Professional Documents
Culture Documents
Folklore
Folklore
Folklore
door
J. RASCH
I
J. RASCH
INHOUD:
I. Volksgeloof.
II. Zeden, gebruiken en gewoonten.
III. Volkswetenschappen.
IV. Volkstaal.
V. Volksliteratuur.
VI. Volkslied en Volksmuziek.
VII. Volksdansen.
VIII. Volkstooneel, poppenkast en marionetten.
IX. Volksspelen, speelgoed.
X. Volkskunst.
XI. Volkskleederdrachten.
XII. Aanteekeningen.
XIII. Literatuuropgave.
XIV. Register.
7
I. VOLKSGELOOF.
Waar men geloofde dat de ziel, als ze het lichaam had verlaten,
de gedaante van een vogel aannam, vindt men thans nog in de
buurt van urnenvelden of moerasbegraafplaatsen de namen welke
herinneren aan een in de nabijheid er van bestaand vogel-heilig-
dom, 7 ).
wel van Tyr, had men houten beelden, die op een voetstuk stonden
boven op een heuvel of over drie verschillende heuvels verdeeld.
Van deze heilige heuvels zijn nog overblijfsels over en de heiden-
sche ommegangen werden bier gehouden.
Deze heuvels werden Draaibergen genoemd, wat verbasterd is
tot Driebergen, Trojabergen en Trojaburgen en Dansbergen. De
latere Paaschbergen zijn hiervan een overblijfsel, ook namen als
14
Hemelscheberg, Duivelsberg en Heksenberg of Hessenberg. Ook
de naam Driehoek of Draaihoek, die nog bij vele oude kerken voor-
komt, schijnt hiermede verband te houden.
Wanneer men in een Bosch een weg kapte, om het gerooide hout
weg te rijden, noemt men zulk een weg een Tra. Of deze naam
ook met Traweg en Draaiweg in verband staat, is nog niet nage-
gaan.
Ook een weide werd wel gebruikt voor een dergelijke omme-
gang, die nu nog den naam Paaschweide draagt. Bij de maalstede
was meestal ook een tournooiweide of strijdweide. Ook het tournooi
zou verband houden met de oude draaibergen en Troja-burgen.
De maalstede was verder omringd van de woningen der vrijen
en der onderhoorigen, terwijl de woning van den heer (al of niet
vereenzelvigd met den priester) in de nabijheid van de strijdweide
stond, welke door een verborgen weg met de maalstede verborgen
was 9 ) .
Ter bescherming tegen den bagel van het gewas, vindt men in
Brabant en Limburg nog de hagelkruisen, welke midden in het
bouwland staan, het kruis in top, soms bekroond met een haan,
soms met een kapel er bij en hierheen worden dan processies ge-
houden of de schuttersgilden nemen ze op in hun plechtige omme-
gangen 15 ) .
De god van het licht, van de zon werd door vele stammen Lug
genoemd en dat ook deze god hier is aangebeden geweest blijkt wel
Lugdunum, het latere Loosduinen en vele verhalen, waarin een geest
van dien naam of van overeenkomstigen naam voorkomt, o.m. in
verhalen over dwaallichten, als Lug met den langen arm, Lugiesland
in Assen, enz. ( dit kan ook op dwaallichten slaan).
De herinnering aan den ouden zonnedienst vinden wij terug in
vele symbolen 16 die thans nog gebruikt worden als versieringen
) ,
29
staan. Het oog van een hop gecft aanzien en geluk in het gevecht.
Varenzaad, een „ravensteen" maken iemand onzichtbaar. Linden-
bast om de borst gebonden beschermt tegen tooverij, iepenbast
bindt booze geesten. Liederen en runen kunnen ziek maken en
genezen, bloed stelpen, wonden heelen, smart verzachten en slaap
verwekken, ja, den dood bezweren en gestorvenen opwekken. Een
zegespreuk opende een graf en deed de dooden antwoord geven."
Of dergelijke middelen ook hier te lande zijn toegepast? We
weten het niet, maar vermoeden van wel.
34
Er zijn echter ook talrijke fatsoenlijke lieden onder hen, die met
paardenhandel of met het repareeren van ketels of stoelen hun
brood verdienen. Van de vrouwen zegt men, dat zij kunnen waar-
zeggen uit de hand. De mannen zijn zeer muzikaal en de vrouwen
dansen gaarne.
De naam Zigeuner of Zigane zou er op wijzen, dat zij uit Hon-
garije komen. Hun taal heeft verwantschap met het Hindoesch en
dus zou Azie hun land van oorsprong zijn. De Engelsche naam
Gypsy brengt hen terug naar het land van Egypte. Ze werden
vroeger ook wel Heidens genoemd, omdat de heide hun woonplaats
was.
Ze komen in een groat gedeelte van Europa voor en yolk en taal
worden wel „Rom - genoemd, dat „mensch - zou beteekenen. Het
is aan de geleerden overgelaten om na te gaan of er verband is
tusschen dit „Rom - en Roemenie en of ook de in Drente bekende
„Romeinsche legerkampen - met den naam „Rom - te maken hebben,
daar dit met „Rome - niets heeft uit te staan. Ook wijzen we in
dit verband op de zeer talrijke plantennamen, welke met „Room-
sche- beginnen, als Roomsche boonen, Roomsche kamille, enz. Vol-
Bens sommige taalgeleerden wordt „Rom" teruggebracht op het
Engelsche to roam, dat „zwerven - beteekent en op room, dat „ruim-
te- beteekent.
Er gaan boerenverhalen rond, waarin gezegd wordt, dat ze vuur
tegen een hooiberg aanleggen, zonder dat er brand komt. Dit ver-
haal wordt ook verteld van de Kabouters en van de Witte Vrouwen.
(Zie Sinninghe, N. Brab. Sagenboek, blz. 15). Van een paar dat
in vrije liefde leeft zegt men wel: „Ze zijn getrouwd onder den
puthaak - en men beweert dat deze uitdrukking ontleend is aan een
huwelijksceremonie bij de Zigeuners. Ook bij het doopen van kin-
deren volgen zij een zeer bij zonder rituaal. Hun godsdienst is over
het algemeen de Roomsch Katholieke, terwijl ze daarnaast nog oude
geloofsoverleveringen hebben van een anderen eeredienst.
Sommige Zigeunerstammen erkennen een Zigeunerkoning en eens
35
per jaar of om de zooveel jaar vereenigen alien zich in een bepaald
dorp, om onder het oog van dien koning een groot feest to vieren,
dat gepaard gaat met een godsdienstige bijeenkomst in een R.K.
kerk.
Wat hun taal betreft, men zie hiervoor Moormann's Geheimtalen
in Nederland, enz.
Het Nederlandsche yolk staat bekend als een religious yolk. Een
voorstelling, welke eens een meerderheid van het yolk zich van de
godheid gevormd had, is die, welke tot uiting gekomen is in oude
schilderijen en prenten, waar God als een eerbiedwekkende grijsaard
wordt voorgesteld. Het voorstellen van de Godheid in menschelijke
gestalte dus, hetgeen men met een vreemd woord noemt anthropo-
morphisme. Niet in strijd met deze voorstelling komt die van God,
den Vader. En we denken hierbij er aan, dat ook in de oude Noor-
sche liederen God de Alvader of de Walvader wordt genoemd,
welk laatste woord dan „Der Dooden Vader'' zou beteekenen
(verg.: Walhalla en Walkiiren). Heeft men eenmaal zich de god-
heid in menschvormige gestalte gedacht, dan kan men dit ook
figutzrlijk bedoelen, ( als gebrekkig uitdrukkingsmiddel) en ook blij-
yen spreken van Gods Vinger, Gods Hand, Zijn sterke arm, die
ons beschermt, Zijn Aiziend oog, en inderdaad vinden wij deze fi-
guurlijke uitdrukkingen ook in vele christel. gezangen. Oak van
Gods stem wordt gesproken, soms wordt hiermede het onweer be-
doeld, elders is dit de innerlijke stem van het Geweten. Men stelt
God ook voor, gezeten op een Troon, aan Zijn rechterhand de
Christus en aan Zijn linkerhand Maria. In groote natuurrampen,
bij orkaan en hagelslag, bij overstrooming en ook wel bij groote
droogte, ziet het yolk een ingrijpen van de godheid en bid- en
dank-dagen worden uitgeschreven door de kerk, ook dankdagen
36
voor den oogst. Hetzelfde geldt voor groote epidemien, welke als
een straf Gods beschouwd worden.
Tegenover de voorstellingen van God en van Christus staan die
van den Duivel 25 Meestal wordt hij voorgesteld als een knappe,
) .
40
schermer van reizigers en thans ook van automobilisten. Penningen
met zijn beeltenis worden voor dit doel in den handel gebracht.
Het feest van St. Jan was oorspronkelijk het Midzomerteest en de
groote St. Jansprocessie te Laren (N.H.) is een zeer oude installing.
Naar men zegt is de eeredienst van St. Catharina de opvolgster
van een voor-christelijke veneering van de Zonnemaagd. Haar sym-
bool is het martelwerktuig, het rad, waarop zij gemarteld werd. Dit
zou dan tevens eene herinnering aan het Zonnerad inhouden.
St. Thomas wordt door enkele schrijvers in verband gebracht met
den ouden eeredienst, Coen deze nog bij beurten heidensch of chris-
telijk was. De namen St. Thomas-luiden (in Friesland) en St.
Thomaskapel (in Utrecht) zouden dan hiermede in verband staan.
St. Sylvester is de Heilige van den Oudejaarsavond, die vroeger
Nieuwjaarsavond heette, of Sylvesteravond. Ook St. Steffen is een
Heilige van de laatste dagen van het jaar, en onder „steffenen -
verstond men in Vlaanderen het zegenen van het vee door een
priester die het met een hamertje beklopte.
Ook in de weervoorspellingen komen vele namen van Heiligen
voor. Men kent de IJsheiligen op 12, 13 en 14 Mei (St. Pancratius,
St. Servatius en St. Bonifacius ( of St. Mamertus).
De 20ste Juli is aan St. Margriet gewijd en men zegt: „regent het
op St. Margriet, dan regent het 6 weken lang".
St. Geertrui wordt met muizen afgebeeld en haar hulp wordt in-
geroepen tegen muizenplaag. Sommige schrijvers meenen in St.
Geertrui de doodengodin te zien van weleer en de muizen zouden
dan de zielediertjes zijn.
Onder de eerste Bisschoppen in deze landen zijn verscheidene
Heiligen en in verschillende streken van ons vaderland zijn de yolks-
legenden waarin van hen verteld wordt nog bekend, vooral van den
H. Willebrordus, een man van groote bekwaamheid en invloed in
deze landen, aan wien onze geschiedenisboeken voor het onderwijs
te weinig aandacht wijden als een zeer merkwaardige figuur in de
geschiedenis van zijn tijd.
41
Naast de Heiligen-legenden kept ons yolk ook talrijke verhalen
en legenden aan den Bijbel ontleend. Reeds in de vroege letterkunde
van deze landen komen ze voor en werden geestelijk bezit van het
yolk.
Talrijk zijn ook de spreekwoorden en zegswijzen aan den Bijbel
ontleend 28 Oak aan den eeredienst, zooals b.v. „korte metten
) .
maken'', „lange lijzen zingen ', enz. „St. Geerte's minne drinken",
is ontleend aan de voorchristelijke gewoonte om ter herinnering to
drinken op een voormaligen held of ook wel ter huldiging van een
godheid.
Verschillende aanwijzingen in volksverhalen en benamingen van
kerken (bullekerk) wijzen er op, dat bier een stierdienst vermoedelijk
geweest is, ook hoogstwaarschijnlijk een zonnedienst, voorafgegaan
door een maandienst en een vuurdienst 29 ).
Andere overblijfselen wijzen op den eeredienst van een Aarde-
Moeder, die als Hertha, Holda of Frija waarschijnlijk bekend is
geweest.
42
II. ZEDEN EN GEWOONTEN.
*) De heer, die voor het leger uit-tong was de her-tog. Vergelijk: „heraur.
45
voor Christus hier gewoond hebben. De hunebed-menschen behoo-
ren zeker tot de oudste bewoners. Urnen, die men op 2000-1800
v. C. dateert, komen in verschillende gedeelten van ons land voor.
Over een yolk als de Kelten, weet men zeer weinig. Namen van
rivieren wijzen er op, dat ook hier Kelten aanwezig geweest zouden
zijn, die den lichtgod Lug aanbaden.
Lug-dunum zou de oude naam van Loos-duinen zijn en niet van
Leiden, dat Lei-duin zou beteekenen.
Omtrent den tijd van de overheersching der Romeinen is iets
meer bekend door de vondsten van aardewerk, dakpannen, met het
stempel van de legerafdeeling en munten. Van den aftocht der
Romeinen tot den tijd van Karel de Groote is weinig bekend. Ver-
schillende stammen hebben then in deze landen gewoond, met een
eeredienst, welke ongeveer wel bij elken stam eender zal zijn ge-
weest, maar waarbij de namen van goden en godinnen verschilden
naar gelang van den stam.
Zoo moeten Hera, Arda, Holda en Freija b.v. dezelfde Moeder-
Aarde-godin zijn geweest, die onder verschillende namen werd aan-
geroepen.
Toen de Noormannen zich hier vestigden, zullen zij dan ook een
Heidenschen eeredienst hebben aangetroffen, waarin Wodan met
hnn Odhin overeenkwam en Donar met hun Thor.
De namen onzer weekdagen bevatten een geschiedenis, die voor
de mythologie onzer voorvaderen de namen der hoofdgoden be-
waard heeft. Deze namen zijn Zon, Maan, Tis of Dis, Wodan,
Donar, Frija en Saetur.
Wij deelden reeds mede, dat er een tijd is geweest, dat de week
uit 9 dagen bestond en de maand uit 27 dagen. Echter op een ge-
geven oogenblik is dit veranderd en de week werd 7 dagen en de
maand 30 of 31 dagen. De namen der 7 hoofdgoden bij de Romei-
nen zijn tevens de namen der 7 hoofdplaneten. Wellicht hebben de
Germanen een dergelijk begrip gekend.
Hoe dit zij, de heuvels en heilige plaatsen, die met den zonne-
46
dienst in betrekking stonden, worden veelal met het petal 7 ge-
noemd. Wij herhalen:
Bij Amersfoort: de 7 boompjes; op Texel: de 7 pannekoeken; in
het Kaapsche Bosch in Doom: de 7 sparren; bij Vlodrop: de 7
eiken, terwiji men in de oude Duitsche rechtspraak sommige over-
eenkomsten in tegenwoordigheid van 7 getuigen maakte. Dit recht
heette het zonnerecht en deze bekrachtiging onder getuigen heette
„siebenen - .
Het lentefeest, het midzomerfeest en het midwinterfeest waren
zonnefeesten.
63
Koppermaandag. Dit is de eerste Maandag na 6 Januari. Er be-
staan vele gissingen naar de herkomst van dit woord:
1 e kopperen--,----. koppelen . paren.
2e vroolijk feestvieren.
3e van koppenzetten en aderlaten.
4e van cooperatoren :=------ vakgenooten.
5e van coppe drinknap.
6e van copperkens gilde broeders.
De dag werd vroeger gevierd met hanekappingen en gansrij de-
rijen. Hij wordt ook Drukkersmesdag of Verloren Maandag ge-
noemd. In Amsterdam verschijnen dan de drukkers-kalenders. Vroe-
ger ook de omgang van „Hansje Knap", waaraan een oud versje
verbonden is.
De ziel welke het lichaam verlaten had, brengt den eersten nacht
bij St. Geertruy door.
Geertrui's „minneglas - is een beker in den vorm van een scheepje.
Te Bonn is zij de beschermster der schippers. Men dronk St. Geer-
ten minne (minne--=--- herinnering). Deze dronk wordt ook genoemd:
De schaal van Nivelles. St. Geertrui was abdis van het klooster te
Nivelles. Zij stierf daar in 664. Zij stichtte een kapel te St. Geer-
truidenberg.
66
Palmzondag. Dit is de inleiding tot het Paaschfeest. Vroeger tot
het Lentefeest. De ommegangen der kinderen met de Palmpaasch
getuigen hiervan. Deze is gesierd met een haantje of zwaantje van
koekdeeg. Op het eiland Schouwen heeft men aeremstokjes of rui-
tertjes te paard van brooddeeg.
1 April. „Op den eersten April, stuurt men de gekken waar men
67
wil - . In Frankrijk spreekt men van „poissons d'avril - , in Engeland
van „all fools day". Op Texel zegt men tegen de voorbijgangers
„Skeintje blok". Dit woord is lang onverklaard gebleven, tot de
heer De Boer uit Sneek er voor vond „Beloken fopperij" van een
Saksisch woord Skein, dat tooverij of fopperij zou beteekenen.
(Zie „Eigen Volk", 5e jg. 1933, blz. 285). Over Aprilgrappen, zie
„Ons Volksleven", 7e jg. blz. 17. Ook in Ter Gouw's Volksver-
maken, blz. 126.
Rechtsgebruiken.
Voor oude rechtsgebruiken wordt meestal „Die alten Rechts-
altertiimer" van Grimm aangehaald.
Ook in den Sachsenspiegel is veel bijzonders over oude rechts-
gebruiken na te gaan.
82
In de taal zijn nog talrijke zegswijzen aanwezig, ontleend aan
oude rechtsgebruiken.
In rechtsgeding vindt men het oude „ding" terug = rechtspraak.
Sommigen meenen, dat de uitdrukking „een verstokte zondaar"
in verband staat met „in het stok slaan".
Iets op de lange baan schuiven, zou de lange bank beteekenen,
waar de stukken met uitstel terecht kwamen. Echter kan het ook
beteekenen, dat niet in kort geding werd rechtgesproken. Ook de
uitdrukkingen „verschuiven" en „afschuiven" worden wel van het
gerecht afgeleid, evenals „lets aan de groote klok hanged'.
Vele uitdrukkingen worden figuurlijk gebruikt als: „brandmer-
ken", den staf over iemand breken, met iemand breken, zijn taal
radbraken, geeselen, de duimschroeven aanleggen, aan de kaak
stellen, de vuurproef doorstaan ( dit kan echter ook op het keuren
van goud betrekking hebben), zich de vingers branden, enz.
Waar het rechtsambt een aanzienlijk ambt was, toonde men het
bezit er van gaarne door symbolen, b.v. door een speerpunt op een
woning van den opperrechter of wel door een boom of een hert
in het wapen, of door een boom met opspringend hert. De roode
kleur was de kleur van het recht en in oude kerken vindt men nog
de roode deur, die naar de trouwkamer voerde en de roode brug,
is die welke op de grens van het rechtsgebied lag.
Talrijk zijn de oude namen met het rechterambt verband houden-
de als: schout en schepenen, ezinge, atman, enz.
In prae-historischen tijd was het ambt van rechter en priester
meestal in denzelfden persoon vertegenwoordigd. Dikwijls was het
ook de leider, de aanvoerder, ( Koning, Graaf, enz.). Sommige schrij-
vers meenen, dat de naam azen, waarmede de Germaansche hoofd-
goden werden aangeduid, ook op de priesters en rechters van toe-
passing waren. Zij heetten dan ook wetenden, wisends.
„De vierschaar spanned' is een oude benaming voor het openen
van het gerecht, misschien ontleend aan de plaatsing van vier
banken in een vierkant, waarom een koord gespannen werd. Hof-
83
dijk geeft in zijn „Ons Voorgeslacht" een uitvoerige beschrijving
van een Germaansche rechtspraak.
De rechter zat achter den maalsteen, waarop eenig gereedschap
lag ( een koord voor de galg, een bij 1, een schaar en een eikenhou-
ten staaf, slegge genaamd). Zijn zetel werd overschaduwd door
drie linden of door een linde; ook wet door een eik. Een dorre boom
in zijn nabijheid diende als galg. Die heuvel, waar de galg op stond,
was de galgenberg en vele heuvels in ons land dragen nog dien
naam. De rechter zat met het gelaat naar het Oosten „als een
griesgrimmende leeuw en de rechtervoet over den linker geslagen,
de houding van den nadenkende - . Achter hem king een rood schild
en bij sloeg bier drie maal op, om de zitting te openen 35 ). In de
buurt van dezen rechtsheuvel beyond zich meestal ook de heuvel,
waarop een of drie godenbeelden, b.v. Wodan, Donar en Freya.
Om deze heuvels vonden de ommegangen plaats bij het wisselen
der seizoenen en bier werden de vuren ontstoken en onze Paasch-
bergen, Heilige bergen, Trojabergen, enz. zijn daarvan een over-
blij fsel.
Er zijn enkele van die gerechtsboomen, welke eene vermaardheid
hebben gekregen, o.a. de Upstalboom in Oost-Friesland. Ook in
de tegenwoordige provincie Friesland schijnt een dergelijke boom
te zijn geweest. Namelijk de Upstanboom op een plaats waar nu
de Lauwers is. Mevrouw Huizenga—Onnekes heeft dezen naam
ontdekt op een oude kaart.
Het voorkomen van boomen met twee of drie kruinen op som-
mige familiewapens is volgens dr. Kits Nieuwenkamp een aandui-
ding, dat in deze families rechters geweest zijn.
Een ander begrip, dat met den gerechtsboom te maken heeft, is
de Ermen-zuil of Irmin-zuil. Ook wordt deze als symbool van den
levensboom, de Yggdrasil verstaan. Op de bekende kruisafneming,
in een rots gebeiteld, bij de Extern-steine komt een gebroken Irmin-
zuil voor, die de ladder van de kruis-scene vervangt en den vorm
van een grooten stoel heeft.
84
Huismerken en huisteekens.
De oorsprong der huismerken ligt in het duister. Het oudste ge-
bruik ervan schijnt te zijn, dat men een persoonlijk teeken koos,
om daarmede zijn huis en zijn huisraad te merken. Ook werd het
gebruikt in plaats van de handteekening in zeer oude documenten.
Er stond dan geschreven dat de persoon genaamd (volgt de
naam) teekent met het teeken (volgt het teeken). Ook werd er wel
mede geteekend tusschen voor- en achternaam in. Dat deze teekens
van zeer ouden datum zijn, volgt uit den vorm, die meermalen aan
oude Noorsche of Germaansche runen doet denken. Enkele doen
denken aan onze hoofdletters, als T, X, P, E. Ook het cijfer A
komt meermalen als huismerk voor; verder de driehoek, of twee drie-
hoeken met de punten tegen elkaar, of een vierkant of cirkel met
een kruis er in, ook wel het hakenkruis of de wolfsangel.
Men vindt dergelijke teekens ook op oude grafsteenen. In oude
kerken komen zij voor als steenhouwersteeken of als metselaars-
merk. Ook als gilde-teeken worden zij op grafsteenen aangetrof fen.
Als eigendomsmerk worden ze nog door visschers gebruikt.
Wij schreven hierover reeds bij de visschersgebruiken. Op blz.
175 van „Europeesche Totemdieren - van dr. Kits Nieuwenkamp
worden verschillende Overijsselsche huismerken afgebeeld.
Dikwijls nam de zoon het huismerk van den vader over, terwijl
andere zoons hetzelfde merk met eenige wijziging of bijvoeging ge-
bruikten. Het werd ook opgenomen in sommige familiewapens en
in enkele oude gemeentewapens komt het voor, b.v. de drie weer-
haken in het gemeentewapen van Purmerend. (Zie „Eigen Volk"
1936, afl. 10, in het artikel van A. de Goede). Ook als koopmans-
merk deed het dienst.
Ook de woning zelf werd er mede versierd in den vorm van zwart
geverfde ijzeren muurankers.
Vermoedelijk is er verband tusschen de gedaante van het huismerk
en den boerderij-naam, of wel er ligt een symbolische beteekenis in,
die verloren ging of een oude rune of een oud monogram.
85
Enkele zijn wijzigingen van het bekende Christus-monogram,
gevormd door de letters P en X. De P worth dan meermalen ver-
vangen door het cijfer 4.
Het juiste weten wij niet. Een literatuurlijstje vinden wij bij Kits
Nieuwenkamp, in „Europeesche Totemdieren -, blz. 171.
Andere huisteekens zijn de geveltopversieringen. In elke streek
zijn deze weer anders. In Friesland vinden wit de twee zwanen, in
Drente het driehoekige uilengat en de of fertafeltjes, in Overijsel
de gekruiste paardekoppen. In Utrecht en het Gooi komen ui-vor-
mige versierselen voor en in Noord-Holland de T-vormige, wat
een herinnering kan zijn aan het oude hamerteeken van Donar,
hetwelk door het kruis vervangen werd. Ook in het metselwerk der
boerderijmuren komen oude figuren voor, b.v. de „donderbezem - ,
die aan de oude Tyr-rune doet denken en tegen blikseminslag moest
beschermen. (Zie: „Eigen Volk" 3de jaarg. 1930, blz. 231 ).
Ook het zes-spakige of acht-spakige zonnerad komt dikwijls voor,
ook als venster-roset. Is het zes-spakige zonnekruis zonder cirkel,
dan is dit de oude hagal-rune . Op boerderij-deuren in Overijsel
wordt dit teeken nog aangetrof fen, ook het maal-teeken of de
zandlooper. Combinaties van maalteeken en andere teekens komen
ook voor als roeden van vensters boven de deuren van oude huizen.
Ook de levensboom is bier meermalen afgebeeld. Sommige muur-
ankers hebben den vorm van een cirkel met aan weerszijden een C
met de bocht naar den cirkel gekeerd. Men meent hierin drip van
de vier maangestalten te herkennen.
Ook de figuren uit het kaartspel: klaver, ruiten, schoppen en
harten worden in oude gebouwen als versiering, b.v. in ramen, ge-
vonden. Deze tiguren schijnen ontleend te zijn aan vroegere tee-
kens, die gevoerd werden door rechters, graven, schepenen, en
andere personen welke recht spraken. Men vindt deze figuren in
den Kerktoren van Ede, die „de vier azen - genoemd wordt.
Ook afbeeldingen van dieren of dierenkoppen worden op oude
huizen aangetrof fen. Zoo vindt men op boerderij-deuren in Drente
86
en Overijsel meermalen een steigerend wit paard afgebeeld.
Ook het versje van den wolf, die „tusschen twee ijzeren tangen -
gevangen wordt, moet zeer oud zijn. Dergelijke overblijfsels vindt
men ook terug in de oude sprookjes.
Het is een bekende stelling, dat in de ontwikkeling van het jonge
kind, zich de verschillende etappen herhalen, die in de ontwikkeling
der primitieve volken worden waargenomen. Het kind leeft in een
wereld van zijn verbeelding, een soort droomwereld. Het maakt
een tijd door, dat levenlooze dingen voor hem leven (de animistische
periode) , wij zien hem ronddwalen met pij1 en boog ( de jagers-
87
periode), enz. Het kind spreekt met zijn poppen en een stuk speel-
goed of een meubelstuk kan voor hem een rijdier nabijkomen.
In de aftelliedjes komen blijkbaar nog telwoorden voor, ontleend
aan een vergeten taal. De onbegrijpelijke woorden in vele aftel-
liedjes moeten oorspronkelijk een beteekenis gehad hebben en een
verbastering zijn van vreemde klanken. Hoe verspreid de knie-
deuntjes kunnen zijn, blijkt wel uit het bekende „Tikke, takke, too-
nen, Varkentje in de boonen, Koetje in de klaver, Paardje in de
haver, Vischje in den waterplas, Z45,5 groot het kleine kindje was".
Dit versje herinnerde de eerste President Roosevelt zich nog uit
zijn jeugd. Het geslacht Roosevelt was in de 16de eeuw naar Ame-
rika gekomen, en dit versje was van ouderen op jongeren over-
geleverd. Roosevelt vond hetzelfde liedje met een kleine variatie in
Zuid-Afrika en toen hij in Nederland was, vernam hij, dat het ook
daar bekend is.
Wij zullen niet uitweiden over de verschillende spelliedjes en
wiegeliedjes, maar verwijzen liever naar de uitvoerige literatuur
hierover, waarvan wij noemen:
Dr. J. van Vloten. Baker- en kinderrijmen.
Dr. G. J. Boekenoogen. Baker- kinderrijmen.
Ter Gouw. Volksvermaken.
Laura Kiel, vrouwe Willem Bataille. Kinderspelen en liedjes uit
het land van Dendermonde ( Gent, 1931).
Aime de Cort. Vlaamsche kinderspelen uit West-Brussel (Brus-
sel 1929).
R. Gasper. De kinderspelen in West-Brabant.
Deo van Breen en Levien de Bree. Kinderliedjes in Zeeland ( Ter-
neuzen ).
Countess Martinengo—Cesaresco. Essays in the Study of Folk-
Songs (in: Everyman's Library, London).
Verder de talrijke opstellen van M. Zwaagdijk in „Eigen Volk"
en in „Het Kind", en die van F. W. Francken en van mevrouw
F. E. Jolles—Weghuis to Arnhem in „Eigen Volk" 1936.
88
III. VOLKSWETENSCHAPPEN.
len der Cijferkunst, 13de druk. 1 ste ged. Breda. 1884. Bladzijde:
173-192.
Lengternaten.
Amsterd. roede =-- 13 voet.
1 voet = 11 duim.
1 duim 8 achtsten.
Rijnlandsche roede 12 voet.
1 voet = 12 duim.
1 duim = 12 lijn.
Utrechtsche roede - 14 voet.
Geldersche roede-----, 14 voet.
Geldersche voet =---- 10 duim.
1 Friesche roede =_— 12 voet.
1 Groningsche roede = 14 voet.
1 voet = 12 duim.
1 Duitsche of geografische mij1 (15 in een graad).
1 uur gaans (20 in een graad).
1 Duitsche mij1 =--- 1966,21 Rijnlandsche roeden.
1 uur gaans = 1500 Rijnlandsche roeden.
1 kabellengte 125 of 150 vadem, thans 225 m.
1 vadem 6 Amsterdamsche voet.
1 knoop 48 a 49 1/5 Rijnlandsche voet.
1 vadem of Amsterdamsch dieplood ------- 6 voet.
1 el (linnen of wollen stof) = 16 talies.
Vlakternaten.
De vierk. Amsterdamsche roede = 169 vierk. voet.
1 vierk, voet =_- 121 vierk duim.
1 ,, duim =-- 64 vierk. achtsten.
1 I t Rijnlandsche roede 144 vierk. voet.
1 „ voet--=---. 144 vierk. duim.
1 „ duim ,=--- 144 vierk, lijn.
91
1 Rijnlandsche morgen = 600 vierk. roeden.
1 gemet (in Zeeland) =
Lichaamsmaten.
1 teerling Amsterdamsche roede = 2197 teerling voet.
1 " voet 1331 teerling duim.
1 f tduim -- 512 teerling achtsten.
1 ,, Rijnlandsche roede = 1728 teerling voet.
1 ,, voet 1728 teerling duim.
1 ,, duim = 1728 teerling lijn.
1 schaft aarde — 144 teerling Rijnlandsche voet.
1 put _ 4 schaft.
Hout: 1 riemduim = 1 vierk. Amsterdamsche duim in doorsnede
en 1 Amsterdamsche voet hoog.
1 scheepslast = 125 teerling Amsterdamsche voet 4000 Am-
sterdamsche ponden.
Inhoudsmaten voor droge waren to Amsterdam, Edam, Monni-
kendam en Purmerend.
1 last graan - 27 mud.
1 mud = 4 schepels.
1 last = 36 zak.
1 zak 3 schepels.
1 schepel = 4 vierde vat.
1 vierde vat = 8 kop.
Hoorn, Enkhuizen, Naarden en Weesp.
1 last = 22 mud.
1 mud _ 2 schepels.
1 schepel = 4 takels.
Groningen: 1 last = 33 mud.
1 mud 16 spint.
1 haringlast = 12 ton.
1 ton = 4 kinnetjes.
1 ton fruit — 34 vierde vat.
92
1 vierde vat = 8 kop.
1 vat zout=-- 4 schepels of achels.
1 ton zeep = 93 mengelen.
1 Amsterdamsche hoed steenkolen = 38 maten.
1 Amsterdamsche ton houtskolen .= 8 steekan.
1 hoed kalk = 8 ton.
1 ton =---- 8 kinnetjes.
1 kinnetje =-- 15 kop.
1 kinnetje biksteen 8 kop.
Gewichten.
1 Amsterdamsch pond = 16 ons 32 food.
1 pond trooisch gewicht 2 mark.
1 mark — 8 ons.
1 ons =_- 20 engels.
1 engel = 32 azen.
Het trooische gewicht in medicijnen en natuurkunde:
1 pond = 1 mark =-- 12 ons.
1 ons = 8 drachmen.
1 drachme = 3 scrupels.
1 scrupel =--- 20 grein.
93
Edelgesteenten of paarlen:
1 mark trooisch =-- 1200 karaat.
1 karaat = 64 grein.
Goud.
1 mark = 24 karaat.
1 karaat ----,-- 12 grein.
Zilver.
1 mark = 12 penningen.
1 penning ,----- 24 grein.
1 centenaar 1 quintal = 100 pond.
Vlas en hennep.
1 schippond = 20 lys-pond.
1 lyspond = 15 pond.
Munten.
1 pond Vlaamsch = 6 gulden = 10 schellingen.
1 schelling = 12 grooten.
1 gulden = 20 stuivers.
1 stuiver 8 duiten 16 penningen.
Amsterdamsche el = 0,687815 m.
Haagsche ,, = 0,694236 m.
's Bossche ,, . 0,685 m.
Bredasche ,, = 0,691 m.
Middelburgsche =-- 0,703
,, m.
Groningsche ,, =- - 0,6695 m.
Haarlemsche ,, = 0,7277 m.
Rotterdamsche ,, == 0,692 in.
Leidsche „ - 0,6863 in.
Bergen-op-Zoomsche ,, = 0,69163 m.
Vlaktematen.
De vierkante Rijnlandsche roede 0,141929863 are.
De ,, Amsterdamsche roede 0,135477769 are.
De Rijnlandsche morgen 85,1579178 are.
Het Blooisch gemet 39,24 are.
Het gemet van Brugge 47,23 are.
Het gemet van Gent 44,46 are.
1 mud graan -
---= 1,11255 h.l.
1 fruitton -, 2,43309 h.l.
1 vat tout . 1,8709 h.1.
1 harington = 1,2101 h.l.
95
1 zeepton 1,116
1 hoed steenkolen = 11,724
1 ton houtskolen = 17,271
1 turf ton t,"-
--' 2,2701
1 hoed kalk 9,7087
1 kinnetje biksteen =_— 7,6963
I aam zaadolie = 145,5 1.
1 vat wijn = 931,32 1.
1 pijp olijfolie ,.---- 869,6 1.
1 vat traan = 232,83 1.
1 aam brandewijn .-,----- 222,62 1.
1 ton bier = 155,52 1.
1 vat melk = 29,04 1.
1 scheepslat = 1,89143 scheepston.
1 Amsterdamsch pond = 0,494090 k.g.
1 mark trovisch = 0,246084 k.g.
1 Delftsch = 0,46939 k.g.
f f
Het zijn uit den aard van hun beroep vooral de boeren en de zee-
lui, die, zooals men het uitdrukt, „verstand hebben - van het weder.
Wie zijn er meer afhankelijk van weer en wind dan zij?
Tegenwoordig zijn 't de vliegeniers, maar dezen gaan of op de
berichten, welke zij van de verschillende meteorologische instituten
ontvangen, waar de leer der luchtverschijnselen wetenschappelijk
beoefend words. De boeren en de zeelui hebben hun kennis van het
weer in duizenden rijmpjes neergelegd, welke zoodoende voor het
nageslacht bewaard zijn en welke uit den aard der zaak een Inter-
nationale verzameling vormen. Het is wijlen dr. H. Ekama geweest,
in leven leeraar in de natuurkunde aan de h.b.s, en het gymnasium
te Amersfoort, daarna ambtenaar aan het Meteorologisch Instituut
te De Bilt, die een boek geschreven heeft, waarin hij talrijke yolks-
rijmpjes over het weer heeft vergeleken met de uitkomsten der
wetenschap, waarbij maar al te veel is gebleken, dat de wijsheid
van het weerrijmpje niet de wijsheid was van de wetenschappelijke
uitkomsten.
In het Tijdschrift voor Nederlandsche Volkskunde, 40ste jaar-
gang 1935, bldz. 36 e.v. publiceert L. Beirens een volksweerkunde
in 3467 spreuken en rijmpjes. Dit is wel een zeer belangrijke ver-
zameling, die den verzamelaar tot eer strekt. In oudere jaargangen
van het tijdschrift „Ons Volksleven - van Cornelissen en Vervliet
komen ook talrijke weerspreuken en weerrijmpjes voor.
Ons Volk 7 97
In zijn Nederlandsche Volkskunde, II, wijdt Prof. Schrijnen een
20-tal bladzijden aan natuurverklaring en weerkunde. Hij noemt
ook een spreekwoorden-verzameling betreffende landbouw en
weerkennis van N. L. van Hall. Ook Heuvel in „Volksgeloof en
Volksleven" wijdt een hoofdstuk aan weer en wind. Wij laten hier
enkele rijmpjes als voorbeelden volgen:
Sneeuw op slik,
Geeft binnen drie dagen ijs,
Dun of dik.
Plant- en dierlore.
Reeds van ouds waren de boeren, ook vooral hunne vrouwen,
bekend met de eigenschappen van kruiden. Zij kenden hun ge-
neeskundige eigenschappen en wisten de gevaarlijke vergiftige plan-
ten te onderkennen. In talrijke plantennamen zijn eigenschappen van
planten neergelegd of wel oude toepassingen ervan. Oude kruid-
boeken kwamen reeds vroeg in Nederland voor. Echter valt hierbij
op te merken, dat de schrijvers dikwijls van elkaar overschreven,
zonder eenige controle of correctie.
Een uitgebreid werk over Nederlandsche plantlore is nog niet
gepubliceerd. Wel bestaan er enkele lezenswaardige studies op dit
gebied. Tot de plantlore kan men oak rekenen het oude volksgeloof
99
in plantendemonen, de zoogenaamde vegetatie-demonen, het vroe-
gere bestaan van welk geloof nog tot uiting komt in verschillende
oogstgebruiken, het planten van den Meiboom enz.
Een uitgebreid werk over de planten in de mythologie en in ver-
band met het volksgeloof is van L. A. J. W. Baron Sloet: De
planten in het Germaansche Volksgeloof en Volksgebruik, 's-Gra-
venhage, 1890. De schrijver was hoog bejaard (84 jaar ) toen het
boek uitkwam. Hij heeft veel gebruik gemaakt van de werken van
W. Mannhardt. Die Kornddmon, Beitrag zur Germanischen Sitten-
kunde, Berlin, 1868, en Wald- und Feldkulte, waarvan het eerste
deel getiteld: Der Baumkultus der Germanen und ihrer Nachbar-
stamme, Berlin, 1873. Uit den aard der zaak komen in het werk
van Sloet veel Duitsche voorbeelden voor. De Vlaamsche schrijver
Teirlinck heeft twee uitgebreide werken samengesteld, Flora Magica
en Flora Diabolica. Verder kennen wij nog enkele kleinere ge-
schriften: Tine Kool, Bloemenmythen en -legenden; D. J. v. d.
Ven, Bloemen en A. M. van Prooyen, Schetsen uit de geschiedenis
der drogerijen. Ook vindt men in „Eigen Volk" talrijke goed ge-
documenteerde artikelen door dr. H. Uittien. Heuvel heeft in zijn
„Volksgeloof en Volksleven - een hoofdstuk over plantlore, evenals
Prof. Schrijnen in zijn Nederlandsche Volkskunde (lste dr., dl. II,
blz. 332-344); v. d. Bergh geeft in zijn ,,Mythologisch woorden-
boek" een uitvoerige lijst van tooverkruiden, welke bij godsdienstige
plechtigheden of wichelarijen gebruikt werden of wel in de oudheid,
zoowel als in de middeleeuwen, door heksen werden aangewend als
tooverkruiden. Hierbij valt op to merken, dat daaronder vergiftige
planten zijn, welke, b.v. in zalf toegepast en als smeermiddel ge-V
bruikt, den betreffenden persoon in een soort trance of droomtoe-
stand kunnen brengen, waarin allerlei visioenen gezien worden.
Diverse namen deter tooverplanten zijn welsprekend genoeg, zooals
alruin of mandragora, bilzenkruid, donderbaard, duivelsbrood, dui-
velsmelk, St. Janskruid, maretakken, roodzieltje, anjers, vlier, wolfs-
klauw, wolfskruid, wolfsmelk, wolfswortel.
100
Over de roos in het volksgeloof en volksgebruik zie „Ons Volks-
leven - , 9de j.g., biz. 84, „Sprokkelhout - , biz. 181 e.v.
Voor het gebruik van planten in de volksgeneeskunde, verwijzen
wij naar de werken over deze volkswetenschap.
Tot de stof der plantlore behooren dus de vegetatie-geesten, het
magisch gebruik van sommige planten, plantensagen, en ook in de
namen, vooral ook de dialectnamen is veel interessants te vinden.
Er bestaat ook een bloemensymboliek. Ook is het bekend hoe het
madeliefje als lief de's orakel wordt gebruikt. De naam is ontleend
aan de groeiplaats, de made of weide, terwiji er door volksetymo-
logie maagdeliefje van is gemaakt. De alruin of mandragora is een
plant, die in Italie voorkomt. Vermoedelijk zijn ook wel inheemsche
planten met den naam alruin aangeduid. Het ging voornamelijk
om den wortel, die den vorm van een menschje heeft en ook galgen-
mannetje of pisdiefje wordt genoemd• Omdat de wortel zou ontstaan
zijn onder een galg en de groei zou bevorderd zijn door de urine
van den dief, die aan den galg hing. Verschillende schrijvers heb-
ben dit van elkaar overgenomen, ook het verhaal hoe een man-
dragora-wortel bemachtigd wordt, namelijk uitgegraven bij nacht
en uitgetrokken met behulp van een hondje. Op de folklore-schouw
te Tilburg waren bij de inzending van de gemeente Bergen-op-
Zoom enkele knollen, die als pisdiefjes betiteld werden, maar wij
weten niet van welke plant ze afkomstig waren en of ze inheemsch
waren. Bilzenkruid is een woord, dat vele taalkundigen al aan het
navorschen heeft gebracht. Men brengt het in verband met den
Keltischen god Beli, ook met het woord Belewitten. De donderbaard
is een plantje aan Donar gewijd, dat, op het dak gelegd, tegen
bliksem moest beveiligen.
Het Sint-Janskruid geniet nog den roep van te zijn een plant
met kwaadafwerende kracht. Ook zou het tegen bliksem beveiligen
en tegen brand en ziekte.
Volgens sommige schrijvers was de plant eerst naar Balder ge-
noemd en later naar Johannes den Dooper. Hij wordt wel boven
101
boerderijdeuren gehangen of in het woonvertrek. De lichte vlekken
op de bladeren zijn met olie gevulde vakjes.
Maretakken. Deze plant is de bekende mistletoe, die in Engeland,
naast de hulst, bij het Kerstfeest wordt gebruikt. De groene kleur
van de bladen wijst op het nieuwe leven, dat nu slaapt, maar in
de lente zal ontwaken. Bekend is het gebruik, dat bij Keltische
priesters, de Druiden, de mistletoe op plechtige wijze van de groei-
plaatsen werd weggesneden.
In ons land komt het plantje, dat bij voorkeur op eiken groeit,
alleen in het wild voor in Limburg. Dit plantje wordt ook vogellijm
genoemd. De naam maretak is afgeleid van de mare, het spook,
dat wij ook in de nacht-mare of nacht-merrie terugvinden. Ook de
naam mistel komt voor 37 ).
Ook voor de dierlore zal het werk van Sloet over de Dieren in
het Germaansche volksgeloof dikwijls aangehaald worden. Hij ver-
deelt zijn stof volgens het natuurlijke stelsel en de meeste van zijn
voorbeelden zijn aan de Duitsche volkskunde en mythologie ont-
leend.
Het veld van de dierlore is zeer uitgebreid. De menschen, die
dichter bij de natuur stonden, beschouwden de dieren anders dan
de moderne mensch doet.
Bij de jagers was het aanwezig zijn van wild dikwijls een levens-
kwestie en op magische wijze, door teekeningen op rotswanden of
in holen, door nabootsingen van dieren, het dragen van diermaskers
trachtte de priester-magiers de dieren aan te trekken. Ook in de
voorstelling omtrent het hiernamaals spelen dieren een groote rol.
Herinneren wij er nog aan, dat de Egyptische priesters dieren-
maskers droegen en de krokodil en de kat heilig verklaarden en
balsemden en er mummie's van maakten. Ook vereerden zij den
heiligen stier Apis. In al de oude Aziatische godsdiensten kennen
wij den stierdienst. Het gouden kaif uit de geschiedenis van Mozes
schijnt hieraan een herinnering te zijn. Ook bij den Mithrasdienst
speelt de stier een rol.
102
Bij de opgravingen te Trier heeft men ook stier-beelden gevon-
den en ook de vele ossen-legenden bij den bouw van kerken wijzen
er op, dat in de lage landen stier-dienst geweest is 38 In som-
).
Volksgeneeskunde.
107
De zonen van Borr noemden zich asen. Zij doodden Ymir en
de rijmreuzen. Alleen Bergelmir ontkwam.
Lift het bloed van Ymir ontstonden de zee en de wateren, uit
zijn vleesch het land, uit zijn beenderen de bergen, uit zijn haren
de bosschen, uit zijn schedel de hemel, uit zijn hersens de wolken,
uit zijn wenkbrauwen de aarde, die Midgardr genoemd werd. Zon,
maan en sterren waren vuurvonken uit Muspellzheimer en de asen
regelden hun loop.
Drie asen, Wodan, Honir en Lodar schiepen de eerste menschen
Askr en Embla. Askr is de esch en Embla is de olm.
Wodan gaf ze ziel en leven, Honir den denkenden geest en Lodar
warmte en jeugd.
De asen woonden in Asgardr, de alven in Alfheimr, de reuzen in
Jotunheimr, de afgestorvenen in Niflheimer of Niflhel.
Het heelal had den vorm van een boom, de wereldesch, Yggdra-
sil. Hij staat bij een bron, waar de walkyren leven en de nornen.
In zijn takken leven een geit Heidrun en een hert Eikthyrnir. Hij
heeft drie wortels, en de draak Nidhoggr knaagt er aan. ( Zie: Dr.
J. van Leeuwen, Gem. Godenleer. Bldz. 1-37.
Zeer waarschijnlijk is de aanvang van dit scheppingsverhaal ge-
inspireerd op het IJslandsche landschap met zijn uitgestrekte glet-
schervelden en zijn heete bronnen en vuurspuwende bergen.
Een scheppingsverhaal buiten dat van den Bijbel is in onze lan-
den niet bekend. Echter de wereldboom schijnt hier wel bekend te
zijn geweest 41 ). Oude liederen spraken er vermoedelijk van en er
wordt zelfs door sommige schrijvers beweerd, dat de kerstboom er
een herinnering aan is; hoewel de opvatting, dat dit een variatie
van den Meiboom is, meer plausibel is.
Willen wij nagaan hoe de menschen in de oudste tijden hier over
het wereldbeeld dachten, dan kan de taal ons misschien te hulp
komen. Immers het woord hemel schijnt in verband te staan met
Hami ( Sanskrit), dat bedekken beteekent en voorkomt in ham, hemd,
helm, boterham, enz. Ook het woord hel kan van dezen stam zijn,
108
doch kan ook met de hel-heid van vuur en licht verband houden.
Echter kan het de godin Hel of Holda zijn, die de dooden wegborg,
Oude en plaatselijke namen van sterren en sterrenbeelden kun-
nen nog eenige aanwijzing geven, zooals de Groote en de Kleine
Beer. De Melkweg werd Woensweg genaamd en de Groote Beer
was de Woenswagen.
Omtrent den Dierenriem is weinig bekend. De namen der sterren-
beelden van den Dierenriem schijnen uit Egypte afkomstig.
Men schijnt echter reeds vroeg aan invloed van sterren op men-
schen gedacht te hebben. Wij spreken er immers nog van, dat
„iemand onder een gelukkig gesternte geboren is'' en dat „iemands
gelukster is ondergegaan- 42 )
Van een gebeurtenis zegt men dat deze „in het teeken staat -
van dit of dat. Ook deze beeldspraak is ontleend aan de sterren-
wichelarij.
Omtrent de kennis der hemellichamen bij het voorgeslacht in de
grijze oudheid vinden wij eenige aanwijzing in het heiligdom in de
Externsteine, bij Detmold. Een en ander hierover is uitvoerig be-
schreven in Germ. Heiligtiimer van Wilh. Teudt, met kaarten en
plattegronden toegelicht, waaruit blijkt, dat gebouwen gericht wer-
den op sterren; dat er talrijke sterrentorens moeten geweest zijn;
dat er verband is tusschen de heiligdommen onderling en den stand
der sterren of van de zon op bepaalde data. Ook de sterrebosschen
zouden hiermede in verband staan. Men zie o.a. hiervoor een mede-
deeling van kapt. H. J. Bellen over de lanen in het Asser Sterren-
bosch, welke de richting aangeven naar torens in den omtrek.
(Witten en Rolde). Zie: „Eigen Volk", 7de Jg. 1935, bldz. 123.
111
deze verhalen in de verschillende sagen- en legendenboeken. Zij
komen veel voor in Friesland en Groningen, ook in Zeeland. Buiten
Nederland zijn IJsland, de Shetlandseilanden, Ierland, ook West-
falen het meest bekend voor dergelijke verhalen, die voor een groot
deel op supernormale eigenschappen van sommige inwoners steunen
en eveneens door de parapsychologen bestudeerd worden. „Veur-
loop'', „Veurkieken" noemt men wel dit vermogen, waarbij toe-
komstige gebeurtenissen als sterfgevallen, ongevallen, branden, enz.
vooruit geweten worden of een sterk voorgevoel geven.
Deze eigenschap zou vooral voorkomen bij hen, die volgens het
yolk „met den helm geboren - zijn. Onder „helm - verstaat men een
geboortevlies om het hoofd (amnios), ook eivlies geheeten. De be-
trokken persoon zag van te voren de lijkstatie voorbijgaan van een
dorpsgenoot of wel, hij moest des nachts opstaan om een landhek
voor een doonwagen te openen ( Heuvel, blz. 191). — Evenals
Zondagskinderen worden zij ook gelukskinderen geheeten. Men
denke hierbij ook aan Swedenborg.
Ons Volk 9
129
VI. VOLKSLIED EN VOLKSMUZIEK.
*) Overleden 1937.
132
door een to zwarte bril keek en dat ook het Nederlandsche volkslied
nog een goede toekomst voor zich beef t.
Spraken wij bij het volkslied van de verschillende zangvereeni-
gingen en liedertafels, ook bij de beoefening der volksmuziek moe-
ten wij, helaas, op dezelfde verdeeldheid wijzen, die gedemonstreerd
wordt in het bestaan van talrijke fanfarekorpsen en harmoniegezel-
schappen, die echter in landelijke en provinciale wedstrij den in
„concours - komen.
Aan inrichtingen waarbij veel mannelijk personeel is, zooals fa-
brieken, post, tram, politie worden dikwijls muziekgezelschappen
gevormd, waarvan er vele een vrij goed peil kunnen bereiken.
Het Nederlandsche yolk moge dan niet zoo muzikaal zijn als het
Duitsche of het Belgische, muziek en zang worden ook in de lage
landen druk beoefend.
HET KERKLIED.
HET MINNELIED.
VERZONKEN CULTUURBEZIT.
137
VII. VOLKSDANS.
De dans behoort wel tot die verrichtingen van den mensch, welke
reeds in zeer oude tijden in zwang waren. En het bijzondere is, dat
de dans in die oude tijden reeds een religieus karakter had. Hij is
daardoor een onderdeel van de seizoenfeesten en wij kunnen ons
een prae-historisch lentefeest of midzomerfeest niet zonder dans
voorstellen. Immers bestond de kinderlijke opvatting, dat men de
zon in haar loop kon helpen, door zelf bewegingen te maken „met
de zon mee".
Deze „spelreger vindt men nog terug bij het geven der kaarten
van het kaartspel. We vinden het terug, in den spiraalvorm van het
oeroude „ganzenbore. Een afbeelding van een „dominosper der
Eskimo's (overgenomen in mijn „Ons Volksleven - ) laat zien, dat
de dominosteenen in een spiraal gelegd worden, met de zon mee.
De richting komt overeen met de beweging van de wijzers van een
uurwerk. Wij stellen dezen zonnedans dan ook voor als een dans
van menschen, die een langen slinger vormen, welke zich spiraal.-
vormig inrolt en weer uitrolt, en afgewisseld wordt door een reidans,
hand aan hand, om een seizoenvuur, een meiboom of een heuvel
heen. De naam Dansberg komt nog als familienaam voor, ook de
naam Spelberg. Deze kan ontleend zijn aan den dansheuvel, maar
er is nog een andere naam, die in geheel West-Europa te vinden is,
de Troja-berg. Verschillende schrijvers meenen, dat ook deze naam
Dans-berg of Draai-berg beteekent. Een Zeeuwschen vluchtheuvel
138
zagen wij aangeduid als „Berg van Troyen".
In Duitschland kent men den „Dreiberg - en in Nederland den
„Drieberg". Zoo is er een Drieberg bij Ede en het dorp Driebergen
kan oorspronkelijk zijn naam ontleend hebben aan draai- of dans-
bergen. Wij kunnen zulks niet bewijzen, doch slechts vermoeden.
Doch als wij aannemen, dat Drie oorspronkelijk Draai beteekent,
dan kan men verder gaan en Twee, Duitsche Zwei tot zwaai her-
leiden en Een, Duitsch Eins, tot In.
Indien zulks waar zou kunnen zijn, zouden onze telwoorden oor-
sponkelijke commando's geweest zijn bij den dans.
Mogen wij aannemen, dat het „vloggelen - to Ootmarsum met
Paschen afkomstig is van een Paaschdans der nonnen uit een
naburig klooster, en de „lange lijs", die daar bij gezongen werd (en
nog gezongen wordt) van een Middeleeuwsch Duitsch kerklied uit
de 13de eeuw, dan bestaat de mogelijkheid, dat wij hierin een
kerstening vinden van den ouden zonnedans, waarbij zeker ook
gezongen zal zijn, zooals men het bekende „Daar ging een patertje
langs den kant - ook danst en zingt.
Ook het bekende kinderspel, waarbij de kinderen hand aan hand
een spiraal vormen en daarbij zingen: „Boom, boom, dikke boom;
de boom die wordt al dikker", kan een overblijfsel van zulk een
oude zonnedans zijn. De spiraalvorm vinden wij oak terug in het
oude hinkelspel.
Tot de zeer oude dansen behooren ook de zwaarddansen en de
Engelsche morris-dansen. Bij het Carnaval zijn allerlei soorten van
dansen een hoofdbestanddeel van het feest. Daar vinden wij ook
het dansen der gemaskerden, wat ook bij de oude morrisfeesten
voorkomt.
En als annex hieraan mogen wij wellicht ook het „walen - der
Groninger jongens beschouwen, waarbij ze zingen: „Wie zal dat
betalen, de jongens die ons walen."
Er kunnen dus in de volksdansen nog zeer oude elementen aan-
wezig zijn.
139
Evenals bij het lied is er ook een wisselwerking te constateeren
tusschen volksdans en kunstdans. Verschillende volksdansen zijn
ontleend aan oudere mode-dansen. Omgekeerd zijn mode-dansen
ontstaan uit oude volksdansen. Een eenvoudige dans zooals de
Driekusman, mogen wij wel tot de volksdansen rekenen.
Vermoedelijk is de oude Twentsche boerendans, waarbij men in
de handen klapt en met de voeten stampt wel zeer oud, evenals het
liedje, dat erbij gezongen wordt: „Het handje gaat van klap, klap,
klap. Het voetje gaat van trap, trap, trap. Had ik die, sol ik die,
Keer die um en dans met mie." De aardigheid is dan, dat de muziek
ophoudt als de dansers met den rug tegen elkaar staan. Van ver-
schillende oudere dansen geeft de naam aan, van waar ze afkomstig
zijn, zoo de polka uit Polen, de Schotsche drie uit Schotland, de
Duitsche polka, de Spaansche wals. De Engelsche naam Barn-
dance zou aan de barn of schuur ontleend zijn. Het woord country-
dance wordt met contra-dans in verband gebracht.
Eene bijzondere aantrekkelijkheid wordt aan het dansen verleend,
wanneer dit geschiedt in nationaal costuum. Echter wordt het na-
tuurlijke wel op de vlucht gejaagd, wanneer men dit te expresselijk
gaat doen, zooals bijvoorbeeld geschiedt door beroepsdansers, die
bij zoogenaamde folkloristische feesten optreden. Dan wordt er een
kijkspel van gemaakt. Meer eenvoudiger en dichter bij de volksdans
zijn de aldus genoemde dansen door padvinders en padvindsters
en andere jeugdgroepen beoefend. Er is den laatsten tijd veel ge-
publiceerd op het gebied van volksdansen en reidansen. Cursussen
op „den Meihor te Oosterbeek en te 's-Gravenhage hebben veel
bijgedragen allerlei oudere dansen, ook uitheemsche, weer bekend
te maken.
Een bijzondere dans is nog de Limburgsche cramignon, die we
kennen van de folkloristische films van Van der Ven, met de
muziek van prof. Röntgen.
De dansen door prof. Röntgen verzameld en getoonzet, zijn af-
zonderlijk verkrijgbaar.
140
Verdere verzamelingen van dansen zijn:
A. Sanson-Catz en A. de Koe, Oude Nederl. Volksdansen, 2
deelen.
Willemien Brom-Struick, Reidansen, 2 deelen, gevolgd door een
derde deel.
Geert Dils, Oude volksdansen.
Dr. v. d. Ven-ten Bensel, Verschillende bundels, ook mannen-
en zwaarddansen. Zie voor zwaarddansen ook de studie van Gen.
de With Hamer (Uitg. bedrijf „Eigen Volk", Haarlem).
Verder uit het tijdschrift „de Dansmare" onder redactie van mevr.
dr, v. d. Ven-ten Bensel.
141
VIII. VOLKSTOONEEL.
Evenals bij den dans, zijn wij geneigd den oorsprong van het
tooneel terug to brengen tot voor-historischen tijd en ook tot de
Trojabergen. Immers werd daar vermoedelijk niet alleen gedanst;
er werd zeer waarschijnlijk ook een spiegelgevecht opgevoerd, en
er werd een tooneelstuk vertoond, voorstellende de verlossing van
de Zonnemaagd van den haar bedreigenden draak ( de winter),
door een ridder ( Siegfried of later Sint-Joris of Sint-Michael die
den zomer voorstelt). Onder de middeleeuwsche spelen kennen wij
nog een Spel van den Winter en den Zomer en in het Limburg-,
schedorpBwtme7jarnoudkespl-
gevoerd.
In de middeleeuwen krijgen we de rederijkerskamers, welke zoo-
wet ernstige als luimige stukken opvoerden. De voorloopers hiervan
waren de geestelijke stukken, door geestelijken opgevoerd. Echter
reeds in de oudheid kende men in Griekenland en Rome het tooneel,
waarvan talrijke klassieke stukken bekend zijn en welke voor latere
stukken tot model hebben gediend.
Voor de geschiedenis van het Nederlandsche tooneel verwijzen
wij naar J. L. Ph. Duyser, Overzicht van de Geschiedenis der
Nederlandsche Letterkunde, biz. 55 e.v.
Het eigenlijke volkstooneel vinden wij ook terug in de „poppen-
kast" en in de marionetten-theaters, waarvan de „Poesjenellekelder -
te Antwerpen zeer bekend is.
142
•
Knikkerspel op Walcheren.
(Foto Bak)
Ook vertooningen van „Chineesche Schimmel). - behooren tot het
volkstooneel.
Het is bekend, dat er een tijd was, dat bij een groot deel van
het yolk zeer bemind waren de zoogenaamde „draken - , waarbij op
een valsch gevoel der toeschouwers werd gewerkt.
Stukken, welke thans niet meer den toets der critiek kunnen door-
staan, vonden eens een goed onthaal, zooals b.v. „De twee weezen - .
Ook de uitdrukking „deus ex machina - is aan het oude tooneel
ontleend. Immers als de tooneelschrijver geen bevredigende oplos-
sing wist, dan liet hij een god verschijnen, die door zijn goden-
kracht het stuk tot een goed einde bracht. Wij vinden zulk een
„deus ex machina - aan het slot van Vondel's Gijsbrecht.
Het is bekend, dat bij de oudere volksstukken een deel van het
publiek, bekend als „het schellinkje - zoo zeer „in - het stuk kwam,
dat het door interrupties of waarschuwingen voorkeur of afkeur
voor de typen lieten blijken.
SPEL EN SPELEN.
Wij hebben er bij den dans en bij het tooneel reeds opgewezen,
dat beide zeer oud zijn en in verband met de zonneriten brachten
wij reeds het hinkelspel, waarvan sommige vakken nog als „hemel -
en „hel - of „dood - worden aangeduid.
Verschillende kinderspelen bevatten blijkbaar overblij fsels van
spelen, welke in lang vervlogen tijden door volwassenen werden
gespeeld.
Ook met het „bikkelspel - schijnt dit het geval te zijn. Slechts
bepaalde schapekootjes werden voor dit spel gebruikt. Ook het
spelen met dobbelsteenen behoort tot de zeer oude vermaken.
Onder de gezelschapsspelen neemt het kaartspel een eerste en
zeker ook zeer oude plaats in. In de figuren als klaver, ruiten,
schoppen en harten meent men oude merkteekens van het rechterlijk
ambt te herkennen, teekens waarmede vroeger het huis van een
hoofdman (hopman), een graaf, een schepen (vergel. schoppen), en
143
dergelijke waren aangeduid. Ook in de heraldiek vindt men deze
figuren terug en in de architectuur. Zoo wordt de oude kerktoren
in Ede (= gerecht) „de vier azen" genoemd, omdat de figuren van
het kaartspel in de torenramen zijn uitgebeeld. Ook in venster-
versieringen van oude kathedralen vindt men deze figuren soms
terug. Het woord „aas'' zou „een" of „eerste" beteekenen en met
dit woord werden priesters en goden in oude tijden aangeduid.
Sommige schrijvers stellen de vraag of er verband bestaat tusschen
de verhalen van spookhazen en deze azen.
Oude gezelschapsspelen zijn verder „boerenschroom", „klok en
hamer" of „schimmelspel" en het „ganzenbord". Over het ganzen-
bard leze men de studie van G. A. Evers in „Eigen Volk", 1 ste
jaarg., blz. 50. Wij noemden reeds het boek van J. ter Gouw, blz. 75.
Vooral oak voor de oude gebruiken op de kerkelijke feestdagen
kan dit werk goede diensten bewijzen.
Verder noemen wij de volgende studies, welke over spel en
spelen verschenen zijn.
Voor de schuttersgilden verwijzen wij naar de boeken van J. A.
Jolles en D. J. van der Ven. J. A. Jolles: De De Schuttersgilden en
Schutterijen van Zeeland (Middelburg 1934). De Schuttersgilden
en Schutterijen van Noord-Brabant Cs Hertogenbosch I en II, 1933
en 1934). De Schuttersgilden en Schutterijen van Gelderland ( over-
gedrukt uit Bijdragen en Mededeelingen der Vereeniging „Gelre",
deel XXXIV).
D. J. van der Ven. De Gilde viert ( Groningen 1931 ). Voor de
kinderspelen zij verwezen naar: Laura Hiel, vrouwe van Willem
Bataille. Kinderspelen liedjes uit het land van Dendermonde ( Gent
1931). Aisme de Cori, Vlaamsche kinderspelen uit West-Brussel
(Brussel 1929). R. Gaspar, De kinderspelen in West-Brabant. L. D.
Labberte, Oude Nederlandsche Spelen voor de Jeugd ( Deventer,
2 j.). J. van Mourik, Kinderspel en Kinderleed. Jose Maree, Wie
speelt er mee?
144
X. VOLKSKUNST.
148
XI. VOLKSKLEEDERDRACHTEN.
152
Man en vrouw uit Zuid-Beveland.
(Foto Bak)
C
0
r'75-
0
ca.
0
11
0
0
tzi
0
N--.
....--
LITERATUUR:
153
XII. AANTEEKENINGEN.
bliksem aangemerkt. Ook komt het voor boven den uitgang van
de Buurkerk te Utrecht.
6. Vooral oude veldnamen en namen van binnenwegen dragen
nog in zich de oorspronkelijke bedoeling aan veld of weg.
154
7. Men zie hierover het artikel van H. J. Bellen, in „Eigen
Volk", 3de jaargang, blz. 49, Doodenbezorging in Voorhistorie en
folklore.
8. Zie: Herbert Rohrig, Ostfriesland; Bremen, z. j., blz. 31.
Der Urquell, 1898. A. de Cock, Der Nobelskrug 260-261. Dr.
M. Giidemann, Der Nobelskrug 112-113 en Jog. Cornelissen in
Ons Volksleven.
9. Zie een artikel van G. Krekelberg, in „Eigen Volk'', Van
merken, oude kisten, II. Eigen Volk, 8ste jaarg., blz. 208.
10. Deze spreuk is ontleend aan het Oude Testament, Maleachi
4 2.
:
11. Zie het opstel van mej. dr. v. d. Graft over Het Oude-
vrouwenoffer in „Eigen Volk", 1 ste jaarg., blz. 7.
12. Het bouwoffer diende blijkbaar ook als „afweer - van booze
invloeden.
13. Ook de bezem diende als afweer voor booze invloeden. Bij
het betrekken van bruid en bruidegom in de woning, worden in
Limburg nog wel twee gekruiste bezems als afweer geplaatst van
de heksen. De bezems vormen dan het St. Andries-kruis, dat men
telkens weer als „afweer - ontmoet, ook van blikseminslag.
14. Zie het artikel over „Paardeplaatsen - van H. J. Bellen in
„Eigen Volk", jaarg. 1937, blz.
15. Over hagelkruisen schreef Joz. Cornelissen een studie.
16. Over symbolen zijn talrijke uitvoerige werken verschenen,
waarvan wij noemen: Goblet d'Alvieila, De wereldreis der symbo-
len; C. Aq. Libra, Symbolen en Mythen in Religie; Rudolf Koch,
Das Zeichenbuch.
17. Zie „De Hamergod en zijn hamer - in „Vragen van den
Dag", 2de jaarg., 1910, door J. Rasch.
18. Zie een artikel over een weerwolf in „Eigen Volk'', Vde
jaarg., 1933, blz. 152. Een zeer merkwaardige weerwolfgeschiede-
nis, door P. M. v. Walcheren.
19. Over „heilige lijnen" zie men Teudt, Germanische Heilig-
1 55
turner"; verder een artikel van mr. Frima in het „Algemeen Han-
delsblad- ; van mevr. Huizenga—Onnekes in „Nieuwsblad v. h.
Noorden" van 3-9 en 10 Maart 1934.
20. Zie hiervoor „Hoofdstukken uit de Parapsychologie - , door
dr. Tenhaeff.
21. Zie het artikel over „Hessenwegen" in „Eigen Volk", jaarg.
9, blz. 145, van G. J. Klokman.
22. Voor lectuur over vrijmetselarij verwijzen wij naar Eugen
Lennhoff, De Vrijmetselaren ( Zutfen, 1931).
23. Over Joodsche gebruiken leze men: S. Ph. de Vries, Jood-
sche Riten en Symbolen (Zutfen). K. ter Laan, Joodsche sagen.
24. Over zigeuners kunnen wij de volgende lectuur aanbevelen:
Conrad Bercovici, The Story of the Gypsies (London) en Erwin
V. Banck, Zigeuner, Herkunft en Gebrauchen (:_+_- 1927).
25. Lectuur over den Duivel vindt men in: R. Lowe Thompson,
The History of the devil; The horned god of the West (Londen,
1929). A. S. Carpentier Alting, Geschiedenis van den duivel ( Gro-
ningen, 1874). C. P. Kits van Heyningen, De geestenwereld (Rot-
terdam, 1809).
26. Lectuur over Heiligen: Neerlands Heiligen in vroeger
eeuwen. J. A. F. Kronenburg.
27. Zie: „Eigen Volk", 7de jaarg., blz. 261. H. J. Bellen, Sint
Maarten.
28. Zie: Dr. E. Laurillard, Bijbel en Volkstaal (Amsterdam,
1880). Dr. J. Herderschee, Namen en spreekwijzen aan den Bijbel
ontleend, 4de druk ( Deventer, 1918).
29. Zie: Zijn er sporen van een voormaligen Stierdienst in ons
land?, door J. Rasch in „Eigen Volk", 6de jaarg., blz. 203.
30. Voor huwelijksgebruiken leze men: Mr. Jacobus Scheltema,
Volksgebruiken der Nederlanders bij het vrijen en trouwen, Utrecht,
1832. Mr. N. de Roever, Van vrijen en trouwen, Haarlem, 1891.
Prof. Dr. L. Knappert, Verloving en huwelijk in vroeger dagen,
Amsterdam, 1934. D. J. van der Ven, Van vrijen en trouwen op
156
't Boerenland, Amsterdam, 1929. In „Eigen Volk, 2de jaarg., 1930.
J. Hopman, Van kraaihouden tot bruidstranen (blz. 33 e.v.). Ook
in het Tijdschrift „De oude tije.
31. Over dood en begraven komt een uitvoerige studie voor van
mej. Herma Grolman in het Tijdschrift van het Aardrijkskundig
Genootschap; over: voorstellingen der volkeren betreffende de ziel.
Zie prof. dr. J. H. E. Kohlbrugge in Deel II van 's Menschen
Religie, Groningen, 1933.
32. Voor de seizoenfeesten zie men: Herm. C. A. Grolman,
Nederl. Volksgebruiken. De kalender feesten, Zutphen, 1931. Ver.-
der de filmboekjes van D. J. van der Ven: Neerland's Volksleven
in de lente, den zomer, den oogsttijd. Dr. C. Cath. v. d. Graft, De
Palmpaasch en verschillende opstellen in de werken van Ds. Drij-
ver (Mozaiek e.a.).
33. Over het oude-vrouwenoffer, zie mej. dr. C. C. v. d. Graft
in „Eigen Volk", 1 ste jaarg., blz. 7.
34. Voor verschillende gebruiken op de oude kerkelijke feest-
dagen raadplege men het uitgebreide werk van Baron de Reinsberg-
Diiringsfeld, Traditions et legendes de la Belgique (Brussel, 1870,
2 deelen, 443 en 368 pagina's). En vooral: H. C. A. Grolman,
Nederlandsche volksgebruiken, Kalenderfeesten ( Zutphen, z. j.).
35. Men zie b.v. Felix Dahn, De Bataven (Sneek, 1890, 1 ste
deel, blz. 194 e.v.).
36. Men zie hierover een uitgebreide studie van den heer
Zwaagdijk in „Eigen Volk", 10de jaarg., 1938.
37. Voor de plantlore raadplege men ook eenige nieuwere Duit-
sche werken, als: Hilde Sieg, Gottessegen der Krauter, einst und
immer dar (Rowohlt, Berlin, 1937) en Dr. Heinrich Marzell, Die
heimische Pflanzenwelt im Volksbrauch und Volksglauben (nr. 177
van de serie „Wissenschaft und Bildung, Leipzig, 1922).
38. Zie J. Rasch, Sporen van Germaanschen stierdienst („Eigen
Volk", 6de jaarg., 1934, blz. 203).
39. Zie J. Rasch, Oorsprong der Heraldiek ( „Eigen Volk", 7de
157
jaarg., 1935, blz. 265).
40. Zie Dr. J. van Leeuwen, Germaansche Godenleer ( Schie
dam, 1897, blz. 245 e.v.). (De Edda).
41. In vensters en op deuren komt nog dikwijls een boom voor,
die zich van boven in tweeen splitst. Sommige auteurs zien hierin
een afbeeldsel van den Germaanschen wereldboom of Irmenzuil.
Ook in de heraldieke „zuiltjes - of „bemmels - wordt de wereldboom
gezien. (Zie „Eigen Volk", 9de jaarg., 1937, blz. 213).
42. Ook het woord „influenza - voor „griep - is aan den „in-
vloed" der sterren ontleend.
43. Het artikel over waarzeggen uit de hand en dat uit koffie-
dik werd overgenomen in „Eigen Volk", 1936, blz. 129 en 1937,
blz. 78.
158
XIII. LITERATUUROPGAVE.
Voor Friesland:
Waling Dijkstra, Llit Friesland's Volksleven.
Herm. Lubbing, Friesische Sagen, Jena, 1928.
Theun de Vries, Friesche Sagen, Amsterdam, z. j.
J. P. Wiersma, Friesche Sagen en Mythen, 2 dln., Zutphen.
S. J. van der Molen, Frysk segeboek, Assen 1939.
Voor Groningen:
K. ter Laan, Nieuw Groninger woordenboek. Groninger yolks-
verhalen, voor 't meerendeel verzameld door E. J. Huizenga-
Onnekes, bewerkt door K. ter Laan. Groninger overleveringen.
Groninger volksvertellingen, verzameld door E. J. Huizinga—On-
nekes.
Het boek van Trijn Soldaats. Het boek van Minne Koning.
160
Voor Gelderland:
Gust. van de Wall—Perne, Veluwsche Sagen, 2 dln., 1912.
Langeler, Beelden en stemmen uit Geldersch Laren.
D. J. van der Ven, Kermisviering in Laag Keppel en Hummelo.
H. W. Heuvel, Oud-Achterhoeksch Boerenleven (het heele jaar
rond ).
Voor Noord-Brabant:
J. Kleyntjens en Dr. H. H. Knippenberg, Noord-Brabantsche
Sagen.
A. F. van Beurden, In de Peel voor Duizend jaar.
Vincent Cleerdin, Sagen van Brabant, 1925.
J. R. W. Sinninghe, Noord-Brabantsch Sagenboek, 1923.
Idem, Brabantsche volkshumor.
Voor Limburg:
J. Kleyntjens en Dr. H. H. Knippenberg, Limburgsche Sagen.
A. F. van Beurden, Uit het Limburgsche Volksleven.
Marie Koenen, Wat was en werd.
J. R. W. Sinninghe, Limburgsch Sagenboek, 1938.
Voor Utrecht:
Dr. H. J. Broers, Historische wandelingen.
Mr. Muller Fzn., Utrechtsche vertellingen.
J. D. C. van Dokkum, Utrecht.
P. H. v, Moerkerken, Jan van den Dom.
J. R. W. Sinninghe, Utrechtsche sagen, 1939.
Voor Zeeland:
J. R. W. Sinninghe, Zeeuwsch Sagenboek. Verschillende op-
stellen van Jan Vermeer, in „Ons Zeeland - en L. van Wallenburg
in „De Wandelaar".
Voor gelegenheidsgebak:
Dr. C. Cath. v. d. Graft, De Palmpaasch. Palmzondag.
J. H. Nannings, Brood- en gebakvormen en hunne beteekenis in
de folklore. Scheveningen, 1933.
Huwelijks,gebruiken:
Mr. Jacobus Scheltema, Volksgebruiken der Nederlanders bij
het Vrijen en Trouwen. 1852.
Mr. N. de Roever, Van vrijen en trouwen. Haarlem, 1891.
Prof. Dr. L. Knappert, Verloving en huwelijk in vroeger dagen.
( Meulenhoff-editie).
D. J. v. d. Ven, Van Vrijen en Trouwen in het Boerenland.
162
Voor Gelderland:
Gust. van de Wall—Perne, Veluwsche Sagen, 2 dln., 1912.
G. Langeler, Beelden en stemmen uit Geldersch Laren.
D. J. van der Ven, Kermisviering in Laag Keppel en Hummelo.
H. W. Heuvel, Oud-Achterhoeksch Boerenleven (het heele jaar
rond).
Idem, Uit den Achterhoek.
J. Kleyntjens en Dr. H. H. Knippenberg, Geldersche Sagen.
J. A. Slemkes, Sagen en sproken van het oude Gelre, 2 dln., 1932.
Voor Noord-Brabant:
J. Kleyntjens en Dr. H. H. Knippenberg, Noord-Brabantsche
Sagen.
A. F. van Beurden, In de Peel voor Duizend jaar.
Vincent Cleerdin, Sagen van Brabant, 1925.
J. R. W. Sinninghe, Noord-Brabantsch Sagenboek, 1923.
Idem, Brabantsche volkshumor.
Voor Limburg:
J. Kleyntjens en Dr. H. H. Knippenberg, Limburgsche Sagen.
A. F. van Beurden, Uit het Limburgsche Volksleven.
Marie Koenen, Wat was en werd.
J. R. W. Sinninghe, Limburgsch Sagenboek, 1938.
Voor Utrecht:
Dr. H. J. Broers, Historische wandelingen.
Mr. Muller Fzn., Utrechtsche vertellingen.
J. D. C. van Dokkum, Utrecht.
P. H. v. Moerkerken, Jan van den Dom.
J. R. W. Sinninghe, Utrechtsche sagen, 1939.
Voor Zeeland:
J. R. W. Sinninghe, Zeeuwsch Sagenboek. Verschillende op-
stellen van Jan Vermeer, in „Ons Zeeland - en L. van Wallenburg
in „De Wandelaar".
Voor gelegenheidsgebak:
Dr. C. Cath. v. d. Graft, De Palmpaasch. Palmzondag.
J. H. Nannings, Brood- en gebakvormen en hunne beteekenis in
de folklore. Scheveningen, 1933.
Huwelijksgebruiken:
Mr. Jacobus Scheltema, Volksgebruiken der Nederlanders bij
het Vrijen en Trouwen. 1852.
Mr. N. de Roever, Van vrijen en trouwen. Haarlem, 1891.
Prof. Dr. L. Knappert, Verloving en huwelijk in vroeger dagen.
(Meulenhoff-editie).
D. J. v. d. Ven, Van Vrijen en Trouwen in het Boerenland.
162
Volksgeneeskunde:
C. Bakker, Volksgeneeskunde in Waterland.
Dr. M. A. van Andel, Volksgeneeskunde.
Idem, Klassieke Wondermiddelen.
Het Sprookje:
Prof. Dr. Jan de Vries, Het Sprookje.
Ina Boudie-Bakker, De verschijningen der menschenziel in het
sprookje. Amsterdam, 1933.
Grimm's Marchen, Universal Bibliothek.
Voor kleederdrachten:
D. J. v. d. Ven, Neerland's Volksleven.
Idem, De Nederlandsche Jeugd in nationaal costuum.
Elout, In kleeren en kleuren. (Uitg. „Algemeen Handelsblad - ).
Th. Molkenboer, De Nederlandsche nationale kleederdrachten.
(Meulenhoff-editie).
Volkslied:
F. van Duyse, Het Nederlandsche lied. (1903-1908).
Dr. J. van Vloten, Baker- en Kinderrijmen.
Jaap Kunst, Noord-Nederlandsche volksliederen en dansen. 3
reeksen.
D. Wouters en Dr. Moormann, Het straatlied.
Coers' Liederenboek.
Dr. D. F. Scheurleer, Van varen en van vechten. Verzen en lie-
deren uit 1575-1799. ( 1914, 's-Gravenhage ) .
Liederenboek van 't Nut en de bundels voor jeugdkringen en
trekkers: Zangzaad, 2 dln., Kunt ge nog zingen?, Jan Pierewiet,
Holland zingt, De Lijster, Jong is ons harte, e.a.
Volksdanst
A. Sanson-Catz en A. de Koe, Oude Nederlandsche volksdan-
sen. 2 deelen.
Ons Volk lla 163
Willemien Brom-Struick, Reidansen. 3 deelen.
Geert Dils, Oude volksdansen.
Dr. v. d. Ven-ten Bensel, Diverse bundels volksdansen; ook het
tijdschrift „De Dansmare".
Volkstaal:
Taco H. de Beer en Dr. E. Laurillard, Woordenschat.
Dr. E. Laurillard, Bijbel en volkstaal.
Joh. Winkler: Nederlandsche geslachtsnamen.
Idem, Namenstudien.
Dr. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden en gezegden.
Bijnamen en scheldwoorden:
Joz. Cornelissen, Nederlandsche volkshumor op stad en dorp,
land en yolk, 6 dln.
Bijgeloof:
Ds. F. S. Knipscheer, Bijgeloof uit alle tijden.
Dr. J. E. Enklaar, Het bijgeloof in vroegeren en lateren tijd.
(Nuts-uitgave).
Plantlore:
D. J. v. d. Ven, Bloemen.
Tine Cool, Bloemenmythen en -legenden.
A. M. van Prooyen, Schetsen uit de geschiedenis der drogerijen.
Teirlinck, Flora Magica. Flora Diabolica.
Volksspelen en volksvermaken:
Jan ter Gouw, Volksvermaken.
D. J. v. d. Ven, Schuttersgilden.
Jones, Schuttersgilden.
G. v. Hasselt, Over de jacoba-Cannetjes. Amsterdam, 1780.
164
Voor oud-Germaansche volkskunde en over bijzondere onder-
werpen:
Dr. J. van Leeuwen, Germaansche Godenleer. ( Schiedam, 1897).
Dr. P. D. Chantepie de la Saussaye, Geschiedenis van den
godsdienst der Germanen.
De Edda, Nederlandsche bewerking van Frans Berding, Duit-
sche vertaling van Wolzogen. (Universal Bibliothek).
Ernst Bratuscheck, Germanische Gottersage, 1869.
Dr. Ernst Krause, Die Trojaburgen Nord Europas, 1893.
Herman Nollau, Germanische Wiedererstehung, 1926.
Wilhelm Teudt, Germanische Heiligtiimer, 1931.
Gustaf Kossinna, Alt-Germanische KulturhOhe.
Prof. Dr. G. Steinhausen, Germaansche Kultur in der Urzeit,
1927.
Ludw. Schmidt, Geschichte der Germanische Friihzeit, 1925.
Prof. Dr. Jan de Vries, De Germaansche oudheid, 1930.
Johannes Pesch, Geschichte der Germanen bis zum Tode Casars,
1911.
Tacitus, Germania; Annalen.
Sir James G. Frazer, The Golden Bough, waarvan ook een ver-
korte Duitsche uitgave bestaat.
Prof. Dr. E. Hoffmann-Krayer e.a., Handwortenbuch des Deut-
schen Aberglaubens.
Emil Lucka, Urgut der Menschheit, 1924.
Max Schmidt, V451kerkunde, 1926.
Prof. Dr. J. H. F. Kohlbrugge, Leerboek der Volkenkunde, 1930.
Over Runen: Prof. Dr. Kapteyn.
Ook: Dr. H. W. Dietrich, Runen, Sprachschatz (Stockholm-
Leipzig, 1844).
Dr. Wolfgang Schulz, Zeitrechnung und Weltordnung, Leipzig,
1924.
K. Reuschel, Deutsche Volkskunde (Aus Natur- und Geistes-
welt, Nos. 644-645), waarin talrijke bronnen worden opgegeven.
165
Dr. D. Boette, Religiose Volkskunde (Reclam's Universal Bibl.).
Arnold van Gennep, L'etat actuel du probleme totemique, Paris,
1920.
James G. Frazer, Totemism and Exogamy (4 vol.).
Van J. Rasch verschenen:
1933. Onze Geboortegrond. Vragenboek voor het verzamelen
van Nederlandsche Volkskunde (Haarlem).
1935. Nederlandsche Folklore, verzameld en alfabetisch ge-
rangschikt (Deventer).
1936. Ons Volksleven. Inleiding tot de Nederlandsche Volks-
kunde (Haarlem).
Inhoud: I. Ons Volksleven (overzicht).
II. Onze Nederlandsche folkloristen.
III. Nederland in den oertijd.
IV. Overleefsels uit den Germaanschen tijd.
Verdere bronnen.
Het Ethnologisch Instituut bezit een zeer uitgebreiden kaart-
166
catalogus van Algemeene en Nederlandsche Volkskunde. In dezen
catalogus is ook verwerkt de catalogus van Volkskunde van de
Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage.
De Commissies voor Volkskunde en Dialect van de Koninklijke
Akademie van Wetenschappen te Amsterdam bezitten een uitge-
breide bibliotheek edtalrijke uitknipsels over volkskunde en dialect.
Ook het Openlucht-Museum heeft te Arnhem een museum en
een bibliotheek.
Verder is er veel verzameld door particulieren.
Een uitgebreide bron voor nieuw onderzoek bevatten verschil-
lende plaatselijke musea.
Tenslotte talrijke tijdschriften, jaarboekjes en almanakken.
Het Nationaal Anthropologisch Bureau heeft een afdeeling folk-
lore en organiseert folkloredagen.
Nieuwe uitgaven:
Dr. M. W. R. v. Vollenhoven, St. Hubertus, de patroon der
jagers.
De Nederlandsche volkskarakters, Redactie P. J. Meertens en
Anne de Vries.
Dr. Abel J. Coetzee, Die Afrikaanse volksgeloof.
D. J. van der Ven, Van scheepje-zeilen en schuitje-varen.
Jan Jans, Volkscultuur en bouwkunst.
Jaap Kunst, Het levende lied van Nederland.
167
Dr. E. D. Baumann, Antieke wetenschap en folklore.
August Heyting, liggdraisil of wereldbouw, 3 deelen.
Arnold van Gennep, Manuel de folklore francais contemporain,
4 deelen.
Dr. K. H. E. de Jong, De zwarte magie.
Prof. Dr. M. C. van Mourik Broekman, Parapsychologie en
godsdienstig leven.
Edda, vertaald en van inleidingen voorzien door Prof. Dr. J.
de Vries.
Alb. Martinus, Le folklore belge, 3 dln.
Heine Becker, Schiffervolkskunde.
Benj. Cooper en J. W. F. Werumeus Buning, De zingende wal-
visch.
Dr. Walter Diener, Deutsche Volkskunde.
Dr. C. C. v. d. Graft, Palmzondag.
E. J. Huizenga—Onnekes, Het menschelijk leven in 't Groninger-
land.
I. D. Du Plessis, lilt die slamse buurt.
J. R. W. Sinninghe, Utrechtsche Sagenboek.
Lien de Vries, Langs Nederlands Folklore en Sagen.
K. ter Laan: Wat de torens vertellen. ( Zutphen, 1940).
168
REGISTER
177
• •••
178
Walvader . . 36 IJsheiligen . 41
weerkunde . . 41/97 ijzerkoekjes 19
weerrijmpjes . 98 zaaien . 79
wegen . . 93, 96 Zaterdag . 12, 31
Whit Sunday . 51 zaif . 100
wichelen . 12 zeden . 43
wichelroede 26 zegenen 12
wiegelied . 87 zeven . . 17
wilde j acht . 65 Zeven Boompj es . 17, 47
wit . . 18, 21 Zeven Pannekoeken . 17, 47
wit paard . . 104 ziel . . 10, 14
witte das . . 18 zielencultus . 14
Witte Donderdag 67 zielevogels . 14
witte rouw . 56 Zigane . 35
witte vrouwen . 11, 25 Zigeunerkoning 35
witte wieven . 11 Zigeuners . . . 32, 35
Wodan . . 11, 16, 107 zing en met de ster 71
Wodanslid . 16 zon . . 12, 17
Wodansspan 16 Zondagskind 25
Woensdag . . 11, 16 zonnedans . 17
Woenswagen 16 zonnedienst 17
Woensweg 16 zonnefeest . . 41, 69
wolfsangel . 85 zonnemaagd 17
wolfsklauw 27 zonnerad . . 17
wolfskruid . 27 zwaan. 104
wolfsmelk 27 zwaarddans 17, 139
wolfswortel 27 zwart . . 31
woordspeling en 126 zwarte Piet . 31
wijden . 12 zwavelstokken 49
179