Uiterlijke Kenmerken Niemieckie Iekawostki

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 6

Uiterlijke kenmerken

De bouw en de grootte van alle krokodilachtigen is kenmerkend en de groep is maar met


weinig andere reptielen te verwarren. Dit is te danken aan het op het water aangepaste
lichaam, maar in tegenstelling tot veel andere waterdieren is de huid niet glad en slijmerig,
maar voorzien van een dubbel pantser. Ook de schedel, de positie van de tanden en de
gespecialiseerde zintuigen zijn onmiskenbaar voor de krokodilachtigen.

De lichaamsbouw van de krokodilachtigen is echter niet uniek binnen de groep van dieren.
Verschillende niet-verwante groepen zoals de uitgestorven voorouders van de walvisachtigen
(zoogdieren) alsook de huidige salamanders (amfibieën) lijken qua uiterlijk soms sprekend op
krokodilachtigen. Beide groepen waren, respectievelijk zijn, eveneens zeer succesvol in het
water dankzij de lichaamsbouw. Sommige biologen menen dat een op de krokodillen
gelijkende bouw ideaal is voor in het water levende roofdieren.

De kleur van krokodilachtigen varieert van bruin tot groen. Juveniele exemplaren zijn meestal
lichter van kleur en sterk gestreept. Deze tekening vervaagt na enkele jaren. Heel soms
worden albino exemplaren geboren, en ook exemplaren die juist donkerder zijn dan normaal
komen voor, dit wordt hypermelanisme genoemd.

Algemeen

Albinovorm mississippialligator in een dierentuin

Krokodilachtigen lijken uiterlijk op hagedissen (onderorde Sauria) vanwege het langwerpige


en sterk afgeplatte lichaam, de vier zijdelings geplaatste poten, een lange staart en een
duidelijk te onderscheiden kop. De vorm van de schedel is onmiskenbaar, het skelet is
vergelijkbaar met andere hogere gewervelden. Net als hagedissen bewegen krokodilachtigen
zich meestal voort door de poten langs het lichaam te bewegen en met de buik over de grond
te slepen. Krokodilachtigen zijn in tegenstelling tot hagedissen echter sterk op het water
aangepast. Dit is met name te zien aan de kop, de poten en de staart.
De als peddel gebruikte staart is zeer gespierd en sterk zijdelings afgeplat en draagt een
duidelijke kam van grote schubben. De poten zijn relatief klein en gebogen, en hebben vliezen
tussen de tenen. De kop is verhoudingsgewijs zeer breed en lang en sterk afgeplat, de ogen en
neusgaten zijn klein en liggen op één lijn en de bek bevat vele duidelijk zichtbare tanden.

Krokodilachtigen kunnen meer dan zeven meter lang worden, maar alleen de mannetjes van
de zeekrokodil en de nijlkrokodil bereiken dergelijke lengtes. Deze kunnen ook een gewicht
bereiken van meer dan 1000 kilo.[3] Andere soorten, zoals de breedvoorhoofdkrokodil, de
Chinese alligator en Cuviers gladvoorhoofdkaaiman worden inclusief staart ongeveer twee
meter lang, de vrouwtjes blijven kleiner. De meeste moderne soorten bereiken een lengte
tussen drie en vier meter. Soms komen uitschieters langer dan vijf meter voor, doordat
krokodilachtigen hun leven blijven doorgroeien. De juvenielen groeien veel sneller dan
oudere exemplaren, die jaarlijks slechts enkele centimeters langer worden. Soorten die kleiner
blijven, groeien langzamer dan de grotere soorten.
Uitgestorven soorten konden reusachtig groot worden. Sommige soorten werden meer dan
twaalf meter lang, zoals Sarcosuchus uit het Vroeg-Krijt. Zie voor de uitgestorven soorten het
kopje ontstaan van de krokodilachtigen.

Huid

Net als bij alle andere reptielen is het gehele lichaam bedekt met schubben. Bij sommige
hagedissen en slangen overlappen de schubben elkaar, maar bij krokodilachtigen niet.
Behalve schubben zijn er in de huid ook kleine, zeer harde beenplaatjes aanwezig, die
osteodermen worden genoemd. Deze verhoornde plaatjes zorgen voor extra versteviging en
zijn met name op de rug te vinden, maar soms ook op de buik. In het weefsel van de rug is
onder de schubben en eventuele osteodermen nog een derde verstevigende laag aanwezig van
stevige maar flexibele plaatjes die elkaar overlappen.

Osteodermen krijgen jaarlijks een nieuwe laag en net als bij bomen kan de leeftijd van een
krokodilachtige worden afgeleid van de groeiringen van de osteodermen. Op de kop zijn de
schubben vergroeid met de botten van de schedel. De platen in de nek worden nuchaalplaten
genoemd en zijn met name bij oudere dieren zeer groot. Op de rug zijn de schubben en
beenplaten sterk vergroot en zijn de schubben gekield (Λ-vormig). Ze dienen ter bescherming,
maar zijn daarnaast goed doorbloed om de warmte van een zonnebad door te voeren naar het
lichaam. De positie en het aantal osteodermen hangt af van de soort, kleinere soorten hebben
vaak een dikker pantser en meer botweefsel ter versteviging. Ze zijn hierdoor relatief
zwaarder en minder beweeglijk, maar beter beschermd tegen vijanden en met name grotere
soorten krokodilachtigen. Grotere soorten hebben geen zware bepantsering nodig omdat ze
bijzonder sterk zijn en als volwassen exemplaar geen natuurlijke predatoren hebben.
Soorten met veel osteodermen worden minder bejaagd voor hun huid: omdat osteodermen
niet verwerkt kunnen worden in leer, worden ze eruit gesneden. Door de gaten in de huid is
deze minder geschikt voor krokodillenleer, zodat sommige krokodilachtigen grotendeels
ontsnapt zijn aan de massale jacht door de mens. Zie ook het kopje Winning van de huid.

Krokodilachtigen groeien hun hele leven lang en net als bij andere reptielen groeien de
schubben niet mee. Ze moeten daarom vervellen. In tegenstelling tot de hagedissen (waarvan
grote huidflarden loslaten) en de slangen (die in één keer vervellen) werpen krokodilachtigen
de schubben één voor een af. De beenplaten vervellen niet. De uit keratine bestaande
schubben worden van binnenuit gevormd. Embryo's hebben drie huidlagen waarin de
schubben worden gevormd, oudere exemplaren kunnen tot 24 lagen ontwikkelen. De
osteodermen onder de schubben op de rug bestaan uit rijen van vier tot tien naast elkaar
liggende plaatjes, afhankelijk van de soort. Iedere rij correspondeert met een wervel uit de
wervelkolom. Op de buikzijde zijn de schubben plat om de weerstand te verminderen en de
osteodermen ontbreken hier bij vrijwel alle soorten. Op de nek zijn de schubben met de
osteodermen vergroeid en vormen ze samen een stevig pantser. De vorm en grootte van dit
pantser is soortafhankelijk.

Uiterlijke kenmerken
De bouw en de grootte van alle krokodilachtigen is kenmerkend en de groep is maar met
weinig andere reptielen te verwarren. Dit is te danken aan het op het water aangepaste
lichaam, maar in tegenstelling tot veel andere waterdieren is de huid niet glad en slijmerig,
maar voorzien van een dubbel pantser. Ook de schedel, de positie van de tanden en de
gespecialiseerde zintuigen zijn onmiskenbaar voor de krokodilachtigen.

De lichaamsbouw van de krokodilachtigen is echter niet uniek binnen de groep van dieren.
Verschillende niet-verwante groepen zoals de uitgestorven voorouders van de walvisachtigen
(zoogdieren) alsook de huidige salamanders (amfibieën) lijken qua uiterlijk soms sprekend op
krokodilachtigen. Beide groepen waren, respectievelijk zijn, eveneens zeer succesvol in het
water dankzij de lichaamsbouw. Sommige biologen menen dat een op de krokodillen
gelijkende bouw ideaal is voor in het water levende roofdieren.

De kleur van krokodilachtigen varieert van bruin tot groen. Juveniele exemplaren zijn meestal
lichter van kleur en sterk gestreept. Deze tekening vervaagt na enkele jaren. Heel soms
worden albino exemplaren geboren, en ook exemplaren die juist donkerder zijn dan normaal
komen voor, dit wordt hypermelanisme genoemd.

Algemeen

Albinovorm mississippialligator in een dierentuin

Krokodilachtigen lijken uiterlijk op hagedissen (onderorde Sauria) vanwege het langwerpige


en sterk afgeplatte lichaam, de vier zijdelings geplaatste poten, een lange staart en een
duidelijk te onderscheiden kop. De vorm van de schedel is onmiskenbaar, het skelet is
vergelijkbaar met andere hogere gewervelden. Net als hagedissen bewegen krokodilachtigen
zich meestal voort door de poten langs het lichaam te bewegen en met de buik over de grond
te slepen. Krokodilachtigen zijn in tegenstelling tot hagedissen echter sterk op het water
aangepast. Dit is met name te zien aan de kop, de poten en de staart.
De als peddel gebruikte staart is zeer gespierd en sterk zijdelings afgeplat en draagt een
duidelijke kam van grote schubben. De poten zijn relatief klein en gebogen, en hebben vliezen
tussen de tenen. De kop is verhoudingsgewijs zeer breed en lang en sterk afgeplat, de ogen en
neusgaten zijn klein en liggen op één lijn en de bek bevat vele duidelijk zichtbare tanden.

Krokodilachtigen kunnen meer dan zeven meter lang worden, maar alleen de mannetjes van
de zeekrokodil en de nijlkrokodil bereiken dergelijke lengtes. Deze kunnen ook een gewicht
bereiken van meer dan 1000 kilo.[3] Andere soorten, zoals de breedvoorhoofdkrokodil, de
Chinese alligator en Cuviers gladvoorhoofdkaaiman worden inclusief staart ongeveer twee
meter lang, de vrouwtjes blijven kleiner. De meeste moderne soorten bereiken een lengte
tussen drie en vier meter. Soms komen uitschieters langer dan vijf meter voor, doordat
krokodilachtigen hun leven blijven doorgroeien. De juvenielen groeien veel sneller dan
oudere exemplaren, die jaarlijks slechts enkele centimeters langer worden. Soorten die kleiner
blijven, groeien langzamer dan de grotere soorten.
Uitgestorven soorten konden reusachtig groot worden. Sommige soorten werden meer dan
twaalf meter lang, zoals Sarcosuchus uit het Vroeg-Krijt. Zie voor de uitgestorven soorten het
kopje ontstaan van de krokodilachtigen.

Huid

Net als bij alle andere reptielen is het gehele lichaam bedekt met schubben. Bij sommige
hagedissen en slangen overlappen de schubben elkaar, maar bij krokodilachtigen niet.
Behalve schubben zijn er in de huid ook kleine, zeer harde beenplaatjes aanwezig, die
osteodermen worden genoemd. Deze verhoornde plaatjes zorgen voor extra versteviging en
zijn met name op de rug te vinden, maar soms ook op de buik. In het weefsel van de rug is
onder de schubben en eventuele osteodermen nog een derde verstevigende laag aanwezig van
stevige maar flexibele plaatjes die elkaar overlappen.

Osteodermen krijgen jaarlijks een nieuwe laag en net als bij bomen kan de leeftijd van een
krokodilachtige worden afgeleid van de groeiringen van de osteodermen. Op de kop zijn de
schubben vergroeid met de botten van de schedel. De platen in de nek worden nuchaalplaten
genoemd en zijn met name bij oudere dieren zeer groot. Op de rug zijn de schubben en
beenplaten sterk vergroot en zijn de schubben gekield (Λ-vormig). Ze dienen ter bescherming,
maar zijn daarnaast goed doorbloed om de warmte van een zonnebad door te voeren naar het
lichaam. De positie en het aantal osteodermen hangt af van de soort, kleinere soorten hebben
vaak een dikker pantser en meer botweefsel ter versteviging. Ze zijn hierdoor relatief
zwaarder en minder beweeglijk, maar beter beschermd tegen vijanden en met name grotere
soorten krokodilachtigen. Grotere soorten hebben geen zware bepantsering nodig omdat ze
bijzonder sterk zijn en als volwassen exemplaar geen natuurlijke predatoren hebben.
Soorten met veel osteodermen worden minder bejaagd voor hun huid: omdat osteodermen
niet verwerkt kunnen worden in leer, worden ze eruit gesneden. Door de gaten in de huid is
deze minder geschikt voor krokodillenleer, zodat sommige krokodilachtigen grotendeels
ontsnapt zijn aan de massale jacht door de mens. Zie ook het kopje Winning van de huid.

Krokodilachtigen groeien hun hele leven lang en net als bij andere reptielen groeien de
schubben niet mee. Ze moeten daarom vervellen. In tegenstelling tot de hagedissen (waarvan
grote huidflarden loslaten) en de slangen (die in één keer vervellen) werpen krokodilachtigen
de schubben één voor een af. De beenplaten vervellen niet. De uit keratine bestaande
schubben worden van binnenuit gevormd. Embryo's hebben drie huidlagen waarin de
schubben worden gevormd, oudere exemplaren kunnen tot 24 lagen ontwikkelen. De
osteodermen onder de schubben op de rug bestaan uit rijen van vier tot tien naast elkaar
liggende plaatjes, afhankelijk van de soort. Iedere rij correspondeert met een wervel uit de
wervelkolom. Op de buikzijde zijn de schubben plat om de weerstand te verminderen en de
osteodermen ontbreken hier bij vrijwel alle soorten. Op de nek zijn de schubben met de
osteodermen vergroeid en vormen ze samen een stevig pantser. De vorm en grootte van dit
pantser is soortafhankelijk.

Uiterlijke kenmerken
De bouw en de grootte van alle krokodilachtigen is kenmerkend en de groep is maar met
weinig andere reptielen te verwarren. Dit is te danken aan het op het water aangepaste
lichaam, maar in tegenstelling tot veel andere waterdieren is de huid niet glad en slijmerig,
maar voorzien van een dubbel pantser. Ook de schedel, de positie van de tanden en de
gespecialiseerde zintuigen zijn onmiskenbaar voor de krokodilachtigen.

De lichaamsbouw van de krokodilachtigen is echter niet uniek binnen de groep van dieren.
Verschillende niet-verwante groepen zoals de uitgestorven voorouders van de walvisachtigen
(zoogdieren) alsook de huidige salamanders (amfibieën) lijken qua uiterlijk soms sprekend op
krokodilachtigen. Beide groepen waren, respectievelijk zijn, eveneens zeer succesvol in het
water dankzij de lichaamsbouw. Sommige biologen menen dat een op de krokodillen
gelijkende bouw ideaal is voor in het water levende roofdieren.

De kleur van krokodilachtigen varieert van bruin tot groen. Juveniele exemplaren zijn meestal
lichter van kleur en sterk gestreept. Deze tekening vervaagt na enkele jaren. Heel soms
worden albino exemplaren geboren, en ook exemplaren die juist donkerder zijn dan normaal
komen voor, dit wordt hypermelanisme genoemd.

Algemeen

Albinovorm mississippialligator in een dierentuin

Krokodilachtigen lijken uiterlijk op hagedissen (onderorde Sauria) vanwege het langwerpige


en sterk afgeplatte lichaam, de vier zijdelings geplaatste poten, een lange staart en een
duidelijk te onderscheiden kop. De vorm van de schedel is onmiskenbaar, het skelet is
vergelijkbaar met andere hogere gewervelden. Net als hagedissen bewegen krokodilachtigen
zich meestal voort door de poten langs het lichaam te bewegen en met de buik over de grond
te slepen. Krokodilachtigen zijn in tegenstelling tot hagedissen echter sterk op het water
aangepast. Dit is met name te zien aan de kop, de poten en de staart.
De als peddel gebruikte staart is zeer gespierd en sterk zijdelings afgeplat en draagt een
duidelijke kam van grote schubben. De poten zijn relatief klein en gebogen, en hebben vliezen
tussen de tenen. De kop is verhoudingsgewijs zeer breed en lang en sterk afgeplat, de ogen en
neusgaten zijn klein en liggen op één lijn en de bek bevat vele duidelijk zichtbare tanden.

Krokodilachtigen kunnen meer dan zeven meter lang worden, maar alleen de mannetjes van
de zeekrokodil en de nijlkrokodil bereiken dergelijke lengtes. Deze kunnen ook een gewicht
bereiken van meer dan 1000 kilo.[3] Andere soorten, zoals de breedvoorhoofdkrokodil, de
Chinese alligator en Cuviers gladvoorhoofdkaaiman worden inclusief staart ongeveer twee
meter lang, de vrouwtjes blijven kleiner. De meeste moderne soorten bereiken een lengte
tussen drie en vier meter. Soms komen uitschieters langer dan vijf meter voor, doordat
krokodilachtigen hun leven blijven doorgroeien. De juvenielen groeien veel sneller dan
oudere exemplaren, die jaarlijks slechts enkele centimeters langer worden. Soorten die kleiner
blijven, groeien langzamer dan de grotere soorten.
Uitgestorven soorten konden reusachtig groot worden. Sommige soorten werden meer dan
twaalf meter lang, zoals Sarcosuchus uit het Vroeg-Krijt. Zie voor de uitgestorven soorten het
kopje ontstaan van de krokodilachtigen.

Huid

Net als bij alle andere reptielen is het gehele lichaam bedekt met schubben. Bij sommige
hagedissen en slangen overlappen de schubben elkaar, maar bij krokodilachtigen niet.
Behalve schubben zijn er in de huid ook kleine, zeer harde beenplaatjes aanwezig, die
osteodermen worden genoemd. Deze verhoornde plaatjes zorgen voor extra versteviging en
zijn met name op de rug te vinden, maar soms ook op de buik. In het weefsel van de rug is
onder de schubben en eventuele osteodermen nog een derde verstevigende laag aanwezig van
stevige maar flexibele plaatjes die elkaar overlappen.

Osteodermen krijgen jaarlijks een nieuwe laag en net als bij bomen kan de leeftijd van een
krokodilachtige worden afgeleid van de groeiringen van de osteodermen. Op de kop zijn de
schubben vergroeid met de botten van de schedel. De platen in de nek worden nuchaalplaten
genoemd en zijn met name bij oudere dieren zeer groot. Op de rug zijn de schubben en
beenplaten sterk vergroot en zijn de schubben gekield (Λ-vormig). Ze dienen ter bescherming,
maar zijn daarnaast goed doorbloed om de warmte van een zonnebad door te voeren naar het
lichaam. De positie en het aantal osteodermen hangt af van de soort, kleinere soorten hebben
vaak een dikker pantser en meer botweefsel ter versteviging. Ze zijn hierdoor relatief
zwaarder en minder beweeglijk, maar beter beschermd tegen vijanden en met name grotere
soorten krokodilachtigen. Grotere soorten hebben geen zware bepantsering nodig omdat ze
bijzonder sterk zijn en als volwassen exemplaar geen natuurlijke predatoren hebben.
Soorten met veel osteodermen worden minder bejaagd voor hun huid: omdat osteodermen
niet verwerkt kunnen worden in leer, worden ze eruit gesneden. Door de gaten in de huid is
deze minder geschikt voor krokodillenleer, zodat sommige krokodilachtigen grotendeels
ontsnapt zijn aan de massale jacht door de mens. Zie ook het kopje Winning van de huid.

Krokodilachtigen groeien hun hele leven lang en net als bij andere reptielen groeien de
schubben niet mee. Ze moeten daarom vervellen. In tegenstelling tot de hagedissen (waarvan
grote huidflarden loslaten) en de slangen (die in één keer vervellen) werpen krokodilachtigen
de schubben één voor een af. De beenplaten vervellen niet. De uit keratine bestaande
schubben worden van binnenuit gevormd. Embryo's hebben drie huidlagen waarin de
schubben worden gevormd, oudere exemplaren kunnen tot 24 lagen ontwikkelen. De
osteodermen onder de schubben op de rug bestaan uit rijen van vier tot tien naast elkaar
liggende plaatjes, afhankelijk van de soort. Iedere rij correspondeert met een wervel uit de
wervelkolom. Op de buikzijde zijn de schubben plat om de weerstand te verminderen en de
osteodermen ontbreken hier bij vrijwel alle soorten. Op de nek zijn de schubben met de
osteodermen vergroeid en vormen ze samen een stevig pantser. De vorm en grootte van dit
pantser is soortafhankelijk.

You might also like