Professional Documents
Culture Documents
Den Echo Des Weerelds
Den Echo Des Weerelds
Den Echo Des Weerelds
Deel 1(1726)
[p. III]
Opdragt
Aan de Nederlandsche dichters.
Le Sr. Boileau Despreaux heeft ons daar van een heerlyk Voorbeelt
nagelaaten, of liever voorgeschreeven, in de Voorreden van zyn laatste
Uytgaave. Die geduchte Dichter, die zig voor zyn Leeven lang had
verhuurt, om een jongen Vorst te verhelden, om een * oud Wyf te
vergoden, en om zeer na alle de Poeeten te verscheuren,
[p. IV]
valt in zyn hoogen Ouderdom in het Naberouw, en hy beschuldigt die
Heeren Dichters van Verdiensten, dien hy wel eer plagt te pryzen van
Gebreeken. Aldus luyden de Woorden van zyn Herroeping.
Ik beken, Heeren Poeeten, dat ik meer dan eens, eerst myn zelve, en
naderhant myn Leezers heb vervrolykt door uw berymde Schriften, door
uw groove Feylen en door uw ongerymde Hekelvaarzen, te hekelen. Ik
beken dat het is geschiet om best wil, en ik heb gepoogt om uwluyden te
geneezen, dewyl ik zelfs behebt was met die Kwaal; hier in gelyk aan de
Indiaansche Paapen die men gebruykt om den Duy** te beleezen, dewyl
men onderstelt dat zy 'er het best mee bekent zyn.
Doch het geen nog slimmer is, de negen Zusters zullen niet alleenlyk
uwen Arbeyd niet vergelden, maar zy zullen zelfs alle die Gonsten die
zy uw bewyzen te boek stellen, en niet toestaan dat 'er eenige
Medevrysters tusschen in moogen komen. De Zanggodinnen slachten de
Indiaansche Vrouwen, zy willen dat ghy haar gehouw en trouw zult zyn
en blyven, en geen Tekens van Goedwilligheyt aan andere Juffers zult
geeven, anderszins zullen zy toeleggen om uw te vergeeven, of zy zullen
uw qualificeeren voor het Serail van den grooten Heer; en gelyk als de
Heeren weeten, Niets is zo hevig als den Haat van een gediscarteerde
Minnaares.
Doch konje die Dolheyt niet misloopen, fiat, ter goeder uure, legt dan
uw Overtreedingen op de Schouders der voorgaande Poeeten, en tracht
liever om uw Landsluyden te verryken door een delikaate Overzetting,
dan die te verarmen door een rampzalige Uytvinding. Werp uw
Visschers Zangen in Zee, gooy uw Harderszangen achter een groene
Haagh, beeldstorm uw Eere- Graf- en Vreugdenzuylen, vereer uw
Bruyloftslieders aan de Zangmeesters van de Osjessluys, geef uw
Klinkdichten aan de Kinders, en uw Puntdichten aan de Speldemaakers,
en ..... en als je van die dolle Kalvers zult geneezen zyn, begin dan een
nieuw Leeven met de Sprookjes van Monsieur de la Fontaine over te
zetten uyt het Fransch, in het zuyver Nederduytsch; en die die Profecy
[p. VIII]
vervult, zal aan den Autheur des Echos verstrekken tot een spierwitte
Meerl, zullende hy zig van dien Fenix noemen, den
J. CAMPO WEYERMAN.
Ovid. 3 Metam.
DAar is nooit een Nymf bekent geweest, die grooter Snapster was als
den Echo de Dochter des Luchts, en daar by droeg dat Kind zo een
warme Gesteltenis in haar fluweele Beugeltasje, dat het dag voor dag
ruym een Once Komkommerzaad moest inneemen, om haar Constitutie
te koelen, en dan was het nog luk raak of ze 'er min schade als baat by
lee. Dat Meysje was de Courantierster van de groene Woudbuurt, alle
Nieuwstydingen rolden over haar roode Laarylapje, ja het geen het
droomde by nacht, moest waar zyn by dag. Die Nymf had altoos meer
Sprookjes in voorraat als myn waarde Tydgenoot en Collega Pen en
Inkt, Broeder Felix de Praater, daar viel geen Boerinnetje over een
Strootje achter over, of zy vertelde het flukx aan Jan Alleman, en geen
jonge Weduw dilateerde ooit haar Tederheyt voor een Schutter der
Liefde, of die Voor-of Achterval liep 's ande-
[p. 2]
rendaagsch door het Dorp als een loopent Vlammetje. Het is wel waar
dat die vroolyke Snapster, met een ongemeene Bevalligheyt, haar
Vertellingjes wist op te hullen, doch het is ook niet onwaar, dat 'er vry
veel Kwaadaardigheyt onder schuylde, en inzonderheyt was haar
Tongetje zo scherp als de punt van een Lancet, wanneer zy de
Minnehandelingen van den Dondergod met de Grieksche Poppen liep
uyttrompetten. Juno die als een verstandige Dame de overspeelige
Avontuuren van haar Stalmeester poogde te verbergen, vatte een weerzin
op tegens die snappende Dochter des Luchts, en dewyl die Godes altoos
voorzien is met een Magazyn vol Kwaalen, waar in zy sterk negotieert
met de ondermaansche Geneesheeren, zond zy een korte Adem toe aan
den Echo; die toen zo min haar Sprookjes kon voortvertellen, zonder te
piepen en te hoesten, als een droezig Paard van den Amstel na de
Maaliebaan kan rennen, zonder puffen of blaazen. In die Omstandigheyt
was zy tot haar Ongeluk toen zy den Schoone Narcissus, die meer
verlieft was op zyn Engelsch Spiegelglas, als op de Hemelsblaauwe
Blikken der Woudnymfen, vlak in de Mond liep, en aanstonds vuur vatte
op desselfs Bevalligheden.
Doch hoe zeer dat die rampzaalige Echo verandert is van haar eerste
Gedaante, echter herbergt zy een Vrouwelyke Ziel in het Licghaam van
een versteende Rots; en zy herhaalt naauwkeuriglyk alle de woorden die
Narcissus spreekt in de onnatuurlyke Liefde voor zyn schoone Tronie.
Zy is wel hervormt in een versteent Geraamte, of liever zy is een
versteende Tombe van haar eerste Gestalte, maar zy is daarom niet
t'eenemaal ongevoelig, en de kleyne Mingod die haar vergezelschapt in
die Heremitagie, blaast haar die Gedachten in, die zy poogt uyt te
drukken in eenlêdige Klanken.
Den Dichter Ausonius geeft ons een zeer aangenaame Omschryving van
die Woudnymf Echo, en het lust ons van die Omschryving, als zynde aan
een Schilder geadresseert, ter loops aan te haalen; en als dan aan myn
Leezers het Raadsel van den Tytel deezer Bladen, den Echo des
Weerelds, op te lossen.
Dat 'er niet Nieuws is onder de Zon, is een oud Spreekwoord, en dat 'er
Niets gezegt kan worden, dat reeds niet gezegt is, is geen onbekende
Zaak. Maar echter onderstel ik, Dat alles iet Nieuws is, dat is, dat men
door een zekere aangenaame nieuwe Omschryving het Huys te Merwe
kan hervormen in het Huys te Honslaardyk; en dat een verdienstig
Autheur altoos in staat is om Diamanten op, te graaven uyt de
Amersfoortsche Heyde, en om de Lapis Besoar te vinden in de Maag van
*
een Roerdomp. Het is * de Stoffe niet die de Waarde van een Konststuk
Materiam
verheft, maar in tegendeel, het is de Behandeling, die de innerlyke
Superabat
Waarde van de Stoffe doet opryzen in Prys, of doet nederdaalen in
opus.
Afslag. Op wat wyze dat den Amsterdamsche Hermes, en den Ontleeder
der Gebreeken, de voorgaande Stoffen hebben bewerkt, zal ik, of schoon
ik scheep, kom voor den Echo des Weerelds, niet herhaalen. Ik gedraag
my als een onpartydig Man in dat delikaat Verschil, en ik zal my niet
dieper in dat Onderzoek inlaaten, als 't betaamt; want gelyk als een
ontvonkte Kool vuurs niet lang verborgen kan blyven onder de Assche,
zonder eenige Geynsters te laaten doorschynen, op die voet kan een
groots Gemoed zig niet lang verschuylen onder de Zedigheyt, zonder
hier of daar eenige Heerschzugt te laaten doorstraalen, en het moet al een
wakker Man zyn, die zyn eigen Schriften weet te pryzen of te laaken,
van passe.
Ik zal dan alleenlyk in 't kort zeggen, dat ik den Tytel van den Echo des
Weerelds heb uytgekipt, dewyl ik genoegzaam Alles denk te herhaalen
wat 'er zal omgaan in den ruymen Omtrek van dat willig Rasphuys, waar
in de Noot ons billetteert, en waar in de Naarstigheyt ons onderscheyt
van de overige ge-
[p. 5]
dwongen Leegloopers. Want alhoewel de meeste Schryvers voorgeeven
wanneer zy een Traktaat op het Weefgetouw der Drukpars zetten, dat het
ter Liefde geschiet van hun Tydgenooten, en dat zy enkelt doelen om die
te stichten, te onderwyzen, of te vermaaken, het is onwaar, en hun
voorgeeven is valsch, zy pompen om het Hoofd boven het Water der
Nootzaakelykheyt te houden, het Geld is de Leus, en Eygenbaat is het
Wachtwoort aller Schryvers.
Maar voor al zal myn Styl zo duydelyk zyn, als Iemant kan wachten van
een Autheur die nu en dan maar taamelyk met het Hoofd is bewaart;
want dat 'er niet een Handvol Glorie by een weekelyks Schryver logeert,
en dat die Glorie niet zeer na vermaagschapt is aan de Zotheyt, zal ons
Niemant ontpraaten. Ik zal de Maakers der Zee-en Landkaarten niet
navolgen, die de Bergen door Molshoopen, de Bosschen door Bladeren,
de Zeen door Streepen, en de Steden door Kerktorentjes verbeelden: In
tegendeel, zal ik aan Alles de vereyschte Cieraaden byzetten, want ik
bevint hoe langs hoe meer, dat het Natuurlyk vry meer Voldoening geeft
aan de Natuur als al dat uytheemsch Optooisel, dat uytgevonden is door
de Weelde, en gehandhaaft wort door de Wellust.
Doch dat ik met alle die Beloften van Beterschap een Neutraliteyt zal
onderhouden met alle de belacghlyke Voorvallen, en dat ik die niet eens
zal kittelen, na ouder Gewoonte, is niet waarschynlyk; myn Echo des
Weerelds zal gelyk zyn aan een welgeordonneert Tapyt, den Inhoud der
Historie zal naauwkeuriglyk waargenomen worden, doch den Boord van
dat Tapytwerk zal ik oppronken met de Kruydjes roer me niet van
Juvenaal, met de zilvere Distelen van Persius, en de veel kleurige
Vlindertjes van Pe-
[p. 7]
tronius, die wy zo na als 't doenlyk is zullen nabootsen met ons
Nederduytsch Pinseel, zullen doorgaans dien Tapytboord vervrolyken,
niet bezwaaren. Het staat ons vry hier en daar eenige Zoutkorrelen te
zaayen, mids dat die Korrelen komen uyt de Armuydensche Zoutkeet
van Merkuur, en niet uyt die van Momus, ook mag 'er wel een Scheutje
Guinees Limoensop onderloopen, om een zerpe Smaak te geeven aan
onze Geest-Gerechten. Doch ik verzeker uw, als een oprechte Echo, dat
die Zerpheyt en dat ziltig Vocht, zeer verscheyden zullen zyn van die
onbeschofte Bitterheyt, die zo walcghlyk is aan de fyne Smaak der
beschaafde Leezers; neen Leezers, wy zullen de betaamlyke Zedigheyt
bewaaren in onze Papieren, en altoos gedenken dat wy in een vrolyk
Gezelschap zitten, onder de Roos.
Echter zo het mogt komen te gebeuren, dat 'er hier of daar zig eenige
Woudgoden opdeeden, ontrent de Kluys van myn Echo des Weerelds,
laat uw daar door niet verschrikken. Ik verzeker uw, dat het geen
droefgeestige of kwaadspreekende Kabouters zullen zyn die tot op het
Been toe steeken, af de Menschen de Huyd over de Ooren zullen haalen,
en zo voorts. Geenzins, waarde Leezers, het zal een Soort van die blonde
Boschgoden zyn, zo onnoozel als de onbevlekte Bosch-Non Welda, en
die zo min schadelyk zullen zyn aan de Menschen als het goedaardig
Spook van de Witte Vrouw op het Slot van de Heeren van Roozenberg,
of als eertyds het Gespens van de Schoone Melusine op den vervallen
Toren van het kasteel van Luzignan, schaadelyk waaren aan de
Toezienders.
Myn Echo des Weerelds zal in veele deelen gelyk zyn aan de Krekel van
Anakreon, die bemint wiert dewyl zy Niemant benadeelde, en die door
die wellustige Gryzaart aldus wort begroet
Groet uw, die Floras komst, en 't eerste Groen komt zingen,