Professional Documents
Culture Documents
Eddaleer PDF
Eddaleer PDF
D. BUDDINGH.
's Gravenhhage,
April 1837.
INHOUD
Asenleer. . .
Godheden van het mannelijke geslacht. . » 5
Odin, (Alfadur)...................................... » 7
Thor. ...................................................... » 14
Baldur. .................................................. » 18
Niord. .................................................... » 25
Freijr. .................................................... » 26
Tijr. ....................................................... » 29
Braga. .................................................... » 30
Heimdall. .............................................. » 32
Widar. ................................................... » 34
Wali. ..................................................... » 36
Uller. ..................................................... » 36
Forsete. .........…..................................… » 38
II
Hödur.……........….……...………...…... Blz. 39
Hermode.……………………....………. » 40
Modi en Magni...........……..................... » 44
Thialf.………………………...……....... » 44
Godinnen of Asinnen.………..……….... » 47
Frigga, en hare gezelschaps-juffers…..... » 49
Fijlla.……………………….......……..... » 51
Gna.…………………………..…........... » 51
Lijna (Hlijn).………...…………………. » 52
Freija en de godinnen der liefde.……..... » 53
Siofna............................…….......... » 56
Lofna.............................….............. » 57
Wara of Wora....…………............. » 57
Snotra.............................................. » 58
Gefione........................................... » 58
Sijnia.……...................................... » 59
Sifia.…………………........……............. » 60
Nanna...........……………………............ » 61
Idunna...................................................... » 62
Gerda....................................................... » 66
Saga.…...............…........…..................... » 68
Skade.………….............……………..... » 69
Rinda.…………….............…………...... » 71
Eijra.…………...….....………….......... » 72
Middelwezens
Mimir.…………..……...................……. » 73
Hänir....…………..................………….. » 74
III
Odur.…………....…………..........……… Blz. 75
Kwasir ……………….........………. » 76
Aegir en.…………….………….….......... » 77
Rana …....………....………………. » 79
Loke en Sijgin ….......……….……….…. » 80
Hela.……………… ……………………. » 83
Geestenleer. . .
De Nornen...……………………..……… » 84
De Walkijrien ………………..…………. » 88
De Alfen. …………………………..…… » 92
De Dwergen. ……………………….…... » 93
De Inwidiën. ……………………….…… » 95
De Golvenmaagden. ………………...….. » 95
De Reuzen-geslachten . …..…………….. » 95
Hrijmthursen...........……………... » 96
Jothen..........................…………... » 97
Throlden...……..................……... » 99
Thursen.…………………………. » 99
Natuurmythen en Monsters. . ..
Nott en Dagur. .......................…... » 100
Mundilföri ................................… » 101
Muni en Sunna ....................…… » 101
Yggdrasill. ......................……. » 102
Nidhöggur. ...………......……….. » 105
Jormungandur..........…………….. » 105
IV
SURTUR
ook SURTR (de zwarte), is hij de hoogste God van
X
namelijk van hem af, als; THOR de god des donders, die
rijdt op eenen wagen, en den donder verwekt, ter-
wijl de bliksems schitteren uit zijne oogen; BAL-
DUR, de goedaardigste, de beste, de schoonste
en meest barmhartige, ook de god der tranen ge-
noemd; NIORD, de god des geluks en des rijkdoms,
der winden en der zeevaart; FRIJER, welke heerscht
over regen en zonneschijn, en de gewassen der aar-
de, TIJR, de Heer, de koenste onder allen, en
de god des oorlogs, der sterkte en der dapperheid;
BRAGA, de voortreffelijkste in wijsheid, welspre-
kendheid en voordragt, de god der dichtkunst;
HEIMDALL, de wijze, de bewaarder aller geheimen
en daarom de wachter der goden; WIDAR, die naast
THOR de sterkste is, en van wien de goden vele
hulp hebben, de negende der Asen; WALE, de
magtigste, die koen is in den strijd; ULLER, met
alle deugden van eenen krijgsheld begaafd, de god
des tweegevechts, en FORSETE, een vredelievend god,
die alle verschillen tracht te verzoenen. Deze twaalf
zijn de regters in het godenrijk of Asgard; doch
behalve dezen worden nog tot de Asen gerekend:
HÖDUR, HERMODE, THIALFI, HÄNIR, ODUR, AEGIR,
MANI en MIMIR, maar alle dezen genieten minder
aanzien en achting.
Nog is er een, welke onder de Asen geteld wordt;
doch, welke anderen hun lasteraar, den voorganger
van alle bedrog, de schandvlek aller goden en men-
7
Odin, Alfadur .
(Alvader.)
(*) In het oude Asgard (de woning der Asen} had hij
twaalf namen, welke de volgende waren: ALLFADIR, HERIAN
of HERJAN, HNIKAR of NIKAR, NIKUR of HNIKUDR, FIOL-
NER OMI, OSKI, BIFLINDI, WIDRIR, SVIDRIR, SVIDUR JÄL-
KUR Of JALKR.
9
Thor
De eerste zoon van odin, bij frigga of IÖRD , na hem
de voornaamste en sterkste der Asen, is THOR: ook
ASA-THOR (goden-Thor ) en AUKA-THOR (de rijdende
Thor ) genoemd, de god des donders, des bliksems,
der lucht en der aarde, en een onverzoenlijk vijand
der reuzen of Ioten. Hem behoort het rijk Thrud-
vanger (hooge woning) en zijn paleis daarin Bil-
skirner (plaats des schriks); dit is het grootste ge-
bouw, dat menschen kennen, en heeft 540 ver-
trekken. THOR bezit twee bokken, Tangniostr
(tandenknarsend) en Tangrisnir (wijdtandig) ge-
heeten, benevens eenen wagen, waarin hij rijdt. Deze
bokken trekken den wagen, door welks rollen de
donder ontstaat. Zijn geweldige tred. hoort men
zelfs in den stormwind; zijn toorn is verschrikkelijk,
zijne wraak geweldig. Hij bezit drie kleinooden. In
de hand houdt hij den hamer Mjölner (moker), een
meesterstuk van den dwerg SINDRI. De worp met
dezen; hamer, verplettert elk, die de Asen. beleedigt.
15
Baldur.
De andere zoon van ODIN en FRIGGA, werd BAL-
DUR, ook balder, geheeten. Hij is het beeld der
hoogste goedheid en mannelijke schoonheid, daaren-
boven de god der welsprekendheid en der regterlijke
vonnissen. Hij is de wijsste en zachtaardigste aller
Asen, en de god des vredes is zijn zoon. Helder
schitterend, in den glans der lelie, treed hij daar-
heen; want hij heeft witte, helder schitterende lok-
ken, zoo zelfs, dat de witste bloem van het noorden,
niet witter zijn kan, en dat men hem, den onschul-
digen, ter eere, de schitterendste bloem, baldursbra,
BALDUR'S wenkbraauwen, gewijd heeft.(*) Uit deze
bloem — voegt de Edda er bij — kan men nopens de
schoonheid van zijn haar en voorkomen besluiten. Hij
draagt ook den bijnaam van den goeden, en heeft in
zijn gevolg de eigenschap, dat niemand zijne oor-
Niord.
Volgens de Edda de derde der Asen, wordt ook
NJÖRD en NJÄDR (*) genoemd. Hij is de God die
in den stormwind bruischend de toppen der boomen
schudt, zoodat alles beeft. Hij bestuurt den gang
des winds, stilt de zee, bluscht het vuur, en moet om
gelukkige scheepvaart en op de jagt worden aan-
geroepen. Hij kan diensvolgens als de god der win-
den, der jagt, der vischvangst, van het geheele
zeewezen en ook van den rijkdom worden aange-
merkt; want, zegt de Gijlfa-Ginning, hij is rijk en
Freyr.
Ook FREIJ of FREIR, zweeft in het luchtbeeld der
lente, dat gelijk de weide in roodachtige stralen glanst.
Hij is de goedaardigste aller Asen, beschikt over regen
en zonneschijn, en de vruchtbaarheid der aarde: hem
moet men aanroepen om vruchtbare ja- ren en vrede.
Ook stelde hij der jonge dochters hare
verloofden, en der vrouwen hare, in den krijg
27
Tyr.
TYR, beteekent zoo veel als Heer, en is de koen-
ste der Asen; weshalve hij als de god der koen-
heid, der sterkte en der onverschrokkenheid vereerd
werd. Zijn vader is ODIN . Hij bestuurt de kans des
oorlogs, weshalve krijgslieden hem in het gevecht
moeten aanroepen. Daarom noemt men een onver-
saagd en dapper strijder Tyrhraustur (koen als TYR ).
Men prijst ook zijne wijsheid, daarom noemt men
een wijs man Tyrspakur (wijs als TYR ), Van vre-
de en minzame schikkingen is hij echter geen vriend.
Een bewijs zijner onverschrokkene koenheid, bestaat
daarin, dat hij Fenrir's wolf (een der monsters
30
Braga.
Ook wel BAGUR of BAGI genoemd, is de zoon
van ODIN en FRIGGA. Hij is de God der wijsheid,
31
Heimdal.
Ook HIMINDAL, of de witte Ase genoemd. Hij is
zeer verheven en heilig. Hij heeft niet ééne moe-
33
Widar .
Ook VIDAR, d. i. overwinnaar genoemd, is de
zoon van ODIN en de reuzin GRIDUR . In de jongere
Edda wordt hij de negende Ase genoemd. Hij is
de god der stilzwijgendheid, ook der wederver-
gelding, der toekomende vergelding in het andere
leven; de sterkste der goden naast thor, welke den
Asen in vele gevaren eenen dapperen bijstand ver-
leende, en deswegens hun volle vertrouwen verdient.
WIDAR’S gebied in Asgard heet Landvidi; hoog
struikwerk omschaduwt het en geeft aan hetzelve
het aanzien eener verbazende woestijn. Zoo zegt de
Grimnis-mal:
Met struiken en met
Hoog gras begroeid
35
Is WIDAR'S Landvidi;
Daar stijgt de zoon af
Snel van den rug des paards
Om zijnen vader te wreeken.
Merkwaardig is WIDAR'S verbazend dikke schoen;
welke uit de stukken gemaakt is, die van de punten
en hielen der schoenen der menschen worden afge-
sneden; weswegens elk, die het met de Asen
wel meent, die lappen afsnijdt en wegwerpt.
Bij den ondergang der wereld, of in den Rag-
narokr, wreekt hij den dood van ODIN op den wolf
Fenrir, dien hij met zijnen dikken schoen op de
onderkaak treedt, en dan den muil openscheurt;
terwijl hij zelf onverlet blijft in dien verschrikkelij-
ken strijd, en, even als WALI, Ragnarokr overleeft,
dat is, volgens sommiger opvatting, de wederver-
gelding sterft niet. —
Met de andere, overgeblevene Asen: HÄNIR, BAL-
DUR, WALE, MODI en MAGNI, leeft hij dan in de
nieuwe goden-wereld:
WIDAR en WALE bewonen
Der goden heilige plaatsen,
Als SURTUR'S vlamme is gedoofd,
36
Wale.
Of ook wel VALE (kracht, sterkte) en ALI genoemd,
is een zoon van ODIN bij RINDA . Hij is moedig in
den strijd en een voortreffelijk boogschutter. De
Edda noemt hem ook WILE , en zegt van hem: hij
is onversaagd in ondernemingen in den strijd; hij
maakt koen ten strijde. Hij werd, hoewel nog pas
éénen nacht oud, de koene wreeker van BALDUR'S
dood op HÖDUR . —
WALE of WILE is de tiende Ase. Walaskialf
is zijn kristallen burgt, daarvan heet het:
Waar de milde goden,
Dekten met zilver de zalen.
Bij den strijd in den Ragnarokr blijft hij onbe-
schadigd, en leeft na denzelven met widar, HÄNER,
BALDUR, MAGNI en MODI in de nieuwe godenwereld.
Uller.
ULLER, of ook wel OLLER geheeten, was een zoon
van SIFF of SIFIA de gemalin van THOR, zijn stief-
vader. Men stelt hem voor met pijl, boog en
schaatsen; dewijl hij een meester is in het boogschie-
ten en schaatsenrijden. Hij is schoon van gestalte,
een zilveren rijm of rijp omgeeft zijne kin. Daaren-
37
Forsete.
FORSETE (verzoening) heet de zoon van den goe-
den BALDUR bij zijne trouwe NANNA, die eene doch-
ter is van NEF. Hij is de god des vredes, der een-
dragt en der verzoening; want FORSETE bemiddelt
elken twist; zoodat allen, die hem naderen, verzoend
terug keeren. Goden noch menschen kennen eenen
beteren regterstoel dan dien van forsete aan de
Urda-bron. Men kan hem met den regenboog ver-
gelijken, wanneer die uit de donkere wolk ter
neder zinkt.
Zijne woning in het hemelsche Asgard heet Glit-
ner (schemerend); dezelve rust op gouden zuilen en
is met zilver bedekt. Van deze burgt heet het:
Glitner heet eene woning,
Gebouwd is die van goud-
Gedekt met zilver;
forsete woont daarin Alle dagen
Verefnend den strijd.
FORSETE werd voornamelijk in het oude Saksenland
vereerd, en had op het eiland forsetes-land (Heli-
goland) eenen beroemden tempel. Ten tijde van de
dag- en nachtevening, werd aldaar 's jaarlijks, FOR-
SETE ter eere, een gerigt ( thing ) gehouden
39
Hödur.
HÖDUR, HÖDUR, HAUDUR of HOD (verhevene) is de-
zelfde, die wij boven als den blinden moordenaar
zijns broeders hebben vermeld. Hij was een zoon van
odin en FRIGGA en diensvolgens ecu broeder
van den goedaardigen BALDUR .
Door toedoen van den boozen LOKE werd hij ge-
lijk reeds vermeld is, de moordenaar zijns broeders;
weshalve de goden wenschen, dat men nimmer zij-
40
Hermode.
HERMODE of Heer MODUR, MODER genoemd, is
de algemeene en vaardige bode der goden, met helm
en pantser gewapend. Hij is de zoon van ODIN, en
heet de snelle, wegens zijne vlugheid, waarmede
41
Modi en Magni.
Zoo heeten de beide kleinzonen van odin, de zo-
nen van THOR bij de reuzin IARNSAXA . MODI is le-
venskracht moed, en MAGNI beteekent sterkte. Ook
droegen zij die namen niet te vergeefs; want reeds
als kind legde MAGNI eene buitengewone levenskracht
aan den dag; dewijl hij in staat was den verslagen
reus HRUNGNER op te tillen, welke geene der
Asen van zijne plaats kon bewegen.
Beide, MODI en MAGNI, overleven den Ragnarokr
of de godenschemering, en zullen aan de inrigting der
nieuwe wereld deel nemen. MODI en MAGNI komen
daarenboven in het bezit van den nagelaten moker,
Mjölner, huns vaders, en schijnen diensvolgens, de
erfgenamen van de heerschappij over den donder des
vaders.
MODI en MAGNI
Zullen Mjölner verkrijgen,
Den strijd ook dapper eindigen.
(Vafthrudnir).
Thialf.
Of THIALFI, geen god of Ase, maar de dienst-
knecht van THOR, die hem op al zijne reizen verge-
zelt, vooral naar Iotunheim of het reuzen-land.
Op de eerste reize, die zij te zamen deden, droeg
45
Godinnen of Asinnen
De vrouwelijke godheden, of godinnen der Scan-
dinaviërs waren meestal echtgenooten of dochters
der Asen: hare algemeene benaming is die van
Asinnen., Asyniur, of ook wel Disen genoemd:
48
Frigga en hare
Gezelschapsjuffers
Ook FRIGG, FRIGGA, HERTHA, HERDA of IÖRTH,
is de moeder der goden, de opperste der godinnen
en ODINS gemalin.
De Mijthe noemt FRIGGA eene dochter van den
reus FIÖRGINUR, en geeft haar diensvolgens, om zoo
te zeggen, den familie-naam Fiorginia. Van haar
wordt gezegd:
De vrouw van ODIN
Roeit het schip der aarde,
Moedig en lustig;
Deszelfs zeilen
Worden laat opgebonden:
Bij ODIN, de koning der goden, werd FRIGGA moe-
der van THOR, BALDUR, BRAGA, HERMODE en TYR
zij is dus teregt als de moeder der goden aange-
merkt. De Edda schildert haar af als eene godin
van koninklijk aanzien, welke wel alle lotgevallen
der menschen kent, doch die niet-openbaar maakt,
zelfs ODIN neemt haar ten rade. Ook verstaat zij
de taal der dieren en planten. Rijkdom en nijverheid
staan onder FRIGGA'S bijzondere bescherming.
In den raad der goden ( Diar ) zit FRIGGA naast
ODIN op den troon Hlidskialf, van waar men he-
mel en aarde overzien kan. De vergadering der go-
dinnen, Disen, wordt door haar gehouden in Win-
golf ( het paleis der liefde en vriendschap in Asgard ).
51
Fylla.
Wordt als eene bevallige jonge maagd, met schoo-
ne, over de schouders nederhangende, haarlokken,
voorgesteld, en draagt eenen gouden voorhoofdband.
Behalve FRIGGA'S toiletdoosje, Esk, waarin de gou-
den appelen der onsterfelijkheid bewaard worden,
heeft zij ook de kleederen en schoenen, der goden-
koningin in bewaring, en geniet haar volle ver-
trouwen.
Op welk eene wijze FYLLA in het bezit der gouden
appelen der onsterfelijkheid, gekomen is, welke toch
eigenlijk door IDUNA moesten bewaard worden; vindt
men nergens opgeteekend.
Wijders heeft FRIGGA eene gezelschaps juffer , die
den naam, heeft van
Gna.
Deze is eigenlijk de aardsche plaatsvervangster van
FRIGGA, de bemiddelaresse tusschen haar en de men-
schen. Zij is het., die de, bevelen der, koningin in
den hemel op aarde ten uitvoer brengt. Zij vlieg
niet, noch wandelt maar heeft een ros Hofwarp-
nir, dat luchtstroom en vuur doorrent. Eens, za-
52
Hlyn of Lyna.
Deze is namelijk de godin der vriendschap en der
goedheid, die den lijdende de tranen afkust. Zij
geniet de vriendschap van FRIGGA.
Zelve rijdt FRIGGA op eenen gouden wagen rond,
die met twee witte katten bespannen is, waaronder
waarschijnlijk twee linksen, de tijgers van het noor-
den, verstaan worden. (Hetzelfde gespan kent de
jongere Edda, hoewel minder gepast, aan FREYA toe).
53
Freya
en de Godinnen der Liefde.
FREYA, de dochter van NlORD en de zuster van
den voorgaanden FREYR, (met wien zij dezelfde Rune
heeft), behoort tot den stam der Wanen, en is
54
Siöfna.
Ook SIÖNA geheeten, is die godin der liefde,
welke de eerste zoete gewaarwordingen der liefde in
het hart der jongelingen en der jonge dochters verwekt
57
Lofna.
Ook LÖBNA, LOFFN, geheeten, is de eigenlijke
godin der bruidsnachten, welke de minnenden met
elkander verbindt, en die de huwelijks-eendragt
bevordert; naardien haar door ODIN en FRIGGA, de
magt geschonken is, om oneenige, maar toch trouwe,
echtgenooten, in weerwil aller hinderpalen, weder te
vereenigen en te verzoenen. Ook oneenige minnaars
en minnaressen brengt zij weder tot elkander, en
herstelt de eensgezindheid onder hen. Van haren
naam, zegt de jongere Edda, komt het woord lof,
omdat zij van de menschen zoo zeer geloofd of
geprezen wordt.
Wara.
Ook bij verkorting WAR, misschien dezelfde als WÖRA,
geheeten, is de godin der verlovingen en der eedzwerin-
gen. Zij hoort de geheimste beloften der minnen-
den, gelijk ook hunne eeden; wijdt hen tot hunne
verbindtenissen in, en is hunne vriendin, als zij niet
hunnen eed verbreken. Zij is wijs en vorscht al-
les uit, zoodat haar niets verborgen kan blijven,
zij dringt door tot in het binnenste des harten. In
58
Snotra.
Ook wel SNOTER, SNORRA geheeten, is de godin
der deugd en der zedigheid; — der geestigheid en
schroomachtigheid: eene soort van noordsche Gracie,
welke het welvoegelijke en zedige bemint, en daarom
door alle, aldus welgeaarde jongelingen en jonge doch-
ters, om bescherming en deugdzaamheid in de liefde,
wordt aangeroepen. Deugdzame echtelieden, man-
nen en vrouwen, worden naar haar Snotra genoemd.
Gefion
Of GEFFION, GEFFIONE is de godin der jonge doch-
ters: zelve ongehuwd, wordt zij als beschermgodin
der reine onschuld en kuischheid aangemerkt. Wan-
neer de jonge dochters sterven, neemt zij haar op
in hare hemelsche woningen. ODIN zelf roemt hare
voorwetenschap, doch waarvan zij echter nooit ge-
bruik maakt.
59
Synia.
Of SYN eindelijk, bewaakt de deuren der zaal van
FREYA, en sluit dezelve voor diegenen, welke niet
mogen binnen komen. Zij voert bij gerigten, ook
bij afspraken en onderhandelingen, het opzigt, als ie-
mand eene zaak loochenen wil. Ook is het hare
zaak om den arglistigen minnaar te verwijderen, die
de onschuld vervolgt, zonder haar ooit te willen be-
loonen; zij waakt voor de reinheid der bruid, en be-
straft den verleidenden boeleerder met smaad en ver-
achting. Meineedigen maakt zij bekend en sluit de
deur voor hen, die slechts schijnen en niet zijn,
zoo als zij zich voordoen; daarom zegt ook een oud
spreekwoord zijn gaat boven schijn" de waar-
heid boven den leugen. —
Deze nu zijn de mingodessen van het noorden: de
FREYA -dienst strekte zich ook onder de Saksers en
elders uit. Inzonderheid werd zij door beminnende
en liefhebbende harten in hunne minnarijen
aangeroepen. Ook de Germanen vereerden haar: FREYA-
monat heette naar haar de maand Junij bij de noor-
delijke Duitschers, en ook de Vrijdag: Vrindach,
Vridach, Fredei of Fred was haar gewijd. Naar
haren naam zouden ook aanzienlijke personen van de
schoone sekse den naam van fruer (vrouwen) dragen,
zegt de Edda, en ongetwijfeld zijn onze woorden:
60
Sifia.
Ook SIF of SYFF, de bovenvermelde echtgenoote
van THOR, was bij hem moeder van THRUDUR
(THRUDR) en HLORRIDE. Voor dat zij met THOR in
huwelijk verbonden was, was zij reeds gehuwd ge-
weest, en uit dit eerste huwelijk was haar een zoon
geboren, ULLER genoemd.
In Harbards-lied zegt HARBARD, om THOR te
ergeren tot hem, dat SIFIA eenen boeleerder in de
woning verborgen heeft, aan wien hij goed zal doen
zijne kracht te beproeven; doch THOR antwoordt,
dat dit een leugen is.
Bij AEGIR'S gastmaal, (waarover nader) schonk SI-
FIA de mede, en gaf LOKE den beker, met de woorden:
Heil LOKE zij U,
Neem dezen beker
Met mede gevuld;
61
Nanna.
De beminde gade van BALDUR, de dochter van
NEF of NEFF, en, bij den eersten, de moeder van den
vredelievenden god FORSETE. Zij bewondert — zoo
zegt de Edda van haar, — met zedige oogen het
62
Iduna.
Ook IDUN, IDUNN of IDUNNA, de dochter van IVALD,
boven als de gemalin van BRAGA genoemd, is de go-
din der onsterfelijkheid en der eeuwige jeugd. Zij is
het, die in eene gouden schaal de appelen des levens
bewaart, waardoor de goden eene eeuwige jeugd be-
houden. Ook den gevallenen, Einheriar, die in
Walhalla binnen gaan, biedt zij van deze appelen
der onsterfelijkheid aan. Zij is de nimmerbevende,
en wordt ook voorgesteld met eene gouden harp,
(Telin) door haren gemaal bezield, zoo dat zij lie-
felijke toonen voortbrengt. Door LOKE'S list wer-
den haar eenmaal deze appelen ontvreemd, en daar-
door begonnen de goden te verouderen.
Zie hier deze niet onaangename IDUNA-Mijthe ,
volgens den Bragarädr , uit de jongere Edda:
De drie Asen ODIN, LOKE en HÄNIR togen eenmaal,
in menschelijke gedaante, naar het reuzenland. Ve-
le bergen en woeste streken, waren zij reeds door-
getrokken, waar niets te eten was. Eindelijk kwa-
men zij in een vrolijk dal, waar zij eene kudde os-
63
Gerda.
Ook GERDUR, GERTHUR genoemd, was de dochter
van den bergreus GYMIR en AUERBODA, en dus van
het geslacht der bergreuzen. Zij werd de echtge-
noote van den Ase FREYR, die baar wegens hare
buitengewone schoonheid tot den rang der godinnen
verhief. Van deze verbindtenis wordt verhaald,
dat dezelve aan FREYR het zwaard kostte. Beide,
FREYR en GERDA, ontmoetten elkander het eerst in
Barey (lommerrijk), waarna hij met haar bruiloft
vierde. Deze vermaarde vrijaadje wordt bezongen in
het Edda-lied: SKIRNIS- for of SKIRNIRS-reize, en
luidt aldus:
Eens steeg FREYR op Hlidskialf ( ODINS troon) om
de geheele wereld te overzien. Noordwaarts zag hij
een dorp, waarin een groot, schoon huis. In dit
huis trad eene jonge dochter binnen, en toen zij
hare handen ophief om de deur te openen, gaf
lucht en water daarvan terugkaatsing en de geheele
wereld stond in glans. Hij, die vermetel den heiligen
zetel bestegen had, werd door deze» glans zoodanig
67
Saga.
Of ook wel LAGA genoemd, is de godin der
overleveringen, der geschiedenissen en van den roem.
Dagelijks vergast ODIN zich hij haar, om hare leer
en rede te vernemen; naardien de eeuwige stroom
des tijds en der geschiedenis over haar paleis heen
ruischt, welke Sokvabök of Sökvabetur heet, en
aan Gladsheim grenst. Gouden schalen zijn het,
zegt de Edda, waaruit ODIN hier kunde en wijsheid
slurpt, — de gebeurtenissen eens gulden voortijds,
die van der godin sagen-rijke lippen vloeijen.
Zoo spreekt de Grimnismal nopens deze woning:
Sökvabeckr heet de vierde, (woning)
Want koele baren,
Stroomen over haar;
Daar nu ODIN en SAGA
69
Skade.
De echtgenoote van NIORD en de dochter van den
bergreus THIASSI. Hare kinderen waren FREIJR en
FREIJA. Zie hier, wat aanleiding gaf om haar on-
der de goden eene plaats te verwerven. Haar va-
der, de bergreus THIASSI, was (zoo als boven bij
IDUNA vermeld is), door de Asen verslagen gewor-
den, dadelijk gordt zij helm en pantser aan, en be-
geeft zich naar Asgard om den dood haars vaders
te wreeken. De Asen boden haar een verdrag en
voldoening aan, en er werd besloten, dat zij zich
eenen gemaal onder de Asen kiezen zoude; bij de-
ze keuze echter, mogt zij niets meer zien dan de
voeten. SKADE was daarmede te vreden en liet zich
blinddoeken. Toen zij nu een paar schoone voeten
zag, riep zij: »Dezen kies ik, — BALDUR is zon-
der gebrek!" Doch het was niet BALDUR, maar
NIORD uit Noatun. SKADE had zich nu wel bedro-
gen, maar niord mishaagde haar toch niet en zij
huwde met hem. Zoo werd dan SKADE onder de
goden opgenomen.
ODIN nam thans ook de oogen haars vaders THI-
ASSI, en plaatste die, SKADE ten gevalle, onder de
starren aan den hemel.
70
Ik haat de bergen,
Slechts negen nachten
Vertoefde ik daar.
't Gehuil der wolven
Riep mij daar wakker
Geen zwanengezang.
SKADE zong.
Is mijn ontwaken
Aan 't zeestrand zoet?
Waar elken morgen
't Gekrijsch van de meeuw
Mijn slaap verstoort.
71
Rinda.
RINDA of RINDUR, eene echtgenoote van ODIN,
werd bij dezen moeder van WALI. Deze bij haar
verwekte goddelijke zoon, werd in éénen nacht, zoo
sterk, (dat bij als wreeker van BALDUR optrad op den
blinden HÖDUR. Toen ODIN navorschingen deed nopens
BALDUR'S verontrustende droomen, zeide de Völa hem:
RINDA zal
eenen zoon dan baren
72
In de avond-woningen;
Die zal ODINS zoon
Oppermagtig dooden;
De hand niet wasschen,
Het hoofd niet kammen,
Voor dat hij BALDUR'S vijand
Op den houtmijt brengt.
Eyra
Of EIRA ook EIJR geheeten, was de godin der ge-
neeskunde, de hemelsche heelmeesteres, die de
Einheriar, en de in den slag gewonden, door op-
legging van kruiden, genas, en weder in het leven
terug riep.
Middelwezens.
Niet eigenlijk tot de Asen, behooren de wezens
MIMIR, HÄNIR, ODUR, KWASlR, AEGIR, de meer-
73
Mimir
Ook wel mimer geheeten. Nopens zijne afkomst
zwijgt de oorkonde; zoo veel is echter zeker, dat
hij noch tot het geslacht der Asen, noch tot dat der
Wanen behoort, maar veeleer tot liet Ioten- of
reuzengeslacht moet geteld worden, naardien deze niet
zelden »MlMlRS-zonen" genoemd worden. MIMIR
bezit, volgens de Edda, (Daem. 14,) eene bron
der wijsheid, des verstands en der voorspelling, de
Mimirs-bron geheeten: dezelve stroomt aan den
noordelijken wortel van den esch IJgdrasill. Uit
deze bron nu drinkt MIMIR, en is daardoor het
voorbeeld van wijsheid. Eens kwam ODIN en be-
geerde insgelijks eene teug uit deze bron, doch om
die te verkrijgen moest hij voor dien dronk zijn eene
oog tot pand geven, daarom heet het ook: »om
wijsheid verloor ODIN zijn eene oog." —
MIMIR bezit eenen gouden drinkhoren, welke,
even als HEIMDALL'S bazuin, Giallarhoren genoemd
wordt, met denzelven schept hij dagelijks uit die
grondelooze bron, de goudroode mede, die hij drinkt,
en vermeerdert daardoor steeds zijne wijsheid.
74
Hänir.
Een der raadselachtigste wezens der N. Mythe, is
deze HÄNIR, die, even als MIMIR, den Wanen ten
gijzelaar verstrekte door de Asen, toen deze te za-
men den bovenvermelden vrede tronen. Eerst laat
zagen de Wanen in, dat HÄNIR in weerwil zijner
schoone gestalte en statig voorkomen, zeer eenvou-
dig was. Bij de schepping van het eerste menschen-
paar is HÄNIR gelijkbeteekenend met wile, den broe-
der van ODIN en we (of LODUR ).
Van hem zegt dus de Voluspa, waar dezelve de
schepping van het eerste menschenpaar vermeldt:
75
Odur.
De trouw looze gemaal van FREYA, een sterk,
krijgshaftig held, waardoor zij moeder werd, zoo als
reeds boven vermeld is, van de bekoorlijke doch-
ters, HNOSSA en gersemi. Evenwel verliet de trouw-
looze zijne teedere gade, die hem ongemeen be-
minde; zij trok her- en derwaarts rond, om hem op te
sporen, deed echter vruchtelooze pogingen, en
keerde bedrukt in Asgard terug. ODUR keerde
niet weder, en wij verliezen hem met dit trouwe-
loos bedrijf ook uit de Mythologie.
76
Kwasir.
Een afstammeling der Wanen, ook wel QUASIR,
KWASER geheeten, die zeer wijs was, en rondtrok
om de menschen te onderrigten. Niemand kon hem
eene vraag doen, waarop hij geen behoorlijk ant-
woord wist te geven. Eens kwam hij op zijne rei-
zen bij de dwergen FIALAR en GALAR of GULER, die
hem doodsloegen, en zijn bloed in twee vaten, Son
en Bodn, en het overige in den ketel Odrärir of
Odreyrir lieten loopen. Dit bloed vermengden zij
met honig; waardoor eene zoo voortreffelijke mede
ontstond, dat wie daarvan drinkt een wijs man, en nog
bovendien, een dichter wordt. De verraderlijke
dwergen gaven den Asen het berigt, dat KWASIR in
de diepte zijner eigene wijsheid verdronken was.
Eindelijk werden zij zelven door den reus SUTTUNG
van deze wonder-mede beroofd, en aan twee zee-
klippen vastgeklonken.
SUTTUNG nu bewaarde dezen kostelijken drank in
eene ontoegankelijke plaats, Hnitberg geheeten, en
vertrouwde zijne bevallige dochter GUNLÖDA de
zorg toe, dezelve te bewaken; doch ODIN wist, —
zoo als wij reeds boven vermeld hebben, — haar te
bepraten; nadat hij drie nachten in hare armen
77
Aegir en Rana.
AEGIR of HLER, een zoon van FORNJODR en
broeder van LOKI en KARI, was de god der zee. Hij
woont ook niet, even als andere goden, in As-
gard, maar heeft zijne heerschappij op het eiland
Lessö (Hlesey) in het Kattegat. Eens, zoo ver-
haalt de Edda, , reisde AEGIR naar Asgard, daar
werd hij door de Asen op een prachtig gastmaal
ontvangen. Des avonds toen het maal begon, liet
ODIN zwaarden in de zaal dragen, die zoo blank
waren en zoodanig eenen glans van zich afgaven,
dat men geene andere tafelverlichting behoefde.
Daardoor zeer verheugd, noodigde AEGIR op zijne
beurt de goden bij zich, want hij schepte groot be-
hagen in alles, wat hij zag. De wanden waren
rondom met schilden in plaats van tapijten versierd.
De mede was kostelijk en werd. niet gespaard.
AEGIR'S naaste tafelgenoot was BRAGUR: deze deelde
hem in het gesprek bij den drank veel van de da-
den der Asen mede. De trotsche houding echter
78
Rana.
De echtgenoote van aegir, neemt in eene krijstal-
len grot alle schipbreukelingen op. Zij schonk den
zeegod, negen dochters, de golvenmaagden: HI-
MINGLÄFA, DUFA, HADDA, HEFRING, UDUR, HRÖNN,
BYLGIA, BARA en KOLGA, waarover nader.
RANA zelve stamt af van het reuzengeslacht, is
wild en hatelijk, en bezit een netwerk, waarmede
zij diegenen opvangt, die schipbreuk lijden; daar-
om heet op zee te sterven of te verdrinken, in
de oude dichtertaal; »naar Ran varen" Ook is
80
Loke
Wordt, zoo als de Edda zegt, onder de Asen geteld;
doch velen houden hem voor eenen boos-
aardigen lasteraar, die vooral behagen schept, in de
schade, welke hij den goden toebrengt. In de Edda-
liederen wordt LOKE niet zelden LOPTUR geheeten.
Zijn vader was de reus FORNJOTR, die hem verwek-
te bij LAUFEIJA of NAAL.
Men onderscheidt in de N. Mythe twee wezens van
dien naam, als UTGARD-LOKE, die de heer-
schappij voert over de onderaardsche demonen en
reuzen, en zijnen zetel houdt in Utgard, eene
noordsche onderwereld.
De andere LOKE, van wien hier voornamelijk
gesproken wordt, is bekend onder den naam van
81
Hela.
De dochter van UTGARD-LOKE en van de oude
Gijgie van het ijswoud ( ANGURBODE ). Zij werd
door de Asen, die haar als eene boosaardige vijandin
kenden, naar beneden gestort in Helheims diepten,
alwaar zij als de godin der duisternis en des doods,
haren zetel gevestigd houdt. Aldaar ontvangt zij al
diegenen, welke door ouderdom of ziekten van de
wereld scheiden, in hare koude woning, en oefent
aan hen de regten van koningin.
Voor BALDUR, die zij in haar rijk bewaarde, had
zij eenen verheven zetel, Hollunna , ingerigt; ver-
geefs waren de pogingen, welke men bij haar aan-
wendde, om hem te bevrijden.
Voor Niflheim , waarin Helheim gelegen is, stroomt
de helrivier Giall, over dezelve ligt eene met goud
84
Geestenleer.
De Nornen.
Norner of Nornar , waren de dienaressen van
ALFADUR, die als »de eeuwige dochters des heiligen
voortijds" reeds bestonden, vóór dat nog de wereld
85
Wetten geven
Levenden kiezen
Den wil des noodlots
Der wereld kond doen,
Zoo beheerschen zij, met onveranderlijke beslui-
ten, goden en menschen; en zijn, hoewel zelven
eeuwig onveranderlijk; evenwel de oorzaak van alle
tijdelijke en eeuwige veranderingen: — oorzaak,
werking en gevolg, van al, wat bestaat.
Daar nu een blik op het menschelijke leven leer-
de, dat niets belangrijker is dan zijn begin, niets
bedenkelijker dan zijn einde: zoo moesten de Nor-
nen of schikgodinnen van het noorden, ook geheel
bijzonder over geboorte en dood waken. De verhe-
vene leer der Nornen splitste zich diensvolgens voor
elken mensch in het geloof aan beschermgeesten.
Zoo ontstonden Fylgien, Filgiur, beschermgo-
dinnen bij de geboorte; eene soort van noordsche
féen, die de menschen vergezellen van het eerste
oogenblik van zijn aanwezen, die bij de geboorte
worden aangeroepen, en daarbij de gouden draden
van zijn lot spinnen, en dezelve vasthechten onder
»de zale der maan" of den hemel. Boos en goed
na zijn deze fylgien, troetel- en strafgodinnen te-
vens. Somtijds rijden zij op wolven en hebben
slangen-toomen, en wanneer zij eene zigtbare ge-
daante aannemen en zich laten zien, dan gelooft de
88
De Walkyrien.
Deze, der Noordsche Mijthe geheel eigendomme-
lijke wezens, waren oorspronkelijk strijdgodinnen,
89
Alfen (1).
De Noordsche Mythe onderscheidt witte of licht
Alfen (Lios-Alfar) en zwarte Alfen der duister-
nis (Mörk- of döck-Alfar) niet zoo zeer als
goede en booze, maar om ze als geesten der ver-
schillende streken, van den lichtenden hemel en de
donkere aarde, kenbaar te maken.
De Lios-Alfeïn of licht-Alfen, zijn geesten of
eene soort van genieën, van eene reine kleur zij
komen bijna als doorschijnend geheel aeterisch,
met witte van zilver schitterende kleederen voor. De
zwarte of aard-Alfen daarentegen zijn ligchamelijke
wezens van eene donkere kleur, dikwijls misvormd;
zij drijven hun spel in den nacht, en schuwen, in
tegenstelling der licht-Alfen, de zon. Verrast hen
de dag, zoo worden zij in steenen veranderd.
Ziet men de Licht-Alf in zijne ware gestalte,
zoo komt hij voor, als een schoon, aanvallig kind
van eenige jaren; — de zwarte Alf, heeft insge-
Dwergen.
De zwarte of nacht-Alfen worden ook veelal als
dwergen geschilderd. Deze kenmerken zich inzon-
94
De Golvenmaagden.
Godinnen der wateren, jonkvrouwelijke wezens,
waren dochters van den zeegod AEGIR, en de ver-
schrikkelijke RANA was hare moeder. De Mythe
noemt er ons negen, die zijn: HIMINGLÄFA, DUFA,
HADDA, HEFRING, UDUR, HRÖNN, BYLGIA, BARA
en KOLGA. Zusterlijk vereenigd, gaan zij altijd met
elkander in gezelschap, hebben licht haar, bleeke
hoeden en witte sluijers, en kunnen als de geesten
der zeegolven worden aangemerkt, Zij bieden goe-
de menschen de hand en brengen hen of gelukkig-
lijk aan het strand, of leggen diegenen, welke niet
meer te redden zijn, zachtelijk neder in den schoot
harer moeder
De Edda geeft haar geen en algemeenen naam.
Reuzen.
Uit al het voorgaande blijkt reeds genoegzaam,
dat het reuzendom den Asen en licht-wezens vijan-
96
Hrymthursen.
Deze zijn vorst- of ijsreuzen, onmiddelbare afstamme-
lingen van den boozen ymir, welke in dit opzigt ook
den naam van »wereldreus" of van »oude Hrym-
thursen toekomt. Het geheele Hrymthursen-ge-
slacht is bij ymir's vloed ondergegaan; daardoor
verkreeg ook het nieuwe, door BERGELMIR (oude der
bergen), voortgeplante reuzengeslacht eenen anderen
naam. Om evenwel bij den ondergang der wereld,
97
de Jothen
of eigenlijke reuzen, -waartegen de Asen zoo me-
nigmalen ten strijde trekken. Zij bewonen lotun-
heim , en zijn lichamelijke demons van onderschei-
den en velerlei aard. BERGELMIR, hun stamvader,
wordt ook wel FORNJOTR (de oude reus) genoemd.
Hun gemeenschappelijke beheerscher is UTGARD-
LOKI. Deze heeft zijnen zetel in Utgard, de hoofd-
98
Trolden
eene soort van booze spookachtige wezens van eene
reusachtige gedaante; men noemt ze ook Trollen;
wijders heeft men
Thursen
of tooverreuzen. Tot deze laatsten behoort DÁIN ,
de magtige reus aan gene zijde van Eliwager , die den
slaapdoorn zwaaijende, »alle volkeren in sluimering
brengt." —
Zoo bestaan er onder den haam Vättir , ook zekere
veld- en landgeesten, die als de faunen en satyrs
kunnen aangemerkt worden, hoewel zij grootendeels
uit het bloed der Iothen zijn voortgekomen. —
Natuur-mythen en Monsters.
Volgens de oorkonden der Mythen bestaan er
negen hemelen, die in deze orde genoemd worden,
Muspellheim, Liosalfaheim Godheim of As-
gard Vanaheim of Vindheim, Mannheim o f
100
Nött en Dagur.
De Nacht stamt af van het reuzengeslacht; dezelve
is eene dochter van den reus NORVI of NIÖRWI,
volgens hare afkomst, zwart en duister gelijk haar ge-
slacht. Zij had drie mannen: van den eersten NA-
GELFARI, had zij auder; de tweede verwekte bij
haar ANAR of ONAR en IÖRD: van den laatsten, DOL-
LING of DELLINGUR, van het Asen-geslacht, had zij
dagür (den dag.) Deze is licht en schoon overeen-
komstig zijne afstamming van 's vaders zijde.
Eens nam ODIN deze NÖTT en haren zoon DAGUR,
gaf hun ros en wagen, en plaatste beide aan den he-
101
Mundilflöri.
Deze wordt ook wel MUNDILFARA geheeten, en
kan als de god der sterren worden aangemerkt. Hij
had twee schoone kinderen:
Munni en Sunna.
zijnde de maan en de zon. De goden, vertoornd
over de aanmatiging van MUNDILFÖRI, dat deze zijne
dochter SUNNA, aan den god der vreugde GLEMUR, of
GLAMUR, had ten huwelijk gegeven, namen beide
kinderen, plaatsten hen aan den hemel, en deden
sunna de paarden mennen, welke den zonne-wagen
trekken. MUNNI moet de rossen voor den wagen van
de maan besturen, en tevens voor de af- en toene-
ming der maan zorgen.
Benamen der zonnepaarden zijn Arvakur en
Alsvidur , onder hunne boegen plaatsten de goden bij
elk eenen blaasbalg, om hen te verkoelen; daar-
102
Ygdrasill.
De esch Ygdrasill in Asgard, is de boom,
waaronder de goden zich dagelijks verzamelen, om
gerigt te houden. Deze plaats is de voornaamste en
103
Nidhöggur.
De afschuwelijke draak NIDHÖGGUR of NIDHÖGG,
welke in den afgrond zijn verblijf houdt, en met het
afgrijsselijk slangen-gebroed aan den wortel des
IJgdrasill's knaagt, draagt ook bij de wederge-
boorte de lijken in zijne vlerken, en kan teregt
onder de monsters der N. Mythen gerangschikt
worden.
Jormungandur.
Ook Midgardsorm of Midgard- en wereld-slang
genoemd, stamt, even als de boven behandelde
HELA en Fenrirs- wolf, of, van Utgard-LOKI en
eene Jarnvidie of oude van het ijswoud. De eerste
wierp dit monster in de wereldzee, alwaar het tot
eene reusachtige grootte aangroeide, en tevens de
oorzaak is van alle overige slangen; want deze wor-
den voortgebragt uit de giftige dampen, welke
Jormnngandur van zich afgeeft, en strekken tot
verderf van het menschengeslacht. Daarom streeft
thor zoo ijverig, om de Midgard-slang voor den
tijd te dooden, en het gelukt hem ook eenmaal
zelfs, dat monster den kop te vermorselen. Doch
ten dage van den laatsten strijd vindt thor zelf
den dood door dit monster, dat nog altijd vergifti-
ge lucht uitspuwt. Het bestendige verblijf van den
106
Fenrir.
Dit wolfsmonster, of de wereldwolf, is insgelijks
een gebroed van UTGARD-LOKI en de reuzin
ANGUR-BODI, en door de goden opgevoed, tot dat
het hun, naar de voorspelling, vrees begon in te
boezemen. Zij namen dus, zoo verhaalt de Mythe, —
het mannelijke besluit om het monster te boeijen, en
daardoor, althans voor eenen zekeren tijd,
onschadelijk te maken. Zij vervaardigden eenen
sterken keten, Läding, en lieten Fenrir daaraan zijne
kracht beproeven. De wolf liet zich. de voorge-
noemde scherts welgevallen en werd gebonden. Doch
107
Garmur.
Eene soort van helhond, die zoo als de Edda
meldt voor de Gnypa- of Gnupa-holen gebonden
ligt, niet verre van het doodenrijk, en niet eerder
los komt dan in den ragnarokr of laatsten wereld-
brand: dan rukt hij zich los neemt aandeel
aan den strijd tegen de Asen; kampt tegen den
onversaagden TYR, en beide, TYR en Garmur,
vallen te gelijk.
Walhalla en de Einheriar.
Onder de vreugde, die in Walhalla heerschte,
kon zich de Scandinaviër, eene, hoewel veel
116
Helheim en de dooden.
Wie door een ledig, eigenbaatzuchtig, hoewel
dan, ook geen slecht leven, het loon van Walhalla
verliest, dien telt HELA tot hare scharen, en die
moet na zijnen dood in haar duister schimmenrijk
124
Gimle en Naströnd.
Naardien nu Walhalla en Folkvangur, even
als Helheim, slechts het verblijf der schimmen tot
aan den ondergang der wereld zijn, zoo zullen er
na den Ragnarokr geheel andere, zoowel goede als
kwade, verblijfplaatsen wezen, waarheen ALVADER zelf
de geslachten verdeelt. Dan, als Hij »de rijke, de
magtige van boven" zal gerigt gehouden, de zaken
beslist en de waarde vastgesteld hebben, dan zal
Hij een nieuwe Hemel doen opgaan, maar ook eene
andere onderwereld doen voortkomen. Daarom prent
de Völa in, dat de boozen bestendig straf zullen
lijden »aan het lijkenstrand, verre van de zon, in de
burgt, die uit slangen-ligchamen is zamengesteld,
waar moordenaars, verleiders, meineedigen in gift-
127