Professional Documents
Culture Documents
HB Leerlingen in Balans
HB Leerlingen in Balans
1Dit stuk is niet expliciet toegesneden op de zeer begaafden (0,1% van de bevolking, een IQ van
145 of hoger). Deze groep vereist een zeer specifieke individuele voorziening, vergelijkbaar met de
0,1% van de leerlingen met een IQ van 55 of lager.
1
Inhoudsopgave
Voorblad 1
Inhoudsopgave 2
Inleiding. 3
1 Theoretisch kader: Wat is hoogbegaafdheid eigenlijk? 3-15
1.1 Basisdefinities van hoogbegaafdheid. 4-5
1.2. Aanvullingen die er in de loop van de tijd op deze definities
zijn gekomen. 5-7
1.3 De verschillende soorten intelligenties die er zijn:
Howard Gardner. 7-8
1.4 De huidige stand van de wetenschap en meer specifiek:
eigenschappen die bij hoogbegaafde leerlingen meer dan
gemiddeld aanwezig lijken te zijn, deze kunnen de leerling
(intrinsiek) enthousiast maken, maar ook hinderen. 9-15
2 Aan welke zaken dient aandacht besteed te worden bij een
Onderwijssetting voor hoogbegaafde leerlingen? 15-26
2.1 Bovenschools uitfilteren van de werkelijk hoogbegaafde
leerlingen. 15-16
2.2 Alle hoogbegaafde leerlingen lopen het risico dat hun
potentieel niet tot ontwikkeling komt. 16
2.3 Het begin: Signaleren van hoogbegaafde leerlingen, kleuters
met een ontwikkelingsvoorsprong en voldoende kennis bij
onderwijsgevenden. 17
2.4 Overkoepelend voor alle leerlingen: Psychosociale educatie 17-18
2.5 Accommodatie van de leeromgeving. 18-19
2.6 Bezwaren gerelateerd aan een volledig geaccommodeerde
leeromgeving en hoe deze te ondervangen 19-26
3 Alle aandachtspunten op een rij 27-29
2
Inleiding
Voor u ligt een stuk dat ik heb geschreven op verzoek van Maria Zaal, werkzaam
bij Passend Onderwijs Zuid-Kennemerland als onderwijsconsulent en
projectleider versterking van het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen. Onze
paden kruisten in de negentiger jaren toen wij zelf als ouders van hoogbegaafde
leerlingen betrokken raakten bij het onderwijs voor deze doelgroep, destijds in
gang gezet door de hr. Rien Hazekamp, toenmalig directeur van de Nicolaas
Beetsschool in Heemstede.
Wat hebben deze leerlingen eigenlijk nodig? En welke valkuilen zijn er op weg
naar een onderwijssetting specifiek ingericht op deze doelgroep? Welke zaken
behoeven aandacht, en hoe kunnen lastige uitdagingen ondervangen worden?
Om met elkaar te begrijpen waarover gesproken wordt treft u in het eerste deel
een theoretisch kader aan. De bijgevoegde dia’s waren al voor een eerdere
presentatie voor schoolteams verzameld. Alle geraadpleegde literatuur treft u
aan in de voetnoten. 3
In het derde deel worden de eerder genoemde punten in een overzicht onder
elkaar geplaatst, zodat de aandachtspunten in één keer overzien kunnen worden.
De realiteit is en blijft dat wij niet één privé-leraar naast iedere hoogbegaafde
leerling kunnen zetten. Ook moet de leerling, naast op school, ook in de rest van
de wereld kunnen functioneren. De leerling moet in balans gebracht worden: met
zichzelf en met zijn omgeving, zodat hij zich thuis en op zijn plek voelt in de
wereld en alle talenten die er zijn tot bloei kunnen komen.
Ik spreek de hoop uit dat dit stuk bijdraagt aan de gedachtevorming hierover.
Tot slot een woord van dank aan Maria Zaal, zij is voor mij al jaren een goede
vraagbaak en een fijne collega voor collegiale consultaties.
Joan C. Brouwers-Oosterbaan.
2 Ik wist werkelijk niets van onderwijs, zo wendde ik mij tot een kleuterleerkracht met de klacht
dat zij mijn zoon ‘veel te veel leerde’ en had ik bij een andere zoon niet in de gaten dat hij zich
expres heel dom voordeed omdat hij de Plusklas ‘niet cool vond’.
3 APA
3
1. Theoretisch kader: Wat is hoogbegaafdheid
eigenlijk?
Dia 1 – Hoogbegaafdheid
4
Dia 3 - Triadisch model van Renzulli4
Al in 1978 vond de Amerikaan Renzulli dat dat een te magere definitie was, om
als hoogbegaafde bestempeld te kunnen worden moest je èn hoog intelligent, èn
creatief èn gemotiveerd zijn.
Veel mensen uit het onderwijsveld zullen dit plaatje wel herkennen, het wordt op
de Pabo’s volop gebruikt. Een leerling moet dan intellectuele capaciteit laten
zien, naast een snelle ook een creatieve denker zijn en daarbij gemotiveerd zijn
om aan de slag te gaan. Het gevaar van dit model is dat een leerling die
ongemotiveerd is geraakt vervolgens ook niet meer gezien wordt als
hoogbegaafd, de leergierigheid en motivatie zijn ver te zoeken ‘dus dit kind kan
niet hoogbegaafd zijn’. Het gevaar van een dergelijke redenering kan enigszins
ondervangen worden door nog weer wat breder te gaan kijken naar de
aanvullingen die er in de loop van de tijd zijn gekomen.
4 Gerven, E. van. (Ed.) (2009) Handboek hoogbegaafdheid. Assen: Koninklijke Van Gorcum BV.
5 Mönks, F.J., Bergh, B. van den. (2009) Ontwikkelingspsychologie. Inleiding tot de verschillende
leergebieden, Assen: Koninklijke Van Gorcum BV.
5
In welk gezin je opgroeit, wie je vrienden zijn, en naar welke school je gaat. Als
deze drie factoren jouw ontwikkeling stimuleren, dan kan de aanleg zich
maximaal ontplooien. Werken deze factoren je ontwikkeling tegen, dan kan het
heel goed zijn dat je potentie niet tot bloei komt.
Een kind wordt geboren binnen een gezin. In aanleg, de ‘nature’, kan het
hoogbegaafd zijn, maar hoe wordt het opgevoed? Kunnen de ouders het denken
en de interesses van het kind volgen? Emotioneel en financieel? Is er balans en
liefde in het gezin? Dan komen we uit bij de vrienden, sociale druk kan namelijk
heel erg tegenwerken. ‘Onder de radar gaan vliegen’ is iets wat dan zomaar kan
gebeuren, voor vrienden en school blijft dan een groot deel van het wezen van
het kind verborgen. Immers niemand wil eenzaam zijn en een kenmerk van de
mens is het zich in een groep begeven. Dus ja, verklaarbaar, als de groep jou
niet accepteert dan ga je heel snel je aanpassen aan de groepsnormen. Hoe
sterk is de sociale druk of kan je juist jezelf zijn. Is de thuisomgeving sterk en
ondersteunend dan kan dit het kind helpen bij het vormen van vriendschappen
en zich te handhaven zoals hij/zij is.
Tot slot is er ook nog de school waar het kind naartoe gaat, school gaat over
cognitieve ontwikkeling die doorgaans thuis niet geboden wordt. Leerlingen
worden geconfronteerd met stilzitten, luisteren naar de leerkracht, toetsen
enzovoort. Maar dat kan voor een hoogbegaafd kind heel lastig zijn. Hij of zij
weet alles al, vindt dus niets interessant, raakt ongemotiveerd, en laat dan
vervolgens slechte resultaten zien. De leerkracht zegt ‘laten we eerst maar eens
kijken of hij/zij het gewone werk aankan’ en voor je het weet zit je in een
impasse. Ondertussen krijgt de leerling te horen dat hij/ zij moet blijven zitten,
en nee de opdracht is niet zelf een lampion als raket ontwerpen, maar het
voorbeeld van de leerkracht maken, samen met de rest van de klas. Of het kind
wil helemaal niets maken omdat het weet dat het in zijn hoofd er beter uitziet
dan hij het ooit zelf kan uitbeelden. Enzovoort, dit kan heel makkelijk met allerlei
voorbeelden, soms uitlopend tot conflictsituaties, ingevuld worden.
Om een lang verhaal kort te maken: als de ‘nurture’ de ‘nature’ niet ondersteunt,
zowel vanuit thuis als vanuit school, dan krijgen wij het potentieel dat de leerling
in zich heeft niet te zien.
Het volgende model dat van belang is stamt uit 2007, het is opgesteld door
‘hoogbegaafden’ zelf.
6Kooijman-van Tiel, M.G.B.M. (2008) Gifted, obvious! On identity and self-image of Gifted Persons.
Ede: OYA Productions.
6
Een volgende stap in de definitievorming: vanuit een groep hoogbegaafden zelf is
het initiatief genomen om op zoek te gaan naar een beschrijving van
hoogbegaafdheid bij volwassenen. Zij herkenden zich niet in de bestaande
modellen en definities en ze vonden ook dat er teveel nadruk op het hoge IQ lag.
Dat was niet voldoende om te beschrijven hoe zij zich als hoogbegaafde
volwassenen voelden. Maud Kooijman-van Thiel is daarom gestart met een
zogenaamd Delphi-onderzoek onder 20 experts die werken met hoogbegaafde
volwassenen en zelf ook hoogbegaafd zijn.
Hoe moet de samenleving dan wel tegen deze leerlingen aankijken? Van belang
is het aanbieden van een gezonde omgeving en een goede begeleiding, zodat
deze leerlingen zich goed kunnen ontwikkelen en al hun potentieel kunnen
inzetten.
Een goede kennis van zaken wat hoogbegaafdheid eigenlijk is en hoe het
praktisch werkt kan dus niet gemist worden. En dat helpt de volwassenen om de
leerlingen heen en dus ook de leerlingen weer verder, kennis schept begrip en
dat creëert ook weer mogelijkheden en voorziet ons van een breder
handelingsrepertoire om deze kinderen optimaal te begeleiden.
7Overigens zijn er auteurs die nog meer op Gardner gebaseerde intelligenties beschrijven, zoals
ethische intelligentie en classificeren en ordenen, zie o.a. Kieboom, T., Venderickx, K. (2017). Meer
dan Intelligent. (5e ed.) Amsterdam, Nederland: Lannoo.
7
natuurlijke intelligentie. Ook is het handig om te gebruiken in beroepskeuze
testen, het is heel logisch om de leerling die verbaal heel slim is te adviseren
jurist of journalist te worden, een leerling die super muzikaal is het naar
conservatorium toe te leiden en een kind dat altijd puzzels oplost en geen moeite
heeft met moeilijke grafieken te adviseren ingenieur of architect te worden.
https://didactiefonline.nl/artikel/alternatieve-feiten-in-de-klas
8
1.4----De huidige stand van de wetenschap en meer
specifiek: eigenschappen die bij hoogbegaafde leerlingen meer
dan gemiddeld aanwezig lijken te zijn, deze kunnen de leerling
(intrinsiek) enthousiast maken, maar ook hinderen.
10 Willingham, Daniel T. (2019, 20 december). Reframing the Mind, Howard Gardner and the theory
of multiple intelligence. Geraadpleegd van:
https://www.educationnext.org/reframing-the-mind/
11
Breidert, J. & Hellrung, J. (2019, 20 december). General Mental Ability aka (GMA) aka (g factor)
ska (g). Geraadpleegd van:
https://slideplayer.com/slide/5813870/
12 Sternberg, R. (2002). Succesvolle intelligentie, Hoe praktische en creatieve intelligentie succes
9
Allereerst hier een dia van de analytische intelligentie, wat eerder al genoemd is,
dat is de intelligentie die in IQ testen gemeten wordt:
10
‘Outside the box’ en creativiteit zijn kenmerkend voor de synthetische
intelligentie, bij de praktische intelligentie komt staat het komen tot een tastbaar
resultaat voorop.
1.
Zelfsturend autonoom
Deze leerling weet wat hij/ zij wil en kan doen en weet dat ook goed te uiten. De
leerling is sociaal ingesteld en handig in sociale situaties, daarbij zijn de
executieve functies goed aanwezig. De leerling is goed herkenbaar want hij/zij
durft gewoon te vragen en zichzelf te laten zien.
De meerderheid van deze leerlingen die als hoogbegaafd zijn aangemerkt doen
het goed in het onderwijs, ze vragen om meer uitdaging en krijgen die ook. Ze
genieten van uitdagend klaarwerk en de Plusklas. Sommigen gaan naar de door
Passend Onderwijs georganiseerde Day a Week School. Waakzaamheid is wel
geboden: Verveling en onderpresteren liggen op de loer.
2.
Aangepast succesvol
Deze leerling valt wellicht in eerste instantie niet op, er worden goede prestaties
geleverd, de leerling werkt nauwkeurig en wil graag precies weten wat er wordt
verwacht om daar dan vervolgens netjes aan te voldoen. “Van die wil ik er wel
een klas vol”, zegt de leerkracht dan, echter het kind ontwikkelt zich niet naar
het aanwezige potentieel en als uitdaging uitblijft dan kan deze leerling
onderduikend gedrag gaan vertonen en zelfs faalangst ontwikkelen.
Deze leerling moet gestimuleerd worden om uit de comfortzone te komen.
13George T. Betts and Maureen Neihart (1988). Profiles of the gifted and talented. Gifted Child
Quarterly, 32(2), 248-253.
George T. Betts and Maureen Neihart, The Revised Profiles of the Gifted and Talented: A Research-
Based Approach (NAGC Convention Paper, November 6, 2009).
11
3.
Onderduikend.
De onderduikende leerling wil niet opvallen en lijdt onder de angst dat als hij laat
zien wat hij kan dit vervolgens zijn sociale acceptatie in gevaar brengt. Dit maakt
de leerling onzeker over hoe hij/zij zelf in elkaar steekt, het wordt dan lastig om
je nog jezelf te voelen en te weten wat je wilt. Dit zich steeds maar aanpassen
kan leiden tot psychosomatische klachten zoals hoofdpijn en buikpijn.
Uiteindelijk bestaat dan de kans dat deze onderduikende leerling zich
steeds verder terugtrekt en depressief wordt.
Deze leerling moet gestimuleerd worden om zichzelf te durven zijn en zijn eigen
ontwikkelingslijn te volgen.
4.
Creatief uitdagend.
Deze leerling is creatief en kiest vaak een bijzondere invalshoek en laat een
creatieve oplossing zien. Als scherp waarnemer zal hij/ zij een inconsistentie in
wat de leerkracht vertelt direct opmerken. De leerling zal alles wat in hem/haar
opkomt waarschijnlijk luid en duidelijk laten horen wat maakt dat de leerkracht
dit kind als uitdagend en misschien zelfs sarcastisch ervaart.
De leerling zelf, ‘geplaagd’ door allerlei invallen, laat dikwijls zowel inconsistent
gedrag als wisselende prestaties zien. Dit bevestigt dan weer de zienswijze van
de leerkracht dat het hier een uitdagende en opstandige leerling betreft, en
dat het ‘het wel meevalt met dat zo slim zijn’.
Dan zal eerder gestuurd worden op gedrag dan meer uitdaging in het
werk waardoor de leerling nog ‘lastiger’ wordt en de clown gaat
uithangen.
Deze leerling moet gewaardeerd worden om de creatieve denkkracht die hij/zij
laat zien en moet geholpen worden om zijn/ haar talenten op productieve wijze
in te zetten.
5
Dubbel bijzonder
Bij deze leerlingen is er sprake van een bijzondere combinatie: aan de ene kant
is het kind duidelijk meerbegaafd maar aan de andere kant zijn er leer- en/of
gedragsproblemen.
Het komt voor dat bijvoorbeeld een gedragsprobleem zoals ADHD het meest
opvalt, dat het kind ook begaafd is wordt dan over het hoofd gezien.
Omgekeerd kan het ook zijn dat een leerprobleem, bijvoorbeeld dyslexie, niet
wordt opgemerkt (of pas heel laat) omdat het kind door de hoge intelligentie kan
compenseren.
Deze leerlingen zullen daarbij ook nog eens inconsistente resultaten laten zien.
In alle gevallen is het nodig om de begaafdheid van de leerling en de
belemmeringen die er zijn vanwege een leer- en/ of gedragsprobleem
helder voor het voetlicht te krijgen.
Als dat niet gebeurt bestaat het risico dat deze leerling niet het juiste label krijgt
en dus ook niet de juiste ondersteuning, zijn/haar talent blijft dan braak liggen.
De leerling zelf ervaart ook disharmonie, het talent dat er is kan niet
volop gerealiseerd worden en dat werkt gevoelens van frustratie in de
hand.
Deze leerling zal extra hard moeten werken en het is belangrijk dat hij/zij de
juiste ondersteuning krijgt om dit ook vol te houden.
12
Als er niet adequaat wordt omgegaan met de hierboven beschreven
leerlingen dan lopen zij het risico om tot de volgende groep te gaan
behoren:
6
Risico-leerling
Hier gaat het om meestal de al wat oudere leerlingen14 met name in het
voortgezet onderwijs, vaak betreft het de creatief-uitdagenden die geen
erkenning en ondersteuning hebben gekregen eerder in hun schoolloopbaan.
Maar ook de onderduikers (of de leerlingen die zich van succesvol aangepast tot
onderduiker hebben ontwikkeld) die depressief zijn geworden en ‘niet meer aan
staan’ lopen het risico op uitval.
Uitvallers laten de prestaties die nou eenmaal nodig zijn om een
middelbare school diploma te behalen niet zien. Zij gaan dan ‘afstromen’,
een in potentie gymnasium leerling eindigt dan op het VMBO.15
Het kan zelfs zo zijn dat de leerling geen startkwalificatie behaalt (drop-
out).
Uit deze bovenstaande zes typeringen blijkt duidelijk dat deze leerlingen afwijken
van de gemiddelde leerling. Ze steken als het ware anders in elkaar. Dit komt
bijvoorbeeld ook duidelijk naar voren in het cognitieve en zijnsluikmodel van
Tessa Kieboom.16
Lannoo.
13
vereist is (zoals bijvoorbeeld het leren van woordjes in een vreemde taal) dan
ligt afstromen op de loer.
14
Want hoe worden deze overexcitabilities waargenomen in, zeg maar, een
gemiddeld klaslokaal?
Fysiek wordt dan hyperactief, friemelen, rusteloos, overal doorheen praten,
zomaar gaan rondlopen etc. Dan wordt de ADHD vraag gesteld.
Zintuiglijk wordt dan een traktatie afwijzen omdat deze ‘stinkt’, buiten
proportioneel van streek raken bij natregenen op weg naar gym. Dan wordt de
ASS vraag gesteld.
Intellectueel wordt dan het stellen van vragen die er op dat moment volgens
de geldende leersetting ‘er niet toe doen’, en het snel om nieuwe stof vragen. Dit
tweede is als het goed is goed te accommoderen, maar het eerste kan als zeer
storend ervaren worden door leerkracht en omgeving. Gelukkig wordt dan wel
vaak de HB vraag gesteld.
Verbeelding wordt dan wegdromen of het helemaal opgaan in een eigen idee en
dit ook uit willen voeren (waarom mag ik geen raket als Sint Maarten lampion
maken). Dan wordt de ADD af ASS vraag gesteld.
Emotioneel wordt dan gezien als buitensporig reageren, ‘moodswings’ die de
grens wat nog als normaal wordt gezien overschrijden, dan wordt de Bipolair of
Borderline vraag gesteld.
15
Daarbij komt er nog een lastig punt: speciale onderwijsvoorzieningen hebben
een grote aantrekkingskracht20 op ouders van wie de kinderen in de reguliere
setting reeds zijn vastgelopen of dreigen vast te lopen. Het is ook fijn voor
ouders om in de eigen omgeving te vertellen dat hun kind weliswaar
problematisch gedrag laat zien, maar dat dit te wijten is aan hoogbegaafdheid.
20 Dit was ook een van de belemmeringen volgens het management van de Steve Jobs scholen.
Gelder, L. van. (2017, 11 november. Hoe de Steve Jobsschool uitliep op een fiasco. Het Parool.
Geraadpleegd op https://www.parool.nl/nieuws/hoe-de-steve-jobsschool-uitliep-op-een-
fiasco~bb207c1c/?referer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F
16
2.3----Het begin: Signaleren van hoogbegaafde leerlingen21,
kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong en voldoende kennis
bij onderwijsgevenden
Signaleren van hoogbegaafdheid/ ontwikkelingsvoorsprong kan op ieder
moment, maar het meest optimaal is om reeds bij de intake van een nieuwe
leerling alert te zijn op een mogelijke ontwikkelingsvoorsprong. Zeker is dat
ouders, kinderopvang en crèche iets gemerkt moeten hebben c.q over
waardevolle informatie beschikken. Het is dus van belang deze boven tafel te
krijgen.
Voor alle leerlingen, en dus ook de potentieel hoogbegaafde leerlingen, geldt dat
zij groepsleerkrachten nodig hebben met voldoende kennis en flexibiliteit. De
leerkrachten zelf hebben binnen hun school ondersteuning nodig van een goede
zorgstructuur.
21 Kinderen met een IQ tussen de 130 en 145 zijn hoogbegaafd. Volgens de het Ministerie van
Onderwijs, (OCW) is 2,3% van de leerlingen in Nederland hoogbegaafd. En 0,1% van de leerlingen
heeft een IQ van boven de 145. Deze groep noemen we ‘zeer begaafd’. Volgens schattingen zijn
er rond de 40.000 leerlingen, zo’n 5.000 leerlingen per leerjaar, hoog- of zeer begaafd. Dat
betekent dat er op een gemiddelde basisschool vijf van deze leerlingen zitten.
22 De SLO bijvoorbeeld biedt veel tools daarvoor https://talentstimuleren.nl/onderwijs/primair-
onderwijs/hulpmiddel/4548-intakevragenlijst-kleuters
Gerven, van E. (2001). Zicht op hoogbegaafdheid. Utrecht: Uitgeverij Lemma BV.
17
Aan alle vragen die bij het hoogbegaafde kind leven zal aandacht moeten worden
besteed en er zullen voor het kind bevredigende antwoorden gegeven moeten
worden. Dit is noodzakelijk voor het welbevinden van het kind. Tegelijkertijd
moet het kind ook leren dat niet alles wat hij/zij wil ook kan. Psychosociale
educatie zal de leerling helpen om met zijn hoogbegaafdheid om te gaan.
Maar, tegelijkertijd met het serieus nemen van het kind en adresseren van al zijn
vragen en wensen, zal ook aan de orde moeten komen dat niet alles wat het kind
wil ook kan.
De school, of beter gezegd, deze klas met deze leerlingen en deze leerkracht, zal
tot op zekere hoogte flexibel kunnen zijn, maar er zullen ook grenzen zijn aan
wat kan.
Bijvoorbeeld een hoogbegaafde groep 4 leerling met de overexcitability fysiek,
dus met veel bewegingsdrang, kan ’s middags extra mee buiten spelen met
groep 3, maar eenmaal in groep 5 wordt het leeftijdsverschil te groot.
Bij een grote drang tot vragen stellen en praten kan de leerkracht extra beurten
geven, maar ook daar zit een grens aan.
Het unieke kind, dat zich vaak in een verticale groepssetting bevindt, mag zich
ontwikkelen op eigen wijze en in eigen tempo en is zelf meester van zijn eigen
leerproces, het ideaal van O4NT (Onderwijs voor de Nieuwe Tijd). Rekenen, taal,
spelling en wereldoriëntatie doet de leerling op een eigen gekozen moment. (1)
Het kind/ de leerling stuurt zijn eigen leerproces en bedenkt wat hij/zij wil leren.
(3)
Vervolgens wordt dit met de coach besproken en in de planning, doorgaans een
zesweekse planning, opgenomen.
23 Gelder, L. van. (2017, 11 november. Hoe de Steve Jobsschool uitliep op een fiasco. Het Parool.
Geraadpleegd op https://www.parool.nl/nieuws/hoe-de-steve-jobsschool-uitliep-op-een-
fiasco~bb207c1c/?referer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F
18
Bij gepersonaliseerd leren houdt de leerling de eigen vorderingen bij en vinkt de
behaalde doelen af. (4)
Omdat alle leerlingen zich voor alle vakken weer op een ander niveau bevinden
en er ook niet gewerkt wordt met het leerstofjaarklassensysteem wordt de
normale toets cyclus van Cito doorgaans niet aangehouden. Ook kan een leerling
een bepaald moeilijk onderwerp al doorgewerkt hebben, maar een ander
onderwerp nog helemaal niet. Dus reguliere toetsen worden bij voorkeur liever
niet ingezet. Veeleer wordt gestreefd naar formatief evalueren.24
In Exova zouden hier bijvoorbeeld de helikopterbladen gebruikt kunnen worden,
die dan voorafgaand aan de te behandelen stof door de leerling worden gemaakt.
In de reguliere setting steekt onder andere de Methode Pluspunt hier ook al op in
door schaduwtoetsen aan te bieden. Er is dus sprake van afwijkend van de
reguliere setting toetsen. (5)
24
Clarke, S. (2019). Leren zichtbaar maken met formatieve evaluatie. Rotterdam: Bazalt
Educatieve Uitgaven.
25 De idealen van het O4NT onderwijs worden hier goed besproken:
19
vakgebied naar vakgebied springen en ook nog eens van niveau groep 2 naar
niveau groep 8 en alles daar tussenin.
Om zinvolle ondersteuning te kunnen bieden zal de leerkracht veel inzicht
moeten hebben in en ervaring hebben met de leerlijnen van de kernvakken. Het
is de vraag of dit van een gemiddelde groepsleerkracht gevraagd kan worden.
Voor het bieden van voldoende ondersteuning in een verticale setting waarin alle
leerlingen op een eigen gekozen moment bezig zijn met rekenen, taal, spelling
en wereldoriëntatie is een zeer ervaren en flexibele leerkracht nodig met
gedegen kennis van de leerlijnen. Een RT opleiding gecombineerd met een
relevante Master kan hier uitkomst bieden.
Deze leerkrachten zijn echter niet goedkoop. Dan hangt het van de (eventueel
private) setting af of er voldoende geld beschikbaar is. In de private setting van
Florencius26 waar de ouders zo’n slordige €20.000 mee moeten nemen is er meer
ruimte dan bijvoorbeeld op Sanyu Onderwijs Haarlem waar ruim €5000 gevraagd
wordt.
26 https://www.florencius.nl/tarieven/
http://www.sanyu-onderwijs.nl/school/de-praktijk/
27 Mueller, Pam A., Oppenheimer, Daniel M. (2014). The Pen Is Mightier Than the Keyboard:
Advantages of Longhand Over Laptop Note Taking. Psychological Science, Vol. 25 (6). doi:
https://doi.org/10.1177/0956797614524581
28 Kirschner, Paul A., Neelen, M. (2017). Paper or Screen for Comprehension and Learning.
Geraadpleegd van
https://3starlearningexperiences.wordpress.com/2017/11/21/paper-or-screen-for-comprehension-
and-learning/
29 Daems, F. (2006). Beter (leren) spellen na 2005. Nova et Vetera, Vol. 3. Geraadpleegd van
https://docplayer.nl/150414482-Beter-leren-spellen-na-2005.html
“Verbindingen (connecties) tussen bepaalde klanken en grafemen, grotere gehelen van klanken en van
grafemen, opeenvolgingen van grafemen, en betekenissen, worden zo al schrijvende geleidelijk aan versterkt
en geautomatiseerd. De sterkte (het ’gewicht’) van de connecties verandert vooral onder invloed van iemands
schrijfervaringen.”
30 Fleming. A. (2015, 23 mei). Screentime v playtime, what tech leaders won’t let their own kids
20
“It looks like it’s soothing your child and keeping them busy so you can do something
else, but that effect is not very good for small children. It stops them discovering the
world with their senses. And there’s a risk to attention. It’s not scientifically proven yet,
but there’s an idea that attention is like a muscle that we build. It’s about being able to
tune out all the distraction and focus on one thing. When you engage with these devices,
you don’t build that capacity. It’s computer-aided attention; you’re not learning to do it.”
En Steve Jobs vertelde na het uitbrengen van de I-pad desgevraagd dat zijn
eigen kinderen er niets van vonden omdat zij er geen toegang toe hadden…31
Ook is er een risico dat kinderen zich minder creatief ontwikkelen hetgeen niet
erg succesvol strookt met de visie van de overheid dat creativiteit een van de
belangrijkste skills is voor de ontwikkeling van ons land. En wat betreft de
toekomstige leuke banen voor onze hoogbegaafde leerlingen, aandacht en
concentratie is het ruwe materiaal dat nodig is voor creativiteit, en ultieme
vindingrijkheid is vereist voor de meest gewilde banen.
Zo zou gezegd kunnen worden dat het verschil have-have nots beter
geformuleerd kan gaan worden als het verschil focus- focus nots.32
Toch kan er ook zeker sprake zijn van productieve screen-time, als voorbeeld
hiervan wordt wel programmeren genoemd.
https://www.psychologytoday.com/us/blog/behind-online-behavior/201604/what-screen-time-can-
really-do-kids-brains
31 Fleming. A. (2015, 23 mei). Screentime v playtime, what tech leaders won’t let their own kids
https://www.mt.nl/worklife/perform/dit-is-de-belangrijkste-skill-van-de-21-eeuw/578665
33 eerder bewijs van het tegengestelde, zie o.a. Spitzer, M. (2013). Digitale Dementie. Hoe wij ons
21
Tablet-leren kan leerlingen goed betrekken bij het onderwijs, echter stevige
inkadering die leidt tot productieve screentime is wel vereist.34 De inzet van
elektronische leermiddelen moet gebeuren door de groepsleerkracht als
supplement op de reguliere instructie, en niet ter (volledige) vervanging
daarvan.35
(3) Het kind/ de leerling stuurt zijn eigen leerproces en bedenkt wat
hij/zij wil leren
Dit klinkt op het eerste gezicht heel kindvriendelijk, een sympathieke aanpak, en
mede gestoeld op de aanname dat leerlingen blijer worden van iets wat ze leuk
vinden dan van iets wat ze niet leuk vinden. Hoewel op zich deze stelling wel
klopt moet hier de kanttekening aan toegevoegd worden dat leerlingen blij
worden van en gemotiveerd raken door succeservaringen. En die kunnen ook
volop opgedaan worden aan de hand van lesstof die de leerling niet zelf in eerste
instantie heeft gekozen.36
Dus het is de vraag of dit concept van zelfgestuurd leren, rechtstreeks afkomstig
uit het O4NT concept, realistisch is. Uiteraard is overleg met leerlingen nooit
verkeerd, maar uiteindelijk zal toch de leerkracht doorslaggevend zijn wat betreft
het aanbieden van de kernvakken en welke kennis en vaardigheden daar onder
vallen.
Daar komt nog bij dat de combinatie van punt (2) en (3) er toe kan leiden dat
er hiaten in kennis en vaardigheden ontstaan.
34 in de persoonlijke werkervaring is het opgevallen dat hoogbegaafde leerlingen die vanuit de klas
gewend waren aan ‘pen en papier leren’ de tablet eerder gebruikten als pure informatiebron, I-pad
leerlingen vielen veel vaker ten prooi aan de verleiding om spelletjes te gaan spelen.
35 Hattie, John A.C. (2009). Visible Learning. A synthesis of over 800 meta-analyses relating to
leerlingen veroorzaakt door het zoeken naar……zoveel mogelijk mmmkm en mkmmm woorden.
Deze leerlingen werden blij van de ervaring dat ze in staat waren moeilijke woorden te bedenken,
op te schrijven en goed te kunnen lezen. Terwijl men dit wellicht het eerste gezicht zou afficheren
als een non-activiteit wat betreft het genereren van betrokkenheid zag ik kinderen blij worden van
het bedenken van woorden als stroop en herfst.
37 Didactiefonline, Kirschner P. (2018, 7 juni). Paul Kirschner legt het nog één keer uit.
Geraadpleegd van
https://didactiefonline.nl/blog/paul-kirschner/paul-kirschner-legt-het-nog-een-keer-uit
38 Dit is een voorbeeld uit de eigen onderwijspraktijk, waarschijnlijk zal zelfs de groepsleerkracht,
die toch als expert beschouwd kan worden, even goed moeten nadenken voor hij/zij zich realiseert
dat dus de stelling van Pythagoras nodig is.
https://www.startpagina.nl/v/wetenschap/wiskunde/vraag/616682/stelling-pythagoras-dagelijkse-
leven-toepassen/
22
Om te voorkomen dat er hiaten39 ontstaan in de kennis en vaardigheden van de
leerlingen zal er gestuurd moeten worden op wat de leerling moet leren in
aanvulling op wat hij/zij wil leren. Hiervoor zijn ervaren leerkrachten nodig met
voldoende inzicht in en kennis van de leerlijnen, zij moeten hun kennis ook
kunnen inzetten om wat gewenst en nodig is koppelen aan leermiddelen om dat
te bereiken.
39 Wat dan soms in de praktijk gebeurt is dat ouders hun kind uit de speciale onderwijsvoorziening
halen na het constateren van hiaten, of dat leerlingen in de brugklas met hinderlijke hiaten worden
geconfronteerd.
40 Hier is wel de nodige bescheidenheid op zijn plaats, aan toetsen die door de COTAN als
betrouwbaar worden beschouwd ligt een uitgebreide geprotocolleerde ontwikkeling en aanpak ten
grondslag, gedragen door een hoog opgeleid team van onderwijswetenschappers. (Hetzelfde geldt
overigens voor lesmethodes!) Het idee dat leerkrachten zelf op een studiedag wel even dezelfde
kwaliteit kunnen bewerkstelligen is luchtfietserij en zelfs arrogant.
41 Cito heeft in haar toetsen de behoeften van leerlingen die wat meer moeite hebben goed
geïntegreerd, indien dit niet voldoende is is er nog aanvullend materiaal beschikbaar. Er is nog
weinig nagedacht over speciale voorzieningen voor leerlingen die opvallend zijn aan de bovenkant.
Naarmate deze groep leerlingen groeit komt hier wellicht verandering in.
23
De tweede zienswijze ligt wellicht minder voor de hand, uitgaand van een
individueel leerproces, namelijk bepalen waar deze leerling zich qua niveau
bevindt vergeleken met de rest van de Nederlandse basisschoolpopulatie.
Echter dit laatste, zo leert de ervaring, is wel iet waar ouders zeer nadrukkelijk
om vragen.
Als de Cito-toetsen niet gebruikt worden zijn de SVT-toetsen van Boom
Testuitgevers een veel gekozen alternatief. Dat werkt, in ieder geval enigszins,42
om te kijken naar de individuele groei, opgaven die een kind eerder nog niet
beheerste beheerst het nu wel.
Maar de tweede zienswijze, toetsen als bepaler van het niveau van de leerling,
laat zich moeilijker ondervangen. Door de individuele leerlijnen hebben leerlingen
misschien iets wat bij een lager leerjaar hoort nog niet voldoende bekeken.
Officieel tellen dan de nog onbekende opgaven als fout mee, waardoor het
niveau lager uitkomt. Dit is niet een lokkend perspectief voor de school, dus ligt
‘aanpassing’ dan voor de hand.
Concluderend zijn de toetsen in deze setting wel geschikt als instrument om te
kijken waar de individuele leerling zich bevindt en waar er nog hiaten zijn (om
deze reden worden de SVT’s van Booms dan ook veelvuldig in de RT-praktijk
ingezet als diagnostisch instrument) maar niet geschikt om te bepalen op welk
niveau de leerling zich bevindt.
42 Als een kind na een half jaar weer precies dezelfde toets maakt treedt er een leereffect op. Dit
vertroebelt het beeld.
43 In de praktijk gebeurt het nu vaak dat onderwijsassistenten die de toets afnemen zien dat
leerlingen tegen een hiaat aanlopen, of even aarzelen bij iets wat zij wellicht wel al weten en
kunnen, dan is de neiging om uitgebreid te gaan uitleggen en voordoen erg groot. Dit heeft als
risico dat de toets dan zelfs als puur diagnostisch instrument niet meer een geheel zuiver beeld
geeft.
24
wandelingetje mag maken of het kleuterplein vegen, of dat die ene AS leerling
bij het buiten spelen achter de schuur mag waar gewoonlijk leerlingen nooit
mogen komen. De rest van de groep accepteert dit dan, er is eerlijk gesproken
met elkaar over hoe deze ene bijzondere leerling in elkaar steekt en iedereen
weet hoe het gaat. Maar als er te veel uitzonderingen komen en zaken iedere
keer veranderen werkt dit verstorend.
Niet alles wat de leerling wil of niet wil zal passen in de klassikale setting. Dit kan
geadresseerd worden door enerzijds psychosociale educatie voor individuele
leerlingen (niet alles wat jij zou willen kan, sommige dingen zijn niet leuk maar
moeten wel), voor de hele groep (het kan zijn dat regels voor de één en regels
voor de ander verschillen) en het duidelijk voor alle leerlingen afbakenen van de
uitzonderingen. Dit vereist een strakke organisatie en ook het zo veel mogelijk
creëren van overzicht en rust in de totale onderwijssetting.
44 Hattie, John A.C. (2009). Visible Learning. A synthesis of over 800 meta-analyses relating to
achievement. Londen en New York: Routledge, Taylor & Francis Group.
45 Kirschner, Paul A., Sweller J., Clark, Richard E. (2006) Why Minimal Guidance During Instruction
kennelijk toch te weinig ingeoefend met als gevolg dat een leerling later vragen stelt waarin blijkt
dat eerder aangeboden stof toch niet is opgeslagen. Dit leidt dan tot hiaten.
25
(8) Leerlingen werken -geordend naar leerdoelen en leerlijnen-
projectmatig en samenhangend aan Sciences, Wereldoriëntatie en Arts,
zij leren van en met elkaar en van experts.
Het is voor leerlingen heerlijk om in hun eigen ‘setting’ aan de gang te gaan met
creatief en associatief denken. Het lastige punt hier is het vinden van een goede
samenhang. Vaak worden experts van buiten de school uitgenodigd om een
workshop te geven. Hier kan het ouderbestand voor gebruikt worden, maar ook
valt te denken aan betaalde professionals.
Ook kan een internationale link gelegd worden en gekozen worden voor
bijvoorbeeld IPC (International Primary Curriculum)
Uiteindelijk dient ook bij wereldoriëntatie aan de kerndoelen gewerkt te worden
en moet een goede balans tussen vrij denken en tot leren (deep learning)
komen in de gaten gehouden worden.
The IPC covers many areas of the curriculum through a topic based approach which
makes learning fun and more relevant. The subject coverage for the IPC is listed
below:47
• Science
• History
• Geography
• Computing
• Design and Technology
• Art
• Music
• Physical Education
• International mindedness
26
3. Alle aandachtspunten op een rij
In het bovenstaande zijn vele aandachtspunten genoemd die meegenomen
moeten worden bij de gedachtevorming over een onderwijsleeromgeving
toegesneden op de hoogbegaafde leerling.
1.
Bovenschools uitfilteren hoogbegaafde leerlingen
Wat betreft het ‘uitfilteren’ van de hoogbegaafde leerlingen zijn afspraken en
enige mate van protocollering nodig, tevens dient er overeenstemming te zijn bij
alle betrokkenen rondom de onderwijssetting voor hoogbegaafde leerlingen.
2.
Herkennen en in kaart brengen van de dubbel bijzondere leerlingen
Het herkennen van de dubbel bijzondere leerlingen is van het allergrootste
belang omdat deze leerlingen een extra hoge kans hebben om tot de groep
risicoleerlingen te gaan behoren. Nodig zijn een grote expertise van leerkrachten
en intern begeleider, zij moeten kunnen herkennen en juist kunnen duiden wat
er aan de hand is en passende (eventueel buitenschoolse) extra hulp
inschakelen. Daarna moet passende onderwijszorg gerealiseerd worden.
3.
Ondervangen van het risico dat potentie zich niet ontwikkelt
Zowel de ouders als de onderwijsgevenden in de directe omgeving van de
hoogbegaafde leerling dienen kennis te hebben over hoogbegaafdheid, voor de
onderwijsgevenden geldt dat zij zicht moeten hebben op de mogelijke
onderwijssettingen voor deze leerlingen en hoe deze vorm te geven. Daarbij
moet er aandacht zijn voor het creëren van momenten in de
onderwijsleersituatie waarin de leerlingen een beroep kunnen en mogen doen op
hun creatieve denkvermogen.
4.
Signaleren van hoogbegaafde leerlingen op school
Voor alle leerlingen, en dus ook de potentieel hoogbegaafde leerlingen, geldt dat
zij groepsleerkrachten nodig hebben met voldoende kennis en flexibiliteit. De
leerkrachten zelf hebben binnen hun school ondersteuning nodig van een goede
zorgstructuur.
5.
Psychosociale educatie nodig
Aan alle vragen die bij het hoogbegaafde kind leven zal aandacht moeten worden
besteed en er zullen voor het kind bevredigende antwoorden gegeven moeten
worden. Dit is noodzakelijk voor het welbevinden van het kind. Tegelijkertijd
moet het kind ook leren dat niet alles wat hij/zij wil ook kan. Psychosociale
educatie zal de leerling helpen om met zijn hoogbegaafdheid om te gaan.
6.
Leerlingen werken in een verticale setting aan de verschillende
kernvakken op eigen gekozen momenten
27
Voor het bieden van voldoende ondersteuning in een verticale setting waarin alle
leerlingen op een eigen gekozen moment bezig zijn met rekenen, taal, spelling
en wereldoriëntatie is een zeer ervaren en flexibele leerkracht nodig met
gedegen kennis van de leerlijnen. Een RT opleiding gecombineerd met een
relevante Master kan hier uitkomst bieden.
7.
Gepersonaliseerd leren met behulp van tablets
Tablet-leren kan leerlingen goed betrekken bij het onderwijs, echter stevige
inkadering die leidt tot productieve screentime is wel vereist. De inzet van
elektronische leermiddelen moet gebeuren door de groepsleerkracht als
supplement op de reguliere instructie, en niet ter (volledige) vervanging
daarvan.
8.
Sturen van het eigen leerproces
Om te voorkomen dat er hiaten ontstaan in de kennis en vaardigheden van de
leerlingen zal er gestuurd moeten worden op wat de leerling moet leren in
aanvulling op wat hij/zij wil leren. Hiervoor zijn ervaren leerkrachten nodig met
voldoende inzicht in en kennis van de leerlijnen, zij moeten hun kennis ook
kunnen inzetten om wat gewenst en nodig is te koppelen aan leermiddelen om
dat te bereiken.
9.
Het adequaat registreren van de behaalde doelen bij gepersonaliseerd
leren
Om het behalen van de gestelde leerdoelen goed bij te houden in de individuele
setting zullen veel (deskundige) handen in de klas nodig zijn die alle leerlingen
goed in het oog houden en relevante controlerende vragen stellen.
10.
Afwijkend van de reguliere setting toetsen
Om tot betrouwbare toetsresultaten te komen zal er individueel/ individueler
getoetst moeten worden door een leerkracht die goed inzicht heeft in de
leerlijnen, hiaten kan opsporen en duiden om vervolgens de leerling verder te
kunnen helpen en de ouders goed te informeren.
11.
Accommoderen naar de individuele behoefte van de leerling
Niet alles wat de leerling wil of niet wil zal passen in de klassikale setting. Dit kan
geadresseerd worden door enerzijds psychosociale educatie voor individuele
leerlingen (niet alles wat jij zou willen kan, sommige dingen zijn niet leuk maar
moeten wel), voor de hele groep (het kan zijn dat regels voor de één en regels
voor de ander verschillen) en het duidelijk voor alle leerlingen afbakenen van de
uitzonderingen. Dit vereist een strakke organisatie en ook het zo veel mogelijk
creëren van overzicht en rust in de totale onderwijssetting.
28
11.
Voldoende instructiemomenten
Het is nodig om aan voldoende instructiemomenten toe te komen. Dan zou de
keuze gemaakt kunnen worden om leerlingen gezamenlijk aan bepaalde doelen
te laten werken, bijvoorbeeld een leerlijn breuken, een leerlijn
werkwoordspelling, een leerlijn ontleden enz. Zo kan centraal directe instructie
gegeven worden.
Daarbij zal dan ook gelet moeten worden op voldoende inoefening.
12.
Leerlingen werken -geordend naar leerdoelen en leerlijnen-
projectmatig en samenhangend aan Sciences, Wereldoriëntatie en Arts,
zij leren van en met elkaar en van experts.
Uiteindelijk dient ook bij wereldoriëntatie aan de kerndoelen gewerkt te worden
en moet een goede balans tussen vrij denken en tot leren (‘deep learning’)
komen in de gaten gehouden worden.
29