Folklore

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 200

ONS VOLK

Een Nederlandsche Volkskunde

door

J. RASCH
I

N.V. Uitgeversmaatschappij „De Tijdstroom" Lochem


ON S VOLK
ONS VOLK
EEN NEDERLANDSCHE VOLKSKUNDE
DOOR

J. RASCH

N.V. UITGEVERSMAATSCHAPPIJ „DE TIJDSTROOM", LOCHEM


VOORBERICHT.

In afwijking van wat in het buitenland geschiedt, zijn er tot nu


toe slechts weinig handboeken verschenen, welke inzicht verschaf-
fen over het meest belangrijke deel van het groote veld der Neder-
landsche volkskunde.
Toen dan ook mijn werkje „Ons Volksleven'', dat een over-
zicht onzer volkskunde bevat, bij den boekhandel werd aange-
boden, werd er van verschillende zijden de vraag gesteld: „Zou
er niet eens een beknopt werk kunnen worden samengesteld,
waarin de Nederlandsche volkskunde in haar geheel, of zoo goed
als in haar geheel, zou worden behandeld?"
Het resultaat van deze opmerkingen is het boek dat thans voor
u ligt.
Feitelijk is het veld der volkskunde te groot om door een per-
soon in een werk te worden behandeld en het weergeven in be-
knopten vorm brengt weer nieuwe moeilijkheden mede. Ook H.
W. Heuvel heeft dat gevoeld, toen hij mij in 1910, kort na het
verschijnen van zijn werk „Volksgeloof en Volksleven - , schreef,
dat verschillende onderwerpen beter tot hun recht komen, door er
speciale studies aan te wijden. Toch hebben wij veel aan Heuvel
te danken, daar hij de eerste is, die een Nederlandsche volkskunde
opstelde, en daarin met groote lief de sprak van het volksgeloof
en het volksleven. Tot in 1916 het groote werk van Prof. Jos.
Schrijnen „Nederlandsche Volkskunde'', in twee deelen verscheen,
5
waarvan in 1930 een tweede druk uitkwam. Aan beide werken
hebben wij veel te danken en herhaaldelijk wordt door mij naar
deze werken verwezen. De bedoeling van een beknopte uitgave
als deze, is dan ook om den lezer wegwijs te maken in hetgeen
reeds verscheen. Daarom verwijzen wij voor nadere bestudeering
van een bepaald onderwerp naar de oudere werken, welke wij
bezitten. Wij denken hierbij aan het verdienstelijke werk van Dr.
E. Laurillard, van F. W. Drijver en aan de speciale artikelen in
verschillende tijdschriften als „De Oude Tijd", „Ons Volksleven - ,
waarvan Joz. Cornelissen de verdienstelijke redacteur was, „Volks
kunde- het tijdschrift door Alf. de Kock landen tijd geredigeerd,
en aan de „Driemaandelijksche bladen", in Groningen uitgegeven.
Ook naar het tijdschrift „Eigen Volk", dat (mede op mijne aan-
stichting ) in 1929 zijn intrede deed, en waarvan thans de elfde
jaargang voltooid is, zal weer dan eens verwezen worden, om
de daarin voorkomende artikelen over speciale onderwerpen.
Ten slotte verscheen in 1937 onder redactie van Prof. Dr. Jan
de Vries te Leiden het geillustreerde werk „Volk van Nederland",
terwijl het Nederl. Openluchtmuseum te Arnhem en de archieven
voor Nederlandsche volkskunde van het Ethnologisch Instituut te
Utrecht en van de Commissie voor volkskunde en dialecten van
de Kon. Academie van Wetenschappen te Amsterdam, uitbreiding
ondergingen.
Inderdaad is er de laatste jaren eenige meerdere belangstelling
voor de vaderlandsche volkskunde en voor de streekkunde te con-
stateeren, maar in vergelijking met wat daarin wordt gewerkt in
andere landen, is het betrekkelijk nog maar weinig. Een poging
om die belangstelling op te wekken, is mede het doel van dit werk.
Dan zal blijken, dat wij met bewoners van andere landen zeer veel
gemeen hebben en dat wij wat er in dit algemeen menschelijke als
„goed" is te erkennen, wij dit goede gaarne willen helpen cultivee-
ren, maar ook dat wij als Nederlanders toch ook nog iets bijzonders
hebben, dat de moeite waard is vast te houden.
6
Dit is een geestelijk bezit, dat niet gebonden is aan de staat-
kundige grenzen, maar dat wij Nederlanders gemeen hebben met
onze stamverwanten in de aangrenzende landen en in Zuid-Afrika
en Noord-Amerika, en dat wij ook hebben uitgedragen naar Oost-
en West-Indic. En liefde tot ons yolk is ook ons aangeboren.

INHOUD:

I. Volksgeloof.
II. Zeden, gebruiken en gewoonten.
III. Volkswetenschappen.
IV. Volkstaal.
V. Volksliteratuur.
VI. Volkslied en Volksmuziek.
VII. Volksdansen.
VIII. Volkstooneel, poppenkast en marionetten.
IX. Volksspelen, speelgoed.
X. Volkskunst.
XI. Volkskleederdrachten.
XII. Aanteekeningen.
XIII. Literatuuropgave.
XIV. Register.

7
I. VOLKSGELOOF.

Het volksgeloof van den eenvoudigen, natuurlijken mensch bevat


in hoofdzaak zijn opvattingen over het bestaan van een Hoogere
Macht, die alles wat bestaat geschapen heeft en in stand houdt
en zijn opvattingen over geboorte en dood en over de wijze waarop
die Hoogere Macht leidt en ingrijpt, liefdevol of toornend, doch
steeds rechtvaardig, in het Alleven en in het leven van elk per-
soonlijk.
De eenvoudige, natuurlijke menschen zijn zij, die het dichtst bij
de natuur staan: de boeren, de zeelieden, de visschers, eerder dan
de stedelingen, alhoewel er ook in de steden menschen gevonden
worden, die nog dragers zijn van oud volksgeloof.
Het volksgeloof is een van ouders op kinderen overgeleverd ge-
loof, mondeling overgeleverd. Expresselijk spreken wij niet van bij-
geloof, omdat er in het volksgeloof zooveel geestelijk goed is, waar-
van een deel oorspronkelijk „bijgeloor werd genoemd en waarvan
later gebleken is, dat het op goede gronden, recht en reden van
bestaan had en door de wetenschap eerst ontkend of genegeerd
werd en pas in de laatste jaren door de wetenschap in eere is her-
steld.
Men zie hiervoor de verslagen van de vereenigingen voor Psychi-
cal Research en de Handboeken over Parapsychologie 1 ).
Wanneer wij nu in Nederland, zoowel op het platteland en daar
vooral, alsook in sommige kringen in de grootere dorpen en in de
9
steden, begrippen en opvattingen aantref fen die men als volksgeloof
kan aanvaarden, dan zal men overeenkomstige begrippen en op-
vattingen zeer dikwijls ook aantref fen bij de thans levende primi-
tieve, onbeschaafde volken, zooals men die onder de gekleurde ras-
sen aantreft, over de geheele wereld verspreid. Onze Oost biedt
daarvoor een groot onderzoekingsterrein en de studie van de To-
radja's hebben in dit opzicht veel belangrijks opgeleverd 2 ) .

De volkenkunde kan in dit opzicht de leermeesteres zijn van de


volkskunde.
De geloofsvoorstellingen van deze primitieve volken worden ge-
definieerd als animisme, fetichisme, totemisme, magie en taboe en
het is een bekend verschijnsel, dat in het primitieve geloof onzer
voorvaderen dezelfde soort voorstellingen heerschten als nu nog
bij de gekleurde bevolking van menig gewest overzee en dat over-
blij fsels of overleefsels van dergelijke voorstellingen nog heden
levende zijn onder de bewoners van onze heiden, weiden en zee-
stranden.
Door reconstructie kunnen wij opbouwen een geheel samenstel
van voorstellingen, zooals dit gangbaar moet zijn geweest in voor-
christelijke tijden en in prae-historische tijden in deze landen en.
door vergelijking met de weinige schrijvers uit voor-christelijken tijd,
Tacitus, Julius Caesar en Strabo, enz. komen wij tot dezelfde con-
clusies. Ook oude kronieken, mythen, sagen, sprookjes en legenden,
ook oude geschriften als de Edda, bevestigen vele vondsten.
De bestudeering van het thans nog levende volksgeloof kan dus
leiden tot de kennis van het volksgeloof in voOr-christelijke en prae
historische tijden. Animisme en magie zijn de factoren waarop dit
geloof gebouwd is. Animisme leert dat alles bezield is, de steen,
de plant, het dier, de mensch, de lucht, het water, het vuur en de
aarde. De dood is niet het einde.
De mensch leeft voort als ziel of geest, of gaat over in een
andere gedaante.
De magie leert, dat er invloed is uit to oefenen door den mensch
10
op het werken en op het be-invloeden der geesten, ja ook op het
werk van godheden.
De beoefening en toepassing van animisme en magie geschiedde
door de priesters, die daarbij het „kennis is macht" toepasten en
over de bevolking heerschten.
Ook priesteressen waren er, die nog een herinnering hebben na-
gelaten in de volksverhalen omtrent „witte vrouwen", „witte wie-
yen - , „heksen- en „unjers - of „eunjers - .
Het groote belang van de studie der volkskunde is wel dit, dat
wij hierdoor ons een beeld kunnen vormen van het leven onzer
voorvaderen in zeer oude tijden. Wij komen dan tot de overtuiging,
dat deze „lage landen aan de zee" eens een deel hebben uitgemaakt
van een groot rijk, een Germaansch rijk, bestuurd door priesters
en priesteressen, die wellicht zelf ook het zwaard of de speer ge-
hanteerd hebben; de priesters waren dus dikwijls ook koning en
rechter, welke drie functies later verdeeld zijn. Dit groote Ger-
maansche rijk zal zich hebben uitgebreid over het grootste gedeelte
van West-Europa, van Noord-Afrika en West-Azie.
Oospronkelijk werd als hoofdgod de hemel beschouwd, die „de
stralende - genoemd werd of Tiwaz, welke naam nog voort leeft
in ons Dinsdag. Din Tyr — later de oorlogsgod bij de Germanen.
Er werd onderscheid gemaakt tusschen Tiwaz Wodanaz en Tiwaz
Thonaraz, den woedenden Tiwaz en den donderenden Tiwaz. Deze
adjectieven werden tot naam van nieuwe goden: Wodan en Thonar,
de god van den storm en de god van den donder 3 ), welke namen
voortleven in onze dagen Woensdag en Donderdag.
In de Noorsche landen werd Wodan, Coen Odin genoemd, de
god der heeren en Thor de god der boeren.
In Neder-Duitschland werd Wodan de oppergod en in Midden-
Duitschland Thonar of Donar. Wodan werd ook wel Alvader ge-
noemd.
Er woonden in deze landen de Friezen, de Saksen en de Franken.
De Franken gingen het eerst tot het christendom over en zij onder-
11
wierpen de Friezen in 785 en de Saksen in 804. Echter komen dan
de Noormannen, die waarschijnlijk een Odin's dienst medebrachten
en wellicht nog hier en daar den ouden Wodan's dienst aantrof fen.
Wel worden hun aanvoerders Heriold, heer van Dorestad, Roruk,
heer van Kennemerland en Hemming, heer van Zeeland in 826
gedoopt, maar van hun volgelingen wordt dit niet vermeld. Het jaar
885 wordt aangenomen als dat van het vertrek der Noormannen,
en sinds dien tijd zal er wel geen sprake meer zijn geweest van
Heidensche diensten in het openbaar, tenzij op enkele a fgelegen
plaatsen.
Dat ze 's nachts in het geheim nog wel werden gehouden, daar-
aan zijn de verhalen van nachtelijke ommegangen, dansen en hek-
sendansen, heksensabbath, ontleend.
Naast Wodan en Thor of Donar was er een godin Freya, naar
wie de Vrijdag genoemd werd. Zaterdag wordt wel met Saturnus
in verband gebracht. Echter er was een Germaansche god Saetur,
ook Krodo genaamd. Hij werd afgebeeld, staande op een visch.
In zijn linkerhand een 6-spakig rad, in zijn rechterhand een em-,
mer met bloemen. Hij is dan gekleed met een wijd kleed met op-
geslagen mouwen en een fladderend lint om zijn middel. Hij heeft
een baard en is blootshoofd. Het is dus mogelijk, dat de Zaterdag
aan dezen Saetur gewijd was.
De beide overige dagen waren aan Zon- en Maan gewijd.
Voor dat er een tijdrekening was van weken van 7 dagen, had
men weken van 9 dagen. Aan wie die twee meerdere dagen gewijd
waren, is niet bekend 4 ).
Tot de oude handelingen van de priesters behoorden wijden, ze-
genen, wichelen en tooveren, ook het bidden en dansen.
De verhouding tusschen priesters en priesteressen en het yolk
zal wel op verschillende plaatsen geheel verschillend zijn geweest.
Zij kunnen vereering genoten hebben, waarin zoowel lief de als vrees
gemengd kan zijn. De hun toegekende macht van invloed to hebben
op de handelingen der goden, dus ook over Leven en dood, kan de
12
vrees voor den priester in het leven hebben geroepen en gehouden.
Of een priester of priesteres een weldaad voor de omgeving is,
hangt geheel of van het karakter en de kennis van den priester.
Indien de =priesteressen tevens als vroedvrouw en kruidkundige
optraden, kunnen zij een weldaad voor de omgeving geweest zijn.
De plek waar de priester zijn ambt uitoefende was het heiligdom,
de heilige haag of hain en verder kent men namen als maalstede,
loo, alk, enz. welke hierop betrekking hebben. De maalstede ont-
leent haar naam aan den maalsteen en den maalboom, waar met
een kruis in den vorm van een maalteeken was aangegeven, dat
het een heiligdom was. Het maalteeken was meestal omringd met
een cirkel 5 ). Alk is het germaansche woord voor tempel en komt
vermoedelijk voor in Alkmaar, Alkemade en Alsem, resp. tempel-
meer, tempelweide en tempelzaad beteekenende. De alsem kan dan
gebruikt zijn om extase op to wekken. De naam loo kan ontleend
zijn aan den maalboom, een eik. Kan dus ook eikenbosch beteekenen.
Misschien verband met looien (het bereiden van leer met eiken-
schors of run), waarvan looizuur.
Honderden namen in Nederland komen voor als samenstelling
met loo. Ook kent men de familienamen Looman, Loman en Loo-
huis.
De grootste gebeurtenissen in het primitieve leven zijn de wisse-
ling der jaargetijden en de groote gebeurtenissen in het leven als
geboorte, huwelijk en dood. Bij deze gebeurtenissen speelden de
priesters een voorname rol. Groote zorg vervulde den boer voor de
vruchtbaarheid van vee en gewas, de jager had zorgen over het
succes van de jacht, de visscher hoopte op een goede vischvangst
en de zeeman op een goede reis over zee en de krijgsman hoopte op
krijgsge1uk. Voor al deze successen werd de voorspraak en de
zegen van den priester ingeroepen. Menigmaal werden de goden
geraadpleegd door middel van het hinniken van paarden, het vliegen
van vogels, het bekijken van ingewanden of het werpen van letter-
staafjes of runen.
13
De maalsteen diende als of fersteen, maar ook als plaats voor het
gerecht, het ding, dat op den dingsdag, den dag aan Din of Tyr
gewijd, werd gehouden.
In de buurt van de maalstede was ook de galg opgericht en de
begraafplaats was er dicht bij. De voornamen werden in heuvels
( tumuli) in urnen bijgezet, nadat dan het lichaam verbrand was.
De mindere man en vrouw en kinderen werden vermoedelijk in
moerassen bijgezet of in rivieren of in de zee.
Misdadigers, ook krijgsgevangenen werden in de zeer oude tij den
geofferd en hun lijken in moerassen bijgezet. Ook de verstikkings-
dood in het moeras kan als straf zijn toegepast.
Nog tegenwoordig zijn aan de plaatsen waar armen zijn bijgezet,
zoowel als aan moerassen en aan de wegen er heen, talrijke spook-
verhalen verbonden en verhalen van verschijningen van dwaal-
lichten 6 ).

Waar men geloofde dat de ziel, als ze het lichaam had verlaten,
de gedaante van een vogel aannam, vindt men thans nog in de
buurt van urnenvelden of moerasbegraafplaatsen de namen welke
herinneren aan een in de nabijheid er van bestaand vogel-heilig-
dom, 7 ).

In de buurt van de oude begraafplaatsen vond men ook dikwijls


een herberg, waar na de begrafenis de verwanten en vrienden bij een
kwamen en waar men meende, dat ook de ziel van den overledene
aanwezig zou zijn. Men noemde zulk een herberg de Nobiskroeg
en deze naam, komt b.v. in Oost-Friesland nog voor als naam van
een gehucht 8 Van de hoofdgoden Wodan, Donar en Freya, ook
).

wel van Tyr, had men houten beelden, die op een voetstuk stonden
boven op een heuvel of over drie verschillende heuvels verdeeld.
Van deze heilige heuvels zijn nog overblijfsels over en de heiden-
sche ommegangen werden bier gehouden.
Deze heuvels werden Draaibergen genoemd, wat verbasterd is
tot Driebergen, Trojabergen en Trojaburgen en Dansbergen. De
latere Paaschbergen zijn hiervan een overblijfsel, ook namen als
14
Hemelscheberg, Duivelsberg en Heksenberg of Hessenberg. Ook
de naam Driehoek of Draaihoek, die nog bij vele oude kerken voor-
komt, schijnt hiermede verband te houden.
Wanneer men in een Bosch een weg kapte, om het gerooide hout
weg te rijden, noemt men zulk een weg een Tra. Of deze naam
ook met Traweg en Draaiweg in verband staat, is nog niet nage-
gaan.
Ook een weide werd wel gebruikt voor een dergelijke omme-
gang, die nu nog den naam Paaschweide draagt. Bij de maalstede
was meestal ook een tournooiweide of strijdweide. Ook het tournooi
zou verband houden met de oude draaibergen en Troja-burgen.
De maalstede was verder omringd van de woningen der vrijen
en der onderhoorigen, terwijl de woning van den heer (al of niet
vereenzelvigd met den priester) in de nabijheid van de strijdweide
stond, welke door een verborgen weg met de maalstede verborgen
was 9 ) .

Waaktorens of -heuvels waren mede aanwezig. Van deze torens


zullen ook de signaallichten en vuren gebrand hebben, welke ook
gebruikt werden om den vooravond van de seizoenfeesten aan te
geven, waarvan onze Paaschvuren en Sint-Jansvuren de overblijfsels
zijn. Verder was er bij de maalstede een heilige bron. Het geheele
complex was omringd door een wal en een gracht.
Het heerenhof met de bedriffshof was kenbaar aan de speer-
punt of de ruit ( het adelteeken *), welke op het huis bevestigd
was, terwijl op den maalsteen vermoedelijk het hamerteeken van
Donar was aangebracht in den vorm van onze hoofdletter T. Dit
teeken komt nog wel voor als gevelversiering op boerenschuren en
is dikwijls door een kruis vervangen.
Het diende dan als afweer voor blikseminslag.
Niet iedere stam had dezelfde namen voor de goden. Wanneer
een streek overbevolkt werd, trok een gedeelte weg naar een on-
bewoonde streek of nam een streek in bezit, welke door een minder
*) adel = erfgoed.
15
krachtiq yolk bewoond was en doodde de bevolking of onderwierp
ze. In zulk een nieuwe streek werden of de oude namen aange-
nomen, of veranderd naar den klank in bekende namen of wel er
werden geheel nieuwe benamingen gegeven. Vandaar, dat men
zooveel verschillende godennamen aantreft in de oude verhalen
en sagen.
Men kan in dit opzicht zelfs van plaatselijke goden en godinnen
spreken.
Gelijktijdig of naast de Germaansche stammen woonden er Kel-
tische stammen met hun eigen taal en hun eigen goden.
En toen later de Romeinen hier kwamen werden de oude Ger-
maansche goden ook onder Romeinsche namen vereerd, b.v. Mer-
curius en Hercules.
Als plaatselijke namen ontmoeten wij Nehalennia te Domburg,
Hertha in den Aardenhout, ook Nerthus genoemd, Holda, Ostera,
( door sommige schrijvers niet als godin erkend, maar verband hou-
dende met Ostern = zich naar het Oosten wendende, een oude
zonnerite bij het lentefeest), Tanfana bij de Tankenberg, Burorina
in Domburg, Hludana te Luddingen bij Xanten, Vaydavera te Hem-
men aan de Linge, Fosite op Ameland en Helgoland, Haeva te
Malburg in de Overbetuwe ( Gemeente Huissen), Heracles (te
Westkapelle, Malburg, en Rummel bij Oosterwijk) , Sandraudiga
( te Stuivezand bij Groot-Sundert), Stavo te Staverden, en anderen.
Volgens een opschrift gevonden te Utrecht, zou oak Balder hier
vereerd zijn geworden. Vergelijk de Bailer's kuil bij Rolde in Drente.
Ook een god Lodder of Lobbes wordt genoemd, waarvan de scheld-
woorden louder en lobbes afkomstig zouden zijn.
De naam Wodan komt vermoedelijk voor in Woensdrecht, Woen-
sel, Warns bij Stavoren en Warnsveld en in Woenswagen ( de
Groote Beer) , Woensweg, de melkweg, die hier volgens Grimm
ook Vroneldenstraat (--=-- Vrouw Holdastraat) genoemd wordt,
Wodanslid (-- -- de duim) , Wodanspan (=-- de ruimte tusschen duim
en wijsvinger gestrekt). Donar is nog te herkennen in den Donder-
bezem ( een afweerteeken, gemetseld in huismuren), de Donder-
baard ( een afweerplantje op daken).
I34 het vieren der seizoenfeesten, werd er behalve het loopen in
den optocht te voet, waarschijnlijk ook te paard gereden, en werden
spiegelgevechten gehouden, zwaard- en andere dansen uitgevoerd
en een drakenspel opgevoerd, voorstellende de overwinning van den
zomer op den winter, van het goede op het kwade. De Zonne-
maagd werd van den Draak bevrijdt door een Ridder.
Aan den Zonnedienst herinneren ongetwijfeld ook nog de vele
namen van Zonneheuvels, welke met „zeven - beginnen. (Zeven
is het Zonnegetal, herinnerend aan de 7 planeten, de 7 hoofdgoden,
de 7 dagen der week), zooals bij Amersfoort de 7 boompjes, op
Texel de 7 pannekoeken, bij Vlodrop de 7 eiken, in Doorn de 7
sparren. In het oude Duitsche recht werden in sommige gevallen 7
getuigen verlangd. Men noemde dit „siebenen'' en sprak van het
„zonnerecht". Verband tusschen zon en recht spreekt ook uit de
spreuk van de Utrechtsche Hoogeschool: „Sol justitiae illustra
nos" 10 ), de uitdrukking „Zon en Gerechtigheid" komt voor in
Maleachi 4, vers 2, terwij1 de kleuren van het Utrechtsche gemeen-
tewapen, wit en rood op een zinnebeeldige voorstelling van Wijs-
heid (wit) en Recht (rood) kunnen wijzen, tevens een woordspe-
ling op den naam Wit-Recht.
Een overblijfsel van de beteekenis van den Vrijdag als Vrouwen-
dag kan gevonden worden in het schoonhouden van stoep en straat
en voorgevel op den Vrijdag, waartegenover staat dat de Vrijdag
een slechten naam heeft voor het beginnen van een nieuwe onder-
neming, het reizen op Vrijdag of zelfs voor het knippen laten van
zijn haar. Vooral Vrijdag de 13de staat als ongeluksdag aange-
schreven, speciaal bij beurslieden.
Dat er verborgen wegen of gangen in de buurt van heiligdom-
men geweest zijn, zou blijken uit de vele verhalen, die er nog rond
loopen over onderaardsche gangen bij kloosters en kerken, b.v. te
Doom zou een onderaardsche gang loopen van het IJskelderbosch
Ons Volk 2 17
van den huize „Doom - naar de consistoriekamer van de Oude Kerk
der Ned. Herv. Gemeente te Doom.
Die ommegangen om den Draaiberg werden niet alleen gehouden
om de zon te helpen in haar tocht, maar ook ter bevordering van
vruchtbaarheid van vee en gewas, welke van de zon afhankelijk is.
Gaf het drakenspel wellicht aanleiding tot het ontstaan van de
tooneelspeelkunst, het afbeelden van rund of paard gaf wellicht aan.
leiding tot het ontstaan van de teeken- en schilderkunst. Doch niet
de afbeeldingslust was hier hoofdzaak, het was geen kunstuiting,
neen, het afgebeelde voorwerp had een magische uitwerking en
bedoelde bevordering van de vruchtbaarheid van rund of paard,
zooals de afbeeldingen in de grotten van Spanje en de Bosjesmans-
teekeningen in de grotten aan Zuid-Afrika bedoelden het wild aan
te trekken om een voordeeligen jachtbuit te zullen ontvangen.
Overblijfselen hiervan vinden wij in de afbeeldingen van paar-
den op de staldeuren der boerderijen in Drente en Overijsel en in
de gekruiste paardekoppen op den geveltop van het Twentsche
„los hoes".
Ommegangen om den akker ter bevordering van de vruchtbaar-
heid van het gewas vinden in Noord-Brabant nog wel plaats en de
Schuttersfeesten, het vogelschieten met Pinksteren, houden hiermede
verband. Ook het behangen van den Schutterskoning met vele zil-
veren platen en een zilveren vogel, evenals vroeger het behangen
van de Pinksterbruid met allerlei zilveren voorwerpen, zooals o.a.
op Texel gebeurde, zal wel een magische strekking hebben gehad,
het aantrekken van rijkdom en overvloed. Ja, de witte broek der
Schutters, evenals de witte kleedij der St. Japiks-oogsters in het
Oosten van ons land kan een symbolische beteekenis hebben, als
kleur aangevende het religieuse karakter der werkzaamheden, zoo-
als witte das en bef van den predikant en de witte das bij plechtige
gelegenheden, en het witte kleed dat den naam gaf aan den Romein-
schen candidaat (candidus = wit). Echter volgens Mej. H. Grol-
man is de witte kleeding der St. japiksoogsters te zoeken in het
18
warme jaargetij, waarin dit zware werk geschiedt en dus in over-
eenkomst met het aantrekken van witte kleeding in warme Ooster-
sche landen.
Met den zielen- en doodencultus, met de vruchtbaarheid van vee
en gewas, met de gezondheid en voorspoed van de menschen zelf,
hielden al deze riten verband, waarvan de priester of de priesteres
de hoofdpersoon was.
Hiertoe behoorde ook het brengen van offers. Het menschenoffer
was geleidelijk vervangen door het dieroffer, het plantaardige offer
of het offeren van broaden of koeken in den vorm van dier of
mensch en velerlei soorten van gelegenheidsgebak zijn nog over-
blijfselen van oude offerkoeken.
Als voorbeelden kunnen wij noemen, de brooden in den vorm
van gevlochten haarvlechten, welke het oude haar-offer vervingen.
De duiven kater of duivels-kater, welke het oude heidensche katten-
offer verving. ( De katten waren gewijd aan Freya en haar wagen
werd door katten getrokken).
De duivelskater heeft ook nog veelal den vorm van een schenkel-
been en vervangt dan een oud dier-offer. In Groningen tracteert
men met Nieuw Jaar op „011e wieven'', dit zijn vierkante koeken
eenigszins grijswit van kleur en deze doen K. ter Laan daarom
denken aan oude juffers, doch volgens anderen, o.a. volgens Mej.
Dr. C. C. van de Graft, is dit een herinnering aan het oudevrouwen-
offer, dat in oude tijden door sommige stammen gebracht werd 11 ).
De prauu.'els of oblies zouden eveneens oude offerkoeken zijn
(yzerkoekjes warden ze ook genoemd), de Sinterklaasjes of specu-
laa's, de zwaantjes en haantjes van de Palmpaasch, de lammetjes
van boter in het voorjaar, de zwijntjes van suiker of chocolade met
Sinterklaas, de eieren van chocolade en suiker met Paschen, de
suikeren muisjes bij de geboorte van een kind, dit alles zouden
overblijfselen zijn van oude offers.
Naast het offer op den offersteen had men het bouwoffer 12 ),
dat begraven werd onder den drempel van een nieuw huis of van
19
een nieuwe kerk of brug. Ook hierover zijn legenden, waarbij een
mensch of kind als bouwoffer dient. Vooral de haan of het paard
werden er voor gebruikt en op torens is nog de haan, symbool van
vruchtbaarheid afgebeeld en paardekop of hoefilzers vindt men aan
de gevels van boerderij en. Overblijfsel van het bouwoffer zou te
vinden zijn in het inmetselen van munten en een oorkonde, vroeger
ook een bezem 13 bij het leggen van den eersten steen en het
) ,

vermijden van op een drempel te stappen, omdat de huisgeest daar-


onder huist. De helm *) van een veulen werd en wordt nog wel
hoop in de boomen bij een boerderij opgehangen. Als men den Boer
naar de reden vraagt, zal hij zeggen, dat de veulens er naar zullen
kijken en daardoor leeren met hun kop mooi omhoog te loopen.
Maar oorspronkelijk zal ook dit wel een offer zijn geweest, ter be-
vordering van de vruchtbaarheid en tot wering van kwade geesten
en invloeden 14 ) .

Ter bescherming tegen den bagel van het gewas, vindt men in
Brabant en Limburg nog de hagelkruisen, welke midden in het
bouwland staan, het kruis in top, soms bekroond met een haan,
soms met een kapel er bij en hierheen worden dan processies ge-
houden of de schuttersgilden nemen ze op in hun plechtige omme-
gangen 15 ) .

De god van het licht, van de zon werd door vele stammen Lug
genoemd en dat ook deze god hier is aangebeden geweest blijkt wel
Lugdunum, het latere Loosduinen en vele verhalen, waarin een geest
van dien naam of van overeenkomstigen naam voorkomt, o.m. in
verhalen over dwaallichten, als Lug met den langen arm, Lugiesland
in Assen, enz. ( dit kan ook op dwaallichten slaan).
De herinnering aan den ouden zonnedienst vinden wij terug in
vele symbolen 16 die thans nog gebruikt worden als versieringen
) ,

in de volkskunst op kisten, lepelrekken en meubelstukken.


Wanneer de eenzame herder random zich keek, zag hij de hori-
zon als een cirkel en hij teekende dezen cirkel, eerst met zijn staf
*) het geboortevlies, ook haam of licht geheeten.
20
in het zand. En hij teekende er een kruis in, de vier windstreken.
Maar de cirkel werd hem ook het symbool van het Eeuwige, van
de Godheid, van de eeuwige trouw ( zooals in den trouwring). En
het kruis was het symbool van den mensch, die met uitgebreide
handen, zegenend over de aarde loopt. De cirkel werd het rad, ook
het zonnerad en in plaats van vier ook met zes en acht spaken
afgebeeld. De cirkel met het kruis werd het symbool van het ver-
band tusschen God en mensch. Ook andere symbolen ontstonden,
het hakenkruis, het klaverblad en het hamerteeken. Bij het zegenen
van een bruid werd een hamer haar in den schoot gelegd, de grenzen
van een bouwland werden met een hamerworp vastgesteld, en nog
voert de voorzitter van een vergadering een hamer als symbool van
zijn macht en bij veilingen wordt de hamer gebruikt 17 De driehoek
) .

werd het symbool van komen, worden en vergaan om weder to


komen, evenals de gedaanten van de maan dit uitbeelden. De drie-
hoek met het oog werd het zinnebeeld van de H. Drieeenheid. Het
hamerteeken van Donar werd door het kruis van Christus ver-
vangen.
Het hart werd het symbool van liefde, het anker het symbool
van de hoop, het kruis het symbool van het geloof. De ruit werd
het rechtssymbool, evenals het roode hert, of de boom, of het roode
schild. Groen was de kleur van de hoop, maar ook de kleur van den
gruwel, die naar den dood voerde. Blauw was de kleur van het
bloed, ook van den hemel en van de trouw. Rood was de kleur van
de liefde, maar ook van het bloed en van den moed. Wit was de
kleur van de reinheid en de onschuld en de lelie was er de bloem
van. Het viooltje werd het symbool der nederigheid, de roos het
symbool der lief de en de witte roos het symbool der stilzwijgend-
heid. De klavervier werd een gelukssymbool. Al reeds zeer vroeg
wist men zijn huis, zijn boot, zijn gebruiksvoorwerpen een huismerk
to geven.
Naast de huismerken ontstond het alfabet der runen, uit de huis-
merken ontstonden de familieteekens, die later voor een deel in de
21
familiewapens voortleefden *).
Als de verschillende stammen gezamenlijk uittogen ten strijde,
waren ze herkenbaar aan hunne bijzondere vaandels en vlaggen.
De aanvoerders hadden bijzondere afbeeldingen op hunne schilden
en op hunne helmen en deze ontwikkelden zich tot de heraldiek *).
De vraag doet zich voor of er ook verband is tusschen de dieren-
afbeeldingen op vlaggen en wapens en het totemgeloof. Men zie
hierover een artikel in „Eigen Volk" 9e Jaarg. 1931, blz. 32, „Be-
stond bij onze voorouders het totemismer door schrijver dezes. Ook
worden de afbeeldingen van dieren op vlaggen en banieren in vein
band gebracht met de dieren van den Dierenriem. Dat het hebben
van vlaggen met bepaalde afbeeldingen reeds zeer oud is, blijkt uit
de opsomming der banieren van de Israelieten in Numeri 2, terwiil
voor de kenteekenen der stammen verwezen wordt naar Gen. 49 :
3-28. (Zie het artikel: De oorsprong der heraldiek in „Eigen
Volk", 6e jaarg. 1934, blz. 265).
Het feit dat aan oude gemeentewapens meermalen legenden ver-
bonden zijn, heeft den Franschen aanleiding gegeven de folklore
„blason populaire" te noemen.
De vlaggen dienden tevens tot afweer van booze geesten. Voor-
al de roode kleur was afwerend, evenals de mode priesterkleeding
en de roode, draad, waarmede een terrein werd afgebakend, waar-
op een kerk zou worden gebouwd of een kapel.
Evenals nu nog bij de inlanders in Oost- en West-Indie was
bij onze voorouders de lucht en het water, het vuur en de aarde
bewoond met geesten of demonen, goede en kwade. De kwaden
kon men keeren, door ze om den tuin te leiden. Thans nog ziet men
bij een boerenbruiloft bruid en bruidegom in een onversierden wagen
zitten, voorafgegaan door een met groen en bloemen versierden
wagen: Het schutten van de bruid, om de kwade geesten te mis-
leiden.
Thans nog zetten de mannen bij een begrafenis een hoogen hoed
*) Zie: H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp, Europeesche Totemdieren.
22
op, oorspronkelijk om zich onkenbaar te maken voor de booze
geesten.
En driemaal gaat men am de kerk met het lijk en een anderen
weg volgt men terug dan been, om de geesten op een dwaalspoor
te brengen.
Vooral bij overgangsriten, oudejaarsavond, geboorte, bruiloft en
dood, moet men op de hoede zijn voor de geesten. Daarom maakt
men zooveel lawaai op oudejaarsavond, en in Engeland met Kerst-
mis, en bij ons ook op de bruiloften en ook met de kermis, wanneer
het oogstfeest gevierd wordt.
In Limburg worden voor de deur van de waning van de bruid
twee gekruiste bezems geplaatst, opdat de booze geesten en de hek-
sen niet kunnen binnen komen.
Tegen spoken plaatst men een nachtlichtje bij een heiligenbeeld;
booze invloeden kan men verdrijven door het maken van het kruis-
teeken, dwaallichten kan men doen verdwijnen door ze te doopen.
Op de Veluwe en elders heerscht nog het geloof dat heksen in
katten kunnen veranderen en mannen in wolven en ze heeten dan
weerwolven 18 ). Ze smeren zich in met een zalf of doen een gordel
om van wolvenvel en ze veranderen van gedaante en loopen 's nachts
rond en als ze gewond worden vindt men den volgenden morgen
den betrokken persoon inderdaad gewond; aldus het verhaal.
Lift het felt dat talrijke oude kerken, waarvan vele op heuvels
staan, in rechte lijnen ten optichte van elkaar liggen, hetzij oost-
west, hetzij noord-zuid, leidt men af, dat de oude heilige plaatsen
der Germanen ook reeds op deze lijnen, „heilige lijnen - genoemd,
gelegen waren. Zoodat, wanneer men de signaalvuren boven op de
torens ontstoken had, deze alle in rechte lijnen zouden liggen van
Noord naar Zuid en van West naar Oost 19 ) .

Men kan op de kaarten inderdaad zulke lijnen trekken en hier-


door heeft men tevens een middel om oude heiligdommen terug te
vinden, waartoe de naam van een heuvel of bosch de aanleiding
geeft. Opgemerkt dient te warden dat de richting wel eenigszins
23
afwijkt, omdat de orientatie na verloop van zoovele jaren verschil
geeft. Echter blijkt hieruit, dat onze voorvaderen een goed begrip
van orientatie hadden en dat de sterrenkunde reeds op een hoog
punt van ontwikkeling stond. De oude kerken waarvan wij spraken,
liggen voornamelijk in Groningen, Friesland en Drente en zijn op
dezelfde plaats waar vroeger het heiligdom was. De plaatsen der
hunnebedden dicht bij de kerken te Rolde, Emmen, enz. wijzen ook
hierop. In Gelderland kan men op deze wijze de verschillende
plaatsen op loo vereenigen, met de tusschen gelegen hooge heuvels
en in Utrecht vindt men bijv. een heilige lijn van de „Zeven
Boompjes" op den Amersfoortschen Berg naar de „Zeven sparred'
in het Kaapsche Bosch te Doom. Ook sommige oude „hoeven- of
„hoven - hebben een terreinvorm, welke bijvoorbeeld vijfhoekig is,
nog door oude walletjes zichtbaar, waarvan de lijnen gericht zijn
naar bepaalde sterrenbeelden, b.v. naar Capella, Sirius, Orion,
Castor en bepaalde standen van de maan. Ook meent men zelfs
ontdekt te hebben, dat als men bepaalde oude cultuspunten met
elkaar verbindt, deze den vorm aangeven van een bepaald sterren-
beeld, bijvoorbeeld van den Wagen of Grooten Beer.
Ook met de studie van de Maan hebben onze voorouders zich
beziggehouden.
Een Maan-dienst moeten zij gekend hebben, daar vele feesten
's nachts bij voile maan plaats vonden. Nog steeds worden de
feesten ter eere van Heiligen op den vooravond van hun vierdag
gevierd: Sint Nicolaasavond op 5 Dec., Sint-Lucie (oude Sinter-
klaas op Texel) op 12 Dec., Sint-Maarten, het loopen met de licht-
jes op 10 October, Driekoningenavond op 5 Jan. en met de min-
der bekende zal het wel evenzoo gesteld zijn.
De invloed van de maan op ebbe en vloed was hun bekend en ze
schreven ook invloed van de maan toe op het weer en op ziekten.
Op de stiepel in de boerderij, op muurankers wordt nog het maan-
teeken X aangebracht.
Nu moet men niet vergeten, dat de tegenwoordige studie van de
24
parapsychologie aan het licht heeft gebracht, dat er inderdaad men-
schen zijn, — al is het aantal ( gelukkig) zeer gering, — die eigen
schappen hebben, welke het meerendeel onzer niet bezit of in zeer
geringe mate. Deze menschen worden mediums genoemd, of son-
nambules of sensibelen, of helderzienden of psychometristen. Van
sommigen zegt men dat ze met den helm geboren zijn, dat het
Zondagskinderen zijn, dat ze kunnen profeteeren. En nu heeft het
onderzoek verder uitgemaakt, dat de eigenschappen van toovenaars,
heiligen en heksen, zooals deze in oude verhalen tot ons gekomen
zijn, geheel overeenkomen met de eigenschappen der mediums, die
door serieuse geleerden in hermetisch gesloten laboratoria ander-
zocht warden 20 ). Veel wonderverhalen, die thans nog leven in den
volksmond berusten dus op werkelijk voorgekomen gebeurtenissen
en hebben een kern van waarheid.
Van heiligen en heksen heeft men verteld dat zij zich op a fstand
aan kennissen konden vertoonen. Dit gebeurde dikwijls vlak voor
hun dood. Van heksen werd verteld dat ze op het water dreven,
van heiligen en van heksen vertelde men, dat ze tegen vuur be-
stand waren, over gloeiend ijzer of heete kolen konden loopen, dat
ze zich in zwevende houding konden omhoog richten, dat ze konden
zien wat op uren afstands voorviel, dat ze voorspellen konden, enz.
En veel van dit alles is geconstateerd bij de mediums en helder-
zienden. Ook b.v. het verschijnen van bloedige plekken op het
gelaat of in de handen.
Zeer veel van wat in den volksmond nog voortleeft is dus af-
komstig uit zeer oude tijden en hoe ongelooflijk de verhalen soms
mogen luiden, zij hebben toch meestal een kern van waarheid.
Daar zijn bijvoorbeeld de verhalen over de witte vrouwen-bergjes
in Drente.
Wanneer men deze goed beschouwt, bemerkt men dat het in-
gevallen zandhoopen zijn. Vermoedelijk waren het woningen, onder-
gebracht in een heuvel, en daar het hout, dat de bovenbedekking
van zand tegenhield, vergaan is, zijn ze ingevallen en bijna niet
25
meer als woning te herkennen. Ook de priesters hebben vermoedelijk
op verschillende plaatsen in ander heuvels verstopte woningen ge-
leefd, zooals dit door Hofdijk in „De Heidenpriester - beschreven
wordt en het is niet onmogelijk, dat ook van die soort woningen
een onderaardsche vluchtgang naar een plek in het bosch voerde,
en dat hierop de vele verhalen van onderaardsche gangen berusten.
In alien geval zijn er nog resten van fundamenten van hutten over-
gebleven, waaruit blijkt, dat de hutten voor een deel uitgegraven
lagen in den bodem, waarboven een dak van gevlochten takken en
met de wanden wellicht van heideplaggen of boomstammen. Ook
valt hier op te merken, dat verschillende wegen welke thans nog
als Hessenwegen bekend staan, niet leiden naar het Hessenland,
zooals men vroeger meende, maar naar oude cultuurplekken, zoodat
Hessen hier priesteressen kan beteekenen.
Immers Hes of Heks kan een afkorting zijn van Hagedis, dat is
de dis of vrouw, die in den heiligen Haag of Hain woont.
Ook valt hierbij op te merken, dat de onvatbaarheid voor vuur
zoowel aan Hagedissen als Salamanders wordt toegeschreven, ook
aan Heksen en Heiligen, en dat in sommige streken de Heidensche
priesters ook namen droegen, welke op den naam Salamander ge-
lijken, b.v. Salman, enz. Oude gebruiken welke zeker nog afkomstig
zijn van die oude priestergemeenschappen zijn „geestenbannen - ,
„belezen - van ziekten en kreupelheid van mensch en vee en het
zoeken naar water of metalen door middel van de „wichelroede".
Het wetenschappelijk onderzoek met de wichelroede heeft uitge-
maakt, dat het omslaan van de roede boven water of metalen niet
een eigenschap is van de roede zelf, maar van den roedelooper, die
ook zonder roede de aanwezigheid van water of metaal zou be-
merken, doordat hij hiervoor een bijzondere gevoeligheid heeft, die
men met helderziendheid en met de eigenschap der psychometristen
kan vergelijken. Zoo blijkt ook hier weer dat het geloof in de
wichelroede, eens voor bijgeloof uitgemaakt, niet geheel op bijgeloof
berustte.
26
Dat de priesters en de witte vrouwen op de hoogte zullen zijn
geweest van de kruidkunde, mogen wij wel aannemen. Van den.
Bergh geeft op blz. 315 van zijn „Myth. Woordenboek" een uit-
voerige lijst van tooverkruiden, welke in godsdienstige plechtigheden
of wichelarijen gebruikt werden door de heidenen en later door de
heksen als tooverkruiden aangewend. Wij ontleenen aan deze lijst:
Alruin of mandragora, Bilzenkruid, Donderbaard, Duivelsbrood,
Duivelsmelk, St. Janskruid, Maretakken, Roodzieltje, Unjers, Vlier,
Wolfsklauw, Wolfskruid, Wolfsmelk, Wolfswortel.
De oudste tooverspreuken zijn de Merseburger tooverspreuken uit
de 8ste eeuw.
1. Voor de vrijmaking van een gevangene:
„Fens zetten zich Idise (--=-- toovervrouwen)
Zetten zich hier neer en daar neer!
Sommigen bonden banden,
Sommigen stuitten het leper,
Sommigen verbraken rondom boeien!
Ontspring de gevangenis-banden
Ontvlied de vijandenr
2. Om een kreupel paard te genezen:
Phol en Wodan voeren in het woud,
Toen werd Balders veulen zijn voet verrekt,
Toen besprak het Sintgut, Sun haar zuster,
Toen besprak het Wodan, gelijk hij wel kon."
Literatuur hierover in een artikel in de werken der Mij. der
Nederl. Letterkunde door Prof. J. Verdam. Oak: Eugen Fehrle,
Zauber and Segen; Jena, 1926, Prof. Schrijnen, Nederl. Volks-
kunde, Ile dl. 1 e dr. blz. 305.
Het behoeft geen betoog, dat degenen die den roep hadden van
te kunnen genezen, of te kunnen tooveren, soms misbruik van dezen
roep gingen maken, en bedrog pleegden, am door kunstgrepen het
goedgeloovige yolk te misleiden. Ditzelfde zien wij thans nog wel
bij wonderdokters, kruidkundigen en kwakzalvers en vooral ook bij
27
waarzegsters, profeten en bij mediums en psychometristen. Echter
ondanks dit voorkomend bedrog, moet men toch toegeven, dat er
gevallen zijn, waarin waarzegging of profetie inderdaad zijn uit-
gekomen. Ook hier heeft men dan blijkbaar met gevallen van hel-
derziendheid te doen. Ook met droomuitlegging houden sommigen
zich bezig, en ook hierbij valt niet te ontkennen, dat er droomen
gedroomd zijn, die later werkelijkheid waren.
Over droomen bestaat een uitvoerige lectuur, waarnaar we be-
langstellenden verwijzen. De eeuwen door heeft het yolk altijd meer
gezien in droomen dan louter drogbeelden en louter fantasie en ook
hier hebben ernstige menschen moeten toegeven, dat er gevallen
bekend zijn van overliiden, oorlog, brand of watersnood, die in den
droom of wakend vooruitgezien werden en werkelijk uitgekomen
zijn. Wanneer we hier spreken van helderzien en van vooruitzien,
dan geschiedt dit „zien" niet door het oog, maar op een nog on-
verklaarbare wijze, waarbij de vraagstukken van ruimte en tijd en
vierde dimensie zelfs ter sprake worden gebracht. Bij de psycho-
metrie doet zich het merkwaardige geval voor, dat men moet aan-
nemen, dat bepaalde voorwerpen een beeld met zich dragen, van
de omgeving waarin ze vroeger geplaatst zijn en dat een sensible
aangelegd persoon door aanraking van dat voorwerp een indruk
krijgt van die vroegere omgeving van het voorwerp. Dit aannemen-
de zou men ook er toe mogen besluiten, dat groote voorwerpen, een
muur, een rots, een boom, ook die eigenschap kunnen hebben en dat
dit aanleiding kan zijn dat op bepaalde plekken spoken worden ge-
zien of een onaangenaam griezelgevoel wordt opgewekt. Ook de
waarde van amuletten en talismans, wordt, van uit dit gezichtspunt
bekeken, weer anders beoordeeld dan uitsluitend het als bijgeloof te
beschouwen.
Vele bijgeloovigheden kan men op zeer natuurlijke wijze verkla-
ren, andere moeten een oorzaak hebben, welke ons tot nu toe
verborgen is, omdat wij niet meer de motieven weten waarom ze
zijn ontstaan.
28
Wanneer men zegt, dat het niet goed is om onder een ladder
door te loopen, dan kan dit ontstaan zijn, doordat de persoon die
boven op den ladder stand, wel eens jets heeft laten vallen, juist op
het oogenblik, dat iemand onder den ladder doorliep. *) Wanneer
men tegen een kind zegt, dat het niet met lucifers moet spelen en
dat bedwateren het gevolg zal zijn, kan het bedwateren eens zijn
voortgekomen uit de zenuwachtigheid, die het verboden spelletje
met lucifers heeft teweeggebracht. Wanneer men over ziekte of
ongeval spreekt en zegt dat men zelf er tot nu toe van verschoond
is gebleven, gaat men zoogenaamd „afkloppen - op ongeschilderd
hout. Zie hierover het opstel van E. E. Gewin in „Mensch en
Maatschappij - , overgenomen in zijn bundel: Studien over Volks-
geloof, Groningen 1930, blz. 60.
Gewin legt dit zoo uit, dat een schadelijke kracht, die opge-
roepen wordt, door b.v. mede te deelen dat men het geheele jaar
niet ziek is geweest, door een soort „pochen - dus, verplaatst wordt
naar het ongeschilderd hout, afgeleid als het ware er heen, door
het kloppen.
In „Volksgeloof en Volksleven" door H. W. Heuvel, Zutphen
1909, komt op blz. 173 een hoofdstuk voor over toovermiddelen en
geheimzinnige invloeden. Daarin worden genoemd: „om te loopen
zonder moede te worden, legge men zaad van het St. Janskruid
in de schoenen. Tegen vermoeidheid legge men zich onder een
jeneverstruik, of wel men legge elzenbladen onder de holte van
den voet. Kracht geeft een stukje slangentong in het gebit van
een paard of in de sporen van den ruiter of in de zweep van den
voerman of in den kouseband van den wandelaar. Hertenvleesch
verlengt den levensduur, omdat herten zelfs volgens den volksmond
100 jaar oud worden. Hazenvleesch verwekt slaap en lichaams-
schoonheid, dit laatste 7 dagen lang. Slangenspeeksel geeft wijs-
heid, na het eten van slangenvleesch kan men „de vogeltaal - ver-
*) Een Engelsche verkiaring zegt, dat de ladder een deel van een driehoek
vormt en dat eerbied voor dit symbool van de Drieeenheid de oorzaak is.

29
staan. Het oog van een hop gecft aanzien en geluk in het gevecht.
Varenzaad, een „ravensteen" maken iemand onzichtbaar. Linden-
bast om de borst gebonden beschermt tegen tooverij, iepenbast
bindt booze geesten. Liederen en runen kunnen ziek maken en
genezen, bloed stelpen, wonden heelen, smart verzachten en slaap
verwekken, ja, den dood bezweren en gestorvenen opwekken. Een
zegespreuk opende een graf en deed de dooden antwoord geven."
Of dergelijke middelen ook hier te lande zijn toegepast? We
weten het niet, maar vermoeden van wel.

Verband tusschen mythologie en volkskunde.


Wij begeven ons hier op omstreden terrein, daar de geleerden
het er niet over eens zijn; sommigen beweren met grooten nadruk
en met het naar voren brengen van vele argumenten, dat er b.v.
verband bestaat tusschen St. Nicolaas en Wodan, tusschen St. Joris
en Siegfried, anderen daarentegen ontkennen zulks. Hoe dit ook
zij, het komt ons voor, dat het niets vreemd zou zijn als dit verband
er inderdaad wel was. Nemen wij b.v. den St. Nicolaasavond. Reeds
daken te voren plachten de kinderen hun schoen of klomp onder
den schoorsteen te zetten, gevuld met hooi of een wortel, „voor
het paard van Sinterklaas". De ouders verruilen dan het paarden-
voer met een stukje chocolade, suikergoed of koek en de kleine
kinderen nemen aan, dat deze gaven door den schoorsteen naar
binnen zijn gegooid door „Sinterklaas, die te paard over de daken
reed".
De kinderen zingen versj es, b.v.:
„Sinterklaasje bonne, bonne
Gooi wat in mijn leege schoene,
Gooi wat in mijn laarsje,
Dank je Sinterklaasje."
Nu is het toch wel zeer verleidelijk om verband te brengen tus-
schen Wodan, die op zijn schimmel Sleipnir, door de lucht reed,
soms als aanvoerder van het doodenheir of de wilde jacht en
30
tusschen Sinterklaas. Wodan de god van den dood, van den winter
en van het slagveld. Een der vele bijnamen van Wodan is Nikar,
dat „zwart - kan beteekenen (vergelijk nikker en neger) , en soms
heeft Wodan zich ook als zwarte vermomd. Let nu op klank-over-
eenkomst tusschen Nikar en Niklaas en denk even aan de bijfiguur
van Sinterklaas, onzen welbekenden zwarte Piet, met een zak bij
zich, waarin hij de geschenken draagt, de ondeugende kinderen me-
deneemt, terwij1 hi) met een roede gewapend is, de levensroede,
symbool van vruchtbaarheid.
Alles bij elkaar genomen, zou men aan overname van mytholo-
gische gegevens bijna niet kunnen twijfelen.
Wanneer wij een gezegde ontmoeten als: „Hij is een goeie lob-
bes - of „het is een groote, zware lobbes van een vent - en wij ont-
moeten onder de plaatselijke godennamen den naam Lobbes, dan is
het zeer verleidelijk om verband te leggen tusschen het volksgezegde
en de mythologie. Echter deze afleidingen kunnen niet bewezen
worden, en daarmede is de weg voor zooveel dwaling en over-
drijving op dit gebied, opengesteld. Wanneer de Bailer's kuil bij
Rolde in verband wordt gebracht met Baldur, den Noorschen god,
dan kan dit juist zijn, maar anderen zeggen, dat Baldur hier niet
bekend was. Echter bij opgravingen op het Domplein te Utrecht,
heeft men stukken van een Romeinschen boog gevonden, waarop
geloften aan goden voorkwamen en onder deze goden komt Baldur
ook voor en ook de bovengenoemde Lobbes. Wie zal hier zeggen
kunnen wat wa.ar is en wat niet.
Men meent in den naam der dagen van de week de oude goden-
namen bewaard te hebben, maar ook hier is verschil van meening,
b.v. over den naam Zaterdag.
Er zijn er, die zeggen het is de germaansche god Saetur, anderen
zijn er echter die meenen dat de Romeinsche god Saturnus bedoeld
is. Bij de verklaring van namen van bosschen, heuvels of wegen
brengt men dikwijls de mythologie te pas.
Ook hier kan men slechts gissen, b.v. of de Tankenberg aan een
31
godin Tanfana gewijd was en de heuvel Montferland aan de Maan-
vrouw. Wanneer men zeker weet dat de Melkweg „Wodansweg -
genoemd werd en de Groote Beer „Wodans-wagen - , dan is er
rechtstreeksch verband tusschen mythologie en volkskunde. Nu
moet men nog oppassen, dat men b.v. benamingen, die in Duitsch-
land, ver over de grenzen, geldig waren niet gaat importeeren in
Nederland. Want het is best mogelijk dat men in Duitschland sprak
van „Wodansweg - en „Wodanswagen - en dat deze in Nederland
onbekend waren. Namen van wegen zijn dikwijls moeilijk te ver-
klaren, omdat men niet zeker is wat ze beteekenen.
De „Hessenwegen - worden door den een verklaard als leidende
naar Hessen, door den ander als „Heksenwegen - , dat zijn dan de
wegen die liepen naar de Heuvels waar de Heksen of Hessen, dat
zijn de Witte Vrouwen, woonden 21 ). De Diedenwegen zijn Doo-
denwegen, volgens anderen de wegen van het yolk, de Died. (verg.
Dietsland). De Rebbelswegen in Friesland en Groningen worden
aan Radboud toegeschreven, maar hebben zij er iets mede te ma-
ken? Een groot veld voor onderzoek ligt hier nog braak. Zoo de
Keltische god Lug, vinden wij dezen terug in „Lug-dunum - =
Loosduinen en niet in Leiden ---,---- Lei-duin, het duin bij de Leie?

Wat het yolk leert over Vrijmetselaren, laden en Zigeuners.


Het yolk in het algemeen, niet alleen in Nederland, is van nature
wantrouwend tegenover menschen, die iets vreemcls over zich heb-
ben of vreemd doen. De Vrijmetselaren zijn bekend als menschen,
die in geheime bijeenkomsten vergaderen. De Joden houden hunne
godsdienstige bijeenkomsten niet op den Zondag, maar op den
Sabbath. Zij hebben een eigen taal, het Hebreeuwsch, dat door het
yolk niet verstaan wordt. Zij hebben bijzondere gebruiken. Ook de
Zigeuners hebben een eigen taal. Ook hun uiterlijk is donkerder
dan van de zonen en dochteren uit het Noorden. En het zijn wel
bovengenoemde verschillen, welke aanleiding hebben gegeven tot
voorstellingen, welke tot bijgeloof terug te brengen zijn.
32
Wat de Vrijmetselaars betreft, hierbij komt nog, dat er een tijd
geweest is, dat de Roomsch Kath. Kerk zeer slecht over hen te
spreken was en dit feit bevorderde het ontstaan en voortleven van
allerlei legenden omtrent de Vrijmetselaren. Hoewel er zeer veel
personen onder hen zijn, die godsdienstig zijn en gelooven in
een zedelijke en redelijke wereldorde en van God spreken als van
den Oppersten Bouwmeester of als van den Bouwmeester van het
Heelal, werden zij door de goegemeente als goddeloozen geken-
merkt 22 ) . Men ging verder en vertelde, dat ze een verbond met
den duivel hadden gesloten, dat ze bij hun inwijding een Christus-
beeld stuk moeten gooien en dat ze bij beurten afscheid uit dit
leven nemen door zelfmoard. „Elk jaar sterft er een vrijmetselaar'',
zoo heet het dan. Verder wordt er verteld dat ze elkaar in nood en
dood bijstaan en nooit gebrek aan geld hebben. Ook bestaan er
verhalen over hen, dat ze in de lucht rond vliegen, dat ze in ooie-
vaars veranderen, dat ze zich onzichtbaar kunnen maken of zoo
plat, dat een openslaande deur, die tegen een muur aandrukt hen
niet deert, als zij achter zulk een deur staan.
Van de Joden werd verteld, dat zij niet alleen niet over een
nachts ijs gaan, maar, dat er „balken onder het ijs - moeten zijn,
zullen zij zich op het ijs wagen. Ook zei men, dat zij platvoeten
hebben, als gevolg van hun ronddwalen door de woestijn, dat ze
een boek van achteren naar voren lezen en dat als men hun iets
vraagt, zij met een wedervraag zullen antwoorden. Dit zijn geluk-
kig onschuIdige opmerkingen, doch van uit het buitenland zijn
vreemder aantijgingen bij het yolk doorgedrongen, waaronder de
legende van den ritueelen kindermoord, waartegen in centraal-Euro-
pa nog steeds moeite moet warden gedaan om dezen laster weg te
krijgen. Op het gezond verstand der massa, doet men in dergelijke
kwesties nog dikwijls een tevergeefsch beroep. Ook deelt men mede
dat op hun begraafplaatsen de grafsteenen rechtop staan om de ziel
niet te hinderen bij het opstaan, dat de grafsteenen van leden uit
het priestergeslacht versierd zijn met twee zegenende handen of met
Ons Volk 3 33
een waterkan en dat er dikwijls op hun kerkhof een zwart schaap
weidt. Ook zegt men wel dat zij de christenen „goims - noemen,
wat „handed' zou beteekenen.
Het eerste geld, dat zij 's morgens ontvangen noemen zij „hand-
geld- en ten einde dit voor kwade invloeden te bewaren, zouden
ze er op spuwen. Van het speeksel zou immers een afwerende kracht
uitgaan. „Spuug'' wordt wel „Jodenlijm - genoemd. Ook zweren
ze graag bij hun gezondheid of bij die van hun verwanten, om
kracht bij te zetten aan hun beweringen. Zij zijn het onderwerp van
talrijke anecdoten, waar ze zelf ook schik in hebben, en welke
„jodengijntjes - genoemd worden *). En in de anecdotes omtrent
het schrandere schoolkind, wordt dit meestal Mozes of Isac ge-
noemd. Als in een gezelschap op een gegeven oogenblik alle per-
sonen door elkaar spreken, zegt men: „Het lijkt wel een Joodsche
Kerk- . Een jood, die zich niet houdt aan de ritueele voorschriften,
wordt wel „spekjood" genoemd.
Van een letter uit hun alfabet is afkomstig de uitdrukking „Hij
weet er geen jota van'', daar de jota de kleinste letter is. Ook zegt
men wel: „Hij begrijpt er geen jota van".
Als scheldnaam tegenover joden wordt wel het woord „smous -
gebruikt, dat volgens sommige taalkundigen met „Mozes - in ver-
band staat. Als speciale joodsche gebaksoorten worden genoemd
het Joodsche Paaschbrood, van ongerezen meel, ook Matzes ge-
heeten en de Hamansooren, welke met Gr. Verzoensdag gebakken
worden 23 ) .

Wat de Zigeuners 24 betreft, dezen hebben wel een zeer slechte


)

reputatie, wat hun eerlijkheid betreft. „Het zijn allemaal dieven -


zei het yolk vroeger. In den ouden tijd zijn er in de Veluwe ware
drijfjachten op hen gehouden.
En nog steeds zwerven op onze zuidergrenzen troepen Zigeuners
rond, die 'loch in ons land, noch in Belgie, toegang kunnen ver-
krij gen.
*) Men zie b.v. A. M. Reens, Ghetto-gijntjes. (Uitg. Bruna, Utrecht).

34
Er zijn echter ook talrijke fatsoenlijke lieden onder hen, die met
paardenhandel of met het repareeren van ketels of stoelen hun
brood verdienen. Van de vrouwen zegt men, dat zij kunnen waar-
zeggen uit de hand. De mannen zijn zeer muzikaal en de vrouwen
dansen gaarne.
De naam Zigeuner of Zigane zou er op wijzen, dat zij uit Hon-
garije komen. Hun taal heeft verwantschap met het Hindoesch en
dus zou Azie hun land van oorsprong zijn. De Engelsche naam
Gypsy brengt hen terug naar het land van Egypte. Ze werden
vroeger ook wel Heidens genoemd, omdat de heide hun woonplaats
was.
Ze komen in een groat gedeelte van Europa voor en yolk en taal
worden wel „Rom - genoemd, dat „mensch - zou beteekenen. Het
is aan de geleerden overgelaten om na te gaan of er verband is
tusschen dit „Rom - en Roemenie en of ook de in Drente bekende
„Romeinsche legerkampen - met den naam „Rom - te maken hebben,
daar dit met „Rome - niets heeft uit te staan. Ook wijzen we in
dit verband op de zeer talrijke plantennamen, welke met „Room-
sche- beginnen, als Roomsche boonen, Roomsche kamille, enz. Vol-
Bens sommige taalgeleerden wordt „Rom" teruggebracht op het
Engelsche to roam, dat „zwerven - beteekent en op room, dat „ruim-
te- beteekent.
Er gaan boerenverhalen rond, waarin gezegd wordt, dat ze vuur
tegen een hooiberg aanleggen, zonder dat er brand komt. Dit ver-
haal wordt ook verteld van de Kabouters en van de Witte Vrouwen.
(Zie Sinninghe, N. Brab. Sagenboek, blz. 15). Van een paar dat
in vrije liefde leeft zegt men wel: „Ze zijn getrouwd onder den
puthaak - en men beweert dat deze uitdrukking ontleend is aan een
huwelijksceremonie bij de Zigeuners. Ook bij het doopen van kin-
deren volgen zij een zeer bij zonder rituaal. Hun godsdienst is over
het algemeen de Roomsch Katholieke, terwijl ze daarnaast nog oude
geloofsoverleveringen hebben van een anderen eeredienst.
Sommige Zigeunerstammen erkennen een Zigeunerkoning en eens
35
per jaar of om de zooveel jaar vereenigen alien zich in een bepaald
dorp, om onder het oog van dien koning een groot feest to vieren,
dat gepaard gaat met een godsdienstige bijeenkomst in een R.K.
kerk.
Wat hun taal betreft, men zie hiervoor Moormann's Geheimtalen
in Nederland, enz.

VOLKSGELOOF EN KERK ( volksgeloof, magie, volksheiligen,


130elsche legenden, Heiligen legenden).

Het Nederlandsche yolk staat bekend als een religious yolk. Een
voorstelling, welke eens een meerderheid van het yolk zich van de
godheid gevormd had, is die, welke tot uiting gekomen is in oude
schilderijen en prenten, waar God als een eerbiedwekkende grijsaard
wordt voorgesteld. Het voorstellen van de Godheid in menschelijke
gestalte dus, hetgeen men met een vreemd woord noemt anthropo-
morphisme. Niet in strijd met deze voorstelling komt die van God,
den Vader. En we denken hierbij er aan, dat ook in de oude Noor-
sche liederen God de Alvader of de Walvader wordt genoemd,
welk laatste woord dan „Der Dooden Vader'' zou beteekenen
(verg.: Walhalla en Walkiiren). Heeft men eenmaal zich de god-
heid in menschvormige gestalte gedacht, dan kan men dit ook
figutzrlijk bedoelen, ( als gebrekkig uitdrukkingsmiddel) en ook blij-
yen spreken van Gods Vinger, Gods Hand, Zijn sterke arm, die
ons beschermt, Zijn Aiziend oog, en inderdaad vinden wij deze fi-
guurlijke uitdrukkingen ook in vele christel. gezangen. Oak van
Gods stem wordt gesproken, soms wordt hiermede het onweer be-
doeld, elders is dit de innerlijke stem van het Geweten. Men stelt
God ook voor, gezeten op een Troon, aan Zijn rechterhand de
Christus en aan Zijn linkerhand Maria. In groote natuurrampen,
bij orkaan en hagelslag, bij overstrooming en ook wel bij groote
droogte, ziet het yolk een ingrijpen van de godheid en bid- en
dank-dagen worden uitgeschreven door de kerk, ook dankdagen
36
voor den oogst. Hetzelfde geldt voor groote epidemien, welke als
een straf Gods beschouwd worden.
Tegenover de voorstellingen van God en van Christus staan die
van den Duivel 25 Meestal wordt hij voorgesteld als een knappe,
) .

jonge man, met een fladderenden mantel omgeslagen. Hij wordt


verder afgebeeld met een paardenvoet, met een staart, met horens
op het hoof d, terwijl een zwavellucht merkbaar is, waar hij ver-
schijnt. In verschillende verhalen speelt hij een rol, ook in de hek-
senprocessen.
Het geloof in betere en minder goede plaatsen in den hemel komt
ook nog voor en vindt uiting in het kerklied, waarbij de Heiligen
aan de rechterhand van Jezus geplaatst worden. Naast het geloof
in den hemel, vindt men ook in protestantsche kringen het geloof
in een hel en bij katholieken in een vagevuur of zuiveringsvuur.
Waar zich vroeger het heidensche heiligdom of de maalstede
beyond, werd een Christelijke kerk of kapel opgericht. Volgens
sommige schrijvers is er een tijd geweest, dat bij beurten in dezelfde
kapel Christelijke en Heidensche eeredienst plaats vond en dat
de naam Heidenkerk hiervan een overbligsel zou zijn, evenals de
geheimzinnige, dichtgemetselde Noormanpoortjes en de Hagios-
kopen, een rond venster, van waar men van buiten of de mis kon
bijwonen. Gleuven in kerkmuren werden woonplaats voor geesten
en de gemalen steen uit een kerkmuur werd als geneesmiddel toe-
gepast. Aan enkele kerken vindt men aan den buitenkant de over-
blijfselen van een oud beeld. Men zegt, dat dit het beeld van een
heidenschen god was, dat door de jeugd is stuk gegooid, waarbij
men sprak van de Heidenworp. In enkele kerken komt een „roode
deur - voor, ter afsluiting van het vertrek, waarin de huwelijken
gesloten werden. Dit zou dan rechts-deur beteekenen, of deur van
het gerecht. De oude kerken werden steeds met de altaarzijde naar
het Oosten gebouwd, wat men „orienteeren - noemt. De haan op
de herv. kerken, vindt zijn parallel in den zwaan op de luth. kerken.
Het klokluiden zou een overblijfsel zijn van een gebruik om de
37
booze geesten, die in de lucht zijn te verdrijven. Kloksagen vinden
dikwijls hun stof in ongewijde klokken, die in kuilen of in een weer
of moeras hun einde vinden. De kleederdracht van den dominee,
welk woord dominus was en heer beteekent, is ontleend aan den
toga van den rechter of van den professor, een redenaarskleed.
Baret, bef en witte das zijn er onafscheidelijk aan verbonden. Wit
is de kleur van de godheid en bij de Romeinen verschenen de
candidates naar een openbaar ambt in witte kleeding (candidus =
wit).
Vroeger droeg een predikant rok en steek. De driekante steek
was het symbool der H. Drieeenheid. In de zegswijzen: „Dominee,
brand je bekje niet" en „Er gaat een dominee voorbir wordt ge-
zinspeeld op den predikant die bij gemeenteleden te gast is en op
de oude vrees voor het magische in den priester, bij wiens nade-
ring elkeen stil werd. Elk kerkgenootschap heeft natuurlijk wel iets
tot den spreekwoordenschat van het yolk bijgebracht, of tot de zegs-
wijzen. „Zij is Luthersch", zegt men van een meisje bij wie de
witte onderrok ander de bovenrok komt uitkijken. Een „lustre-jasje -
wordt schertsenderwijs een „Luthersch jasje" genoemd. Monnicken-
dam werd vroeger wel eens Lutherdam genoemd en uit dienzelfden
tijd is volgens sommigen het werkwoord „leuteren - ontstaan, dat
oorspronkelijk „Lutheren - zou beteekend hebben.
Het wapen van Luther is een hart in een 5-bladige roos en op
het hart een kruis, waarbij de spreuk behoort: „Eens Christens hart
op rozen gaat, zoolang het kruis in het midden staat - . Het geheel
is omringd door een cirkel als symbool van de eeuwigheid. Van
de Doopsgezinden zei men in Haarlem: „Ze zijn van het Peusje",
omdat de Doopsgez. kerk in de Peuzelsteeg gelegen is. De Luther-
schen noemt men wel eens „Luthersche dikkoppen - en van de
Doopsgezinden zijn de benamingen Menniste zusje, Menniste bruin
loft en Menniste leugen afgeleid. Mennist is afkomstig van Menno
Simons.
In den tijd toen de Roomschen in Amsterdam vervolgd werden,
38
vergaderden zij op een zolder van een pakhuis en deze gemeente
noemde men toen die van „Onze Lieve Heer op Zolder".
De „Calvariebergen - der Roomsch Katholieken kwamen dikwijls
voor op oude offerheuvels van de heidenen.
De naam „koster - is ontleend aan „custos - , dat „bewaarder - be-
teekent en de voorzanger was vroeger wel gekleed in rok en witte
das en droeg een staartpruik. In Amsterdam herinneren ouden van
dagen zich zoo nog den voorzanger uit de Luth. Kerk aan het Spui,
Tikkenmeyer geheeten.
Ook de naam „tabberd - is vermoedelijk aan de priesterkleeding
ontleend.
Het woord „collecte - is ontleend aan dat gedeelte van de Mis,
hetwelk dien naam draagt. In sommige kerken gebruikt men nog
collecte-zakjes, voorzien van een belletje, dat oorspronkelijk diende
om de geesten te verjagen en om duttende kerkgangers wakker te
maken. Het kerkbezoek met kerkboek met gouden of zilveren slui-
ting en met de vuurstoof, is vastgelegd in het volgende kinderliedje:
Altijd is Kort Jakje ziek,
Midden in de week. Maar 's Zondags niet.
's Zondags gaat zij naar de kerk,
Met een boek vol zilverwerk.
Met haar stoofje in de hand,
Steekt ze de heele kerk in brand.
Toen talrijke Roomsche kerken aan Protestantsche gemeenten
kwamen, werden vele muurschilderingen onder een laag witkalk
weggemaakt. Herdenkingssteenen en beschilderde borden, ook wa-
penschilden bleven echter tot op heden ook in de protestantsche
kerken. Ook vindt men in kerken van beide religies nog oude schil-
derijen, waaronder merkwaaidige. B.v. te Zaandam in de Bullekerk
een schilderij voorstellende een stier, die een vrouw de hoogte in
werpt; ook is in die plaats een schilderij voorstellende de kerk in
gebruik als schuilplaats voor vluchtelingen bij overstrooming.
Over de Scheepjes in kerken, zie „Eigen Volk" 1935, blz.
39
Over Christelijke Symbolen, zie „Eigen Volk" 1936, blz. 156,
door D. Philips.
Merkwaardig doet aan in de Ev. Luth. kerk in Utrecht het z.g.n.
„beulsbankje", een plaats, speciaal voor den beul gereserveerd.
Wat de bevestiging van nieuwe lidmaten in de Luth. kerk betreft,
dit geschiedt bij de meisjes nog in sommige plaatsen op de oude
wijze, waarbij ze een sluier en wit mutsje dragen, en de jongens
een witte das. De hand wordt op den bijbel gelegd onder het uit-
spreken der belofte om trouw aan de kerk te blijven.
In sommige streken meent het yolk, dat de priester of de predikant
„geesten kan banned'. Tegen „bezetenen" en „heksen" werd hun
hulp meermalen ingeroepen. Ook amuletten worden gedragen tegen
invloeden van booze geesten.
Door den priester gezegende „palmtakjes", takken van den buks-
boom, weert men hagelslag van bouwakkers of blikseminslag en
brand van boerderijen. Ook wordt soms bij brand de hulp van den
priester ingeroepen om den brand te „bezweren".
Volksheiligen 26 Vooral in de zuidelijke provincien wordt de
).

bemiddeling van Heiligen ingeroepen voor het genezen van ziekten


of lichaamsgebreken, voor het terugvinden van verloren voorwerpen,
voor voorspoed op reis, bij de vischvangst, voor een goeden oogst,
en voor het verkrijgen van veel en gezond vee.
Voor speciale gevallen heeft men ook bijzondere Heiligen. Dik-
wijls speelt een klankovereenkomst tusschen den Heilige en de zieke
of de zaak waarom het gaat hierbij een rol. B.v. de H. Blasius wordt
aangeroepen bij blaasziekten, de H. Vincentius voor het terugvin-
den van verloren voorwerpen.
Echter ook de H. Antonius wordt hiervoor aangeroepen. St. Ni-
colaas is de beschermer der zeevaarders en de schutspatroon van
het zeevarende Amsterdam.
St. Maarten is de beschermer bij het drinken. „'s Morgens meed
en 's middags wijn, dat is ter eere van H. Martijn", aldus luidt een
oud rijmpje 27 De H. Christoforus wordt geacht te zijn de be-
).

40
schermer van reizigers en thans ook van automobilisten. Penningen
met zijn beeltenis worden voor dit doel in den handel gebracht.
Het feest van St. Jan was oorspronkelijk het Midzomerteest en de
groote St. Jansprocessie te Laren (N.H.) is een zeer oude installing.
Naar men zegt is de eeredienst van St. Catharina de opvolgster
van een voor-christelijke veneering van de Zonnemaagd. Haar sym-
bool is het martelwerktuig, het rad, waarop zij gemarteld werd. Dit
zou dan tevens eene herinnering aan het Zonnerad inhouden.
St. Thomas wordt door enkele schrijvers in verband gebracht met
den ouden eeredienst, Coen deze nog bij beurten heidensch of chris-
telijk was. De namen St. Thomas-luiden (in Friesland) en St.
Thomaskapel (in Utrecht) zouden dan hiermede in verband staan.
St. Sylvester is de Heilige van den Oudejaarsavond, die vroeger
Nieuwjaarsavond heette, of Sylvesteravond. Ook St. Steffen is een
Heilige van de laatste dagen van het jaar, en onder „steffenen -
verstond men in Vlaanderen het zegenen van het vee door een
priester die het met een hamertje beklopte.
Ook in de weervoorspellingen komen vele namen van Heiligen
voor. Men kent de IJsheiligen op 12, 13 en 14 Mei (St. Pancratius,
St. Servatius en St. Bonifacius ( of St. Mamertus).
De 20ste Juli is aan St. Margriet gewijd en men zegt: „regent het
op St. Margriet, dan regent het 6 weken lang".
St. Geertrui wordt met muizen afgebeeld en haar hulp wordt in-
geroepen tegen muizenplaag. Sommige schrijvers meenen in St.
Geertrui de doodengodin te zien van weleer en de muizen zouden
dan de zielediertjes zijn.
Onder de eerste Bisschoppen in deze landen zijn verscheidene
Heiligen en in verschillende streken van ons vaderland zijn de yolks-
legenden waarin van hen verteld wordt nog bekend, vooral van den
H. Willebrordus, een man van groote bekwaamheid en invloed in
deze landen, aan wien onze geschiedenisboeken voor het onderwijs
te weinig aandacht wijden als een zeer merkwaardige figuur in de
geschiedenis van zijn tijd.

41
Naast de Heiligen-legenden kept ons yolk ook talrijke verhalen
en legenden aan den Bijbel ontleend. Reeds in de vroege letterkunde
van deze landen komen ze voor en werden geestelijk bezit van het
yolk.
Talrijk zijn ook de spreekwoorden en zegswijzen aan den Bijbel
ontleend 28 Oak aan den eeredienst, zooals b.v. „korte metten
) .

maken'', „lange lijzen zingen ', enz. „St. Geerte's minne drinken",
is ontleend aan de voorchristelijke gewoonte om ter herinnering to
drinken op een voormaligen held of ook wel ter huldiging van een
godheid.
Verschillende aanwijzingen in volksverhalen en benamingen van
kerken (bullekerk) wijzen er op, dat bier een stierdienst vermoedelijk
geweest is, ook hoogstwaarschijnlijk een zonnedienst, voorafgegaan
door een maandienst en een vuurdienst 29 ).
Andere overblijfselen wijzen op den eeredienst van een Aarde-
Moeder, die als Hertha, Holda of Frija waarschijnlijk bekend is
geweest.

42
II. ZEDEN EN GEWOONTEN.

a. Samenleving en families huis en hof, huisraad en gemeen-


schap, huismerken.
Van ouds was het „gezin - de kleinste vorm van samenleving,
bestaande uit een ouderpaar met kinderen, waaronder meermalen
voorkinderen uit het huwelijk met de eerste vrouw, die overleden
is en waarna de man hertrouwd is. Meermalen is het gezin uit-
gebreid met den inwonenden oude vader en/of moeder en als leden
van het gezin worden ook vaak de knechts en meiden gerekend.
Aldus de oude samenleving op een boerderij. Bij een kasteel-
heer is het aantal personen, dat onder hetzelfde dak woont, uit den
aard der zaak grooter, maar dan is ook maar slechts een klein deel
der bewoners lid van het gezin. Wij bedoelen hier de krijgslieden
en de klerken, die geen deel in het gezinsleven hebben. Ook de
vele onderhoorigen, welke voor het bebouwen der akkers en moes-
gronden zorgden en voor de veeteelt is geen plaats meer in het
gezinsleven van den heer en de vrouwe. Hier worden kleinere ge-
zinsgemeenschappen gevormd op den grond van het kasteel. De lei-
ding is bij het hoofd van het gezin, zoowel op het kasteel, als op
de boerderij.
Er schijnt echter een tijd geweest to zijn, dat in sommige streken
vrouwen niet slechts de leiding hadden, maar dat deze vrouwen als
burgvrouw of priesteres geen man naast zich hadden .
Dit matriarchaat zou dan ook in deze landen in prae-historische
43
tijden bestaan hebben, zooals nog zou blijken uit enkele, gegevens
in oude kronieken, in volkslegenden en in oude plaatsnamen.
Deze burgvrouwen of priesteressen zouden de voorloopsters ge-
weest zijn van de latere abdissen en nonnen.
Te bewijzen is dit niet, echter er zijn verschillende zaken welke
dit plausibel maken. Ook de oude woorden voor „vrouw - kunnen
hier een aanwijzing geven, als idise, esse, isse, disse, enz. en het
woord kol, in tooverkol en Kollendoorn ( een boerderij tusschen
Hardenberg en Gramsbergen in Overijsel, zie N. Rott. Crt. 12/18
1936). Wel zegt Witkamp Aardrk. woordenboek: „De havezathe
Collendoorn werd in 1560 door Lubbert Blanckfoort gebouwd".
Echter de naam kan veel ouder zijn.
Waar geen geschreven mededeelingen ons over de oudste tijden
kunnen inlichten, vinden wij in de oude woorden in onze taal of
in onze dialecten een aanwijzing hoe er in die tijden geleefd werd.
Reeds vroeg waren er de heeren en de hoorigen. In het woord
„vrouw" is tevens het oude woord voor „beer" bewaard, namelijk
„vro- , „vrouw - was oorspronkelijk „vrowe - . Dit „vro- vinden wij
nog terug in vroondiensten, vroonhoeven, enz. en in het bijvoegelijke
naamwoord „vrolijk - , vergelijke met „heerlijk - .
Ook de Germ. godennaam Fro zou dan „heer - beteekenen. Het
bezit van paarden droeg reeds spoedig bij tot het verkrijgen van
macht over de minder goed bedeelde medemenschen. Dit waren
de rijders, waaruit later de ridders zich ontwikkelden. Terwij1 het
voetvolk „knechten" genoemd werd. Het werkwoord „knechten -
beteekent nog „onderwerpen - . In dit verband is het de moeite waard
op to merken, dat het Eng. woord voor „ridder - „knight" is.
Zij die den grond bebouwden, waren Boer en boerin. Over de
oorspronkelijke beteekenis van het woord „hoer" is men het niet
eens. Immers er zijn er, die het met „bouwen'' in verband brengen
(Duitsche „Bauer - ) terwijl anderen het in verband brengen met
buur, de leden dus van een buurtschap, waarvan buurman en buur-
vrouw.
44
Opmerking verdient dat 1 acitus ook een Germ. volksstam noemt,
de Buri, die bij de Kl. Karpathen zouden gewoond hebben. Ook
de naam Bourgondie wordt met „hoer" in verband gebracht, hoewel
dit wellicht meer met „bourg" te maken heeft, Germ. burg.
De burg was de eerste wijze van vestiging. Eerst zeer primitief,
ontstaan uit een „berg" met palisaden en een gracht omringd en over
die gracht een brug. „Berg - te verstaan in de beteekenis van „kunst-
matige heuvel - en niet in de beteekenis van „mont - en „montagne -
zooals deze in het buitenland voorkomen.
Oorspronkelijk zou , de berg een heuvel zijn, waarin men lets weg
borg. Het w.w. „bergen - zou oorspronkelijk „be-erd-gen - zijn, .
begraven, in den grond stoppen. En de oudste bergjes waren „tu-
muli", grafheuvels.
Andere bergen waren de vliedbergen, ook terp, wierd of werf
genoemd. En uit deze terpen zijn de dorpen ontstaan, terwijl uit de
burgen de steden zijn ontstaan. Eng. town verwant met Ned. tuin
. omheining. Russisch „grad" verwant met Duitsch „garten'',
Ned. „gaard - , Fransch „jardin - . Andere benamingen voor om-
heinde plaatsen zijn „haag - en „hof- of „,hoeve - .
Naast den beer, die de aanvoerder was van de heerscharen ( het
beer . leger, waarvan de naam „herberg - ) *), was er de priester,
soms in denzelfden persoon vereenigd. De priester woonde in een
huizing in een bosch, loo genaamd.
Talrijke namen van clorpen en gehuchten in ons land eindigen
op loo, bij verkorting „el - (Boekel . Boekeloo, enz.), wel een
bewijs, dat het aantal priesters of priesteressen in deze landen wel
zeer groot moet zijn geweest.
Daar er geen schriftelijke bronnen aanwezig zijn, is het zeer
moeilijk vast te stellen, hoe de samenleving zich in den loop der
tijden in deze landen heeft ontwikkeld! Er zijn geraamten van men-
schen gevonden, waarvan men denkt, dat zij reeds duizenden jaren

*) De heer, die voor het leger uit-tong was de her-tog. Vergelijk: „heraur.

45
voor Christus hier gewoond hebben. De hunebed-menschen behoo-
ren zeker tot de oudste bewoners. Urnen, die men op 2000-1800
v. C. dateert, komen in verschillende gedeelten van ons land voor.
Over een yolk als de Kelten, weet men zeer weinig. Namen van
rivieren wijzen er op, dat ook hier Kelten aanwezig geweest zouden
zijn, die den lichtgod Lug aanbaden.
Lug-dunum zou de oude naam van Loos-duinen zijn en niet van
Leiden, dat Lei-duin zou beteekenen.
Omtrent den tijd van de overheersching der Romeinen is iets
meer bekend door de vondsten van aardewerk, dakpannen, met het
stempel van de legerafdeeling en munten. Van den aftocht der
Romeinen tot den tijd van Karel de Groote is weinig bekend. Ver-
schillende stammen hebben then in deze landen gewoond, met een
eeredienst, welke ongeveer wel bij elken stam eender zal zijn ge-
weest, maar waarbij de namen van goden en godinnen verschilden
naar gelang van den stam.
Zoo moeten Hera, Arda, Holda en Freija b.v. dezelfde Moeder-
Aarde-godin zijn geweest, die onder verschillende namen werd aan-
geroepen.
Toen de Noormannen zich hier vestigden, zullen zij dan ook een
Heidenschen eeredienst hebben aangetroffen, waarin Wodan met
hnn Odhin overeenkwam en Donar met hun Thor.
De namen onzer weekdagen bevatten een geschiedenis, die voor
de mythologie onzer voorvaderen de namen der hoofdgoden be-
waard heeft. Deze namen zijn Zon, Maan, Tis of Dis, Wodan,
Donar, Frija en Saetur.
Wij deelden reeds mede, dat er een tijd is geweest, dat de week
uit 9 dagen bestond en de maand uit 27 dagen. Echter op een ge-
geven oogenblik is dit veranderd en de week werd 7 dagen en de
maand 30 of 31 dagen. De namen der 7 hoofdgoden bij de Romei-
nen zijn tevens de namen der 7 hoofdplaneten. Wellicht hebben de
Germanen een dergelijk begrip gekend.
Hoe dit zij, de heuvels en heilige plaatsen, die met den zonne-
46
dienst in betrekking stonden, worden veelal met het petal 7 ge-
noemd. Wij herhalen:
Bij Amersfoort: de 7 boompjes; op Texel: de 7 pannekoeken; in
het Kaapsche Bosch in Doom: de 7 sparren; bij Vlodrop: de 7
eiken, terwiji men in de oude Duitsche rechtspraak sommige over-
eenkomsten in tegenwoordigheid van 7 getuigen maakte. Dit recht
heette het zonnerecht en deze bekrachtiging onder getuigen heette
„siebenen - .
Het lentefeest, het midzomerfeest en het midwinterfeest waren
zonnefeesten.

In de vroege middeleeuwen schijnt er nog veel van deze oude sa-


menlevingen to zijn overgebleven. Elke heer of graaf had onder zich
een „honderdschap - ook „honschap - geheeten, een kolonie van 100
hoorigen met hunne vrouwen, die in 100 hutten om het heeren-huis
woonden. De honderdschap was omgeven door palisaden en een
gracht. De palisaden van vlechtwerk op of tegen wallen aangericht.
Binnen deze omwalling was de rechtplaats, waar het ding gehouden
werd, de galgenberg, waar de misdadigers berecht werden, en de
altaarsteen, maalsteen geheeten. Hier en daar waren ook houten
tempels welke „alk - genoemd werden. Men zegt dat Alkmaar,
Alkemade, Alsem van dit „alk - zijn afgeleid.

tilt deze oude „honderdschappen - hebben zich ongetwijfeld de


latere „graafschappen - , „baronie-en - en „hertogdommen - ontwik-
keld, tot dat de burgers van de steden macht kregen. Echter in tal-
rijke plaatsen van ons land zijn nog oude rechten en oude gewoon-
ten en zeden van kracht, welke uit zeer oude tijden afkomstig zijn.
Ook het jachtrecht was een „heerlijk - recht, tot groot verdriet dik-
wijIs van de boeren, die de hazen hun kool moesten laten opeten.
De samenleving in families wijzigde zich natuurlijk toen de poor-
ters en poorteressen der steden tot een zekere zelfstandigheid kwa-
men en geheel anders werd het in den tijd van voorspoed en over-
47
vloed in de 17e eeuw, onze Gouden Eeuw, waarin weer andere
verhoudingen komen en naast den adel, uit de burgerij, rijke koop-
lieden en knappe ambtenaren een patriciaat gaan vormen, met eigen
voorrechten. Ook de macht der gilden in die dagen is niet te onder-
schatten. Hadden renaissance en reformatie de Middeleeuwsche
toestanden grondig gewijzigd, de fransche revolutie bracht weer
verschuiving in de macht, die eens door adel, patriciaat en gilden
was uitgeoefend.
Ondanks deze ingrijpende veranderingen, ook weer later in de
19de en 20ste eeuw als gevolg van vele uitvindingen op technisch
en chemisch gebied, — zijn de oude zeden en gewoonten hier en
daar onveranderd gebleven en waar zij overeenstemmen met het
karakter en den godsdienst der bevolking zijn er dikwijls zulke groote
waarden mee gepaard, dat het behoud er van aanmoediging ver-
diend. Terwijl de verkeerde gebruiken en gewoonten, (wij denken
aan drankmiskruik en derg.) gestadig aan minder zijn geworden of
geheel verdwenen.
Herinneringen aan den ouden tijd spelen zich nog in het huisraad
af, het huisraad dat van ouder op ouder is overgeerfd of bij ver-
nieuwing precies weer zoo is aangemaakt als het vorige geweest
was. In vele onzer musea zijn hier talrijke voorbeelden van.
Bij veel zelf gemaakt huisraad kan men van ware volkskunst
spreken, en deze volkskunst heeft ons veel te zeggen over het leven
van weleer.
Zoo kent men nog in Drente de houten eetborden of tellers, elders
kent men nog tinnen borden en kroezen, tot ten slotte het aarde-
werk algemeen wordt. In de keuken heeft men nog koperen potten,
steenen pannen, en ijzerwerk. Emmer en tobbe zijn oude namen, die
op het dragen aan een of twee hengsels zouden wijzen (een-baar,
twee-baar).
De koperen glazenspuit is vervangen door de slang op de water-
leiding. De stoof met test en kooltje vuur is verdwenen. Oude
beddewarmers vinden een plaats in de musea. De houten mangel,
48
de linncnpers, men kent ze niet meer. Het oude fornuis, dat met
turf werd gestookt, is verdwenen, met de petroleumlamp en de gas-
verlichting der vleermuisbranders. Zwavelstokken zijn vervangen
door lucifers. Ook de vetkaarsen en waskaarsen zijn verdwenen.
Hoeveel oud boerenhuisraad en boerengereedschap is niet ver-
dwenen en maakte plaats voor machines.
Als eigendomsrecht werd vroeger wel het huismerk gebruikt, het
huismerk, waarmede ook documenten gewaarmerkt werden, waar-
mede de steenhouwer zijn steenen merkte, op den grafsteen staat
het bij den naam van den overledene. Dikwijls werd het oude huis-
merk in het latere familiewapen opgenomen. Helaas de beteekenis,
de symboliek der huismerken is verloren gegaan, maar ook de huis-
merken, evenals de runen, waarmede ze verwantschap vertoonen,
zijn getuigen van oeroude beschaving in deze landen.

b. Geboorte, huwelijk, sterven.


Vele oude gebruiken behooren bij belangrijke gebeurtenissen in
het leven. De Fransche folkloristen noemen vooral de gebeurtenis-
sen waarbij het oude voorbij gaat en het nieuwe komt. De plechtig-
heden of riten hieraan verbonden noemen zij de „rites de pas-
sage" 30 ).
Tot deze gebeurtenissen behooren geboorte, huwelijk en sterven,
maar ook de seizoenfeesten, wanneer de jaargetijden elkaar afwis-
selen en ook de oudejaarsavond, die vroeger nieuwjaarsavond heette,
de avond voor het nieuwe jaar!
Het volksgeloof wil, dat dan de booze invloeden, de booze gees-
ten komen aanzweven, om veel te bederven, ook voor de toekomst.
En oorspronkelijk dienden al die eigenaardige gebruiken, de „rites
de passage" om de booze geesten of te weren, te misleiden of
krachteloos te maken. Wat die booze geesten dan wel waren?
Eigenlijk jets vaags, jets waarvan men zich geen vaste voorstelling
maakte, — maar het was er en openbaarde zich door onvruchtbaar-
heid van menschen, dier en plant, door ziekte of ongeval, door
Ons Volk 4 49
brand, bliksemslag of hagelslag, door overstrooming of droogte,
door muizenplaag, enz. Om hiervoor gevrijwaaard te blijven worden
— ook nu nog — vele eigenaardige gebruiken toegepast, waarvan
men de oorzaak, het bestrijden der booze geesten, niet eens meer
weet. Men doet het, omdat het zoo behoort, omdat vader en groat-
vader het ook gedaan hebben. En als men het naliet zou het niet
goed zijn.
Mogen de gebruiken plaatselijk verschillen, in hoofdzaak is er
toch veel overeenstemming en vele „plaatselijke - gebruiken vindt
men tot ver over de grenzen meermalen terug bij dezelfde gebeur-
tenissen.
Geboorte. Men spreekt bij adoptie nog van een „aangenomen -
kind. Vroeger werd elk kind „aangenomen - , direct na de geboorte,
door den vader. Met deze handeling had hij het erkend als zijn kind.
Daar waren luier en luiermand en de vuurmand om de luiers te
drogen en het speldenkussen waarin de naam van het te verwachten
kind reeds te voren was ingeprikt met letters gevormd door spel-
denkoppen, aan den eenen kant een jongensnaam en aan den
anderen kant, als reserve, een meisjesnaam, voor het geval het
geen jongen zou zijn.
De baker, oorspronkelijk „bakermoer - geheeten, is vervangen
dikwijls door de kraamverpleegster. De baker wist allerlei voorspel-
lingen of het een jongen of een meisje zou zijn, als het kind links
gedragen werd, of rechts, of de bewegingen sterk of zwak waren.
De aanzegging bij de buren, evenals bij overlijden, heeft nog
plaats. De tractatie beschuit met muisjes. Maar het zijn geen muis-
jes, eer muizekeutels, die suikerkorrels om een stukje anijs gerold.
De muis het symbool der vruchtbaarheid, hier voorgesteld in haar
uitwerpselen van suiker. Zou hier niet de oude offerande bedoeld
zijn, zooals men bij bruiloft ook suikergoed strooit en bij het dooden-
maal „geschraapte broodjes - serveert?
Een bijzonderheid is nog, dat de jongensmuisjes ruw zijn en de
meisjesmuisjes glad en de zakjes, waarin ze verzonden worden, bij
50
„Hansje in de Kelder -
Gedreven zilver — 17e eeuw.
een jongen een blauw lintje hebben en bij een meisje een rose lintje.
De buren en familie en kennissen komen op kraambezoek. Ook dan
vroeger een speciale tractatie: kandeel, zijnde wijn met kaneel en
eierdooiers.
Hier volgt het recept: Een flesch Rijnwijn en een flesch witte
wijn mengt men dooreen, doet er suiker en pijpkaneel naar smaak
in en laat het vocht goed trekken, tot het kokend heet is. Dan
klutst men acht eierdooiers en roert die er op het vuur heel voor-
zichtig door. (Uit het Hdbld, van 23/2 1929). *
Eindelijk mag de moeder weer op, 9 dagen moest ze het bed
houden. Dan komt ook het eerste kerkbezoek, een oude reinigings-
rite. De doop van het kindje, oorspronkelijk ook reinigingsrite. Bij
de Christenen eene inlijving in de Christenheid, een begraven wor-
den met Christus, een vrijwaring voor vagevuur en erger. Immers
van de dwaallichtjes vertelt men, dat het zieltjes van ongedoopte
kinderen zijn, die pas tot rust komen als men tot ze zegt: „Ik doop
u in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes".
De naamgeving. Vroeger was de naamgever, de peter of meter,
bij den doop aanwezig, gaf ook een geschenk aan den pasgeborene.
Ook bleef er een band tusschen petekind en peter of meter. De
naamgeving bij de protestanten naar grootvader of grootmoeder,
oom of tante, bij de katholieken ook naar een Heilige en waar bij
de protestanten de geboortedag als verjaardag gevierd wordt, is
dit bij de katholieken dikwijls de naamdag van den Heilige, waar-
naar het kind vernoemd is.
Vroeger droegen de kinderen bij den doop een witte doopjurk,
welke als familiestuk van geslacht op geslacht over ging. Pinksteren
heet in Engeland Whit Sunday en dit schijnt ontleend te zijn aan
de witte kleur van de kleeding der vele doopelingen op dien dag.
Een bijzonder eigenaardig volksgeloof op de geboorte betrekking

*) Vroeger werd ook gedronken op „Hansje in den kelder", dat is op het te


verwachten kindje, waarvoor men speciale bekers had.
51
hebbende, is het zoogenaamde „ver zien" der vrouwen. Men be-
weert namelijk, dat als een vrouw, die zwanger is, schrikt, doordat
zij iets vreemds of iets akeligs ziet, of wel dat haar lichaam wordt
aangeraakt, het to verwachten kind geboren zal worden met een
rooden of paarsen vlek op de plaats waar de moeder geraakt is, of
wel, dat het kind een lichamelijke afwijking zal hebben in verband
met hetgeen de moeder is overkomen.
Een bekend apothecar in Utrecht had een groote roode vlek op
een zijner slapen. De schoonzuster van genoemden heer deelde
schrijver dezes eens mede, dat de moeder hevig geschrokken was
kort voor de geboorte van het kind. Plotseling zag ze den molen
van haar vader in brand staan. Van schrik sloeg ze haar hand tegen
haar gezicht en als gevolg hiervan kwam haar zoon ter wereld met
een grooten rooden vlek op zijn gezichtje, op dezelfde plaats, waar
de moeder zich in het gelaat had geslagen. Wellicht houdt ook het
gezegde: „Kijk me eens aan, dan krijg je mooie kinderen", hiermede
verband.
Kleine gekleurde vlekken, waarmede kinderen geboren warden,
noemt men wel eens moedervlekken en ook hieraan zal wel een
volksgeloof vastzitten.
Als er een kind geboren is, wekt dit natuurlijk de belangstelling
van eventueele broertjes en zusjes en van hun vriendjes en vrien-
dinnetjes. Op de vraag: „Waar komen de kindertjes vandaan", krij-
gen zij een antwoord, verschillend al naar de streek. De ooievaar,
de kool, een bron, een holle boom, worden als zoodanig genoemd.
Sommigen verklaren het woord ooievaar als ode-haar, schat-drager
of geluk-aanbrenger. In Utrecht zegt men, dat de kinderen uit den.
Munnikenboom komen, een oude linde in den tuin van het voor-
malig Karthuizerklooster a.d. Vecht buiten de Weerdpoort. In Am-
sterdam zegt men, dat de kinderen uit de Volewijk komen (= de
vogel-wijk, over het IJ).
Soms worden bij de geboorte van een kind boomen geplant. In
sommige volksverhalen wordt het leven van den boom in verband
52
gebracht met het leven van het kind, sterft de een, dan zou ook
de ander sterven. De zoogenaamde levensboom. Of in het levende
volksgeloof hiervan jets over is in Nederland, weten wij niet.
Aan Zondagskinderen of aan kinderen die met den helm geboren
zijn (d.i. met het geboortevlies om het hoofd) wordt bijzondere
helderziendheid toegekend.
Huwelijk. Bij de bruiloft zijn er nog vele gebruiken, a fkomstig
uit den prae-historischen tijd, toen de menschen meenden, dat bij
de overgansgritten, waartoe ook die van het huwelijk behooren, de
hoofdpersonen meer dan anders belaagd werden door kwaadwillige
geesten.
Een voorbeeld hiervan is het zoogenaamde „schutten van de
bruid". Om de geesten te misleiden, rijden bruid en bruidegom niet
in het versierde rijtuig, dat de stoet naar en van gemeentehuis en
kerk vooraf gaat. Neen, zij nemen plaats in het tweede rijtuig, dat
niet met groen en bloemen versierd is, zooals het eerste rijtuig.
Het schieten met los kruit is ook al om de geesten op een afstand
te houden en de nieuwe woning wordt beschermd door twee ge-
kruiste bezems tegen de deur te plaatsen. De bezem geldt als of we-
rend en keerend booze geesten.
In de oostelijke provincies komen nog de bruidnoodigers, voor,
die vrienden en kennissen uit naam der bruid gaan nooden voor
de bruiloft. Deze noodigers zeggen een vers op, bevattende de
uitnoodiging met opgave van plaats en tijd van het feest. Ze dragen
een versierden stok en hier en daar worden ze onthaald.
In de zuidelijke provincies kent men in den stoet nog de bielemans,
die ook in de schutters-processies voorkomen en deze bijldragers
hakken een boompje om, dat als wegversperring den bruiloftstoet
tegen hield en het omkappen wordt beloond met een tractatie in
brandewijn door bruid en bruigom. Bij een Marker bruiloft heeft
de bruigom een versierde Goudsche pijp. Het rondgaan van de
brandewijnkom is in vele streken nog gebruik. 0.m. komt dit bij de
Drentsche bruiloften nog voor. Een likeur, die als hypocras bekend
53
staat, wordt ook wel bruidstranen genoemd en het suikergoed heet
bruidsuikers.
In Limburg speelt de jonkheid van het dorp een groote rol bij
het feest, waarbij ze allerlei stoutigheden uithalen om den bruigom
te plagen, die dit met tracteeren op bier of brandewijn moet afkoo-
pen. Men noemt ze de Aartjes.
Evenals er een doopmaal is, is er ook een bruiloftsmaal, waarbij
vlaaien en rijstebrij de traditioneele gerechten zijn. Men leze hier-
over uitvoerig in de filmboekjes van Van der Ven en in het groote
handboek over Nederlandsche Volkskunde van prof. Schrijnen.
Somtijds worden bruid en bruigom b.v. bij het wegrijden van het
stadhuis met rijst gegooid, vermoedelijk een oud vruchtbaarheids-
ritueel. Of wel men gooit een oude schoen in de richting van het
bruidspaar. Men let ook op voorteekens en wie van het paar het
eerst in bed zal stappen.
In Twente bestond het huwelijk op proef. In sommige landelijke
streken heeft de verloofde het recht een gedeelte van den nacht
bij zijn meisje door te brengen. Zij ligt dan te bed onder de dekens
en hij mag op den rand van het bed de wacht houden. Men noemt
dit „kweesten - , van een oud woord „questen - , dat „vragen - of
„dingen naar de hand - zou beteekenen. In Zuid-Afrika bestaat
deze gewoonte ook en wordt „opsit - genoemd. In Engeland kende
men deze gewoonte ook en werd „to bundle - genoemd.
In Spakenburg mocht de vrijer of en toe het meisje bezoeken als
de ouders afwezig waren. Dit werd „kraaihouden - genoemd.
Op Texel bestond nog een nachtfeest, waar jongens en meisjes
bij elkaar kwamen tot het krieken van den morgen, en daarom werd
dit „de kriek" genoemd.
Wanneer meisjes of vrouwen verlaten werden, werd de jongen
of de man, die zijn woord niet hield, gestraft door het brengen van
ketelmuziek aan zijn woning, wat dikwijls met baldadigheden, als
het wegrijden van de wagens, het hijschen van een der wagens
op het dak. enz., gepaard ging. Terwijl een vrijer dikwijls de woning
54
van zijn meisje placht te versieren met een Meitak, werd op het
dak van een meisje, dat een blauwtje had laten loopen of dat
bedankt was door den vrijer, een dorre boom geplaatst, dorrehoed
geheeten. Ook getrouwde vrouwen, die het er naar gemaakt had-
den, ontvingen wel zulk een dorrehoed.
Driemaal gaat de bruid om den haard of om den ketelhaak, de
haal (haalleiden). Bij bruiloften spelen de jongens van het dorp,
zooals in Limburg de Aartjes, een rol, waaraan oer-oude traditie
verbonden is. Men zie hierover de film van D. van der Ven.
Dood en begraven. Voorteekens van den dood zijn vele. In
Limburg noemt men het verschijnen van geheimzinnige lichten als
zulks: veurbuken (ook veurbuksel of veurbukes). Bijzondere gelui-
den kondigen een sterfgeval aan, het krassen van uil of raaf, hon-
dengejank in den nacht, het stilstaan van de klok, het dichtslaan
van een deur, het springen van een glas, het vallen van een schil-
derij of van den spiegel, het tikken van het doodenkloppertje.
Is de dood eenmaal ingetreden, dan worth het lijk gewasschen
en gekleed, de onderkaak wordt met een doek vastgebonden, de
oogleden worden neergedrukt gehouden, door het opleggen van een
geldstuk. Dit zal wel geen overblijfsel zijn van het medegeven van
geld in de kist. Want deze geldstukken worden afgenomen als de
oogen eenmaal gesloten blijven.
Het verdrijven of op afstand houden van kwade geesten is weer
een aanwezig bestanddeel van allerlei gebruiken.
Bij den doode wordt gewaakt, katten worden uit het huis ge-
weerd. Een of meer lichten worden bij den doode geplaatst. Het
stroo heeft kwaadwerende kracht. Het lijk wordt op stroo of op
lijkborden geplaatst. Stroo wordt om de ingangshekken gewonden,
stroo wordt op den vloer gestrooid, ook onderweg op kruiswegen,
kruisvormig geplaatste stroowisschen.
Het luiden van de doodsklok diende oorspronkelijk ook om de
booze geesten op afstand te houden.
Driemaal gaat men in Friesland met den doode om de kerk. Bij
55
het teruggaan van het kerkhof wordt een andere weg gekozen dan
er heen, opdat de geesten niet zullen volgen. Na den dood worden
de vensters open gezet, opdat de ziel ongestoord kan wegzweven.
Naderhand worden zij weer gesloten om het teruggaan te bun oei-
lijken.
Het dragen van hooge hoeden bij begrafenissen zou een over-
blij fsel zijn van het zich onherkenbaar maken voor de booze geesten.
De koetsiers op de lijkwagens in Utrecht dragen groote steeken
met breede lamfers, „huilebalken - genaamd. Sommige lijkwagens
zijn met urnen versierd, ook komt er wel een boom op voor als ver-
siering, de levensboom. Brandende omfloersde lantaarns zijn bij de
lijkwagens der katholieken aanwezig.
Het doodenmaal is op het platteland nog overvloedig. In de
steden is het teruggebracht tot sandwiches of geraspte broodjes
met ham of tong, terwij1 kof fie wordt gepresenteerd.
De rouw wordt aangenomen en uitgedrukt door het dragen van
zwarte kleederen. In een deel van Saksen en Mecklenburg had men
vroeger de „witte rouw" en op verzoek van wijien Prins Hendrik
is ook dit gebruik gevolgd bij zijn begrafenis en door H.M. Koningin
Wilhelmina werden witte rouwkleederen gedragen. Deze witte kleur
is het symbool van de onsterfelijkheid der ziel en van een beter
leven hiernamaals.
De dragers van de doodkist waren vroeger steeds naaste familie-
leden of buren en vrienden. Thans heeft men vrij algemeen betaalde
dragers, met uitzondering op het platteland. Ook de masons plegen
hun doode zelf grafwaarts te dragen. Naast het begraven komt
meer en meer in zwang het verasschen of cremeeren.
De lijkkoetsen zijn in de steden veelal reeds door lijkauto's ver-
vangen.
Het werpen van aarde op de kist is veelal vervangen door het
strooien van bloemen. In het werpen van aarde was neergelegd het
„gezamenlijk begraven van den doode door de aanwezigen".
Bij een begrafenis der masons bestaat het gebruik, dat de vrien-
56
den een hunner witte handschoenen in het graf werpen als laatste
groet.
Bij de katholieke begrafenis wordt een uitvoerig rituaal gebruikt,
terwijl bij de protestantsche begrafenis dikwijls een predikant het
woord voert, een troostwoord gericht aan de familie en vrienden
van den overledene.
Op sommige boerderijen bestaat de oude gewoonte, dat een sterf-
geval oak aan het vee wordt „aangezege (medegedeeld) en aan
de bij en, terwijl de bijenkorven van zwarte strikjes voorzien worden.
Het doode lichaam van jonge kinderen wordt in sommige streken
met bloemen opgesierd (-,--- gepeeld).
Als herinnering aan een doode wordt wel een weinig hoofdhaar
bewaard, dat in een medaillon gedragen wordt bij het portret of
enkel.

c. Huiselijk en burgerlijk leven. Disch- en drinkplechtigheden.


Wij hebben reeds gesproken over den krijgsman, die dikwijls
priester en rechter tevens was en hoofdman was van een honderd-
schap. Hij woonde in een grooter huis, dan zijn onderhoorigen, bezat
een of meer paarden. Het bezit van een paard was reeds een groote
rijkdom op zich zelf, omdat de ruiters het meestal in het gevecht
wonnen tegenover voetvolk, wanneer het man tegen man ging.
Het versterkte huis werd de burg, omgeven door palissaden en
een gracht. En uit deze burgen ontwikkelden zich de steden met
de burgers en den burgemeester als hoofd.
Met de opkomst der steden is er een verandering in het huiselijk
en burgerlijk leven gekomen. Wel is er nog groote tegenstelling
tusschen rijk en arm, maar het aantal beter behuisden neemt toe.
Het priesterschap is niet langer vereenigd met het rechterschap.
Omstreeks het jaar 1000 zijn in deze landen de Heidensche priesters
verdwenen en de Roomsche kerk stelt overal bisschoppen en
pastoors aan. De kerk wordt het middelpunt van het leven. Tot de
57
Renaissance en de Reformatie hierin weder verandering zal brengen.
Geweldige veranderingen in het leven treden binnen, wanneer
Amerika ontdekt is, wanneer zeereizen naar Oast en West bekend
maken, dat de aarde veel grooter is, dan men eerst meende. Uit-
vindingen als die van het kompas, van de boekdrukkunst en ook
die van het buskruit brengen allerlei wijzigingen. De gilden ont-
wikkelen veel kracht en worden een werkzaam deel in het groote
leven.
De 17de eeuw eindelijk wordt Nederlands „gouden eeuw'' ge-
noemd. Kunst en wetenschap bloeien, als gevolg van den bloeienden
handel. Met voorspoed en tegenspoed komt men tot het einde der
18de eeuw. De fransche revolutie is oorzaak dat er wederom een
keerpunt in de geschiedenis komt. En dan komen er talrijke tech-
nische uitvindingen en het socialisme breidt zich uit en er komt een
andere geest onder de lagere lagen der bevolking. Tot in 1914
de wereldoorlog met zijn gevolgen ook hierin weder een verande-
ring brengt, er komt een tijd van overgang en kentering, waarvan
thans het einde nog niet to zien is en twee machten kwamen op:
het nationaal-socialisme en het communisme. Terwijl in September
1939 wederom oorlog uitbrak.
En in al die bewogen tijden zijn er talrijke gebruiken en gewaon-
ten gebleven onder het yolk, gebruiken en gewoonten welke men in
alle landen in gewijzigden vorm aantreft, maar er zijn er ook, die
zoo speciaal Nederlandsch zijn, dat men terecht van een Nederland-
sche volkskunde mag spreken.
Tot op dezen tijd heeft het Huis van Oranje-Nassau een bijzon-
dere rol gespeeld als symbool van de eenheid van ons yolk en als
vertegenwoordiger van dat yolk tegenover het buitenland. Oranje
en Nederland zijn een in den loop van vele jaren. Wel zijn er
tij den geweest dat prinsgezinden en patriotten tegenover elkaar
stonden. Deze tijden zijn gelukkig voorbij. Wel verbrokkelen talrijke
politieke partijen en talrijke kerken en secten de eenheid, maar als
yolk is het Nederlandsche yolk een eenheid, een in religieusen aan-
58
leg, in liefde voor het Oranjehuis en in een aangeboren gevoel vcor
vrijheid, orde en werkzaamheid.
Strijd tegen buitenlandsche vijanden de eeuwen door, strijd tegen
het water, bevestiging van onze macht in overzeesche bezittingen,
dit alles hebben het Nederlandsche yolk gemaakt tot een yolk met
een eigen karakter en dit is terug te vinden in de Nederlandsche
volkskunde. Nog in deze dagen vinden wij het patriarchale in re-
geeringsambtenaren, het patriarchale in de voorgangers van ker-
ken, het patriarchale in den vader van het gezin, in den boer op zijn
boerderij, in den fabrikant tegenover zijn personeel.
Wij vinden dit vooral nog bij de rechtzinnige protestanten, waar
de bijbel nog gelezen wordt en waar, zooals prof. Schrijnen terecht
opmerkt, de bijbelsche scheurkalender en een „huiszegen - de wan-
den van de huiskamer versieren.
Bij de katholieken treft men dit patriarchale ook wel, al mist men
hier de bijbellezing, maar ook hier vindt men oudvaderlijke uitingen
van pieteit aan het geloof, in de heilige beeldjes op den schoorsteen
of op een kast en in het crucifix tegen den wand. Gewijde palm-
takjes komen ook nog voor, ook als bescherming tegen gevaren.
In de protestantsche gezinnen wordt voor en na den maalt:id
gebeden en gedankt, terwijl de kinderen de tafelgebeden dikwiils
luide uitspreken. In katholieke gezinnen houdt men eveneens het
tafelgebed in eere en men maakt na het gebed het kruisteeken. In
sommige gezinnen in het Zuiden des lands zal de huismoeder Been
nieuw brood aansnijden, zonder te voren er met het mes het kruis-
teeken over gemaakt te hebben.
Wat het middageten betreft, hoe het menu is samengesteld en
hoe er gekookt is, hangt veelal samen met de maatschappelijke po•
sitie van het gezin.
In arme gezinnen op de Veluwe en op sommige plaatsen van
het platteland, zal men nog aantreffen, dat men uit een gemeen-
schappelijken schotel eet, die midden op de ronde tafel staat en in
het midden van de schaal met aardappels staat dan het kommetje
59
met „stip'', het vleeschnat of de jus, of saus.
- De groote, langgerekte eetpartijen door de „rijkelui" gegeven, be-
hooren meer en meer tot het verleden! Evenals de glazen pronk-
kasten, waarin men zijn mooiste kristal en porcelein te pronk stelde,
tot het verleden gaan behooren.
Over de dischplechtigheden en het drinken is reeds veel verza-
meld. Wij kunnen hen, die hierover meer willen weten, verwijzen
naar de uitgebreide werken hierover.
Werd men vroeger bij een middagbezoek nog wel eens onthaald
op een glas port of madera of sherry, hiervoor is het kopje thee
met een koekje in de plaats gekomen. Ook worden er minder
likeuren en dranken als advocaat, e. d. geconsumeerd dan vroeger.
De borrel, het dagelijksche glaasje jenever of brandewijn, is ook
veel minder geworden, dan dit vroeger was. Ook dronkenschap
komt in veel mindere mate voor dan vroeger het geval was, ook
dank zij het werken der matigheidsgenootschappen. Een typisch
verschijnsel is het aantal volksbenamingen voor „dronken zijn",
voor „drank" en voor den borrel". Wij laten er hier enkele volgen:
hij is kachel, hij is vet, hij heeft hem om, hij is zat, hij is kanon,
hij ligt onder de tafel, hij is boven zijn theewater, boven zijn bier,
hij heeft te veel op, hij is stomdronken, hij heeft te diep in het
glaasje gekeken, hij is tipsy, hij kan niet meer op het lijntje loopen,
hij heeft een snee in zijn neus.
Een borrel wordt genoemd: een neutje, een jajumpie (van het
Hebr. „drank"), een pierenverschrikkertje, een glaasje.
Het „ad fundum" =-- het glas in een teug uitdrinken, is blijkbaar
afkomstig van de studentenjool. Men drinkt nog op elkaars gezond-
heid met een „Gezondheid'', of „Sante! Koffie, thee en ook cacao
hebben het oudvaderlandsche bier veelal vervangen.
De oude herbergen verdwijnen en er komen voor in de plaats
restaurants, café's en lunchrooms en thans ook in de grootere ste-
den de cafetaria's.
Over de uithangborden zullen wij afzonderlijk spreken.
60
d. Kalender en kalenderfeesten, vermaken, kermissen en feest-
gebak 32)

De oudste kalenders, welke wij kennen zullen wel houten stok-


ken geweest zijn, waarin de maanden en weken ingekerfd waren en
elke kerf was dan voorzien van een speciaal teeken ( een rune)
welke de maand of de week aanduidde. Ook op schrift kwamen
reeds zeer vroeg kalenders voor, waarvan de oudheid bewezen wordt
door de talrijke rune-vormige teekens, welke op die oude kalenders
stonden.
Over dit soort kalenders handelde Beishuyzen in „Eigen Volk".
Men vindt ze ook in: Dr. Wolfgang Schultz Zeitrechnung and
Weltordnung ( Leipzig 1924).
Er is een tijd geweest, dat een week 9 dagen duurde. Hoe de
namen dier dagen geweest zijn, weten wij niet. Ook toen zullen de
namen ontleend zijn aan de 9 hoofdgoden, evenals dit met de 7
dagen der week is geschied. Er zijn twee zonnekruisen, een met
acht armen en een met zes armen. Ook dit zijn vermoedelijk afbeel-
dingen van de Zon ( in het midden) met 8 of 6 andere goden.
De Latijnsche (ook de Fransche) namen der dagen correspon-
deeren met de namen der 7 plaatsen, die aan de Latijnsche goden-
namen ontleend zijn. Vergelijk:
Zondag — Dimanche (Lat. dies-dominica — dag des Heeren).
Maandag — Lundi.
Dinsdag — Mardi.
Woensdag — Mercredi.
Donderdag — Jeudi.
Vrijdag — Vendredi.
Zaterdag — Samedi (Lat. sabbati dies = dag v. d. sabbat).
Oorspronkelijk, en vermoedelijk was dit het geval bij de Egypte-
naren en bij de Phoeniciers, was ieder uur van het etmaal aan een
verschillenden god gewijd en iedere dag werd genoemd naar den
god aan wien het eerste uur gewijd was, dus op Zondag was het
eerste uur aan de zon gewijd en op Maandag aan de maan.
61
De dagen werden oorspronkelijk niet genoemd naar het volg-
cijfer, dat zij in de maand innamen, maar sinds de christelijke gods-
dienst was ingevoerd, werden de dagen naar een Heilige genoemd
en vele vaste gebruiken als betalen van huur en inhuren van knecht
of meid vond — en vindt nog wel — steeds op denzelfden eenmaal
vastgestelden Heiligendag plaats. Ook markten of volksvergaderin-
gen waren aan bepaalde heiligendagen gebouden.
De houten kalenderstokken werden vervangen door kalenders op
perkament of op papier geteekend. Dat deze uit den overgangstijd
tusschen heidendom en Christendom dateeren, blijkt hieruit, dat op
deze oude kalenders zoowel oude runenteekens als namen van
heiligen voorkomen. Een voorbeeld hiervan vindt men o.m. in het
bovengenoemde boek van Dr. Wolfgang Schultz.
De maanden werden berekend naar de schijngestalten van de
maan. Het woord maand schijnt dan ook van maan te zijn afgeleid
en staat in verband met een werkwoord dat „meted' beteekent,
hier het meten van den tijd. Terwijl het woord „week" met het
werkwoord „wijken" in verband schijnt te staan.
Wij kunnen niet al de gebruiken en feesten beschrijven, welke
voor een groot deel ook thans nog voortleven en gebonden zijn aan
een bepaalden heiligendag of hoogen kerkelijken feestdag. Wij ver-
wijzen daarvoor naar speciale handboeken, als de Kalenderfeesten
van Mej. H. Grolman. Wij beperken ons tot het volgende over-
zicht.
1 Jan. Nieuwjaarsdag. Vroeger werden nieuwjaarsprenten met
berijmden wensch aangeboden door lantaarnopsteker, nachtwacht,
torenwachter, vuilnisman en brievenbesteller. Zij kregen dan een
nieuwjaarsfooi. Familie en kennissen gingen elkander „veel heil en
zegen in het nieuwe jaar'' wenschen. Ook schriftelijk werden vele
gelukwenschen, veelal met visitekaartj es, gewisseld. In Groningen
bakt men „olle wieven", volgens Mej. Dr. v. d. Graft een herinne-
ring aan het oudevrouwen-offer 33 Ook bakt men prauwels, welke
) .

ook oublies of ijzerkoekjes genoemd worden. In Frankrijk worden


62
geschenken gewisseld met Nieuwjaar (e'trennes) *). In sommige
families is er men er erg op uit een ander voor te zijn met het
uiten van zijn wensch, waaraan een bijzonderen zegen schijnt te
worden gehecht.
6 Januari Drie Koningen. Eertijds het Epiphanienfeest der Oos-
tersche kerk, de herdenking van den doop van Jezus. Ook Dertien-
dag geheeten, als vallende 13 dagen na Kerstmis. Het was de sluit-
dag van het Joelfeest der Germanen. Het driekoningenbrood kan
oorspronkelijk een heidensche of ferkoek zijn, waarin een boon ge-
bakken werd. Wie de boon krijgt is „koning"!
De namen der koningen zijn Caspar, Melchior (de Moor) en
Balthasar. Ook wel Ator, Sator en Perator. ( Deze namen komen
ook voor in het palindroom-kwadraat (tegen brand).
SATOR
AREPO
TENET
OPERA
ROTAS
Men noemt dit ook een kryptogram en het bevat twee maal den
zin A Pater nosier 0 in kruisvorm.
De Moorenkoning doet denken aan Zwarte Piet (de winter ); ook
aan eerie der drie nornen, die ook zwart wel werd voorgesteld.
In Amsterdam worden drie-koningsprenten gevent in de Jor-
daan en omgeving, met een papieren „kroon - voor den koning. Dit
gebeurt 3, 4 en 5 Januari. Ook de boon heeft vermoedelijk oor-
spronkelijk eene magische beteekenis. (Zie Aug. Heyting, Yggdra-
sil. Germaansche Cosmogonie, Deel I).
Het zingen met de ster, begeleid door den rommelpot, evenals
het kaarsjesspringen is eene herinnering aan de wedergeboorte der
zon. Voor de driekoningen-liedjes zie men Schrijnen I, blz. 143 e.v.
yen I, blz. 143 e.v.

*) Van lat. strena.

63
Koppermaandag. Dit is de eerste Maandag na 6 Januari. Er be-
staan vele gissingen naar de herkomst van dit woord:
1 e kopperen--,----. koppelen . paren.
2e vroolijk feestvieren.
3e van koppenzetten en aderlaten.
4e van cooperatoren :=------ vakgenooten.
5e van coppe drinknap.
6e van copperkens gilde broeders.
De dag werd vroeger gevierd met hanekappingen en gansrij de-
rijen. Hij wordt ook Drukkersmesdag of Verloren Maandag ge-
noemd. In Amsterdam verschijnen dan de drukkers-kalenders. Vroe-
ger ook de omgang van „Hansje Knap", waaraan een oud versje
verbonden is.

14 Januari St. Pontianus. Op 14 Januari geven de jongens ge-


schenken aan de meisjes en op 21 Januari (St. Agnes) beantwoor-
den de meisjes dit. Men noemt dit Ponsen en Angen. Ook Ponsen
en Nieten. ( Zie Drijver, Velerlei Beelden, blz. 38). Te verg. met
Eng. Valentijnsdag (14 Febr.).
Guido Gazelle zegt dat Nieskruid beteekent Agniete kruid ( Hel-
leborus, Kerstroos).

20 Januari. Sint-Sebastiaan. Deze wordt door sommige schutters-


gilden plechtig gevierd.

25 Januari. Pauli Bekeeringsdag. Bij de boeren in den omtrek van


Jutfaas bracht men bij kennissen op dezen dag een Paulus of Pau-
lusje „binnen". Dit is een pop, die in een hoek van het vertrek werd
gezet. Gebeurde dit zonder dat de brenger nat gegooid werd, dan
moest de boerin des avonds koeken Bakken. (Zie Schrijnen I, blz.
152).

2 Februari Maria Lichtmis. Dit is een verchristelijking van een


64
heidensch fakkelfeest ( Amburbale) ter eere van Ceres en Proser-
pina. Vroeger verwisselden de dienstboden op dezen dag van dienst.
Baldadigheden op dezen dag schijnen het woord „lichtmis - voor
„losbol - te hebben doen ontstaan. In Limburg zegt men: „Wanneer
op O.L.V. Lichtmis de zon op het misboek schijnt, dan kruipt de
vos nog zes weken in zijn hal - , „Op Lichtmisdag ziet de boer liever
den wolf in zijn schaapstal dan de zon - , „Lichtmis donker, maakt
den boer tot jonker -.

Vastenavond. De avond voorafgaande aan de vasten, aan Asch-


woensdag. Men spreekt ook van Carneval. Sommigen leiden dit of
van caro en vale — zeg het vleesch vaarwel. Anderen van char
naval — wagenschip. Herinnering aan de ommegang ter eere van
Nerthus of Isis met een schip. In de Middeleeuwen hield men door
Limburg en om Aken een optocht met „de blauwe schuit - , waarin
grappenmakers gezeten waren. De oorsprong schijnt te liggen in
het lentefeest, als de Saturnalia der Romeinen. Uitvoerige literatuur
geeft Mej. H. Grolman in haar Kalenderfeesten. Zie ook A. Fahne,
Der Karnaval, 1854. De maskerade, het travesti, de zwartgemaakte
gezichten, het geraas maken, dit alles wijst op het afschrikken of
verschalken van booze geesten. De harlekijn zou oorspronkelijk een
Germaansche doodengod geweest zijn: Hennekijn geheeten, waar-
van La Chasse de Hennequin =-- de Wilde Jacht. Ook de rommel-
pot doet hier weer dienst bij het begeleiden der vastenavondliedj es.
Wellicht geestenafweer. Zie Schrijnen I, blz. 157 e.v. Oak vasten-
avond-vuren worden ontstoken. Op Schouwen bestaat het strand-
of strarijden, waarbij men te paard een eindje in zee rijdt. Wellicht
een nude vruchtbaarheidsritus.

Halfvasterz. Te Geldrop krijgen de kinderen op Halfvasten een


haan van taai-taai met versierden staart. Te Sittard en te Munster-
geleen warden krombroodjes onder de kinderen geworpen, te Sit-
tard bij zeven kapellen langs den weg naar den Kollenberg.
Ons Volk 5 65
22 Februari Sint-Pieter. Te Grouw ( Fr.) viert men een kinder-
feest op 21 Febr. Sint-Pieteravond. Te Dantumadeel was een wed-
loop om een versierde Sint-Pietersbal. Voor een balspel in de Dok-
kumer wouden, zie W. Dijkstra, lift Friesland's Volksleven I, blz.
158. Te Gees (D.) brengen de kinderen bezoeken aan de jongge-
trouwden, die letters strooien ( zie Schrijnen I, blz. 171). Men vindt
hier het volgende liedje:
Hier komen wij knechtjes en meisjes aan,
Al om Sint Pieter den bal te slaan,
Waren wij niet in de gilde gedaan,
Dan hoefden we Sint Pieter den bal niet te slaan.
Slaan, slaan, slaan, het liedje is gedaan.

17 Maart. Sint-Geertrui. Zij is de dochter van Pepijn van Lan-


den. Echter haar eeredienst wijst op heidensche doodenritus. Zij
wordt steeds met muizen afgebeeld, patrones der muizen. Echter is
de muis een zieledier. (Vergelijk het verhaal, dat bij een stervende
een muisje uit den mond verdween). De naam zelf Geertrui .
speer-jonkvrouw. Een Limburgsch rijmpje zegt:
Sint Matthies
Worpt een gleutige sjtein op 't ies,
Sint Geertruy mit de moes,
Hoalt urn weer droes.

De ziel welke het lichaam verlaten had, brengt den eersten nacht
bij St. Geertruy door.
Geertrui's „minneglas - is een beker in den vorm van een scheepje.
Te Bonn is zij de beschermster der schippers. Men dronk St. Geer-
ten minne (minne--=--- herinnering). Deze dronk wordt ook genoemd:
De schaal van Nivelles. St. Geertrui was abdis van het klooster te
Nivelles. Zij stierf daar in 664. Zij stichtte een kapel te St. Geer-
truidenberg.
66
Palmzondag. Dit is de inleiding tot het Paaschfeest. Vroeger tot
het Lentefeest. De ommegangen der kinderen met de Palmpaasch
getuigen hiervan. Deze is gesierd met een haantje of zwaantje van
koekdeeg. Op het eiland Schouwen heeft men aeremstokjes of rui-
tertjes te paard van brooddeeg.

Witte Donderdag. Te Thorn en Weert (L.) eet men dien dag


discipelen-soep of apostelen-soep, gemaakt van 12 groenten. Hij
die het eerste den lepel in den schotel steekt, wordt Judas genoemd.
De Woensdag te voren is Schortelwoensdag genoemd, omdat de
klokken clan niet luiden tot Paaschzondag.

Goeden Vrijdag. Eieren op Goeden Vrijdag gelegd, beschermen


tegen bliksem en in het zaaikoren gemengd, tegen de „zwart -
(Schrijnen I, blz. 180). De naam schijnt oorspronkelijk „Gods Vrij-
dag - te wezen.

Staten Zaterdag. De klokken, die naar Rome zijn geweest, om


gezegend te worden ( de klokgeesten) keeren terug \TO& de Gloria.

Paschen. Dit is oorspronkelijk het oude lentefeest, ter eere van


de zon. Men richtte zich naar het Oosten (verg. Ostern en Easter).
Daarvan werd afgeleid de godinnenaam Ostera.
Het is echter de vraag of deze ooit vereerd is. Ei en Paasch
haas wijzen op het oude vruchtbaarheidsfeest. Ook Paaschvuren
worden gebrand. Paaschbergen en Paaschweiden zijn oude cultus-
plekken.
Te Ootmarsum een bijzondere ommegang „het vloggelen - , waar-
bij een opstandingslied gezongen wordt. (Zie Schrijnen I, blz.
185/186).
In Drente wordt ook met noten gespeeld.

1 April. „Op den eersten April, stuurt men de gekken waar men
67
wil - . In Frankrijk spreekt men van „poissons d'avril - , in Engeland
van „all fools day". Op Texel zegt men tegen de voorbijgangers
„Skeintje blok". Dit woord is lang onverklaard gebleven, tot de
heer De Boer uit Sneek er voor vond „Beloken fopperij" van een
Saksisch woord Skein, dat tooverij of fopperij zou beteekenen.
(Zie „Eigen Volk", 5e jg. 1933, blz. 285). Over Aprilgrappen, zie
„Ons Volksleven", 7e jg. blz. 17. Ook in Ter Gouw's Volksver-
maken, blz. 126.

1 Mei. De meiboom wordt geplant. Vooral in Limburg en Bra-


bant. Meiliedjes worden gezongen. Meifluitjes worden gemaakt, op
de maat van een oud liedje: „Sap, sap, siepe, wanneer zinst doe
riepe? - , enz. Op Texel ontsteekt men op den vooravond de Meier-
blis, waarbij een oud liedje voor het ophalen van de brandstof. In
Limburg kent men nog het kiezen van de Meibruid ( Meileeste).

Hemelvaartsdag. Deze dag wordt veelal besteed om vroeg op


te staan en dan door de velden te gaan wandelen. Men noemt dit
„dauwtrappen - .

Luilak. Is de Zaterdag voor Pinksteren. Die het laatst opstaat


wordt „luilak - genoemd en moet trakteeren. In Zaandam houdt de
jeugd een optocht met ouden rommel onder veel lawaai. Zij trek-
ken den „luilak - op een „korrie - . Ook wordt hij wel te water ge-
gooid. Op de huisdeuren schrij ft de jeugd met krijt „looielak - . Te
Amsterdam worden de knoppen van de deuren met brandnetels of
met doode ratten behangen. Voor de Zaansche „looielak - zie o.m.
E. V. 1936, Pinksternummer.

Pinksteren. Wij verwijzen voor deze gebruiken naar het Pinkster-


nummer van E.V. 1936.
De Pinksterbloem of Pinksterbruid gaan thans niet meer am,
tenzij misschien in Limburg.
68
De Pinksterbruid op Texel was behangen met allerlei zilveren
voorwerpen, wat sterk doet denken aan het zilverwerk van de
schutterskoningen in Brabant en Limburg, symbool van overvloed
en rijkdom. In Drente heeft men onder de koejongens de „nuste
kook", dat is de jongen die het langst nusselt of talmt. In Deventer
versiert men de straten met de Pinksterkroon.
De tweede Pinksterdag is gewijd aan paarden-ommegangen en
aan bijeenkomsten der schuttersgilden. Op Schiermonnikoog richt
men de „kallemoor op. Dit is een hooge paal, de vlag in top en
een haan wordt in een mand boven in den paal geheschen. Wellicht
is het woord „kallemoor synoniem met het fr. „chanteclair'', Ned.
„kanteklaar -. Ook kan er overeenkomst zijn met het Vlaamsche
woord „kollemoer, naam van een brongeest, ook van een waterplant,
afgeleid van kol = vrouw of moei tante.
De oorsprong ligt nog in het duister.

24 Juni Sint-Jan. Dit is het oude midwinterfeest. De Sint-Jans-


vuren worden nog ontstoken. In Vortum, Beers, Afferden en
Waalre versiert men de woningen met een krans van groen en
bloemen, de Sint Janstak, waarin korenbloemen, notenblaren en
Sint Janskruid ( sedum purpureum).
De Sint Jansnacht is vol magische geheimen, dan snijdt men de
wichelroede, en plukt het Sint Janskruid. De schipper op het Ha-
ringvliet vaart niet uit. ( Schrijnen I, blz. 202).
In Laren ( N.H.) wordt een groote processie gehouden.

29 Juni Peter en Pauwels. Dit feest wordt in Belgie gevierd met


dansen en zingen am een vuur. (Zie Drijver, Velerlei beelden, blz.
210 e.v. ).
Ook in Ned. Limburg komt de viering voor, o.a. door het maken
van een kroon, de rozenhoed.

20 Juli Sint Margriet. Men kent het gezegde „Regent het op


69
St. Margriet, dan regent het 6 weken lang". In Frankrijk zegt men
hetzelfde van St. Medardus (8 Juni). Op 8 Juni werd het rozen-
meisj e ( rosiere ) gekroond.
Het fr. rijmpje luidt: „Quant it pleut le jour de St. Medard, Il
pleut quarante jours plus tard". St. Medard wordt genoemd: le
grand pisseur.

25 Juli St. Jacob. De Amsterdamsche jongens hielden spiegel-


gevechten op St. Pieter en op St. Jacob. Met St. Jacob moet de hooi-
berg in top.
Bij het oogsten in sommige plaatsen in Overijsel dragen de vrou-
wen witte kleederen, de Sint-Jacobs-dracht.
„Met Sint Jacob en Sint An
Is 't koren in de schuur of in de wan."
„Is Sint Jacob hel en warm,
Bevriest met Kerstmis rijk en arm."
(N. Brab.)

15 Augustus Maria Hemelvaart. Deze dag wordt in Limburg ook


genoemd Maria-Kruidwisch of O.L.V. Kruidwijn (wijn = wijding).
Door de kinderen worden bloemruikers naar de kerk gebracht, om
daar gewijd to worden. Zie het artikel van Dr. M. Uittien in E.V.,
1935.
Volgens Schrijnen I, blz. 205 mag in de ruikers de konings
kaars of hemelbrand (Verbascum Thapsus, Aronstaf ) niet ontbre-
ken.

17 September Sint-Lambertus. Dit is de eerste spin-avond in


Limburg. „St. Lambaert, bringt de spinderik in de haerd". Te Vee-
nendaal spreekt men van „Lampbegietjes"-avond. Men lette op de
klank-overeenkomst tusschen „lamp" en Sint-Lambertus. Het was
een feestavond op de fabrieken. Als dan begon het spinnen en
weven bij lamplicht. Er werd gegeten, gezongen en gedronken en
70
de lampen werden met groen en bloemen versierd. Tegenwoordig
schijnt het feest te bestaan uit pantoffelparade op straat en cafe-
bezoek.
1 November Allerheiligen.
2 November Allerzielen. Dit zijn dagen aan de dooden gewijd.
De graven worden bezocht en met bloemen en brandende kaarsjes
versierd.
3 November St. Hubertus. Dit is de patroon van de jacht en be-
schermer tegen hondsdolheid.
In Limburg worden Hubertusbroodjes gewijd. Omtrent St. Hu-
bertus en het hert zie E.V. 1936.
11 November Sint-Maarten. Aan den vooravond loopen de kin-
deren met lichtjes en zingen St. Maartenliedjes. Ook St. Maarten-
vuren werden ontstoken. ( Zie Schrijnen I, blz. 103 e.v.).
De Sint Maartensgans wordt gegeten. ( Zie over Sint-Maarten
ook een artikel van H. J. Bellen in „Eigen Volk", 1935).
25 November Sint Katharina. „Met Sint Katrijn moeten de koeien
aan de lijn - , zegt het rijmpje. Er is nog een versje, dat begint:
„Sinte-Katerijne, laat het zonneke schijnen - . (Zie Schrijnen I, blz.
118). Inderdaad schijnt St. Katharine de opvolgster te zijn van de
Germaansche zonnemaagd en zijn er kapellen aan de H. Katharine
gewijd op plaatsen van voorhistorische zonnecult. Het zonnerad
werd vervangen door het martelrad van St. Katrijn. Dikwijls ge-
broken.

30 November Sint-Andries. Het weerrijmpje luidt: „Sint Andries


brengt de vries".
De Sint Andries-nacht heeft magische eigenschappen. Wilde een
meisje haar minnaar in den spiegel zien, dan moest zij zich uitklee-
den en daarbij een bezwering uitspreken.
71
1 December Sint-Elooi. Dit is de patroon der smeden en de be-
schermer der paarden. Hij was Bisschop van Noyon in de 7e eeuw.
Ook in de Nederlanden zou hij gereisd hebben. In Utrecht is een
Sint-Eloois-Gasthuis met een ouderwetschen kolfbaan, die nog be-
speeld wordt door h.h. regenten.

4 December Sint-Barbara. In Limburg snijdt men kersen- en ber-


ken-takken af, Barbara-takken, die dan met Kerstmis moeten
bloeien.

6 December Sint-Nikolaas. Over dezen Heilige is reeds veel ge-


schreven. Men zie o.a. Schrijnen I, blz. 120 e.v.

13 December Sint-Lucia. Op Texel viert men op 12 Dec. „de oude


Sinterklaas". Dit is dus eigenlijk het Sint-Lucia feest, zooals het in
Zweden thans nog druk gevierd wordt, als lichtfeest. Men lette op
de klankovereenkomst tusschen den naam en het woord lux = licht.
Op de overeenkomst tusschen het Noorsche St. Luciafeest en de
Texelsche oude Sinterklaas is door weinig schrijvers gewezen. Te
Koedijk wordt het Sinterklaas-feest gevierd op 31 December, en
heet daar „de Gouden Engel -. Op 5 Dec. waren de visschers op
zee.

21 December Sint-Thomas. Deze dag onderscheidt zich doordat


dan in Friesland het Sint-Thomas-luiden begint, waarbij de bevol-
king zelf aan de klokketouwen trekt. Het is oorspronkelijk de in-
leiding tot den Joeltijd. Het is de kortste dag van het jaar.

25 December Kerstmis. Dit is oorspronkelijk het midwinterfeest.


Zeer uitvoerig is over de Kerstgebruiken reeds geschreven. Wij
verwijzen naar Schrijnen I, blz. 128 e.v.
Er schijnt verband te bestaan tusschen den kerstboom en den
meiboom. De oude vegetatie-geest schijnt zoowel met meiboom als
met kerstboom oorspronkelijk te zijn bedoeld.
72
Omtrent Kerstgebak wijzen wij op den duivekater, op de kerst-
kransen, enz.

26 December St. Stefanusdag. Dit is een dag van paardenomme-


gang en van ommegang der kinderen. De Stefanusrit vindt plaats in
Limburg. De koeien worden door de kinderen gevoederd, wat men
„steffenen - noemt. Dit gebruik komt nog voor te Borger en te
Ooster Hesselen in Drente.

28 December Allerkinderen. Op dezen dag zijn de kinderen de


baas. In Limburg en Brabant wordt het nog gevierd. Men noemt
het ook het feest der onnoozele kinderen.

31 December Oudejaarsavond, vroeger Nieuwjaarsavond ge-


noemd. Deze avond onderscheidt zich door huiselijk feestgedruis.
Om de kwade geesten te verdrijven wordt er vuurwerk afgestoken,
geschoten en om 12 uur gieren in de steden de sirenes en de stoom-
fluiten of luiden de klokken (Utrecht). Men wenscht elkaar een
„Zalig uiteinde en een goed begin - en tracteert op oliebollen en
warme punch. ( Zie Schrijnen I, blz. 138 e.v.) 34 ).

Wij hebben hier in ons overzicht de hooge feestdagen opgeno-


men en die Heiligendagen, waaraan oude gewoonten verbonden zijn
of waren. Wij kunnen ook nog even wijzen op de z.g.n. IJsheiligen,
aldus worden 12, 13 en 14 Mei genoemd, omdat telken jare om-
streeks dien tijd er een merkbare daling van de temperatuur plaats
vindt, als gevolg van een kouden stroom in den Atlantischen
Oceaan. Deze IJsheiligen zijn St. Pancratius, St. Servatius en St.
Bonifacius (of St. Mamertus).

Ten slotte wijzen wij op enkele plaatselijke bijzondere dagen,


waarvan de oorsprong in het verre verleden te zoeken is. Zoo Han-
neliesjesdag op Walcheren. Dit zijn er twee, namelijk de 1 ste Maan-
dag in Mei en de eerste Donderdag in November, vrije dagen
73
voor de boerenknechts en meiden. Diesselhuis leidt het woord af
van Nehelennia. Anderen brengen het in verband met de namen
Hanna en Liesje.

Jutjes-dag. Te Utrecht kwamen tot in het midden der negentien-


de eeuw op den 3den of 4den Zaterdag in October op de Neude
de boerenmeisjes uit den omtrek zich verhuren, elk met een takje
in de hand. Als zij zich verhuurd hadden, werd het takje gebroken,
Jutje schijnt hier meisje te beteekenen, afgeleid van Judith.

Maartenkeur.Te Lochem en elders is dit de meisjeskeur voor de


aanstaande Meimarkt. De meisjes stonden in lange rijen en de jonge
boeren wandelden er langs en zochten een meisje uit. Het bestaat
nog, maar is thans voornamelijk een bezoeken van de cafe's op de
Markt te Lochem en pantoffelparade, waarbij de straatjeugd de
banden der boezelaars van verschillende meisjes aan elkaar knoopt.
(Zie E.V. 1935 ) .

Vermaken, Kermissen, Feestgebak.


Waar wij over deze onderwerpen een schat van oudere lectuur
hebben, zou het niet doeltref fend zijn, om deze onderwerpen der
volkskunde hier uitvoerig te gaan behandelen. Wij bepalen ons dan
ook tot een overzicht en verwijzing naar de literatuur. Wat de
volksvermaken betreft, kunnen wij beginnen met te constateeren,
dat ruwe, wreede vermaken als ganstrekken, kat knuppelen, paling-
trekken en dergelijke, gelukkig niet meer voorkomen, dank zij een
waarneembare verzachting der zeden en een strenger politietoezicht,
ook op het platteland. En wat de kermissen betreft, zoo constatee-
ren wij, dat op verschillende plaatsen ze afgeschaft zijn en daar
waar ze nog bestaan, komen niet die tooneelen van dronkenschap
voor, welke de oude kermissen dikwijls kenmerkten. Dikwijls mogen
gedurende een kermisweek de cafe's geen sterken drank schenken.
Daar het yolk in het algemeen behoefte schijnt te hebben om af
74
WIZ lea 1.17 ex,, a,""
e""I'' ._1 , C TWZ-Z Z-12C e, 3;,,c, 171eZZ'a
L-9
ppp
le
4.1Ce-3C, ;,), jaeZ7,--,e in a
c n /rein Sp L-C
en toe eens feest to vieren, heeft men de kermissen niet geheel
kunnen afschaffen en in verschillende plaatsen zijn zij onder andere
namen als „feestweek - of „lunapark - weer in eere hersteld. Op
de ouderwetsche kermissen vond men ook talrijke onschuldige ver-
maken, welke thans nog de aantrekkelijkheid der kermissen vormen,
zooals: de rijen kramen met koek, oliebollen, poffertjes en wafels,
nougat, speelgoed, snuisterijen, galanterieen, enz. De draaimolens,
schiettenten, kop van jut, rad van avontuur, enz.
De oude liedjeszangers met hun berijmde moordgeschiedenis, ge-
schilderd op linnen, zijn verdwenen. De straatkunstenaars en goo-
chelaars treft men hier en daar nog aan. Zweefmolens, glijbanen en
stoomcaroussels, thans electri§ch gedreven, komen nog veelvuldig
voor in de lunaparken. En dan de waarzegsters, ook somnabules ge-
heeten. Het standaardwerk blijft J. ter Gouw: De volksvermaken,
Haarlem 1871, van welk boek, dat 710 bladzijden telt en een uit-
voerig register, wij den inhoud hieronder weergeven:
1. De oudheid der Volksvermaken.
2. De v.v. in het Germaansche tijdperk.
3. De v.v. in de Middeleeuwen.
4. De v.v. na de Kerkhervorming.
5. De v.v. in onzen tijd (1870).
6. Nieuwjaar.
7. Koppermaandag.
8. De eerste April.
9. De eerste ooievaar, koekoek, enz.
10. De Meiboom.
11. Eenige plaatselijke volksvermaken.
12. Een volksvermaak op zee.
13. Kerstvermaken.
14. Driekoningen.
15. Ponsen en Angen.
16. Vastelavond.
17. Palmpaschen.
75
18. Paaschvreugd.
19. Hemelvaren, Dauwtrappen en Mulderskermis.
20. Pinkstervreugd.
21. Sint Jan of Midzomer.
22. Sint Maarten.
23. Sinterklaas.
24. Eenige andere Heilige dagen.
25. Volksvermaken met kerkelijke feesten en ceremonien in ver-
band staande.
26. Kinderspelen.
27. Balspelen.
28. Loopen, springen en klimmen.
29. Dierenkwellende spelen.
30. Ringrijden en ringsteken.
31. Verschillende andere spelen.
32. Dobbel-, loterij- en wedspel.
33. Gezelschapsspelen.
34. Feesten ter eere van Vorsten.
35. Vaderlandsche feesten.
36. Kermis.
37. Markten.
38. Verschillende stads- en dorpsfeesten.
39. Optochten.
40. Landbouw- en veldfeesten.
41. Van de schuttersgilden.
42. Van de Kamers van Rhetorica.
43. Van de buurgilden.
44. Van de andere gilden.
45. Eenige wilde en woeste vermaken uit vroeger tijd.
46. Harddraverij, wedren en carroussel.
47. Us- en sneeuwvermaken.
48. Watervermaken.
49. Luchtvermaken.
76
50. Zomervermaken.
51. Jagen, vogelen en visschen.
52. Langs de straat.
53. Eten, drinken en praten.
54. Rooken, snuiven en pruimen.
55. Schouwburgen, concerten, tentoonstellingen, enz.
56. Liefhebberijen, als verzamelen, enz.
Dit werk is geillustreerd met 86 houtgravures.

Feestgebak. Een werk van 288 bladzijden geeft uitvoerig inlich-


tingen over gelegenheidsgebak en feestgebak. De schrijver is J. H.
Nannings, de titel is: Brood- en gebakvormen en hunne beteekenis
in de folklore. De penteekeningen zijn van Gerhard Selis. Het werk
is uitgegeven door de N.V. Uitgeversbedrijf „Eigen Volk" te Haar-
lem, 1932. Er is een zeer uitvoerige literatuur-lijst, waaruit blijkt,
dat er door den Duitschen schrijver dr. M. Hofler zeer veel over
feest gebak geschreven is in verschillende tijdschriften, waarnaar
verwezen wordt. Voor ons land heeft mej. dr. C. C. van de Graft
verschillende studies in tijdschriften gepubliceerd. Schrijver dezes
publiceerde in het Tijdschrift voor Nederlandsche Volkskunde van
1911 een artikel: tlit de folklore van ons gebak, waarin ook reeds
gewezen werd op de gebakvormen en de oude offerkoeken, welke
de oude offers vervingen.
Het boek van Nannings is in 23 hoofdstukken verdeeld.

Feesten niet aan vaste data gebonden.


In de geschiedenis komen groote feesten voor, welke gehouden
zijn, b.v. ter gelegenheid van de komst van den een of anderen
vorst in een stad of wet ter gelegenheid van troonsopvolging of
huwelijk.
Ook overwinningen te land of ter zee werden met feesten gevierd,
zoo ook de vrede, als deze een goed einde aan een krijg maakte.
Ook in ons land zijn verschillende beschrijvingen van dergelijke
77
feesten bewaard gebleven, meermalen vergezeld van goede teeke-
ningen. De heeren op de kasteelen gaven dikwijls groote feesten,
waarin het yolk deelde.
Langzamerhand is dit allengs anders geworden en de feesten,
welke tegenwoordig gevierd worden, vinden meermalen hun oor-
sprong in een jubileum van de stichting van een stad of van ont-
vangen stadsrechten, of wel er worden tentoonstellingen gehouden,
waarbij dan een feestterrein wordt geopend, waarvan de inrichting
veel op de vroegere kermissen gelijkt.
Soms kan het zijn, dat er zich plotseling een prettige gebeurtenis
voor doet, waardoor het yolk in al zijn lagen behoefte heeft om in
feestelijke stemming zich te uiten.
Wij herinneren aan de feesten, ter gelegenheid van de onver-
wachte verloving van H.K.H. Prinses Juliana met Z.D.H. Prins
Bernhard van Lippe-Biesterfeld, welke op 8 September 1936 bekend
gemaakt werd. Alom in den lande waren de straten versierd, er
werd veel gevlagd, optochten werden gehouden, er werd gezongen
en gedanst en er was veel muziek en ook vuurwerk.
Wij herinneren ook aan de feesten ter eere van het 300-jarig
bestaan van de Utrechtsche Universiteit in den zomer van 1936
gehouden, waarbij o.m. door de studenten een openluchtspel werd
opgevoerd, getiteld: „De groote Geus'', gevolgd door een maske-
rade met Prins Willem I als hoofdpersoon.
Ten slotte wijzen wij nog op de feesten, waaronder folkloristische,
door vereenigingen voor vreemdelingenverkeer georganiseerd, doch
waarbij zich steeds weer de moeilijkheid voordoet over de vraag,
welke oude gebruiken wel en welke niet geschikt zijn, om in zulk
een voorstelling naar voren te worden gebracht. Er zijn namelijk
in de volksoverlevering oude gebruiken, waarvan de pieteit gebiedt,
dat zij niet in zulk een program worden opgenomen, omdat zij
dikwijls plaatselijk — een uiting van het oude volksleven waren,
diep in de volksziel verankerd, welke daarom alleen tot hun recht
komen, indien ze op de plaats zeif geheel spontaan tot uiting wor-
78
den gebracht. Veelal wordt zulk een voorstelling een vertooning
zonder warmte, omdat de echtheid ontbreekt.

Gebruiken bij den landbouw (zaai- en oogsttijd).


Er zijn schrijvers, die de meening toegedaan zijn, dat zij, die het
dichtst bij de natuur staan, meer religieus gevoel hebben, dan b.v.
de stadsmenschen. Speciaal de boeren en de zeelieden worden dan
als voorbeelden hiervan genoemd. Dit verschijnsel ligt voor de hand,
immers hebben de landbouwers een groot risico, daar zij afhankelijk
zijn van goed of slecht weer; hagelslag of droogte kan een geheelen
oogst doen mislukken; ziekte van het vee, ook wel ziekte in het
gewas, kan slechte jaren brengen. Bij den zeeman is het weer an-
ders, hij hoopt gespaard te blijven voor storm en schipbreuk. Het
rijmpje: „Aan Gode's zegen, Is alles gelegen - drukt uit, hoe boer
en zeeman zich deze afhankelijkheid van een Hoogere Macht be-
wust zijn.
Vandaar, dat het zaaien een religieuze handeling kan zijn. Het
eerste zaad wordt dan niet uitgestrooid zonder gebed, dat zich soms
uit in de formule: „In den naam des Vaders, des Zoons en des
Heiligen Geestes - , als het eerste wordt uitgestrooid. Het zaaien is
een daad vol verwachting, het oogsten is een daad vol dankbaar-
heid voor verkregen zegen, evenals bij den zeeman het uitvaren
de verwachting inhoudt en het terugkomen in de haven de dank-
baarheid. Behoefte aan hoogere bescherming doet zich gevoelen.
In sommige boerderij-namen, evenals in de namen van schepen,
komt deze gezindheid tot uiting. Vergeten wij niet, dat op de boer-
derij aan de vrouw een groote verantwoordelijkheid voor het bedrijf
is toebedeeld en dat de zeemansvrouw dikwijls alleen met de jonge
kinderen achterblij ft als man en volwassen zoons op zee zijn. Voor
ons stedelingen of dorpelingen is het moeilijk ons in het leven op
het land of aan het zeestrand te verplaatsen. En ook de schippers
van de binnenvaart met vrouw en kinderen staan weer anders tegen-
over het leven.
79
In zijn „Volksgeloof en Volksleven" geeft H. W. Heuvel een en
ander over het volksgeloof in den landbouw (blz. 308). Er ligt nog
een veld van onderzoek braak om na te gaan welke dezer gebruiken
nog in Nederland bestaan. Het zaaizaad werd vooraf met wijwater
besprengd of men legde er paimblaadjes in en liet er drie druppels
van een brandende wijkaars in vallen. Bij den eersten handvol sloeg
men gewoonlijk een kruis.
Heuvel spreekt hier in den verleden tijd en vervolgens: In vele
streken gaat de zaaier bij het vlaszaaien eerst driemaal om den
zaadbak met het gezicht naar het Oosten. Men moet zwijgend
zaaien, ook geen groet van voorbijgangers beantwoorden. Sommigen
schrijden biddend daarheen. Men stappe nooit van den akker op
den weg. Hoe hooger men het zaad werpt, hoe hooger het gewas
wordt.
In den Achterhoek acht men het verkeerd te zaaien als zon en
maan tegelijk zichtbaar zijn. Men moet niet zaaien bij nieuwe maan,
of voOrdat deze een Vrijdag gehad beef t. Wat onder den grond
groeit moet na voile maan gezaaid worden, wat er boven groeit
voor voile maan. Ook lette men op windrichting, op de dagen. Het
paard of de os, welke den ploeg moeten trekken, krijgen eerst een
stuk brood. Met St. Jacob begint het oogsten. De laatste garf wordt
haas, kat, wolf of hond genoemd. Dit zijn wellicht overblijfselen
van oude vegetatie.demonen. Men spreekt ook van beesten, die
door het koren gaan, ook van korenwijf en roggemoeder.
Is het koren los, dan krijgen de maaiers een tractatie, den stop-
pelhaan, bestaande uit spekpannekoek en een „dropje jenever -.
Vroeger werd een haan gebraden, die soms eerst doodgeknuppeld
werd door den hanekoning of de hanebruid, wellicht een overblijfsel
van het haanoffer. In Ruurlo, Zelhem en Hengelo noemt men de
laatste garf: „'t olle wief". Men zie in dit verband het artikel van
mej. dr. C. C. v. d. Graft in „Eigen Volk" *) over het oude vrou-

*) le Jaargang, 1929, blz. 7.


80
Garnalenvisschers uit Arnemuiden.
(Foto Bak)
wenoffer. De laatste slag bij het dorschen beet de „drobbelslag - .
Een schoof, uit het stroo gevormd, noemt men het varken of het
wief. Na den drobbelslag moest de boerin tracteeren.
De boeren bakten zelf hun brood en behandelden het met eer-
bied. Het mocht niet met den onderkant boven liggen. \To& het
brood te snijden, werd en wordt er nog wel aan de onderzijde met
het mes een kruisje op gemaakt.

Gebruiken bij visschers en japers.


Op onze binnenwateren wordt en werd steeds veel gevischt, hetzij
door het uitzetten van netten of fuiken, hetzij het visschen met de
totebel, of wel met den hengel. Hieruit ontstond een speciale vis-
scherstaal. De woorden, ontleend aan de visscherstaal, vertellen
reeds iets van de dikwijls zeer oude gereedschappen.
Gaan wij na wat het woord totebel beduidt. Dit is een groot net,
dat opgehangen is aan de vier einden van twee gekruiste halve
hoepels. Het toestel wordt vanuit een schuitje met een over een
katrol loopend touw, dat aan het einde van een over het water
schuinsstaande mast is bevestigd, in het water neergelaten.
Vercoullie brengt het in verband met teutebel = morsig wij f.
Echter is er nog een betere afleiding bekend. Wij kennen de uit-
drukking „tranen met tuiten huilen - . Hierbij zou tuiten, flesschen,
beteekenen en een totebel, zou dan een net zijn van fleschvorm.
Talrijk zijn de spreekwijzen, aan het visschen ontleend: Een
snoekje uitgooien om een kabeljouw te vangen. Hij moet er haring
of kuit van hebben. Hij heeft bot gevangen. Dit beteekent feitelijk:
hij heeft een scoot ontvangen (van de gesloten deur). Botje bij
botje doen. (Dit beteekende oorspronkelijk „stuivertje bij stuivertje
doen". Hij is zoo gezond als een visch. Hij moet geld bij de visch
hebben. Hij is zoo glad als een aal. Hij droomt van schollen tot
platvisch. Hij ligt als een visch op het droge. Hij is met een goud-
vischje getrouwd. Dat meisje is nog een echte bakvisch. Hij heeft
hersens als van een garnaal. Je moet de zaak maar eens uitvisschen.
Ons Volk 6 81
Hij vischt achter het net. Hij heeft hem bijna aan den haak, maar
hij wil nog niet toebijten. Hij is in het net gevangen.

Over visschersmerken in Spakenburg zie men het artikel hierover


in „Eigen Volk", jaarg. 1930 biz. 11, door J. Koelewijn en een
artikel „Visschersmerken" door M. C. Sigal Jr., eveneens in E. V.
1930, blz. 339 e.v. Deze teekens dienen als eigendomsmerk op het
vischgerei.

De jagers houden er een speciaal taaltje op na, dat als jagers-


latijn bekend staat. Bij uitbreiding noemt men de opsnijderij, welke
onder jagers gebruikelijk is omtrent wonderbare vangsten, ook
jagerslatijn. Als jagers„slang", kunnen wij noemen: De lepels voor
de ooren, de pluim voor de staart, enz.
Ook aan de jacht zijn talrijke spreekwijzen ontleend: leder denkt
zich zijn uil een valk te zijn. Let niet op het gefluit des vogelaars.
Hij was het gefopte haasje. Hij liep zoo snel als een haas weg.
De jongens speelden haasje-over. Ik had hem al gauw in de gaten.
Hij heeft een bok geschoten. Hij jaagt achter twee hazen tegelijk.
Je weet niet hoe een koe een haas vangt. Veel jagers zijn den haas
zijn dood. Beter een vogel in de hand dan 10 in de lucht. Hij heeft
zijn doel gemist.
Wanneer iemand niet voldoende visch gevangen had of wild
geschoten, dan kocht hij het ontbrekende in den vischwinkel of bij
den poelier en over dit onderwerp zijn talrijke humoristische yolks-
vertelsels in omloop.

Rechtsgebruiken.
Voor oude rechtsgebruiken wordt meestal „Die alten Rechts-
altertiimer" van Grimm aangehaald.
Ook in den Sachsenspiegel is veel bijzonders over oude rechts-
gebruiken na te gaan.
82
In de taal zijn nog talrijke zegswijzen aanwezig, ontleend aan
oude rechtsgebruiken.
In rechtsgeding vindt men het oude „ding" terug = rechtspraak.
Sommigen meenen, dat de uitdrukking „een verstokte zondaar"
in verband staat met „in het stok slaan".
Iets op de lange baan schuiven, zou de lange bank beteekenen,
waar de stukken met uitstel terecht kwamen. Echter kan het ook
beteekenen, dat niet in kort geding werd rechtgesproken. Ook de
uitdrukkingen „verschuiven" en „afschuiven" worden wel van het
gerecht afgeleid, evenals „lets aan de groote klok hanged'.
Vele uitdrukkingen worden figuurlijk gebruikt als: „brandmer-
ken", den staf over iemand breken, met iemand breken, zijn taal
radbraken, geeselen, de duimschroeven aanleggen, aan de kaak
stellen, de vuurproef doorstaan ( dit kan echter ook op het keuren
van goud betrekking hebben), zich de vingers branden, enz.
Waar het rechtsambt een aanzienlijk ambt was, toonde men het
bezit er van gaarne door symbolen, b.v. door een speerpunt op een
woning van den opperrechter of wel door een boom of een hert
in het wapen, of door een boom met opspringend hert. De roode
kleur was de kleur van het recht en in oude kerken vindt men nog
de roode deur, die naar de trouwkamer voerde en de roode brug,
is die welke op de grens van het rechtsgebied lag.
Talrijk zijn de oude namen met het rechterambt verband houden-
de als: schout en schepenen, ezinge, atman, enz.
In prae-historischen tijd was het ambt van rechter en priester
meestal in denzelfden persoon vertegenwoordigd. Dikwijls was het
ook de leider, de aanvoerder, ( Koning, Graaf, enz.). Sommige schrij-
vers meenen, dat de naam azen, waarmede de Germaansche hoofd-
goden werden aangeduid, ook op de priesters en rechters van toe-
passing waren. Zij heetten dan ook wetenden, wisends.
„De vierschaar spanned' is een oude benaming voor het openen
van het gerecht, misschien ontleend aan de plaatsing van vier
banken in een vierkant, waarom een koord gespannen werd. Hof-
83
dijk geeft in zijn „Ons Voorgeslacht" een uitvoerige beschrijving
van een Germaansche rechtspraak.
De rechter zat achter den maalsteen, waarop eenig gereedschap
lag ( een koord voor de galg, een bij 1, een schaar en een eikenhou-
ten staaf, slegge genaamd). Zijn zetel werd overschaduwd door
drie linden of door een linde; ook wet door een eik. Een dorre boom
in zijn nabijheid diende als galg. Die heuvel, waar de galg op stond,
was de galgenberg en vele heuvels in ons land dragen nog dien
naam. De rechter zat met het gelaat naar het Oosten „als een
griesgrimmende leeuw en de rechtervoet over den linker geslagen,
de houding van den nadenkende - . Achter hem king een rood schild
en bij sloeg bier drie maal op, om de zitting te openen 35 ). In de
buurt van dezen rechtsheuvel beyond zich meestal ook de heuvel,
waarop een of drie godenbeelden, b.v. Wodan, Donar en Freya.
Om deze heuvels vonden de ommegangen plaats bij het wisselen
der seizoenen en bier werden de vuren ontstoken en onze Paasch-
bergen, Heilige bergen, Trojabergen, enz. zijn daarvan een over-
blij fsel.
Er zijn enkele van die gerechtsboomen, welke eene vermaardheid
hebben gekregen, o.a. de Upstalboom in Oost-Friesland. Ook in
de tegenwoordige provincie Friesland schijnt een dergelijke boom
te zijn geweest. Namelijk de Upstanboom op een plaats waar nu
de Lauwers is. Mevrouw Huizenga—Onnekes heeft dezen naam
ontdekt op een oude kaart.
Het voorkomen van boomen met twee of drie kruinen op som-
mige familiewapens is volgens dr. Kits Nieuwenkamp een aandui-
ding, dat in deze families rechters geweest zijn.
Een ander begrip, dat met den gerechtsboom te maken heeft, is
de Ermen-zuil of Irmin-zuil. Ook wordt deze als symbool van den
levensboom, de Yggdrasil verstaan. Op de bekende kruisafneming,
in een rots gebeiteld, bij de Extern-steine komt een gebroken Irmin-
zuil voor, die de ladder van de kruis-scene vervangt en den vorm
van een grooten stoel heeft.
84
Huismerken en huisteekens.
De oorsprong der huismerken ligt in het duister. Het oudste ge-
bruik ervan schijnt te zijn, dat men een persoonlijk teeken koos,
om daarmede zijn huis en zijn huisraad te merken. Ook werd het
gebruikt in plaats van de handteekening in zeer oude documenten.
Er stond dan geschreven dat de persoon genaamd (volgt de
naam) teekent met het teeken (volgt het teeken). Ook werd er wel
mede geteekend tusschen voor- en achternaam in. Dat deze teekens
van zeer ouden datum zijn, volgt uit den vorm, die meermalen aan
oude Noorsche of Germaansche runen doet denken. Enkele doen
denken aan onze hoofdletters, als T, X, P, E. Ook het cijfer A
komt meermalen als huismerk voor; verder de driehoek, of twee drie-
hoeken met de punten tegen elkaar, of een vierkant of cirkel met
een kruis er in, ook wel het hakenkruis of de wolfsangel.
Men vindt dergelijke teekens ook op oude grafsteenen. In oude
kerken komen zij voor als steenhouwersteeken of als metselaars-
merk. Ook als gilde-teeken worden zij op grafsteenen aangetrof fen.
Als eigendomsmerk worden ze nog door visschers gebruikt.
Wij schreven hierover reeds bij de visschersgebruiken. Op blz.
175 van „Europeesche Totemdieren - van dr. Kits Nieuwenkamp
worden verschillende Overijsselsche huismerken afgebeeld.
Dikwijls nam de zoon het huismerk van den vader over, terwijl
andere zoons hetzelfde merk met eenige wijziging of bijvoeging ge-
bruikten. Het werd ook opgenomen in sommige familiewapens en
in enkele oude gemeentewapens komt het voor, b.v. de drie weer-
haken in het gemeentewapen van Purmerend. (Zie „Eigen Volk"
1936, afl. 10, in het artikel van A. de Goede). Ook als koopmans-
merk deed het dienst.
Ook de woning zelf werd er mede versierd in den vorm van zwart
geverfde ijzeren muurankers.
Vermoedelijk is er verband tusschen de gedaante van het huismerk
en den boerderij-naam, of wel er ligt een symbolische beteekenis in,
die verloren ging of een oude rune of een oud monogram.
85
Enkele zijn wijzigingen van het bekende Christus-monogram,
gevormd door de letters P en X. De P worth dan meermalen ver-
vangen door het cijfer 4.
Het juiste weten wij niet. Een literatuurlijstje vinden wij bij Kits
Nieuwenkamp, in „Europeesche Totemdieren -, blz. 171.
Andere huisteekens zijn de geveltopversieringen. In elke streek
zijn deze weer anders. In Friesland vinden wit de twee zwanen, in
Drente het driehoekige uilengat en de of fertafeltjes, in Overijsel
de gekruiste paardekoppen. In Utrecht en het Gooi komen ui-vor-
mige versierselen voor en in Noord-Holland de T-vormige, wat
een herinnering kan zijn aan het oude hamerteeken van Donar,
hetwelk door het kruis vervangen werd. Ook in het metselwerk der
boerderijmuren komen oude figuren voor, b.v. de „donderbezem - ,
die aan de oude Tyr-rune doet denken en tegen blikseminslag moest
beschermen. (Zie: „Eigen Volk" 3de jaarg. 1930, blz. 231 ).
Ook het zes-spakige of acht-spakige zonnerad komt dikwijls voor,
ook als venster-roset. Is het zes-spakige zonnekruis zonder cirkel,
dan is dit de oude hagal-rune . Op boerderij-deuren in Overijsel
wordt dit teeken nog aangetrof fen, ook het maal-teeken of de
zandlooper. Combinaties van maalteeken en andere teekens komen
ook voor als roeden van vensters boven de deuren van oude huizen.
Ook de levensboom is bier meermalen afgebeeld. Sommige muur-
ankers hebben den vorm van een cirkel met aan weerszijden een C
met de bocht naar den cirkel gekeerd. Men meent hierin drip van
de vier maangestalten te herkennen.
Ook de figuren uit het kaartspel: klaver, ruiten, schoppen en
harten worden in oude gebouwen als versiering, b.v. in ramen, ge-
vonden. Deze tiguren schijnen ontleend te zijn aan vroegere tee-
kens, die gevoerd werden door rechters, graven, schepenen, en
andere personen welke recht spraken. Men vindt deze figuren in
den Kerktoren van Ede, die „de vier azen - genoemd wordt.
Ook afbeeldingen van dieren of dierenkoppen worden op oude
huizen aangetrof fen. Zoo vindt men op boerderij-deuren in Drente
86
en Overijsel meermalen een steigerend wit paard afgebeeld.

Kinderfolklore (Kinderspel en Kinderlied).


Op het gebied der kinderfolklore is reeds veel verzameld, voor-
namelijk kinderspelen en spelliedjes en ook het wiegelied. Toch
bligt er nog genoeg over, dat zeker de moeite waard is, aange-
teekend to worden.
Er zijn veel variaties van spelletjes en van liedjes en juist zoo'n
variatie kan een dieperen oorsprong naar voren brengen. Heuvel
heeft reeds in zijn inleiding van „Volksgeloof en Volksleven" er op
gewezen, dat in een oud kinderversje, dikwijls onbegrepen eerst, een
oud gebruik bewaard is, oorspronkelijk niet voor kinderen bestemd,
maar voor volwassenen.
Dit geldt ook voor oude kinderspelletjes. Er zijn zelfs magische
gebruiken bij, als b.v. het tellen van stroohoeden, of van schimmels
of van schoorsteenvegers en het zoogenaamde „duimen - . ( Zie het
artikel in „Eigen Volk" van Mevr. Brinkgreve—Entrop).
Als voorbeelden van oude liedjes noemen wij het versje van de
„kroeze zwanen - . De zwanen zijn hier blijkbaar de zielevogels. In
eene variatie wordt van „groene zwanen - gesproken.
Daar is b.v. het versje van Anneke, Tanneke, tooverheks. Of van
„Anna met de lappen, kwam ik tegen, op het glazen bruggetje".
Ook het „glazen bruggetje" heeft een mythologische beteekenis ge-
had 36.

Ook het versje van den wolf, die „tusschen twee ijzeren tangen -
gevangen wordt, moet zeer oud zijn. Dergelijke overblijfsels vindt
men ook terug in de oude sprookjes.
Het is een bekende stelling, dat in de ontwikkeling van het jonge
kind, zich de verschillende etappen herhalen, die in de ontwikkeling
der primitieve volken worden waargenomen. Het kind leeft in een
wereld van zijn verbeelding, een soort droomwereld. Het maakt
een tijd door, dat levenlooze dingen voor hem leven (de animistische
periode) , wij zien hem ronddwalen met pij1 en boog ( de jagers-
87
periode), enz. Het kind spreekt met zijn poppen en een stuk speel-
goed of een meubelstuk kan voor hem een rijdier nabijkomen.
In de aftelliedjes komen blijkbaar nog telwoorden voor, ontleend
aan een vergeten taal. De onbegrijpelijke woorden in vele aftel-
liedjes moeten oorspronkelijk een beteekenis gehad hebben en een
verbastering zijn van vreemde klanken. Hoe verspreid de knie-
deuntjes kunnen zijn, blijkt wel uit het bekende „Tikke, takke, too-
nen, Varkentje in de boonen, Koetje in de klaver, Paardje in de
haver, Vischje in den waterplas, Z45,5 groot het kleine kindje was".
Dit versje herinnerde de eerste President Roosevelt zich nog uit
zijn jeugd. Het geslacht Roosevelt was in de 16de eeuw naar Ame-
rika gekomen, en dit versje was van ouderen op jongeren over-
geleverd. Roosevelt vond hetzelfde liedje met een kleine variatie in
Zuid-Afrika en toen hij in Nederland was, vernam hij, dat het ook
daar bekend is.
Wij zullen niet uitweiden over de verschillende spelliedjes en
wiegeliedjes, maar verwijzen liever naar de uitvoerige literatuur
hierover, waarvan wij noemen:
Dr. J. van Vloten. Baker- en kinderrijmen.
Dr. G. J. Boekenoogen. Baker- kinderrijmen.
Ter Gouw. Volksvermaken.
Laura Kiel, vrouwe Willem Bataille. Kinderspelen en liedjes uit
het land van Dendermonde ( Gent, 1931).
Aime de Cort. Vlaamsche kinderspelen uit West-Brussel (Brus-
sel 1929).
R. Gasper. De kinderspelen in West-Brabant.
Deo van Breen en Levien de Bree. Kinderliedjes in Zeeland ( Ter-
neuzen ).
Countess Martinengo—Cesaresco. Essays in the Study of Folk-
Songs (in: Everyman's Library, London).
Verder de talrijke opstellen van M. Zwaagdijk in „Eigen Volk"
en in „Het Kind", en die van F. W. Francken en van mevrouw
F. E. Jolles—Weghuis to Arnhem in „Eigen Volk" 1936.

88
III. VOLKSWETENSCHAPPEN.

Alchernie. Evenals de astrologie of sterrenwichelarij de voor-


loopster is van de astronomie of sterrenkunde, is de alchemie de
voorloopster van de chemie of scheikunde. De alchemisten hielden
zich bezig met het zoeken naar „den steen der wijzen", en hier-
onder vat men de kunst tesamen om goud te maken, het zoeken
naar het perpetuum mobile ( de eeuwiggedurende beweging, het-
Been echter wetenschappelijk als onmogelijk is aangetoond), het
levenselixer (om eeuwig te blijven leven), en de quadratuur van
den cirkel (eveneens iets dat niet te vinden is). Zie „Woorden-
schat'', blz. 1094. Als alchemisten worden o.a. genoemd: de oude
Egyptische koning Hermes Trismegistus, van wien de uitdrukking
„hermetisch gesloten" afkomstig zou zijn. In de 12de en 13de eeuw
waren Albertus Magnus, Robert Bacon en Raymond Lullius be-
roemde alchemisten.
Verschillende vorsten (o.a. Rudolf van Oostenrijk) en staatslie-
den stelden belang in het werk der alchemisten. Ook onze Alkmaar-
sche landgenoot Cornelis Drebbel (zie: Dr. H. A. Naber, De Ster
van 1572. Uitg. Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur)
beoefende de alchemistische wetenschap (1572-1634).
Onder de voordrachten van dr. Laurillard is er eene, getiteld
„lets over alchemie". Zie ook J. Rasch in „Wetenschappelijk nieuws
voor Iedereen" (1ste jaarg., blz. 520 e.v.). In verschillende romans
89
en novellen zijn de goudzoekers behandeld, zoo ook in „Die Gold-
sucher- van Meyrink.
Het is bekend, dat bedriegers meermalen voorgaven goud te kun-
nen maken. Onder dezen waren er, die niet zonder kennis waren,
doch die deze kennis misbruikten; wij denken hierbij aan Cagliostro.
Op te merken is, dat de wetenschap thans zoover gekomen is, dat
zij de mogelijkheid van goud maken erkent en er in geslaagd is,
onder bepaalde omstandigheden goud te maken, waarbij het eene
element in een ander element verandert, bijvoorbeeld door het te
stellen onder zeer sterken electrischen stroom. Echter is de aanleg
van de noodige toestellen zeer kostbaar en de hoeveelheid ver-
kregen goud of ook wel zilver, zeer Bering, zoodat deze methoden
tot nu toe weinig practisch nut hebben.

Rekenen, tellen, meten, wegen, enz.


Het Nederlandsche yolk kan over het algemeen goed rekenen.
Zuinigheid is een van zijn volksdeugden. „Zuinigheid en vlijt,
bouwt huizen als kasteelen", zegt het spreekwoord. „Een draadje
per dag, is een hemdsmouw in het jaar". Er zijn er enkelen, die
van de deugd een ondeugd maken. Dan wordt ze gierigheid. Dan
komt men tot het type, die met de benaming „krentenwegers - wordt
aangeduid. „Hij kan nog niet eens tot 10 tellen", zegt men van
iemand die niet erg snugger is. Er is ook nog de bekende uitdruk-
king: Het is zoo zeker als twee maal twee vier is. Dat het yolk ook
al spoedig in de geheimen van meten en wegen was ingewijd, blijkt
wel uit de talrijke plaatselijke benamingen, welke er vroeger waren
voor maat en gewicht, voor dat het metrieke stelsel werd ingevoerd.
De oude benamingen voor de maten zijn dikwijls van lichaams-
deelen afgeleid, evenals het 10-deelig stelsel gebaseerd is op het
primitieve tellen op de 10 vingers. Zoo spreekt men van een el (de
afstand van elleboog tot vingertop ), van met, van palm (de hand-
breedte) , en van duim. Wij laten hieronder verschillende oude be-
namingen volgen) welke zijn ontleend aan H. Strootman. Beginse-
90
--

len der Cijferkunst, 13de druk. 1 ste ged. Breda. 1884. Bladzijde:
173-192.

Lengternaten.
Amsterd. roede =-- 13 voet.
1 voet = 11 duim.
1 duim 8 achtsten.
Rijnlandsche roede 12 voet.
1 voet = 12 duim.
1 duim = 12 lijn.
Utrechtsche roede - 14 voet.
Geldersche roede-----, 14 voet.
Geldersche voet =---- 10 duim.
1 Friesche roede =_— 12 voet.
1 Groningsche roede = 14 voet.
1 voet = 12 duim.
1 Duitsche of geografische mij1 (15 in een graad).
1 uur gaans (20 in een graad).
1 Duitsche mij1 =--- 1966,21 Rijnlandsche roeden.
1 uur gaans = 1500 Rijnlandsche roeden.
1 kabellengte 125 of 150 vadem, thans 225 m.
1 vadem 6 Amsterdamsche voet.
1 knoop 48 a 49 1/5 Rijnlandsche voet.
1 vadem of Amsterdamsch dieplood ------- 6 voet.
1 el (linnen of wollen stof) = 16 talies.

Vlakternaten.
De vierk. Amsterdamsche roede = 169 vierk. voet.
1 vierk, voet =_- 121 vierk duim.
1 ,, duim =-- 64 vierk. achtsten.
1 I t Rijnlandsche roede 144 vierk. voet.
1 „ voet--=---. 144 vierk. duim.
1 „ duim ,=--- 144 vierk, lijn.

91
1 Rijnlandsche morgen = 600 vierk. roeden.
1 gemet (in Zeeland) =

Lichaamsmaten.
1 teerling Amsterdamsche roede = 2197 teerling voet.
1 " voet 1331 teerling duim.
1 f tduim -- 512 teerling achtsten.
1 ,, Rijnlandsche roede = 1728 teerling voet.
1 ,, voet 1728 teerling duim.
1 ,, duim = 1728 teerling lijn.
1 schaft aarde — 144 teerling Rijnlandsche voet.
1 put _ 4 schaft.
Hout: 1 riemduim = 1 vierk. Amsterdamsche duim in doorsnede
en 1 Amsterdamsche voet hoog.
1 scheepslast = 125 teerling Amsterdamsche voet 4000 Am-
sterdamsche ponden.
Inhoudsmaten voor droge waren to Amsterdam, Edam, Monni-
kendam en Purmerend.
1 last graan - 27 mud.
1 mud = 4 schepels.
1 last = 36 zak.
1 zak 3 schepels.
1 schepel = 4 vierde vat.
1 vierde vat = 8 kop.
Hoorn, Enkhuizen, Naarden en Weesp.
1 last = 22 mud.
1 mud _ 2 schepels.
1 schepel = 4 takels.
Groningen: 1 last = 33 mud.
1 mud 16 spint.
1 haringlast = 12 ton.
1 ton = 4 kinnetjes.
1 ton fruit — 34 vierde vat.

92
1 vierde vat = 8 kop.
1 vat zout=-- 4 schepels of achels.
1 ton zeep = 93 mengelen.
1 Amsterdamsche hoed steenkolen = 38 maten.
1 Amsterdamsche ton houtskolen .= 8 steekan.
1 hoed kalk = 8 ton.
1 ton =---- 8 kinnetjes.
1 kinnetje =-- 15 kop.
1 kinnetje biksteen 8 kop.

Inhoudsmaten voor natte waren.


1 vat wijn =-- 4 okshoofden.
1 okshoofd — 100 mengelen.
1 aam wijn = 4 ankers.
1 anker 16 stoop.
1 stoop .------_ 2 mengelen.
1 anker = 2 steekan.
1 steekan = 16 mengelen.
1 mengel — 2 pinten.
1 vat traan = 12 steekan.
1 steekan 16 mengelen.

Gewichten.
1 Amsterdamsch pond = 16 ons 32 food.
1 pond trooisch gewicht 2 mark.
1 mark — 8 ons.
1 ons =_- 20 engels.
1 engel = 32 azen.
Het trooische gewicht in medicijnen en natuurkunde:
1 pond = 1 mark =-- 12 ons.
1 ons = 8 drachmen.
1 drachme = 3 scrupels.
1 scrupel =--- 20 grein.
93
Edelgesteenten of paarlen:
1 mark trooisch =-- 1200 karaat.
1 karaat = 64 grein.
Goud.
1 mark = 24 karaat.
1 karaat ----,-- 12 grein.
Zilver.
1 mark = 12 penningen.
1 penning ,----- 24 grein.
1 centenaar 1 quintal = 100 pond.
Vlas en hennep.
1 schippond = 20 lys-pond.
1 lyspond = 15 pond.

Munten.
1 pond Vlaamsch = 6 gulden = 10 schellingen.
1 schelling = 12 grooten.
1 gulden = 20 stuivers.
1 stuiver 8 duiten 16 penningen.

1 kilometer ------ 1 mijl.


1 decameter = 1 roede.
1 decimeter =-- 1 palm.
1 centimeter =-- 1 duim.
1 millimeter 1 streep.

Mud, schepel, kan of kop, maatje, vingerhoed, pond, ons, lood,


wichtje.
1 wisse = 1 teerling meter.

1 Rijnlandsche roede = 3,767358 m.


1 Amsterdamsche „ = 3,680729 m.
1 Utrechtsche " -,--- 3,7559 m.
94
1 Geldersche „ . 3,80726 m.
1 Friesche koningsroede = 3,91278 in.
1 Groningsche ,, . 4,09075 m.
1 Duitsche mij1 . 7,407407 k.m.

Amsterdamsche el = 0,687815 m.
Haagsche ,, = 0,694236 m.
's Bossche ,, . 0,685 m.
Bredasche ,, = 0,691 m.
Middelburgsche =-- 0,703
,, m.
Groningsche ,, =- - 0,6695 m.
Haarlemsche ,, = 0,7277 m.
Rotterdamsche ,, == 0,692 in.
Leidsche „ - 0,6863 in.
Bergen-op-Zoomsche ,, = 0,69163 m.

Vlaktematen.
De vierkante Rijnlandsche roede 0,141929863 are.
De ,, Amsterdamsche roede 0,135477769 are.
De Rijnlandsche morgen 85,1579178 are.
Het Blooisch gemet 39,24 are.
Het gemet van Brugge 47,23 are.
Het gemet van Gent 44,46 are.

De vierkante Duitsche mij1 = 54,8636 k.m. 2

De teerling Rijnlandsche voet = 30,943342204 d.m. 3


De teerling Amsterdamsche voet 22,69716154 d.m. 3

1 mud graan -
---= 1,11255 h.l.
1 fruitton -, 2,43309 h.l.
1 vat tout . 1,8709 h.1.
1 harington = 1,2101 h.l.

95
1 zeepton 1,116
1 hoed steenkolen = 11,724
1 ton houtskolen = 17,271
1 turf ton t,"-
--' 2,2701
1 hoed kalk 9,7087
1 kinnetje biksteen =_— 7,6963
I aam zaadolie = 145,5 1.
1 vat wijn = 931,32 1.
1 pijp olijfolie ,.---- 869,6 1.
1 vat traan = 232,83 1.
1 aam brandewijn .-,----- 222,62 1.
1 ton bier = 155,52 1.
1 vat melk = 29,04 1.
1 scheepslat = 1,89143 scheepston.
1 Amsterdamsch pond = 0,494090 k.g.
1 mark trovisch = 0,246084 k.g.
1 Delftsch = 0,46939 k.g.
f f

1 's Bossche „ 0,47014 k.g.


1 Bredasch ,, 0,46892 k.g.
1 Groningsch 0,49129 k.g.
ft

1 Middelburgsch 0,46987 k.g.


sf

1 Rotterdamsch 0,49404 k.g.


f f

1 Berg en-op-Zoomsch 0,477685 k.g.


f f

1Parijsche voet =- 0,3248394


1Engelsche = 0,304796
f f

1Pruisische of Rijnlandsche , , =----- 0,3138535


1Oostenrijksche 0,316103
1Fransche toise ,=--- 6 voet.
1voet = 12 duim
1duim =-- 12 lijn.
Overige voeten zijn evenzoo verdeeld.
96
WEERKUNDE.

Het zijn uit den aard van hun beroep vooral de boeren en de zee-
lui, die, zooals men het uitdrukt, „verstand hebben - van het weder.
Wie zijn er meer afhankelijk van weer en wind dan zij?
Tegenwoordig zijn 't de vliegeniers, maar dezen gaan of op de
berichten, welke zij van de verschillende meteorologische instituten
ontvangen, waar de leer der luchtverschijnselen wetenschappelijk
beoefend words. De boeren en de zeelui hebben hun kennis van het
weer in duizenden rijmpjes neergelegd, welke zoodoende voor het
nageslacht bewaard zijn en welke uit den aard der zaak een Inter-
nationale verzameling vormen. Het is wijlen dr. H. Ekama geweest,
in leven leeraar in de natuurkunde aan de h.b.s, en het gymnasium
te Amersfoort, daarna ambtenaar aan het Meteorologisch Instituut
te De Bilt, die een boek geschreven heeft, waarin hij talrijke yolks-
rijmpjes over het weer heeft vergeleken met de uitkomsten der
wetenschap, waarbij maar al te veel is gebleken, dat de wijsheid
van het weerrijmpje niet de wijsheid was van de wetenschappelijke
uitkomsten.
In het Tijdschrift voor Nederlandsche Volkskunde, 40ste jaar-
gang 1935, bldz. 36 e.v. publiceert L. Beirens een volksweerkunde
in 3467 spreuken en rijmpjes. Dit is wel een zeer belangrijke ver-
zameling, die den verzamelaar tot eer strekt. In oudere jaargangen
van het tijdschrift „Ons Volksleven - van Cornelissen en Vervliet
komen ook talrijke weerspreuken en weerrijmpjes voor.
Ons Volk 7 97
In zijn Nederlandsche Volkskunde, II, wijdt Prof. Schrijnen een
20-tal bladzijden aan natuurverklaring en weerkunde. Hij noemt
ook een spreekwoorden-verzameling betreffende landbouw en
weerkennis van N. L. van Hall. Ook Heuvel in „Volksgeloof en
Volksleven" wijdt een hoofdstuk aan weer en wind. Wij laten hier
enkele rijmpjes als voorbeelden volgen:

Een Maandagsche maan,


Kan niet zonder wind of regen vergaan.

Donder op de kale toeg (twijg),


't Heele jaar regen genoeg.

Een oostenwind met regen,


Staat hij er drie, dan staat hij er negen.

Sneeuw op slik,
Geeft binnen drie dagen ijs,
Dun of dik.

Maakt de spin in 't net een scheur,


Dan klopt de stormwind aan de deur.

Vliegt de leeuwerik snel omhoog,


Dan wordt de hemel klaar en droog.

Treit en schreeuwt de jeugd bij 't spel,


Wind in aantocht, sterk en fel.

Geeft Januari muggenzwerm,


Dan hoort ge in oogstmaand licht gekerm.

Knapt Januari niet van kou,


Men zit in oogsttijd in den rouw.
98
Een koekoeksroep ter helft van Maart,
Is voor den boer een daalder waard.

In het werk van mejuffrouw H. C. A. Grolman: Kalenderfeesten


(Zutphen, 1931) komen talrijke weerrijmpjes, meest voorspellingen,
voor, verband houdende met verschillende heiligendagen.
Ook bij de stedelingen is wel een en ander van deze volkswijs-
heid bekend:

Een witte Kerstmis, een groene Paasch.

Maart roert zijn staart.

April doet wat hij wit.

Schijnt in Maart het zonnetje zoet,


April geeft vaak een witten hoed.

Talrijke van deze soort spreuken en rijmen kan men in de oude


almanakken vinden.

Plant- en dierlore.
Reeds van ouds waren de boeren, ook vooral hunne vrouwen,
bekend met de eigenschappen van kruiden. Zij kenden hun ge-
neeskundige eigenschappen en wisten de gevaarlijke vergiftige plan-
ten te onderkennen. In talrijke plantennamen zijn eigenschappen van
planten neergelegd of wel oude toepassingen ervan. Oude kruid-
boeken kwamen reeds vroeg in Nederland voor. Echter valt hierbij
op te merken, dat de schrijvers dikwijls van elkaar overschreven,
zonder eenige controle of correctie.
Een uitgebreid werk over Nederlandsche plantlore is nog niet
gepubliceerd. Wel bestaan er enkele lezenswaardige studies op dit
gebied. Tot de plantlore kan men oak rekenen het oude volksgeloof
99
in plantendemonen, de zoogenaamde vegetatie-demonen, het vroe-
gere bestaan van welk geloof nog tot uiting komt in verschillende
oogstgebruiken, het planten van den Meiboom enz.
Een uitgebreid werk over de planten in de mythologie en in ver-
band met het volksgeloof is van L. A. J. W. Baron Sloet: De
planten in het Germaansche Volksgeloof en Volksgebruik, 's-Gra-
venhage, 1890. De schrijver was hoog bejaard (84 jaar ) toen het
boek uitkwam. Hij heeft veel gebruik gemaakt van de werken van
W. Mannhardt. Die Kornddmon, Beitrag zur Germanischen Sitten-
kunde, Berlin, 1868, en Wald- und Feldkulte, waarvan het eerste
deel getiteld: Der Baumkultus der Germanen und ihrer Nachbar-
stamme, Berlin, 1873. Uit den aard der zaak komen in het werk
van Sloet veel Duitsche voorbeelden voor. De Vlaamsche schrijver
Teirlinck heeft twee uitgebreide werken samengesteld, Flora Magica
en Flora Diabolica. Verder kennen wij nog enkele kleinere ge-
schriften: Tine Kool, Bloemenmythen en -legenden; D. J. v. d.
Ven, Bloemen en A. M. van Prooyen, Schetsen uit de geschiedenis
der drogerijen. Ook vindt men in „Eigen Volk" talrijke goed ge-
documenteerde artikelen door dr. H. Uittien. Heuvel heeft in zijn
„Volksgeloof en Volksleven - een hoofdstuk over plantlore, evenals
Prof. Schrijnen in zijn Nederlandsche Volkskunde (lste dr., dl. II,
blz. 332-344); v. d. Bergh geeft in zijn ,,Mythologisch woorden-
boek" een uitvoerige lijst van tooverkruiden, welke bij godsdienstige
plechtigheden of wichelarijen gebruikt werden of wel in de oudheid,
zoowel als in de middeleeuwen, door heksen werden aangewend als
tooverkruiden. Hierbij valt op to merken, dat daaronder vergiftige
planten zijn, welke, b.v. in zalf toegepast en als smeermiddel ge-V
bruikt, den betreffenden persoon in een soort trance of droomtoe-
stand kunnen brengen, waarin allerlei visioenen gezien worden.
Diverse namen deter tooverplanten zijn welsprekend genoeg, zooals
alruin of mandragora, bilzenkruid, donderbaard, duivelsbrood, dui-
velsmelk, St. Janskruid, maretakken, roodzieltje, anjers, vlier, wolfs-
klauw, wolfskruid, wolfsmelk, wolfswortel.

100
Over de roos in het volksgeloof en volksgebruik zie „Ons Volks-
leven - , 9de j.g., biz. 84, „Sprokkelhout - , biz. 181 e.v.
Voor het gebruik van planten in de volksgeneeskunde, verwijzen
wij naar de werken over deze volkswetenschap.
Tot de stof der plantlore behooren dus de vegetatie-geesten, het
magisch gebruik van sommige planten, plantensagen, en ook in de
namen, vooral ook de dialectnamen is veel interessants te vinden.
Er bestaat ook een bloemensymboliek. Ook is het bekend hoe het
madeliefje als lief de's orakel wordt gebruikt. De naam is ontleend
aan de groeiplaats, de made of weide, terwiji er door volksetymo-
logie maagdeliefje van is gemaakt. De alruin of mandragora is een
plant, die in Italie voorkomt. Vermoedelijk zijn ook wel inheemsche
planten met den naam alruin aangeduid. Het ging voornamelijk
om den wortel, die den vorm van een menschje heeft en ook galgen-
mannetje of pisdiefje wordt genoemd• Omdat de wortel zou ontstaan
zijn onder een galg en de groei zou bevorderd zijn door de urine
van den dief, die aan den galg hing. Verschillende schrijvers heb-
ben dit van elkaar overgenomen, ook het verhaal hoe een man-
dragora-wortel bemachtigd wordt, namelijk uitgegraven bij nacht
en uitgetrokken met behulp van een hondje. Op de folklore-schouw
te Tilburg waren bij de inzending van de gemeente Bergen-op-
Zoom enkele knollen, die als pisdiefjes betiteld werden, maar wij
weten niet van welke plant ze afkomstig waren en of ze inheemsch
waren. Bilzenkruid is een woord, dat vele taalkundigen al aan het
navorschen heeft gebracht. Men brengt het in verband met den
Keltischen god Beli, ook met het woord Belewitten. De donderbaard
is een plantje aan Donar gewijd, dat, op het dak gelegd, tegen
bliksem moest beveiligen.
Het Sint-Janskruid geniet nog den roep van te zijn een plant
met kwaadafwerende kracht. Ook zou het tegen bliksem beveiligen
en tegen brand en ziekte.
Volgens sommige schrijvers was de plant eerst naar Balder ge-
noemd en later naar Johannes den Dooper. Hij wordt wel boven
101
boerderijdeuren gehangen of in het woonvertrek. De lichte vlekken
op de bladeren zijn met olie gevulde vakjes.
Maretakken. Deze plant is de bekende mistletoe, die in Engeland,
naast de hulst, bij het Kerstfeest wordt gebruikt. De groene kleur
van de bladen wijst op het nieuwe leven, dat nu slaapt, maar in
de lente zal ontwaken. Bekend is het gebruik, dat bij Keltische
priesters, de Druiden, de mistletoe op plechtige wijze van de groei-
plaatsen werd weggesneden.
In ons land komt het plantje, dat bij voorkeur op eiken groeit,
alleen in het wild voor in Limburg. Dit plantje wordt ook vogellijm
genoemd. De naam maretak is afgeleid van de mare, het spook,
dat wij ook in de nacht-mare of nacht-merrie terugvinden. Ook de
naam mistel komt voor 37 ).
Ook voor de dierlore zal het werk van Sloet over de Dieren in
het Germaansche volksgeloof dikwijls aangehaald worden. Hij ver-
deelt zijn stof volgens het natuurlijke stelsel en de meeste van zijn
voorbeelden zijn aan de Duitsche volkskunde en mythologie ont-
leend.
Het veld van de dierlore is zeer uitgebreid. De menschen, die
dichter bij de natuur stonden, beschouwden de dieren anders dan
de moderne mensch doet.
Bij de jagers was het aanwezig zijn van wild dikwijls een levens-
kwestie en op magische wijze, door teekeningen op rotswanden of
in holen, door nabootsingen van dieren, het dragen van diermaskers
trachtte de priester-magiers de dieren aan te trekken. Ook in de
voorstelling omtrent het hiernamaals spelen dieren een groote rol.
Herinneren wij er nog aan, dat de Egyptische priesters dieren-
maskers droegen en de krokodil en de kat heilig verklaarden en
balsemden en er mummie's van maakten. Ook vereerden zij den
heiligen stier Apis. In al de oude Aziatische godsdiensten kennen
wij den stierdienst. Het gouden kaif uit de geschiedenis van Mozes
schijnt hieraan een herinnering te zijn. Ook bij den Mithrasdienst
speelt de stier een rol.
102
Bij de opgravingen te Trier heeft men ook stier-beelden gevon-
den en ook de vele ossen-legenden bij den bouw van kerken wijzen
er op, dat in de lage landen stier-dienst geweest is 38 In som-
).

mige landen was de stierdienst vervangen door den ramdienst,


omdat het stieroffer blijkbaar te kostbaar was.
Ook heeft men sommige sterren naar dieren genoemd en van
deze werden er een teeken van den Dierenriem. Van hier werden
deze teekens gebruikt als kenteekens voor verschillende stammer,
(b.v. die van Israel) en zij kwamen op de vaandels der legerscharen
en later in de rijkswapens 39).

Ook schijnt er verband te zijn tusschen het voorkomen van dier-


beelden op wapens, enz. en totems.
Het woord totem beteekent stam. Het is een voorvaderendienst.
Of hieraan in deze landen ook een volksgeloof ten grondslag ligt,
volgens hetwelk de afstamming van den stam tot een bepaald dier
teruggebracht wordt, is niet na te gaan. De magische beteekenis,
welke aan afbeeldingen van het paard werd toegekend, slaat waar-
schijnlijk hier op, dat de afbeelding b.v. op de staldeuren als doel
wordt aangemerkt om de talrijkheid van de paarden te bevorderen,
op dezelfde wijze als dit in de grotteekeningen tot uiting konat
voor stier, beer en rendier. Tenslotte werden dierafbeeldingen ook
in familiewapens opgenomen en verder ook als familienaam en voor-
naam gebruikt. Lift het hinniken van paarden, uit de vlucht van
vogels, uit de bewegingen der ingewanden bij het dieroffer werd
de toekomst voorspeld of tot een krijgstocht al of niet besloten.
Aan het witte paard werden weer andere eigenschappen toege-
kend dan aan het zwarte.
Paarden speelden een rol in de verhalen van Hengist en Horsa
en in die van Wittekind. Men zie o.a. het oude gemeentewapen van
Renkum, waarin een wit en een zwart paard voorkwamen. (Zie:
Van der Laars, Nederlandsche Gemeentewapens, uitgave Mij. H.
A. G.). Wanneer een beer zich als leenman kwam melden, moest
hij een wit paard berijden, als teeken van onderworpenheid. In den
103
„Saksenspieger is vastgelegd, dat ook de Paus een wit paard moest
berijden, terwijl de Keizer hem behulpzaam moest zijn het paard
te bestijgen door den stijgbeugel vast te houden. In de Saksische
landen komen de paardekoppen veel voor als topgevel versiering van
boerderijen en schuren.
Voor verdere bijzonderheden, ook andere dieren betreffende, ver-
wijzen we naar het werk van Sloet. Wij merken op, dat de beer
hierin niet genoemd wordt, vermoedelijk omdat deze in onze stre-
ken niet in het wild voorkwam, zooals wel het geval was met den
wolf.
Voor christelijke diersymboliek verwijzen wij naar het uitgebreide
artikel van D. Philips in „Eigen Volk", jaarg. 1936.
Onder de vogels zijn het vooral de haan, de uil, de zwaan en de
ooievaar, waarover veel folklore bestaat.
Oak het recht van het houden van zwanen door ridderschappen
en steden behoort hiertoe, waarvan de juiste beteekenis nog niet
bekend is. Dienden zij alleen als siervogels, dan zou een bepaald
recht voor het houden van zwanen niet noodig zijn geweest. Als
tafelgerecht waren zij gezocht. Als symbool van Luther, die de
zwaan van Wittenberg wordt genoemd, is op de Luthersche kerken
de haan door een zwaan vervangen.
Onder de insecten zijn het vooral de meikever en de bij, waarover
het yolk van ouds zeer bijzondere gedachten koestert. Bij de jeugd
zijn de meikeverliedjes bewaard gebleven. Heuvel en Schrijnen ge-
yen er verschillende voorbeelden van.
Omtrent de bijen bestaat een uitgebreide literatuur, waarin veel
folklore is opgenomen. Bij de Maatschappij voor Goede en Goed-
koope lectuur verscheen een goede vertaling van Tickner Edwar-
des. Het verhaal van de honingbij. Wanneer een bijenhouder stierf
werd ook het overlijden aan de bijen gemeld en de korven kregen
een zwarten rouwstrik.
Dierenprocessen. Gedurende de 15de en een groot deel der 16de
eeuw, heerschte alom het gebruik, dat de redelooze dieren voor hun
104
wanbedrijven vervolgd en bestraft werden. ( Zie hierover een arti-
kel van Alfred Harrou in „Ons Volksleven", blz. 93, 6de jg.).
Ook in ons land is dit voorgekomen, zoo in 1515 een ezel, die een
molenaarsjongen met een hoefslag had gedood ( „Ons Volksleven",
9de jg., blz. 158) en in 1591 een hond te Leiden, die een kind
doodelijk gewond had. ( Zie Laurillard enDe Beer, Woordenschat,
blz. 439).
Voor den folklorist zijn ook de dierensprookjes van belang, vooral
de zeer oude, die op plaatselijke mythen gebaseerd zijn.
'lit deze sprookjes blijkt duidelijk, dat er een tijd geweest is,
waarin de eenvoudige mensch de dieren geheel anders beschouwde
dan de moderne mensch. Ook in deze verhouding lag jets magisch,
terwijl aan de dieren menschelijke eigenschappen werden toege-
schreven, waar het ging hunne handelingen te verklaren.
Na bovenstaande voorbeelden behoeft dit niet verder te worden
toegelicht.

Volksgeneeskunde.

In de volksgeneeskunde treffen wij veel aan, dat met geneeskunde


niets te maken heeft; wij bedoelen dat het toegepaste middel inder-
daad Been geneesmiddel is. Daarentegen zijn er talrijke middelen
of handelingen bij het yolk bekend, welke wel de genezing be-
vorderen. Wij denken hierbij aan de kennis van geneeskrachtige
kruiden. Oorspronkelijk heeft men door probeeren, ook wel door
toeval, wellicht bij intuitie gevonden welke kruiden dienstig waren
om bepaalde ziekten te bestrijden. Het gebruik van dierenbloed kan
volgens prof. Schrijnen in sommige gevallen een overblijfsel zijn
van een offer: Het vastleggen of „banded' van een ziekteverschijn-
sel, evenals het overdragen en het bezweren berust op de oudere
tooverkunst.
Dat er zooveel onzinnige middelen werden of worden toegepast
door het yolk is een gevolg van de dwaze leer van de sympathie of
105
van de signatuur. Onder signatuur verstaat men de teekenen der
dingen.
Tegen geelzucht gebruikt men planten met gele bloemen of geel
sap; een roodkleurige plant stelpt het bloed, zoo luidde het. Het
yolk heeft die niet zelf bedacht, maar volgde hierin de geneesheeren
uit de oudheid na!
Uitvoerig wordt dit toegelicht door den arts C. Bakker, in zijn
standaardwerk Volksgeneeskunde in Waterland, een vergelijkende
studie met de Geneeskunde der Grieken en Romeinen ( Amsterdam,
1928). Dit boek is niet alleen van belang voor het in Waterland
gevondene; neen, overeenkomstige vondsten kan men overal op het
platteland ontmoeten en hier ligt voor onze artsen en ook voor
de folkloristen een interessant veld van onderzoek nog braak.
De hoofdverdienste van dokter Bakker is naast het verzamelen
van feiten in Waterland en Zaanland, een vergelijkende studie met
de werken van Theophratus, Plato, Aristoteles, de Signatuurleer
van Paracelsius en vooral met wat Hippocrates ( die leefde circa
460-377 v. Chr.) over dezelfde onderwerpen schreef.
De geleerde schrijver komt dan tot de conclusie, dat „wat het yolk
leert - oorspronkelijk niet uit het yolk gekomen is, maar, via verschil-
lende geslachten van geneesheeren, via geslachten van leeken tot
het huidige „vollel Het werk telt niet minder dan 631 pagina's!
Voor de indeeling is gevolgd de Volksgeneeskunde in Vlaande-
ren van Alph. de Cock, welke ook door Dr. M. A. van Andel in
diens Volksgeneeskunde is gebruikt: Voor indeeling en uittreksel
uit het register zie „Eigen Volk" 4de jaargang, 1932, blz. 223.
Men zie verder ook dr. M. A. van Andel, Klassieke Wondermidde-
len. Verder wijzen wij op de studies van dr. E. D. Baumann, Drie
opstellen over Volksgeneeskunde ( Haarlem, 1934) en Varia Anti-
qua, door den schrijver zelf uitgegeven.

Wereldbeeld, Sterrenkunde en Sterrenwichelarij.


Evenals de alchimie de voorloopster was van de chemie of schei-
106
kunde, was de astrologie of sterrenwichelarij de voorloopster van
de astronomie of sterrenkunde.
Lift talrijke onderzoekingen blijkt, dat onze voorouders in het
grijs verleden al een vrij groote kennis van den hemel bezaten.
Men zie hierover eenige hoofdstukken in het werk van Wilhelm
Teudt, Germanische Heilig-thiimer.
Toen er een wisselwerking kwam tusschen Oostersche en Wester-
sche denkbeelden, zijn vermoedelijk vele gedachten, ontleend aan
het Oostersche wereldbeeld, ook overgenomen in het Westersche
wereldbeeld.
Het oude wereldbeeld van de volkeren van het Oosten vertoonde
de aarde als een plat vlak, rond en omringd door den oceaan. Boven
de aarde welfde zich de hemel, aan welker oppervlakte de sterren
schijnen. De zon stijgt op uit den onbekenden oceaan in het oosten
en daalt weer weg in den oceaan in het westen. Verder was er
ergens nog een onderwereld, het schimmenrijk, de hel. Hoe onze
Germaansche voorouders dit alles gedacht hebben, weten wij niet.
De Edda geeft eenige aanwijzingen in een verhaal van de wereld-
schepping 49) .

In den beginne was er overal gapende afgrond ( Ginnungagap).


In de diepte woonde de Alvader. Lift zijn gedachten ontstond in het
noorden, waar duisternis en koude was, de nevelwereld ( Niflheimr)
en in het zuiden, waar het Licht was en heet, Muspellzheimr, de
wereld van warmte en vuur. In het midden van Niflheimr, was de
bron Hvergelmir, waaruit 12 koude ijsstroomen ontsprongen, de
Elivagar. Zij stroomden naar het zuiden en de warmte van Mus-
pellzheimr deed het ijs smelten, waaruit de reus Ymir of Aurgelmir
ontstond en de koe Audumla. Ymir werd de stamvader van de ijs-
en rijmreuzen. Deze werden gevoed, evenals Ymir zelf, met de melk
van de koe Audumla.
Zij likte aan het ijs en er ontstond een nieuw wezen, Buris, de
vader van Borr. Borr huwde met Bestla, een reuzenmeisje. Hun
kinderen waren Wodan, Wili en Wij. (Wodan, wil en wij ding ).

107
De zonen van Borr noemden zich asen. Zij doodden Ymir en
de rijmreuzen. Alleen Bergelmir ontkwam.
Lift het bloed van Ymir ontstonden de zee en de wateren, uit
zijn vleesch het land, uit zijn beenderen de bergen, uit zijn haren
de bosschen, uit zijn schedel de hemel, uit zijn hersens de wolken,
uit zijn wenkbrauwen de aarde, die Midgardr genoemd werd. Zon,
maan en sterren waren vuurvonken uit Muspellzheimer en de asen
regelden hun loop.
Drie asen, Wodan, Honir en Lodar schiepen de eerste menschen
Askr en Embla. Askr is de esch en Embla is de olm.
Wodan gaf ze ziel en leven, Honir den denkenden geest en Lodar
warmte en jeugd.
De asen woonden in Asgardr, de alven in Alfheimr, de reuzen in
Jotunheimr, de afgestorvenen in Niflheimer of Niflhel.
Het heelal had den vorm van een boom, de wereldesch, Yggdra-
sil. Hij staat bij een bron, waar de walkyren leven en de nornen.
In zijn takken leven een geit Heidrun en een hert Eikthyrnir. Hij
heeft drie wortels, en de draak Nidhoggr knaagt er aan. ( Zie: Dr.
J. van Leeuwen, Gem. Godenleer. Bldz. 1-37.
Zeer waarschijnlijk is de aanvang van dit scheppingsverhaal ge-
inspireerd op het IJslandsche landschap met zijn uitgestrekte glet-
schervelden en zijn heete bronnen en vuurspuwende bergen.
Een scheppingsverhaal buiten dat van den Bijbel is in onze lan-
den niet bekend. Echter de wereldboom schijnt hier wel bekend te
zijn geweest 41 ). Oude liederen spraken er vermoedelijk van en er
wordt zelfs door sommige schrijvers beweerd, dat de kerstboom er
een herinnering aan is; hoewel de opvatting, dat dit een variatie
van den Meiboom is, meer plausibel is.
Willen wij nagaan hoe de menschen in de oudste tijden hier over
het wereldbeeld dachten, dan kan de taal ons misschien te hulp
komen. Immers het woord hemel schijnt in verband te staan met
Hami ( Sanskrit), dat bedekken beteekent en voorkomt in ham, hemd,
helm, boterham, enz. Ook het woord hel kan van dezen stam zijn,
108
doch kan ook met de hel-heid van vuur en licht verband houden.
Echter kan het de godin Hel of Holda zijn, die de dooden wegborg,
Oude en plaatselijke namen van sterren en sterrenbeelden kun-
nen nog eenige aanwijzing geven, zooals de Groote en de Kleine
Beer. De Melkweg werd Woensweg genaamd en de Groote Beer
was de Woenswagen.
Omtrent den Dierenriem is weinig bekend. De namen der sterren-
beelden van den Dierenriem schijnen uit Egypte afkomstig.
Men schijnt echter reeds vroeg aan invloed van sterren op men-
schen gedacht te hebben. Wij spreken er immers nog van, dat
„iemand onder een gelukkig gesternte geboren is'' en dat „iemands
gelukster is ondergegaan- 42 )

Van een gebeurtenis zegt men dat deze „in het teeken staat -
van dit of dat. Ook deze beeldspraak is ontleend aan de sterren-
wichelarij.
Omtrent de kennis der hemellichamen bij het voorgeslacht in de
grijze oudheid vinden wij eenige aanwijzing in het heiligdom in de
Externsteine, bij Detmold. Een en ander hierover is uitvoerig be-
schreven in Germ. Heiligtiimer van Wilh. Teudt, met kaarten en
plattegronden toegelicht, waaruit blijkt, dat gebouwen gericht wer-
den op sterren; dat er talrijke sterrentorens moeten geweest zijn;
dat er verband is tusschen de heiligdommen onderling en den stand
der sterren of van de zon op bepaalde data. Ook de sterrebosschen
zouden hiermede in verband staan. Men zie o.a. hiervoor een mede-
deeling van kapt. H. J. Bellen over de lanen in het Asser Sterren-
bosch, welke de richting aangeven naar torens in den omtrek.
(Witten en Rolde). Zie: „Eigen Volk", 7de Jg. 1935, bldz. 123.

Profetie, voorspelling en waarzeggerij.


Wij kennen alien de profeten van het oude Israel. Het waren
mannen met een diep religieus gemoed, die zich geroepen voelden
aan het yolk den wil van God mede te deelen. Zij waren begaan
met den deerlijken toestand van het yolk, voor een deel gevolg van
109
eigen verkeerde gedragingen. Als boetepredikers traden zij dan
ook op. Hun waarschuwingen gingen verder: zij voorspelden ook
wat er in toekomende tijden zou gebeuren. Ook in ons land zijn
mannen geweest met de gave der profetie. Van enkelen hunner
zijn de voorspellingen opgeteekend en zij hebben gedurende langen
tijd in eenvoudige volksboekjes de rondte gedaan bij boeren en
dorpsbewoners. Vele voorspellingen waren bekend bij het yolk
en wanneer er lets bijzonders gebeurde, oorlogsgevaar of over-
strooming, mislukking van den oogst of hongersnood, dan zei men:
„Die of die heeft het voorspeld!" Een van die profeten was zeer
bekend in Groninger land, een ander in Noord-Brabant en Limburg.
Over den eersten heeft K. ter Laan een studie geschreven: „Pro-
phecye van Jaarfke - , opnieuw met historise toelichting en verkla-
rende aantekeningen in 't licht gegeven door K. ter Laan (Gro-
ningen 1931).
Marskramers leurden deze boekjes bij de boeren reeds in de
16de eeuw. De oudste druk is van voor 1650, in 't Platduitsch, dat
is in het Oost-Friesch. De tweede druk verscheen in 1660 te Emb-
den. Te Keulen verscheen in 1680 een Nederlandsch boekje, ge-
titeld: Propheterende Tongen van Algarazabel, jaelken W ypkes,
Jan Brugman, Onnoosel Tryntjen, Seecker Saxman, Joseph Groen-
peck, Onbekent Persoon, P. Grebner, Seecker Romeyn, Abt Uber-
tyx, Bisschop Malachias, Oudt-Vader Augustyn, Uyt roepende
wonderlycke dingen, ende veelderhande veranderlyckheden, de-
welcke zijn, en overkomen sullen, veele gedeelten des Weerelts.
Een exemplaar van dit boekje bevindt zich in de bibliotheek van de
„Gesellschaft fur bildende Kunst" te Emden. In totaal zijn er 15
uitgaven bekend. De laatste verscheen omstreeks 1890, bij J. Bakker
te Drieborg, getiteld „Prophecye ofte voorzegginge van een geheeten
jaefke -• Het boek van Ter Laan geeft den inhoud weer met ver-
schillende aanteekeningen in 131 bladzijden.
De andere profeet is Joh. van Leliendaal, en de titel van zijn boekje
luidt: Wonderlijke voorzeggingen van Joh. van Leliendaal, Bisschop
110
in de 13de eeuw, die bij overlevering gezegd wordt, getrokken te zijn
uit de Oudvaders, verdeeld in 24 Hoofdstukken.
Dit boekje is opgenomen in „Het boek des Geheims", behelzende
de gezamenlijke voorzeggingen van Joh. van Leliendaal, 13de eeuw;
Lauwrentius Ricci; over de gerigten van den bekenden Pastoor
Holthauzer, te Bingen; Trijntje van Boskoop, enz. enz. enz. Te Pur-
merende bij J. P. Bronstring, Boekdrukker en Boekverkooper, 1831
(84 pagina's). Het is merkwaardig, dat in dit boekje b.v. reeds over
luchtschepen gesproken wordt.
Wie Joh. van Liliendaal was, is niet bekend. *) Ter Laan geeft in
zijn boek zijn persoonlijke opvatting over wat een profeet eigenlijk
is. Hij meent dat de stem van den profeet eigenlijk is de stem van
het yolk, m.a.w. hij geeft uitdrukking aan wat er bij het yolk leeft.
Een andere opvatting over profetie geeft Dr. Tenhaeff, die door
de studie van de parapsychologie tot zijn opvatting komt en meent,
dat profeten personen waren met supernormale vermogens, zooals
die welke gewoonlijk „helderziendheid" worden genoemd, of wat
door de parapsychologen „paragnose" wordt genoemd, een vermo-
gen om boven tijd en ruimte uit te komen, waardoor men kan schou-
wen in de toekomst, niet met het gewone gezichtsvermogen, maar
op tot nu toe onverklaarbare wijze, waarover verschillende hypo-
thesen bestaan en philosophische beschouwingen.
Onder de onder een deel van het yolk nog levende profetien wor-
den vooral die uit het Oude Testament genoemd, waar sprake is
van oorlogen, aardbevingen en ziekten en welke op sommige plaat-
sen in het Nieuwe Testament weerklank hebben gevonden. Wij be-
doelen de profeeten Ezechiel en Daniel en de voorspellingen in de
Openbaring van Johannes en op andere plaatsen in het N.T.
Naast deze verhalen van te boek gestelde profetieen, komen er
nog talrijke volksverhalen voor, welke een plaatselijk karakter heb-
ben of zelfs enkel tot een bepaalde familie zich beperken. Men vindt

*) Inmiddels verscheen een uitvoerige studie over van Liliendaal in Sinte


Geertruyds Bronne, door Y. R. W. Sinninghe.

111
deze verhalen in de verschillende sagen- en legendenboeken. Zij
komen veel voor in Friesland en Groningen, ook in Zeeland. Buiten
Nederland zijn IJsland, de Shetlandseilanden, Ierland, ook West-
falen het meest bekend voor dergelijke verhalen, die voor een groot
deel op supernormale eigenschappen van sommige inwoners steunen
en eveneens door de parapsychologen bestudeerd worden. „Veur-
loop'', „Veurkieken" noemt men wel dit vermogen, waarbij toe-
komstige gebeurtenissen als sterfgevallen, ongevallen, branden, enz.
vooruit geweten worden of een sterk voorgevoel geven.
Deze eigenschap zou vooral voorkomen bij hen, die volgens het
yolk „met den helm geboren - zijn. Onder „helm - verstaat men een
geboortevlies om het hoofd (amnios), ook eivlies geheeten. De be-
trokken persoon zag van te voren de lijkstatie voorbijgaan van een
dorpsgenoot of wel, hij moest des nachts opstaan om een landhek
voor een doonwagen te openen ( Heuvel, blz. 191). — Evenals
Zondagskinderen worden zij ook gelukskinderen geheeten. Men
denke hierbij ook aan Swedenborg.

In de groote steden heeft men nog beroepswaarzegsters. Zij


„voorspellen - de argelooze menigte door middel van een ei, of koffie-
dik, of wel uit kaarten, speelkaarten of speciale waarzegkaarten.
Er zijn er die droomen verklaren of aan kristal kijken doen, het sta-
ren in een kristal, waardoor ze visioenen zien. Zij missen de attri-
buten van de oude waarzegsters uit de Middeleeuwen: zwarte kat,
geit, opgezette uil, aap, enz.
In het „Alg. Handelsblad- zijn voor enkele jaren artikelen gepu-
bliceerd over de Amsterdamsche waarzegsters, van de hand van
Feith en van Annelen, twee ijverige verslaggeefsters. *) Er be-
staan verschillende handleidingen, ook over het waarzeggen door
handleeskunde, zooals die door Zigeuner-vrouwen beoefend wordt.
In 1853 verscheen te Parijs een boekje getiteld: „L'art de tirer les
*) (van het Handelsblad) Annelen is namelijk de pseudoniem van twee samen-
werkende verslaggeefsters.
112
cartes et de dire la bonne aventure dans la main et dans le mare
de cafe, suivi d'un traite complet des songes et visions par Aldegon-
de Perenna, Sibylle provencale - 43
Het behoeft niet bewezen te worden, dat men uit kenmerken van
de hand wel een en ander omtrent den bezitter te weten kan komen.
Daarop is een moderne handleeskunde gebaseerd, waarover veel
literatuur bestaat, o.m. W. Vierath: Die Handlesekunst.

Ons Volk 8 113


IV. VOLKSTAAL.

a. Volksetymologie. Wanneer een man uit het yolk een woord


niet begrijpt, zal hij het op den klank of verwisselen met een hem
bekend woord, dat eenigszins in beteekenis met het niet-begrepen
woord overeenkomt• Zoo ontstaat de volksetymologie, waaronder
vele voorbeelden, die van humor of van aardige vondst getuigen.
Wanneer b.v. bij ziekte aan fabriekspersoneel de eerste dagen
geen ziekengeld zal vergoed worden, noemt men die carrentz-dagen.
Het yolk maakt er koorts-dagen van.
Verschillende woorden, berustende op volksetymologie hebben in
de gewone omgangstaal burgerrecht verkregen, b.v. Engelsche
ziekte (enkel-ziekte), Lodderynfleschje (L'eau du Rhin), luipaard
(leopardus =- leeuwpanter), scheurbuik (scorbut), nachtmerrie
(nachtmare), muizenessen (musiness), pekelzonde (pecadillo
kleine zonde) , beschuit (biscuit), hangmat (Indiaansch hamaca),
ledikant (lit de champ), zondvloed ( sin-vloed - algemeene vloed),
minstreel (ministerialis = dienaar), koperrood (couperose - koper-
bloem ) , marketentster (marchedante = koopvrouw), kamperfoelie
(caprifolium = geitenblad).
Het is voorgekomen, dat men van locomotief een loopend motief
maakte, van velocipede een Venlo'sch paardje, van koopmanny een
koop-en-eischwinkel ( ook kommenijs), van zeneblaren, zenuw-
blaren. Zijn tremaltanen kwytraken beteekent tramontane =_. de
Noordpoolster, waarop de zeelui voeren. Op zijn ponteneur staan
114
komt van point d'honneur. Permetasie komt van parentage; rede
rificer van rethonicus, schalebijter van scarabeus, ruwaard van regard
(= opzichter), vormen ( der r.k. kerk) van firmare = bevestigen.
Men zie C. Stof fel in Nutsalmanak 1875 en J. Verdam in Nuts-
almanak 1883.

b. Namen (familie-, huis- en geografische namen). Aan de


naamgeving is een uitgebreide geschiedenis verbonden. In sommige
families kende men alleen voornamen (doopnamen). Heette de va-
der Pieter en de zoon Jan, dan werd deze Jan Pietersen genoemd•
Deze tweede naam is tot familienaam geworden. De dochter heette
dan b.v. Jantje Pietersdochter. Ook de achtervoegsels ing, inga, stra
en ma beteekenden oorspronkelijk zoon of kind en deze uitgangen
vindt men nog in vele Friesche en Groningsche geslachten in den
familienaam terug. Dikwijls werd de man naar de boerderij ge-
noemd; b.v. Piet van het Averink. Ging diens zoon op een andere
boerderij wonen, b.v. op de Geesink, dan heette de zoon Jan van de
Geesink. Hierdoor is het moeilijk om in oude registers de afstam-
ming vast te stellen. In Overijsel kwam het voor, dat de kinderen
den naam van de moeder aannanzen, waardoor het opzoeken van
de afstamming nog ingewikkelder wordt.
In de oude Germaansche naamgeving bestond het systeem, dat
men de kinderen uit hetzelfde gezin met namen noemde, welke met
dezelfde lettergreep begonnen: b.v. Hilgard, Hilfred, Hilco. Zie
„Germaansche naamgeving" in „Eigen Volk", bldz. 32 IVde jaarg.
1932, door J. Rasch.

De geographische namen vormen een uitgebreid veld van onder-


zoek, waaruit zeer veel is of te leiden uit den vroegeren toestand der
verschillende streken en men ook lets te weten kan komen over de
Dude bevolking, waarover geen schriftelijke mededeelingen bestaan.
Een groote moeilijkheid is, dat men dikwijls niet meer weet met
welke taal men te doen beef t, wanneer men oude namen van ge-
115
huchten, van wegen of landerijen of van wateren ontmoet•
Dit kan aanleiding geven tot verkeerde afleidingen. Ook zijn oude
namen dikwijls zoo verhaspeld, dat het moeilijk is den oorspronkelij
ken naam terug te vinden.
De oude namen van wegen geven dikwijls aanwijzingen over de
beschaving van oude nederzettingen. Ook de namen van heuvels,
die meermalen oude heiligdommen waren. In het tijdschrift „Eigen
Volk" heeft kapt. H. J. Bellen hierover het een en ander gepubli-
ceerd. Men zie zijn artikel over Wegen, (E.V. 1936, blz. 121), over
Groen (E.V. 1936, blz. 247).
Lectuur over deze onderwerpen: Joh. Winkler „Ned. Geslachts-
namen"; Joh. Winkler „Namenstudien - ; P. Vincent v. Wijk
„Boerderijnamen - . Over hun oorsprong, geschiedenis en beteekenis
(Oldenzaal, 1927).

C. Rijmen, raadsels, spreekoefeningen. Veel oude volkswijsheid


is bewaard gebleven in korte rijmen. Dit was ook een gemakkelijke
manier om ze in het geheugen te bewaren en op deze manier werden
ze van geslacht op geslacht overgebracht.
Het ligt niet op onzen weg om hier een groote verzameling rijmen,
enz. te doen volgen. Daarvoor verwijzen wij liever naar de vele
verzamelingen, die er reeds bestaan.
Op de weerrijmpjes wezen wij reeds. Sommige korte rijmen wor-
den ook als huisnamen gekozen. Wij denken aan het „Oost, West;
thuis best". De vergankelijkheid is neergelegd in: „Heden rood,
morgen dood". Ook bijgeloovigheden worden soms in rijmpjes vast-
gelegd. B.v. wanneer iemand een oorsuizing heeft, zegt men: „Hoe
linker, hoe flinker; hoe rechter, hoe slechter -. Ook spreekwoorden
komen in rijmvorm voor, b•v. „Vrienden in den nood, honderd in
een lood". Soms rijmt maar een gedeelte: b.v. „Meisjes die fluiten,
kraaiende hennen, en koeien die loeien, dat bennen geen goeien".
Ook aan kinderen worden lessen in rijmvorm verstrekt, b.v. „AI
is de leugen nog zoo snel, de waarheid achterhaalt hem wel"; of:
116
„Steel niet, al is 't maar een beschuit, want dieverij komt altijd uit".
Wanneer iemand op een stoel gaat zitten, die pas door een ander
verlaten is, zegt men: „Opgestaan, plaats vergaan". Onder de
scheldrijmen vindt men tegen iemand, die rood haar heeft: „Roode
stier, ga van hier, ga naar het land, steek daar je roode kop in de
brand- . Voor kinderrijmen zie men de bundels van Van Vloten en
Dr. G. J. Boekenoogen.
Ook de onderschriften op de centsprenten waren meestal berijmd,
Het oudste rijm was geen klankrijm, maar werd gevonden in de
beginletters der woorden, b.v. bont en blauw, door dik en dun, bij
kris en kras, kind noch kraai, groen en peel, kort maar krachtig,
huid en haar. Men noemt dit stafrijm of alliteratie. In de Edda komt
dit veel voor.
Een oude vorm van volkswijsheid is ook het raadsel, waarmede
ook de volwassenen zich niet onledig hidden. In de oude geschriften
van den Bijbel komen reeds raadsels voor, waaronder zeer bekend
is het raadsel van Simson. Een klassiek raadsel is dat van de
Sphinx. „Wat loopt eerst op 4 beenen, dan op 2, daarna op 3?"
Het Nijmeegsche raadsel ( over familierelaties) heeft in ons land
vermaardheid. Zie „Sprokkelhout - van Laurillard, blz. 186. Schrij-
nen geeft verschillende voorbeelden van raadsels. Zie ook: „Amaas
Joost - , Raadsels van het Vlaamsche yolk, verder: C. F. Groenewald
„Rijmpjes en Raaisels", Bydrae tot die Suid-afrikaanse volkskunde.
Proefschrift. ( Groningen 1919 ) .

Spreekoefeningen. Dit was meer een aardigheid voor tijdverdrijf


in gezellige bijeenkomsten. Men meest snel een speciaal daarvoor
gefomuleerden volzin nazeggen, wat door het vlugge spreken meestal
mislukte en tot groote vroolijkheid aanleiding gaf. De meest bekende
zijn:
De kat trapt de krullen van de trap.
Drie dikke drilboren drongen door drie dikke deuren.
117
Zeven zwarte zwanen zwommen in de Zuiderzee.
Wij waren Walenweezen, Walenweezen waren wij; Wij wilden
witte wollen wantjes wasschen; Wij wisten wel waar warm wa-
ter was.
Kapper Knaap de knappe kapper kapt en knipt zeer knap, maar
de knappe knecht van kapper Knaap de knappe kapper, kapt en
knipt knapper dan kapper Knaap de knappe kapper.
Ook in andere talen kent men deze, b.v.: Le ris tenta le rat, le
rat tente testa le ris tentant.

d. Groetformules en vloekformules. Deze zijn reeds zeer oud


en van ouder op ouder overgeleverd. Het zijn staande uitdrukkingen
geworden. In verschillende landen zijn ze verschillend.
Vroeger zei men in ons land zeer deftig: Hoe vaart U? Thans
zegt men: Hoe gaat het met U? Beide blijken hetzelfde te beteeke-
nen en het is gezocht om het eerste „waren" in verband te brengen
met het zeevarend karakter van ons yolk. Verlaat men elkaar, dan
zegt men „waar wel", wat ook in het Engelsch voorkwam: „Fare
thy well!" Ook zegt men „Adieu!", dat feitelijk „Aan God" be-
teekent. Het is verbasterd tot Adee! en Adio! Ook hoort men wel
Adjuus! dat een verbastering van A Jezus! is. Goeden morgen!
wordt afgekort tot „Moger en Goeden avond! tot „Genavendr
Ook zegt men Bonjour! en Bonsoir!, het eerste afgekort tot „Bejoer!'';
ook wel „Saluutr Als aardigheid hoort men wel „Saluut met de
pook!" of „Ga je goddelijken driehoek!" De oorsprong van deze
gezegden is niet bekend. Met nieuwjaar begroet men elkaar met
„Veel heil en zegenr, terwijl men op den oudenjaarsavond een „za-
lig uiteinde en een goed begin" heeft toegewenscht. Llit Indie kwam
de groet: Tamee! tot ons. De Kaffergroet luidt: Saka bone!, dat „ik
zie U" beteekent. Goeden dag! wordt ook afgekort tot „Gedag - !
of tot „Dag!" of „Daagr

Ook de vloekformules zijn dikwijls verbasterd, hetgeen expres ge-


118
schiedde om ze den ernst van een vloek te ontnemen, een soort taboe
dus. We kennen een heele menigte, die basterdvloeken worden ge-
noemd. Vele zijn aan het fransch, sommige aan het latijn ontleend.
Sakkerloot! schijnt oorsponkelijk „Heilige doop!" te beteekenen. De
naam God werd verbasterd tot „Grut - , vergelijk: „Groote grut!"
„Potverdorier „Potverblommier „Jandorier Jezus werd tot „Jazzis - .
Sakkerju! is een verbastering van Sacre Jesus! Verder kent men
„Sapristie!" „Parbleur „Sacre milles tonneresr „Sakkerbleur Iiit
het Duitsch stamt „Tausend Bommen and Granatenr Of de uit-
drukking „Wat Hamer!" in verband mag gebracht worden met den
hamer van Donar, staat te bezien. Het komt overeen met „Wat
bliksem!" „Voor den donder!" en dergelijken. Waarmede samen-
hangen „Loop naar den bliksem, loop naar den donder, loop naar
den duivel en dergelijke verwenschingen. Dergelijke uitdrukkingen
dienen om kracht bij te zetten aan iemands gezegde en worden dan
ook wel „krachttermen - genoemd. Hiermede in verband staan de
uitdrukkingen „opdonderen - , „ben je bedonderd - enz., waaruit
blijkt, dat deze natuurkrachten een bijzondere rol spelen in de
„krachttermen - van het yolk. Voor verwenschingen worden ook de
werkwoorden „verrekken - , „stikken - en „doodvallen" gebruikt. Het
behoeft niet gezegd te worden, dat dergelijke uitdrukkingen in een
beschaafde omgangstaal niet voor mogen komen.

e. Scheid- en spotnamen. Ook deze dienen dikwijls om kracht


bij te zetten aan iemands woorden. Vele scheldnamen zijn aan dier-
namen ontleend. Opmerkelijk is, dat de meeste scheldnamen met s
of sch beginnen, b.v. schelm, schurk, schoft, smiecht, schoelje,
schorum, schorrie-morrie, schavuit, schobbejak (volgens sommigen
ontleend aan den malienkolder of schubbejak; door anderen aan de
schobbe- of schurf-paal van het vee), slons, slet, sloerie, enz.
Een scheldrifrnpje op iemand, die gelogen heeft, luidt: „Leugebel,
ga naar de hel,Bij allemaal dooie schapen, daar zal je vannacht bij
slapen".
119
De oude veeten, die er tusschen bewoners van verschillende dor-
pen bestonden, gaven aanleiding tot scheld- en spotnamen. Deze
zijn tot het huidige geslacht blijven voortleven en worden om den
humor van het geval bewaard.
Er waren er reeds opgeteekend in tijdschriften als „Ons Volks-
leven" en „Navorscher" en in de werken van Laurillard en Dr. Jo-
han Winkler. Tot Joz. Cornelissen ze allen verzamelde in een kloek
werk van 6 deelen, getiteld: „Nederlandsche volkshumor op stad
en dorp, land en yolk", uitgegeven to Antwerpen in 1929 en 1930
( deel VI in 1938). Omtrent deze spotnamen raadplege men dus de
uitvoerige registers van dit standaardwerk.
De Amsterdammers worden „koeketers" en (platweg) „stoepen-
schijters" genoemd; de Haarlemmers, muggen; de Monnikedammers,
troeters; de Edammers, musschen. Men spreekt van Haagsche bluf,
Groningsche molleboonen, Zwolsche blauwvingers, Amersfoortsche
keientrekkers, Soester bekkesnijers. Als mikpunt voor spotverhalen
is Kampen berucht, zelfs de uitdrukking „Kamper uien" is vermaard.
In Duitschland waren de Schildburgers vermaard en de inwoners
van Krahwinkel; in Vlaanderen die van Oolen, volgens „Woorden-
schat" blz. 543 ook die van Dinant. Ook in Engeland is een bepaald
stadje door dergelijke aardigheden bekend, namelijk Gotham. (Zie
verder onder Kampen, blz. 3 dl. IV Joz. Cornelissen. Ned. Volks-
humor).

f. Stands- en beroepstalen: Bargoensch. Elke klasse of yak-


groep heeft haar eigenaardige woordenschat. Zoo bestaat er een
kazernetaal, kellnertaal, tooneeltaal, ateliertaal, schooljongenstaal.
Gedurende de mobilisatie in de jaren 1914-1918 brachten velen
de soldatentaal mede naar huis. Van de soldatentaal, ook wel ka-
zernetaal, zijn in „Eigen Volk" enkele lijstjes gepubliceerd. ( 1 ste
Jaarg. blz. 291. H. Schilt „Soldatentaal", blz. 349. Dr. J. F. Steen-
huis „Soldatentaal"; id. D. Wehrens „Soldatentaal").
120
Van de kellnerstaal vinden wij enkele voorbeelden in „Woorden-
schat" van Laurillard en de Beer. Een slaapmutsje = een klare
(verg. het jenevermerk „nightcap"); een uitsmijter=--- sneedje brood
met plakje vleesch en een spiegelei er op; blinde vinken t= opgerolde
stukjes kalfsvleesch; sandwich = twee dunne sneedjes brood, waar
tusschen ham, rookvleesch of ossentong (naar den uitvinder Graaf
Sandwich, tijdgenoot van Koning George III) ; een houtsnip = twee
sneedjes roggebrood met kaas er tusschen; een halve met bruin
een halve biefstuk met bruine aardappelen; een halve tartaar = een
geklopte biefstuk met eierdooier, ui en peterselie. Verdere namen
van gerechten: wentelteefjes, heete bliksem, gruwel, rodgrod en
dergelijken.

Voor de tooneeltaal kunnen we verwijzen naar een artikel van dr.


Henri Polak in „Eigen Volk", 1 ste Jg. blz. 46. Het Jiddische ele-
ment in de Amsterdamsche boeventaal.
In de tooneeltaal komen veel Jiddische woorden voor. Jiddisch is
een vermenging van Duitsche en Joodsche woorden en is in Amster-
dam door Duitsche joden vermoedelijk ingebracht en later door ac-
teurs en actrices overgenomen, ook door niet-joden.
Woordenlijstjes van het Jiddisch vindt men in Carry van Brug-
gen's „De Verlatene" en in De Canter's „Kalverstraat".
Het bargoensch wordt gesproken door rondtrekkende paarden-
handelaars, door woonwagenbewoners, door landloopers en bede-
laars, door marskramers en door die personen, die als zigeuners be-
kend staan, terwij1 bij de echte zigeuners ook zigeunertaal voorkomt
„Rom . ' geheeten.
Een woordenboek van bargoensch is uitgevoerd door Is. Teirlinck.
Joz. Cornelissen heeft in manuscript hierop een supplement. Echter
het standaardwerk is dat van Dr. Moormann. De Geheimtalen in
Nederland en Vlaamsch Belgie, 2 deelen. W. L. H. Koster Henke,
oud-commissaris van politie to Amsterdam, stelde een zakwoorden-
boekje „De Boeventaal" samen, hetwelk ook is opgenomen in het
121
werk van Dr. Moormann. Als voorbeeld voor het boek van Moor-
mann heeft gediend: „Rotwelsch - van Friedrich Kluge, dat nooit
geheel voltooid is. Moormann verzamelde als bouwstof voor zijn
werk eerst duizende fiches.

g. Dialecten. Het dialect of de streektaal is de eigenlijke moe-


dertaal van het yolk, dat op het platteland woont. Het Friesch is
geen dialect, maar een taal; de Friesche taal omvat echter talrijke
Friesche dialecten. Naast het Friesch werd hier in de oude tijden
Saksisch en Frankisch gesproken. Llit het Nederfrankisch ontwik-
kelde zich het Nederlandsch. In Groningen ken- t men verschillende
dialecten, soms door een kanaal van elkaar gescheiden. Het Gro-
ningsch komt veel overeen met de streektaal van Oost-Friesland,
zoodat men daar over en weer tooneelstukken opvoert in dialect.
Het zou ons te ver voeren, indien wij hier uitvoerig over de Neder-
landsche dialecten gingen schrijven en wij verwijzen dus naar de
literatuur. Wij merken nog op, dat er in Amsterdam talrijke dialec-
ten zijn: het Jordaansch, het Haarlemmerdijksch, het Kattenburgsch,
enz. Verschillende dialetcen langs de vroegere Zuiderzee zijn op
gramofoonplaten opgenomen, waaronder die der eilanden Marken
en Urk, dat van Volendam, dat van Spakenburg en Bunschoten.
Talrijke romans, novellen, volksverhalen en gedichten zijn in dialect
geschreven.
In 1898 verscheen een „Atlas van taalkaarten met tekst" (eerste
gedeelte) , uitgegeven door het Koninklijk Nederlandsch Aardrijks-
kundig Genootschap, met ondersteuning van de Maatschappij der
Nederlandsche Letterkunde en het Provinciaal Utrechtsch Genoot-
schap en bewerkt door prof. J. te Winkel. In dit werk is opgeno-
men een lijst van plaatsen, waaruit antwoorden binnenkwamen op
circulaires met vragen. Van 212 streken of plaatsen kwamen ant-
woorden binnen. Uit Friesland 14, Groningen 22, Drente 9, Over-
ijsel 25, Gelderland 50, Utrecht 8, Limburg 13, Noord-Brabant 10,
Zeeland 12, Zuid-Holland 27 en Noord-Holland 21.
122
Een lijst der titels van de voornaamste dialectstudies over spraak-
kunst en klankleer, ook van woordenlijsten, is in den atlas opgeno-
men ( tot 1898 verschenen). Ook Prof. Schrijnen behandelde in zijn
Nederlandsche Volkskunde, He deel, het taaleigen der Nederland-
sche dialecten en streektalen.
Belangrijk zijn voorts de werken Dr. J. J. van Ginneken, o,a. zijn
Handboek der Nederlandsche taal (2 din.) 1912-1914. In 1928
verscheen van deel I een 2de druk. Verder vooral ook: Jac. v. Gin-
neken en J. Endelpols. De regenboogkleuren van Nederlandsche
taal (Nederlandsche dialecten ), Nijmegen 1917, met gekleurde
kaart. Voor verdere bestudeering van het onderwerp verwijzen wij
naar de talrijke speciale studies en naar de Dialectencommissie van
de Koninklijke Academie van Wetenschappen, Trippenhuis, Am-
sterdam, waarvan secretaris is de Heer P. J. Meertens.
Een uitgebreide lijst van dialect-woordenboeken komt voor in het
werk van Prof. Stoett: Nederlandsche Spreekwoorden en Gezegden.
Een uitmuntende bloemlezing van artikelen in dialect is het stan-
daardwerk van Joh. A. Leopold en L. Leopold: Van de Schelde tot
de Weichsel, Nederduitsche Dialecten in dicht en ondicht; 2 dln.
( Groningen, 1882 ).
h. Opschriften en uithangteekens, grafschriften. Het verzamelen
van opschriften is wel een van de eerste voorbeelden van vastleggen
van oude cultuurwaarden. Wanneer men nagaat wanneer hier te
lande voor het eerst in een verzameling werd vastgelegd, om den
inhoud voor het nageslacht te bewaren, dan vindt men op het gebied
van de volkskunde de opschriften. Immers in 1682—'90 werd te
Amsterdam bij Jeroen Jeroense uitgegeven: Koddige en -ernstige
opschriften op luyffens, wagens, glazen, uythangborden - bijeen-
gezamelt door een liefhebber (in 4 deelen).
Omstreeks denzelfden tijd, in 1693, verscheen bij Jacob van Royen
te Amsterdam: J. Ctus, Isaac van den Berg. Het gestoffeerde winkel
en luyfen bouquet - koddig gerijmt. Noyt voor dezen gedrukt.
Eindelijk kwam er in 1868 een uitvoerig werk door J. van Lennep
123
en J. ter Gouw: De uithangteekens in verband met geschiedenis en
volksleven beschouwd, dat in 1869 gevolgd werd door het Boek der
opschriften, beide to Amsterdam verschenen.
In tijdschriftartikelen verscheen of en toe jets, zooals in Ons
Volksleven III (1891), 38-49, van Alf. Harou. Hoe het yolk wa-
penschilden en sommige opschriften uitlegt. Dezelfde in Ons
Volksleven XI (1899) 18-24, 80-81, 133-135. De Herbergen
en in Ons Volksleven VII (1895) 149-152 door F. L. Oude, lui-
mige Grafschriften. In 1906 schreef A. Vee in het Tijdschrift voor
Volkskunde XVIII (116-118) over Uithangborden in 't land van
Waas.
Het boek der Opschriften, boven genoemd, is verdeeld in de
volgende hoofdstukken:
1. Historische opschriften.
2. Opschriften van en in openbare gebouwen.
3. Grafschriften.
4. Heraldieke opschriften.
5. Zinnebeeldige opschriften.
6. Bijbelsche opschriften.
7. Opschriften betreffende Heiligen.
8. Opschriften, den mensch en zijn bedrijf betreffende.
9. Beroepsaanduiding in rijmen.
10. Opschriften betreffende dieren en planten.
11. Zedespreuken en rijmen.
Hierin vindt men gevelspreuken, spreuken op kistjes en doosjes
en vijzels, enz.; rijmen voor gevels, op boerenwagens, op ruitjes,
juweelkistjes, kannen, bekers, enz.
11 Oudheid- en letterkunde.
13. Straatopschriften.
14. Woordspelingen, cacographie en onzin.
15. Varia.
Men ziet, het werk is breed opgezet en bevat een belangrijke
verzameling.
124
Ook raadselachtige opschriften vindt men er in vermeld, zoo die
van het sedert afgebroken „heidensche kerkje te Westwoud, lui-
dende 333. Terwij1 in de kerk een opschrift voorkwam:
Door dees Incornatie suldy wel onthouden
Het Jaer dat die Heydenen dees Kerke bouden.
Anno 333.
Op een steen boven de deur der kerk te Nederhorst den Berg
staat een oud latijnsch opschrift:
Qui petit hanc aulam, petat Elburgam fore salvam
Et per cam nullus intret n - -
Een Amsterdamsch archivaris Dr. P. Scheltema wil dit verklaren
als:
Dat hij, die deze kerk bezoekt, in zijne gebeden aan de heilige
Elburg gedenke,
En dat niemand hier binnen trede zonder een liefdegift te offeren.
Ook op de dorpels der kerkdeur te Maarsen vond men vreemde
opschriften. Er stond namelijk:
Ehldehart Riclint
Thidehart Riciint,
waarvan men de beteekenis niet weet.
Op een dorp bij Leiden vond de nieuwe predikant op een deksel
van een put een opschrift, luidende
DITI
SE
ENSE
CREET
Hij meende dat het latijn was, haalde er zelfs Leidsche professoren
bij om het te ontcijferen, tot een boerenjongen hem duidelijk maakte
dat het wel echt Hollandsch was.
Ook het werk over de uithangteekens is breed opgezet en het
bevat, evenals het vorige werk, interessante afbeeldingen.
Er bestaat eene uitgave in 3 deelen, waarvan deel I bevat: uit-
hangteekens bij de ouden, oorsprong der uithangteekens hier, ge-
125
schiedenis der uithangteekens van voor de 16de eeuw tot in de
19de eeuw. Een algemeen overzicht der uithangteekens. Eenige
van bijzonderen aard. Opmerkingen over en nut en invloed van de
uithangteekens. Schilders en beeldhouwers.
Deel II: Afbeeldingen van merkwaardige personen. Historische
herinneringen en overleveringen. Zinnebeelden en opschriften aan
openbare gebouwen. Mythologische voorstellingen. Uithangtee-
kens in verband met tooneelstukken, fabels, romans, met den eige-
naar. Gedenksteenen, Wapens, Heraldische figuren, Vlaggen,
Zegels en Merken, Zinnebeelden, Spreekwoorden en Zinspelingen.
Deel III: Menschenbeeldjes, Lichaamsdeelen, Handel, enz.,
Munten en Medailles, Werktuigen en Gereedschappen, Kleeding,
Spijs en drank, Huisraad, Koeken, enz. Muziekinstrumenten, Wa-
gens, enz., Vaartuigen, Scheepsbehoeften, Wapentuig en Varia.
Verder uithangteekens ontleend aan Geographie of Topographie,
aan de Natuur, Spreuken, Rijmen en Raadsels.
Met ziet uit dit overzicht wel, dat hier een zeer belangrijke ver-
zameling is vastgelegd en het is thans nog een schoone taak voor
de talrijke trekkers en wandelaars om op hun tochten naar bij-
zondere opschriften en uithangteekens uit te zien en deze op te
schrijven, uit te teekenen, te fotografeeren en hun vondst te zenden
naar een tijdschrift als „Eigen volk - of „de Trekker", en dergelijke.
Woordspelingen komen er ook bij voor. Een van de meest be-
kenden is wel het opschrift van een winkel waar Goudsche pijpen
te koop waren: Kleine stelen en groote stelen, maar groote stelen
het meest. Een Boer las daarin een prachtige aanklacht tegen de
maatschappij en lief op zijn boerenwagen schilderen: Kleinen stelen
en grooten stelen, maar grooten stelen het meest.
Bekend is ook het opschrift bij een huis aan de Zaan: Hier zet
men over en koffij.
Ook Prof. Schrijnen wijdt aan de opschriften verscheidene blad-
zijden met talrijke voorbeelden, in het tweede deel van zijn Ne-
derlandsche Volkskunde.
126
V. VOLKSLITERATUUR.

Sprookjes, sagen en legenden.


„De eigenlijke levenssfeer van het sprookje is de verbeelding
van het volk - zegt Van Vloten en bij het verdwijnen van de mythe
is de hoofdidee er van in het sprookje gebleven. De inhoud der
sprookjes berust dikwijls, zooals ook die der mythen op natuur-
verschijnselen als wisseling van dag en nacht, zomer en winter,
ook de zon, de maan of de sterren worden er in uitgebeeld.
Sprookjes zijn oorspronkelijk voor volwassenen bedoeld geweest
en niet voor kinderen. In vele sprookjes wordt dan ook de mensch
uitgebeeld, de deugdzame en de ondeugdzame en de strijd tusschen
beiden. Het rechtvaardigheidsgevoel van het yolk komt er in tot
uiting, daar de deugd beloond en het kwade gestraft worth en
het goede ten slotte het kwade overwint.
Roodkapje en Doornroosje zijn natuursprookjes. In het sprookje
van de zeven raven worden trouw en offerende lief de geprezen en
in dat van Hans en Grietje moed, beslistheid en volharding. De
tocht door een woest bosch, waar de jonge man of het jonge meisje
allerlei avonturen beleeft, duiden op den levensweg, die ook vol
moeilijkheden is, maar die ten slotte overwonnen worden. Ook
gedachten aan den dood en het droomleven worden in het sprookje
ingeweven. De diersprookjes geven de verschillende karakters
onder de menschen to zien en de plantensprookjes worden dikwijls
met een Heilige of wel met Christus of Maria in verband gebracht.
127
Het sprookje speelt niet in een bepaalden tijd, noch op een bepaalde
plaats en namen komen er weinig in voor. In het sprookje is veel
wonderlijks en tooverachtigs aangebracht, dat voor de oorspron-
kelijke dichters ervan niet dat onwaarschijnlijke beteekent, wat
het voor den modernen mensch heeft. De kinderlijke opvatting van
het sprookje staat dicht bij de opvatting der oorspronkelijke ver-
tellers en hoorders.
Verschillende sprookjesmotieven zijn: draakmotief, de dankbare
visch, de drie wenschen, de booze moeder, de vogel die het uit-
brengt, het verzamelmotief, mythische motieven, tooverij, onwond-
baarheid, tooverslaap, motief der dankbare dooden, het verlossings-
motief, vergeetmotief, raadsel- of sfinx-motief, onoplosbare taak of
labyrinthmotief, karaktermotieven: sluwheid, domheid, ongeluk,
luiheid, nieuwsgierigheid, verraden geheim, vraagverbod, kwel-
sprookje.
Men zie hierover de studie: Het sprookje, door Prof. Dr. Jan de
Vries. Voor natuursprookjes en enkele anderen zie men: M. W.
Maclaine Pont, Sprookjes in waarheid en verbeelding. Ook Ina
Boudier—Bakker, De verschijningen der menschenziel in he
sprookje. In de Universal-Bibliotheek van Reclam is een volledige
uitgave van Grimm's Sprookjes, 2 dln.
Ook de sage berust op mondelinge overlevering. De helden der
sagen zijn menschen, geen goden, zooals bij de mythe.
Over de Edda leze men: Dr. J. van Leeuwen, De Germaansche
Godenleer. Reeds in 1843 verzamelde Wolf zijn Niederlandische
Sagen.
De uitgever Thieme to Zutphen heeft talrijke verzamelingen bui-
tenlandsche sagen in de Nederlandsche taal uitgegeven; daarnaast
ook vele plaatselijke verzamelingen van Nederlandsche sagen en
legenden. Oudere bundels zijn Dr. W. Wagner, Sagen uit den
Germaanschen heldentijd. D. Lodeesen, Legenden en Wonderver-
halen uit den ouden tijd. Een uitgebreide literatuurlijst vindt men
in Nederlandsche Folklore van J. Rasch (Deventer). Hierin wor-
128
den ook de talrijke bundels Nederlandsche legenden aangegeven.
Onder legende verstaat men ook een oud verhaal, gebaseerd op
mondelinge overlevering. Het woord legende is afgeleid van La-
tijnsche legere, dat lezen beteekent. Oorspronkelijk had dit betrek-
king op de legenden der Heiligen, die voorgelezen werden. Men
zie hiervoor ook het uitgebreide werk van J. A. F. Kronenburg,
Neerlands Heiligen in vroeger eeuwen, 4 deelen (Amsterdam,
1898).
In verschillende legenden speelt de duivel een rol. Dichter bij de
historie staan de heIden-legenden, die over historische personen,
legenden omtrent een stam of geslacht, welke naar de heraldiek
soms voeren en tot wapenlegenden zijn geworden en als zoodanig
in de heraldiek bekend zijn.
Tot de volksliteratuur behooren verder de talrijke volksverhalen,
boerden en kwinkslagen, welke laatste nog voortleven en de tegen-
woordige „moppen - en „gijntjes -, welke door handelsreizigers en
beurslieden gaarne verteld worden.

Ons Volk 9
129
VI. VOLKSLIED EN VOLKSMUZIEK.

Bij eene beschouwing over het volkslied in het algemeen, komt


men voor verschillende vragen te staan, waarvan wel de voor-
naamste zijn: wie er zingt, wat men zingt en waar men zingt. In
vroeger eeuwen heeft het Nederlandsche yolk meer en beter ge-
zongen dan het thans doet. Dat wil zeggen, het yolk was meer een
dan tegenwoordig en dit bracht vanzelf mede, dat in die eenheid
dezelfde liederen gezongen werden. Met de Kerkhervorming kwam
de splitsing in Katholieken en Protestanten. Het Kerklied der
Protestanten nam een groot aandeel in het leven der „nieuwe
lichters - , zooals de protestanten in den beginne wel genoemd
werden.
Echter het strenge Calvinisme heeft ook wel iets bedorven, door
aan te wennen, dat de psalmen en gezangen te langzaam werden
gezongen en de leiding, vooral op het platteland, was dikwijls in
handen van een niet muzikalen „voorzanger - . Hier staat tegenover,
dat het echte volkslied, het lied dat uit den boezem van het yolk
is ontstaan en waarvan de inhoud de gevoelens van het yolk weer
geeft, als vreugde in de lente, vreugde en smart in het liefdeleven,
lief de voor de streek waar men woont, — in besloten gezelschap-
pen — zoo als het behoort wordt gezongen.
In besloten gezelschappen. Hier hebben wij de gevolgen van de
verdeeldheid in ons yolk, zoodat het yolk in groepen den zang is
gaan beoefenen, in zangvereenigingen, vroeger liederentafels ge-
130
noemd, van de verschillende richtingen, waarin ons yolk op reli-
gieus en politiek gebied verdeeld is.
Deze liederen, waaronder ook moderne kunstliederen, die niet
tot het eigenlijke volkslied behooren, worden dan ten gehoore ge-
bracht in openbare uitvoeringen en in zangwedstrijden.
Wij noemen hier reeds het verschil tusschen volksliedren en
kunstliederen. Hierbij valt op te merken, dat vele kunstliederen tot
volkslied zijn geworden, zij het dan ook met veranderingen in den
tekst. Het volkslied is in dat geval bezonken cultuurgoed.
Zoo hoorde Mevr. Brinkgreve—Entrop in Brabant een Drie-
koningenliedje zingen. Ze teekende de woorden op. ( Zie „Eigen
Volk" 9de jaarg. blz. 5 ). En later bleek, dat dit liedje afkomstig
was van den dichter De Clercq (volgens mededeeling van den heer
Bolman).
Door het Calvinisme, ook door meer zorgvolle omstandigheden,
verminderde in de 17de en 18de eeuw de vroolijkheid, die vroeger
de volksliederen kenmerkte. Iedere stad had eigen liederboekjes. Ze
droegen eigenaardige titels, b.v. „'t Gespeende Diemerbaarsje - ,
„Het Canarievogeltje - , „Cupido's Ambacht", „Pallas Wedge-
touw'', enz.
Een bijzondere plaats nemen de straatliederen in, die, vooral
vroeger, bij kermissen door het feestvierende yolk op straat gezon-
gen worden, wanneer het in troepen door stad of dorp trok.
Andere straatliederen zijn de liedjes van den orgelman, die soms
zelf de liedjes zong, begeleid door de orgelmuziek, in alien geval
verkocht hij deze liedjes, welke nu nog een afschaduwing geven van
de tijden, waarin het lied gedicht en gezongen werd. D. Wouters
te Zeist heeft een verzameling van wel 6000 gedrukte straatliederen,
waarvan er een 400-tal in 2 bundels zijn uitgegeven, tezamen met
Dr. Moormann. (Ons Straatlied, Amsterdam, 1933 en 1934).
Naast de eigenlijke straatliederen en straatdeunen, waarvan men
een klein overzicht vindt uit de jaren 1880-1890 in „Eigen Volk"
(1932 jg. blz. 240) worden er veel liedjes gezongen daar, waar
131
veel vrouwelijk personeel bij elkaar zijn, op ateliers en in wassche
rijen en strijkinrichtingen. Dank zij den invloed van de „Vereeni-
ging ter verbetering van den Volkszang - , is het peil der gezongen
liederen de laatste jaren wel vooruitgegaan. Een bijzonder soort
liedjes zijn die welke door „Janmaat en Soldaat" worden gezongen.
Men zie het bundeltje van dien naam door luitenant Clockener
Brousson verzameld.
Een uitgebreid verzamelwerk, bevattende 3000 liederen, is dat
van F. van Duyse. (Het oude Nederlandsche lied, 1903-1918).
Oudere verzamelingen zijn die van Willems, De Coussemaker,
Hoffmann von Fallersleben, Lootens en Feys, G. Kalif en ten
slotte de uitgaven bekend als Coers' Liederenboek. Fr. Coers *)
heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt door het uitgeven van de lie-
deren uit Valerius' Gedenkclanck en andere echte vaderlandsche
liederen. Mej. Dr. C. C. v. d. Graft wijdde haar proefschrift aan
het Volkslied. Voor het Gentsche straatlied zie Richard Vanken-
hove en Adhemar Lepage: „Het volksleven in het straatlied". Ver-
der noemen wij nog de Liederenbundels van de Maatschappij tot
Nut van het Algemeen en de talrijke bundels voor de jeugd, als
Zangzaad, 2 din., Kunt ge nog zingen?, Jan Pierewiet, Holland
zingt, De Lijster, Jong is ons harte, e.a. Ook de invloed van de
radio op den volkszang valt niet te ontkennen.
Onder „volkslied - verstaat men ook het of ficieele nationale lied,
waarvan het prachtige „Wilhelmus - het minder gelukkige „Wien
Neerlands bloed" meer en meer vervangen ging.
Een studie over het Nederlandsche volkslied is die van Dr. J.
Pollmann, Ons eigen Volkslied ( Amsterdam, 1936), terwijl tevoren
clitzelfde onderwerp werd behandeld door Dr. Herman Wirth, die
er eene dissertatie aan wijdde.
Pollmann is niet zeer goed te spreken over de kwaliteit van het
Nederlandsche volkslied. We mogen echter vertrouwen, dat hij

*) Overleden 1937.

132
door een to zwarte bril keek en dat ook het Nederlandsche volkslied
nog een goede toekomst voor zich beef t.
Spraken wij bij het volkslied van de verschillende zangvereeni-
gingen en liedertafels, ook bij de beoefening der volksmuziek moe-
ten wij, helaas, op dezelfde verdeeldheid wijzen, die gedemonstreerd
wordt in het bestaan van talrijke fanfarekorpsen en harmoniegezel-
schappen, die echter in landelijke en provinciale wedstrij den in
„concours - komen.
Aan inrichtingen waarbij veel mannelijk personeel is, zooals fa-
brieken, post, tram, politie worden dikwijls muziekgezelschappen
gevormd, waarvan er vele een vrij goed peil kunnen bereiken.
Het Nederlandsche yolk moge dan niet zoo muzikaal zijn als het
Duitsche of het Belgische, muziek en zang worden ook in de lage
landen druk beoefend.

HET KERKLIED.

Er bestaat een merkwaardige wisselwerking tusschen kerklied en


volkslied, wat de melodieen betreft. Er zijn kerkliederen, die ge-
zongen worden op de wijze van volksliederen; omgekeerd zijn er
volksliederen, waarvan de muziek ontleend is aan oude kerkgezangen
en deze soms weer aan voor-christelijke wijzen.
Prof. Schrijnen schrijft hierover in zijn Nederlandsche Volks-
kunde, Ile dl., 1 e druk, blz. 206.
Hij zegt daar, dat de muziek van het volkslied voor een groot
deel berust op de volksmuziek der Middeleeuwen, die zelf gesproten
is uit de oudchristelijke Latijnsche kerkmuziek. En deze kerkmuziek
is in hoofdzaak gekerstende Grieksche en Grieksch-Romeinsche
muziek. Schrijver verwijst naar de studies van Fr. A. Gevaert en
A. Mohler.
Het volkslied der Middeleeuwen doorloopt de Aeolische, Dori-
sche, Iastische en Hypolytische toonladders, door het Roomsche
Antiphonarium aan de oude muziek ontleend.
133
Als voorbeelden noemt schrijver het lied van Halewijn, afkom-
stig, wat de melodie betreft, van het Credo uit de Missa in dup-
licibus. De melodie van „de Koninginne van elf jaren'' berust op
het Veni Creator.
Men zie verder Fl. van Duyse, zegt schrijver, Het oude Neder-
landsche lied I, hi biz. XVI en volg. en zijn studies: Het eenstem-
mig Fransch en Nederlandsche wereldlijke Lied in de Belgische
gewesten (Brussel 1896) en De Melodie van het Nederlandsche
Lied in hare rhytmische vormen (Brussel, 1902).
Vele kerkliederen, in de Protestantsche kerk in gebruik en niet
ouder dan de 17de eeuw, hebben hun melodieen ontleend aan yolks-
liederen.
„Hoe lieflijk praalt gij, Morgenster" (Ev. Gez. 178, Prot. bundel
18) wordt toegeschreven aan Joh. Schott, 1608. „Wie schon leuch-
ten die Aeugelein". „Den hoogen God alleen zij eer" (Ev. Gez. 163,
Prot. bundel 19). Hiervan komt volgens Wackernagel en Von Win-
terfeld de melodie voor in 1540. Vermoedelijk ontleend aan „Gloria
in excelsis Deo".
„'t Hijgend hert der jacht ontkomen" (uit Psalm 42, Prot. bundel
42), Duitsch: „Wie nach einer Wasserquelle", verwijst naar een
oud Fransch jachtlied, door Hendrik II als dauphin gezongen in
1555.
„Wat ons ook moog' verbeiden, Niets zal ons immer scheiden"
( Ev. gez. 187, Prot. bundel 68), verwijst naar „Nun ruhen alle
Walder" en het volkslied „Insbruck ich muss dich lassen", in 1570
omgewerkt tot „o Welt, ich muss dich lassen".
„Geen lam dwaalt op de heide ( Prot. bundel 69). Duitsch: „Von.
Gott will ich nicht lassen", verwijst naar „Einmal thet ich spazie-
ren", in 1550 een wereldsch lied.
„God, maak mij vrij van zond' en door (Ev. Gez. 74, Prot,
bundel 87). Deze melodie komt in 1540 voor in „Herzog Albrecht's
Kirchenordnung von Preussen'', vermoedelijk ontleend aan een
Duitsch volkslied.
134
„Gij wandlaar op Gods wegen - ( Prot. bundel 132), verwijst naar
„Es ist ein Ros' entsprungen". Vermoedelijk melodie van een oud
Marialied uit de 15de eeuw.
„Zingt nu een overwinningslied - (Kerstlied, Prot. bundel 150),
verwijst naar „Kommt her zu nur, spricht Gottes Sohn". De melodie
komt voor in het Straatsburger gezangboek, vermoedelijk afkomstig
van het volkslied: „Was wol wir aber heben an".
De psalm-melodieen zijn dikwijls ontleend aan geestelijke of
wereldlijke volksliederen. Talrijke kerkliederen, bij de Nederland-
sche Protestanten in gebruik, zijn vertalingen van Duitsche liederen.
Zoo Ev. Gez. 273 ( Prot. bundel 47) : „Beveel gerust uw wegen",
toegeschreven aan Paul Gerhard, of een tijdgenoot van hem.
„0 Hoofd vol bloed en wonden", ook luidend: „O Hoofd, be-
dekt met wonder). - ( Prot. bundel 154), is ook aan het Duitsch
ontleend.

HET MINNELIED.

Het minnelied is zeer oud. Hiertoe behooren ook de wachters-


liederen (b.v. „Het daget in den Oosten - ) en de afscheidsliederen.
Op blz. 226 vinden wij bij Schrijnen als voorbeeld van een oud
minnelied:
Ik ben er de groene straatjes
Zoo dikwijls ten einde gegaan!
Daar moest ik mijn liefje verlaten,
Dat hebben mijn vrienden gedaan.
Zie ook „Vragen en Mededeelingen" 1910, blz. 151.
Ook zeer bekend is het lied van „De drie Ruitertjes ':
Toen ik op Neerlands bergen stond,
Keek ik het zeegat in.
Daar zag ik een scheepje zeilen,
Daar zaten drie ruitertjes in,
Een van de drie was naar mijn zin.
135
Schrijnen haalt een ouden tekst aan:
Ic stond op hoghe berghen,
Ic sach daer so diepen dal —
en vermeent, dat dit lied uit Duitschland afkomstig is. Inderdaad
vinden wij eene variatie in „Des Knaben Wunderhorn", verzameld
door L. Achim v. Arnim en Clemens Brentano (uitg. Reclam) blz.
50, getiteld „Die Nonne":
Stund ich auf hohen Bergen
Lind sah wohl fiber den Rhein,
Ein Schifflein sah ich fahren,
Der Ritter waren drei, enz.
(Zie verder Driemaandelijksche Bladen X, blz. 54, Volkskunde
XXIII, blz. 15).
Ook het lied van de „Twee Koningskinderen" is zeer bekend.
Ook hiervan vinden wij een variatie in „Des Knaben Wunderkorn",
blz. 467, „Edelkonigs-Kinder", medegedeeld door H. Schlosser:
Es waren zwei Edelkonigs.Kinder,
Die beiden, die hatten sich lieb,
Beisammen konnten sie dir nit kommen,
Das wasser war viel zu tief.
Ach Liebchen konntest du schwimmen,
So schwimme doch her zu mir,
Drei Kerzlein wollt ich dir anstecken,
Die sollten auch leuchten dir, enz.
Bij de oude waterpoort „de Monnikendam" to Amersfoort speelt
zich een gelijksoortige legende af.

VERZONKEN CULTUURBEZIT.

Het is Hans Naumann geweest, die in 1921 in zijn „Primitive


Gemeinschaftskultur" de onderwerpen der volkskunde onderscheidt
in die welke primitief gemeenschapsbezit zijn en in zulke, welke
verzonken cultuurbezit ( gesunkenes Kulturgut) zijn. Franz Krejci
136
stelde reeds in 1889 vast in het Zeitschrift fiir Volkerpsychologie
(19 : 115-118), dat het hoofdkenmerk van volksverbeelding, yolks-
lied, kinderlied en -spel, volkstooneel, sage en sprookje, raadsels en
spreekwoorden, het psychisch mechanisme is, dus niet aesthetisch is.
Mogk neemt dit aan voor de geheele volkskunde. Naumann maakt
nu onderscheid tusschen een gebied dat oorspronkelijk op psychisch
mechanisme berust, en een dat pas later mechanistisch is geworden.
Het eerste is het primitieve gemeenschapsgoed, het laatste is dat
wat afgleed uit de hoogten van een cultuurmaatschappij met krach-
tig individualisme. Zie hierover Reuschel, Deutsche Volkskunde, II,
biz. 6.

137
VII. VOLKSDANS.

De dans behoort wel tot die verrichtingen van den mensch, welke
reeds in zeer oude tijden in zwang waren. En het bijzondere is, dat
de dans in die oude tijden reeds een religieus karakter had. Hij is
daardoor een onderdeel van de seizoenfeesten en wij kunnen ons
een prae-historisch lentefeest of midzomerfeest niet zonder dans
voorstellen. Immers bestond de kinderlijke opvatting, dat men de
zon in haar loop kon helpen, door zelf bewegingen te maken „met
de zon mee".
Deze „spelreger vindt men nog terug bij het geven der kaarten
van het kaartspel. We vinden het terug, in den spiraalvorm van het
oeroude „ganzenbore. Een afbeelding van een „dominosper der
Eskimo's (overgenomen in mijn „Ons Volksleven - ) laat zien, dat
de dominosteenen in een spiraal gelegd worden, met de zon mee.
De richting komt overeen met de beweging van de wijzers van een
uurwerk. Wij stellen dezen zonnedans dan ook voor als een dans
van menschen, die een langen slinger vormen, welke zich spiraal.-
vormig inrolt en weer uitrolt, en afgewisseld wordt door een reidans,
hand aan hand, om een seizoenvuur, een meiboom of een heuvel
heen. De naam Dansberg komt nog als familienaam voor, ook de
naam Spelberg. Deze kan ontleend zijn aan den dansheuvel, maar
er is nog een andere naam, die in geheel West-Europa te vinden is,
de Troja-berg. Verschillende schrijvers meenen, dat ook deze naam
Dans-berg of Draai-berg beteekent. Een Zeeuwschen vluchtheuvel
138
zagen wij aangeduid als „Berg van Troyen".
In Duitschland kent men den „Dreiberg - en in Nederland den
„Drieberg". Zoo is er een Drieberg bij Ede en het dorp Driebergen
kan oorspronkelijk zijn naam ontleend hebben aan draai- of dans-
bergen. Wij kunnen zulks niet bewijzen, doch slechts vermoeden.
Doch als wij aannemen, dat Drie oorspronkelijk Draai beteekent,
dan kan men verder gaan en Twee, Duitsche Zwei tot zwaai her-
leiden en Een, Duitsch Eins, tot In.
Indien zulks waar zou kunnen zijn, zouden onze telwoorden oor-
sponkelijke commando's geweest zijn bij den dans.
Mogen wij aannemen, dat het „vloggelen - to Ootmarsum met
Paschen afkomstig is van een Paaschdans der nonnen uit een
naburig klooster, en de „lange lijs", die daar bij gezongen werd (en
nog gezongen wordt) van een Middeleeuwsch Duitsch kerklied uit
de 13de eeuw, dan bestaat de mogelijkheid, dat wij hierin een
kerstening vinden van den ouden zonnedans, waarbij zeker ook
gezongen zal zijn, zooals men het bekende „Daar ging een patertje
langs den kant - ook danst en zingt.
Ook het bekende kinderspel, waarbij de kinderen hand aan hand
een spiraal vormen en daarbij zingen: „Boom, boom, dikke boom;
de boom die wordt al dikker", kan een overblijfsel van zulk een
oude zonnedans zijn. De spiraalvorm vinden wij oak terug in het
oude hinkelspel.
Tot de zeer oude dansen behooren ook de zwaarddansen en de
Engelsche morris-dansen. Bij het Carnaval zijn allerlei soorten van
dansen een hoofdbestanddeel van het feest. Daar vinden wij ook
het dansen der gemaskerden, wat ook bij de oude morrisfeesten
voorkomt.
En als annex hieraan mogen wij wellicht ook het „walen - der
Groninger jongens beschouwen, waarbij ze zingen: „Wie zal dat
betalen, de jongens die ons walen."
Er kunnen dus in de volksdansen nog zeer oude elementen aan-
wezig zijn.
139
Evenals bij het lied is er ook een wisselwerking te constateeren
tusschen volksdans en kunstdans. Verschillende volksdansen zijn
ontleend aan oudere mode-dansen. Omgekeerd zijn mode-dansen
ontstaan uit oude volksdansen. Een eenvoudige dans zooals de
Driekusman, mogen wij wel tot de volksdansen rekenen.
Vermoedelijk is de oude Twentsche boerendans, waarbij men in
de handen klapt en met de voeten stampt wel zeer oud, evenals het
liedje, dat erbij gezongen wordt: „Het handje gaat van klap, klap,
klap. Het voetje gaat van trap, trap, trap. Had ik die, sol ik die,
Keer die um en dans met mie." De aardigheid is dan, dat de muziek
ophoudt als de dansers met den rug tegen elkaar staan. Van ver-
schillende oudere dansen geeft de naam aan, van waar ze afkomstig
zijn, zoo de polka uit Polen, de Schotsche drie uit Schotland, de
Duitsche polka, de Spaansche wals. De Engelsche naam Barn-
dance zou aan de barn of schuur ontleend zijn. Het woord country-
dance wordt met contra-dans in verband gebracht.
Eene bijzondere aantrekkelijkheid wordt aan het dansen verleend,
wanneer dit geschiedt in nationaal costuum. Echter wordt het na-
tuurlijke wel op de vlucht gejaagd, wanneer men dit te expresselijk
gaat doen, zooals bijvoorbeeld geschiedt door beroepsdansers, die
bij zoogenaamde folkloristische feesten optreden. Dan wordt er een
kijkspel van gemaakt. Meer eenvoudiger en dichter bij de volksdans
zijn de aldus genoemde dansen door padvinders en padvindsters
en andere jeugdgroepen beoefend. Er is den laatsten tijd veel ge-
publiceerd op het gebied van volksdansen en reidansen. Cursussen
op „den Meihor te Oosterbeek en te 's-Gravenhage hebben veel
bijgedragen allerlei oudere dansen, ook uitheemsche, weer bekend
te maken.
Een bijzondere dans is nog de Limburgsche cramignon, die we
kennen van de folkloristische films van Van der Ven, met de
muziek van prof. Röntgen.
De dansen door prof. Röntgen verzameld en getoonzet, zijn af-
zonderlijk verkrijgbaar.
140
Verdere verzamelingen van dansen zijn:
A. Sanson-Catz en A. de Koe, Oude Nederl. Volksdansen, 2
deelen.
Willemien Brom-Struick, Reidansen, 2 deelen, gevolgd door een
derde deel.
Geert Dils, Oude volksdansen.
Dr. v. d. Ven-ten Bensel, Verschillende bundels, ook mannen-
en zwaarddansen. Zie voor zwaarddansen ook de studie van Gen.
de With Hamer (Uitg. bedrijf „Eigen Volk", Haarlem).
Verder uit het tijdschrift „de Dansmare" onder redactie van mevr.
dr, v. d. Ven-ten Bensel.

141
VIII. VOLKSTOONEEL.

Evenals bij den dans, zijn wij geneigd den oorsprong van het
tooneel terug to brengen tot voor-historischen tijd en ook tot de
Trojabergen. Immers werd daar vermoedelijk niet alleen gedanst;
er werd zeer waarschijnlijk ook een spiegelgevecht opgevoerd, en
er werd een tooneelstuk vertoond, voorstellende de verlossing van
de Zonnemaagd van den haar bedreigenden draak ( de winter),
door een ridder ( Siegfried of later Sint-Joris of Sint-Michael die
den zomer voorstelt). Onder de middeleeuwsche spelen kennen wij
nog een Spel van den Winter en den Zomer en in het Limburg-,
schedorpBwtme7jarnoudkespl-
gevoerd.
In de middeleeuwen krijgen we de rederijkerskamers, welke zoo-
wet ernstige als luimige stukken opvoerden. De voorloopers hiervan
waren de geestelijke stukken, door geestelijken opgevoerd. Echter
reeds in de oudheid kende men in Griekenland en Rome het tooneel,
waarvan talrijke klassieke stukken bekend zijn en welke voor latere
stukken tot model hebben gediend.
Voor de geschiedenis van het Nederlandsche tooneel verwijzen
wij naar J. L. Ph. Duyser, Overzicht van de Geschiedenis der
Nederlandsche Letterkunde, biz. 55 e.v.
Het eigenlijke volkstooneel vinden wij ook terug in de „poppen-
kast" en in de marionetten-theaters, waarvan de „Poesjenellekelder -
te Antwerpen zeer bekend is.
142

Knikkerspel op Walcheren.
(Foto Bak)
Ook vertooningen van „Chineesche Schimmel). - behooren tot het
volkstooneel.
Het is bekend, dat er een tijd was, dat bij een groot deel van
het yolk zeer bemind waren de zoogenaamde „draken - , waarbij op
een valsch gevoel der toeschouwers werd gewerkt.
Stukken, welke thans niet meer den toets der critiek kunnen door-
staan, vonden eens een goed onthaal, zooals b.v. „De twee weezen - .
Ook de uitdrukking „deus ex machina - is aan het oude tooneel
ontleend. Immers als de tooneelschrijver geen bevredigende oplos-
sing wist, dan liet hij een god verschijnen, die door zijn goden-
kracht het stuk tot een goed einde bracht. Wij vinden zulk een
„deus ex machina - aan het slot van Vondel's Gijsbrecht.
Het is bekend, dat bij de oudere volksstukken een deel van het
publiek, bekend als „het schellinkje - zoo zeer „in - het stuk kwam,
dat het door interrupties of waarschuwingen voorkeur of afkeur
voor de typen lieten blijken.
SPEL EN SPELEN.
Wij hebben er bij den dans en bij het tooneel reeds opgewezen,
dat beide zeer oud zijn en in verband met de zonneriten brachten
wij reeds het hinkelspel, waarvan sommige vakken nog als „hemel -
en „hel - of „dood - worden aangeduid.
Verschillende kinderspelen bevatten blijkbaar overblij fsels van
spelen, welke in lang vervlogen tijden door volwassenen werden
gespeeld.
Ook met het „bikkelspel - schijnt dit het geval te zijn. Slechts
bepaalde schapekootjes werden voor dit spel gebruikt. Ook het
spelen met dobbelsteenen behoort tot de zeer oude vermaken.
Onder de gezelschapsspelen neemt het kaartspel een eerste en
zeker ook zeer oude plaats in. In de figuren als klaver, ruiten,
schoppen en harten meent men oude merkteekens van het rechterlijk
ambt te herkennen, teekens waarmede vroeger het huis van een
hoofdman (hopman), een graaf, een schepen (vergel. schoppen), en
143
dergelijke waren aangeduid. Ook in de heraldiek vindt men deze
figuren terug en in de architectuur. Zoo wordt de oude kerktoren
in Ede (= gerecht) „de vier azen" genoemd, omdat de figuren van
het kaartspel in de torenramen zijn uitgebeeld. Ook in venster-
versieringen van oude kathedralen vindt men deze figuren soms
terug. Het woord „aas'' zou „een" of „eerste" beteekenen en met
dit woord werden priesters en goden in oude tijden aangeduid.
Sommige schrijvers stellen de vraag of er verband bestaat tusschen
de verhalen van spookhazen en deze azen.
Oude gezelschapsspelen zijn verder „boerenschroom", „klok en
hamer" of „schimmelspel" en het „ganzenbord". Over het ganzen-
bard leze men de studie van G. A. Evers in „Eigen Volk", 1 ste
jaarg., blz. 50. Wij noemden reeds het boek van J. ter Gouw, blz. 75.
Vooral oak voor de oude gebruiken op de kerkelijke feestdagen
kan dit werk goede diensten bewijzen.
Verder noemen wij de volgende studies, welke over spel en
spelen verschenen zijn.
Voor de schuttersgilden verwijzen wij naar de boeken van J. A.
Jolles en D. J. van der Ven. J. A. Jolles: De De Schuttersgilden en
Schutterijen van Zeeland (Middelburg 1934). De Schuttersgilden
en Schutterijen van Noord-Brabant Cs Hertogenbosch I en II, 1933
en 1934). De Schuttersgilden en Schutterijen van Gelderland ( over-
gedrukt uit Bijdragen en Mededeelingen der Vereeniging „Gelre",
deel XXXIV).
D. J. van der Ven. De Gilde viert ( Groningen 1931 ). Voor de
kinderspelen zij verwezen naar: Laura Hiel, vrouwe van Willem
Bataille. Kinderspelen liedjes uit het land van Dendermonde ( Gent
1931). Aisme de Cori, Vlaamsche kinderspelen uit West-Brussel
(Brussel 1929). R. Gaspar, De kinderspelen in West-Brabant. L. D.
Labberte, Oude Nederlandsche Spelen voor de Jeugd ( Deventer,
2 j.). J. van Mourik, Kinderspel en Kinderleed. Jose Maree, Wie
speelt er mee?

144
X. VOLKSKUNST.

Een speciaal werk in onze taal, zooals dit voor de Vlaamsche


Volkskunst bestaat, van de hand van Victor de Meyere (uitgave
„De Sikkel", Antwerpen, 1934 ) is er nog niet in onze taal. Wel zijn
er verschillende zeer goede speciale studies verschenen, waarvan wij
noemen:
K. Sluyterman, Huisraad en binnenhuis in vroeger eeuwen, 470
afb. (Den Haag, 1925, f 20).
C. H. de Jonge 6 Vogelzang. Hollandische Mabel- and Raum
kunst von 1650-1780 ( Den Haag, 1922).
H. Wiegersma. De breischei als voorwerp van Volkskunst. Uitg.
Amsterdam, z. j.
C. de Geus, Oud-Nederlandsche tegels. Bijdrage tot de kennis
van de Nederlandsche Ceramiek, naar aanleiding van de collectie
Arthur Isaac in het Rijksmuseum to Amsterdam.
In „Eigen Volk - verschenen artikelen over oude kisten door Gerh.
Krekelberg, over lepelrekjes door arts de Bruyn, over oude pijpen-
fabricage door Ir. J. L. Juten, over Jacoba-kannetjes door Prinsen
Geerligs, over Scheepjes in de kerken door J. Rasch, F. Kerdijk en
J. R. W. Sinninghe. De voornaamste takken der versierende
volkskunst zijn: teeken- en schilderkunst, bouwkunst, houtsnij- en
beensnijkunst, handsmeedkunst, spinnen, weven en naaldwerk.
Tot de volkskunst rekent men zoowel voorwerpen, welke door
eenvoudigen uit den lande zelf gemaakt zijn, als die, welke speciaal
.ins Volk 10 145
gemaakt zijn ten behoeve van groote groepen tot het yolk behoo-
rende en welke een weerklank vinden in de ziel van het yolk. Tot
deze laatsten behooren b.v. de oude volksprenten.
Zeer veel voorwerpen van volkskunst dienen of dienden voor
versiering en in die versiering is meermalen een diepere beteekenis
uitgedrukt, b.v. door middel van symbolen. Er is een tijd geweest
dat het toepassen van symbolen op voorwerpen zeer dikwijls voor-
kwam. Zij spraken een taal, die door breede volksgroepen ver-
staan werd. Men vindt deze symbolen dan ook als topgevelver-
siering, als versiering op zitmeubelen, kisten en kasten, zelfs op
klompen. Men treft ze aan op kleedingstukken en op borduurlappen.
Dikwijls is men de beteekenis vergeten en past men onbewust oude
symbolen toe, waarvan men niet meer weet, dat ze oorspronkelijk
iets bijzonders tot uitdrukking hebben gebracht. Slaafsche navolging
vindt dan plaats, omdat men het mooi of aardig of passend vindt,
zonder meer.
Vooral in onze musea treft men nog veel belangrijke volkskunst
aan en ook bij particulieren en het is to hopen, dat ook van dit mooie
eens een boekwerk wordt samengesteld naar goede photo's en met
verklarenden tekst van deskundige hand.
Ook oude schilderijen zijn een bron voor het vinden van uitbeel-
dingen van volksgeloof en volkswijsheid en ook bewaren zij voor-
werpen uit lang vervlogen tijd of wijzen ons den weg naar oude
gebruiken en gewoonten.
In meer uitgebreiden zin behooren naast de volksprenten ook
de raadsels en spreekwoorden, de spreuken en kwinkslagen, het
volkslied tot de volkskunst, maar deze hebben wij reeds afzonderlijk
behandeld, zoodat wij ons hier speciaal met de versierende yolks-
kunst willen bezighouden.
Onder de groote stukken rekenen wij de meubels, het huisraad,
de rijtuigen, de sleden; onder de kleinere het smeedwerk, het hout-
snij- en beensnijwerk, het naaldwerk. Ook het knutselwerk, dat in
een flesch wordt aangebracht, een scheepje, een gebouw rekenen wit
146
hieronder en verder kleinere modellen van huisraad en wagens.
Vooral in de 18de eeuw werd er gaarne geknutseld en sommige
werkstukken staan dan ook op hoog peil, als wij b.v. denken aan
de poppenhuizen, die nog een sieraad van onze musea vormen.
Echte volkskunst is neergelegd in de prachtig gesneden mesheften
en brei-scheien uit onze zuidelijke provincies. Bij visschers en schip-
pers treffen wij sours deze kunst nog aan. Zoo kan men b.v. in
Vlaardingen nog mooi houtsnijwerk vinden.
Ook de in hout gesneden speculaasplaten der koekebakkers zijn
meermalen juweeltjes van volkskunst.
Het boek van Victor de Meyere behandelt in 13 hoofdstukken
de Vlaamsche volkskunst, met een groote hoeveelheid illustraties
toegelicht.
Het heeft de volgende indeeling: 1. De Meubelen, 2. Het Aarde-
werk, 3. IJzer-, koper- en tinwerk, 4. Glaswerk, 5. Vlechtwerk,
6. Schilderkunst, 7. Snij-, boetseer- en beeldhouwwerk, 8. Volks-
prenten, 9. Godsdienstige huisversieringen, 10. Knipwerk, 11. Hui-
selijke werken, 12. Volksjuweelen, 13. Volkssnuisterijen.
Voor een werk over Nederlandsche Volkskunst kan een derge-
lijke verdeeling zonder bezwaar gevolgd worden.

Tot de volksbouwkunst kunnen wij voor een deel ook rekenen


het bouwen van boerderijen, vooral vroeger, Coen menige boer met-
selen en timmeren verstond. Aan de verschillende typen van boer-
derijen en de inrichting er van worden door Prof. Schrijnen in zijn
Nederlandsche Volkskunde vele regels gewijd. Voor Belgie ver-
wijzen we naar de studies van Trefois, voor Nederland naar den
architect Jans, die vooral van de Twentsche boerderijen een studie
maakte en eenige honderden verdwenen boerderijen in beeld heeft
gebracht.
Verder: J. Verheul Dzn., Oude boerenhofsteden in Zuid-Hol-
land.
Voor Zeeuwsch-Vlaanderen verwijzen wij naar: Dr. J. de Hullu
147
en J. A. Brakman. De Hofsteden van Groede en Breskens ( Oost-
burg, 1930) , id. De hofsteden van Schoondijke, id. De hofsteden
van Waterlandskerkje (Oostburg, 1939).
De boerderij-typen kunnen wij verdeelen in het Friesche type,
het Saksische type, het Frankische type en enkele zeldzame geval-
len van een Romeinsch type (in Limburg). Uitvoerig schrijft Prof.
Jos. Schrijnen hierover in zijn Nederlandsche Volkskunde, deel I
(lste druk, blz. 24-44).

148
XI. VOLKSKLEEDERDRACHTEN.

Van de volkskleederdrachten is in verschillende streken niets


anders overgebleven dan de vrouwenmuts of kap met oorijzer. Een
bepaalde kleederdracht wordt meer door de vrouwen dan door de
manners aangehouden. Als plaatsen waar kleederdrachten voor-
komen noemen wij de Zeeuwsche eilanden en Zeeuwsch Vlaan-
deren, Scheveningen en Katwijk a. Zee, Marken, Urk en Volen-
dam, Spakenburg. In Brabant vindt men nog de Brabantsche kap,.
in Overijsel komen bij de vrouwen bijzondere kleederdrachten voor
in Markelo en Staphorst. De Friezen en Groningers zijn bekend one
de gouden ooryzers. In Hindeloopen warden soms nog oude
kostuums gedragen. Ook in Drente treft men bij bruiloften nog wel
het oude kostuum aan.
Men heeft wel eens gedacht, dat de nationale kleederdrachten
zeer oud zijn. Dit is echter niet het geval, zooals duidelijk is aan-
getoond door Dr. F. v. Thienen in „Volk van Nederland - . Ze zijn
hoogstens terug to vinden in de 16de en 17de eeuw.
Bij de bestudeering der oudere kleeding ontmoet men een schat
van oude benamingen, welke een nadere studie zeker overwaard
zijn. Wij noteeren als voorbeelden:
tabbaard = zwaar overkleed,
onderzieltje------ onderkleeding,
kletje = Fransch collet,
schort, schorteldoek boezelaar,
149
strompelingen = kousen,
besuynen ------ wollen pantoffels of sloffen,
paltrock jasvormige mannenkleeding,
hozen, pompen of slingerpompen = losse broekspijpen,
rijglijf, kroplap, ook kraplap.
In „Kleuren en Kleeren" komen de volgende benamingen voor:
pietelaar = zwarte mannerok met lange panden (Zeeland),
schanslooper donkerblauw mannenmantel (geel),
tun-oed = ton-hoed (hooge hoed met smallen rand (Zeeland),
merelaersnisje = merelnestje = rond castoren hoed] e,
zilveren broekstukken = sluitingen van de klepbroek,
2 gouden knoppen --- in de das van den man,
gouden naald = plaat aan de vrouwenmuts,
beuk = halsdoek,
laget = stij f gesteven bovenmuts (Walcheren),
beugel = oorijzer,
gouden klaver bladvormige strikken = aan de muts,
toeren = kralenrijen,
de zeug = gouden slot,
heupje hooprol,
blokken = muiten,
floddermuts — in Friesland over den kap heen,
harpoes = astrakan-muts (Urk) voor de mannen,
middelde = vrouwen rijglijf (Urk),
kraplap = kroplap in Walcherensche beuk, maar grooter,
kulle — witte vrouwenmuts,
hemdrok —. op Zuid-Beveland,
de nette en het nette = avonddoek (Zuid-Bevelend),
polkabaaitje (Volendam),
slappenkolder (Bunschoten),
kroon (in Brabant) = bloemetj es,
plak = omslagdoek (Stein),
bauwtjes — voordoeken (Marken) = Fransch bavette,
150
De omroeper van Wijk-bij-Duurstede.
(Kleeding rood en groen).
(Foto Becker)
rijlef = rijglijf (Marken),
slouw gekleurde doek (sloof),
heuprollen (Marken),
akertjes = kwastjes (Marken);
en bij Th. Molkenboer:
bruug-jak = jak van bruine stof, meestal versierd met appeltjes
(Bunschoten),
bagge = gouden oorhangers,
beffie = halskraagje,
blinker = gouddraad-haarlint,
blempje = jas met mouwen (Volendam),
bles — ponny-haar,
boeken = vierkante gouden mutsplaten,
bouw = sierlap der Marker vrouwen,
capothoedje = Parijsch hoedje,
cache-nez = halsdoek,
flip = Hindelooper hoofddoek,
zondook idem,
faor-flechter, huidje = hoedje (Hindeloopen),
het geweid ----- gewaad (2 overlijven) in Hindeloopen,
jak = vrouwelijke kleeding,
jekker — mannenkleeding,
kaper = mantel,
wenthe = mantel of jak in Hindeloopen,
kassakijntje = kort jak, idem,
kaschijn — buisje,
karwas = doek (Volendam),
kamizool = korte jekker,
keus = rok (Zeeland),
kiep = hoedversiering (West Friesland),
klapstukken = 2 groote zilveren knoopen (Volendam),
kneepjes.----- vert. mutsplooitjes (Brabant),
knuppeldoekje----- bontzijden dasje (Overijsel),
151
klappen = muts-plooien (Scheveningen),
krappen gouden gesp (Spakenburg),
kolder = lijf,
de luif ----, muts uit een stuk (Meierij),
het middelde — soort corset (Urk),
mitaines polsmouwen (eigenlijk handschoenen zonder vingers),
de nettel = kapje (Staphorst),
de oelof ---- overlijf (Hindeloopen),
omhanger = kapmantel (Meierij),
ongelukske ----: ouderwetsch werkmutsj e (Breda),
organdine — rouwdoek voor muts (Meierij),
pelerine vrouwen manteltje,
de plak _' wollen halsdoek (Limburg),
poffer ----- bloemen en linten over knipmuts ( Maas en Waal),
de pooten = vierkante met filigraan bewerkte zijstukken voor
routs ( West Friesland),
slotpukkel vierkant slot (West Friesland),
pij _ dikke overjas,
ruigje ----- rok van ruig baai (Marken),
schort — 2de baaien rok (Marken),
rompje=---- vrouwen onderkleed (Volendam),
scheldoek — voorschoot (Terschelling),
schoemantel, schoormantel ---- schoudermantel,
schulk _ boezelaar (Huizen),
de skoote bovenste zwarte rok (Hindeloopen),
de top '------- ponyhaar (Urk),
de toet stijf papier in ondermuts (Staphorst),
toertjes = valsche zwarte krulletjes ( West Friesland),
de tuil --- mutsplooitjes boven het voorhoofd (Meierij),
het witmoer = witte bruidsluier (Hindeloopen).

152
Man en vrouw uit Zuid-Beveland.
(Foto Bak)
C
0
r'75-
0
ca.
0

11
0
0
tzi
0
N--.
....--
LITERATUUR:

Th. Molkenboer, De Nederlandsche nationale kleederdrachten.


Amsterdam 1927 ( Meulenhoff ) , waarin:
J. le Francq van Berkkey 1773.
E. Maatkamp 1803.
Nederlandsche Maatschappij van Schoone Kunsten 1842.
Valentijn King en Bract von Ueberfeldt 1857.
Atlassen F. Muller, Amsterdam 1879.
Mr. J. E. van Someren Brand.
Elseviers Maandschrift van 1893 af.
Prof. J. H. Gallee. Het Boerenhuis in Nederland en zijn bewoners.
Dr. J. C. de Man en J. A. Frederiks. Beschrijving van Zeeuwsche
drachten. 1894.
Verder verschenen:
In Kleuren en Kleeren. Nederlandsche volksdrachten. Met be-
schrijving van C. K. Elout. Uitg. Algemeen Handelsblad.
Onze Nederlandsche jeugd in nationale dracht, door D. J. van
der Ven. Uitgave Firma Wed. J. Leupen, Haarlem, 1929, waarin
van Zuiderzee 15 afbeeldingen, van Staphorst, Brabant en Limburg-
sche schutterskleeding 16 afbeeldingen, van Zeeland 8 afbeeldin-
gen. Ook dit werk, evenals dat van Molkenboer, bevat een uitvoerig
register.
Verder verscheen in 1937 in Volk van Nederland (redactie J.
de Vries) een hoofdstuk over „De Kleederdrachten" van Dr. F.
van Thienen, met mooie illustraties.
De firma Karels (theefirma) gaf een serie plaatjes uit met oude
Groningsche kostuums.
In verschillende musea vindt men nog goed geconserveerde oude
kostuums, zoo in het Rijksmuseum te Amsterdam, in het Museum
van het Zeeuwsch Genootschap te Middelburg, in het Openlucht-
museum te Arnhem, in de Groninger en Leeuwarder musea.

153
XII. AANTEEKENINGEN.

1. Voor Nederland de Studievereeniging voor „Psychical


Research", Secretaris de heer Dr. W. H. C. Tenhaef f te Utrecht.
Literatuur: de werken over para-psychologie van Dr. W. H. C.
Tenhaeff en van Dr. Paul Dietz.
2. Zie b.v. A. C. Kruyt, Het Animisme van den Indischen
Archipel; 's-Gravenhage 1906. Ook: J. H. F. Kohlbrugge, 's Men-
schen religie, deel I en II; Groningen 1932-1933. Ook: Alb. C.
Kruyt, De West-Toradja's van Midden-Celebes.
3. Dr. P. D. Chantepie de la Saussaye, Geschiedenis van den
Godsdienst der Germanen voor hun overgang tot het Christendom;
Haarlem, 1900. Ook: Dr. J. van Leeuwen, Germaansche Goden-
leer; Schiedam, 1897.
4. Door sommige schrijvers wordt gemeend dat het kegelspel
met de voorstelling van 9 hoofdgoden in verband staat. Over de
week van 9 dagen vindt men een uitgebreid hoofdstuk in Dr.
Wolfgang Schultz, Zeitrechnung and Weltordnung; Leipzig, 1924.
5. Dit maalteeken was vruchtbaarheidsteeken en afweerteeken.
Het komt nog voor op den stiepel van de niendeur van boerderijen
in het Oosten van ons land en op muurankers, o.a. op Schouwen.
D aar wordt het wel maanteeken genoemd en als bescherming tegen
'

bliksem aangemerkt. Ook komt het voor boven den uitgang van
de Buurkerk te Utrecht.
6. Vooral oude veldnamen en namen van binnenwegen dragen
nog in zich de oorspronkelijke bedoeling aan veld of weg.
154
7. Men zie hierover het artikel van H. J. Bellen, in „Eigen
Volk", 3de jaargang, blz. 49, Doodenbezorging in Voorhistorie en
folklore.
8. Zie: Herbert Rohrig, Ostfriesland; Bremen, z. j., blz. 31.
Der Urquell, 1898. A. de Cock, Der Nobelskrug 260-261. Dr.
M. Giidemann, Der Nobelskrug 112-113 en Jog. Cornelissen in
Ons Volksleven.
9. Zie een artikel van G. Krekelberg, in „Eigen Volk'', Van
merken, oude kisten, II. Eigen Volk, 8ste jaarg., blz. 208.
10. Deze spreuk is ontleend aan het Oude Testament, Maleachi
4 2.
:

11. Zie het opstel van mej. dr. v. d. Graft over Het Oude-
vrouwenoffer in „Eigen Volk", 1 ste jaarg., blz. 7.
12. Het bouwoffer diende blijkbaar ook als „afweer - van booze
invloeden.
13. Ook de bezem diende als afweer voor booze invloeden. Bij
het betrekken van bruid en bruidegom in de woning, worden in
Limburg nog wel twee gekruiste bezems als afweer geplaatst van
de heksen. De bezems vormen dan het St. Andries-kruis, dat men
telkens weer als „afweer - ontmoet, ook van blikseminslag.
14. Zie het artikel over „Paardeplaatsen - van H. J. Bellen in
„Eigen Volk", jaarg. 1937, blz.
15. Over hagelkruisen schreef Joz. Cornelissen een studie.
16. Over symbolen zijn talrijke uitvoerige werken verschenen,
waarvan wij noemen: Goblet d'Alvieila, De wereldreis der symbo-
len; C. Aq. Libra, Symbolen en Mythen in Religie; Rudolf Koch,
Das Zeichenbuch.
17. Zie „De Hamergod en zijn hamer - in „Vragen van den
Dag", 2de jaarg., 1910, door J. Rasch.
18. Zie een artikel over een weerwolf in „Eigen Volk'', Vde
jaarg., 1933, blz. 152. Een zeer merkwaardige weerwolfgeschiede-
nis, door P. M. v. Walcheren.
19. Over „heilige lijnen" zie men Teudt, Germanische Heilig-
1 55
turner"; verder een artikel van mr. Frima in het „Algemeen Han-
delsblad- ; van mevr. Huizenga—Onnekes in „Nieuwsblad v. h.
Noorden" van 3-9 en 10 Maart 1934.
20. Zie hiervoor „Hoofdstukken uit de Parapsychologie - , door
dr. Tenhaeff.
21. Zie het artikel over „Hessenwegen" in „Eigen Volk", jaarg.
9, blz. 145, van G. J. Klokman.
22. Voor lectuur over vrijmetselarij verwijzen wij naar Eugen
Lennhoff, De Vrijmetselaren ( Zutfen, 1931).
23. Over Joodsche gebruiken leze men: S. Ph. de Vries, Jood-
sche Riten en Symbolen (Zutfen). K. ter Laan, Joodsche sagen.
24. Over zigeuners kunnen wij de volgende lectuur aanbevelen:
Conrad Bercovici, The Story of the Gypsies (London) en Erwin
V. Banck, Zigeuner, Herkunft en Gebrauchen (:_+_- 1927).
25. Lectuur over den Duivel vindt men in: R. Lowe Thompson,
The History of the devil; The horned god of the West (Londen,
1929). A. S. Carpentier Alting, Geschiedenis van den duivel ( Gro-
ningen, 1874). C. P. Kits van Heyningen, De geestenwereld (Rot-
terdam, 1809).
26. Lectuur over Heiligen: Neerlands Heiligen in vroeger
eeuwen. J. A. F. Kronenburg.
27. Zie: „Eigen Volk", 7de jaarg., blz. 261. H. J. Bellen, Sint
Maarten.
28. Zie: Dr. E. Laurillard, Bijbel en Volkstaal (Amsterdam,
1880). Dr. J. Herderschee, Namen en spreekwijzen aan den Bijbel
ontleend, 4de druk ( Deventer, 1918).
29. Zie: Zijn er sporen van een voormaligen Stierdienst in ons
land?, door J. Rasch in „Eigen Volk", 6de jaarg., blz. 203.
30. Voor huwelijksgebruiken leze men: Mr. Jacobus Scheltema,
Volksgebruiken der Nederlanders bij het vrijen en trouwen, Utrecht,
1832. Mr. N. de Roever, Van vrijen en trouwen, Haarlem, 1891.
Prof. Dr. L. Knappert, Verloving en huwelijk in vroeger dagen,
Amsterdam, 1934. D. J. van der Ven, Van vrijen en trouwen op
156
't Boerenland, Amsterdam, 1929. In „Eigen Volk, 2de jaarg., 1930.
J. Hopman, Van kraaihouden tot bruidstranen (blz. 33 e.v.). Ook
in het Tijdschrift „De oude tije.
31. Over dood en begraven komt een uitvoerige studie voor van
mej. Herma Grolman in het Tijdschrift van het Aardrijkskundig
Genootschap; over: voorstellingen der volkeren betreffende de ziel.
Zie prof. dr. J. H. E. Kohlbrugge in Deel II van 's Menschen
Religie, Groningen, 1933.
32. Voor de seizoenfeesten zie men: Herm. C. A. Grolman,
Nederl. Volksgebruiken. De kalender feesten, Zutphen, 1931. Ver.-
der de filmboekjes van D. J. van der Ven: Neerland's Volksleven
in de lente, den zomer, den oogsttijd. Dr. C. Cath. v. d. Graft, De
Palmpaasch en verschillende opstellen in de werken van Ds. Drij-
ver (Mozaiek e.a.).
33. Over het oude-vrouwenoffer, zie mej. dr. C. C. v. d. Graft
in „Eigen Volk", 1 ste jaarg., blz. 7.
34. Voor verschillende gebruiken op de oude kerkelijke feest-
dagen raadplege men het uitgebreide werk van Baron de Reinsberg-
Diiringsfeld, Traditions et legendes de la Belgique (Brussel, 1870,
2 deelen, 443 en 368 pagina's). En vooral: H. C. A. Grolman,
Nederlandsche volksgebruiken, Kalenderfeesten ( Zutphen, z. j.).
35. Men zie b.v. Felix Dahn, De Bataven (Sneek, 1890, 1 ste
deel, blz. 194 e.v.).
36. Men zie hierover een uitgebreide studie van den heer
Zwaagdijk in „Eigen Volk", 10de jaarg., 1938.
37. Voor de plantlore raadplege men ook eenige nieuwere Duit-
sche werken, als: Hilde Sieg, Gottessegen der Krauter, einst und
immer dar (Rowohlt, Berlin, 1937) en Dr. Heinrich Marzell, Die
heimische Pflanzenwelt im Volksbrauch und Volksglauben (nr. 177
van de serie „Wissenschaft und Bildung, Leipzig, 1922).
38. Zie J. Rasch, Sporen van Germaanschen stierdienst („Eigen
Volk", 6de jaarg., 1934, blz. 203).
39. Zie J. Rasch, Oorsprong der Heraldiek ( „Eigen Volk", 7de
157
jaarg., 1935, blz. 265).
40. Zie Dr. J. van Leeuwen, Germaansche Godenleer ( Schie
dam, 1897, blz. 245 e.v.). (De Edda).
41. In vensters en op deuren komt nog dikwijls een boom voor,
die zich van boven in tweeen splitst. Sommige auteurs zien hierin
een afbeeldsel van den Germaanschen wereldboom of Irmenzuil.
Ook in de heraldieke „zuiltjes - of „bemmels - wordt de wereldboom
gezien. (Zie „Eigen Volk", 9de jaarg., 1937, blz. 213).
42. Ook het woord „influenza - voor „griep - is aan den „in-
vloed" der sterren ontleend.
43. Het artikel over waarzeggen uit de hand en dat uit koffie-
dik werd overgenomen in „Eigen Volk", 1936, blz. 129 en 1937,
blz. 78.

158
XIII. LITERATUUROPGAVE.

Voor Nederlandsche Volkskunde (algemeen):


Dr. Jos. Schrijnen, Nederlandsche Volkskunde I en II, z. j.
H. W. Heuvel, Volksgeloof en Volksleven, 1909.
F. W. Drijver, Mozalk, Historie en Legende, Schetsen en Beel-
den. Velerlei Beelden.
Mr. L. Ph. van den Bergh, Proeve van een kritisch woorden-
boek der Nederlandsche mythologie, 1846.
Dr. E. Laurillard, Vlechtwerk uit verscheidene kleuren, 1880.
Sprokkelhout, 1887. Schotsche ruiten, 1887. Op uw stoel door uw
land, 1891.
Taco de Beer en Dr. E. Laurillard, Woordenschat.
Jos. Cohen, Nederlandsche Sagen.
J. W. Wolf, Niederlandsche Sagen, 1843. *)
K. ter Laan, Nederlandsche overleveringen, 2 dln.
Lien de Vries, Over Holland's Verleden.
E. Gewin, Nederlandsch Volksgeloof; Studien over Volksge-
loof, 1930.
W. A. P. Smit, Folklore uit binnen- en buitenland, Zutphen,
1929.
(Prof. Dr.) Jan de Vries e.a., Volk van Nederland (Amster-
dam, 1936-1937).
*) Waarin opgenomen 19 volksverhalen uit: Mr. L. Ph. C. van den Bergh,
Nederlandsche volksoverleveringen en godenleer (1836).
159
Voor de scholen:
D. Wouters, Dr. J. Waterink e.a., Nederlandsche Volkskunde
voor de lagere scholen, Groningen, 1931.
F. W. Drijver, Folklore voor de lagere scholen.

Voor Friesland:
Waling Dijkstra, Llit Friesland's Volksleven.
Herm. Lubbing, Friesische Sagen, Jena, 1928.
Theun de Vries, Friesche Sagen, Amsterdam, z. j.
J. P. Wiersma, Friesche Sagen en Mythen, 2 dln., Zutphen.
S. J. van der Molen, Frysk segeboek, Assen 1939.

Voor Groningen:
K. ter Laan, Nieuw Groninger woordenboek. Groninger yolks-
verhalen, voor 't meerendeel verzameld door E. J. Huizenga-
Onnekes, bewerkt door K. ter Laan. Groninger overleveringen.
Groninger volksvertellingen, verzameld door E. J. Huizinga—On-
nekes.
Het boek van Trijn Soldaats. Het boek van Minne Koning.

Voor Drente en Overijssel:


J. H. Bergmans—Beins, Drentsche legenden.
R. Houwink Hzn., Drentsche novellen en typen.
Bij ons in 't Land der Saksers, onder redactie van Dr. J. Wate-
rink.
J. J. van Deinse, Lilt het land van katoen en heide, 2de druk,
1925, id. 2de deel 1939.
Mr. G. J. ter Kuile Sr., Ons Twenthe. Idem, Twentsche Eigen-
heimers. Historische schetsen van land en yolk tusschen Dinkel en
Regge. (Almelo, 1936).
Mej. C. Elderink, 'Tenter Laand en Leu en Leven, Enschede,
1937.

160
Voor Gelderland:
Gust. van de Wall—Perne, Veluwsche Sagen, 2 dln., 1912.
Langeler, Beelden en stemmen uit Geldersch Laren.
D. J. van der Ven, Kermisviering in Laag Keppel en Hummelo.
H. W. Heuvel, Oud-Achterhoeksch Boerenleven (het heele jaar
rond ).

Idem, Uit den Achterhoek.


J. Kleyntjens en Dr. H. H. Knippenberg, Geldersche Sagen.
J. A. Slemkes, Sagen en sproken van het oude Geire, 2 din., 1932.

Voor Noord-Brabant:
J. Kleyntjens en Dr. H. H. Knippenberg, Noord-Brabantsche
Sagen.
A. F. van Beurden, In de Peel voor Duizend jaar.
Vincent Cleerdin, Sagen van Brabant, 1925.
J. R. W. Sinninghe, Noord-Brabantsch Sagenboek, 1923.
Idem, Brabantsche volkshumor.

Voor Limburg:
J. Kleyntjens en Dr. H. H. Knippenberg, Limburgsche Sagen.
A. F. van Beurden, Uit het Limburgsche Volksleven.
Marie Koenen, Wat was en werd.
J. R. W. Sinninghe, Limburgsch Sagenboek, 1938.

Voor Utrecht:
Dr. H. J. Broers, Historische wandelingen.
Mr. Muller Fzn., Utrechtsche vertellingen.
J. D. C. van Dokkum, Utrecht.
P. H. v, Moerkerken, Jan van den Dom.
J. R. W. Sinninghe, Utrechtsche sagen, 1939.

Voor Noord- en Zuid-Holland:


G. D. J. Schotel, Zeden en gebruiken aan de Zaanstreek, 1874.
tins Volk 11 161
Jaap Kunst, Terschellinger Volksleven.
S. Franke, Sagen en legenden rond de Zuiderzee, 1932. Idem,
Rond de Noordzee, 1931.
Carel Voorhoeve, Legenden van Holland's kust.
Marie Koenen, Egmond-verhalen (Schiebroek, 1937).
Ook: D. Buddingh, Verhandeling over het Westland ( Leiden,
1844).

Voor Zeeland:
J. R. W. Sinninghe, Zeeuwsch Sagenboek. Verschillende op-
stellen van Jan Vermeer, in „Ons Zeeland - en L. van Wallenburg
in „De Wandelaar".

Voor seizoengebruiken en seizoenfeesten:


Herm. C. A. Grolman, Nederlandsche Volksgebruiken, De Ka-
lenderfeesten. Zutphen.
D. J. v. d. Ven, De filmboekjes: Neerland's Volksleven in de
lente, den zomer, den oogsttijd. De Zuiderzeefilm.
Idem: Kindervreugde en Volksvermaak. Rotterdam, z.j.

Voor gelegenheidsgebak:
Dr. C. Cath. v. d. Graft, De Palmpaasch. Palmzondag.
J. H. Nannings, Brood- en gebakvormen en hunne beteekenis in
de folklore. Scheveningen, 1933.

Huwelijks,gebruiken:
Mr. Jacobus Scheltema, Volksgebruiken der Nederlanders bij
het Vrijen en Trouwen. 1852.
Mr. N. de Roever, Van vrijen en trouwen. Haarlem, 1891.
Prof. Dr. L. Knappert, Verloving en huwelijk in vroeger dagen.
( Meulenhoff-editie).
D. J. v. d. Ven, Van Vrijen en Trouwen in het Boerenland.

162
Voor Gelderland:
Gust. van de Wall—Perne, Veluwsche Sagen, 2 dln., 1912.
G. Langeler, Beelden en stemmen uit Geldersch Laren.
D. J. van der Ven, Kermisviering in Laag Keppel en Hummelo.
H. W. Heuvel, Oud-Achterhoeksch Boerenleven (het heele jaar
rond).
Idem, Uit den Achterhoek.
J. Kleyntjens en Dr. H. H. Knippenberg, Geldersche Sagen.
J. A. Slemkes, Sagen en sproken van het oude Gelre, 2 dln., 1932.

Voor Noord-Brabant:
J. Kleyntjens en Dr. H. H. Knippenberg, Noord-Brabantsche
Sagen.
A. F. van Beurden, In de Peel voor Duizend jaar.
Vincent Cleerdin, Sagen van Brabant, 1925.
J. R. W. Sinninghe, Noord-Brabantsch Sagenboek, 1923.
Idem, Brabantsche volkshumor.

Voor Limburg:
J. Kleyntjens en Dr. H. H. Knippenberg, Limburgsche Sagen.
A. F. van Beurden, Uit het Limburgsche Volksleven.
Marie Koenen, Wat was en werd.
J. R. W. Sinninghe, Limburgsch Sagenboek, 1938.

Voor Utrecht:
Dr. H. J. Broers, Historische wandelingen.
Mr. Muller Fzn., Utrechtsche vertellingen.
J. D. C. van Dokkum, Utrecht.
P. H. v. Moerkerken, Jan van den Dom.
J. R. W. Sinninghe, Utrechtsche sagen, 1939.

Voor Noord- en Zuid-Holland:


G. D. J. Schotel, Zeden en gebruiken aan de Zaanstreek, 1874.
Ons Volk 11 161
Jaap Kunst, Terschellinger Volksleven.
S. Franke, Sagen en legenden rond de Zuiderzee, 1932. Idem,
Rond de Noordzee, 1931.
Carel Voorhoeve, Legenden van Holland's kust.
Marie Koenen, Egmond-verhalen (Schiebroek, 1937).
Ook: D. Buddingh, Verhandeling over het Westland ( Leiden,
1844).

Voor Zeeland:
J. R. W. Sinninghe, Zeeuwsch Sagenboek. Verschillende op-
stellen van Jan Vermeer, in „Ons Zeeland - en L. van Wallenburg
in „De Wandelaar".

Voor seizoengebruiken en seizoenfeesten:


Herm. C. A. Grolman, Nederlandsche Volksgebruiken, De Ka-
lenderfeesten. Zutphen.
D. J. v. d. Ven, De filmboekjes: Neerland's Volksleven in de
lente, den zomer, den oogsttijd. De Zuiderzeefilm.
Idem: Kindervreugde en Volksvermaak. Rotterdam, z.j.

Voor gelegenheidsgebak:
Dr. C. Cath. v. d. Graft, De Palmpaasch. Palmzondag.
J. H. Nannings, Brood- en gebakvormen en hunne beteekenis in
de folklore. Scheveningen, 1933.

Huwelijksgebruiken:
Mr. Jacobus Scheltema, Volksgebruiken der Nederlanders bij
het Vrijen en Trouwen. 1852.
Mr. N. de Roever, Van vrijen en trouwen. Haarlem, 1891.
Prof. Dr. L. Knappert, Verloving en huwelijk in vroeger dagen.
(Meulenhoff-editie).
D. J. v. d. Ven, Van Vrijen en Trouwen in het Boerenland.

162
Volksgeneeskunde:
C. Bakker, Volksgeneeskunde in Waterland.
Dr. M. A. van Andel, Volksgeneeskunde.
Idem, Klassieke Wondermiddelen.

Het Sprookje:
Prof. Dr. Jan de Vries, Het Sprookje.
Ina Boudie-Bakker, De verschijningen der menschenziel in het
sprookje. Amsterdam, 1933.
Grimm's Marchen, Universal Bibliothek.

Voor kleederdrachten:
D. J. v. d. Ven, Neerland's Volksleven.
Idem, De Nederlandsche Jeugd in nationaal costuum.
Elout, In kleeren en kleuren. (Uitg. „Algemeen Handelsblad - ).
Th. Molkenboer, De Nederlandsche nationale kleederdrachten.
(Meulenhoff-editie).

Volkslied:
F. van Duyse, Het Nederlandsche lied. (1903-1908).
Dr. J. van Vloten, Baker- en Kinderrijmen.
Jaap Kunst, Noord-Nederlandsche volksliederen en dansen. 3
reeksen.
D. Wouters en Dr. Moormann, Het straatlied.
Coers' Liederenboek.
Dr. D. F. Scheurleer, Van varen en van vechten. Verzen en lie-
deren uit 1575-1799. ( 1914, 's-Gravenhage ) .
Liederenboek van 't Nut en de bundels voor jeugdkringen en
trekkers: Zangzaad, 2 dln., Kunt ge nog zingen?, Jan Pierewiet,
Holland zingt, De Lijster, Jong is ons harte, e.a.
Volksdanst
A. Sanson-Catz en A. de Koe, Oude Nederlandsche volksdan-
sen. 2 deelen.
Ons Volk lla 163
Willemien Brom-Struick, Reidansen. 3 deelen.
Geert Dils, Oude volksdansen.
Dr. v. d. Ven-ten Bensel, Diverse bundels volksdansen; ook het
tijdschrift „De Dansmare".

Volkstaal:
Taco H. de Beer en Dr. E. Laurillard, Woordenschat.
Dr. E. Laurillard, Bijbel en volkstaal.
Joh. Winkler: Nederlandsche geslachtsnamen.
Idem, Namenstudien.
Dr. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden en gezegden.

Bijnamen en scheldwoorden:
Joz. Cornelissen, Nederlandsche volkshumor op stad en dorp,
land en yolk, 6 dln.

Bijgeloof:
Ds. F. S. Knipscheer, Bijgeloof uit alle tijden.
Dr. J. E. Enklaar, Het bijgeloof in vroegeren en lateren tijd.
(Nuts-uitgave).

Plantlore:
D. J. v. d. Ven, Bloemen.
Tine Cool, Bloemenmythen en -legenden.
A. M. van Prooyen, Schetsen uit de geschiedenis der drogerijen.
Teirlinck, Flora Magica. Flora Diabolica.

Volksspelen en volksvermaken:
Jan ter Gouw, Volksvermaken.
D. J. v. d. Ven, Schuttersgilden.
Jones, Schuttersgilden.
G. v. Hasselt, Over de jacoba-Cannetjes. Amsterdam, 1780.

164
Voor oud-Germaansche volkskunde en over bijzondere onder-
werpen:
Dr. J. van Leeuwen, Germaansche Godenleer. ( Schiedam, 1897).
Dr. P. D. Chantepie de la Saussaye, Geschiedenis van den
godsdienst der Germanen.
De Edda, Nederlandsche bewerking van Frans Berding, Duit-
sche vertaling van Wolzogen. (Universal Bibliothek).
Ernst Bratuscheck, Germanische Gottersage, 1869.
Dr. Ernst Krause, Die Trojaburgen Nord Europas, 1893.
Herman Nollau, Germanische Wiedererstehung, 1926.
Wilhelm Teudt, Germanische Heiligtiimer, 1931.
Gustaf Kossinna, Alt-Germanische KulturhOhe.
Prof. Dr. G. Steinhausen, Germaansche Kultur in der Urzeit,
1927.
Ludw. Schmidt, Geschichte der Germanische Friihzeit, 1925.
Prof. Dr. Jan de Vries, De Germaansche oudheid, 1930.
Johannes Pesch, Geschichte der Germanen bis zum Tode Casars,
1911.
Tacitus, Germania; Annalen.
Sir James G. Frazer, The Golden Bough, waarvan ook een ver-
korte Duitsche uitgave bestaat.
Prof. Dr. E. Hoffmann-Krayer e.a., Handwortenbuch des Deut-
schen Aberglaubens.
Emil Lucka, Urgut der Menschheit, 1924.
Max Schmidt, V451kerkunde, 1926.
Prof. Dr. J. H. F. Kohlbrugge, Leerboek der Volkenkunde, 1930.
Over Runen: Prof. Dr. Kapteyn.
Ook: Dr. H. W. Dietrich, Runen, Sprachschatz (Stockholm-
Leipzig, 1844).
Dr. Wolfgang Schulz, Zeitrechnung und Weltordnung, Leipzig,
1924.
K. Reuschel, Deutsche Volkskunde (Aus Natur- und Geistes-
welt, Nos. 644-645), waarin talrijke bronnen worden opgegeven.
165
Dr. D. Boette, Religiose Volkskunde (Reclam's Universal Bibl.).
Arnold van Gennep, L'etat actuel du probleme totemique, Paris,
1920.
James G. Frazer, Totemism and Exogamy (4 vol.).
Van J. Rasch verschenen:
1933. Onze Geboortegrond. Vragenboek voor het verzamelen
van Nederlandsche Volkskunde (Haarlem).
1935. Nederlandsche Folklore, verzameld en alfabetisch ge-
rangschikt (Deventer).
1936. Ons Volksleven. Inleiding tot de Nederlandsche Volks-
kunde (Haarlem).
Inhoud: I. Ons Volksleven (overzicht).
II. Onze Nederlandsche folkloristen.
III. Nederland in den oertijd.
IV. Overleefsels uit den Germaanschen tijd.

Verder werd voor vergelijking of voor speciale onderwerpen


nog gebruik gemaakt van de volgende werken:
Die Deutsche Volkskunde. Herausgegeben von Prof. Dr. Adolf
Spamer, Leipzig, 1934, 2 dln., waarin door verschillende auteurs
de verschillende onderwerpen uitvoerig behandeld worden.
Dr. Adolf Wuttke, Der Deutsche Volksaberglaube der Gegen-
wart, Hamburg, 1860.
Adalbert Kuhn, Sagen, Gebrauche und Marcken aus Westfalen,
Leipzig, 1859.
E. L. Rochholz, Alemannisches Kinderlied und Kinderspiel,
Leipzig, 1857.
P. Saintyves, Manuel de folklore, Paris, 1936.
Paul Herman et Denis Booman, La Medecine populaire, Bruxel
les.

Verdere bronnen.
Het Ethnologisch Instituut bezit een zeer uitgebreiden kaart-
166
catalogus van Algemeene en Nederlandsche Volkskunde. In dezen
catalogus is ook verwerkt de catalogus van Volkskunde van de
Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage.
De Commissies voor Volkskunde en Dialect van de Koninklijke
Akademie van Wetenschappen te Amsterdam bezitten een uitge-
breide bibliotheek edtalrijke uitknipsels over volkskunde en dialect.
Ook het Openlucht-Museum heeft te Arnhem een museum en
een bibliotheek.
Verder is er veel verzameld door particulieren.
Een uitgebreide bron voor nieuw onderzoek bevatten verschil-
lende plaatselijke musea.
Tenslotte talrijke tijdschriften, jaarboekjes en almanakken.
Het Nationaal Anthropologisch Bureau heeft een afdeeling folk-
lore en organiseert folkloredagen.

Tijdschriften waarin Volkskunde te vinden is:


„De Oude Tijd", „Ons Volksleven", „Driemaandelijksche Bla-
ded' (Groningen), „Drenthe - , „Eigen Volk" (in 1939 verscheen
de 11 de jaargang), „Volkskunde'', „De Wandelaar'', „De Zwer-
ver in Gods vrije natuur", „Vragen van den Dag", „Eigen Haard",
„Mensch en Maatschappij" (orgaan van het Nationaal Anthro-
pologisch Bureau, dat een afdeeling folklore heeft) , „In Weer en
Wind" (Rotterdam). „Ons Eigen Volk" ( vanaf 1940).

Nieuwe uitgaven:
Dr. M. W. R. v. Vollenhoven, St. Hubertus, de patroon der
jagers.
De Nederlandsche volkskarakters, Redactie P. J. Meertens en
Anne de Vries.
Dr. Abel J. Coetzee, Die Afrikaanse volksgeloof.
D. J. van der Ven, Van scheepje-zeilen en schuitje-varen.
Jan Jans, Volkscultuur en bouwkunst.
Jaap Kunst, Het levende lied van Nederland.
167
Dr. E. D. Baumann, Antieke wetenschap en folklore.
August Heyting, liggdraisil of wereldbouw, 3 deelen.
Arnold van Gennep, Manuel de folklore francais contemporain,
4 deelen.
Dr. K. H. E. de Jong, De zwarte magie.
Prof. Dr. M. C. van Mourik Broekman, Parapsychologie en
godsdienstig leven.
Edda, vertaald en van inleidingen voorzien door Prof. Dr. J.
de Vries.
Alb. Martinus, Le folklore belge, 3 dln.
Heine Becker, Schiffervolkskunde.
Benj. Cooper en J. W. F. Werumeus Buning, De zingende wal-
visch.
Dr. Walter Diener, Deutsche Volkskunde.
Dr. C. C. v. d. Graft, Palmzondag.
E. J. Huizenga—Onnekes, Het menschelijk leven in 't Groninger-
land.
I. D. Du Plessis, lilt die slamse buurt.
J. R. W. Sinninghe, Utrechtsche Sagenboek.
Lien de Vries, Langs Nederlands Folklore en Sagen.
K. ter Laan: Wat de torens vertellen. ( Zutphen, 1940).

168
REGISTER

aangenomen kind 50 Bargoensch . 120


Aarde-Moeder 46 bedrijfshof . . 15
Aardenhout 16 baronie-en . 47
Aartjes . 55 bef . 18
abdis . 44 begraafplaats . 14
adel . 15 Belewissen . . 101
adelsteeken . 15 belezen . 26
aeremstokje 67 Beli . . 101
afkloppen . 29 berg . . . . 1, 45
aftelliedjes . 88 berg van Troyen . 138
alchemie . 89 beroepstalen . . 120
alk . . 12, 47 beschuit met muisjes . 51
Alkemade . . 12, 47 bezem 19, 23, 53
Alkmaar . . 12, 47 bezetenen . 40
Allerheiligen 71 bielemans . 53
Allerkinderen 73 bikkelspel . 142
Allerzielen . 71 bilzenkruid . 27, 101
alliteratie . 117 blason populaire . . 22
alruin 27, 101 blauw . 21
Alsem 12, 108 blauwe schuit 65
Alvader . 36 blikseminslag 15
amulet . 28, 40 bloed . . 21
animisme . 10 bloemensymbolen 21
anker . 21 boer . 45
Anneke Tanneke 87 boerden 129
Aprilgrappen . . 68 boerderij 147
asen . . 108 boerderij-namen . 116
astrologie . 106 boerendans . 138
Ator . . 63 boerenschroom . 144
baker . 50 boom . 52, 53, 84
bakermoer 50 boon . . 63
Balder . 16 borden 48
Bailer's kuil 16 bourg . 45
Balthasar . . 63 bouwkunst . . 147
banden . . 105 bouwoffer . . 19
169
brand bezweren . 40 diermaskers 152
brandewijn . 53 dieroffer . 19
brandmerken 83 Din . 11
breischei . 147 ding . 13
bruiloftnoodigers 53 ding sdag 13
bruidsuikers . 77 Dinsdag 11
Bullekerk . 39 dischplechtigheden 60
bundle (to) . 54 disse . . 44
burg . 45 dobbelsteenen . 142
burgvrouw . 44 dominee . 38
Buro . 45 Donar . 16
Burorina 16 donderbaard . 17, 27, 101
buurman 44 donderbezem 17
buurtschap . . 44 Donderdag . 16
buurvrouw . 44 doodencultus 14
bijen (een doode aanzegg en ) 57 doodengodin 109
bijgeloof . 29 doodenheir . 65
Calvarieberg en 39 doodenkloppertje 55
candidaat 18 doodenmaal 56
Carneval 65 Doodenwegen 32
Caspar . 63 doop . 51
centsprenten 117 doopjurk 51
Chineesche schimmen 142 Dorestad 12
Christus . . 127 dorrehoed 55
Christusbeeld . 32 draaibergen 14, 139
cirkel . . 20 Draaihoek . 15
collecte . . 39 Draaiweg . 15
carrentz-dag en . 114 draak . . . 17
dansbergen . . 14 drakenspel . . 17, 18
dauwtrappen 68 drank . . . 60
demonen . 22, 100 drankmisbruik 74
dertien . 17 drempel . 20
Dertiendag . 63 driebergen . 14, 139
deus ex machine 142 driehoek 21
dialecten . 122 Driehoek 15
Diedenwegen 32 Driekoning en . . 63
dierenprocessen . 104 Driekoningenbrood 63
dierenriem . 22, 109 Driekoningenprent 63
dierensprookje 105 drobbelslag . 81
dierlore . . 99 droom 28
170
• •

Drukkersmesdag . 64 geesten bannen . 26


duim en 87 gelegenheidsgebak 19
duivel 37 gemeentewapens 22
Duivelsberg i5 gerechtsboom . . 13, 84
duivelsbrood 27 Germaansche rechtspraak . 13
duivelsmelk 27 Germanen . 16
duivenkater . 19 gevelversiering . 86
dwaallichten . 14, 23 gewichten . . 93, 96
Easter . 16 gewoonten . 43
Edda . 10, 107, 128 gezelschapsspelen 142
el 90 gezin . 43
elzenblad 29 gilden 48
emmer 48 glazenspuit 48
engelsche ziekte 114 gleuven in kerkmuren 37
Ermen-zuil . 84 Goeden Vrijdag . 67
esse . 44 goims 34
eunjers 11 Gouden Eeuw 58
Extern-Steine 84 gouden kalf 103
familieteeken 21 goudmaken 89
familiewapen 22 goudsche pijp 53
feestgebak . 77 graafschappen 47
feestweek 74 grad . 45
fetichisme 10 grafschriften 124
fornuis 49 griezelgevoel 28
Fosite 16 groen . 21
Franken 11 groenten 118
Freya . 46 gruwel . 21
Friezen 11 gijntj es . 129
Fro . 44 Gypsy . 32, 35
Frija . 46 haalleiden 55
gaard . 45 haam . 20
galg . 14 haan . . 80
galgenberg . 14 haaroffer . 19, 80
galgenmannetje . 101 haarvlechten . 19
gang en . 17, 26 Haeva 16
ganzenbord 144 hag al-rune 86
garten 45 hagedis 26
geboorte 49 hag el . 20
g eelzucht 106 hag elkruis . 20
geest . 10 hagioskoop 37
171
hakenkruis . 85 Hemming 12
halfvasten . 65 hennekijn 65
Hamansooren 34 Hera . 46
hamer . . 21 herberg 45
hamerteeken . 15, 21 Hercules 16
hamerworp 21 hert . 83
handgeld . 33 Hertha 16
hanebruid . 80 hertog . 47
hanekoning 80 hertogdommen 47
Hanneliesjesdag 73 Hessenberg 15
Hansje in den kelder . 51 Hessenweg en 26
Hansje Knap 64 Hludana . 16
harlekijn . 65 hoed . . 22, 56
hart . . 21 hoefijzer . 20
Hebreeuwsch 32 hoeven . 24
heer . . 44 Holda . 46, 109
heerenhof . 15 holle boom . . 49
heerlijk recht 47 honderdschap 47
heidenkerk . 125 hondschap . 47
Heidens . 35 hop . 30
heidenworp 37 hoven . . 24
H. Antonius 40 Hubertusbroodjes 71
H. Blasius . 40 huilebaniken . 56
H. Christoforus . 40 huisgeest 20
H. Drie-eenheid . ' 29 huismerk . 21, 85
H. Vincentius 40 huisnamen . . 115
heilige bron 13 huiszegen . 59
heilige haag 13 huwelijk . . 49, 53
heilige lijnen 23 huwelijk op proef . 54
heiligen . 40 hunebed . . 24
heiligenlegenden 36 huren van knecht of meid . 74
heksen . . 11, 26 hypocras 53
Heksenberg . 15 Idisen . 27
hel . 109 iep . 30
heldenlegenden 129 Irmin-zuil 84
helderziend . 28 Isis 65
helm . . 25 isse . . 44
hemel . . 11, 108 Jaarfke . 109
Hemelsche berg . . 15 jagers . . 81, 82
Hemelvaartdag 68 jag erstaal 82
172
jardin . 45 kloksag en . 38
jeneverstruik . 29 knechten . 44
Joden . . . 32, 33 kniedeuntj es 87
jodengijntj es 34 knight 44
jodenlijm . 34 kol . 44
Joelfeest . 72 Kollenberg . 44
jonkheid . 55 Kollendoorn 44
jota . . 34 koningskaars 63
Julius Caesar 10 Koppermaandag 64
Jutjesdag . 74 korenwijf . 80
kaarsjesspringen . 63 Kort Jakje . 39
kaartspel . 143 koster . . 39
kallemooi 68 kraaihouden 54
kalender . 61 kriek . . . 54
kalenderstokken . 61 kristal kijken 109, 112
Kamper uien 120 Krodo . 12
kandeel . 51 kroeze zwanen 87
kapel . . . 20, 37 kruidboeken 99
Karel de Groote . 46 kruiden . 99
kasteelheer 43 kruidkunde 11
kat . 19 kruidkundigen 11
katten-offer . 19 kruis . . 21
kellnerstaal . 120 kruisteeken . 21
Kelten . . 16, 46 kunstlied . 130
Kennemerland . 12 kwakzalvers 74
kerkbezoek der kraamvrou'cv 51 kweesten . 54
kerklied 131 kwinkslag en 129
kermis . 74 ladder . 29
kerstboom . 72 Lampbegietjesavond . 70
kerstgebak . 73 landbouwgebruiken . 79
kerstkrans . 73 lange baan . 83
Kerstmis . 72 leer van sympathie . 106
ketelmuziek 54 legenden . . . 36
kinderfolklore 87 legenden (bijbelsche) . 36
kinderlied . 87 Leiden 20
kinderspel . 87 Leie . 20
kinderspelen 87 lelie . . . 21
klaverblad . 21 Leliendaal (Joh. van) 109
klok en Kamer . 144 lentefeest . 67
klokluiden . 38 levenselixer 89
173
levensboom . 52, 53 Maria . . 127
levensroede . 31 Maria Hemelvaart 69
leuteren . 38 Maria Kruidwisch 69
licht . . . 20 Maria Lichtmis . 64
licht (= haam) 20 maskerade . 65
lichtgod 20 maten . 90
lied . . 130 matriarchaat 43
liedjeszanger . 74, 75 Matzes 34
linde . . 13, 30 meiboom 72
lobbes . . 16 Meibruid 68
Lobbes 16 medium 25
Lodder 16 Meifeest 68
Loman 13 Meifluitjes . . 68
loo . 13 meikever . 104
Loohuis 13 meikeverliedjes . 104
Looman 13 Meilied . . 68
Loosduinen 20 meitak 68
Lug . 20 Melchior . 63
Lug-dunum 20 menschenoffer 19
luier . 49 Mennish . 38
luiermand . 49 Merseburger tooverspreuken 27
Luilak 68 mesheften . . 147
lunapark 74 meten . . 24, 90
Luther . 38 meter . . . 51
Lutherdam 38 Midwinterfeest . 72
Luther's wapen . 38 Midzomerfeest . 41, 69
Luthersch . 38 minnelied 130
maalboom . 13 mistel . 27, 102
maalstede . 13 mistletoe . 27, 102
maalsteen . . 13 moedervlek 52
maalteeken . 13, 154 Montferland 32
maan . . . 12, 24 mopp en . 129
maandienst . . 24 morisdansen 17, 139
maanteeken 24 Mozes 34
Maanvrouw 32 muffs . 41
Maartekeur . 74 muisjes . 51
masons . . 32, 56 Munnekenboom . 52
magie . . . 10 munten 94
mandragora 27, 101 mythe . . 127
maretakken 27, 102 mythologie . 30
174
• •

nachtmerrie 27, 102 Palmpaasch 67


nationale lied . 130 palmtakjes . 67
natuursprookjes . 127 Palmzondag 67
Nehallennia . 16, 74 paragnose . 111
Nerthus . . 16, 65 Parapsychologie . 9, 25
Nieskruid . 64 Pasch 67
Nieuwejaarsavond 73 patriciaat . 48
nieuwjaarswensch 62 Pauli Bekeeringsdag . 64
nieuwjaarsdag 62 peelen 57
Nikar 31 Perator 63
nobiskroeg 14 perpetuum mobile 89
non . 44 peter . 51
Noormannen 12 Peter en Pauwels 69
Noormanpoortjes 37 Peusje 38
nornen 63, 108 Pinksterbloem 68
oblies 19 Pinksterbruid . 18, 68
Odin . 11 Pinksteren . . 51, 68
offers 19 pisdiefje . 101
offersteen 19 plantensprookje 100
olle wief . 80 plantlore . 99
olle wieven 19 poppenkast 142
Onze L. Heer op zolder 39 Ponsen en angen 41
0. L. V. Kruidwijn 70 Ponsen en nieten 41
ooievaar . 52 prauwels 19
opschriften 124 priesters . 12
opsit 54 priesteressen 12
ossenlegenden 103 primitieve volken 10
Ostera 16 profetie 109
Ostern 16 Psychical Research 9
Oudejaarsavond . . 73 psychometrist 28
Oude Sinterklaas . 24, 72 puthaak 35
overgangsriten . 49 raadsels 116, 117
overleefsels . 10 raaf . 30
paard . 57, 103 Radboud 32
paardekop . . 18 ravensteen . 30
Paaschbergen . 14, 67 Rebbelswegen 32
Paaschei . 67 recht . 83
Paaschhaas 67 rechter 83
Paaschvuur 67 rechtsgebruiken 82
Paaschweide 15 reformatie . 48
175
reinigingsrite 51 schimmelspel . . 144
rekenen . 90 schoen . . . 54
renaissance . 48 Schortelwoensdag 67
ridders . 44 schoorsteenvegers . 87
rites de passage . 49 schutten der bruid . 22, 53
roede . 26 schuttersfeesten . . 18
Roemenie . 35 schutterskoning . 18
roggemoeder , 80 sensibelen . 25
Rom . 35 Skeintje blok 68
Rome . 35 Sibenen . 17, 47
Romeinen . 46 Siegfried . 30
Romeinsch . 35 signaalvuren 15
rommelpot . 63 leer der signatuur 106
rood . . 22 St. Agnes . 64
roode deur . 37 Sint Andries 71
roode draad 22 St. Antonius 40
roodzieltje . 27 Sint-Barbara 72
Roomsche boonen 35 Sint Blasius 40
Roomsche kamille 35 St. Bonifacius 41
roos . 21 St. Catharina . 41, 71
Roruk 12 Sint Elooi . 72
ruit . 15 St. Geerte's minne 41
runen . . 21 St. Geertrui . 41, 66
rijmen . 116 St. Hubertus 71
Sabbath . 61 St. Jacob . 69
Saetur . 12, 31 Sint Jan . . 41, 69
sag en . . 127 Sint Janskruid . 27, 69
Saksen . 11 Sint Jansnacht 69
salamander 26 Sint Jansvuur 69
salman . 26 Sint Japiks oogster . 18, 69
Sandraudi g a 16 Sint Joris . . 30
Sator . 63 Sint Katharina . . 41, 71
Saturnus . 12 Sint Lambertus . 70
Saturnalia . 65 Sint Lucie . . 72
Schaal van Nivelles . 66 Sint Maarten . . 40, 71
scheepjes in de kerken . 39 Sint Maartensgans 71
scheldnamen 119 St. Mamertus 41
scheldrijmen . 117 Sint Margriet . 41, 69
scheppingsverhaal . 107 St. Martijn . 40, 71
schimmels . . 87 St. Medardus . 41, 69
176
Sint Nicolaas . 30, 72 sterrenbosschen . 106
St. Pancratius 43 Sterrenkunde . 106
St. Pieter . 66 sterrenwichalarij . 106
St. Pontianus 64 sterven . 49
St. Sebastiaan 64 stier . 103
St. Servatius . 41 stierdienst . . 103
St. Stefanusdag . 73 Stillen Zaterdag 67
St. Stefanusrit 73 stoof . . 48
St. Stefffen 73 stoppelhaan 80
St. Sylvester 73 straatdeur 131
St. Thomas . 41, 72 straatdeun 131
St. Thomaskapel 41 Strabo 10
St. Thomasluiden . 41, 72 streektaal 122
Sinterklaasjes 19 19 stroo . 55
slang entong 29 stroohoeden 87
Sleipnir . 30 strijdweide . 15
smous . 34 suikeren muisjes . 51
sonnambule 25 supernormale vermogens 25
speculaa's 19 Sylvesteravond 73
speeksel 34 symbolen • • • 20
speer . . 11, 83 symbolen ( christelijke) 20
spekjood 34 tabberd 39
speldenkussen 49 Tacitus 10
spelen 142 taboe . 10
spelliedjes . 87 talisman 28
spiegelgevecht 17 Tanfana 16
spook . 14 Tankenberg . 16
spookverhalen . 14 tellen . 99, 139
spotnamen . 119 tellers 48
spreekoefeningen 116, 117 tempel 47
spreekwoorden . 114 test . 48
sprookjes . 127 Thonar 11
sprookjesmotieven 127 Thor . 11
spuwen 33 Tiwaz . 11
stafrijm . 117 Tiwaz Thonaraz 11
standstalen . 120 Tiwaz Wodanaz 11
Stavo . . 16 tobbe . . 48
steen der wijzen 89 tooneeltaal . . 121
steenhouwerswerk 85 tooveren . . 12
steffenen . 73 tooverkol . . 44

177
• •••

tooverkruiden 100 visscherstaal 81


toovermiddelen 100 vlag . 22
tooverspreuken 27 vlier . 27
Toradja's 10 vloeken 118
torens 15 vloggelen 67, 139
totebel . 81 vogel . 14
totem . . 10, 22, 103 vogellijm . 27, 102
tournooiweide 15 vogel-heiligdom 14
Tra . 15 vogelschieten 18
tramontane 114 vogeltaal 29
travesti 65 Volewijk 52
Traweg 15 volksdans 138
trojaberg en 14 volksetymologie 114
troj aburg en 14 volksgeloof 9
trouwring . 21 volksheilig en 40
tumuli 14 volksgeneeskunde 105
Tyr . 11 volkskleederdrachten 149
uithangborden . 124 volkskunst . 48, 145
uithangteekens . 124 volkslied . 130
unjers . 11, 27 volksliteratuur 127
Upstalboom 84 volksmuziek 130
Upstanboom . 84 volkstaal . 114
Utrecht . 17, 52 volkstooneel 142
vaandel . 22 volksverhalen 114
Vagdavera 16 volksvermaken 75
Valentijnsdag 64 volkswetenschappen 105
Vastenavond 65 voorspelling 109
vastenavondliedjes 65 Vroneldenstraat . 16
vee (een doode aanzeggen) 57 vroondiensten 44
vegetatiegeest . 100 vroonhoeven 44
verborg en gang en . . 17, 26 Vrijdag 17 . 17
Verloren Maandag . 64 vrijmetselaren 32
ver zien 52 varen . 15
verzonken cultuurbezit 136 vuurmand . 50
veurbuken 55 waakheuvels 15
veurbuksel 55 waarzeggerij 35, 109
veurkieken 55 waarzegsters 112
vierschaar 83 walen . 139
viooltje 21 Walhalla . 36
visschersmerken . 85 Walkiiren . 36

178
Walvader . . 36 IJsheiligen . 41
weerkunde . . 41/97 ijzerkoekjes 19
weerrijmpjes . 98 zaaien . 79
wegen . . 93, 96 Zaterdag . 12, 31
Whit Sunday . 51 zaif . 100
wichelen . 12 zeden . 43
wichelroede 26 zegenen 12
wiegelied . 87 zeven . . 17
wilde j acht . 65 Zeven Boompj es . 17, 47
wit . . 18, 21 Zeven Pannekoeken . 17, 47
wit paard . . 104 ziel . . 10, 14
witte das . . 18 zielencultus . 14
Witte Donderdag 67 zielevogels . 14
witte rouw . 56 Zigane . 35
witte vrouwen . 11, 25 Zigeunerkoning 35
witte wieven . 11 Zigeuners . . . 32, 35
Wodan . . 11, 16, 107 zing en met de ster 71
Wodanslid . 16 zon . . 12, 17
Wodansspan 16 Zondagskind 25
Woensdag . . 11, 16 zonnedans . 17
Woenswagen 16 zonnedienst 17
Woensweg 16 zonnefeest . . 41, 69
wolfsangel . 85 zonnemaagd 17
wolfsklauw 27 zonnerad . . 17
wolfskruid . 27 zwaan. 104
wolfsmelk 27 zwaarddans 17, 139
wolfswortel 27 zwart . . 31
woordspeling en 126 zwarte Piet . 31
wijden . 12 zwavelstokken 49

179

You might also like