Professional Documents
Culture Documents
Installatietechniek
Installatietechniek
INHOUDSTAFEL I tot
Hoofdstuk 1 : Veiligheid 1 tot 7
1.1 Inleiding 1
1.2 Oorzaken van ongevallen 1
1.3 Beschermingsmiddelen 2
1.3.1 Persoonlijke beschermingsmiddelen 2
1.3.2 Veilig gereedschap 4
1.3.3 Signalisatie 4
1.3.4 De vitale vijf 6
5.10 Codering 44
5.11 Symbolische voorstelling 45
5.12 Beschermingsmaatregelen 46
5.12.1 Bij TT-net 46
5.12.2.Bij TN-net 47
5.12.3 Bij IT-net 48
5.13 Enkele vraagjes 49
9.4 Installatieautomaten 84
9.4.1 Samenstelling en werking 85
9.5 Gebruik 86
9.5.1 Penautomaten 86
9.5.2 Schroefautomaten 87
9.5.3 Installatieautomaten 87
9.5.4 Verband doorsnede en In 87
9.6 Uitschakelkarakteristieken 87
9.6.1 Niet uitschakelen 87
9.6.2 Wel uitschakelen 87
9.6.3 B-curve 88
9.6.4 C-curve 88
9.6.5 D-curve 88
9.6.6 Grafische voorstelling 89
9.7 Symbolen 89
9.8 Enkele vraagjes 90
HOOFDSTUK 1 : VEILIGHEID
1.1 Inleiding
Wanneer we het hebben over veiligheid dan bedoelen we natuurlijk de veiligheid bij
het installeren en repareren van een elektrische installatie.
In veel gevallen wordt er nogal losjes omgesprongen met veiligheid. Hierdoor
gebeuren er jaarlijks heel wat ongevallen, soms met blijvend letsel en zelfs met
dodelijke afloop. 25% van deze ongevallen gebeuren met hoog spanning, maar wat
erger is, 75% van de ongevallen gebeuren met laagspanning, dat is dus bij
spanningen voor huishoud installaties!
1.2.1 Onwetendheid
Dit zijn de ongevallen veroorzaakt door personen die nooit werden ingelicht over de
gevaren van elektriciteit, ze zijn dus onwetend en hadden er beter aan gedaan een
gekwalificeerd persoon te raadplegen om hun probleem op te lossen.
1.2.2 Onbekwaamheid
1.2.3 Onverschilligheid
Dit zijn ongevallen veroorzaakt door personen die denken dat het bij hun niet zal
gebeuren. Ze komen veelal voor bij veel wederkerende werkjes. Ze hebben het idee
van de eerste 10 keer is er niets gebeurd, het zal dus nu ook wel veilig zijn. Deze
personen zijn niet alleen gevaarlijk voor zichzelf maar ook voor hun medemens.
1.3 Beschermingsmiddelen
1. Persoonlijke beschermingsmiddelen;
2. Veilig gereedschap;
3. Signalisatie;
4. De vitale vijf.
1. Lichaamsbescherming:
Gebruik enkel goed zittende, niet loshangende werkkledij. Laat scheuren
en loskomende naden zo snel mogelijk repareren. Was je werkkledij
regelmatig zodat het stof en vetvrij is.
2. Hoofdbescherming:
Wanneer men op een bouwwerf rondloopt of werkt dan is men volgens wet
verplicht een veiligheidshelm te dragen. Dit is geen overbodige luxe want
er kan altijd een steen vallen of hoe snel heeft men zijn hoofd niet gestoten
aan een stelling?
Op een helm staat een bouwjaar, gebruik nooit een helm die ouder is dan 5
jaar want het gebruikte materiaal wordt brozer met de jaren en zal dus
sneller breken bij ouder worden. Het binnenwerk wordt ingesteld volgens je
hoofd. De omtrek, de hoogte, en de verluchtingsopeningen kunnen worden
geregeld.
Op de helm kunnen gehoor beschermers en gelaat beschermers worden
vast gemaakt.
3. Gehoorbescherming:
Wanneer men lange tijd in een lawaaierige zone moeten werken bvb nabij
een draaiende motor, een grote machine….. dan moet men ervoor zorgen
dat de oren zijn beschermd. Dit kunnen we doen met oordoppen of
oorkappen.
Oorkappen zien eruit als een koptelefoon, ze omsluiten het ganse oor. Het
nadeel van deze kappen is dat ze nogal groot zijn en dat ze oncomfortabel
zijn bij warmweer of in warme locaties.
Oordoppen zijn kleine soepele cilindertjes die tussen duim en wijsvinger fijn
worden gerold en daarna in het oor worden gebracht. Na het inbrengen
onspannen de cilindertjes zich en ze passen zich aan, aan het inwendige
van het oor. Ze sluiten als het ware het oor af voor “alle” geluid. Het nadeel
hier is dat ze niet steeds maar in en uit het oor kunnen worden genomen
tijdens het werk want met dringt er ter stelligste op aan om de dopjes aan
te brengen men propere handen om alle infectie in het oor te vermijden.
Indien men geen wegwerp dopjes gebruikt dan moet men ze dagelijks
wassen met water en een milde zeep, nadien bergt men ze op in een
plastieken zakje of doosje.
4. Ademhalingsbescherming:
Wanneer men werkt in een stoffige omgeving, bvb bij het voor slijpen van
sleuven en gaten, dan moet men een stofmasker voor de mond plaatsen.
Die stofmaskers zijn meestal wegwerp. Ze moeten regelmatig worden
vernieuwd, een goede regel is ongeveer elke 2 uur het masker te
vernieuwen.
5. Oog en gelaatsbescherming:
Bij werken met een boormachine of een haakse slijpschijf, bij het kappen
van sleuven – zelfs met beitel en mokerhamer – bij het slijpen van
gereedschap…… is het altijd verplicht om een veiligheidsbril te dragen. De
ogen zijn een van de belangrijkste zintuigen die we hebben, we moeten er
dan ook zorg voor dragen. Ook personen die reeds een bril dragen moeten
bovenop hun kijk bril nog een veiligheidsbril plaatsen want een
veiligheidsbril beschermd ook de zijkant tegen het binnen dringen van niet
gewenste voorwerpen. Mensen die contactlenzen dragen moeten ook een
veiligheidsbril dragen, want een gloeiende spaan bvb van de boormachine,
kan de lens, die nu meestal in kunststof is gemaakt, doen smelten
waardoor deze zal vastkleven op het oog en aldus de oogbal
onherroepelijk beschadigen.
6. Handbescherming:
Bij het werken aan elektrische installaties moeten ook onze handen worden
beschermd. Daarvoor bestaan er verschillende soorten handschoenen. Bij
het werken in steen en beton beschermen we de handen met degelijke
werkhandschoenen. Gebruik de juiste maat, want te grote of te kleinen
handschoenen werken niet gemakkelijk.
Bij het aansluiten van een elektrische installatie aan het net beschermen
we de handen met isoleer handschoenen, dit zijn relatief dik rubberen
handschoenen die de hand beschermen tot halfweg de onderarm.
7. Voetbescherming:
Bij het werken op een bouwwerf of in een werkplaats is het altijd verplicht
om veiligheidsschoenen te dragen. Veiligheidsschoenen zijn degelijke
lederen schoenen met dikke kunststoffen zolen waarin een soepele stalen
plaat is verwerkt, zodat de voetzool is beschermd wanneer we bijvoorbeeld
in een spijker trappen en een stalen top die de volledige lengte van de
tenen beschermen tegen vallende voorwerpen.
8. Valbescherming:
Bij het werken op grote hoogte, bvb een stelling of een lange ladder, is
men verplicht een veiligheidsgordel of veiligheidsharnas aan te trekken.
Aan het harnas is aan de voorzijde en aan de achterzijde een stalen ring
bevestigd waaraan we een vanglijn kunnen aanbrengen. Die vanglijn is
ongeveer anderhalve meter lang en op het einde voorzien van een
musketon. Het is de bedoeling om deze vanglijn aan een goede
verankering vast te maken zodat bvb bij het wegglijden van de ladder, de
persoon blijft hangen en niet naar beneden tuimelt samen met de ladder.
1. Sterk en onvervormbaar;
2. Geïsoleerd ;
3. Ergonomisch ontworpen = goed in de hand liggend;
4. Goed onderhouden.
Daarbij komt nog dat men enkel veilig kan werken als men het gepaste gereedschap
voor het uit te voeren werk gebruikt. Daarmee bedoelen we bvb de juiste maat van
schroevendraaier en steeksleutel gebruiken.
1.3.3 Signalisatie
In het boek “veiligheidsinstructies” vind je een ganse lijst met mogelijke sjablonen.
Hieronder vind je enkele voorbeelden uit de praktijk.
GROEN : Duid de
vluchtweg aan.
Schrijf hieronder wat deze tekens willen zeggen, wat ben je verplicht te doen?
1.Draag werkhandschoenen;
3.Draag veiligheidsschoenen.
Het volgende voorbeeld komt van een machine om glas en tin te vermorzelen zodat
ze minder plaats nemen voor het vervoer naar de recyclage fabriek.
RO
GEEL
BLA
Hier zie je dus een mengeling van waarschuwingsborden, gebodsborden en
verbodsborden. Schrijf hieronder weerom wat de borden willen zeggen. We
beginnen links boven en werken zo de rijen af.
De “vitale vijf” is een begrip die elke persoon die aan elektrische installaties werkt
moet kennen. Wanneer men die 5 punten in het oog houd, dan zal men veel
ongevallen vermijden.
1. Afschakelen;
2. Vergrendelen;
3. Meten;
4. kortsluiten en aarden;
5. Afbakenen.
1.3.4.1 Afschakelen
1.3.4.2 Vergrendelen
Om te verhinderen dat iemand de zekering weer inschakelt terwijl men aan een
reparatie bezig is, doet men er goed aan die automaat ook te vergrendelen. Dit
gebeurt met een eenvoudig stukje gereedschap die door de automaat constructeurs
wordt geleverd. Dit blokkeringstoestel wordt in aan de hendel van de automaat
geklikt wanneer deze in open stand staat. Vervolgens wordt een klein hangslotje aan
het systeem bevestigt zodat niemand het toestelletje kan verwijderen.
1.3.4.3 Meten
1.3.4.5 Afbakenen
Moet je voor een of andere reden toch onder spanning werken bvb in een
schakelkast, dan moet je het terrein rond die kast afbakenen met een lint of koord
zodat onbevoegden niet te dicht bij die open schakelkast kunnen komen. Dit heeft
voor tweede voordeel dat niemand in de weg zal lopen waarmee je voorkomt dat je
een onverwachte duw krijgt terwijl je aan het werk bent.
1.4 Besluit
Veiligheid bij het werken aan elektrische installatie is een zaak op leven en dood.
Iedere installateur moet zich goed bewust zijn van het onzichtbare gevaar en zich
daar voldoende tegen beschermen. Wanneer je onveilige situaties ziet dan moet je
die melden aan je meerdere zodat eventuele signalisatie kan worden aangepast.
Wanneer je een collega onveilig ziet te werk gaan, wijs hem dan op de vitale vijf, je
kan er zijn en uw leven mee redden.
HOOFDSTUK 2 : SCHAKELAARS
2.1 Inleiding
2.2 Symbolen
Schakelgedeelte
Blokkeer systeem
Er bestaan natuurlijk meer dan één soort schakelaar met weerom meer dan één
bedieningssysteem.
2.2.1 Bedieningssystemen
1. Tuimelbediening;
2. Drukbediening;
3. Draaibediening;
4. Trekbediening;
5. Voetbediening;
6. Dimmer;
7. Sleutelbediening……..
Enkelpoligeschakelaar Dubbelpoligeschakelaar
Wisselschakelaar Kruisschakelaar
Drukknop
L1
400V
L2
L3
230V
N
PE
N aan de huls
Schakeldraad aan
de voet
Elke stroombaan van een elektrische installatie moet beveiligd worden met
smeltzekeringen of automaten, en wel als volgt.
2.6.1 Zekeringen
MERK OP: In een drie fasig net met nulgeleider GEEN smeltzekering op de
nulgeleider plaatsen!!
2.6.2 Automaten
2x16A
1 module in elke fase van een stroomkring , mag ook in de nulgeleider bij
een 3F +N net indien men een 4 polige automaat gebruikt.
2.7 Draaddoorsnede
In het AREI staat dat de draad die gebruikt wordt in een elektrische huisinstallatie
een minimum doorsnede van 2,5 mm² moet hebben.
Er wordt echter een uitzondering gemaakt voor lichtkringen waar de draaddoorsnede
mag verminderd worden tot 1,5 mm².
2.8 Schakelingen
Klemmen: 2 L1
Bedieningsknoppen: 1
Code nummer:1
Gebruik:
Draaddoorsnede:
PE
Gebruik:
Draaddoorsnede:
PE
Klemmen: 3
Bedieningsknoppen: 2
Code nummer: 5
Gebruik:
Draaddoorsnede:
PE
Gebruik:
Draaddoorsnede:
PE
Klemmen: 4
Bedieningsknoppen: 1
Code nummer:7
Gebruik:
Draaddoorsnede:
PE
Gebruik:
Draaddoorsnede:
PE
Klemmen: 6
Drukknoppen: 2
Code nummer: 6+6
16A
L1
PE
PE
We zullen nu eens bekijken wat we kunnen doen indien we niet de juiste schakelaar
hebben voor de gewenste schakeling. We doen als het ware aan recuperatie
NAAR
VAN
OK
OK OK
OK OK
OK OK
OK OK OK
OK OK OK OK OK
HOOFDSTUK 3 : AFSTANDSSCHAKELAARS
3.1 Inleiding
Om het comfort van de bewoners te verhogen werd begin de jaren tachtig gezocht
naar een systeem om schakelaars van op afstand te bedienen . Men ontwierp een
impulsrelais dat eigenlijk als basis de goede oude getrouwe monostabiele relais
heeft. Nog een stap verder in het verhogen van het comfort was dan de uitvinding
van de domotica in de jaren negentig. Daarover gaan we uitgebreid verder in een
volgend hoofdstuk.
In dit hoofdstuk zullen we van nabij bekijken hoe een relais en een impulsrelais er
van binnen uitzien en hoe ze werken. We bekijken de voor en nadelen ten opzichte
van gewone schakelaars en we analyseren enkele schema’s.
Een monostabiel relais werkt op het principe van de elektromagneet. Denk aan de
bel die we vorig jaar besproken hebben. Daarin werd een ijzeren kern omwikkeld met
een spoeltje, wanneer we een spanning aanleggen aan het spoeltje dan wordt de
ijzeren kern magnetisch en trekt hij het anker aan.
Bij een monostabiel relais gebeurt juist het zelfde, maar in plaats van een klepel op
het beweegbare anker te plaatsen , wordt nu een beweegbaar contact gemonteerd.
3.2.1 Samenstelling
Beweegbaar
contact
Anker
3.2.2 Werking
3.2.3 Symbool
A1 13
A2
14
3.2.4 Schema
S1
A1 13
K1
A2
14
Wanneer we op S1 drukken dan gaat er een stroom door de spoel van het relais. De
elektromagneet trekt het anker aan en contact K1 zal sluiten. De lamp brandt. Laten
we de drukknop S1 los dan verbreekt men de stroom in de spoel, en het contact K1
zal weerom geopend worden. Zo’n eenvoudig relais helpt ons natuurlijk niet veel
verder in een gewone huishoudinstallatie. Men ging op zoek naar iets beters en
ontwierp de impulsschakelaar.
In het vakjargon wordt de afstandsschakelaar ook wel teleruptor genoemd. Het is een
relais dat van op afstand wordt bediend met een drukknop en wel zo dat bij elke puls
van de drukknop de status van de relais verandert. Bij elke puls veranderen de open
contacten naar gesloten en omgekeerd. Komt er geen puls, dan blijven de contacten
in hun laatste positie. Dit systeem is vooral interessant ter vervanging van de
kruisschakeling. Het is veel gemakkelijker te installeren en eventueel uit te breiden.
3.3.1 Samenstelling
11
1
10
2
9
5 7
1
6
11
3.3.2 Werking
3.3.3 Symbool
A1 13
A2
14
3.3.4 Schema
A1 13
Vermogenskring
Stuurkring
A2
14
1. de stuurkring
2. de vermogenskring
De stuurkring is het gedeelte dat de spoel stuurt. Het kan zowel op 12, 24 of 230V
werken.
Hieronder een voorbeeld van een schakeling met een laagspanningsspoel en een
verbruiker op 230V. Merk op dat beide kringen verschillend worden beveiligd.
16A
2A
A1 13
220V 230/12V
A2
14
3.3.5 Signalisatie
Drukknopaanduiding Toestelaanduiding
230V 230V
Merk op: Als men toestelaanduiding wil installeren in een drukknop die in een 12V
kring staat dan moet men een extra schakel contact gebruiken om dit lampje te laten
werken
230/12V
230V
3.4 Trappenhuisautomaat
In het trappenhuis kan men dus de lampen aansteken bij het betreden van het
gebouw en kan men niet vergeten ze weerom uit te schakelen, want dit gebeurt
automatisch.
3.4.1 Symbool
Indien het contact van het relais wordt weggetekend dan gebeurt dat zo:
Dit contact opent of sluit direct bij bekrachtiging van het relais, en komt vertraagd tot
rust wanneer de bekrachtiging wegvalt
Of
Dit contact opent of sluit vertraagd bij het bekrachtigen van het relais en blijft in die
positie tot de bekrachtiging wegvalt.
3.4.2 Schakeling
230V
Of 230V
Zo hebben we bijvoorbeeld:
Bvb in een fabriek worden de lampen van werkplaats 1 en werkplaats 2 ter plaatse
bediend in iedere werkplaats. Indien men de lichten vergeet uit te doen, of
omgekeerd als de nachtwaker alle lichten wil aan doen voor controle, dan kan hij dat
van uit zijn wachthokje aan de poort, alwaar de bediening gecentraliseerd is.
S1 K1 S2 K2 UIT AAN
K1 K1 K2 K2
Werking:
Bij het indrukken van S1 zal de afstandsschakelaar K1 geactiveerd worden.
Daardoor veranderen de contacten K1 van status. De lampen in werkplaats 1 gaan
branden. Wanneer men nu op de drukknop UIT drukt dan gaan de lampen in
werkplaats 2 niet aan maar wel deze in werkplaats 1 uit.
Omgekeerd, drukt men op de drukknop AAN, dan blijven de lampen in werkplaats 1
branden en zullen deze in werkplaats 2 ook aangaan.
De diode is nodig in de schakeling om te vermijden dat men bij lokale bediening ook
ander afstandschakelaars zou bekrachtigen.
Het gamma gestuurde schakelaars stopt niet met hetgene we hier boven gezien
hebben. Er bestaan nog een ganse resem andere gestuurde schakelaars.
4.2 Reglementering
Alle elektrische installaties in België moeten voldoen aan wel bepaalde reglementen.
Sommige van deze reglementen zijn wetten andere zijn voorschriften.
1. Personen;
2. Installaties;
3. Eigendommen
1. Installaties;
2. Eigendommen.
4.2.1 Geschiedenis
Sinds de overheveling van deel 1 naar VLAREM zijn enkel nog de delen 2 tot en met
5 toepasbaar op federaal niveau. (federaal = nationaal, voor het ganse land).
Het ARAB werd in 1947 overgenomen door de Codex voor het welzijn op het werk.
Deze codex centraliseert alle wettelijke voorschriften inzake veiligheid, gezondheid,
en verfraaiing van de werkplaatsen uitgevaardigd in België.
4.2.2 Besluit
Uit het bovenstaande kunnen we besluiten dat een installateur niet enkel een goede
kennis moet hebben van elektriciteit en de laatste technieken. Maar hij moet ook de
reglementen en voorschriften beheersen om een volwaardige installatie te kunnen
afleveren.
4.3 Normen
Zo moeten alle toestellen die op de Europese markt komen het Europees marketing
symbool dragen.
Toestellen die dit teken dragen voldoen aan de Europese richtlijn van
elektromagnetische compatibiliteit = EMC. Dit wil zeggen dat deze toestellen geen
andere toestellen zullen storen of erdoor gestoord worden.
Deze toestellen voldoen ook aan de artikels 5-6 en 7 van het AREI.
Merk op. Daar stopcontacten in vele Europese landen verschillend zijn, moeten
deze niet voorzien zijn van het CE merk. Voor deze toestellen blijft de nationale
norm behouden.
4.4 Keurmerken
Alle materiaal dat gebruikt wordt in een elektrische installatie moet niet enkel voldoen
aan de gestelde normen qua vorm en afmetingen maar moet eveneens voldoen aan
de regels van het keurmerk betreffende veiligheid en deugdelijkheid. Alle toestellen
in België worden gekeurd door ofwel CEBEC of wel VGS = Veiligheids Garantie –
Garantie de Securité.
Beide organisaties hebben tot doel de degelijkheid en de veiligheid van elektrisch
materiaal te bevorderen.
4.4.2 Voorkomen
1. Op toestellen en etiketten:
Code nummer van de
klant
15
CEBEC
15 CEBEC 02
Dit keurmerk komt minder voor dan het CEBEC keurmerk. Het is herkenbaar aan de
letters VGS die in een logo zijn verwerkt. ( Zie ook boek pagina 74)
Merk op dat alle toestellen die in België op de markt zijn één van deze beide
keurmerken moeten dragen naast het Europese marketingmerkteken.
Daar keurmerken nog steeds land gebonden zijn, zal men op de meeste toestellen
meer dan één keurmerk terug vinden. De meeste toestellen worden namelijk voor
wereldwijde consumptie gefabriceerd, ze moeten dan ook in elk land waar ze op de
markt zullen komen door de nationale keuringsorganisatie worden beproefd.
K EMA
EUR KEMA uit Nederland. D DEMKO uit Denemarken.
In punt 2.4.1 vermeldden we reeds dat naast nieuwe toestellen ook steekproeven
worden genomen. Op elk van deze toestellen worden de volgende proeven
uitgevoerd.
1. Chemische proeven: Hier test men inwerking van lucht, olie, vochtigheid, verf,
lakken, enz….
2. Mechanische proeven: Hier test men de sterkte, taaiheid, schokvastheid,
slijtvastheid, enz…..
3. Elektrische proeven: Hier test men de geleidbaarheid, de magnetische
doordringbaarheid, isolatie, enz…..
4. Fysische proeven: Hier test men de uitzetting, inkrimping, vuurvastheid,
smeltpunt, vocht opslorpend vermogen, enz…..
4.6 Beschermingsgraden
de Protection
Indice
4.6.3 Tabel
Eerste cijfer: beschermen tegen aanraking van onder spanning staande delen en
tegen het binnendringen van vaste voorwerpen.
1ste cijfer Eventueel symbool Beschrijving
0 Geen bescherming
1 Bescherming tegen indringen van voorwerpen
groter dan 50mm
2 Bescherming tegen aanraking met de vingers
en tegen indringen van voorwerpen groter dan
12mm
3 Bescherming tegen aanraking met
gereedschap en tegen indringen van
voorwerpen groter dan 2,5mm
4 Bescherming tegen aanraking met fijn
gereedschappen tegen indringen van
voorwerpen groter dan 1mm
5 Volledige bescherming tegen aanraking en
tegen schadelijke neerslag van stof.
6 Volledige bescherming tegen aanraking en
tegen het indringen van stof.
De IP code kan nog worden uitgebreid met een letter A,B,C of D die de vorm van
aanraking zal verduidelijken ( zie boek pagina 76), en met een 3de en 4de cijfer die de
bescherming aangeven tegen mechanische beschadiging (zie boek pagina 76).
Klasse Beschrijving
0 Materieel enkel voorzien van de basisisolatie, zonder aansluiting voor een
beschermingsgeleider. Vb metalen luster zonder aardingsklem.
0I Materieel met tenminste een basisisolatie en met een aansluiting voor een
beschermingsgeleider maar uitgerust met een voedingskabel zonder
beschermingsgeleider. Vb een oud strijkijzer met een twee aderig snoer.
I Materieel voorzien van de basisisolatie en waarbij alle niet stroomvoerende
metalen delen verbonden worden met de beschermingsgeleider. Vb een
motor van een freesmachine.
II Materieel voorzien van de basisisolatie maar zonder uitwendige aansluitklem
voor een beschermingsgeleider. Deze toestellen zijn dubbel of versterkt
geïsoleerd en moeten het symb ool met twee vierkantjes aan de buitenkant
zichtbaar dragen.
III Materieel dat is voorzien van de basisisolatie maar enkel kan gevoed worden
door een zeer lage veiligheidsspanning (6, 12 of 24V) komende van een
veiligheidstransformator.
Isolatie Beschrijving
Basisisolatie De isolatie die nodig is voor een normale werking, en die bescherming tegen
elektrische schokken verzekert.
Dubbele Bovenop de basisisolatie wordt een onafhankelijke bijkomende isolatie voorzien.
isolatie Zulk materieel moet het volgend symbool van buiten, zichtbaar dragen.
Totale isolatie Wordt toegepast bij in de fabriek vervaardigde schakel- en verdeelinrichtingen. Het
elektrisch materieel moet volledig met een isolerend materiaal omhuld zijn.
Bijkomende Is een isolatie die bij het installeren boven op de basisisolatie wordt aangebracht,
isolatie zodat het materieel gelijkwaardig beveiligd wordt als dubbele isolatie
Versterkte Is een bedekking van de actieve delen met een isolatie die bescherming tegen
isolatie elektrische schokken verzekert gelijkwaardig aan dubbele isolatie. Enkel
toegelaten als dubbele isolatie niet mogelijk is.
4.9 Besluit
Tot besluit kunnen we stellen dat niet zomaar elektrische toestellen op de markt
mogen worden gebracht. Ze zijn onderworpen aan normen,wetten en reglementen.
Verder wordt er voor elk mogelijke installatie, speciaal materiaal gefabriceerd. Het zal
dus belangrijk zijn voor de installateur om een goede studie te maken van de
gevraagde installatie, teneinde het juiste materiaal in de juiste context te plaatsen.
5.2 Energieleidingen
Als men spreekt van energieleidingen dan bedoelen we de leidingen die gebruikt
worden voor het transport en distributie van elektrische energie. Let wel dat het hier
enkel gaat om laagspanningsdistributienetten. Ze kunnen zowel bovengronds
(landelijk) als ondergronds (steden) zijn aangebracht. Ze brengen dus de elektrische
energie tot aan de teller van onze huisinstallatie.
5.3 Codering
Is de eerste letter een “E” dan betekend dit energieleiding. Is de eerste letter en “B”
dan betekend dit voorgebundelde leiding.
Net zoals in de BIN-norm betekend een “B” als laatste letter hier ook dat het gaat om
een in België genormaliseerde leiding.
Is de letter na de eerste een “A” dan wil dat zeggen dat de kern vervaardigd is uit
aluminium, is deze letter geen “A” dan gaat het om een koperen kern.
De volgende letter in de rij geeft ons een aanduiding van de ader isolatie:
I = geïmpregneerd papier;
P = droog papier;
M = mineraal;
V= PVC;
W = polyethyleen;
X = vernet polyethyleen ( het polyethyleen heeft een bewerking ondergaan waardoor
er dwarse verbindingen ontstaan tussen de ketenmoleculen.)
De volgende letter in de rij geeft ons een aanduiding van de al of niet aanwezige
pansering:
V = PVC
Voorbeeld: EVAVB = een energieleiding met koperen kernen die elk afzonderlijk zijn
geïsoleerd met PVC. Daar rond zit een pansering bestaande uit een schroefvormige
metalen band. Het geheel heeft een buitenmantel uit PVC. De kabel werd
genormaliseerd in België.
2 2
3 3
1. draagader, bestaat uit een meervoudige kern uit een aluminiumlegering, dit
om de trekkracht te verhogen, wat dan weer zeer belangrijk is voor
luchtleidingen. Hij is geïsoleerd met vernet polyethyleen of PVC. Hij ka n
eventueel worden gebruikt als nulleider. Hij geeft altijd een doorsnede van
54,6 mm² en moet een minimum trekkracht hebben van 17 kN (Kilo Newton)
wat overeenkomt met 1733 kg (1kg = 9,81N).
2. 3 fase aders, elk bestaande uit een meervoudige kern uit aluminium en
afzonderlijk geïsoleerd met vernet polyethyleen of PVC. Kern doorsneden van
35 – 70 of 95 mm²;
3. 0 tot 3 aders voor openbare verlichting, elk bestaande uit een meervoudige
kern uit aluminium en afzonderlijk geïsoleerd met vernet polyethyleen of PVC.
Kern doorsneden van 16 of 25 mm².
Uitvoeringen:
5.5.1 Samenstelling
Hieronder zien we de samenstelling van een éénaderige EVAVB kabel. Hij wordt ook
uitgevoerd met 2, 3 of 4 aders.
5 4
5.6.1 Kabelmoffen
Wanneer we twee energie leidingen met elkaar verbinden met behulp van klemmen,
dan moet die verbinding ook volledig waterdicht worden gemaakt. Om dit te
verwezenlijken gebruikt men kabelmoffen. We onderscheiden twee verschillende
soorten.
5.6.1.1 Kunststofmoffen
De verschillende aders zijn met elkaar verbonden door middel van klemmen. Tussen
die klemmen moet nu voldoende isolatiemateriaal komen om de kabel optimaal te
kunnen gebruiken. Die isolatie is een vloeibare vulmassa, een soort giethars. Naast
een goede isolatie verzorgt dit hars ook de mechanische sterkte van de kabel zodat
er geen zwakke schakels ontstaan. De kunststof kabelmof wordt als het ware
gebruikt als gietvorm.
Hij bestaat uit twee helften die perfect op elkaar passen en aan elkaar worden
bevestigd met een kliksysteem.In de bovenste helft bevinden zich vulgaten die de
installateur toelaten de vulmassa aan te brengen.
5.6.1.2 Krimpmoffen
T- Mof
Splitmof
5.6.2 Kabelschoenen
Als we de geleider die bestaat uit een meerdradige kern willen aansluiten op een
toestel (bvb een transformator) dan moeten we op het uiteinde van die geleider iets
voorzien op een gemakkelijke verbinding te kunnen maken met de verbindingsklem
van het toestel. Dit hulpstuk noemt men een kabel schoen, ze zijn vervaardigd uit
brons, messing of koper en zijn daarbij meestal vertind.
5.6.3 Verbindingsklemmen
Schroeven
Aansluiting Aansluiting
hoofdgeleider aftakkingsgeleider
Scherpe
contactpunten
5.6.4 Afstandstukken
5.6.5 Vulmassa
De vulmassa’s die worden gebruikt om de moffen te vullen zijn gemaakt op basis van
polyurethaan. Ze worden als twee componenten ( een verharder en het hars)
geleverd. Kort voor gebruik worden de twee componenten gemengd.
Men kan niet zomaar elk hars gebruiken, de vulmassa moet voldoen aan bepaalde
eisen.
Indien de verbinding gebeurd op geleiders van het zelfde materiaal, dan gebruiken
we ook een geïsoleerde aluminium verbindingsklem. De kle m is zo ontworpen dat na
het maken van de verbinding het geheel weer lucht en vocht dicht af te sluiten,
daartoe wordt er aan de binnen zijde van de klem een afdichtend vet voorzien.
Indien de verbindingen gebeuren op geleiders van het zelfde materiaal, dan gebruikt
men klemmen in dat zelfde materiaal. Men moet er op achten dat de beide aan
elkaar te verbinden geleiders goed zijn ontdaan van alle onzuiverheden en oxidatie.
De klemmen worden geschroefd of geperst.
Indien men weerom een koperen huis aftakking maakt op een aluminium
hoofdgeleider, gebruiken we eveneens bimetalen klemmen. We weten nog ban vorig
jaar dat bij elektrochemische corrosie het zachtste of minst edele metaal wordt
aangetast, hier in ons voorbeeld dus het aluminium. We moeten er dus voor zorgen
dat het regenwater geen koperdeeltjes op het aluminium kan achterlaten, daarom
5.8 Veiligheid
Hier enkele punten die moeten in acht worden genomen bij het werken op hoogtes
en aan energiekabels.
5.9 Netsystemen
Uit vorige hoofdstukken herinneren we ons dat volgens het AREI elke elektrische
installatie zo moet worden verwezenlijkt dat er geen gevaar meer bestaat voor
elektrocutie ten gevolge van rechtstreekse en onrechtstreekse aanraking.Voor de
bescherming tegen onrechtstreekse aanraking speelt het netsysteem een erg
belangrijke rol. Netsystemen worden aangeduid met 2, 3 of 4 letters. Men spreekt
van een TT-net , een IT-net, een TN-net, een TN-C-net, een TN-S-net, enz…
5.10 Codering
T : Netsterpunt of een ander punt van het net zijn direct geaard.
I : Alle actieve delen van het net zijn van de aarde geïsoleerd, of de verbinding met
de aarde gebeurt via een impedantie.
T : de verbruiker is direct geaard, onafhankelijk van een eventuele aarding van het
verdeelnet.
N : de verbruiker is geaard via de geaarde geleider van het verdeelnet. (meestal de
nulleider).
Wanneer we hierboven nogmaals de codering bekijken dan zien we dat in een TT-
net, het verdeelnet en de verbruiker elk een aparte aarding hebben.
Bij een TN-net is het net direct geaard en de verbruiker geaard via de aarding van
het net.
Bij een IT-net is het net niet geaard of via een impedantie en de verbruiker direct
geaard.
M M
L2
L3
N
230/400V
If = 20A
0,5Ω 11Ω
U 230
I= = = 20 A 230V = de spanning tussen L1 en N
R 11,5 11,5Ω = de serieschakeling van beide aardingsweerstanden
U f = I f x R = 20 x 11 = 220V
Besluit: Bij een iets hogere aardingsweerstand zal de foutstroom iets kleiner zijn en
zal de zekering van 20A niet kunnen werken als beveiliging.De beste beveiliging
tegen onrechtstreekse aanraking in een TT-net is dan ook de differentieelschakelaar.
Elke andere beveiliging is waardeloos.
Het TT-net is het meest gebruikte in de huishoud elektriciteit, vandaar dat het AREI
de plaatsing van een hoofddifferentieel van 300mA verplicht.
Uf = 138V
20A
L1
L2
L3
N
230/400V
0,5Ω
If = 460 A
Hier zien we dat elke rechtstreekse fout tussen een fasegeleider en de massa van de
verbruiker een kortsluiting veroorzaakt tussen deze fasegeleider en de
beschermingsgeleider. Ook hier zal er een foutstroom ( I f ) vloeien in de foutlus. De
waarde van die stroom kunnen we ook hier berekenen, maar hier moeten we een
koperweerstand veronderstellen van 0,5Ω.
U 230
I= = = 460 A è De smeltveiligheid zal in werking treden!!
R 0 ,5
We kunnen dan ook besluiten dat er hier niet echt een differentieelschakelaar hoeft,
maar het mag wel, om bvb zeer kleine fouten op te sporen. De zekeringen zullen hier
te allen tijde hun werk doen!
Dit type net wordt veelal gebruikt voor het openbaar verlichtingsnet.
Meer correct noemt het net hierboven een TN-S-net. De N en PE zijn afzonderlijke
geleiders in het hele net .
Bij een TN-C-net zijn PE en N worden in het ganse net tot één PEN-geleider
gecombineerd. 20A
L1
L2
L3
PEN
230/400V
L2
L3
N
230/400V
If = 0A 0,5Ω
Indien er zich hier een isolatie fout zal voordoen op lijn L1, dan gaat er geen
foutstroom vloeien, en is er dus ook geen fout spanning. Een persoon die de massa
van die verbruiker vast neemt zal niet worden geëlektrocuteerd.
Gebeurt er nu echter een tweede fout in dit zelfde net, dan gaat er wel een
foutstroom vloeien.
20A 20A
L1 L1
L2 L2
L3 L3
N N
230/400V
0,5Ω
U 230
De foutstroom I f = = = 230 A è R is hier de weerstand van de kopergeleider
R 1
+ de contactweerstand van de persoon.
We kunnen besluiten dat bij het ontstaan van een tweede fout, de zekering haar werk
zal doen. Merk op dat een differentieelschakelaar aan het begin van de installatie
geen nut heeft, want inkomende en uitgaande stroom blijft gelijk!!
Let wel dat alle toestellen aan de zelfde aarding zijn aangesloten, anders zal de
zekering niet werken!!
Om een tweede fout te vermijden zouden we de eerste fout al moeten opsporen, dit
kunnen we doen met een isolatie bewaking. Dit toestel schakelt het net niet uit maar
het verwittigd je van een fout.
230/400V
IB è Isolatie bewaking
Dit type net wordt toegepast als middenspanningsnet tot 15kV. Ook op schepen en in
technische scholen komt het voor op netten van 230/400V.
6.2 Bescherming
Het AREI is zeer strikt wanneer het gaat over bescherming van personen en zaken,
en beveiliging van een installatie. De ganse installatie moet beveiligd zijn tegen
overstromen en personen moeten beveiligd worden tegen elektrische schokken. Bij
elektrische schokken onderscheiden we twee verschillende oorzaken.
Het AREI is zeer duidelijk: De elektrische installatie moet zo uitgevoerd worden dat
de gebruiker niet rechtstreeks in contact kan komen met onder spanning staande
delen. Om dit te vermijden moet men alles in kasten en geïsoleerde omhulsels
plaatsen.
Men moet rekening houden met het feit dat de isolatie van een of ander onderdeel
defect kan raken. Bvb bij een aansluitkabel van een motor kan de isolatie
doorschuren door trillingen en zodoende de actieve fasedraad aan de metalen
buitenwand van de motor brengen. Het omhulsel van die motor komt dan onder
spanning te staan. Bij het aanraken van dat omhulsel raakt men niet rechtstreeks de
aansluitkabel aan maar krijgt wel onrechtstreeks de spanning te verwerken. Hoe we
deze problemen vermijden zullen we verder in dit hoofdstuk zien.
Equipotentiale
verbindingen
Hoofdaardingsklem
verdeelbord
Hoofdbeschermingsgeleider
De aardelektrode
6.5 De aardelektrode.
Aardingslus in 1 stuk
verbinding
Aardingslus in 2 stukken
maaiveld
60cm aarde
min.
aardingslus
Daar de elektrische leidingen meestal zijn ingewerkt in de muren komt het frequent
voor dat de bescherming wordt beschadigd ( bij plaatsing) of dat hij door een beitel
of boor wordt geraakt. Wanneer dit gebeurt dan is de isolatielaag op die plaats niet
meer optimaal en kan het gebeuren dat er doorslag komt naar een nabijgelegen
waterleiding of centrale verwarming. De buis die de doorslag opvangt komt dan
lichtjes onder spanning te staan. In dit geval zou men een elektrische schok kunnen
krijgen wanneer we de bewuste buis aanraken met één hand en tegelijk een andere
metalen installatie – bvb de waterleiding- met de andere hand, want die waterleiding
heeft geen doorslag opgevangen en staat dus op een ander potentiaal dan de eerste
leiding. Uit de lessen elektriciteit weten we dat wanneer we twee punten met een
verschillend potentiaal met elkaar verbinden via een weerstand, er een stroom zal
vloeien.
Stroom
Elektrische leiding
Doorslag
Opmerking:
GOED FOUT
Motor 1 Motor 1
Motor 2 Motor 2
Motor 3 Motor 3
1. Hoofd waterleiding;
2. Hoofd gasleiding;
3. Hoofd mazoutleidingen;
4. Hoofd centrale verwarmingleidingen;
5. Eventuele genaakbare metalen steunen;
6. Een metalen trap;
7. enzovoort….
verdeelbord
Badkamer
Hoofd-
beschermingsgeleider
A
W
A
Hoofdaardingsklem
G
CV
A A
A= Hoofdequipotentialeverbinding
Aardingslus
7.3 De werkfasen
Om ons project tot een goed einde te kunnen brengen zullen we een
planning of werkschema moeten opstellen. Er moet een goede
samenwerking zijn met de architect en de aannemer van de ruwbouw. Die
twee personen kunnen al de nodige uitsparingen en openingen (bvb door
vloerplaten) voorzien tijdens de constructie. Dit zal het werk van de
installateur gevoelig vergemakkelijken en versnellen wat dan weer zijn
invloed zal hebben op de kostprijs.
Aan de hand van het bouwplan kunne we ons reeds een globaal beeld
vormen van de woning. De draaizin van de deuren is er op
aangegeven, de plaats van de schouw en de plaats van enkele
meubels. De ligging en de bestemming van de lokalen. Door
samen met de bouwheer de bouwplaats te bezoeken kunnen
alle onduidelijkheden worden weggenomen, zo zien we
waar er beton of metselwerk is gebruikt, uit welke materialen
de vloerplaten zijn vervaardigd. Tijdens zo’n bezoek kan ook
de plaats van de verschillende toestellen worden besproken. Er wordt ook
gecontroleerd of eerder gemaakte afspraken , i.v.m. gaten en uitsparingen,
met de aannemer zijn uitgekomen.
-Het verdeelbord:
Het verdeelbord wordt voorzien op de gelijkvloerse verdieping , zo dicht
mogelijk bij de straatzijde, in een droog lokaal. Dit is meestal de garage,hal
of gang. Art 248 van het AREI zegt dat het verdeelbord op een hoogte van
ongeveer 1,5m moet worden geplaatst, gemeten van af het vloerpas. De
hoofdschakelaar moet bereikbaar zijn zonder hulpmiddelen en de teller
moet gemakkelijk af te lezen zijn.
-Wandcontactdozen:
Hier zijn er verschillende reglementen die we moeten in het oog houden.
De plaatsing van de wandcontactdozen hangt af van de kwalificatie van het
lokaal. Zo staat in Art84 van het AREI een tabel met acht verschillende
categorieën. De verschillende kwalificaties worden aangeduid met de
letters AD gevolgd door een cijfer van 1 tot 8.
In alle andere gevallen (van AD2 tot AD8) is de minimumafstand tussen het midden
van de wandcontactdoos en het afgewerkte vloeroppervlak vastgesteld op tenminste
25 cm.
Merk op dat alle wandcontactdozen moeten voorzien zijn van een aardingsgeleider
die is aangesloten op de beschermingsgeleider en dat ze allemaal een kind
beveiliging moeten hebben.
-Schakelaars:
Schakelaars worden ergens tussen 110 en 140cm van het afgewerkte vloer
oppervlak geplaatst, men spreekt van de slot of de knop hoogte. Houd zoveel
mogelijk dezelfde hoogte aan in het ganse gebouw en zeker in het zelfde lokaal.
Schakelaars worden ook dicht bij de deuropening geplaatst, dit om zoveel mogelijk
plaats vrij te houden voor meubels. Meestal houdt men een afstand van 12 tot 15cm
tussen het midden van de schakelaar en het afgewerkte deurkozijn. Let erop dat je
de schakelaar niet aan de scharnierkant van de deur plaatst. Bij een dubbele deur
plaats je hem aan de kant van de deurvleugel die meestal gesloten blijft.
Trekschakelaars plaats je het best op ongeveer 20cm onder het afgewerkte plafond.
Voor inbouwtoestellen maken we gebruik van inbouwbakjes of inwerkdoosjes. Deze
bestaan in drie verschillende dieptes nl: 30mm, 50mm en 70mm. Let erop dat de
bakjes enkele mm buiten de onafgewerkte muur steken, na dat de stukadoor zijn
werk heeft gedaan zitten ze gelijk met het muuroppervlak.
Een badkamer of stortbadruimte is een kamer of deel van een kamer (beperkt tot
volume 3) waarin zich ten minste één bad of stortbad zich bevindt.
Voor het AREI wordt die ruimte onderverdeeld in vijf verschillende volumes.
1. Volume 0
2. Volume 1
3. Volume 1bis
4. Volume 2
5. Volume 3
Aan de hand van de volgende tekeningen zal alles wel wat duidelijker
worden.
VOL 2 VOLUME 3
60cm 240cm
VOL 0
VOL O
≤ 15cm
Hieronder volgt nu een korte beschrijving van wat mag en niet mag in de
verschillende volumes volgens het AREI.
Volume 0:
(AD4) Er is alleen elektrisch materiaal toegelaten dat werkt op een zeer lage
veiligheidsspanning van ten hoogste 12V wisselspanning. Let wel dat het
voedingstoestel zich buiten de volumes 1 en 2 bevindt. De beschermingsgraad van
de elektrische toestellen moet ten minste I P x 4 zijn.
Volume 1 is zo breed en zo lang als het bad (douche) en is 2,25m hoog gemeten
vanaf de vloer, dit wanneer de bodem van het bad (douche) niet hoger dan 15cm van
de vloer ligt , anders moet de hoogte worden gemeten vanaf de vloer van het bad
(douche).
Volume 1bis:
(AD4) Dit is het volume onder het bad. Het is zo breed en zo lang als het bad (of de
structuur wanneer deze vast hangt aan het bad en tot aan de vloer reikt.
Hier is enkel elektrisch materiaal toegelaten dat strikt noodzakelijk is voor de werking
van een badkuip met hydromassage.
Volume 2: of beschermingsvolume
Volume 3:
Inbouwdoosje
Muur in beton of
metselwerk
Bezetting
Leiding
-Leidingen:
Bij opbouw leidingen leggen we de buizen altijd horizontaal of verticaal, dit geeft een
verzorgd uitzien. Enkel in uitzonderlijke gevalle wordt van deze regel afgeweken, bvb
wanneer de leiding de schuinte van een dak volgt.
Bij inbouw installaties blijft de regel van verticaal en horizontaal ook van kracht, maar
hier zijn er nog bij komende elementen.
Leidingen die tenminste gelijkwaardig zijn aan het type dat geïsoleerd is met
PVC, zoals XVB-F mogen verzonken worden in wanden vloeren en plafonds
zonder in een buis te zijn geplaatst. Ze moeten wel bedekt worden met een
laag beton of cement van minimum 3cm.
In de lokalen, die niet behoren tot instellingen die personeel tewerkstellen waarop
art28 van het ARAB van toepassing is, mogen eveneens XVB-F leidingen zonder
buis in de muren worden verzonken, er moet wel aan volgende voorwaarden worden
voldaan – art 214 AREI
a. Het traject van de leidingen volgt enkel horizontale en verticale
wegen waarbij de horizontale wegen in het plafond haaks op de
verticale wanden zijn geplaatst.
b. De horizontale leidingen liggen op 25 à 35 cm van de vloer of van
het plafond, en eveneens 25 à 35 cm van de bovendrempel van het
raam. Ze moeten wel minimum 25 cm onder het plafond liggen.
c. De verticale leidingen liggen zo dicht als mogelijk in de hoeken van
de lokalen en op 10 à 20 cm van de deurkozijnen.
d. Buiten deze afmetingen mag men verticaal installeren ten opzichte
van een zichtbaar toestel of machine.
e. De leidingen worden aan geen enkele mechanische invloed
onderworpen, noch tijdens, noch na de plaatsing.
f. Ze worden zonder beschadiging aan de wand gehecht.
g. De dikte van de dekkende bepleistering in niet dunner dan 0,4cm
Mortel
Leiding
Beton vloer
Indien men geen voorbedrade leidingen gebruikt, dan worden de draden pas in de
leidingen getrokken nadat het stukadoor werk is gedaan en uitgedroogd.
Verdeelbord Verdeelbord
Merk op: De spanning van de meting moet minstens zo groot zijn als de
gebruiksspanning. Voor een huisinstallatie neemt men meestal 500V.
Deze meting gebeurt door het controleorganisme maar wordt het best door de
installateur vooraf reeds uitgevoerd om niet voor verrassingen te komen te staan, de
bedoeling is de conduktiviteit tussen de aardingslus en de aarde te meten.Om deze
meting te kunnen doen zal men de hoofdaardingsklem openen . De weerstand met
de aarde moet zo klein mogelijk zijn, anders zal men meer aardingselektrodes
moeten bijslaan in de grond. Voor meer info zie hoofdstuk 5
Eer de installatie onderstroom mag worden gezet moet deze worden gecontroleerd
door een erkend keuringsorganisme. De persoon zal de installatie controleren aan de
hand van metingen zoals hierboven reeds vermeld en aan de hand van plans en
schema’s. Om dit te kunnen doen stelt de installateur volgende plans ter beschikking
van de keurder
HOOFDSTUK 8: SMELTVEILIGHEDEN
8.1 Inleiding
VEILIGHEDEN
SMELTVEILIGHEDEN INSTALLATIEAUTOMATEN
- SCHROEFVEILIGHEDEN - SCHROEFVEILIGHEDEN
- PENVEILIGHEDEN - PENVEILIGHEDEN
- MESVEILIGHEDEN - VEILIGHEDEN VOOR RAIL
- GLASVEILIGHEDEN MONTAGE
Dit zijn alle stroomsterkten die groter zijn dan de normaal aanwezige stromen in een
stroomkring, ze worden veroorzaakt door kortsluiting, overbelasting of door een
isolatiefout.
8.3.2.1 Kortsluiting
F1
R=O
F2
Wanneer we de twee geleiders kortsluiten dan weten we uit de wet van Ohm dat:
U U
I= ⇒I = ⇒ I = ∞ (oneindig) De stroom wordt veel hoger dan het normale
R 0
Dus de warmte in de smeltdraad, door de jouleverliezen, gaat ook stijgen, bijgevolg
dat de smeltdraad zal doorsmelten
Bij een isolatiefout gaan er lekstromen vloeien. Deze komen nog eens bij de stroom
om het aangesloten vermogen te laten werken, waardoor de totaalstroom weer stijgt
en , door de jouleverliezen de smeltdraad zal doorsmelten.
- Nabij de hoofdschakelaar .
- Bij vermindering van de geleiderdoorsnede.
Merk op: Er mag maximum 3 meter tussen de geleidervermindering en
de zekering zijn, er mogen dan echter geen toestellen of aftakdozen in
die 3 meter worden aangesloten
- Op iedere geleider van een tweepolige stroombaan, zelfs als één geleider de
nul geleider is
R1 R2
I1 I2
220V 220V
U 220 220
Uit de wet van Ohm weten we dat I1= = = 4.4A en I2= = 1.47A
R 50 150
Het vermogen opgenomen door R1; P1= U x I = 4.4 x 220 = 968W
Zo ook P2 = 1.47 x 220 = 323W
We zien dat het vermogen van verbruiker R1 groter is dan deze van R2
Hier ziet men goed dat de kleinste verbruiker (R2), de grootste weerstand heeft ,en
het grootste deel van de spanning zal krijgen, hier in ons geval 285V. Dit zal onze
verbruiker stuk maken.
De nulgeleider mag echter wel onderbroken worden door een inrichting (4 polige
automaat) die bij een fout de 4 geleiders uitschakelt (Zie 4de jaar)
Opmerking:
- De minimale doorsnede, toegelaten voor een huishoudinstallatie is 2,5mm².
Voor verlichtingskringen wordt er een uitzondering toegelaten van 1,5mm².
- Omdat automaten meestal sneller uitschakelen dan smeltveiligheden mag
men deze 1 kaliber zwaarder nemen voor dezelfde draaddoorsnede.
8.6 Smeltveiligheden:
Penveiligheid
Mesveiligheid
Schroefveiligheid
Glasveiligheid
Alle types werken op hetzelfde principe. Een smeltdraad is samen met een
blusmassa ondergebracht in een smeltkamer. De draad is berekend voor een
bepaalde In. Bij overschrijding van die In gaat de draad extra opwarmen tot hij
doorsmelt. Denk aan de Joule verliezen!!
Om te vermijden dat men de stroomkringen te hoog zou beveiligen worden de pen-
en schroefveiligheden voorzien van een hulpstuk dat toelaat een veiligheid met een
kleiner In te plaatsen maar niet met een groter In. Deze hulpstukken hebben een
kleurcode en een naam, bij de schroefveiligheden spreekt men van een pasring bij
een penveiligheid spreekt men van een kalibreer element
Om alle verwarring te voorkomen komt de kleur van de passchroef of het
kalibreerelement overeen met de respectievelijke schroef- of penveiligheid.
PASSCHROEF KALIBREERELEMENT
Kleurcode In Kleurcode In
Merk op: bij mesveiligheden verandert de grootte van de veiligheid samen met zijn In.
Bij glasveiligheden is geen veiligheid ingebouwd, daar is het uitkijken geblazen.
8.6.1 De penveiligheid
omhulsel
smeltdraad Smeltpatroon
contactpennen Quartszand
contactbussen
Kalibreerelement
Patroonhouder
Wordt vervaardigd uit PVC, De constructie van de pennen en het kaliber zorgt er
voor dat men de smeltzekeringen niet kan uitwisselen. Vanaf 20A heeft het
smeltpatroon een midden stift die past in het overeenkomstig kalibreer element.
Het kaliber wordt op de patroonhouder gedrukt. Dit stukje zorgt ervoor dat we
voldoen aan de veiligheidsvoorschriften:
a. Onuitwisselbaarheid
b. Bescherming tegen aanraking
c. Bescherming tegen foutief inbrengen.
8.6.1.3 De patroonhouder
8.6.2 De schroefveiligheid
Verklikkerplaatje
Contactschroef
Schroefkop
Smeltkamer Smeltdraad
Smeltpatroon
Quartszand
Patroonhouder
Passchroef
Aansluitklemmen
8.6.2.1 Het smeltpatroon
verklikkerplaatje
veer
weerstandsdraad
smeltdraad
8.6.2.2 De patroonhouder
8.6.2.3 De schroefkop
8.6.2.4 Passchroef
- Een vertinde messingen ring geplaatst in een steatieten ring. Belet het
vervangen van een smeltpatroon door een type met een grotere nominale
waarde.
- Men heeft een speciale sleutel nodig om die passchroef te vervangen.
8.6.3 De mesveiligheden
1. 5 x 20 = 5 mm diameter en 20 mm lang;
2. 6 x 32 = 6 mm diameter en 32 mm lang.
8.7 Automaten
- Vlugge herstelling
- Grotere gevoeligheid
- Gemakkelijk zelf herstelbaar
- Kan gebruikt worden als schakelaar
- Vlug controleerbaar welke gewerkt heeft.
8.8 Uitschakelkarakteristieken
Bij de smelt veiligheden onderscheiden we voor elke In, twee verschillende soorten
zekeringen. Namelijk de snelle en de trage .
8.9 Symbolen
Bij een ééndraadschema wordt aan het begin van de stroombaan één zekering
getekend. Bij een meerdraadschema wordt op elke geleider van de monofasige
stroombaan een zekering getekend.
Bij stroombanen voor lichtschakelingen, waar de draaddikte 1,5 mm² bedraagt zal de
waarde van de smeltzekering niet groter zijn dan 10 A.
Bij stroombanen voor contactdozen, waar de draaddikte 2,5 mm² bedraagt zal de
waarde van de smeltzekering niet groter zijn dan 16 A.
9.1 Inleiding
VEILIGHEDEN
- SCHROEFVEILIGHEDEN - SCHROEFVEILIGHEDEN
- PENVEILIGHEDEN - PENVEILIGHEDEN
- VEILIGHEDEN VOOR RAIL
MONTAGE
Om de uitleg die hierna volgt beter te kunnen begrijpen moeten we eerst enkele
begrippen verklaren die voor alle veiligheden in een huishoudinstallatie gelden.
9.4 Installatieautomaten
12
2
8
3
5 4 10
9
7
6 11
Laten we aannemen dat de stroom van boven naar onder vloeit, dan begint de reis
aan de bovenste aansluitklem (1) vervolgens vloeit de stroom door de dikke
windingen van de elektromagneet (2), langs het vast contact (3), over de
beweegbare contactbrug (4), langs een soepele verbinding (5) naar het bimetaal (6)
om tenslotte aan de onderste aansluitklem aan te komen.
Merk op:
Met de bedieningshefboom (8) sluiten we het contact.
De overbelastingsstroom die door het bimetaal vloeit zal voor gevolg hebben dat het
bimetaal naar onder afbuigt. Terwijl het naar onder afbuigt zal het op de hefboom (9)
drukken. Wanneer de doorbuiging voldoende groot is zal de druk op de hefboom
zodanig zijn dat het uitschakelmechanisme (10) in werking zal treden.
De hoek van het bimetaal wordt ingesteld met een regelschroef (11). Door de hoek
groter of kleiner te maken zal de doorbuiging meer of minder uitgesproken moeten
zijn. Deze regeling gebeurt door de fabrikant en kan niet worden veranderd door de
gebruiker.
Daar de kortsluitstroom veel groter is dan de normale In, zal deze de slagpen(12) van
de elektromagneet in werking brengen. De spoel (2) is zo berekend dat enkel bij zeer
hoge stromen de slagpen in werking treedt. De slagpen komt dus met een slag uit de
holle kern en klopt op het uitschakelmechanisme (10) zodat de automaat uitschakelt.
Kortsluitstromen zijn echter zo groot dat er een vonk zal ontstaan tussen het vaste
contact (3) en het beweegbare contact (4). Om die vonk zo snel mogelijk te doven,
en dus verbranding van de contacten te vermijden, heeft men een vernuftig systeem
ontwikkeld: “de vonkenkamer” (13).
Bij het openen van de verbinding tussen het vaste contact(3) en de beweegbare arm
(4) zal er een vonk ontstaan. Deze vonk zal overslaan naar de buitenste
vlambooggeleider (14) en klimt langs deze plaat naar boven. Aan de andere zijde
zal de vonk ook naar boven klimmen langs de binnenste vlambooggeleider (15).
Eens de vonk de vonkenkamer (13) bereikt zal hij worden opengetrokken en zich
verdelen in kleine vonkjes die zich een weg zullen banen tussen de blusplaten(16).
Deze vonkjes zullen snel afkoelen en zo het doven van de oorspronkelijke vonk
teweegbrengen.
16
13
15
4
14
9.5 Gebruik
9.5.1 Penautomaten
9.5.2 Schroefautomaten
Deze types worden tegenwoordig in alle nieuwe installaties gebruikt. Zowel in huis-
als in industriële installaties.
We merken op dat dezelfde leiding hoger mag beveiligd worden met automaten, dit
door de snellere reactietijd van de installatie automaten.
Voor automaten met een In < 32A: indien de stroom groter of gelijk is aan 2,55 x In
moet de stroom onderbroken in een tijd gelegen tussen 1 en 60 seconden ( dus
binnen de minuut).
Voor automaten met een In >32A: ligt die tijd tussen de 1 en de 120 seconden, (dus
binnen de 2 minuten).
9.6.3 De B-curve
Een automaat met een B-curve zal de stroombaan onderbreken wanneer de stroom
tussen 3 en 5 x In is. Deze automaten worden gebruikt voor verlichtingskringen en
verwarming.
9.6.4 De C-curve
Een automaat met een C-curve zal de stroombaan onderbreken wanneer de stroom
tussen 5 en 10 x In is. Deze automaten worden gebruikt voor contactdoos kringen,
waar kleine motoren kunnen worden aangeschakeld.
9.6.5 De D-curve
Een automaat met een D-curve zal de stroombaan onderbreken wanneer de stroom
tussen 10 en 20 x In is. Deze automaten worden gebruikt om machines en motoren
met grote aanloopstromen en transformatoren te beveiligen.
Vind je in dit doolhof van curven en reglementen de uitgang niet meer, dan proberen
we hieronder alles nog eens grafisch voor te stellen.
Gevaarlijke zone
120
60
Thermische beveiliging
1
kortsluit beveiliging
0,1
B
1
1,13 2,55
1,45 3 5 10 20 x In
9.7 Symbolen
Schakel functie
F1
Zekering
2
Een tweepolige automaat. Van 20A
20A
B-curve_____________________________________________________________
C-curve_____________________________________________________________
D-curve_____________________________________________________________
7.Met welk symbool wordt een 3-fasige installatieautomaat van 40A aangeduid op
een ééndraadschema?
8.Met welk symbool duidt men op de installatieautomaat aan dat de automaat zowel
thermisch als elektromagnetisch uitschakelt?
HOOFDSTUK 10 DE DIFFERENTIEELSCHAKELAAR
10.1 Inleiding
10.2 Reglementering
Het AREI is zeer duidelijk wat betreft het gebruik van de differentieelschakelaar in
een huishoudelijke installatie. Zo vindt men volgende uitleg terug:
N I2
N I2
De kunst is nu deze lekstroom te detecteren: Wanneer we beide stroomdraden door
een magnetische kern steken dan zal elke draad een magnetisch veld teweeg-
brengen (zie de stroommeettransformator in hoofdstuk 3). Daar beide stromen
elkaars tegengestelde zijn zullen beide magnetische velden ook tegengesteld zijn
aan elkaar.
In het eerste geval zijn I1 en I2 even groot, het resultaat is dat beide magnetische
velden even groot zullen zijn en dus elkaar zullen opheffen.
In het tweede geval zijn I1 en I2 niet meer even groot, dus zullen de magnetische
velden ook niet even groot zijn maar wel nog steeds tegengesteld. Het resulterende
magnetisch veld zal dus niet meer gelijk zijn aan nul . Het zal echter een klein
magnetisch veld zijn want het wordt enkel veroorzaakt door I lek . Brengen we nu een
secondaire wikkeling aan op de ringkern, dan zullen we die stroom kunnen meten of
gebruiken voor iets anders. (zie stroommeettransformator)
10.4 Samenstelling
Op die hierna volgende tekening zien we een vereenvoudigde voorstelling van een
differentieelschakelaar. De differentieelschakelaar bevat 3 hoofdonderdelen:
- de schakelaar;
- het detectie systeem;
- het ontgrendelmechanisme.
Hieronder gaan we die drie onderdelen eens van naderbij gaan bekijken.
L N
3 5
2 6
4
1
11 10
8
12
7
10.4.1 De schakelaar
Het detectiesysteem bestaat uit een speciale transformator vervaardigd uit een
ringvormige kern (7). Deze kern is gemaakt van materiaal meet een hoge
permeabiliteit
(bvb supermalloy, zie hoofdstuk 2 magnetische materialen). De actieve geleiders
worden, net als bij de stroommeettransformator, door de ringvormige kern gevoerd
en vormen aldus elk voor zich een primaire wikkeling. Op de kern is er ook een
secondaire wikkeling (8) aangebracht die aangesloten is op een spoel (9).
Het ontgrendelmechanisme is zo ontworpen dat het snel reageert met een zeer
kleine energie. Het bestaat uit een beweegbare kern (10) , die zich in de spoel
bevind. De beweegbare kern is aan één zijde vast gemaakt aan de pal (5)
10.5 Werking
I L1 IN
De respectievelijke fluxen die worden veroorzaakt door deze stromen zullen elkaar
dus ook tegenwerken. De resulterende flux zal net zoals de stroom gelijk zijn aan 0.
We weten nog uit hoofdstuk 3 dat er geen spanning in de secondaire wikkeling kan
worden geïnduceerd wanneer we geen magnetische flux hebben in de kern. Er zal
dus ook geen stroom vloeien in de spoel (9) en de beweegbare kern (10) blijft ook op
haar plaats.
20,5A
20A 20A
0,5A
0,5A
Wanneer we de som van de twee stromen maken die nu door de ringkern van de
differentieelschakelaar zullen vloeien dan krijgen we:
20,5A 20A
0,5A
We zien dus dat de 0,5 A, die tegelijk ook de verliesstroom is, voor een magnetische
flux zal zorgen in de ringkern. Door die flux wordt er een spanning opgewekt in de
secondaire spoel. Die spanning wordt aangelegd aan spoel (9) waardoor de
beweegbare kern (10) van die spoel de pal (5) in beweging zal brengen. Wanneer de
pal naar beneden wordt getrokken, zal de haak (4) loskomen uit de pal en zal de
schakelaar (3) zich openen door de kracht van de veer (2).
De wikkelingen van de spoel zijn zo gekozen, dat de pal slechts beweegt vanaf een
bepaalde waarde van de verliesstroom – de gevoeligheid.
10.6 Uitvoeringen
10.6.1 De gevoeligheid
Bij differentieel schakelaars is het grootste kenmerk hun gevoeligheid ook nog
nominale aanspreekstroom genaamd (I ∆ N ). De meest bekende waarden in de
huisinstallatie zijn 30 en 300 mA. Maar ook 10, 100, 500 en 1000 mA bestaan.
10.6.2 Types
- differentieelschakelaar;
- differentieelautomaat.
10.6.2.1 Differentieelschakelaar
10.6.2.2 Differentieelautomaat
Bij de differentieelautomaten bestaat er ook een type dat slechts één pool beveiligt.
Het zijn tweepolige automaten die worden samengebouwd met een differentieel
apparaat. Eén van de polen ( de N) heeft dan geen overstroombeveiliging. Dit type
zal natuurlijk goedkoper zijn.
HOOFDSTUK 11 : OVERSPANNINGSBEVEILIGING
11.1 Inleiding
Als men spreekt over overspanningsbeveiliging dan denkt men in de eerste plaats
aan een blikseminslag, toch ontstaan zeer veel overspanningen intern in de
installatie, bvb. bij het in- en uitschakelen van grote machines. Daar we in de gewone
huisinstallatie meer en meer te maken krijgen met verfijnde elektronica is het dan ook
aangeraden om de elektrische huisinstallatie te beveiligen tegen overspanningen.
In dit hoofdstuk gaan we na waar overspanningen vandaan komen, hoe we onze
installatie kunnen beveiligen en wat de tekennormen zijn.
11.2 Overzicht
Overspanningsbeveiliging
11.3 Bliksem
11.4 Overspanningen
Hoewel een directe blikseminslag enorme schade kan veroorzaken aan gebouwen
(o.m. door brand), is de kans op beschadiging van apparaten door overspanningen
ingevolge indirecte blikseminslag nog veel groter. Een indirecte blikseminslag
veroorzaakt immers hoge overspanningen in de elektrische installatie dit ten gevolge
van een stijging van de aardpotentiaal en van inductieve en capacitieve
inkoppelmechanismen op de elektrische installatie. Bij afwezigheid van afdoende
beveiligingsmaatregelen heeft dit desastreuze gevolgen voor de apparatuur.
De veelvuldige aanwezigheid in de moderne woning van toestellen met gevoelige
elektronische schakelingen zoals computers, elektronische sturingen van
verwarmingen, domotica, microgolfoven, hifi en videotoestellen maar ook
wasautomaten, diepvriezer e.d. maakt dat de inpakt van overspanning enorm wordt.
11.5 Beveiligingsmaatregelen
Merk op: deze kooi van Faraday beschermt enkel het gebouw
tegen fysische beschadiging, maar is geen
beveiligingsmaatregel voor de elektrische installatie.
11.6 Principe
L1
Te beveiligen apparaten
(koelkast, wasmachine,
N
I max computer, hifi…….)
Up
Overspannings-
beveiliging
M.a.w. als de spanning over de varistor stijgt, zal de weerstand van de varistor
afnemen. De weerstand van de varistor in een OVP zal zover in weerstand afnemen
dat de spanning over de varistor niet hoger wordt dan een van te voren bepaalde
waarde. Deze waarde wordt natuurlijk gerelateerd aan de maximale afleidstroom van
de OVP.
Een gasontladingsbuis is bij gebruik in een OVP een buisje met twee elektroden dat
een vrij nauwkeurig gedefinieerde doorslagspanning kent. Als de spanning over de
gasontladingsbuis hoger wordt dan de vooraf ingestelde waarde dan slaat de
gasontladingsbuis door en ontstaat er een kortsluiting tussen de beide elektroden.
§ fase en nul
§ fasen onderling
§ nul en PE (aarde)
§ fasen en PE (aarde)
Hierboven zie je een aantal configuraties voor 3-fasennet OVPs die geschikt zijn voor
TT-stelsels ( TT = 3 fasen + N + PE)
Dit zijn voorbeelden van een aantal configuraties van 1-fase net OVPs
Begrenzingskarakteristiek
van een varistor en van
een gasontladingsbuisje
Een varistor echter heeft als nadeel t.o.v. de gasontladingbuis dat hij minder energie
kan afleiden als gekeken wordt naar een soortgelijk volume. Ook hebben varistoren
een continue lekstroom (varistor = weerstand) en in het geval van net OVPs moet de
varistor dan ook voorzien worden van een thermische beveiliging die de voeding
onderbreekt indien de lekstroom te hoog wordt (beveiliging tegen brand en
aanrakingsgevaar).
Een ander nadeel van varistoren is dat ze minder geschikt zijn voor hoogfrequent
toepassingen zoals bijvoorbeeld C.A.I. OVPs. Een gasontladingsbuisje is voor
hoogfrequent OVPs geschikter.
L1
G1
UITGANG
INGANG
C2
V2
C1
V4
V1 C3
V3
L2
Ter herinnering: Bij het overschrijden van de zenerspanning bij een zenerdiode, gaat
deze in geleiding en blijft de spanning over de zenerdiode constant.
Daar alle stroom die naar de verbruiker gaat ook door de spoelen L1 en L2
moet, zullen we de overspanningsbeveiliger moeten kiezen in functie van
het vermogen van de verbruiker.
11.9 Opmerking
1. Een bliksemstroomafleider die aan het begin van een elektrische installatie kan
worden geplaatst is niet het zelfde als een overspanningsbeveiliger.
Een bliksemstroomafleider zal de grote stromen die zich op de aansluitkabels kunnen
bevinden afleiden naar de hoofdaardingsklem.
Een andere voorkeur komt voort uit de benodigde voorbeveiliging van de OVP.
Indien deze voorbeveiliging overeenkomt met de hoofdbeveiliging (bijvoorbeeld de
hoofdzekering van een woonhuis) van de elektrische installatie dan maakt het niet uit
of er serie- of parallelbeveiliging wordt toegepast. Vanwege het installatiegemak zal
in deze situatie echter vaak voor een seriebeveiliging gekozen worden.
3. Om een grondige beveiliging te kunnen garanderen moeten alle kabels die het huis
binnenkomen voorzien worden van een OVP. Dit wil zeggen dat naast de elektrische
aansluitkabels ook de telefoonlijn, de TV kabel, de satelliet antenne, brandalarm kabels…
enz. ook apart moeten beveiligd worden.
Een van de eerste, en nog steeds meest gebruikte toepassing van elektriciteit is het
omvormen van elektrische energie naar licht. Hiervoor gebruikt men in 85% van de
gevallen gloeilampen of halogeen lampen. Ze bestaan dan ook in vele maten en
uitvoeringen. Kunstlicht afkomstig van elektrische gloeilampen is niet meer weg te
denken uit onze huidige leefwereld. In dit hoofdstuk leren we hoe de samenstelling
van een gloeilamp en van een halogeenlamp in elkaar steekt, we werpen ook een
blik op de meest voorkomende lampvoeten en vermogens.
12.2 Overzicht
GLOEILAMPEN
GEWONE GEWONE
GEKLEURDE MET REFLECTOR
MET REFLECTOR
Centraal contactpunt
Isolatiering
lampvoet
Huls contactpunt
Inert gas
Stroomtoevoerdraden
Glazen ballon
Gloeidraad
De glazen ballon is het buitenste omhulsel van de gloeilamp, hij wordt eerst
luchtledig getrokken en daarna gevuld met een inert gas (stikstof of krypton). Dit doet
men om oxidatie en verdamping van de gloeidraad bij hoge temperatuur tegen te
gaan. De ballon kan helder, wit, mat of gekleurd zijn. Men vindt er ook de gegevens
van de lamp op zoals:
Merk op dat bij kleine lampen deze gegevens op de huls worden gedrukt.
De roefel maakt deel uit van de glazen bol. De toevoerdraden (zie verder) komen
langs de roefel de glazen ballon binnen. Binnen in de roefel zit een buisje, de
pompstengel genaamd, waarlangs men de ballon luchtledig trekt en dan nadien
hervult met een inert gas. Eens de bewerking voltooid, wordt het uiteinde van de
pompstengel dichtgesmolten.
12.3.3 De gloeidraad
Merk op:
- dat de weerstandswaarde van de gloeidraad, wanneer deze witgloeiend is,
16x groter is dan in koude toestand.
- bij een te grote stroomdoorgang zal de gloeidraad oververhitten en
doorsmelten (denk aan het Joule effect).
12.3.4 De stroomtoevoerdraden
12.3.5 De steundraden
De wolfram gloeidraad is zeer dun en bij verhitting heeft hij de neiging om door te
hangen, vandaar dat men hem zal ondersteunen met steundraden. De steundraden
zitten aan één zijde vast gesmolten in de roefel en maken daar geen contact met
elkaar.
12.3.6 De lampvoet
De bajonetlampvoet bestaat uit een cilindrisch gedeelte met 2 soms 3 pennen aan de
zijkant. Deze lampvoeten worden gebruikt in plaatsen waar de lampen zijn
blootgesteld aan hoge mechanische trillingen zoals in auto’s, treinen, schepen,
machines, vliegtuigen, enz…
Wanneer men een lamp koopt dan is, na spanning en vermogen, ook het type van de
lampvoet belangrijk om weten. Het type wordt meestal aangeduid met een letter,
gevolgd door een getal.
De letter is “E” voor Edison of schroeflampvoet en “B” voor Swan of Bajonetlampvoet.
De cijfers die volgen duiden de diameter van de voet aan, bij Edison lampen
onderscheiden we 4 grootten:
- E40, gebruikt voor lampen van > 200W;
- E27, gebruikt voor de gewone huisverlichting;
- E14, gebruikt in bepaalde luchters en wandarmaturen;
- E10, gebruikt in zaklampen en signalisatie verlichting.
Let wel dat er zeer veel verschillende vormen van de bajonetlampvoet bestaan, het is
dan ook onmogelijk om hier alles te vermelden
1 2 3 4
1. De peervorm
2. De bolvorm
3. De kaars- of vlamvorm
4. De kegelvorm
5. De buisvorm (1ste model)
6. De paddestoelvorm
7. De buisvorm (2de model)
5 6 7
Merk op dat elk van deze lampen kan worden uitgevoerd met klaar of mat glas of met
een fluorescerende laag van binnen (wit).
15; 25; 40; 60; 75; 100; 150; 200W met een lampvoet E27.
12.7 Gebruik
12.8 Halogeenlampen
Halogeengas Kwartsglas
Lampen met koudlichtreflectoren stralen echter de warmte uit naar achter, houd er
rekening mee bij het inbouwen. Steeds ruimte voor verluchting voorzien.
Nooit halogeenlampen met de blote hand aanraken, indien dit toch gebeurt dan
moet je de lamp schoonmaken met alcohol. Bij aanraken van de lamp met de blote
hand zet zich huidvet vast op de lamp. Door de warmte ontwikkeling in de lamp gaat
het vet smelten en een reactie ontwikkelen met het kwarts van het omhulsel. In dat
kwarts zal er een zwakke plek ontstaan die zeer poreus wordt waardoor de gas-
vulling zal ontsnappen en de gloeidraad zal doorsmelten.
Het is zeer belangrijk om de juiste verlichting voor de juiste toepassing te kiezen. Als
installateur moet je de mensen daarbij kunnen helpen. Een goede verlichting zal de
inrichting van het huis beter ten goede komen. Men kan er accenten mee leggen en
sferen creëren. Men onderscheid drie soorten verlichting.
HOOFDSTUK 13 : TL-LAMPEN
13.1. Inleiding
De TL-lamp (komt van het Franse Tube Luminescent) ook nog fluorescentielamp
genoemd is eigenlijk een lagedruk kwikdamplamp. Het is de meest gebruikte lamp bij
de ontladingslampen. Men vindt ze terug in zeer vele toepassingen, het is praktisch
de enige ontladingslamp die naast de gloeilamp binnen in huis worden gebruikt. In dit
hoofdstuk zullen we het principe, de werking en de samenstelling van de
fluorescentielampen bespreken. We schenken ook aandacht aan de schakeling en
de ontstekingswijze.
In een glazen buis wordt kwikdamp gebracht onder lagedruk. Wanneer we aan beide
zijden een elektrode plaatsen en het geheel aansluiten aan een gelijkspanning dan
zullen de vrije elektronen die zich in het gas bevinden zich beginnen te bewegen in
de richting van de anode (+). De vrije elektronen winnen steeds maar aan snelheid
en botsen tegen de gasatomen. We onderscheiden 3 types van botsingen namelijk:
1. de ioniserende botsing
2. de opwekkende botsing
3. de elastische botsing.
Het elektron ontwikkelt zo’n danig grote snelheid dat het bij botsing tegen een
gasatoom hieruit een ander elektron losslaat. Het gasatoom dat nu één elektron
minder heeft is nu veranderd in een positief geladen ion. Het eerste vrije elektron zal
samen met het nieuwe vrije elektron haar weg voortzetten naar de positieve anode, op
hun weg kunnen ze tegen andere gasatomen botsen en zo een kettingreactie
teweegbrengen. Het positief ion zal zich op zijn beurt ook in beweging stellen maar
dan in de richting van de kathode. Het kan op zijn beurt ook tegen andere
gasatomen botsen of een vrij elektron opnemen en zo weer een neutraal
atoom worden. Wanneer het positief ion toch de negatieve kathode bereikt
zal hij door de inslag weer elektronen vrijmaken uit de kathode, het
vrijkomen van die elektronen heeft tot gevolg dat de kathode zal
opwarmen waardoor bij een volgende ioneninslag het aantal vrijgekomen
elektronen zal vermeerderen (elektronen komen gemakkelijker los uit
warme elektroden). Die vrijgekomen elektronen gaan op hun beurt weer op
weg naar de positieve anode, en het proces herbegint. Men zegt dat de
ontlading wordt onderhouden. Daar we nu steeds op wisselspanning werken zal de
anode steeds van plaats verwisselen met de kathode, zodoende moeten de beide
elektrodes vervaardigd zijn uit een materiaal dat gemakkelijk elektronen afgeeft.
gasatoom
Weggeschoten elektron
vrij elektron
De snelheid die het elektron heeft ontwikkeld is niet zo groot als bij een ioniserende
botsing maar toch genoeg om bij inslag op een gasatoom een elektron van dat
gasatoom naar een hogere energiebaan te brengen. Men spreekt van een
aangeslagen atoom. Dit is echter geen stabiele toestand voor het atoom en het
bewuste elektron zal zich weer in zijn oorspronkelijke positie begeven. Hierdoor geeft
het zijn door de botsing opgenomen energie weer af onder de vorm van
elektromagnetische straling. De frequentie van die straling hangt af van het soort
gas. Bij kwikdamp zijn het UV stralen.
De snelheid van het elektron is zo klein dat het bij een botsing met een gasatoom
enkel zijn geringe kinetische energie zal omzetten in warmte. Die warmte zal tot
gevolg hebben dat de temperatuur van het gas zal stijgen.
13.2.4 Besluit
Bij de opwekkende botsing komen er ultraviolet stralen vrij. Deze zijn niet te zien door
het menselijk oog. Door die stralen nu te laten inwerken op een fluorescerend poeder
zal die UV-straling worden omgezet in zichtbare lichtstralen. De kleur van die
lichtstralen hangt af van het mengsel van het fluorescerend poeder.
13.4. Samenstelling
Metalen dop
Deze twee begrippen zijn zeer belangrijk om de werking van een TL-lamp te kunnen
begrijpen.
Wanneer we terugkeren naar het begin van dit hoofdstuk dan hadden we het daar
over een gasontlading. De proef bestond erin om een spanning aan twee elektrodes
te leggen die zich in een met kwikdampgas gevulde buis bevonden. Daardoor kregen
we botsingen van elektronen. Door het lawine-effect dat zo gecreëerd zal voor effect
hebben dat er veel vrije ladingsdragers (elektronen) ontstaan. Daardoor vermindert
de weerstand van het gas, de stroom zal stijgen en er ontstaan meer botsingen. Om
beschadiging van de elektrodes te voorkomen moeten we de stroom begrenzen, dit
doen we met een voorschakelapparaat in serie met de lamp te schakelen.(zie
verder).
13.5.1. De ontsteekspanning
Wanneer de spanning tussen de elektroden geleidelijk verhoogd wordt, zal bij een
bepaalde spanning het gas ioniseren, de lamp zal ontsteken. Die spanning noemt
men de ontsteekspanning (de minimum spanning waarbij de lamp ontsteekt).
Die spanning is afhankelijk van verschillende factoren:
13.5.2. De Brandspanning
Eens de lamp ontstoken zal er een stroom vloeien in de kring, die kring zal een
spanningsval veroorzaken over het voorschakelapparaat , de spanning over de lamp
zal verminderen maar daar het gas geïoniseerd is zal de stroom toch onderhouden
blijven. De spanning die nu over de lamp staat noemt men de brandspanning of de
boogspanning.Vooral de lengte van de lamp bepaalt de waarde van de
brandspanning, het is dan ook duidelijk dat we het voorschakelapparaat moeten
kiezen in functie van de lengte van de lamp.
Iedereen onder ons kent wel de stroboscoop uit de discotheek, het is een lamp die
flikkert met een frequentie van ongeveer 100Hz, dit is 100 maal per seconde. Met die
lamp creëren we het verschijnsel van de robot, wanneer we gaan dansen onder zo’n
lamp bewegen we net als een robot. Bij een fluorescentielamp die aangesloten wordt
op een wisselspanning van 50Hz gaat deze ook 100 maal per seconde flikkeren,
want de stroom door de lamp gaat 100 maal per seconde door nul. Bij
fluorescentielampen die koud hebben zien we dit verschijnsel zeer goed, eens de
lamp warm is, krijgt de fluorescerende poeder een nagloeimoment waardoor het
flikkeren niet meer is waar te nemen, dit nagloeien kan men goed waarnemen
wanneer men het licht dooft in een donkere plaats, dan zien we het fluorescerende
poeder nog verschillende minuten nalichten. Bij gloeilampen is dit effect ook niet
waar te nemen omdat de gloeidraad blijft nagloeien wanneer de stroom door nul
gaat.
13.8. De starter
De starter bestaat uit een met edelgas (bvb neon) gevuld glazen buisje. In het buisje
zijn twee elektroden aangebracht. Minstens 1 van de elektroden is een bimetaal. In
normale omstandigheden maken de elektroden geen contact met elkaar. Het glazen
buisje wordt samen met een condensator in een kunststof omhulsel geplaatst
waaraan men twee contactpennen bevestigt. De condensator dient om een goede
stroomonderbreking te bekomen en vermindert ook de radiostoringen.
A B
Starter
Gloeidraden
L (smoorspoel)
tussen de twee contacten. Door die vonk gaat het of de bimeta(a)l(en) opwarmen en
naar elkaar toebuigen waardoor het contact A/B wordt gesloten. Wanneer het contact
A/B wordt gesloten, gaat er een stroomvloeien door de gloeidraden waardoor deze
opwarmen en de speciale pasta elektronen zal beginnen emitteren. Over het contact
A/B staat er nu nul Volt (want het contact is gesloten), de glimontlading in het neon is
gestopt, de bimetalen koelen af en het contact A/B opent zich. Bij het openen van het
contact A/B wordt de stroom door de smoorspoel abrupt afgebroken waardoor er in
de spoel een grote inductiespanning wordt opgewekt (door zelfinductie). Die grote
spanning, samen met het feit dat er al veel vrije elektronen zijn geëmitteerd en het
feit dat het hulpgas gemakkelijk ioniseert, zal er voor zorgen dat de lamp ontsteekt.
Die ontsteking zorgt dan op haar beurt voor de ionisatie van de kwikdampatomen.
Na de ontsteking daalt de spanning over de lamp tot het niveau van de
brandspanning. ( ± 100V voor 36W) is kleiner dan de netspanning, dit door de
spanningsval over de smoorspoel. Ze is ook kleiner dan de spanning die nodig is om
de glimontlading te doen ontstaan in de starter ( ± 150V), de contacten van de starter
blijven dus open. De smoorspoel werkt nu als een gewone voorschakelweerstand.
Indien de lamp niet meteen ontsteekt herhaalt de cyclus zich, vandaar de
flikkering die bij het starten frequent voorkomt. Dit kan gebeuren wanneer
de contacten opengaan juist op het moment dat de netspanning door nul
gaat. Dan is de inductie spanning niet hoog genoeg om een ontsteking
teweeg te brengen.
TL-lampen komen niet steeds alleen voor in de armaturen. In zeer veel gevallen zijn
er 2 TL-lampen in 1 armatuur aangebracht. Binnenin die armaturen onderscheiden
we 2 soorten schakelingen namelijk, de duoschakeling en de tandemschakeling.
S S
13.10.2 De tandemschakeling
Hier ziet men één voorschakelapparaat voor twee lampen, men moet er dus voor
zorgen dat het voorschakelapparaat het vermogen van beide lampen aan kan. Men
kan natuurlijk elke lamp zijn eigen voorschakelapparaat geven, maar de prijs van het
geheel zal veel duurder zijn.
De condensator C zal ook hier weer de arbeidsfactor verbeteren.
C1
L C2
1 2
Bij het inschakelen van de lamp gaan de beide elektroden die aangesloten zijn op de
secondaire wikkeling van de transformator, opwarmen en zullen ze elektroden gaan
emitteren. Daardoor ontstaat er een beginontlading in het hulpgas, tussen de
hulpelektrode en elektrode 2. Er gaat een wisselstroom vloeien door de condensator
die gevormd wordt door de hulpelektrode, elektrode 2 en het gas en glas (van de
buis) als diëlectricum.
Elektrode 2
Glas
=
hulpelektrode
We zien dus duidelijk dat de tijd “t” op de bovenste grafiek veel groter is dan op de
onderste. Dus als we de frequentie opdrijven verkleint de tijd “t”.
Hoe veranderen we de frequentie? Met een frequentie omvormer. We maken van de
50 Hz een gelijkspanning, die gelijkspanning wordt in een omvormer omgezet naar
een wisselspanning van ongeveer 30kHz.
230V C1 C2
50Hz HF
C3
Groot nadeel
De hoge kostprijs.
Voordelen Nadelen
Minder vermogen voor zelfde lichtsterkte Duurdere armaturen
Langere levensduur (10000uren) Meer plaats nodig
Minder warmte productie Slechtere arbeidsfactor
Minder sfeervol.
Bij het zoeken naar een lamp die zoveel mogelijk de voordelen van een gloeilamp
heeft zonder de nadelen, werden de kleine compacte fluorescentielampen
ontwikkeld. Ze worden ook spaarlampen genoemd omdat ze tot 4 maal minder
energie verbruiken vergeleken met een gloeilamp en dit natuurlijk voor een zelfde
lichtsterkte. Men onderscheidt twee grote groepen, namelijk:
- de lampen met voorschakelapparaat en starter ingebouwd .
- de lampen met soms enkel de starter ingebouwd, het voorschakelapparaat is
in de armatuur ingebouwd.
Deze lampen hebben dus alles ingebouwd, ze zijn dan ook relatief robuust en zwaar.
Ze worden meestal gemonteerd op een lampvoet van het type E27, ze kunnen dus in
gelijk welke armatuur met dit type lampvoet worden gebruikt (> 80% van alle
armaturen). Foto zie boek pag. 105.
2 of 4 evenwijdig geplaatste buizen met een diameter van 12.5mm zijn aan een zijde
samen verbonden en eindigen aan de andere zijde in een lampvoet waarin een
starter en condensator zijn ingebouwd. Het voorschakelapparaat wordt in de
armaturen gemonteerd.
Bij twee buizen is de lampvoet een G23 het vermogen gaat van 5,7,9 tot 11 Watt ,
men kan hier steeds dezelfde lampvoet gebruiken omdat men steeds hetzelfde
voorschakelapparaat gebruikt.
Bij vier buizen is de lampvoet een G24d-1, G24d-2, of G24d-3, het vermogen gaat
hier van 10,13,18 tot 26W, Hier gebruikt men een ander voorschakelapparaat voor
10W, 13 en 18W en één voor 26W. Om vergissing te voorkomen dat men een groot
vermogen lamp in een armatuur met een voorschakelapparaat voor een klein
vermogen steekt, werd er voor gezorgd dat de lampvoet niet conform is voor alle
vermogens.
Voordeel Nadeel
Langere levensduur kostprijs
Compacter soms gewicht.
13.17 Neonverlichting
Met dimmen bedoelen we het verminderen van de lichtstroom. Om die lichtstroom tot
lage waarden te kunnen dimmen moeten de elektroden verwarmd blijven om zo
voldoende vrije elektronen in de lamp te emitteren. Dus fluorescentielampen met een
starter ontsteking komen niet in aanmerking, want er zijn geen blijvende verwarmde
elektroden en bij een zekere graad van dimming zou de starter de lamp weer willen
ontsteken. Enkel de rapidstart lampen komen in aanmerking voor dimming. In de TL-
armatuur moet een gloeidraadtransformator zijn aangebracht om de elektroden
blijvend te kunnen verwarmen. De primaire wikkeling van die transformator moet
aangesloten worden op de volledige spanning en niet op de geregelde spanning.
Regeling
1
Voor de spoel Z L =2 . Π . f. L Voor de condensator: Z C =
2 . Π . f .C
Dit zal voor gevolg hebben dat er een veel kleinere stroom naar de lamp gaat en dat
dus de lichtstraling zal verminderen.
Het grote voordeel is dat men hier kan dimmen van 100% tot 25% zelfs tot 10% bij
sommige armaturen.
Dit systeem wordt meer en meer gebruikt, de kostprijs ten spijt.
13.20 Lampvoeten
24mm
G24d-1 G24d-2 G24d-3
10 en 13W 18W 26W
Deze lijst is natuurlijk niet eindig maar het is hier niet de bedoeling om alle
verschillende lampvoeten te bespreken want dat zou ons te ver leiden.
HOOFDSTUK 13 : SIGNAALGEVERS EN
TELECOMMUNICATIELEIDINGEN
14.1 Inleiding
Wanneer we over signaalgevers spreken dan denken we vooral aan een bel, een
gong, een schel, een sirene, een zoemer, een signaallamp, enz.
Al deze toestellen brengen dus een geluids- of een lichtsignaal voort. Ze kunnen
ofwel manueel of automatisch worden bediend. In dit hoofdstuk zullen we vooral de
constructie en de werking van een bel van nabij bekijken. In moderne huizen worden
ook meer en meer kabels voorzien voor computernetwerken en meer uitgebreide
telefoonsystemen. We mogen natuurlijk ook de televisie en het internet niet vergeten.
Welke kabels we daarvoor gebruiken bespreken we ook in dit hoofdstuk.
De meest voorkomende kabels die men momenteel in een woning terugvindt zijn de
telefoonkabel en de coax-kabel. Immers, bijna elk gezin heeft een tv- en een
telefoontoestel in huis. Beide toestellen hebben, naast de gewone
elektriciteitsbedrading voor de voeding, nood aan een voor dat toestel specifieke
bekabeling.
14.2.1 Telefoonkabel
De VVT-kabel kan men, indien gewenst, parallel aansluiten, zodat men op één
binnenkomende telefoonaanluiting meerdere telefoons, modems, en dergelijke kan
gebruiken.
Zelfs wanneer men telefoneert via TELENET, is er nog altijd een VVT-kabel nodig
om de TELENET kabelmodem te verbinden met het telefoontoestel omdat de
verbinding tussen modem en telefoontoestel nog steeds analoog gebeurt.
Merk op dat bij VVT-kabel nog een afzonderlijke aardingsdraad, bestaande uit een
blanke geleider, in de kabel mee is getrokken.
14.2.2 Coax-kabel
Het andere type kabel dat bijna in elke Belgische woning aanwezig is, is een coax-
kabel. Dit is een kabel met twee geleiders waarvan één centraal en één omhullend
is. Het is dus een afgeschermde kabel.
Aan al de hierboven vermelde twisted pair kabels worden ook nog een klasse of CAT
(categorie) gegeven. De CAT geeft weer tot welke datasnelheid en bij welke
maximum trajectlengte een kabel gebruikt mag worden. Voor CAT5E is dit maximum
100 Mbps bij een maximale vaste verbinding van 100 meter. Er is ook CAT6 kabel
die gebruikt kan worden voor een ethernet tot 1000 Mbps of 1 Gbps. Over de andere
CAT-categorieën (CAT3, CAT4 en CAT5) wordt niet meer gesproken, omdat ze
verouderd zijn.
Voor sturing van teleruptoren op zeer lage spanning (12V) gebruikt men meestal
SPV- kabel.
Voor hetzelfde werk op netspanning gebruikt men SVAVB- kabel.
Beide kabels bevatten meerdere geleiders met een massieve koperen kern, hebben
een buitenmantel in PVC. Bij SPV bestaat de aderisolatie uit polyethyleen en elk in
een verschillende kleur en hebben de geleiders een diameter van 0,8 mm. Bij
SVAVB bestaat de aderisolatie uit PVC en allemaal in het zwart. Deze geleiders zijn
genummerd, de geleider doorsnede is hier 1,5 à 2,5 mm².
14.5 Signaalgevers
De signaalgevers die we hier zullen bespreken zijn enkel deze die geluid voort
brengen, zoals de bel of de zoemer. Allen werken ze op hetzelfde principe, we zullen
er ons dan ook toe beperken om de gewone bel eens van zeer kortbij te gaan
bekijken.
14.6 Samenstelling
14.7 Werking
Wanneer een spanning wordt aangesloten aan de klemmen van de bel, dan gaat er
een stroom vloeien van de ene klem, over het vast contact naar het verend contact.
Vervolgens gaat het door beide spoelen en zo terug naar de andere klem. Doordat er
een stroom vloeit in de spoelen zal er een magnetisch veld worden opgewekt. De
magnetische kern zorgt er voor dat de magnetische veldlijnen worden
geconcentreerd zodat we een sterke elektromagneet verkrijgen. Door dat magnetisch
veld zal het anker worden aangetrokken, de klepel die aan het anker is bevestigd zal
tegen de schel slaan en zo een geluid signaal teweegbrengen. Wanneer het anker
wordt aangetrokken wordt ook de verbinding tussen het vast en het verend contact
verbroken, daardoor wordt de stroom door de spoelen onderbroken en wordt het
magnetisch veld afgebroken. Het anker wordt weer gelost, het verend contact komt
terug in verbinding met het vast contact en alles begint weer opnieuw. Zodoende
krijgen we het repeterende klingelgeluid. Bij een bel op wisselspanning hebben we
geen verend en vast contact nodig. Hier moeten we de verbinding niet verbreken
want door de wisselspanning zal men een wisselend magnetisch veld bekomen dat
het anker zal afstoten of aantrekken en zo het klingelend geluid teweeg brengen.
14.8.1 Gongschellen
14.8.2 Zoemers
14.8.4 Signaallampen
14.9 Symbolen
Eéndraad Meerdraad
______
_______
_________
________
_________
_
TV TEL Data
4.Wat is het grote verschil tussen een gelijkstroom en een wisselstroom zoemer?
De huistelefoon, ook wel intercom, en de deurtelefoon, ook wel parlofoon genoemd zijn twee
comfortobjecten die heden ten dage bijna niet meer weg te denken zijn uit het dagelijkse
leven. Denk maar aan de binnenhuistelefoon in vele huizen om het geroep in de traphallen te
vermijden, en aan de deurtelefoonsystemen met elektrisch deurslot die de bewoner een
zekere veiligheid verschaft omdat hij eerst van op afstand kan controleren wie er voor de
deur staat en daarbij nog van op afstand het deurslot kan bedienen wat hem een reeks
trappen bespaart in een appartementsgebouw.
In dit hoofdstuk zullen we kort het principe, de samenstelling en de werking van de volgende
toestellen bespreken:
15.2 Geluidstrillingen
Geluid is een trilling die zich voortplant in de tijd. Als we spreken laten we de
stembanden trillen, daardoor gaan we de lucht samenpersen in kleine of grotere
mate. Die trillingen verplaatsen zich door een medium – in ons geval de lucht rondom
– en komt aan onze oren terecht. In het oor wordt een membraan aan het trillen
gebracht die een signaal naar de hersens brengt die dan weer wordt vertaald in
begrijpbare taal. Om deze uitleg wat volledig te maken moeten we nog vermelden
dat geluid zich in lucht voortplant met een snelheid van 343m/s, en dat het menselijk
gehoor gaat van 16Hz tot 20000Hz.
Bij een telefoon neemt de microfoon de rol over van het oor, de luidspreker deze van de
stem en de draad tussen de verschillende toestellen deze van het medium.
15.3 De microfoon
Alle microfoons hebben hetzelfde symbool, op alle schema’s komen ze als volgt voor:
15.3.2 De koolstofmicrofoon
Deze microfoon is de basis van alle microfoons, tot voor kort werd hij nog zeer veel
gebruikt in telefoontoestellen. Het is een goedkope oplossing om spraak om te zetten
in elektrische stroom, de kwaliteit is alles behalve. Hij geeft namelijk aanleiding tot
ruis.
15.3.2.1. Samenstelling
2
6
7
4
15.3.2.2. Werking
Fig 1
t
De microfoon kring is gesloten, maar er wordt niet gesproken
Fig 2
t
Fig2 Fig 3
15.3.3.1 Samenstelling
2
5
Z
1 N
Z
6
1. Permanente magneet;
2. Zachtstalen deel;
3. messing of kunststof omhulsel;
4. membraan of conus;
5. spoeltje;
6. beschermkap;
7. Aansluitklem.
15.3.3.2. Werking
15.4. De Luidspreker
15.4.1 Samenstelling
4.4.2. Werking
Door een spanning, komende van een microfoon, aan te leggen aan de klemmen
van de beweegbare spoel, zal deze beginnen trillen op de frequentie en met de
amplitude van het signaal, daardoor zal de conus ook beginnen trillen en zodoende
worden de geluidsgolven terug gereconstrueerd.
Luidspreker Telefoon
Merk op :
De telefoon is het luidsprekertje dat in een telefoontoestel zit, het is een
vereenvoudigde versie van de elektrodynamische luidspreker
1. Het frequentiebereik gaat van 40Hz tot 20kHz, maar niet allemaal met een en
dezelfde luidspreker. Voor mooie geluidsweergave zal men verschillende
luidsprekers, die allen een beperkt frequentiebereik hebben, in een kring
plaatsen. Men onderscheidt de tweeter voor hoge tonen en de woofer voor
lage tonen.
2. Het vermogen, uitgedrukt in Watt kan gaan van 1 W voor een deurluidspreker
tot enkele 100 Watts voor muziek installaties.
3. De impedantie van de spreekspoel wordt uitgedrukt in Ohm .
a. Bij de laagohmige bestaat 4 – 8 en 16 Ohm
b. Bij de hoogohmige bestaat 400 en 800 Ohm
Het elektrisch deurslot is een comfortonderdeel dat heden ten dage niet meer weg te
denken is uit onze leefwereld. Dit toestel laat ons toe de deur van op afstand te
ontgrendelen, zolang de deur niet is gesloten met een sleutel.
Het lipje van het slot dat de deur dicht houdt zonder sleutel noemt men de
dagschoot. Het is deze dagschoot die vrijgegeven wordt wanneer we het deurslot
bedienen.
15.5.1. Samenstelling
9 7
5
2 a
4
8
3 11
10
4
8
5
6
1.Magneetspoelen
2.Anker
3.Pal
4.Duimschoot (bovenaanzicht)
5.Scharnierpunt
6.Elektrische aansluiting
7.Draaias van de duimschoot waarrond
een veer is bevestigd
15.5.2. Werking
De platte drukveer (9) zorgt er voor dat de dagschoot (8) van het slot tegen de duimschoot
(4) drukt, waardoor de duimschoot in de richting van pijl b tracht te bewegen. Dit wordt
echter vermeden door de pal (3) die op haar beurt vast zit in het anker (2).
Om de deur te openen worden de beide magneetspoelen (1) bekrachtigd, het anker dat
op zijn plaats wordt gedrukt door een veer, die hier is voorgesteld door een pijl, wordt
aangetrokken waardoor de pal (3) vrijkomt. Daardoor verliest de duimschoot (4) zijn
blokkering en zal zich in de richting van pijl b draaien. De drukveer (9) zorgt ervoor dat de
deur open springt.
Nu de deur openstaat is er geen druk meer op de duimschoot (4) en zal deze zich terug in
de oorspronkelijke positie plaatsen (pijl a) met behulp van de veer die rond de draaias is
gedraaid. De pal (3) zal met behulp van een kleine veer ( die niet getekend is) terug naar
zijn uitgangspositie komen. Daar men de bedieningsknop heeft gelost, zijn de
magneetspoelen niet meer bekrachtigd en zal het weer op zijn plaats komen met behulp
van de veer.
Wanneer we de deur weer toe doen zal de dagschoot (8) langs haar schuine kant langs
de duimschoot (4) glijden tot ze er voorbij is. Eens er voorbij duwt een veer binnenin het
slot de dagschoot weer op zijn plaats. De drukveer (9) wordt weer opgespannen en de
deur is weer gesloten.
Er zijn ook systemen zonder drukveer op de deur, dan wordt enkel de duimschoot
ontgrendeld en moet de persoon die binnen wil een duwtje geven tegen de deur op het
moment dat het openingsbevel wordt gegeven, zodat de deur openspringt.
Daar deze installaties met zeer lage spanning werken , 6 of 12V, moeten we wat
aandacht schenken aan de gebruikte draaddiameter.
Meestal wordt dit opgegeven door de fabrikant. Indien het niet zo is kunnen we de
volgende tabel gebruiken.
Zorg er voor de audiokabels niet te dicht bij de spanningskabels te installeren, door
het magnetisch veld rond de spanningsdraden kan er storing ontstaan op de
audiolijn. Men houdt een spatie van minimum 10cm!!
HOOFDSTUK 16 : VERDEELKASTEN
16.1 Inleiding
16.3 Reglementering
In het AREI reglement Art. 248 “schakelborden”, vinden we verkort het volgende:
a. algemeen:
b. inplanting:
Om de grootte van de kast te bepalen moeten we eerst eens goed bekijken wat we
allemaal in die kast zullen terug vinden.
Tegenwoordig worden deze toestellen van het modulair type het meeste gebruikt in
verdeelkasten, daar ze zeer gemakkelijk kunnen worden op een rail geklikt. De
hoogte en de diepte zijn meestal standaard maten en de lengte is altijd een veelvoud
van 18 mm. Eén module heeft namelijk een lengte van 18 mm, alle toestellen kunnen
2, 3, 4, ….. maal groter zijn dan deze module, dus 18, 36, 54,…..mm lang.
16.5.1 Handelsmaten
De kasten kunnen zowel leeg als uitgerust worden gekocht. Met uitgeruste kasten
bedoelen we dat alle toestellen er reeds zijn in geplaatst en dat de onderlinge
bekabeling reeds is gebeurd. De installateur moet enkel nog de verschillende
stroombanen op een klemmenstrook aanschakelen. De afmetingen van deze kasten
zijn natuurlijk dezelfde als voor de lege kasten.
Lege kasten komen in de handel voor met 1,2,3,4, of 5 rails met een breedte van 14,
18 of 24 modules elk. Ze bestaan ook nog kleiner en groter, maar dit zijn de meest
16.5.2 Toebehoren
Metalen kasten worden vel gebruikt n werkplaatsen en fabrieken en daar waar grote
verdeelkasten nodig zijn, zoals in ziekenhuizen, scholen, banken, hotels…..
Ze worden vervaardigd in verzinkt plaatstaal van 0,8 tot 1,2 mm dikte. Na plooien en
lassen worden ze bedekt met een laklaag op basis van epoxy en polyester, om de
corrosie te weren.
Binnen in vindt men weerom een montage raam met de DIN-rails waarop de
modulaire toestellen kunnen worden geklikt, en het geheel wordt afgesloten met een
frontplaat uit zelfdovend isolatiemateriaal. Zodoende zijn de onderspanningstaande
delen afgeschermd.
Om het geheel af te sluiten wordt een deur geplaatst die al of niet doorzichtig is.
Merk op: Metalen kasten en hun deuren moeten elk afzonderlijk worden geaard.
16.6.1 Handelsmaten
Relatief kleine kasten zijn verkrijgbaar van 1 tot 6 rijen van elk 24 modules per rij.
Grotere kasten kunnen op elke gewenste grote worden verkregen.
16.7 Weetjes
3.Noem twee reglementen uit het AREI betreffende de inplanting van de verdeelkast.
Naast het geven van licht en het laten draaien van machines, wordt de elektrische
energie ook zeer veel gebruikt voor het verkrijgen van warmte. Denk maar eens na
thuis welke machines er allemaal warmte nodig hebben.
- waterverwarmer;
- frietketel;
- kookplaat;
- wasmachine;
- droogkast;
- verwarming;
- strijkijzer;
- ………
17.2 De nokkenschakelaar
17.2.1 Samenstelling
1. een bedieningsknop;
2. een centrale as;
3. één positie cel;
4. eventueel een aanslagcel;
5. meerdere contactcellen.
17.2.1.1 De bedieningsknop
Bevestigingsschroef
17.2.1.2 De centrale as
Een metalen staaf in de vorm van een balk is als het ware de ruggraat van de
nokkenschakelaar. Het is relatief robuust uitgevoerd omdat alle krachten op het
staafje worden overgezet. Op één uiteinde is een boring met schroefdraad voorzien
om het vijsje van de bedieningsknop te kunnen ontvangen.
17.2.1.3 De positiecel
De centrale as
Glijstukken
Rollen
Nokkenschijf
Veren
De positiecel is als het ware het hart van de nokkenschakelaar. Hierin wordt bepaald
of de contacten al dan niet van positie moeten worden veranderd. De cel is (zoals
alles) opgebouwd rond de centrale as. Op die as is een nokkenschijf bevestigd. Het
aantal nokken op de schijf bepaald het aantal standen. Hier in dit geval zijn er dus 6.
De glijstukken houden de nokken schijf in positie, de veren zorgen er dan voor dat de
rollen in de uitsparingen worden gedrukt.
17.2.1.4 De aanslagcel
Beweegbare aanslag
Centrale as
Vaste aanslag
Nokkenschakelaars die men niet continue 360° kan ronddraaien hebben een
aanslagcel. Deze cel zorgt ervoor dat de schakelaar maar over een bepaalde hoek
kan gedraaid worden. Bvb voor een oven met verschillende temperaturen, om te
vermijden dat men direct van 0 naar 300° zou draaien zal de schakelaar aan één
zijde geblokkeerd zijn door de aanslag. Men onderscheidt als onderdelen de
beweegbare aanslag, die meedraait met de centrale as en de vaste aanslag die in
het frame is mee gegoten.
Centrale as
Aansluitklem
Beweegbare
contactbrug
Nok
Vast contact
Veer
In de contactcellen gebeurt het eigenlijke schakelen. Ook hier vindt men aparte
glijstukken, veren en een nok. Op de geïsoleerd e glijstukken worden de beweegbare
contactbruggen bevestigd. De centrale as brengt een nok in beweging die op haar
beurt de glijstukken verplaatst. Voor een goed contact te verzekeren worden de
glijstukken met een veer op de nok geduwd. De vaste contacten zitten vast in het
frame van de cel. Men kan zowel NO of NC contacten hebben. Een nokken
schakelaar kan wel 10 contactcellen hebben.
17.2.2 De schakeltabel
5
7 8
5 6
1
3 4
1 2
2 3 0 1 2 3 4
1
4
2 0
4
3
Op zo’n schakeltabel vinden we zeer veel informatie terug, hieronder volgt een kleine
opsomming.
1. de aansluitklemmen;
2. de soorten contacten (NO of NC) hier allemaal NO;
3. de tekening toont duidelijk dat de contacten zijn weergegeven in de
stand 0;
4. de posities van de schakelaar;
5. welke contacten dichtgaan in welke positie, een kruisje toont aan dat
het contact dichtgaat, een streep tussen de kruisjes betekend dat
het contact dicht blijft voor de respectievelijke posities.
Hier zien we dan ook dat in positie 0 geen enkel contact gesloten is. In positie 1
enkel het eerste contact (1,2). In positie 2 is dat (1,2) en (3,4). In positie 3 is dat (1,2),
(3,4) en (5,6) . In positie 4 is dat (1,2), (3,4), (5,6) en (7,8).
L1 N
1 2 R1
3 4 R2
5 6 R3
7 8 R4
Door met een nokken schakelaar 1 of meer weerstanden van verschillende waarden
in serie of in parallel te schakelen verkrijgen we verschillende weerstandswaarden en
dus verschillend vermogen verbruik.
Voorbeeld:
R= 25Ω U
Met de wet van Ohm: R= en de formule van het vermogen
I
P = U . I kunnen we gemakkelijk berekenen hoeveel vermogen
Deze weerstand zal opnemen.
230V U 230
De stroom I = = = 9,2 A
R 25
R=25Ω
Daar beide weerstanden gelijk zijn kan men zeggen dat:
We zien dus dat door weerstanden parallel te schakelen we het vermogen opdrijven.
Nog even ter herinnering: de formule die moet worden toegepast om de totaal
weerstand te berekenen van een parallel schakeling van weerstanden met een
verschillende waarde:
1 1 1 1
= + + ………
R tot R1 R 2 R3
300Ω 600Ω
80Ω 70Ω
200Ω 600Ω
600Ω
400V
2.Bereken het vermogen van volgende schakeling eerst met alle schakelaars open,
dan met S1 dicht, dan met S1 en S2 dicht.
S1 S2
R1=150Ω
R3=200Ω
3.Bereken aan de hand van volgende schema en bijbehorende schakel tabel het
vermogen voor elke stand van de nokkenschakelaar. De voedingsspanning is 230V
1-2
3-4
5-6
7-8
9-10
11-12
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
L1
1 2
100Ω
3 4
5 6
200Ω
7 8
300Ω
9 10
200Ω
11 12
17.4 De thermostaat
17.4.1 Samenstelling
Een regelthermostaat bestaat uit een bimetaal, een regelknop, een vast contact en
een regelcontact. Bij een veiligheidsthermostaat is er geen regelknop.
Regelknop
Bi-metaal
Warmte afgever
17.4.2 Werking
De verende steun is zo uitgevoerd dat hij zonder de druk van de regelvijs zou naar
boven plooien en zo ook de beide contacten (a en b )met zich meenemen. Als we
dus de regelvijs wat naar boven draaien, dan zullen de contacten a en b zich ook
naar boven plooien en zich wat verwijderen van het bimetaal. Het bimetaal zal dus
een grotere verbuiging nodig hebben om de contacten te openen. De temperatuur op
de warmte afgever zal verhogen.
17.5.1 Schema
Weerstand
Beweegbaar
contact
Vast contact
17.5.2 Werking
Van zodra de stekker in wandcontactdoos wordt gestoken zal er een stroom vloeien
door de weerstand over de contacten van de thermostaat. Bij het opwarmen van de
zool zal het bimetaal gaan ombuigen waardoor de steatieten punt het beweegbaar
contact zal wegduwen van het vast contact, zodat de stroomkring wordt
onderbroken. De weerstand warmt niet meer, waardoor de zool zal afkoelen het
bimetaal weer in zijn oorspronkelijke stand komt. Eens het contact weer gesloten
begint het ganse proces opnieuw.
17.6 Waterverwarmer
Een toestel die bijna in alle huizen voorkomt is de waterverwarmer. Het kan hier
gaan over een accumulatie type, dit is een toestel die aan goedkoop tarief (’s nachts)
het water opwarmt en het zo houd door zijn goede warmte isolatie op het dan over
dag af te geven. Of over een gewone, directe waterverwarmer die men soms aantreft
aan de gootstenen, dit toestel warmt het water op, op het moment dat we het nodig
hebben. Beide werken ze op hetzelfde principe, namelijk elektrische energie die
wordt omgezet in warmte door een weerstand, een als controle orgaan gebruiken we
een thermostaat.
17.6.1. Samenstelling
Afname
warmwater
Binnenketel
Buitenwand
Magnesiumanode
Voeler van de
thermostaat
Isolatie
Magneetschakelaar
met vlotter
Straalbreker
Steatieten
omhulsel
Toevoer
koudwater
Verwarmingselement
17.6.2 Werking
Beschermkoker
Magneet
Schakelcontact
Vlotter
Uit de cursus van vorig jaar weten we nog dat er gevaar is voor elektrochemische
corrosie wanneer er 2 verschillende metalen in een vochtige omgeving worden
samen gebracht. Het zwakste metaal wordt dan aangetast. Om te voorkomen dat er
vitale delen van de waterverwarmer worden aangetast, zal men een zeer zacht
metaal, nl magnesium in het water aanbrengen. De magnesiumanode wordt als het
ware opgeofferd om de rest van de waterverwarmer te beschermen. Hij is bij ontwerp
zo gekozen dat hij de normale levensduur van een waterverfwarmer overleeft.