waarin U een constante is ,
U
namelijk de netspanning. Als het vermogen P stijgt zal dus ook de stroom I stijgen.
Als I stijgt stijgen ook de Joule verliezen en weerom zal de smeltdraad doorsmelten.

Andere redenen voor overbelasting zijn:


- één toestel met een groot vermogen, of grote startstroom
- een toestel dat mechanisch geblokkeerd is.

8.3.2.3 Door een isolatiefout

Bij een isolatiefout gaan er lekstromen vloeien. Deze komen nog eens bij de stroom
om het aangesloten vermogen te laten werken, waardoor de totaalstroom weer stijgt
en , door de jouleverliezen de smeltdraad zal doorsmelten.

8.4 Waar en wanneer te plaatsen?

- Nabij de hoofdschakelaar .
- Bij vermindering van de geleiderdoorsnede.
Merk op: Er mag maximum 3 meter tussen de geleidervermindering en
de zekering zijn, er mogen dan echter geen toestellen of aftakdozen in
die 3 meter worden aangesloten
- Op iedere geleider van een tweepolige stroombaan, zelfs als één geleider de
nul geleider is

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 74


Hoofdstuk 8 Smeltveiligheden

Licht Licht Contactdozen Fornuis

Merk op: Nooit zekeringen plaatsen op de nulgeleider van een driefasigestroomkring


+ nul geleider.

Bij onderbreking van de nulgeleider ontstaat er een spanningsdeling over de


aangeschakelde toestellen tussen de lijndraad en de nulgeleider. Deze toestellen
komen in serie te staan tussen de twee lijndraden (380V). Een ongelijk vermogen in
serie geschakeld zorgt voor een ongelijke spanningsverdeling. Over het kleinste
vermogen (grootste weerstand) komt de grootste spanning te staan die zal hoger zijn
dan de normale 220V. Het toestel zal stuk gaan.
50Ω 200Ω

R1 R2
I1 I2

220V 220V

U 220 220
Uit de wet van Ohm weten we dat I1= = = 4.4A en I2= = 1.47A
R 50 150
Het vermogen opgenomen door R1; P1= U x I = 4.4 x 220 = 968W
Zo ook P2 = 1.47 x 220 = 323W

We zien dat het vermogen van verbruiker R1 groter is dan deze van R2

Nu smelt de zekering die we toch plaatsten in de neutraalgeleider, dan krijgen we:

De stroom door de kring wordt:


U 380
U1 U2 I= = = 1.9A
R1 + R 2 200

I De spanningsval over de 1ste verbruiker:


380V U1= R x I = 50 x 1.9 = 95V
U2 = R x I = 150 x 1.9 = 285V

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 75


Hoofdstuk 8 Smeltveiligheden

Hier ziet men goed dat de kleinste verbruiker (R2), de grootste weerstand heeft ,en
het grootste deel van de spanning zal krijgen, hier in ons geval 285V. Dit zal onze
verbruiker stuk maken.

De nulgeleider mag echter wel onderbroken worden door een inrichting (4 polige
automaat) die bij een fout de 4 geleiders uitschakelt (Zie 4de jaar)

8.5 Verband tussen geleiderdoorsnede en beveiliging

Draaddoorsnede in mm² x x x 1,5 2,5 4 x 6 x 10


Smeltveiligheid in A 2 4 6 10 16 20 25 32 40 50
Automaat in A 4 6 10 16 20 25 32 40 x x

Opmerking:
- De minimale doorsnede, toegelaten voor een huishoudinstallatie is 2,5mm².
Voor verlichtingskringen wordt er een uitzondering toegelaten van 1,5mm².
- Omdat automaten meestal sneller uitschakelen dan smeltveiligheden mag
men deze 1 kaliber zwaarder nemen voor dezelfde draaddoorsnede.

8.6 Smeltveiligheden:

Zoals in het overzicht reeds vermeld onderscheiden we vier soorten


smeltveiligheden, nl de pen- en de schroefveiligheden, de mesveiligheden
en de glasveiligheden.

Penveiligheid

Mesveiligheid
Schroefveiligheid

Glasveiligheid

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 76


Hoofdstuk 8 Smeltveiligheden

Alle types werken op hetzelfde principe. Een smeltdraad is samen met een
blusmassa ondergebracht in een smeltkamer. De draad is berekend voor een
bepaalde In. Bij overschrijding van die In gaat de draad extra opwarmen tot hij
doorsmelt. Denk aan de Joule verliezen!!
Om te vermijden dat men de stroomkringen te hoog zou beveiligen worden de pen-
en schroefveiligheden voorzien van een hulpstuk dat toelaat een veiligheid met een
kleiner In te plaatsen maar niet met een groter In. Deze hulpstukken hebben een
kleurcode en een naam, bij de schroefveiligheden spreekt men van een pasring bij
een penveiligheid spreekt men van een kalibreer element
Om alle verwarring te voorkomen komt de kleur van de passchroef of het
kalibreerelement overeen met de respectievelijke schroef- of penveiligheid.

PASSCHROEF KALIBREERELEMENT

Kleurcode In Kleurcode In

Roos 2A Rood tot 6A


Bruin 4A Oranje 10A
Groen 6A Grijs 16A
Rood 10A Blauw 20A
Grijs 16A Bruin 25 en 32A
Blauw 20A Groen 40 en 50A
Geel 25A
Zwart 35A
Wit 50A
Koper 63A

Merk op: bij mesveiligheden verandert de grootte van de veiligheid samen met zijn In.
Bij glasveiligheden is geen veiligheid ingebouwd, daar is het uitkijken geblazen.

8.6.1 De penveiligheid
omhulsel
smeltdraad Smeltpatroon

contactpennen Quartszand

contactbussen

Kalibreerelement

Patroonhouder

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 77


Hoofdstuk 8 Smeltveiligheden

8.6.1.1 Het smeltpatroon

- omhulsel: meestal uit PVC


- Quartszand: Slorpt de warmte op van de smeltdraad
- Smeltdraad: Meestal uit zilver of zilver legering, de diameter wordt groter
naarmate de beschermingsgraad stijgt.
- Contactpennen: Meestal uit messing, hebben een hartafstand van 20mm en
een diameter van 7mm. Zorgen voor een goed contact met de contactbussen.

8.6.1.2 Het kalibreerelement

Wordt vervaardigd uit PVC, De constructie van de pennen en het kaliber zorgt er
voor dat men de smeltzekeringen niet kan uitwisselen. Vanaf 20A heeft het
smeltpatroon een midden stift die past in het overeenkomstig kalibreer element.
Het kaliber wordt op de patroonhouder gedrukt. Dit stukje zorgt ervoor dat we
voldoen aan de veiligheidsvoorschriften:

a. Onuitwisselbaarheid
b. Bescherming tegen aanraking
c. Bescherming tegen foutief inbrengen.

8.6.1.3 De patroonhouder

Dient om de draden aan te sluiten. Het is de houder waarin de smeltzekering zal


worden geplaatst.
Merk op:Boven de 20A moet men aangepaste patroonhouders nemen die deze
stromen aankunnen en waar de middenstift kan worden ingeborgd.
Hij bestaat uit:

- Omhulsel: PVC of Steatiet- meestal modulair (Per stuk)


- Contactbussen: Vervaardigd uit messing, zijn vast gelast aan de
aansluitklemmen om slechte contacten te voorkomen. Ze hebben een
hartafstand van 20mm en een diameter van 7mm.
- Kalibreerelement: Zie punt 10.6.1.2.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 78


Hoofdstuk 8 Smeltveiligheden

8.6.2 De schroefveiligheid

DIAZED of DZ komt van Diametraler Zweiteiligen Edison Schraubstöbsel ook nog


Siemensveiligheid

Verklikkerplaatje

Contactschroef
Schroefkop

Smeltkamer Smeltdraad

Smeltpatroon
Quartszand

Patroonhouder
Passchroef

Aansluitklemmen
8.6.2.1 Het smeltpatroon

Bestaat uit de volgende onderdelen:

- smeltkamer: Een keramische holle cilinder.


- Smeltdraad: Een zilveren of verzilverde draad aan beide zijden verbonden met
de afsluitdoppen, die op hun beurt voor een goed contact zorgen.
- Quartszand: Zit rond de smeltdraad en dient als blusmassa bij het
doorsmelten van de draad
- Verklikkerplaatje: Wordt door een weerstandsdraadje en een veertje op zijn
plaats gehouden. Als de smeltdraad smelt, smelt ook het weerstandsdraadje
en wordt het verklikkerplaatje naar buiten geduwd. Dit plaatje draagt de
kleurcode die de waarde van het smeltpatroon verklaart.

verklikkerplaatje

veer

weerstandsdraad

smeltdraad

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 79


Hoofdstuk 8 Smeltveiligheden

8.6.2.2 De patroonhouder

- bestaat uit keramisch materiaal of PVC


- de aansluitklemmen worden op dit deel aangebracht
- bevat een deel van de metalen schroefhuls

8.6.2.3 De schroefkop

- bestaat uit keramisch materiaal of PVC


- bevat het andere deel van de metalen schroefhuls.
- Heeft een venstertje in het midden zodat men het verklikkertje kan zien.

8.6.2.4 Passchroef

- Een vertinde messingen ring geplaatst in een steatieten ring. Belet het
vervangen van een smeltpatroon door een type met een grotere nominale
waarde.
- Men heeft een speciale sleutel nodig om die passchroef te vervangen.

8.6.3 De mesveiligheden

Mesveiligheden vindt men veelal terug in industriële installaties. Ook


hoofdzekeringen in grote gebouwen zijn meestal mesveiligheden. De
samenstelling is net hetzelfde als het smeltpatroon van een
schroefveiligheid.

Merk op: er bestaat een speciaal gereedschap, in de vorm van een


handvat om de mesveiligheid uit de houder te kunnen halen.

8.6.4 De glasveiligheden (miniatuurveiligheden)

Glasveiligheiden vind men meestal terug in toestellen. Door hun


kleine omvang zijn ze gemakkelijk in te bouwen. Men vindt ze terug op de printplaten
van voedingen allerhande. Ze komen hoofdzakelijk voor in twee
verschillende maten.

1. 5 x 20 = 5 mm diameter en 20 mm lang;
2. 6 x 32 = 6 mm diameter en 32 mm lang.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 80


Hoofdstuk 8 Smeltveiligheden

8.7 Automaten

De automaten worden in detail besproken in een volgende hoofdstuk. We willen hier


echter wel de voordelen van deze automaten ten opzichte van een smeltveiligheid
aanhalen.

Voordelen t.o.v. een smeltveiligheid

- Vlugge herstelling
- Grotere gevoeligheid
- Gemakkelijk zelf herstelbaar
- Kan gebruikt worden als schakelaar
- Vlug controleerbaar welke gewerkt heeft.

8.8 Uitschakelkarakteristieken

Bij de smelt veiligheden onderscheiden we voor elke In, twee verschillende soorten
zekeringen. Namelijk de snelle en de trage .

1. Al = Snelle uitschakelcurve, wordt gebruikt voor gewone stroomkringen in


een huisinstallatie.
2. Gl = Trage uitschakelcurve, wordt gebruikt voor stroomkringen met
motoren en grote transformatoren.

Uitschakelcurves voor trage


smeltzekeringen. De zekering kan
gedurende langere tijd een grotere
stroom verdragen.

Uitschakelcurves voor snelle


smeltzekeringen. De zekering zal
sneller doorsmelten dan de trage
smeltzekering, bij eenzelfde
stroomdoorgang.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 81


Hoofdstuk 8 Smeltveiligheden

8.9 Symbolen

Smeltzekeringen worden als volgt voorgesteld op een schema:

Bij een ééndraadschema wordt aan het begin van de stroombaan één zekering
getekend. Bij een meerdraadschema wordt op elke geleider van de monofasige
stroombaan een zekering getekend.

Bij stroombanen voor lichtschakelingen, waar de draaddikte 1,5 mm² bedraagt zal de
waarde van de smeltzekering niet groter zijn dan 10 A.

Bij stroombanen voor contactdozen, waar de draaddikte 2,5 mm² bedraagt zal de
waarde van de smeltzekering niet groter zijn dan 16 A.

8.10 Enkele vraagjes

1.Wat is het doel van een smeltzekering in een stroombaan.


2.Noem de 4 verschillende soorten smeltveiligheden.
3.Wat zijn gevaarlijke stromen?
4.Hoe kunnen gevaarlijke stromen ontstaan?
5.Waarom mag er geen smeltveiligheid worden geplaatst in de neutraal geleider van
een 3 fazig net + neutraal?
6.Wat is het doel van een kalibreerelement en een passchroef?
7.Wat is het symbool voor een smeltveiligheid?
8.Noem 5 voordelen van automaten t.o.v. smeltveiligheden.
9.Wat is de maximum waarde van een smeltzekering in een stroombaan voor
verlichting en in een stroombaan voor contactdozen?
10.Welke twee soorten smeltveiligheden bestaan er wanneer we kijken naar de
uitschakeltijd? Hoe worden ze gecodeerd?

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 82


Hoofdstuk 9 Installatieautomaten

HOOFDSTUK 9:INSTALLATIE AUTOMATEN.

9.1 Inleiding

Alle huisinstallaties worden beveiligd tegen kortsluiting en overbelasting met ofwel


een smeltzekering ofwel een installatieautomaat. Deze toestellen worden in serie
geplaatst met de elektrische leidingen van een stroombaan. Wanneer er iets
verkeerd gaat met een elektrisch toestel, aangesloten op die stroombaan, dan gaat
meestal de stroom in de leidingen stijgen, om te vermijden dat de installatie naar de
knoppen gaat, zullen de smeltveiligheden of installatieautomaten de stroom naar die
stroombaan uitschakelen. Deze beveiligingstoestellen zijn er dus om de
installatie te beveiligen en niet de toestellen.

9.2 Soorten veiligheden

De verschillende soorten veiligheden die worden gebruikt in een gewone


huishoudelijke installatie kunnen we in het volgende overzicht situeren:

VEILIGHEDEN

SMELTVEILIGHEDEN INSTALLATIE AUTOMATEN

- SCHROEFVEILIGHEDEN - SCHROEFVEILIGHEDEN
- PENVEILIGHEDEN - PENVEILIGHEDEN
- VEILIGHEDEN VOOR RAIL
MONTAGE

9.3 Enkele begrippen

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 83


Hoofdstuk 9 Installatieautomaten

Om de uitleg die hierna volgt beter te kunnen begrijpen moeten we eerst enkele
begrippen verklaren die voor alle veiligheden in een huishoudinstallatie gelden.

1. In: Dit is de normale of nominale stroom, in Ampère, waarvoor de veiligheid is


gebouwd. Deze stroom staat vooraan op de veiligheid afgedrukt en mag
onbeperkt door de veiligheid stromen zonder hem te beschadigen.
2. Ue: Dit is de spanning waarvoor de veiligheid is gemaakt, voor een huishoud
installatie is dat 230 of 400V.
3. t u : Dit is de uitschakeltijd in seconden. De tijd die de veiligheid nodig heeft om
de stroomkring te openen bij een overbelasting of kortsluiting.
4. Uitschakelcurve: Dit is een curve dit t u toont in functie van de stroom die
door de veiligheid vloeit.
5. Thermische uitschakeldrempel: de veiligheid moet gedurende één uur of
3600seconden een stroom aankunnen van 1,13 tot 1,45 maal de In, het gaat
hier dus om een “niet-uitschakelstroom”.

9.4 Installatieautomaten

Wanneer we over installatieautomaten spreken dan bedoelen we toestellen die


automatisch de stroombaan openen bij gevaar. Deze toestellen zijn echter
herbruikbaar, we kunnen ze als het ware herinschakelen, daar waar de
smeltveiligheden verloren waren en moesten worden vervangen. De
installatieautomaten beschermen de elektrische installatie, net als de
smeltveiligheden tegen overbelasting, lekstromen en kortsluiting. Bij de
smeltzekeringen was het gevolg van de drie oorzaken steeds hetzelfde, namelijk de
smeltdraad die doorsmolt. Bij de installatieautomaten zijn er twee verschillende
principes ingebouwd. Voor de beveiliging tegen overbelasting en lekstromen is er
een bimetaal, men spreekt van thermische beveiliging. Voor de beveiliging tegen
kortsluiting is er een elektromagneet, men spreekt van elektromagnetische
beveiliging.

Als het nu om penveiligheden, schroefveiligheden of automaten voor railmontage


gaat, het werkingsprincipe blijft steeds hetzelfde.

Merk op: om een snellere beveiliging te verkrijgen tegen lekstromen is men nu


verplicht een differentieelschakelaar in de installatie te voorzien. (zie volgend
hoofdstuk)

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 84


Hoofdstuk 9 Installatieautomaten

9.4.1 Samenstelling en werking

12
2

8
3

5 4 10
9
7
6 11

Om de werking van de installatieautomaat beter te kunnen begrijpen zullen we 3


fazen bespreken.
- bij normale stroomdoorgang;
- bij overbelasting;
- bij kortsluiting.

9.4.1.1 bij normale stroomdoorgang

Laten we aannemen dat de stroom van boven naar onder vloeit, dan begint de reis
aan de bovenste aansluitklem (1) vervolgens vloeit de stroom door de dikke
windingen van de elektromagneet (2), langs het vast contact (3), over de
beweegbare contactbrug (4), langs een soepele verbinding (5) naar het bimetaal (6)
om tenslotte aan de onderste aansluitklem aan te komen.

Merk op:
Met de bedieningshefboom (8) sluiten we het contact.

9.4.1.2 bij overbelasting (thermische beveiliging)

De overbelastingsstroom die door het bimetaal vloeit zal voor gevolg hebben dat het
bimetaal naar onder afbuigt. Terwijl het naar onder afbuigt zal het op de hefboom (9)
drukken. Wanneer de doorbuiging voldoende groot is zal de druk op de hefboom
zodanig zijn dat het uitschakelmechanisme (10) in werking zal treden.
De hoek van het bimetaal wordt ingesteld met een regelschroef (11). Door de hoek
groter of kleiner te maken zal de doorbuiging meer of minder uitgesproken moeten

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 85


Hoofdstuk 9 Installatieautomaten

zijn. Deze regeling gebeurt door de fabrikant en kan niet worden veranderd door de
gebruiker.

9.4.1.3 bij kortsluiting (elektromagnetische beveiliging)

Daar de kortsluitstroom veel groter is dan de normale In, zal deze de slagpen(12) van
de elektromagneet in werking brengen. De spoel (2) is zo berekend dat enkel bij zeer
hoge stromen de slagpen in werking treedt. De slagpen komt dus met een slag uit de
holle kern en klopt op het uitschakelmechanisme (10) zodat de automaat uitschakelt.

Kortsluitstromen zijn echter zo groot dat er een vonk zal ontstaan tussen het vaste
contact (3) en het beweegbare contact (4). Om die vonk zo snel mogelijk te doven,
en dus verbranding van de contacten te vermijden, heeft men een vernuftig systeem
ontwikkeld: “de vonkenkamer” (13).
Bij het openen van de verbinding tussen het vaste contact(3) en de beweegbare arm
(4) zal er een vonk ontstaan. Deze vonk zal overslaan naar de buitenste
vlambooggeleider (14) en klimt langs deze plaat naar boven. Aan de andere zijde
zal de vonk ook naar boven klimmen langs de binnenste vlambooggeleider (15).
Eens de vonk de vonkenkamer (13) bereikt zal hij worden opengetrokken en zich
verdelen in kleine vonkjes die zich een weg zullen banen tussen de blusplaten(16).
Deze vonkjes zullen snel afkoelen en zo het doven van de oorspronkelijke vonk
teweegbrengen.

16

13

15

4
14

9.5 Gebruik

9.5.1 Penautomaten

Penautomaten worden veelal gebruikt om huisinstallaties die zijn beveiligd met


smeltveiligheden van het pentype, te moderniseren. Ze hebben dezelfde hartafstand
en dezelfde pendiameter als de smeltveiligheid. Ze passen dus in dezelfde houders.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 86


Hoofdstuk 9 Installatieautomaten

9.5.2 Schroefautomaten

Zoals bij de penveiligheden worden ze veelal gebruikt om industriële installaties te


moderniseren. De smeltveiligheden van het schroeftype worden daar dan vervangen
door de schroefautomaten.

9.5.3 Installatieautomaten voor railmontage

Deze types worden tegenwoordig in alle nieuwe installaties gebruikt. Zowel in huis-
als in industriële installaties.

9.5.4 Verband tussen draaddoorsnede en beveiliging

Draaddoorsnede in mm² x x x 1,5 2,5 4 x 6 x 10


Smeltveiligheid in A 2 4 6 10 16 20 25 32 40 50
Automaat in A 4 6 10 16 20 25 32 40 50 63

We merken op dat dezelfde leiding hoger mag beveiligd worden met automaten, dit
door de snellere reactietijd van de installatie automaten.

9.6 Uitschakel karakteristieken

Bij de smeltveiligheden hadden we onderscheid gemaakt tussen twee types, nl. de


snelle en de trage. Daarmee bedoelden we dat voor een zelfde In, de smeltveiligheid
sneller of trager zou gaan doorsmelten.
Voor de installatieautomaten werden er 3 types ontwikkeld, een snelle, een
universele en een trage. Dit wil zeggen dat we voor een zelfde In, een verschillende
uitschakeltijd zullen waarnemen. We onderscheiden een “B”, een “C” en een “D”-
curve. Merk op dat het hier om de thermische uitschakelcurve gaat, bij een
kortsluiting moeten ze steeds even snel reageren.
In de NBN-norm C-1-898 worden de eisen vastgelegd voor het al of niet uitschakelen
van de stroomkring in huishoudelijke installaties

9.6.1 Niet uitschakelen

Indien de stroom door de automaat gelijk is aan In x een constante mag de


automaat de stroom niet uitschakelen binnen het uur. Die constante schommelt
tussen 1,13 en 1,45 en is afhankelijk van de grootte van In. Deze stroom noemt men
de conventionele niet-uitschakelstroom of thermische uitschakeldrempel

9.6.2 Wel uitschakelen

Voor automaten met een In < 32A: indien de stroom groter of gelijk is aan 2,55 x In
moet de stroom onderbroken in een tijd gelegen tussen 1 en 60 seconden ( dus
binnen de minuut).

Voor automaten met een In >32A: ligt die tijd tussen de 1 en de 120 seconden, (dus
binnen de 2 minuten).

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 87


Hoofdstuk 9 Installatieautomaten

9.6.3 De B-curve

Een automaat met een B-curve zal de stroombaan onderbreken wanneer de stroom
tussen 3 en 5 x In is. Deze automaten worden gebruikt voor verlichtingskringen en
verwarming.

9.6.4 De C-curve

Een automaat met een C-curve zal de stroombaan onderbreken wanneer de stroom
tussen 5 en 10 x In is. Deze automaten worden gebruikt voor contactdoos kringen,
waar kleine motoren kunnen worden aangeschakeld.

9.6.5 De D-curve

Een automaat met een D-curve zal de stroombaan onderbreken wanneer de stroom
tussen 10 en 20 x In is. Deze automaten worden gebruikt om machines en motoren
met grote aanloopstromen en transformatoren te beveiligen.

Vind je in dit doolhof van curven en reglementen de uitgang niet meer, dan proberen
we hieronder alles nog eens grafisch voor te stellen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 88


Hoofdstuk 9 Installatieautomaten

9.6.6 Grafische voorstelling

Alle hierboven geziene informatie kunnen we ook voorstellen in een grafiek


t (s)
3600

Gevaarlijke zone

120

60

Thermische beveiliging

1
kortsluit beveiliging

0,1
B
1
1,13 2,55
1,45 3 5 10 20 x In

9.7 Symbolen

Op de automaten vinden we volgende symbolen terug:

Schakel functie

Thermische veiligheid (bimetaal)

Elektromagnetische veiligheid (spoel)

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 89


Hoofdstuk 9 Installatieautomaten

Op eendraadschema’s worden automaten en zekeringen als volgt voorgesteld:

F1
Zekering

2
Een tweepolige automaat. Van 20A

20A

9.8 Enkele vraagjes – aangeboden door het huis

1.Wat versta je onder het begrip “uitschakeltijd”?

2.Wat is de thermische uitschakeldrempel?

3.Op welk tweevoudig principe berust de werking van een installatieautomaat?

4.Verklaar kort de werking van een installatieautomaat bij overbelasting.

5.Noem 3 elementen die de keuze van een installatieautomaat zullen helpen


bepalen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 90


Hoofdstuk 9 Installatieautomaten

6.Noem één toepassing van elk van de drie types installatieautomaten.

B-curve_____________________________________________________________

C-curve_____________________________________________________________

D-curve_____________________________________________________________

7.Met welk symbool wordt een 3-fasige installatieautomaat van 40A aangeduid op
een ééndraadschema?

8.Met welk symbool duidt men op de installatieautomaat aan dat de automaat zowel
thermisch als elektromagnetisch uitschakelt?

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 91


Hoofdstuk 10 De differentieelschakelaar

HOOFDSTUK 10 DE DIFFERENTIEELSCHAKELAAR

10.1 Inleiding

Naast de installatie automaten vinden we ook nog differentieelschakelaars of


aardlekschakelaars terug in het verdeelbord van de huisinstallatie. Ze hebben tot
doel de gebruiker te beveiligen tegen elektrische schokken afkomstig van
lekstromen. We vinden een aardlekschakelaar met een gevoeligheid van 300 mA
terug aan het begin van de installatie. We zien ook een aardlekschakelaar met een
gevoeligheid van 30 mA die de badkamer, wasmachine, droogkast en
vaatwasmachine extra in het oog houdt.

10.2 Reglementering

Het AREI is zeer duidelijk wat betreft het gebruik van de differentieelschakelaar in
een huishoudelijke installatie. Zo vindt men volgende uitleg terug:

1) Bij een aardingsweerstand kleiner dan 30 Ω :


- hoofddifferentieelschakelaar met een gevoeligheid die niet groter mag zijn
dan 300mA en met een nominale stroomsterkte van minimum 40A.
- een differentieelschakelaar met een gevoeligheid die niet groter mag zijn
dan 30mA op alle stroombanen van de badkamer, wasautomaat,
vaatwasautomaat en droogkast.
- een differentieelschakelaar met een gevoeligheid die niet groter mag zijn
dan 100mA op alle stroombanen van een elektrische vloerverwarming.

2) Bij een aardingsweerstand tussen 30 en 100 Ω :


- idem als hierboven
- een differentieelschakelaar met een gevoeligheid die niet groter mag zijn
dan 30mA voor de verlichtingsstroombanen.
- een differentieelschakelaar met een gevoeligheid die niet groter mag zijn
dan 30mA voor stroombanen van wandcontactdozen met een gezamenlijk
maximum van 16 enkelvoudige of meervoudige wandcontactdozen.
- een differentieelschakelaar met een gevoeligheid die niet groter mag zijn
dan 100mA voor de stroombanen van de diepvries en het kookfornuis.

Verder vindt men nog enkele algemeenheden:

- het is verboden de differentieelschakelaar te overbruggen, vandaar de


verzegelbare afdekplaatjes.
- de differentieelschakelaar gebruikt in de huishoudinstallatie moet een
kortsluitvastheid van tenminste 3000A hebben, ze zijn dus van het type A.
- het is aanbevolen om eens per maand het detectiesysteem en het
uitschakelmechanisme van elke differentieelschakelaar te testen met
behulp van de testknop.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 92


Hoofdstuk 10 De differentieelschakelaar

10.3 Principe van de detectie

In normale omstandigheden, wanneer er


L1 I1 dus geen verliestroom is, zijn beide
stromen I1 en I2 exact gelijk.

N I2

In dit geval hebben we een lekstroom


L1 I1 I1’
I lek . Dan wordt de stroom I1 = I1’+ I lek
I lek

N I2
De kunst is nu deze lekstroom te detecteren: Wanneer we beide stroomdraden door
een magnetische kern steken dan zal elke draad een magnetisch veld teweeg-
brengen (zie de stroommeettransformator in hoofdstuk 3). Daar beide stromen
elkaars tegengestelde zijn zullen beide magnetische velden ook tegengesteld zijn
aan elkaar.

In het eerste geval zijn I1 en I2 even groot, het resultaat is dat beide magnetische
velden even groot zullen zijn en dus elkaar zullen opheffen.

In het tweede geval zijn I1 en I2 niet meer even groot, dus zullen de magnetische
velden ook niet even groot zijn maar wel nog steeds tegengesteld. Het resulterende
magnetisch veld zal dus niet meer gelijk zijn aan nul . Het zal echter een klein
magnetisch veld zijn want het wordt enkel veroorzaakt door I lek . Brengen we nu een
secondaire wikkeling aan op de ringkern, dan zullen we die stroom kunnen meten of
gebruiken voor iets anders. (zie stroommeettransformator)

10.4 Samenstelling

Op die hierna volgende tekening zien we een vereenvoudigde voorstelling van een
differentieelschakelaar. De differentieelschakelaar bevat 3 hoofdonderdelen:

- de schakelaar;
- het detectie systeem;
- het ontgrendelmechanisme.

Hieronder gaan we die drie onderdelen eens van naderbij gaan bekijken.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 93


Hoofdstuk 10 De differentieelschakelaar

L N

3 5
2 6
4
1

11 10

8
12
7

10.4.1 De schakelaar

De schakelaar kan 2 of 4-polig zijn . Het inschakelen van de differentieelschakelaar


gebeurt manueel. Bij het indrukken (of omschakelen) van de bedieningsknop (1),
wordt de veer (2) opgespannen en de schakelaar (3) gesloten. De schakelaar blijft
gesloten doordat de haak (4) in de pal (5) vast haakt en daar ook zo blijft. De pal
wordt in positie gehouden door een veer (6).

10.4.2 Het detectiesysteem

Het detectiesysteem bestaat uit een speciale transformator vervaardigd uit een
ringvormige kern (7). Deze kern is gemaakt van materiaal meet een hoge
permeabiliteit
(bvb supermalloy, zie hoofdstuk 2 magnetische materialen). De actieve geleiders
worden, net als bij de stroommeettransformator, door de ringvormige kern gevoerd
en vormen aldus elk voor zich een primaire wikkeling. Op de kern is er ook een
secondaire wikkeling (8) aangebracht die aangesloten is op een spoel (9).

10.4.3 Het ontgrendelmechanisme

Het ontgrendelmechanisme is zo ontworpen dat het snel reageert met een zeer
kleine energie. Het bestaat uit een beweegbare kern (10) , die zich in de spoel
bevind. De beweegbare kern is aan één zijde vast gemaakt aan de pal (5)

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 94


Hoofdstuk 10 De differentieelschakelaar

10.5 Werking

Hieronder bespreken we kort de werking van de differentieelschakelaar voor drie


verschillende situaties:
1. zonder verliesstromen (normaal);
2. met verliesstromen;
3. bij bediening van de controle toets.

10.5.1 Zonder verliesstromen

In normale omstandigheden bevindt de installatie zich in deze situatie, namelijk de


isolatie is overal goed en er zijn geen aardlekstromen.
De schakelaar (3) is dicht , de veer (2) staat opgespannen. De haak (4) klemt in de
pal (5). De pal blijft in positie door de veer (6). De stromen door de twee geleiders
zijn gelijk in grootte maar tegengesteld in zin. De vectoriele som van beide stromen is
dus 0.

I L1 IN

De respectievelijke fluxen die worden veroorzaakt door deze stromen zullen elkaar
dus ook tegenwerken. De resulterende flux zal net zoals de stroom gelijk zijn aan 0.
We weten nog uit hoofdstuk 3 dat er geen spanning in de secondaire wikkeling kan
worden geïnduceerd wanneer we geen magnetische flux hebben in de kern. Er zal
dus ook geen stroom vloeien in de spoel (9) en de beweegbare kern (10) blijft ook op
haar plaats.

10.5.2 Met verliesstromen

Wanneer we een stroomkring hebben met een slechte isolatie, krijgen we


verliesstroom die langs de aarde weer zal terugvloeien naar de bron.

20,5A

20A 20A

0,5A

0,5A

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 95


Hoofdstuk 10 De differentieelschakelaar

Wanneer we de som van de twee stromen maken die nu door de ringkern van de
differentieelschakelaar zullen vloeien dan krijgen we:

20,5A 20A

0,5A

We zien dus dat de 0,5 A, die tegelijk ook de verliesstroom is, voor een magnetische
flux zal zorgen in de ringkern. Door die flux wordt er een spanning opgewekt in de
secondaire spoel. Die spanning wordt aangelegd aan spoel (9) waardoor de
beweegbare kern (10) van die spoel de pal (5) in beweging zal brengen. Wanneer de
pal naar beneden wordt getrokken, zal de haak (4) loskomen uit de pal en zal de
schakelaar (3) zich openen door de kracht van de veer (2).

De wikkelingen van de spoel zijn zo gekozen, dat de pal slechts beweegt vanaf een
bepaalde waarde van de verliesstroom – de gevoeligheid.

10.5.3 Bij bediening van de controletoets

Wanneer we de controletoets (11) indrukken dan zal er stroom door de weerstand


(12) vloeien. Daardoor creëren we zelf een onevenwicht in de stroom,want de stroom
die door de weerstand vloeit zal enkel door de rechter en niet door de linker geleider
vloeien. De rest staat reeds beschreven hierboven.

Merk op dat het AREI aanbeveelt om maandelijks de differentieelschakelaars te


testen met behulp van die knop.

10.6 Uitvoeringen

10.6.1 De gevoeligheid

Bij differentieel schakelaars is het grootste kenmerk hun gevoeligheid ook nog
nominale aanspreekstroom genaamd (I ∆ N ). De meest bekende waarden in de
huisinstallatie zijn 30 en 300 mA. Maar ook 10, 100, 500 en 1000 mA bestaan.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 96


Hoofdstuk 10 De differentieelschakelaar

10.6.2 Types

We nog onderscheid tussen:

- differentieelschakelaar;
- differentieelautomaat.

10.6.2.1 Differentieelschakelaar

Dit zijn de schakelaars die we hierboven hebben besproken. Ze komen in de handel


voor in 2 en in 4-polige uitvoeringen. Bijna altijd voor railmontage.

10.6.2.2 Differentieelautomaat

Dit zijn toestellen waarbij de bescherming tegen verliesstromen wordt gecombineerd


met de bescherming tegen overbelasting, in één en hetzelfde apparaat. Ze komen
meestal voor als twee aan elkaar te schroeven of te klikken onderdelen. Het
uitschakelsysteem van het differentieelgedeelte werkt in op het uitschakel-
mechanisme van het automaatgedeelte.

Bij de differentieelautomaten bestaat er ook een type dat slechts één pool beveiligt.
Het zijn tweepolige automaten die worden samengebouwd met een differentieel
apparaat. Eén van de polen ( de N) heeft dan geen overstroombeveiliging. Dit type
zal natuurlijk goedkoper zijn.

10.7 Technische gegevens op een differentieelschakelaar

- het aantal polen , 2 of 4;


- de nominale stroom: 16, 25, 40, 63, en 80 A komen het meeste voor. Bij
differentieelautomaten vindt men ook nog de uitschakelcurve terug van het
automaatgedeelte;
- gevoeligheid of nominale aanspreekstroom I ∆N : zoals hierboven reeds
vermeld hebben we 10, 30, 100, 300, 500, 1000 mA en meer.
- Kortsluitvastheid. Een waarde aangegeven in Ampère en in een rechthoek
geplaatst. Het AREI schrijft voor dat de differentieelschakelaars die worden
gebruikt in een huisinstallatie een kortsluitvastheid van tenminste 3000A
moeten hebben. Dit wordt dan als volgt aangeduid:
A3000

- Type A. Dit duidt aan dat de bewuste differentieelschakelaar niet zal


reageren op gelijkstroom componenten veroorzaakt door elektronische
componenten als dioden, thyristoren en dergelijke. Ze mogen enkel reageren
op sinusoïdale stromen en op pulserende gelijkstroomfouten. Dit wordt ook
aangeduid met volgende symbool:

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 97


Hoofdstuk 10 De differentieelschakelaar

10.8 Enkele vraagjes

1.Wat is het doel van een differentieelautomaat in een huisinstallatie?

2.Wat zijn de 3 hoofdbestanddelen van een differentieelschakelaar?

3.Leg het principe van het detectiesysteem kort uit.

4.Hoe werkt de testknop bij een differentieelschakelaar?

5.Hoe noemt men het belangrijkste kenmerk van een differentieelschakelaar?

6.Noem de twee meest voorkomende waarden van dit kenmerk.

7.Welke differentieelschakelaars moet men gebruiken bij een huisinstallatie waarvan


de spreidingsweerstand zich bevindt tussen 30 en 100 Ω

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 98


Hoofdstuk 11 Overspanningsbeveiliging

HOOFDSTUK 11 : OVERSPANNINGSBEVEILIGING
11.1 Inleiding

Als men spreekt over overspanningsbeveiliging dan denkt men in de eerste plaats
aan een blikseminslag, toch ontstaan zeer veel overspanningen intern in de
installatie, bvb. bij het in- en uitschakelen van grote machines. Daar we in de gewone
huisinstallatie meer en meer te maken krijgen met verfijnde elektronica is het dan ook
aangeraden om de elektrische huisinstallatie te beveiligen tegen overspanningen.
In dit hoofdstuk gaan we na waar overspanningen vandaan komen, hoe we onze
installatie kunnen beveiligen en wat de tekennormen zijn.

11.2 Overzicht

Overspanningsbeveiliging

Blikseminslag Interne problemen

Directe inslag Indirecte inslag Schakelhandelingen

11.3 Bliksem

25 miljoen bliksems teisteren jaarlijks


onze aardbol. De bliksem is een
atmosferische elektrostatische
ontlading, die gepaard gaat met een
felle lichtflits en een luide donderslag.
De elektrische parameters van de
bliksem zijn enorm: de hoogste
gemeten piekstroom bedroeg
350.000A. De spanning tussen de
wolk en de aarde, net voor de
ontlading, kan meerdere honderden
miljoen Volt bereiken.
Bij de beveiliging tegen de gevolgen van de bliksem onderscheidt men een
beveiliging bij directe (rechtstreekse) blikseminslag en een beveiliging tegen
indirecte (verwijderde) blikseminslag.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 99


Hoofdstuk 11 Overspanningsbeveiliging

11.4 Overspanningen

Overspanningen kunnen zich op heel wat manieren inkoppelen in de elektrische


installatie.
Het meest voorkomend zijn:

1. Atmosferische overspanningen veroorzaakt door indirecte blikseminslag


2. Overspanningen veroorzaakt door schakelhandelingen. (koelkast, laspost)
3. Overspanningen veroorzaakt door de energieleverancier. (omschakelen van
transformatoren, toevallige contacten tussen luchtleidingen)

Hoewel een directe blikseminslag enorme schade kan veroorzaken aan gebouwen
(o.m. door brand), is de kans op beschadiging van apparaten door overspanningen
ingevolge indirecte blikseminslag nog veel groter. Een indirecte blikseminslag
veroorzaakt immers hoge overspanningen in de elektrische installatie dit ten gevolge
van een stijging van de aardpotentiaal en van inductieve en capacitieve
inkoppelmechanismen op de elektrische installatie. Bij afwezigheid van afdoende
beveiligingsmaatregelen heeft dit desastreuze gevolgen voor de apparatuur.
De veelvuldige aanwezigheid in de moderne woning van toestellen met gevoelige
elektronische schakelingen zoals computers, elektronische sturingen van
verwarmingen, domotica, microgolfoven, hifi en videotoestellen maar ook
wasautomaten, diepvriezer e.d. maakt dat de inpakt van overspanning enorm wordt.

11.5 Beveiligingsmaatregelen

Om de woning en de installatie op en top te beschermen moeten we zowel


uitwendige als inwendige beveiligingen aanbrengen.

11.5.1 Uitwendige beveiliging

Om (brand)schade tengevolge van directe blikseminslag te voorkomen, wordt een


gebouw van een uitwendige beveiliging voorzien m.b.v. een netwerk van koperen
geleiders en bliksemafleiders op het dak en tegen de muren van het gebouw. We
bouwen als het ware een kooi van Faraday rond de woning.

Merk op: deze kooi van Faraday beschermt enkel het gebouw
tegen fysische beschadiging, maar is geen
beveiligingsmaatregel voor de elektrische installatie.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 100


Hoofdstuk 11 Overspanningsbeveiliging

11.5.2 Inwendige beveiliging

a. beveiliging tegen de hoge stromen van een directe blikseminslag

Bliksemstroomafleiders in het hoofdverdeelbord van de elektrische installatie;


deze zijn in staat de stroom van een directe blikseminslag te verwerken.

b. beveiliging tegen overspanning bij een indirecte blikseminslag of andere


oorzaken.

Gevoelige apparatuur kan, ook in aanwezigheid van een uitwendige


beveiliging, ernstige beschadiging oplopen ingevolge de hoge
potentiaalverschillen tussen aarde en stroomvoerende geleiders. Daarom is
ook een overspanningbeveiliging noodzakelijk. Potentiaalverschillen kunnen
worden vermeden door een degelijke potentiaalvereffening. Dit is het
sleutelbegrip bij de beveiliging tegen overspanningen.

11.6 Principe

L1
Te beveiligen apparaten
(koelkast, wasmachine,
N
I max computer, hifi…….)

Up

Overspannings-
beveiliging

Bij overspanning moet de overspanningsbeveiliger de hoogste piekwaarde van de


stootstroom ( I max ) afleiden, zodanig dat de restspanning ( U p ) op het ogenblik van
I max het veiligheidsniveau van de toestellen niet overschrijdt.

Hieronder enkele waarden van het veiligheidsniveau bij verschillende toestellen:

2,5 kV : Elektrisch stuur- en schakelapparatuur zoals relais, contactoren….


1,8 kV : Materiaal met minder gevoelige elektronische componenten zoals
wasmachine, kookfornuis, droogkast….
1kV : Zeer gevoelige elektronica zoals computer, hifi, TV, video, DVD….

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 101


Hoofdstuk 11 Overspanningsbeveiliging

11.7 Werking van een overspanningsbeveiliger

Een overspanningsbeveiliging of OVP (Over Voltage Protection) heeft tot doel


overspanningen tussen verschillende delen (geleiders) van een elektrische installatie
te beperken. Dit wordt technisch gezien op twee manieren gedaan:

Met varistoren en met gasontladingsbuizen

Merkop: een varistor is een weerstand


waarvan de waarde verandert met de
aangelegde spanning.

M.a.w. als de spanning over de varistor stijgt, zal de weerstand van de varistor
afnemen. De weerstand van de varistor in een OVP zal zover in weerstand afnemen
dat de spanning over de varistor niet hoger wordt dan een van te voren bepaalde
waarde. Deze waarde wordt natuurlijk gerelateerd aan de maximale afleidstroom van
de OVP.

Een gasontladingsbuis is bij gebruik in een OVP een buisje met twee elektroden dat
een vrij nauwkeurig gedefinieerde doorslagspanning kent. Als de spanning over de
gasontladingsbuis hoger wordt dan de vooraf ingestelde waarde dan slaat de
gasontladingsbuis door en ontstaat er een kortsluiting tussen de beide elektroden.

De varistor en de gasontladingsbuis worden beide gebruikt in OVPs om de spanning


tussen:

§ fase en nul
§ fasen onderling
§ nul en PE (aarde)
§ fasen en PE (aarde)

te begrenzen tot een waarde die acceptabel is voor de daarop aangesloten


apparatuur.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 102


Hoofdstuk 11 Overspanningsbeveiliging

Hierboven zie je een aantal configuraties voor 3-fasennet OVPs die geschikt zijn voor
TT-stelsels ( TT = 3 fasen + N + PE)

Dit zijn voorbeelden van een aantal configuraties van 1-fase net OVPs

Alle hierbovenstaande voorbeelden zijn zo te koop in elektro-speciaalzaken.

Zoals te zien is kunnen OVPs uit varistoren, gasontladingsbuisjes of een combinatie


daarvan bestaan. Hoewel zowel de varistor als de gasontladingsbuis de
overspanningen prima begrenzen zitten er kleine verschillen in de werking waardoor
de een voor bepaalde toepassingen meer geschikt is als de ander.

Een varistor bijvoorbeeld is in het algemeen constanter in het begrenzen van


overspanningen dan een gasontladingsbuis. De doorslagspanning van de
gasontladingsbuis is namelijk afhankelijk van de steilheid van de overspanning.
Hierbij komt nog dat de begrensde overspanning bij een varistor nauwkeuriger kan
worden ontworpen dan bij een gewone gasontladingsbuis

Verder is een gasonladingsbuis in het algemeen niet zelfdovend zodat maatregelen


genomen moeten worden om de buisjes te doven als de spanningen weer normaal
zijn.

Begrenzingskarakteristiek
van een varistor en van
een gasontladingsbuisje

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 103


Hoofdstuk 11 Overspanningsbeveiliging

Een varistor echter heeft als nadeel t.o.v. de gasontladingbuis dat hij minder energie
kan afleiden als gekeken wordt naar een soortgelijk volume. Ook hebben varistoren
een continue lekstroom (varistor = weerstand) en in het geval van net OVPs moet de
varistor dan ook voorzien worden van een thermische beveiliging die de voeding
onderbreekt indien de lekstroom te hoog wordt (beveiliging tegen brand en
aanrakingsgevaar).

Een ander nadeel van varistoren is dat ze minder geschikt zijn voor hoogfrequent
toepassingen zoals bijvoorbeeld C.A.I. OVPs. Een gasontladingsbuisje is voor
hoogfrequent OVPs geschikter.

De voor- en nadelen van varistoren en gasontladingsbuisjes bepalen hoe de


verschillende OVPs zijn opgebouwd. Hierbij hanteren verschillende fabrikanten
verschillende filosofieën en voor meer informatie over de opbouw verwijzen we dan
ook naar de desbetreffende OVP produktinformatie.

11.8 Werking van een overspanningsbeveiliger voor beperkte vermogens

L1
G1

UITGANG
INGANG

C2
V2
C1

V4
V1 C3
V3

L2

Op bovenstaande figuur zie je een principeschema van een éénfasige


overpanningsbeveiliger. De werking is eigenlijk best vergelijkbaar met deze van een
zenerdiode bij gelijkspanning.

Ter herinnering: Bij het overschrijden van de zenerspanning bij een zenerdiode, gaat
deze in geleiding en blijft de spanning over de zenerdiode constant.

Onze elektrische huisinstallatie werkt echter op wisselspanning, dus kunnen we hier


geen zenerdioden gebruiken. Hier maken we gebruik van varistoren of spanning
afhankelijke weerstanden. Uit de lessen elektronica weten we dat de
weerstandswaarde van een varistor daalt wanneer de spanning erover toeneemt.

Wanneer aan de ingang van de overspanningsbeveiliger de spanning stijgt


(overspanning) dan gaat de gasontladingsbuis (G1) in geleiding en gaat de
weerstandswaarde van V1 dalen ( door de stijgende spanning). De ingang wordt als
het ware kortgesloten waardoor de kortsluitbeveiliging (automaat) die voor de
overspanningsbeveiliger wordt geplaatst zal opengaan en zodoende alles dat aan de
uitgang van de overspanningsbeveiliger is aangesloten van het net wordt
afgeschakeld. Indien de overspanning beperkt is en dus de kortsluitstroom niet te
hoog is opgelopen, of wanneer de kortsluitbeveiliging snel heeft gereageerd, kan
men de overspanningsbeveiliger hergebruiken.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 104


Hoofdstuk 11 Overspanningsbeveiliging

Aan de uitgang zien we ook enkele varistoren, die dempen de spanningspieken


afkomstig van inductieve verbruikers , bvb transformatoren.

De filter bestaande uit L1,L2,C1,C2 en C3 zorgt er voor dat de


spanningspieken uit het net (spanningsnaalden), niet aan de verbruiker
komen.

Daar alle stroom die naar de verbruiker gaat ook door de spoelen L1 en L2
moet, zullen we de overspanningsbeveiliger moeten kiezen in functie van
het vermogen van de verbruiker.

Bovenstaande beveiligers vindt men meestal in speciale tafelcontactdozen


met ingebouwde overspanningsbeveiliging.

11.9 Opmerking

1. Een bliksemstroomafleider die aan het begin van een elektrische installatie kan
worden geplaatst is niet het zelfde als een overspanningsbeveiliger.
Een bliksemstroomafleider zal de grote stromen die zich op de aansluitkabels kunnen
bevinden afleiden naar de hoofdaardingsklem.

2. De OVP die de elektrische


installatie beveiligt kan zowel
in serie als parallel op de
installatie worden
geïnstalleerd.

Of er serie- of parallelbeveiliging wordt toegepast hangt af van de applicatie. Zo moet


bijvoorbeeld bij seriebeveiliging de OVP voorzien zijn van geleiders en kabelklemmen
die geschikt zijn voor het voeren van de nominaalstroom. Dit gaat uitstekend voor de
kleinere nominaalstromen (100A) maar is niet praktisch voor grote nominaalstromen
(bijvoorbeeld 1000 A).

Een andere voorkeur komt voort uit de benodigde voorbeveiliging van de OVP.
Indien deze voorbeveiliging overeenkomt met de hoofdbeveiliging (bijvoorbeeld de
hoofdzekering van een woonhuis) van de elektrische installatie dan maakt het niet uit
of er serie- of parallelbeveiliging wordt toegepast. Vanwege het installatiegemak zal
in deze situatie echter vaak voor een seriebeveiliging gekozen worden.

Indien echter de hoofdbeveiliging van de installatie groter is dan de toegestane


beveiliging voor de OVP, zal gekozen moeten worden voor een parallelbeveiliging.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 105


Hoofdstuk 11 Overspanningsbeveiliging

Parallelbeveiliging geeft immers de mogelijkheid om de OVP met een kleinere


automaat of smeltveiligheid af te zekeren.

Zoals in de productinformatie van de elektrische installatie OVP’s vermeld staat moeten


deze altijd voorbeveiligd worden.

3. Om een grondige beveiliging te kunnen garanderen moeten alle kabels die het huis
binnenkomen voorzien worden van een OVP. Dit wil zeggen dat naast de elektrische
aansluitkabels ook de telefoonlijn, de TV kabel, de satelliet antenne, brandalarm kabels…
enz. ook apart moeten beveiligd worden.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 106


Hoofdstuk 12 Gloeilampen en halogeenlampen

HOOFDSTUK 12 : GLOEILAMPEN EN HALOGEENLAMPEN


12.1 Inleiding

Een van de eerste, en nog steeds meest gebruikte toepassing van elektriciteit is het
omvormen van elektrische energie naar licht. Hiervoor gebruikt men in 85% van de
gevallen gloeilampen of halogeen lampen. Ze bestaan dan ook in vele maten en
uitvoeringen. Kunstlicht afkomstig van elektrische gloeilampen is niet meer weg te
denken uit onze huidige leefwereld. In dit hoofdstuk leren we hoe de samenstelling
van een gloeilamp en van een halogeenlamp in elkaar steekt, we werpen ook een
blik op de meest voorkomende lampvoeten en vermogens.

12.2 Overzicht

GLOEILAMPEN

STIKSTOF OF KRYPTON HALOGEEN

GEWONE GEWONE
GEKLEURDE MET REFLECTOR
MET REFLECTOR

12.3 Samenstelling van de gloeilamp

De samenstelling die we hier bespreken is deze van de gewone gloeilamp, we


onderscheiden 6 hoofdonderdelen die we één na één eens van nabij zullen gaan
bekijken.
- glazen ballon;
- glazen steun of roefel;
- gloeidraad;
- stroomtoevoerdraden;
- steundraden;
- lampvoet.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 107


Hoofdstuk 12 Gloeilampen en halogeenlampen

Centraal contactpunt

Isolatiering
lampvoet

Huls contactpunt

Glazen steun of roefel

Inert gas

Stroomtoevoerdraden

Glazen ballon
Gloeidraad

12.3.1 De glazen ballon

De glazen ballon is het buitenste omhulsel van de gloeilamp, hij wordt eerst
luchtledig getrokken en daarna gevuld met een inert gas (stikstof of krypton). Dit doet
men om oxidatie en verdamping van de gloeidraad bij hoge temperatuur tegen te
gaan. De ballon kan helder, wit, mat of gekleurd zijn. Men vindt er ook de gegevens
van de lamp op zoals:

- de naam van de fabrikant;


- de spanning waarvoor de lamp is gemaakt;
- het vermogen van de lamp.

Merk op dat bij kleine lampen deze gegevens op de huls worden gedrukt.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 108


Hoofdstuk 12 Gloeilampen en halogeenlampen

12.3.2 De glazen steun of roefel

De roefel maakt deel uit van de glazen bol. De toevoerdraden (zie verder) komen
langs de roefel de glazen ballon binnen. Binnen in de roefel zit een buisje, de
pompstengel genaamd, waarlangs men de ballon luchtledig trekt en dan nadien
hervult met een inert gas. Eens de bewerking voltooid, wordt het uiteinde van de
pompstengel dichtgesmolten.

12.3.3 De gloeidraad

De gloeidraad bestaat uit wolframdraad die enkel of dubbel spiraalvormig wordt


gewikkeld. Men gebruikt wolfram omwille van zijn hoog smeltpunt. De gloeidraad
wordt namelijk witgloeiend bij normale stroomdoorgang, door het witgloeiend worden
zal hij dus licht geven maar tegelijk ook zeer veel warmte ontwikkelen.

Merk op:
- dat de weerstandswaarde van de gloeidraad, wanneer deze witgloeiend is,
16x groter is dan in koude toestand.
- bij een te grote stroomdoorgang zal de gloeidraad oververhitten en
doorsmelten (denk aan het Joule effect).

12.3.4 De stroomtoevoerdraden

Deze zijn ingesmolten in de roefel. De ene toevoerdraad is aan één uiteinde


vastgesoldeerd aan het centrale contactpunt, de andere toevoerdraad is aan één
uiteinde vastgesoldeerd aan de huls. Tussen de andere uiteinden wordt dan de
gloeidraad gemonteerd.

12.3.5 De steundraden

De wolfram gloeidraad is zeer dun en bij verhitting heeft hij de neiging om door te
hangen, vandaar dat men hem zal ondersteunen met steundraden. De steundraden
zitten aan één zijde vast gesmolten in de roefel en maken daar geen contact met
elkaar.

12.3.6 De lampvoet

De lampvoet wordt vervaardigd uit een dunne messingplaat of uit een


aluminiumlegering. Een lampvoet uit aluminiumlegering zal beter bestand zijn tegen
oxidatie. De lampvoet wordt aan het uiteinde van de glazen ballon gekleefd.

Men onderscheidt twee types bij gewone gloeilampen:


- de Edison- (E) lampvoet of schroeflampvoet;
- de Swan- (B) lampvoet of bajonetlampvoet.

De bajonetlampvoet bestaat uit een cilindrisch gedeelte met 2 soms 3 pennen aan de
zijkant. Deze lampvoeten worden gebruikt in plaatsen waar de lampen zijn
blootgesteld aan hoge mechanische trillingen zoals in auto’s, treinen, schepen,
machines, vliegtuigen, enz…

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 109


Hoofdstuk 12 Gloeilampen en halogeenlampen

12.4 Meest voorkomende handelsmaten van lampvoeten

Wanneer men een lamp koopt dan is, na spanning en vermogen, ook het type van de
lampvoet belangrijk om weten. Het type wordt meestal aangeduid met een letter,
gevolgd door een getal.
De letter is “E” voor Edison of schroeflampvoet en “B” voor Swan of Bajonetlampvoet.
De cijfers die volgen duiden de diameter van de voet aan, bij Edison lampen
onderscheiden we 4 grootten:
- E40, gebruikt voor lampen van > 200W;
- E27, gebruikt voor de gewone huisverlichting;
- E14, gebruikt in bepaalde luchters en wandarmaturen;
- E10, gebruikt in zaklampen en signalisatie verlichting.

De bajonetlampvoet komt meestal voor in de volgende grootten:


- B22;
- B20;
- B15;
- B9 .

Let wel dat er zeer veel verschillende vormen van de bajonetlampvoet bestaan, het is
dan ook onmogelijk om hier alles te vermelden

12.5 Vormen van lampen

Gloeilampen komen in zeer veel verschillende vormen voor, hieronder bespreken we


kort een 7-tal verschillende

1 2 3 4

1. De peervorm
2. De bolvorm
3. De kaars- of vlamvorm
4. De kegelvorm
5. De buisvorm (1ste model)
6. De paddestoelvorm
7. De buisvorm (2de model)

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 110


Hoofdstuk 12 Gloeilampen en halogeenlampen

5 6 7

Merk op dat elk van deze lampen kan worden uitgevoerd met klaar of mat glas of met
een fluorescerende laag van binnen (wit).

12.6 Vermogen van gloeilampen

Gloeilampen op 230V vinden we in de volgende vermogens:

15; 25; 40; 60; 75; 100; 150; 200W met een lampvoet E27.

300; 500; 1000; 2000W met een lampvoet E40.

12.7 Gebruik

Gloeilampen worden, zoals reeds gezegd in de inleiding gebruikt in allerlei


toepassingen zoals:
- huisverlichting;
- autoverlichting;
- signalisatie;
- scheepsverlichting;
- controlelampen;
- enz…..

Gloeilampen worden dus nogal veel gebruikt waar:


- de plaats beperkt is;
- aangename verlichting gevraagd wordt;
- het licht onmiddellijk moet branden wanneer de schakelaar gesloten wordt;
- het budget beperkt is;
- het esthetisch uitzicht het vraagt.

12.8 Halogeenlampen

Wanneer men spreekt van halogeenlampen, dan bedoelt men eigenlijk


halogeengloeidraadlampen. Nu is de lamp echter gevuld met halogeengas (jodium
of broom). Door de gunstige invloed van het halogeengas kan de
gloeidraadtemperatuur worden verhoogd wat dan ten goede komt van het
rendement. Tegelijk wordt de gasdruk in de lamp verhoogd om de verdamping van
de gloeidraad tegen te gaan. De omhulling van de lamp wordt nu in kwarts

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 111


Hoofdstuk 12 Gloeilampen en halogeenlampen

vervaardigd om bestand te zijn tegen de hogere temperaturen. Halogeenlampen


geven merkelijk meer licht dan gewone gloeilampen, dit door de hogere
werkingstemperatuur. Ze gaan ook langer mee, tot 2 maal de levensduur van een
gewone gloeilamp. Dit is te danken aan de gesloten kringloop van het
halogeenproces. Losgekomen wolframatomen bereiken nooit de wand van de lamp,
de halogeenelementen zorgen ervoor dat de wolframelementen terug neervallen op
de gloeidraad. De gloeidraad wordt zodoende hersteld en de lampwand blijft proper (
wordt niet zwart). Daardoor geven halogeenlampen steeds hetzelfde, gelijke,
helderwitte licht.
Reflector
12.9 Samenstelling

Halogeengas Kwartsglas

Lampvoet GU 4 of Tungsten gloeidraad


GU5,3

12.10 Handelswaarden en vermogens van halogeenlampen

Halogeenlampen die rechtstreeks op het net (230V) worden geschakeld worden in


de handel gebracht voor vermogens van 60 tot 2000W, de meest voorkomende is de
buisvormige met aan weerszijden een R7s aansluiting. Dezelfde lamp komt ook voor
in een bijkomend glazen omhulsel met een E40 lampvoet

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 112


Hoofdstuk 12 Gloeilampen en halogeenlampen

Halogeenlampen op zeer lage temperatuur 6,12, of 24V komen in de handel voor


met vermogens van 10 tot 100W. Indien geen laagspanningsbron aanwezig is (zoals
in de auto) dan moet men een transformator voorzien.
Deze halogeenlampen bestaan met al dan niet aangebouwde reflector. Die reflector
is op haar beurt al dan niet afgesloten.

De voordelen van halogeenlampen t.o.v. de gewone gloeilampen

- hogere licht opbrengst;


- witter licht, door de hogere gloeidraad temperatuur;
- langere levensduur;
- meer gericht licht;
- kleiner volume;

De voordelen van de laagspanningshalogeenlampen t.o.v. deze op 230V

- Veiliger, vooral in vochtige ruimtes;


- Leent zich zeergoed voor allerhande fantasie verlichting.

12.11 Gebruik van halogeenlampen

- voor sfeervolle huis verlichting;


- waar een geconcentreerde lichtbundel is gewenst;
- plein- en opritverlichting.
- in projectiemateriaal
- in de auto (koplampen)

12.12 Enkele opmerkingen betreffende halogeenlampen

Door de hogere bedrijfstemperatuur van halogeenlampen moet een


veiligheidsafstand van minimum 50cm in acht worden genomen van brandbare
materialen, zoals papier, gordijn, schilderij enz. Deze 50cm wordt gemeten van de
voorzijde van de lamp, want net zoals bij een kaars is het daar het warmst.

Lampen met koudlichtreflectoren stralen echter de warmte uit naar achter, houd er
rekening mee bij het inbouwen. Steeds ruimte voor verluchting voorzien.

Nooit halogeenlampen met de blote hand aanraken, indien dit toch gebeurt dan
moet je de lamp schoonmaken met alcohol. Bij aanraken van de lamp met de blote
hand zet zich huidvet vast op de lamp. Door de warmte ontwikkeling in de lamp gaat
het vet smelten en een reactie ontwikkelen met het kwarts van het omhulsel. In dat
kwarts zal er een zwakke plek ontstaan die zeer poreus wordt waardoor de gas-
vulling zal ontsnappen en de gloeidraad zal doorsmelten.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 113


Hoofdstuk 12 Gloeilampen en halogeenlampen

12.13 De juiste verlichting kiezen

Het is zeer belangrijk om de juiste verlichting voor de juiste toepassing te kiezen. Als
installateur moet je de mensen daarbij kunnen helpen. Een goede verlichting zal de
inrichting van het huis beter ten goede komen. Men kan er accenten mee leggen en
sferen creëren. Men onderscheid drie soorten verlichting.

a. Directe verlichting: Wordt gebruikt om een accent te leggen op bvb een


schilderij of om een tafel te verlichten, het schrijfblad van je bureau te
verlichten….
b. Indirecte verlichting: Dit is verlichting die via weerkaatsing op zijn
bestemming komt. Wordt gebruikt om leefruimten of feestzalen gezellig te
verlichten.
c. Diffuus licht: Dit is meestal gedimd licht, het wordt gebruikt om bepaalde
sferen te creëren bvb voor een intiem etentje

Verder kunnen we de verlichtingseenheden ook nog indelen volgens hun montage:

a. Inbouw: denk aan halogeenspotjes in een woonkamer, keuken of


badkamer, buiten onder een luifel……..
b. Opbouw: Denk aan lusters, meerdere design armaturen met halogeen
spots, oprit verlichting, straat verlichting ….

12.14 Enkele vragen

1.Noem de onderdelen van een gloeilamp.


2.Noem 5 voordelen van halogeenlampen t.o.v. gloeilampen.
3.Welke Edisonlampvoeten bestaan er?
4.Welke veiligheidsmaatregelen moet men respecteren bij het plaatsen van halogeen
armaturen?
5.Noem 5 veel voorkomende vormen bij gloeilampen.
6.Waarom mag men halogeenlampen niet met de blote hand aanraken?
7.Welke verschillende soorten verlichtingssystemen bestaan er?
8.Noem enkele toepassingen van Inbouw, opbouw, buiten en binnen aramaturen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 114


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

HOOFDSTUK 13 : TL-LAMPEN
13.1. Inleiding

De TL-lamp (komt van het Franse Tube Luminescent) ook nog fluorescentielamp
genoemd is eigenlijk een lagedruk kwikdamplamp. Het is de meest gebruikte lamp bij
de ontladingslampen. Men vindt ze terug in zeer vele toepassingen, het is praktisch
de enige ontladingslamp die naast de gloeilamp binnen in huis worden gebruikt. In dit
hoofdstuk zullen we het principe, de werking en de samenstelling van de
fluorescentielampen bespreken. We schenken ook aandacht aan de schakeling en
de ontstekingswijze.

13.2. Het principe

In een glazen buis wordt kwikdamp gebracht onder lagedruk. Wanneer we aan beide
zijden een elektrode plaatsen en het geheel aansluiten aan een gelijkspanning dan
zullen de vrije elektronen die zich in het gas bevinden zich beginnen te bewegen in
de richting van de anode (+). De vrije elektronen winnen steeds maar aan snelheid
en botsen tegen de gasatomen. We onderscheiden 3 types van botsingen namelijk:
1. de ioniserende botsing
2. de opwekkende botsing
3. de elastische botsing.

13.2.1 de ioniserende botsing

Het elektron ontwikkelt zo’n danig grote snelheid dat het bij botsing tegen een
gasatoom hieruit een ander elektron losslaat. Het gasatoom dat nu één elektron
minder heeft is nu veranderd in een positief geladen ion. Het eerste vrije elektron zal
samen met het nieuwe vrije elektron haar weg voortzetten naar de positieve anode, op
hun weg kunnen ze tegen andere gasatomen botsen en zo een kettingreactie
teweegbrengen. Het positief ion zal zich op zijn beurt ook in beweging stellen maar
dan in de richting van de kathode. Het kan op zijn beurt ook tegen andere
gasatomen botsen of een vrij elektron opnemen en zo weer een neutraal
atoom worden. Wanneer het positief ion toch de negatieve kathode bereikt
zal hij door de inslag weer elektronen vrijmaken uit de kathode, het
vrijkomen van die elektronen heeft tot gevolg dat de kathode zal
opwarmen waardoor bij een volgende ioneninslag het aantal vrijgekomen
elektronen zal vermeerderen (elektronen komen gemakkelijker los uit
warme elektroden). Die vrijgekomen elektronen gaan op hun beurt weer op
weg naar de positieve anode, en het proces herbegint. Men zegt dat de
ontlading wordt onderhouden. Daar we nu steeds op wisselspanning werken zal de
anode steeds van plaats verwisselen met de kathode, zodoende moeten de beide
elektrodes vervaardigd zijn uit een materiaal dat gemakkelijk elektronen afgeeft.

gasatoom
Weggeschoten elektron

vrij elektron

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 115


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

13.2.2 De opwekkende botsing

De snelheid die het elektron heeft ontwikkeld is niet zo groot als bij een ioniserende
botsing maar toch genoeg om bij inslag op een gasatoom een elektron van dat
gasatoom naar een hogere energiebaan te brengen. Men spreekt van een
aangeslagen atoom. Dit is echter geen stabiele toestand voor het atoom en het
bewuste elektron zal zich weer in zijn oorspronkelijke positie begeven. Hierdoor geeft
het zijn door de botsing opgenomen energie weer af onder de vorm van
elektromagnetische straling. De frequentie van die straling hangt af van het soort
gas. Bij kwikdamp zijn het UV stralen.

UV - stralen komen vrij


Het elektron uit het gasatoom beweegt zich tussen de
verschillende energiebanen

Het vrije elektron

13.2.3. De elastische botsing

De snelheid van het elektron is zo klein dat het bij een botsing met een gasatoom
enkel zijn geringe kinetische energie zal omzetten in warmte. Die warmte zal tot
gevolg hebben dat de temperatuur van het gas zal stijgen.

13.2.4 Besluit

De ioniserende botsingen hebben we nodig om vrije ladingsdragers (elektronen) te


laten ontstaan en zo het gas voldoende geleidend te maken.
De opwekkende botsingen brengen de gasatomen in aangeslagen toestand
waardoor ze een elektromagnetische straling afgeven.
De elastische botsingen dragen bij tot de verwarming van het gas.

13.3. Hoe ontstaat er nu licht?

Bij de opwekkende botsing komen er ultraviolet stralen vrij. Deze zijn niet te zien door
het menselijk oog. Door die stralen nu te laten inwerken op een fluorescerend poeder
zal die UV-straling worden omgezet in zichtbare lichtstralen. De kleur van die
lichtstralen hangt af van het mengsel van het fluorescerend poeder.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 116


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

13.4. Samenstelling

De fluorescentielamp is in wezen zeer simpel van opbouw. Een glazenbuis, van


binnen bekleed met een laagje fluorescerend poeder, wordt gevuld met kwikdamp
samen met een hulpgas (vb. argon, neon, krypton). Aan beide zijden wordt die buis
afgesloten met een metalen dop waarop de aansluitklemmen zijn bevestigd, aan
beide zijden wordt een elektrode geplaatst die bestaat uit een spiraal van wolfraam
dat op zijn beurt is bedekt met een emitterende pasta (mengsel van barium-en
strontiumoxide).

Aansluitklemmen Fluorescerende poeder


Glazen buis

Wolframspiraal met emitterende pasta

Metalen dop

13.5. Ontsteekspanning – brandspanning

Deze twee begrippen zijn zeer belangrijk om de werking van een TL-lamp te kunnen
begrijpen.
Wanneer we terugkeren naar het begin van dit hoofdstuk dan hadden we het daar
over een gasontlading. De proef bestond erin om een spanning aan twee elektrodes
te leggen die zich in een met kwikdampgas gevulde buis bevonden. Daardoor kregen
we botsingen van elektronen. Door het lawine-effect dat zo gecreëerd zal voor effect
hebben dat er veel vrije ladingsdragers (elektronen) ontstaan. Daardoor vermindert
de weerstand van het gas, de stroom zal stijgen en er ontstaan meer botsingen. Om
beschadiging van de elektrodes te voorkomen moeten we de stroom begrenzen, dit
doen we met een voorschakelapparaat in serie met de lamp te schakelen.(zie
verder).

13.5.1. De ontsteekspanning

Wanneer de spanning tussen de elektroden geleidelijk verhoogd wordt, zal bij een
bepaalde spanning het gas ioniseren, de lamp zal ontsteken. Die spanning noemt
men de ontsteekspanning (de minimum spanning waarbij de lamp ontsteekt).
Die spanning is afhankelijk van verschillende factoren:

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 117


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

- de afstand tussen de elektroden


- het soort gas
- de druk van het gas
- het soort elektroden
- de temperatuur van de kathode

13.5.2. De Brandspanning

Eens de lamp ontstoken zal er een stroom vloeien in de kring, die kring zal een
spanningsval veroorzaken over het voorschakelapparaat , de spanning over de lamp
zal verminderen maar daar het gas geïoniseerd is zal de stroom toch onderhouden
blijven. De spanning die nu over de lamp staat noemt men de brandspanning of de
boogspanning.Vooral de lengte van de lamp bepaalt de waarde van de
brandspanning, het is dan ook duidelijk dat we het voorschakelapparaat moeten
kiezen in functie van de lengte van de lamp.

13.6. Het stroboscopisch effect

Iedereen onder ons kent wel de stroboscoop uit de discotheek, het is een lamp die
flikkert met een frequentie van ongeveer 100Hz, dit is 100 maal per seconde. Met die
lamp creëren we het verschijnsel van de robot, wanneer we gaan dansen onder zo’n
lamp bewegen we net als een robot. Bij een fluorescentielamp die aangesloten wordt
op een wisselspanning van 50Hz gaat deze ook 100 maal per seconde flikkeren,
want de stroom door de lamp gaat 100 maal per seconde door nul. Bij
fluorescentielampen die koud hebben zien we dit verschijnsel zeer goed, eens de
lamp warm is, krijgt de fluorescerende poeder een nagloeimoment waardoor het
flikkeren niet meer is waar te nemen, dit nagloeien kan men goed waarnemen
wanneer men het licht dooft in een donkere plaats, dan zien we het fluorescerende
poeder nog verschillende minuten nalichten. Bij gloeilampen is dit effect ook niet
waar te nemen omdat de gloeidraad blijft nagloeien wanneer de stroom door nul
gaat.

13.7. Het voorschakelapparaat

Zoals we hierboven al hebben gezien moeten we de stroom in de lamp begrenzen


om beschadiging van de elektroden te vermijden. Dit doen we met een voorschakel
apparaat of stabilisator, in de volksmond beter gekend als “ballast”. Dit voorschakel
apparaat kan inductief (smoorspoel), capacitief (condensator) of resistief (weerstand)
zijn.
Een weerstand zal men vermijden want het vermogenverlies is te groot. Een
condensator zal niet veel helpen bij wisselstroom, de oplossing is dus een
smoorspoel.
De smoorspoel bestaat uit een wikkeling en een magnetische kern, om de
ijzerverliezen zo klein mogelijk te houden zal men de kern in gelamelleerd silicium
staal maken. De ijzerverliezen in de kern en het jouleverlies in de winding zijn samen
veel kleiner dan het vermogenverlies dat we zouden creëren bij een weerstand. Ze
zijn echter niet verwaarloosbaar. Gemiddeld bedragen ze 15% van het totale
verbruik.
Men hoort soms een sterk gebrom bij een brandende TL-lamp. Dit gebrom komt door
het trillen van de lamellen van de smoorspoel onder invloed van de wisselende flux.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 118


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

We kunnen dit vermijden door de smoorspoel te impregneren met polyesterhars, dit


gebeurt onder druk zodat het hars overal tussen kan en de lamellen als het ware aan
elkaar kleven. De kern en de spoel zullen ook niet meer kunnen bewegen ten
opzichte van elkaar en het geheel zal daarbij nog beschermd zijn tegen
vochtindringing.

13.8. De starter

De starter bestaat uit een met edelgas (bvb neon) gevuld glazen buisje. In het buisje
zijn twee elektroden aangebracht. Minstens 1 van de elektroden is een bimetaal. In
normale omstandigheden maken de elektroden geen contact met elkaar. Het glazen
buisje wordt samen met een condensator in een kunststof omhulsel geplaatst
waaraan men twee contactpennen bevestigt. De condensator dient om een goede
stroomonderbreking te bekomen en vermindert ook de radiostoringen.

13.9. De werking van een TL- schakeling met starter ontsteking

A B

Starter

Gloeidraden

L (smoorspoel)

Schakelaar netspanning 220V AC

Wanneer we de schakelaar sluiten dan komt de netspanning over de contacten A en


B van de starter te staan. Daardoor ontstaat er een glimontlading (vonk) in het neon

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 119


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

tussen de twee contacten. Door die vonk gaat het of de bimeta(a)l(en) opwarmen en
naar elkaar toebuigen waardoor het contact A/B wordt gesloten. Wanneer het contact
A/B wordt gesloten, gaat er een stroomvloeien door de gloeidraden waardoor deze
opwarmen en de speciale pasta elektronen zal beginnen emitteren. Over het contact
A/B staat er nu nul Volt (want het contact is gesloten), de glimontlading in het neon is
gestopt, de bimetalen koelen af en het contact A/B opent zich. Bij het openen van het
contact A/B wordt de stroom door de smoorspoel abrupt afgebroken waardoor er in
de spoel een grote inductiespanning wordt opgewekt (door zelfinductie). Die grote
spanning, samen met het feit dat er al veel vrije elektronen zijn geëmitteerd en het
feit dat het hulpgas gemakkelijk ioniseert, zal er voor zorgen dat de lamp ontsteekt.
Die ontsteking zorgt dan op haar beurt voor de ionisatie van de kwikdampatomen.
Na de ontsteking daalt de spanning over de lamp tot het niveau van de
brandspanning. ( ± 100V voor 36W) is kleiner dan de netspanning, dit door de
spanningsval over de smoorspoel. Ze is ook kleiner dan de spanning die nodig is om
de glimontlading te doen ontstaan in de starter ( ± 150V), de contacten van de starter
blijven dus open. De smoorspoel werkt nu als een gewone voorschakelweerstand.
Indien de lamp niet meteen ontsteekt herhaalt de cyclus zich, vandaar de
flikkering die bij het starten frequent voorkomt. Dit kan gebeuren wanneer
de contacten opengaan juist op het moment dat de netspanning door nul
gaat. Dan is de inductie spanning niet hoog genoeg om een ontsteking
teweeg te brengen.

13.10 Soorten schakelingen

TL-lampen komen niet steeds alleen voor in de armaturen. In zeer veel gevallen zijn
er 2 TL-lampen in 1 armatuur aangebracht. Binnenin die armaturen onderscheiden
we 2 soorten schakelingen namelijk, de duoschakeling en de tandemschakeling.

13.10.1 De duo schakeling

S S

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 120


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

De condensator C dient om de cosΦ - de arbeidsfactor – te verbeteren. Hij kan zowel


in serie worden geplaatst met één van de voorschakelapparaten of in parallel over de
kring.

13.10.2 De tandemschakeling

Hier ziet men één voorschakelapparaat voor twee lampen, men moet er dus voor
zorgen dat het voorschakelapparaat het vermogen van beide lampen aan kan. Men
kan natuurlijk elke lamp zijn eigen voorschakelapparaat geven, maar de prijs van het
geheel zal veel duurder zijn.
De condensator C zal ook hier weer de arbeidsfactor verbeteren.

13.11 Gegevens op een starter

De fabrikant – bvb OSRAM


Het keurmerk – cebec
Het vermogen- vb 4….22W of 4……65W of 4…..80W
De spanning – vb 110V-130V single of 220V-240V serie

13.12 De werking van de TL-schakeling met een starterloze ontsteking:

Bij een starterloze ontsteking gebruiken we een speciale TL-lamp, de rapidstart


genoemd. Naast de gewone elektroden heeft deze lamp ook nog een hulpelektrode
die meestal in de vorm van een uitwendige geleidende strook die via een hoge
weerstand verbonden is met een van de hoofdelektroden op de lamp wordt
aangebracht. Bij nieuwere technieken wordt deze elektrode ook reeds inwendig
aangebracht of wordt de lamp aan de binnenzijde bedekt met een laag doorschijnend
metaalzout, die dan op haar beurt als hulpelektrode werkt.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 121


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

C1

L C2

1 2

Bij het inschakelen van de lamp gaan de beide elektroden die aangesloten zijn op de
secondaire wikkeling van de transformator, opwarmen en zullen ze elektroden gaan
emitteren. Daardoor ontstaat er een beginontlading in het hulpgas, tussen de
hulpelektrode en elektrode 2. Er gaat een wisselstroom vloeien door de condensator
die gevormd wordt door de hulpelektrode, elektrode 2 en het gas en glas (van de
buis) als diëlectricum.

Elektrode 2
Glas
=

hulpelektrode

Die stroom zal de beginontlading in de lamp versnellen en uitbreiden tot een


ontlading tussen de beide hoofdelektroden. Er is ontsteking, de lamp brand.
Op het schema is C1 er om de arbeidsfactor te verbeteren en C2 wordt geplaatst als
ontstoringscondensator.

13.13 Het elektronisch hoogfrequent voorschakelapparaat (de elektronische ballast)

Bij 50Hz is de tijd tussen de “nul doorgang” en de maximumwaarde van de spanning


relatief lang, dit heeft zijn invloed op het lichtrendement. Om dit lichtrendement te
verbeteren, dus de tijd tussen “0” en “max” te verkleinen gaat men de frequentie
opdrijven tot ongeveer 30kHz.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 122


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

We zien dus duidelijk dat de tijd “t” op de bovenste grafiek veel groter is dan op de
onderste. Dus als we de frequentie opdrijven verkleint de tijd “t”.
Hoe veranderen we de frequentie? Met een frequentie omvormer. We maken van de
50 Hz een gelijkspanning, die gelijkspanning wordt in een omvormer omgezet naar
een wisselspanning van ongeveer 30kHz.

230V C1 C2
50Hz HF

C3

De grote voordelen van dit systeem t.o.v. een gewone TL-lamp:


Beter rendement
Hoge arbeidsfactor (bijna 1)
Snelle flikkervrije start
Stroboscopisch effect niet waarneembaar
Eenvoudig te dimmen

Groot nadeel
De hoge kostprijs.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 123


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

13.14 Voor- en nadelen van TL-verlichting t.o.v. van de gloeilamp

Voordelen Nadelen
Minder vermogen voor zelfde lichtsterkte Duurdere armaturen
Langere levensduur (10000uren) Meer plaats nodig
Minder warmte productie Slechtere arbeidsfactor
Minder sfeervol.

13.15 Compacte fluorescentielampen

Bij het zoeken naar een lamp die zoveel mogelijk de voordelen van een gloeilamp
heeft zonder de nadelen, werden de kleine compacte fluorescentielampen
ontwikkeld. Ze worden ook spaarlampen genoemd omdat ze tot 4 maal minder
energie verbruiken vergeleken met een gloeilamp en dit natuurlijk voor een zelfde
lichtsterkte. Men onderscheidt twee grote groepen, namelijk:
- de lampen met voorschakelapparaat en starter ingebouwd .
- de lampen met soms enkel de starter ingebouwd, het voorschakelapparaat is
in de armatuur ingebouwd.

13.15.1 De lampen met voorschakelapparaat en starter ingebouwd

Deze lampen hebben dus alles ingebouwd, ze zijn dan ook relatief robuust en zwaar.
Ze worden meestal gemonteerd op een lampvoet van het type E27, ze kunnen dus in
gelijk welke armatuur met dit type lampvoet worden gebruikt (> 80% van alle
armaturen). Foto zie boek pag. 105.

13.15.2 De lampen met enkel de starter ingebouwd

Ingebouwde starter en ontstoringscondensator

2 of 4 evenwijdig geplaatste buizen met een diameter van 12.5mm zijn aan een zijde
samen verbonden en eindigen aan de andere zijde in een lampvoet waarin een
starter en condensator zijn ingebouwd. Het voorschakelapparaat wordt in de
armaturen gemonteerd.

Bij twee buizen is de lampvoet een G23 het vermogen gaat van 5,7,9 tot 11 Watt ,
men kan hier steeds dezelfde lampvoet gebruiken omdat men steeds hetzelfde
voorschakelapparaat gebruikt.

Bij vier buizen is de lampvoet een G24d-1, G24d-2, of G24d-3, het vermogen gaat
hier van 10,13,18 tot 26W, Hier gebruikt men een ander voorschakelapparaat voor

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 124


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

10W, 13 en 18W en één voor 26W. Om vergissing te voorkomen dat men een groot
vermogen lamp in een armatuur met een voorschakelapparaat voor een klein
vermogen steekt, werd er voor gezorgd dat de lampvoet niet conform is voor alle
vermogens.

13.16 Voor- en nadelen t.o.v. gewone TL-lampen

Voordeel Nadeel
Langere levensduur kostprijs
Compacter soms gewicht.

13.17 Neonverlichting

Neonverlichting, die veelal wordt gebruikt als publiciteitsverlichting, is een speciale


uitvoering van een TL-lamp. De neonlamp werkt echter op een zeer hoge spanning
(kilovolts) waardoor men zeer lage stromen heeft. De spanning verkrijgt men met een
hoogspanningstransformator.

13.18 De kleur van het licht

Alle van de hierboven besproken lampen worden in de handel gebracht met


verschillende kleurintensiteiten. De kleur van het licht hangt af van de kleur
temperatuur, voor elke temperatuur bestaat er een code, hieronder vindt u de
belangrijkste terug:

Benaming Kleurtemperatuur in Kelvin Code


Home comfort 2650 82(7)
Wit Industrie 4200 33
Clear White 4000 84
Warm wit 3000 83
Daglicht 6500 54

13.19 Het dimmen van fluorescentielampen

13.19.1 met een elektronische dimmer

Met dimmen bedoelen we het verminderen van de lichtstroom. Om die lichtstroom tot
lage waarden te kunnen dimmen moeten de elektroden verwarmd blijven om zo
voldoende vrije elektronen in de lamp te emitteren. Dus fluorescentielampen met een
starter ontsteking komen niet in aanmerking, want er zijn geen blijvende verwarmde
elektroden en bij een zekere graad van dimming zou de starter de lamp weer willen
ontsteken. Enkel de rapidstart lampen komen in aanmerking voor dimming. In de TL-
armatuur moet een gloeidraadtransformator zijn aangebracht om de elektroden
blijvend te kunnen verwarmen. De primaire wikkeling van die transformator moet
aangesloten worden op de volledige spanning en niet op de geregelde spanning.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 125


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

Regeling

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 126


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

13.19.2 met een variabele hoogfrequentie

Door de frequentie in het HF voorschakelapparaat te regelen gaat men de stroom


naar de lamp regelen, Zie schema in 6.13. Wanneer de frequentie verhoogt dan stijgt
ook de impedantie van de smoorspoel en verkleint deze van de condensator C2

1
Voor de spoel Z L =2 . Π . f. L Voor de condensator: Z C =
2 . Π . f .C

Dit zal voor gevolg hebben dat er een veel kleinere stroom naar de lamp gaat en dat
dus de lichtstraling zal verminderen.
Het grote voordeel is dat men hier kan dimmen van 100% tot 25% zelfs tot 10% bij
sommige armaturen.
Dit systeem wordt meer en meer gebruikt, de kostprijs ten spijt.

13.20 Lampvoeten

Daar er verschillende soorten fluorescentielampen zijn, zijn er natuurlijk ook


verschillende soorten lampvoeten en lamphouders. Ze hebben allemaal het zelfde
doel,nl. de lamp mechanisch bevestigen en ze elektrisch verbinden met de installatie.
In onderstaande lijst zien we de meest voorkomende:

13.20.1 Lampvoeten met één pen (voor explosie gevaarlijke ruimten)

Men spreekt van Fa6 en Fa8, waarbij het cijfer de lengte


van de pen aanduidt

13.20.2 Lampvoeten met twee pennen

Deze zijn de meest voorkomende, ze worden meestal aangeduid met de letter G


gevolgd door een cijfer. Het cijfer duidt de afstand aan tussen de klemmen, die
afstand stijgt mee met het vermogen van de lamp.

G5 – voor 16mm lampen (4-6-8W)


G13- voor 26, 32 en 38mm lampen (18-30-38-58W)
G20- voor 54mm lampen

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 127


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

13.20.3 Lampvoeten voor compact lampen

Ook hier zijn er een ganse serie, waarvan hier de belangrijkste.

2G7 Met 7 mm tussen de klemmen

2G11 Met 11mm tussen de klemmen

2G10 Met 10 mm tussen de klemmen

24mm
G24d-1 G24d-2 G24d-3
10 en 13W 18W 26W

G23 Met 23mm tussen de klemmen


5-7-9 en 11 Watt

Deze lijst is natuurlijk niet eindig maar het is hier niet de bedoeling om alle
verschillende lampvoeten te bespreken want dat zou ons te ver leiden.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 128


Hoofdstuk 13 TL-Lampen

13.21. Enkele vragen:

1. Beschrijf een starter voor een fluorescentielamp.


2. Teken de schakeling van één fluorescentielamp compleet met starter en
voorschakelapparaat en verklaar de werking ervan.
3. Wat betekent “aangeslagen” toestand.
4. Naar welke elektroden begeven de vrije elektronen zich bij stroomdoorgang
door gassen?
5. Beschrijf met eigen woorden de ioniserende botsing.
6. Wat is een opwekkende botsing?
7. Wat gebeurt er als een elektron een te lage snelheid heeft om een
opwekkende botsing te veroorzaken?
8. Verklaar de termen ontsteekspanning en brandspanning.
9. Hoe ontstaat het “licht” bij fluorescentielampen.
10. Verklaar de benaming spaarlampen.
11. Welke twee groepen compacte fluorescentielampen bestaan er?
12. Wat is het stroboscopisch effect?
13. Wat is en rapidstart?
14. Vertel in het kort hoe een HF voorschakelapparaat werkt?
15. Wat is het doel van lampvoeten en lamphouders?
16. Aan welke voorwaarden moet de fluorescentielamp voldoen om ze te kunnen
dimmen met een traditionele elektronische dimmer?

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 129


Hoofdstuk 14 Signaalgevers en telecommunicatieleidingen

HOOFDSTUK 13 : SIGNAALGEVERS EN
TELECOMMUNICATIELEIDINGEN
14.1 Inleiding

Wanneer we over signaalgevers spreken dan denken we vooral aan een bel, een
gong, een schel, een sirene, een zoemer, een signaallamp, enz.
Al deze toestellen brengen dus een geluids- of een lichtsignaal voort. Ze kunnen
ofwel manueel of automatisch worden bediend. In dit hoofdstuk zullen we vooral de
constructie en de werking van een bel van nabij bekijken. In moderne huizen worden
ook meer en meer kabels voorzien voor computernetwerken en meer uitgebreide
telefoonsystemen. We mogen natuurlijk ook de televisie en het internet niet vergeten.
Welke kabels we daarvoor gebruiken bespreken we ook in dit hoofdstuk.

14.2 Telefoon en televisie signalen

De meest voorkomende kabels die men momenteel in een woning terugvindt zijn de
telefoonkabel en de coax-kabel. Immers, bijna elk gezin heeft een tv- en een
telefoontoestel in huis. Beide toestellen hebben, naast de gewone
elektriciteitsbedrading voor de voeding, nood aan een voor dat toestel specifieke
bekabeling.

14.2.1 Telefoonkabel

Om te kunnen telefoneren, moet elk toestel –


zelfs een draadloos – verbonden worden met
de kabel van de telefoonmaatschappij.
Hiervoor wordt/werd in residentiële omgeving
meestal gebruik gemaakt van de klassieke
VVT-telefoonkabel die de binnenkomende
aansluitkabel verbindt met de verschillende
outlets voor de verschillende toestellen.
Deze VVT-kabel met vier geïsoleerde geleiders is geschik t voor aansluiting van een
gewoon telefoontoestel en/of telefoon-internetmodem, een ISDN-toestel (digitale
telefonie via gewone telefoonkabel) of een ADSL-modem.

De VVT-kabel kan men, indien gewenst, parallel aansluiten, zodat men op één
binnenkomende telefoonaanluiting meerdere telefoons, modems, en dergelijke kan
gebruiken.

De aansluiting van het betreffende toestel op deze VVT-kabel gebeurt normaal


m.b.v. een klassieke 5-polige telefoonstekker, maar de jongste jaren vindt men meer
en meer RJ11 connectoren terug en dit zeker bij nieuwbouw of renovatie.

Zelfs wanneer men telefoneert via TELENET, is er nog altijd een VVT-kabel nodig
om de TELENET kabelmodem te verbinden met het telefoontoestel omdat de
verbinding tussen modem en telefoontoestel nog steeds analoog gebeurt.

Merk op dat bij VVT-kabel nog een afzonderlijke aardingsdraad, bestaande uit een
blanke geleider, in de kabel mee is getrokken.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 130


Hoofdstuk 14 Signaalgevers en telecommunicatieleidingen

14.2.2 Coax-kabel

Het andere type kabel dat bijna in elke Belgische woning aanwezig is, is een coax-
kabel. Dit is een kabel met twee geleiders waarvan één centraal en één omhullend
is. Het is dus een afgeschermde kabel.

De kabel is zowel bestemd voor de


distributie van hoogfrequente signalen
zoals TV, FM als voor de aansluiting van
een kabelmodem voor telefonie en/of
internet via TELENET. Vanaf het centrale
punt, waar de kabel van de
distributieaansluiting de woning
binnenkomt, begint de
binnenhuisinstallatie. Deze kan bestaan
uit één enkele aansluiting of een
meervoudige aansluiting. Bij sommige
meervoudige aansluitingen zal men
moeten gebruik maken van een
binnenhuisversterker of NIU (Network
Interface Unit, dit is een tweeweg
binnenhuisversterker met 2 of 4 TV/FM-
en 2 datapoorten) om zo verschillende
TV/FM- contactdozen van signaal te
voorzien. Een TV/FM-contactdoos, is
voorzien voor de aansluiting van één TV
en één radio-tuner.

14.3 Computer netwerken

In nieuwbouw of renovatie wordt tegenwoordig ook meer en meer twisted-pair kabels


gebruikt. Het gaat hierbij om kabel waar 4 (of meer) getwiste (getwijnde of getorste)
paren in aanwezig zijn. Elk paar is met een verschillende spoed getwist. Deze kabel
bestaat in verschillende uitvoeringen waarvan we hier de belangrijkste zullen
bespreken.

14.3.1 UTP/FTP – kabel

UTP (Unshielded Twisted Pair) niet afgeschermde kabel of


FTP (Foiled Twisted Pair) afgeschermde kabel, waarbij het
scherm bestaat uit folie.

Dit type kabels wordt veel gebruikt in de SOHO-omgeving


(Small Office / Home Office) voor transport van datasignaal
(ethernet) tussen een internet-modem en PC, PC’s
onderling en/of randapparatuur.
UTP-kabel

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 131


Hoofdstuk 14 Signaalgevers en telecommunicatieleidingen

Welk type kabel het best gebruikt wordt


UTP of FTP, heeft te maken met de
aanwezige storingsbronnen, die de kabel
moet passeren. Met storingsbronnen
FTP-kabel bedoelen we hier stroomvoerende
geleiders, andere datakabels,
lastoestellen, oudere dimmers,….. FTP is
beter afgeschermd tegen invloeden van
buitenaf dan UTP, zodat er bij FTP
minder externe storingsvelden, afkomstig
van storingsbronnen, kunnen inkoppellen
op de signalen. Maar elk type kabel heeft
ook bijkomende eisen op het vlak van
aansluitingen en vereist spcifieke RJ45-
connectoren.

TELENET gebruikt FTP-kabel als verbindingskabel


tussen de kabel-modem en de netwerkkaart van de
PC.

Elke aansluiting voor data eindigt op een RJ45-


connector die best ingewerkt zit in een RJ45-
datacontactdoos.

Voor elk aan te sluiten toestel is er een afzonderlijke


kabel nodig, dus is het af te raden één kabel tegelijk
te gebruiken voor internet en telefoon toepassing.

14.3.2 STP en S-STP kabel

Wanneer de eisen van datasnelheden nog


hoger liggen, of worden er extreem veel
storingsvelden in de omgeving van de kabel
verwacht, dan kan men overstappen op STP
(Shielded Twisted Pair) met vier afzonderlijk
afgeschermde paren, of zelfs S-STP (Shielded
Shielded Twisted Pair) waarbij rond de 4 reeds
afgeschermde paren nog eens extra
afscherming wordt voorzien.

14.3.3 CAT.5E en CAT6

Aan al de hierboven vermelde twisted pair kabels worden ook nog een klasse of CAT
(categorie) gegeven. De CAT geeft weer tot welke datasnelheid en bij welke
maximum trajectlengte een kabel gebruikt mag worden. Voor CAT5E is dit maximum
100 Mbps bij een maximale vaste verbinding van 100 meter. Er is ook CAT6 kabel
die gebruikt kan worden voor een ethernet tot 1000 Mbps of 1 Gbps. Over de andere
CAT-categorieën (CAT3, CAT4 en CAT5) wordt niet meer gesproken, omdat ze
verouderd zijn.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 132


Hoofdstuk 14 Signaalgevers en telecommunicatieleidingen

14.4 Sturing en signalisatie

Voor sturing van teleruptoren op zeer lage spanning (12V) gebruikt men meestal
SPV- kabel.
Voor hetzelfde werk op netspanning gebruikt men SVAVB- kabel.
Beide kabels bevatten meerdere geleiders met een massieve koperen kern, hebben
een buitenmantel in PVC. Bij SPV bestaat de aderisolatie uit polyethyleen en elk in
een verschillende kleur en hebben de geleiders een diameter van 0,8 mm. Bij
SVAVB bestaat de aderisolatie uit PVC en allemaal in het zwart. Deze geleiders zijn
genummerd, de geleider doorsnede is hier 1,5 à 2,5 mm².

14.5 Signaalgevers

De signaalgevers die we hier zullen bespreken zijn enkel deze die geluid voort
brengen, zoals de bel of de zoemer. Allen werken ze op hetzelfde principe, we zullen
er ons dan ook toe beperken om de gewone bel eens van zeer kortbij te gaan
bekijken.

14.6 Samenstelling

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 133


Hoofdstuk 14 Signaalgevers en telecommunicatieleidingen

14.7 Werking

Wanneer een spanning wordt aangesloten aan de klemmen van de bel, dan gaat er
een stroom vloeien van de ene klem, over het vast contact naar het verend contact.
Vervolgens gaat het door beide spoelen en zo terug naar de andere klem. Doordat er
een stroom vloeit in de spoelen zal er een magnetisch veld worden opgewekt. De
magnetische kern zorgt er voor dat de magnetische veldlijnen worden
geconcentreerd zodat we een sterke elektromagneet verkrijgen. Door dat magnetisch
veld zal het anker worden aangetrokken, de klepel die aan het anker is bevestigd zal
tegen de schel slaan en zo een geluid signaal teweegbrengen. Wanneer het anker
wordt aangetrokken wordt ook de verbinding tussen het vast en het verend contact
verbroken, daardoor wordt de stroom door de spoelen onderbroken en wordt het
magnetisch veld afgebroken. Het anker wordt weer gelost, het verend contact komt
terug in verbinding met het vast contact en alles begint weer opnieuw. Zodoende
krijgen we het repeterende klingelgeluid. Bij een bel op wisselspanning hebben we
geen verend en vast contact nodig. Hier moeten we de verbinding niet verbreken
want door de wisselspanning zal men een wisselend magnetisch veld bekomen dat
het anker zal afstoten of aantrekken en zo het klingelend geluid teweeg brengen.

14.8 Andere signaalgevers

14.8.1 Gongschellen

Gongschellen zijn in de volksmond beter gekend als de “Ding-Dong”. Ze werken


eveneens op het elektromagnetisch principe. Hier stoot de beweegbare kern tegen
ingebouwde klankplaten of klankbuizen.

14.8.2 Zoemers

Net zoals de voorgaande signaalgevers wordt ook hier het elektromagnetisch


principe gebruikt. Hier is echter geen klepel meer aan het anker verbonden, hier
wordt het anker aan het trillen gebracht wat zo het alom gekende gezoem
teweegbrengt. Zoemers brengen een veel discreter geluid voort ze worden dan ook
gebruikt in kantoren, binnenhuistelefoons en dergelijke.

14.8.3 Sirenen en signaalhoorns

In werkplaatsen, fabrieken en voor brandalarmen heeft men een signaalgever nodig


die een grote geluidssterkte teweegbrengen. Dit zijn dan de sirenen en
signaalhoorns. Sirenen worden meestal aangedreven door een kleine motor die met
een ventilator lucht zal persen door een klanksysteem. Er bestaan ook elektronische
sirenes, hier wordt het geluid elektronisch nagebootst, versterkt en naar een
luidspreker gebracht. Bij signaalhoorns wordt een membraan aan het trillen gebracht
net zoals bij een luidspreker.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 134


Hoofdstuk 14 Signaalgevers en telecommunicatieleidingen

14.8.4 Signaallampen

Om het overzicht volledig te maken moeten we ook de signaallamp vermelden. Hier


zal de spoel worden vervangen door een relais dat op haar beurt dan een lamp zal
aansturen om iemand te verwittigen, bvb in een ziekenhuis.

14.9 Symbolen

Bellen, zoemers, sirenes, gongschellen, drukknoppen…. Al deze toestellen komen


ook voor op het situatieplan en op het ééndraadschema. De symbolen die we daarbij
gebruiken zijn de volgende.

Eéndraad Meerdraad

______

_______

_________

________

_________
_

Op een situatieplan vinden we ook de positie van de TV, telefoon, en netwerk


aansluitingen terug. Deze speciale contactdozen worden als volgt voorgesteld.

TV TEL Data

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 135


Hoofdstuk 14 Signaalgevers en telecommunicatieleidingen

14.10 Enkele vraagjes

1.Welke zijn de onderdelen van een gewone bel op gelijkspanning?

2.Hoe werkt een gewone bel?

3.Wat is een gongschel?

4.Wat is het grote verschil tussen een gelijkstroom en een wisselstroom zoemer?

5.Wat is een signaalhoorn?

6.Geef twee toepassingen van signaalhoorns?

7.Geef twee toepassingen van lichtsignalisatie?

8.Teken de meerdraadsymbolen voor een bel en een zoemer.

9.Hoe wordt een telefooncontactdoos voorgesteld op een situatieplan?

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 136


Hoofdstuk 15 Huistelefonie en elektrisch deurslot

HOOFDSTUK 15 : HUISTELEFONIE EN ELEKTRISCH


DEURSLOT.
15.1 Inleiding

De huistelefoon, ook wel intercom, en de deurtelefoon, ook wel parlofoon genoemd zijn twee
comfortobjecten die heden ten dage bijna niet meer weg te denken zijn uit het dagelijkse
leven. Denk maar aan de binnenhuistelefoon in vele huizen om het geroep in de traphallen te
vermijden, en aan de deurtelefoonsystemen met elektrisch deurslot die de bewoner een
zekere veiligheid verschaft omdat hij eerst van op afstand kan controleren wie er voor de
deur staat en daarbij nog van op afstand het deurslot kan bedienen wat hem een reeks
trappen bespaart in een appartementsgebouw.

In dit hoofdstuk zullen we kort het principe, de samenstelling en de werking van de volgende
toestellen bespreken:

- het telefoontoestel met in het bijzonder de microfoon en de luidspreker.


- Het elektrisch deurslot.

15.2 Geluidstrillingen

Geluid is een trilling die zich voortplant in de tijd. Als we spreken laten we de
stembanden trillen, daardoor gaan we de lucht samenpersen in kleine of grotere
mate. Die trillingen verplaatsen zich door een medium – in ons geval de lucht rondom
– en komt aan onze oren terecht. In het oor wordt een membraan aan het trillen
gebracht die een signaal naar de hersens brengt die dan weer wordt vertaald in
begrijpbare taal. Om deze uitleg wat volledig te maken moeten we nog vermelden
dat geluid zich in lucht voortplant met een snelheid van 343m/s, en dat het menselijk
gehoor gaat van 16Hz tot 20000Hz.
Bij een telefoon neemt de microfoon de rol over van het oor, de luidspreker deze van de
stem en de draad tussen de verschillende toestellen deze van het medium.

15.3 De microfoon

De microfoon is een toestelletje dat de geluidsgolven (trillingen) omzet in een


elektrisch signaal. Men heeft al verschillende soorten microfoons uitgevonden zoals:
- De koolmicrofoon
- De elektrodynamische microfoon
- De condensator microfoon
- De elektreetmicrofoon

In dit hoofdstuk zullen we slechts de eerste twee types bespreken.

15.3.1 Voorstelling op een schema

Alle microfoons hebben hetzelfde symbool, op alle schema’s komen ze als volgt voor:

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 137


Hoofdstuk 15 Huistelefonie en elektrisch deurslot

15.3.2 De koolstofmicrofoon

Deze microfoon is de basis van alle microfoons, tot voor kort werd hij nog zeer veel
gebruikt in telefoontoestellen. Het is een goedkope oplossing om spraak om te zetten
in elektrische stroom, de kwaliteit is alles behalve. Hij geeft namelijk aanleiding tot
ruis.

15.3.2.1. Samenstelling

2
6

7
4

1. Messing omhulsel – is elektrisch verbonden met de voorste elektrode.


2. Achterste elektrode.
3. Isolatie
4. Koolkorrels
5. Beschermkap
6. Voorste elektrode
7. Membraam of diafragma

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 138


Hoofdstuk 15 Huistelefonie en elektrisch deurslot

15.3.2.2. Werking

De luchttrillingen veroorzaakt door de stem brengen het membraan of diafragma (7)


aan het trillen in dezelfde frequentie als het geluid. Het membraan is bevestigd aan
de voorste elektrode (6) die tegen de koolkorrels drukt. De koolkorrels hebben als
speciale eigenschap dat hun contactweerstand sterk verandert bij drukverandering.
Daar de voorste elektrode verbonden aan het membraan meetrilt met de frequentie
van het geluid, zal men een elektrische weerstandsvariatie teweeg brengen van de
korrelmassa. Wanneer we nu een gelijkspanning aanleggen aan de koolweerstand
die steeds maar verandert , dan zal de stroom door die weerstand ook steeds
veranderen. We krijgen dus een stroom in functie van de geluidstrilling.
Op de tekening zien we dat de voorste elektrode is verbonden, via het membraan
aan het messing omhulsel (1). De aansluitingen van de microfoon gebeuren dan ook
enerzijds aan het omhulsel en anderzijds aan de achterste elektrode (2).
De weerstand van de koolmicrofoon zal variëren van 25Ω tot 250Ω. Het frequentie
bereik gaat van 250Hz tot 3000Hz, wat hem dus zeker niet geschikt maakt voor
muziekopnames.
Het grote voordeel van de koolmicrofoon is dat hij zeer gevoelig is wat zich uit in een
betrekkelijk grote pulserende gelijkspanning bij een bepaalde geluidsterkte. Daardoor
kan de microfoon zonder versterking worden aangesloten op een luidspreker. Dit
maakt hem dan ook zo gewenst bij eenvoudige telefoontoestellen.
Een nadeel, apart van het beperkte frequentie bereik is dat men ook steeds een
gelijkspanningsbron moet voorzien om de koolmicrofoon in werking te stellen. Dus
bij niet werking moet men een schakelaar voorzien om onnodig stroom verbruik
tegen te gaan.

15.3.2.3. Schematische voorstelling

Fig 1

t
De microfoon kring is gesloten, maar er wordt niet gesproken

Fig 2
t

Door de spraak begint de stroom te variëren volgens de trilling


I

Fig 3 De wisselstroomcomponente wordt gescheiden


Van de gelijkstroom m.b.v. een condensator of
een transformator
t

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 139


Hoofdstuk 15 Huistelefonie en elektrisch deurslot

Fig2 Fig 3

15.3.3. De elektrodynamische microfoon

De elektrodynamische of kortweg dynamische microfoon werd ontworpen om het


nadeel van de spanningsbron bij de koolmicrofoon weg te werken. De dynamische
microfoon wekt zelf een kleine wisselspanning op.

15.3.3.1 Samenstelling

2
5
Z

1 N

Z
6

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 140


Hoofdstuk 15 Huistelefonie en elektrisch deurslot

1. Permanente magneet;
2. Zachtstalen deel;
3. messing of kunststof omhulsel;
4. membraan of conus;
5. spoeltje;
6. beschermkap;
7. Aansluitklem.

15.3.3.2. Werking

De werking van de dynamische microfoon berust op de elektromagnetische inductie.


Wanneer een geluidstrilling de conus (4) laat trillen , dan zal het spoeltje (5)
meebewegen op dezelfde frequentie. Uit het hoofdstuk magnetisme weten we dat als
een draad in een magnetisch veld wordt heen en weer bewogen zal in die draad een
emk worden opgewekt. Hoe verder de beweging gebeurt hoe groter de amplitude
van de opgewekte emk. Daar het spoeltje mee beweegt op de frequentie van het
gemaakte geluid , de diepte van de beweging evenredig is met de geluidssterkte
kunnen we besluiten dat de opgewekte spanning een bijna perfecte kopie zal zijn van
de geluidstrilling.
De dynamische microfoon heeft een frequentiebereik van 30Hz tot 17000Hz. Hij is
dus niet enkel voor stemgeluiden maar ook voor muziek opnamen bruikbaar.
Het nadeel is dat het signaal zeer zwak is en dat het moet worden versterkt om
bruikbaar te zijn.

15.4. De Luidspreker

Luidsprekers komen in alle grootten en dikten voor, naargelang het frequentiebereik


waarvoor ze zijn gemaakt. Allemaal werken ze volgens hetzelfde principe, namelijk
het principe van de elektrodynamische microfoon maar dan in omgekeerde richting.

15.4.1 Samenstelling

De samenstelling van de luidspreker trekt zeer goed op deze van de dynamische


microfoon. Omdat er een groter geluidsvermogen moet worden ontwikkeld, zijn de
conus en het magneetsysteem groter uitgevoerd. De spoel, hier spreekspoel
genoemd, is dan ook groter en wordt op haar plaats gehouden met een extra
centreer ring. De conus is gemaakt van speciaal papier.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 141


Hoofdstuk 15 Huistelefonie en elektrisch deurslot

1. Gestel of draagstuk of frame;


2. Centreerring (spider);
3. Permanente magneet met magneet juk;
4. Beweegbare spoel;
5. Membraan of conus;
6. Elastische bevestiging;

4.4.2. Werking

Door een spanning, komende van een microfoon, aan te leggen aan de klemmen
van de beweegbare spoel, zal deze beginnen trillen op de frequentie en met de
amplitude van het signaal, daardoor zal de conus ook beginnen trillen en zodoende
worden de geluidsgolven terug gereconstrueerd.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 142


Hoofdstuk 15 Huistelefonie en elektrisch deurslot

15.4.3 Voorstelling op een schema

Luidspreker Telefoon

Merk op :
De telefoon is het luidsprekertje dat in een telefoontoestel zit, het is een
vereenvoudigde versie van de elektrodynamische luidspreker

15.4.4 Enkele gegevens van de dynamische luidspreker

1. Het frequentiebereik gaat van 40Hz tot 20kHz, maar niet allemaal met een en
dezelfde luidspreker. Voor mooie geluidsweergave zal men verschillende
luidsprekers, die allen een beperkt frequentiebereik hebben, in een kring
plaatsen. Men onderscheidt de tweeter voor hoge tonen en de woofer voor
lage tonen.
2. Het vermogen, uitgedrukt in Watt kan gaan van 1 W voor een deurluidspreker
tot enkele 100 Watts voor muziek installaties.
3. De impedantie van de spreekspoel wordt uitgedrukt in Ohm .
a. Bij de laagohmige bestaat 4 – 8 en 16 Ohm
b. Bij de hoogohmige bestaat 400 en 800 Ohm

15.5. Het elektrisch deurslot

Het elektrisch deurslot is een comfortonderdeel dat heden ten dage niet meer weg te
denken is uit onze leefwereld. Dit toestel laat ons toe de deur van op afstand te
ontgrendelen, zolang de deur niet is gesloten met een sleutel.
Het lipje van het slot dat de deur dicht houdt zonder sleutel noemt men de
dagschoot. Het is deze dagschoot die vrijgegeven wordt wanneer we het deurslot
bedienen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 143


Hoofdstuk 15 Huistelefonie en elektrisch deurslot

15.5.1. Samenstelling

9 7

5
2 a

4
8
3 11

10
4

8
5

6
1.Magneetspoelen
2.Anker
3.Pal
4.Duimschoot (bovenaanzicht)
5.Scharnierpunt
6.Elektrische aansluiting
7.Draaias van de duimschoot waarrond
een veer is bevestigd

8.Dagschoot van het deurslot


9.Platte drukveer
10.Deur
11.Deurstijl

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 144


Hoofdstuk 15 Huistelefonie en elektrisch deurslot

15.5.2. Werking

De platte drukveer (9) zorgt er voor dat de dagschoot (8) van het slot tegen de duimschoot
(4) drukt, waardoor de duimschoot in de richting van pijl b tracht te bewegen. Dit wordt
echter vermeden door de pal (3) die op haar beurt vast zit in het anker (2).

Om de deur te openen worden de beide magneetspoelen (1) bekrachtigd, het anker dat
op zijn plaats wordt gedrukt door een veer, die hier is voorgesteld door een pijl, wordt
aangetrokken waardoor de pal (3) vrijkomt. Daardoor verliest de duimschoot (4) zijn
blokkering en zal zich in de richting van pijl b draaien. De drukveer (9) zorgt ervoor dat de
deur open springt.

Nu de deur openstaat is er geen druk meer op de duimschoot (4) en zal deze zich terug in
de oorspronkelijke positie plaatsen (pijl a) met behulp van de veer die rond de draaias is
gedraaid. De pal (3) zal met behulp van een kleine veer ( die niet getekend is) terug naar
zijn uitgangspositie komen. Daar men de bedieningsknop heeft gelost, zijn de
magneetspoelen niet meer bekrachtigd en zal het weer op zijn plaats komen met behulp
van de veer.

Wanneer we de deur weer toe doen zal de dagschoot (8) langs haar schuine kant langs
de duimschoot (4) glijden tot ze er voorbij is. Eens er voorbij duwt een veer binnenin het
slot de dagschoot weer op zijn plaats. De drukveer (9) wordt weer opgespannen en de
deur is weer gesloten.

Er zijn ook systemen zonder drukveer op de deur, dan wordt enkel de duimschoot
ontgrendeld en moet de persoon die binnen wil een duwtje geven tegen de deur op het
moment dat het openingsbevel wordt gegeven, zodat de deur openspringt.

15.5.3. Voorstelling op een schema

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 145


Hoofdstuk 15 Huistelefonie en elektrisch deurslot

15.5.4. Diameter van de draden voor de installatie

Daar deze installaties met zeer lage spanning werken , 6 of 12V, moeten we wat
aandacht schenken aan de gebruikte draaddiameter.
Meestal wordt dit opgegeven door de fabrikant. Indien het niet zo is kunnen we de
volgende tabel gebruiken.
Zorg er voor de audiokabels niet te dicht bij de spanningskabels te installeren, door
het magnetisch veld rond de spanningsdraden kan er storing ontstaan op de
audiolijn. Men houdt een spatie van minimum 10cm!!

Leidinglengte in m Diameter voor het audio Diameter voor het deurslot


tussen de transfo en het gedeelte in mm in mm
verste toestel.
Tot 60 meter 0.6 0.8
Van 60 tot 100 meter 0.8 1.0
Van 100 tot 160 meter 1.0 1.2

4.5.5. Enkele vragen

1. Hoe ontstaat geluid?


2. Wat is het doel van een microfoon?
3. Hoe werkt een koolmicrofoon?
4. Noem één voordeel en één nadeel van de koolmicrofoon.
5. Maak een schets van de dynamische microfoon en leg de werking uit.
6. Wat is het voordeel en wat is het nadeel van een dynamische microfoon ten
opzichte van een koolmicrofoon.
7. Wat is een telefoon?
8. Hoe worden volgende elementen voorgesteld op een schema: een telefoon,
een microfoon, een deurslot en een luidspreker.
9. Welk frequentiebereik moet een deurluidspreker hebben?
10. Noem de vier belangrijkste onderdelen van een deurslot.
11. Wat is de snelheid van het geluid?
12. Wat zijn de voornaamste gegevens op een luidspreker?
13. Waarom zitten er verschillende luidsprekers in een luidsprekerkast?
14. Welk gevaar bestaat er als je telefoonlijnen dichtbij spanningskabels legt?
15. Wat is het gevolg als je te kleine draad gebruikt voor de telefoon en deurslot
leidingen?

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 146


Hoofdstuk 16 Verdeelkasten

HOOFDSTUK 16 : VERDEELKASTEN
16.1 Inleiding

De elektriciteitsmaatschappij brengt de elektriciteit tot in de woning, het is de taak


van de installateur deze in verschillende stroombanen te verdelen in de woning.
In de vorige hoofdstukken bespraken we de toestellen om deze stroombanen te
beveiligen tegen kortsluiting, overbelasting en lekstromen. Deze toestellen moeten
natuurlijk ook ergens worden in ondergebracht. Dit gebeurt in de verdeelkast.

16.2 Soorten verdeelkasten

In grote lijnen onderscheiden we twee hoofdsoorten, nl. de kunststof en de metalen


verdeelkasten. Beiden worden zowel voor huishoudelijke als voor industriële
installaties gebruikt. Soms spreekt men ook van schakelbord of schakelkast, dit is
dan een verdeelbord waar samen met de installatie automaten en
differentieelschakelaars ook nog één of meerdere gewone schakelaars zijn
ingebouwd.

16.3 Reglementering

In het AREI reglement Art. 248 “schakelborden”, vinden we verkort het volgende:

a. algemeen:

1. de beveiligingstoestellen moeten in één of meer samengevoegde


kastjes, die een verdeelbord vormen, ondergebracht zijn;
2. de verdeelborden moeten uit onbrandbaar, niet hygroscopisch
materiaal gemaakt zijn dat een voldoende mechanische weerstand
biedt;
3. verdeelborden, die aan de rugzijde niet afgesloten zijn, mogen niet
rechtstreeks op hygroscopisch of licht brandbaar materiaal bevestigd
worden;
4. onder spanning staande delen moeten ongenaakbaar zijn.

b. inplanting:

1. de verdeelborden bevinden zicht binnen handbereik, ongeveer


1,50m boven de grond, en derwijze opgesteld dat het materiaal
gemakkelijk bereikt wordt.
2. de beschermingstoestellen betreffende stroombanen waarvan de
energie tegen verschillende tarieven geleverd wordt, moeten in
afzonderlijke kastjes gegroepeerd worden.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 147


Hoofdstuk 16 Verdeelkasten

16.4 Grootte van de kast

Om de grootte van de kast te bepalen moeten we eerst eens goed bekijken wat we
allemaal in die kast zullen terug vinden.

- de hoofd differentieelschakelaar die tegelijk ook de


hoofdschakelaar van de installatie is;
- de differentieelschakelaar voor de badkamer;
- installatie automaten of smeltveiligheden
- beltransformator
- trappenhuis automaat en gewone teleruptoren
- klokken voor speciale toepassingen
- ………..

Tegenwoordig worden deze toestellen van het modulair type het meeste gebruikt in
verdeelkasten, daar ze zeer gemakkelijk kunnen worden op een rail geklikt. De
hoogte en de diepte zijn meestal standaard maten en de lengte is altijd een veelvoud
van 18 mm. Eén module heeft namelijk een lengte van 18 mm, alle toestellen kunnen
2, 3, 4, ….. maal groter zijn dan deze module, dus 18, 36, 54,…..mm lang.

Eens we weten welke en hoeveel toestellen we zullen gebruiken kunnen we in


catalogussen het totaal aantal modules bepalen, dit is zeer belangrijk want de grootte
van de verdeelkasten wordt uitgedrukt in aantal modules

16.5 Verdeelkasten in kunststof

Kunststoffen verdeelkasten zijn wel de meest voorkomende kasten in de gewone


huis installaties, zowel bij nieuwbouw, renovatie, als bij uitbreiding. Ook in de tertiaire
sector vinden we ze terug.
Aan de boven en onder zijde bevinden zich uitbreekpoorten, deze verlenen toegang
aan de buizen en kabels van de verschillende stroombanen. Verder vindt men nog
een aardingsrail, deze zal de aardingsgeleiders van alle stroombanen ontvangen en
wordt dan op zijn beurt met een equipotentiale verbinding verbonden met de
hoofdaardingsklem. Vervolgens vindt men er de Din-rails in terug waarop de
toestellen kunnen worden geklikt. Deze rails zijn meestal samengebracht in een
uitneembaar raam gemaakt van verzinkt stalen profielen. Het geheel wordt
afgesloten met een beschermkap waaraan dan meteen ook een deur is bevestigd.
De deur kan al of niet doorzichtig zijn .De beschermkap zorgt ervoor dat de onder
spanning staande delen niet kunnen worden aangeraakt.

16.5.1 Handelsmaten

De kasten kunnen zowel leeg als uitgerust worden gekocht. Met uitgeruste kasten
bedoelen we dat alle toestellen er reeds zijn in geplaatst en dat de onderlinge
bekabeling reeds is gebeurd. De installateur moet enkel nog de verschillende
stroombanen op een klemmenstrook aanschakelen. De afmetingen van deze kasten
zijn natuurlijk dezelfde als voor de lege kasten.

Lege kasten komen in de handel voor met 1,2,3,4, of 5 rails met een breedte van 14,
18 of 24 modules elk. Ze bestaan ook nog kleiner en groter, maar dit zijn de meest

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 148


Hoofdstuk 16 Verdeelkasten

courante uitvoeringen. Ze bestaan ook in verschillende beschermingsklassen al naar


gelang van de installatie.

16.5.2 Toebehoren

1. aardingsrail: een rail waarop alle aardingsgeleiders worden op


aangesloten;
2. invoerstukken voor kabels en/of buizen;
3. afdekstroken voor het afschermen van niet gebruikte openingen in de
beschermkap;
4. overbruggingsrails: al of niet geïsoleerde koperen baren met
aansluitpunten van 10 mm². Ze worden gebruikt om de verschillende
automaten met elkaar te verbinden;
5. aanduidingsstroken: zelfklevende etiketten om de stroombanen te
benoemen;
6. veiligheidsslot, een optie om kasten die op openbare plaatsen hangen te
kunnen afsluiten;
7. planhouders, een optie in grote kasten zodat het plan gemakkelijk en veilig
kan worden opgeborgen.

16.6 Metalen verdeelkasten

Metalen kasten worden vel gebruikt n werkplaatsen en fabrieken en daar waar grote
verdeelkasten nodig zijn, zoals in ziekenhuizen, scholen, banken, hotels…..
Ze worden vervaardigd in verzinkt plaatstaal van 0,8 tot 1,2 mm dikte. Na plooien en
lassen worden ze bedekt met een laklaag op basis van epoxy en polyester, om de
corrosie te weren.
Binnen in vindt men weerom een montage raam met de DIN-rails waarop de
modulaire toestellen kunnen worden geklikt, en het geheel wordt afgesloten met een
frontplaat uit zelfdovend isolatiemateriaal. Zodoende zijn de onderspanningstaande
delen afgeschermd.
Om het geheel af te sluiten wordt een deur geplaatst die al of niet doorzichtig is.

Merk op: Metalen kasten en hun deuren moeten elk afzonderlijk worden geaard.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 149


Hoofdstuk 16 Verdeelkasten

16.6.1 Handelsmaten

Relatief kleine kasten zijn verkrijgbaar van 1 tot 6 rijen van elk 24 modules per rij.
Grotere kasten kunnen op elke gewenste grote worden verkregen.

16.7 Weetjes

1. volgens de reglementering moet op elk verdeelbord de spanning of


spanningen goed leesbaar en onverwijderbaar zijn aangebracht;
2. de keuze van het soort verdeelkast (kunststof of metaal) hangt af van de
aard van het gebouw en van de werkzaamheden die daar zullen worden
verricht.
3. De kasten kunnen niet enkel leeg of gevuld worden aangekocht, maar ook
met open zijwanden of open boven- onder- of achterwand.

16.8 Enkele vraagjes

1.Waartoe dient een verdeelkast?

2.Wat is het doel van de beschermplaat?

3.Noem twee reglementen uit het AREI betreffende de inplanting van de verdeelkast.

4.Noem 3 voorwaarden waaraan alle verdeelkasten moeten voldoen volgens het


AREI.

5.Wat zijn overbruggingsrails?

6.Waarom worden metalen verdeelkasten voorzien van een laklaag?

7.Welk type van montagerails gebruikt men in een verdeelkast?

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 150


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

HOOFDSTUK 11 : Huishoud toestellen met


verwarmingselementen
17.1 Inleiding

Naast het geven van licht en het laten draaien van machines, wordt de elektrische
energie ook zeer veel gebruikt voor het verkrijgen van warmte. Denk maar eens na
thuis welke machines er allemaal warmte nodig hebben.
- waterverwarmer;
- frietketel;
- kookplaat;
- wasmachine;
- droogkast;
- verwarming;
- strijkijzer;
- ………

In sommige van die toestellen worden de verwarmingselementen of weerstanden


met een nokkenschakelaar ingeschakeld (en dan bewaakt door een
veiligheidsthermostaat), denk aan de kookplaat. In andere toestellen worden de
weerstanden met een thermostaatschakelaar aangeschakeld, denk maar aan het
strijkijzer.
In dit hoofdstuk bekijken we de nokkenschakelaar en zijn schakeltabel, we
berekenen vermogens uit serie- en parallelschakelingen van weerstanden.
Vervolgens bekijken we de samenstelling en de werking van de thermostaat. Om dan
tenslotte de samenstelling en de werking van enkele van de hierboven vermelde
toestellen te bespreken.

17.2 De nokkenschakelaar

Bij sommige toepassingen in de elektrotechniek hebben we nood aan schakelaars


die verschillende contacten tegelijk openen of sluiten. Daar we bij lichtschakelaars ze
meestal beperkt zijn tot 2 contacten heeft men de nokkenschakelaar ontworpen. Een
nokkenschakelaar heeft een bijna onbeperkt aantal schakelmogelijkheden. Het
mechanisme van deze schakelaars is gebaseerd op het draaien van een as met
nokken. Hoe meer nokken op de as, hoe meer standen we hebben.

17.2.1 Samenstelling

Een nokken schakelaar bestaat uit volgende delen:

1. een bedieningsknop;
2. een centrale as;
3. één positie cel;
4. eventueel een aanslagcel;
5. meerdere contactcellen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 151


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

17.2.1.1 De bedieningsknop

Bevestigingsschroef

De bedieningsknoppen van nokkenschakelaars zijn meestal uit hard kunststof


vervaardigd, ze kunnen alle vormen en kleuren hebben. Op industriële machines
komt de hierboven getekende knop het meeste voor. De bedieningsknop wordt met
behulp van een schroef vastgezet op de centrale as.

17.2.1.2 De centrale as

Een metalen staaf in de vorm van een balk is als het ware de ruggraat van de
nokkenschakelaar. Het is relatief robuust uitgevoerd omdat alle krachten op het
staafje worden overgezet. Op één uiteinde is een boring met schroefdraad voorzien
om het vijsje van de bedieningsknop te kunnen ontvangen.

17.2.1.3 De positiecel

De centrale as
Glijstukken

Rollen

Nokkenschijf

Veren

De positiecel is als het ware het hart van de nokkenschakelaar. Hierin wordt bepaald
of de contacten al dan niet van positie moeten worden veranderd. De cel is (zoals
alles) opgebouwd rond de centrale as. Op die as is een nokkenschijf bevestigd. Het
aantal nokken op de schijf bepaald het aantal standen. Hier in dit geval zijn er dus 6.
De glijstukken houden de nokken schijf in positie, de veren zorgen er dan voor dat de
rollen in de uitsparingen worden gedrukt.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 152


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

17.2.1.4 De aanslagcel
Beweegbare aanslag

Centrale as

Vaste aanslag

Nokkenschakelaars die men niet continue 360° kan ronddraaien hebben een
aanslagcel. Deze cel zorgt ervoor dat de schakelaar maar over een bepaalde hoek
kan gedraaid worden. Bvb voor een oven met verschillende temperaturen, om te
vermijden dat men direct van 0 naar 300° zou draaien zal de schakelaar aan één
zijde geblokkeerd zijn door de aanslag. Men onderscheidt als onderdelen de
beweegbare aanslag, die meedraait met de centrale as en de vaste aanslag die in
het frame is mee gegoten.

17.2.1.5 De contactcellen Glijstuk

Centrale as

Aansluitklem
Beweegbare
contactbrug
Nok

Vast contact

Veer

In de contactcellen gebeurt het eigenlijke schakelen. Ook hier vindt men aparte
glijstukken, veren en een nok. Op de geïsoleerd e glijstukken worden de beweegbare
contactbruggen bevestigd. De centrale as brengt een nok in beweging die op haar
beurt de glijstukken verplaatst. Voor een goed contact te verzekeren worden de
glijstukken met een veer op de nok geduwd. De vaste contacten zitten vast in het
frame van de cel. Men kan zowel NO of NC contacten hebben. Een nokken
schakelaar kan wel 10 contactcellen hebben.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 153


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

17.2.2 De schakeltabel

Bij nokkenschakelaars met verschillende contactcellen worden niet alle contacten


tegelijk bediend. Door verschillende nokken in deze contactcellen te plaatsen kan
men de volgorde van bediening bepalen. Om de gebruiker te melden hoe de
nokkenschakelaar zal schakelen in welke positie, wordt altijd een schakeltabel
meegeleverd. Hieronder vind je een voorbeeld van een 4-polige nokkenschakelaar
met 5 schakel posities.

5
7 8
5 6
1
3 4
1 2

2 3 0 1 2 3 4
1
4
2 0
4
3

Op zo’n schakeltabel vinden we zeer veel informatie terug, hieronder volgt een kleine
opsomming.
1. de aansluitklemmen;
2. de soorten contacten (NO of NC) hier allemaal NO;
3. de tekening toont duidelijk dat de contacten zijn weergegeven in de
stand 0;
4. de posities van de schakelaar;
5. welke contacten dichtgaan in welke positie, een kruisje toont aan dat
het contact dichtgaat, een streep tussen de kruisjes betekend dat
het contact dicht blijft voor de respectievelijke posities.

Hier zien we dan ook dat in positie 0 geen enkel contact gesloten is. In positie 1
enkel het eerste contact (1,2). In positie 2 is dat (1,2) en (3,4). In positie 3 is dat (1,2),
(3,4) en (5,6) . In positie 4 is dat (1,2), (3,4), (5,6) en (7,8).

Deze schakelaar zouden we bvb kunnen gebruiken om 4 weerstanden te schakelen,


in stand 0 geen enkele, in stand 1 weerstand 1, in stand 2 weerstand 1 en 2 in
parallel. In stand 3 weerstand 1, 2 en 3 in parallel, enz…. Maken we nu een schema
dan krijgen we het volgende:

L1 N
1 2 R1

3 4 R2

5 6 R3

7 8 R4

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 154


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

17.3 Vermogen bepalen

Door met een nokken schakelaar 1 of meer weerstanden van verschillende waarden
in serie of in parallel te schakelen verkrijgen we verschillende weerstandswaarden en
dus verschillend vermogen verbruik.

Voorbeeld:

R= 25Ω U
Met de wet van Ohm: R= en de formule van het vermogen
I
P = U . I kunnen we gemakkelijk berekenen hoeveel vermogen
Deze weerstand zal opnemen.
230V U 230
De stroom I = = = 9,2 A
R 25

Het vermogen is dan: P = U . I = 230 . 9,2 = 2116 W

Schakelen we nu een gelijkaardige weerstand over de reeds bestaande:

R=25Ω
Daar beide weerstanden gelijk zijn kan men zeggen dat:

R=25Ω R Weers tan dswaarde 25


R tot = = = = 12,5 Ω
n aantal weers tan den 2

De totale stroom in deze kring wordt dan:


230V
U 230
I= = = 18,4 A
R 12 ,5

Het opgenomen vermogen wordt nu:

P = U . I = 230 . 18,4 = 4232 W

We zien dus dat door weerstanden parallel te schakelen we het vermogen opdrijven.

Nog even ter herinnering: de formule die moet worden toegepast om de totaal
weerstand te berekenen van een parallel schakeling van weerstanden met een
verschillende waarde:

1 1 1 1
= + + ………
R tot R1 R 2 R3

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 155


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

17.3.1 Enkele oefeningen

1.Bereken het vermogen verbruik van volgende schakeling

300Ω 600Ω
80Ω 70Ω
200Ω 600Ω

600Ω

400V

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 156


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

2.Bereken het vermogen van volgende schakeling eerst met alle schakelaars open,
dan met S1 dicht, dan met S1 en S2 dicht.

S1 S2

R1=150Ω

R3=200Ω

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 157


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

3.Bereken aan de hand van volgende schema en bijbehorende schakel tabel het
vermogen voor elke stand van de nokkenschakelaar. De voedingsspanning is 230V

1-2
3-4
5-6
7-8
9-10
11-12
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

L1

1 2
100Ω
3 4

5 6
200Ω
7 8
300Ω
9 10
200Ω
11 12

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 158


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

17.4 De thermostaat

Thermostaten of temperatuurregelaars zijn apparaten die een instelbare temperatuur


constant houden. In huishoudelijke toestellen werken ze meestal op het principe van
het bimetaal.

17.4.1 Samenstelling

Een regelthermostaat bestaat uit een bimetaal, een regelknop, een vast contact en
een regelcontact. Bij een veiligheidsthermostaat is er geen regelknop.

Regelknop

Beweegbaar contact (a)


Verende steun

Bi-metaal

Vast contact (b)

Warmte afgever

17.4.2 Werking

In koude toestand is de situatie zoals hierboven getekend. De contacten a en b zijn


gesloten en de stroom kan over die twee contacten de verwarmingselementen
bereiken. De verwarmingselementen geven hun warmte af aan de warmte afgever
(de zool van een strijkijzer, de kookplaat) en het bimetaal zal beginnen naar boven
buigen. Op het einde van dat bimetaal is een steun geplaatst uit steatiet. Deze steun
zal bij voldoende doorbuiging – dus bij voldoende warmte - het beweegbaar contact
naar boven drukken en zo het contact a-b verbreken waardoor de stroomtoevoer
naar de verwarmingselementen stil valt.

De verende steun is zo uitgevoerd dat hij zonder de druk van de regelvijs zou naar
boven plooien en zo ook de beide contacten (a en b )met zich meenemen. Als we
dus de regelvijs wat naar boven draaien, dan zullen de contacten a en b zich ook
naar boven plooien en zich wat verwijderen van het bimetaal. Het bimetaal zal dus
een grotere verbuiging nodig hebben om de contacten te openen. De temperatuur op
de warmte afgever zal verhogen.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 159


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

17.5 Het strijkijzer

Hier bespreken we enkel het gewone strijkijzer. De onderkant of de zool is


vervaardigd uit licht metaal, meestal aluminiumlegering. Het verwarmingselement is
direct in de zool gegoten, evenwel elektrisch geïsoleerd. Door de constructie van de
weerstand zal de top van de zool warmer worden dan de achterkant. Aan de
bovenkant van de zool bevind zich een beschermkap, met daarin de thermostaat en
de aansluiting van het netsnoer. Het handvat wordt meestal uit één stuk gegoten met
de beschermkap.

17.5.1 Schema

Weerstand

Beweegbaar
contact

Punt uit steatiet

Vast contact

Zool van het


strijkijzer Bi-metaal

17.5.2 Werking

Van zodra de stekker in wandcontactdoos wordt gestoken zal er een stroom vloeien
door de weerstand over de contacten van de thermostaat. Bij het opwarmen van de
zool zal het bimetaal gaan ombuigen waardoor de steatieten punt het beweegbaar
contact zal wegduwen van het vast contact, zodat de stroomkring wordt
onderbroken. De weerstand warmt niet meer, waardoor de zool zal afkoelen het
bimetaal weer in zijn oorspronkelijke stand komt. Eens het contact weer gesloten
begint het ganse proces opnieuw.

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 160


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

17.6 Waterverwarmer

Een toestel die bijna in alle huizen voorkomt is de waterverwarmer. Het kan hier
gaan over een accumulatie type, dit is een toestel die aan goedkoop tarief (’s nachts)
het water opwarmt en het zo houd door zijn goede warmte isolatie op het dan over
dag af te geven. Of over een gewone, directe waterverwarmer die men soms aantreft
aan de gootstenen, dit toestel warmt het water op, op het moment dat we het nodig
hebben. Beide werken ze op hetzelfde principe, namelijk elektrische energie die
wordt omgezet in warmte door een weerstand, een als controle orgaan gebruiken we
een thermostaat.

17.6.1. Samenstelling
Afname
warmwater
Binnenketel

Buitenwand
Magnesiumanode

Voeler van de
thermostaat
Isolatie
Magneetschakelaar
met vlotter

Straalbreker

Steatieten
omhulsel
Toevoer
koudwater

Verwarmingselement

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 161


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

17.6.2 Werking

Het verwarmingselement zal via de thermostaat contacten onder spanning komen te


staan waardoor een stroom zal vloeien. Het water warmt op tot de thermostaat
schakelaar de stroomkring zal verbreken.
We zien dat het warme water bovenaan wordt afgetapt en het koude water langs
onder in de ketel komt. Om vermenging van beide zo veel mogelijk te vermijden
wordt een straalbreker boven de koudwatertoevoer geplaatst.
In onze tekening hebben we een “droog” element, dit wil zeggen dat het
verwarmingselement niet in aanraking komt met het water, maar in een steatieten
omhulsel zit. Anderzijds bestaan natuurlijk ook de “natte” elementen.
Om de temperatuur te regelen gebruiken we een thermostaat. Deze keer staat de
schakelaar verder van de voeler verwijdert. De voeler, een koperen cilinder, geeft zijn
warmte informatie via een koperen draad af aan het bimetaal dat in het
schakelmechanisme zit ingebouwd.

Om te voorkomen dat het verwarmingselement in werking zou treden zonder dat er


genoeg water in de ketel is heeft men nog een veiligheid ingebouwd. Het gaat hier
om een niveau schakelaar. Meestal is het een systeem met een vlotter die dan een
magneet contact bedient.

Beschermkoker
Magneet

Schakelcontact

Vlotter

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 162


Hoofdstuk 17 Huishoud toestellen met verwarmingselementen

Uit de cursus van vorig jaar weten we nog dat er gevaar is voor elektrochemische
corrosie wanneer er 2 verschillende metalen in een vochtige omgeving worden
samen gebracht. Het zwakste metaal wordt dan aangetast. Om te voorkomen dat er
vitale delen van de waterverwarmer worden aangetast, zal men een zeer zacht
metaal, nl magnesium in het water aanbrengen. De magnesiumanode wordt als het
ware opgeofferd om de rest van de waterverwarmer te beschermen. Hij is bij ontwerp
zo gekozen dat hij de normale levensduur van een waterverfwarmer overleeft.

Bij een accumulatieverwarmer zal de isolatie tussen de buiten- en de binnenketel van


zeergroot belang zijn, het water moet namelijk de ganse dag warm blijven en wordt
slecht ’s nachts, wanneer de tarieven voor elektrische energie lager zijn, opgewarmd.

17.7 Enkele vraagjes

Uitvoeringsmethoden BSO4EI – Falin Ludo 163

You might also like