Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 8

Chemie 5 VWO │ Murmellius Gymnasium – Oefenopgaven│ CTP 5.

Opgave I: Zwaveloxides

Je voert twee experimenten uit:

A Je brengt een mengsel van 1,00 mol zwaveldioxidegas en 1,00 mol zuurstofgas
bij elkaar in een vat van 5,00 L bij een temperatuur van 1000 K. Er treedt een
reactie op. Na verloop van tijd veranderen de concentraties van de aanwezige
stoffen niet meer. Er blijkt dan, naast bepaalde hoeveelheden van de genoemde
gassen, ook 0,85 mol zwaveltrioxidegas aanwezig te zijn.

B Je brengt 1,00 mol zwaveltrioxidegas in een


vat van 10,0 L bij een temperatuur van 1000 K.
Er treedt een reactie op. Na verloop van tijd
blijven de concentraties van de stoffen
constant. Er blijkt dan onder andere 0,16 mol
zuurstofgas aanwezig te zijn.

Eén van de twee experimenten levert het diagram


op dat hiernaast is afgebeeld.
1 Geef de reacties die in de experimenten A en B optreden in één
evenwichtsreactievergelijking weer.
2 Leg uit of het afgebeelde diagram bij experiment A of bij experiment B behoort.
3 Neem het diagram over en geef aan welke stoffen horen bij welke lijnen.
4 Schrijf de evenwichtsvoorwaarde op en bepaal de waarde daarvan bij het
experiment dat bij het diagram hoort.

Opgave II: Zilver

In de aardkorst komt het mineraal argentiet, Ag2S, voor. Hieruit kan zilver worden
gewonnen. Bij de winning van zilver uit argentiet wordt een oplossing van
natriumcyanide (NaCN) gebruikt. In deze oplossing is het natriumcyanide
geïoniseerd in Na+-ionen en CN−-ionen. Het volgende evenwicht heeft zich ingesteld:

CN− + H2O  HCN + OH−

Waterstofcyanide (HCN), dat ook wel blauwzuur wordt genoemd, is giftig. De [HCN]
in de oplossing moet daarom klein zijn.
5 Als de [HCN] in de oplossing klein moet zijn, wat kun je dan zeggen over de
ligging van het evenwicht?
6 Leg uit welke oplossing je kunt toevoegen om ervoor te zorgen dat er niet te veel
HCN ontstaat.
Chemie 5 VWO │ Murmellius Gymnasium – Oefenopgaven│ CTP 5.1

De grenswaarde van een stof geeft aan hoeveel mg van die stof er maximaal per m 3
lucht aanwezig mag zijn (zie BINAS). Een fabriekshal voor de productie van zilver
heeft de afmetingen van 20,0 m bij 30,0 m en een hoogte van 4,00 m. Door een
defecte afsluiter is er 1,35 mol HCN(g) ontsnapt.
7 Bereken of deze hoeveelheid de grenswaarde (TTG) van HCN overschrijdt.

Opgave III: Ammoniaksynthese

In een reactievat van 5,00 dm3 breng je 2,00 mol H2(g) en 4,00 mol N2(g). Na de
insteltijd is 0,200 mol NH3(g) aanwezig. NH3 is het gewenste product.
8 Geef de vergelijking van deze evenwichtsreactie met toestandsaanduidingen.
9 Geef de evenwichtsvoorwaarde.

Uit Binas tabel 51 is af te leiden welke reactie van dit evenwicht endotherm is.
10 Zoek de gegevens op en leg uit welke van de twee reacties endotherm is.
11 Bereken de concentratie van elk van de drie stoffen in het mengsel.

Ammoniaksynthese wordt uitgevoerd bij hoge temperatuur (circa 400 – 500°C) en


hoge druk (ongeveer 100 bar).
12 Leg uit waarom er bij de ammoniaksynthese uit N2 en H2 een combinatie wordt
gebruikt van een hoge temperatuur en een hoge druk.
13 Neem figuur 1 over en schets hierin het verdere verloop van reactiesnelheid van
heengaande (1) en teruggaande reactie (2) als functie van de tijd wanneer op
tijdstip t1 de temperatuur wordt verhoogd tot na het moment dat er op tijdstip t2
een nieuw evenwicht is ingesteld.

In de ammoniaksynthese wordt gebruik gemaakt van een katalysator. De katalysator


Is hier ijzer met aluminiumoxide (3%). Op tijdstip t3 wordt de katalysator toegevoegd.
14 Schets in de figuur uit de vorige vraag het effect dat toevoeging van de
katalysator heeft op de reactiesnelheid.
Chemie 5 VWO │ Murmellius Gymnasium – Oefenopgaven│ CTP 5.1

Opgave IV: Zoutzuur

Je krijgt een oplossing van het zuur waterstofchloride in water. De pH van deze
oplossing is 2,00. Er worden een aantal druppels dimethylgeel aan toegevoegd.
15 Welke kleur heeft de oplossing nu?
16 Bereken de [H3O+] in het juiste aantal significante cijfers.

Je verdunt de oplossing van het zuur, waaraan wat dimethylgeel is toegevoegd. Je


ziet de oorspronkelijke kleur eerst veranderen in ... (1) en dan in ..(2).
17 Op de puntjes in de zin hierboven horen twee kleuren te staan. Welke kleuren
zijn dit? Noteer je antwoord als: (1) =... (2) = ...
18 Bereken hoeveel keer de oorspronkelijke oplossing verdund is als de oplossing
net de 2e kleur uit opgave 17 heeft gekregen.
19 Bereken de pH-waarde van een oplossing die per 0,500 liter 0,730 gram van het
sterke zuur HCl bevat.

Opgave V: Bacteriën vullen betonscheuren

Beton wordt gemaakt uit cement, water, zand en grind. Het cement gaat een reactie
aan met water, waardoor onder andere calciumhydroxide (Ca(OH)2) ontstaat. Er
ontstaat een hard materiaal. Door een overmaat aan water bevat beton ook met
water gevulde poriën. De poriën in beton bevatten onder andere een verzadigde
oplossing van calciumhydroxide. Er stelt zich het volgende evenwicht in:

Ca(OH)2 (s) ⇄ Ca2+ (aq) + 2 OH─ (aq) (evenwicht 1)

20 Geef de evenwichtsvoorwaarde van evenwicht 1.


21 Bereken de pH van dit poriewater (T = 298 K). Neem aan dat alleen het
opgeloste calciumhydroxide de pH bepaalt.
Gebruik Binas-tabel 46; de onder Ks gegeven waardes zijn de waardes voor de
betreffende evenwichtsconstantes.

Beton wordt meestal voorzien van een wapening. Dat is een netwerk van ijzeren
staven. Bij gewapend beton kunnen kleine scheuren in het materiaal al snel
negatieve gevolgen hebben. Via deze kleine scheuren kan namelijk lucht
binnendringen. Uit lucht afkomstig CO2 reageert met de oplossing van Ca(OH)2 tot
onder andere calciumcarbonaat. Deze vorming van calciumcarbonaat wordt
carbonatatie genoemd.
22 Geef de reactievergelijking voor carbonatatie.
Chemie 5 VWO │ Murmellius Gymnasium – Oefenopgaven│ CTP 5.1

Opgave VI: Duurzaam cement

Voor het gebruik in beton en metselspecie wordt wereldwijd jaarlijks meer dan 3·109
ton cement geproduceerd. Portlandcement is de meest gebruikte soort cement. De
productie van Portlandcement start met de calcinatie van kalksteen in een
zogenoemde cementoven. Bij een temperatuur van 1100 K ontleedt kalksteen
(calciumcarbonaat) volgens onderstaande reactievergelijking.

CaCO3 → CaO + CO2

Het gevormde calciumoxide reageert vervolgens in de cementoven met de andere


grondstoffen siliciumoxide, aluminiumoxide en ijzer(III)oxide in verschillende
verhoudingen tot zogeheten cementklinker. Uit cementklinker wordt door toevoeging
van calciumsulfaat uiteindelijk Portlandcement bereid. In tabel 1 staat weergegeven
welke verbindingen voornamelijk in cementklinker voorkomen.
23 Geef de formules van ijzer(III)oxide

Tabel 1
soort stof Molaire massa (g mol─1) Massa % in cementklinker
Ca2SiO4 172,3 29
Ca3SiO5 228,3 46
Ca3Al2 O6 270,2 7,1
Ca4Al2Fe2O10 486,0 7,3

De productie van 1,0 ton cementklinker zorgt voor een uitstoot van 0,80 ton CO2. Een
groot deel daarvan komt vrij als het reactieproduct van de calcinatie.
24 Bereken met behulp van tabel 1 hoeveel massaprocent van deze 0,80 ton CO2
geproduceerd wordt door de calcinatiereactie. Neem aan dat de CO2 uitstoot
uitsluitend ontstaat bij de vorming van de in de tabel genoemde stoffen.

Een ander deel van de CO2 uitstoot komt niet vrij als reactieproduct in de calcinatie,
maar wordt veroorzaakt doordat in de cementovens de temperatuur zeer hoog is, tot
maximaal 1500 K. Om de CO2 uitstoot bij de productie van cement te beperken zoekt
men naar alternatieven voor Portlandcement. Het bedrijf Novacem heeft een nieuw
proces ontwikkeld, waarbij met andere grondstoffen wordt gewerkt.

In figuur 1 is een vereenvoudigd en onvolledig blokschema voor de productie van het


zogeheten Novacemcement na de opstartfase weergegeven. In het productieproces
wordt de verpoederde grondstof serpentine (Mg3Si2O5(OH)4) in reactor R1 gemengd
met water. Onder hoge druk en bij T = 440 K wordt serpentine met CO2 vrijwel
volledig omgezet tot magnesiumcarbonaat (MgCO3), siliciumdioxide (SiO2) en nog
een andere stof. Deze reactie is exotherm en omkeerbaar.
25 Geef de vergelijking van de reactie van CO2 met serpentine.
Neem aan dat geen van de betrokken vaste stoffen oplost in het water.
Chemie 5 VWO │ Murmellius Gymnasium – Oefenopgaven│ CTP 5.1

Mg2CO3(OH)2 . nH2O

R3

serpentine Novacem-
cement
R1 S R2 mengruimte

Figuur 1

De verblijftijd in R1 is zo gekozen dat zich een evenwicht kan instellen. In het


mengsel dat R1 verlaat, bevindt zich dan nog een klein percentage serpentine.
26 Leg uit of zich in het mengsel dat R1 verlaat een groter of kleiner percentage
serpentine bevindt als de temperatuur in R1 hoger is dan 440 K.

De uit R1 afkomstige vaste stoffen worden in ruimte S gescheiden van het water. De
vaste stoffen worden naar reactor R2 geleid, waar het magnesiumcarbonaat volledig
reageert tot magnesiumoxide en koolstofdioxide (T = 970 K, p = po). Deze reactie is
endotherm. Van de uit R2 afkomstige vaste stoffen wordt de helft direct naar een
mengruimte gevoerd. De andere helft wordt naar reactor R3 geleid, waar het
magnesiumoxide in een exotherme reactie bij kamertemperatuur volledig reageert
met water en CO2 tot gehydrateerd magnesiumcarbonaat (Mg2CO3(OH)2 · nH2O). In
een mengruimte worden vervolgens bij kamertemperatuur de vaste stoffen
afkomstig uit R2 en R3 gemengd. Dit mengsel heet Novacemcement. Voor het
gehele proces hoeft geen water van buitenaf te worden aangevoerd.
27 Teken in het blokschema op de uitwerkbijlage de ontbrekende stofstromen.
− Zet bij alle stofstromen de stof(fen) die daarbij hoort (horen).
− Stofstromen voor serpentine hoeven niet te worden weergegeven.
− Houd rekening met het feit dat men, waar mogelijk, stoffen recirculeert.

Zowel de CO2 uitstoot als het energieverbruik zijn bij de productie van
Novacemcement lager dan bij de productie van Portlandcement.

Opgave VII: Melk en yoghurt

Zweedse voedingswetenschappers hebben in 2014 bij meer dan 10000 mensen


onderzocht of melk en melkproducten gezond zijn. Het doel van het onderzoek was
om diëtisten een wetenschappelijk onderbouwd advies aan hun klanten te kunnen
laten geven. Uit het onderzoek bleek dat het drinken van veel melk voor vrouwen een
groter risico geeft op vroegtijdig overlijden en botbreuken. Bij yoghurt vonden de
onderzoekers dit effect niet. Om echt harde conclusies te trekken is meer onderzoek
nodig. Yoghurt bestaat voor een groot deel uit melk, maar is zuurder.
Melk bevat onder andere calciumionen en hydroxide-ionen.
Chemie 5 VWO │ Murmellius Gymnasium – Oefenopgaven│ CTP 5.1

28 Bereken [OH–] in melk met een pH van 7,81 (T=298 K).

Melkzuurbacteriën produceren melkzuur (C3H6O3). Melkzuur is een zwak zuur.


29 Geef de vergelijking van de reactie tussen hydroxide-ionen en melkzuur.

Melkzuur zal in water niet volledig splitsen in ionen. Er treedt een evenwichtsreactie
op waarbij het overgrote deel van het zuur als ongeladen deeltjes in de oplossing
blijft. Daarnaast zijn er zuurrestionen en hydoxoniumionen in de oplossing aanwezig.
Als alle hydroxide ionen volgens deze reactie hebben gereageerd, wordt de melk
zuur. Dit gebeurt als de bacteriën meer melkzuurmoleculen hebben gemaakt dan dat
er hydroxide-ionen aanwezig waren.
30 Leg met een reactievergelijking uit waarom melk dan zuur wordt.

Botten bestaan onder andere uit calciumfosfaat. Het lijkt daarom vreemd dat melk,
waar veel calcium in zit, een grotere kans geeft op botbreuken. Een mogelijke
verklaring hiervoor is dat hoe meer calcium in het lichaam aanwezig is, hoe groter de
activiteit van osteoblasten (botopbouwers) wordt om dit calcium in de botten in te
bouwen. Hoe actiever osteoblasten zijn, hoe eerder ze verdwijnen. Na lange tijd
maakt het lichaam geen nieuwe osteoblasten meer. Daardoor kunnen er minder
osteoblasten calcium in botten inbouwen en worden de botten zwakker.
31 Noem met behulp van gegevens uit deze opgave een argument tegen deze
mogelijke verklaring.

Bij het maken van yoghurt zetten bacteriën lactose (melksuiker) in de melk om in
melkzuur, waardoor de pH daalt. Omdat yoghurt een zuur product is met een pH
tussen de 3.7 en 4.5, hebben andere bacteriën geen kans om te groeien en hebben
schimmels en gisten weinig kans om het te laten bederven.
Een boer wil naar aanleiding van het Zweedse onderzoek yoghurt maken van de
melk van z’n koeien. Hij gaat eerst testen hoe lang dit duurt. Daarom neemt hij
tijdens het maken van de yoghurt af en toe een monster en controleert hij de pH met
behulp van een indicator.
32 Leg uit welke indicator je kunt gebruiken hiervoor en wat je waarneemt als de
yoghurt klaar is. Ga er vanuit dat de yoghurt dan een pH van 3,7 heeft.

De boer koopt een apparaat om yoghurt te maken. In dit apparaat zit een pH meter.
Een kwaliteitscontroleur van het bedrijf dat het yoghurt apparaat levert moet deze pH
meter ijken. Daarvoor gebruikt hij oplossingen van verschillende zuurgraad. Hij
maakt hiervoor een oplossing van 1,5·10-3 mol melkzuur per liter. Deze oplossing
heeft een pH van 3,40.
33 Bereken met behulp van deze gegevens de evenwichtsconstante van het
evenwicht. (hint: gebruik de evenwichtsreactie zoals geformuleerd bij opg 30)
Chemie 5 VWO │ Murmellius Gymnasium – Oefenopgaven│ CTP 5.1

Opgave VIII: Schelp

Een schelp bestaat voornamelijk uit calciumcarbonaat. Er zijn verschillende manieren


om het massapercentage calciumcarbonaat in een schelp te bepalen. Eén manier is
om de schelp te laten reageren met een overmaat zuur waarbij het gas dat ontstaat
wordt opgevangen. Uit de hoeveelheid gas die is ontstaan kan berekend worden
hoeveel calciumcarbonaat heeft gereageerd.
34 Teken een opstelling die geschikt is om de hoeveelheid gas die bij deze reactie
ontstaat op te vangen en te meten.
35 Geef de vergelijking van de reactie die plaats vindt

In plaats van het gas op te vangen bepalen Hans en Grietje de massa-afname van
het reactievat met inhoud. Deze massa-afname is het gevolg van het ontwijken van
het gas dat ontstaat. Hans en Grietje gebruiken deze methode bij het bepalen van
het massapercentage calciumcarbonaat in een bepaalde soort schelp. Zij plaatsen
een bekerglas met 200 ml 2 M zoutzuur (een overmaat) op een balans en zetten de
balans op nul. Vervolgens brengen ze op tijdstip t = 0 minuten hun schelp in het
bekerglas met zoutzuur. De volgende reactie treedt op:

Hans en Grietje noteren iedere minuut de massa die de balans aangeeft. Van hun
resultaten maken ze een diagram dat er als volgt uitziet.

36 Hoe is aan het diagram te zien dat de reactiesnelheid tijdens de proef afneemt?

Met de waarden die uit het diagram zijn af te lezen, is het massapercentage
calciumcarbonaat in de onderzochte schelp te bereken.
37 Bereken met behulp van het diagram hoeveel mol CO2 bij de reactie uit het
bekerglas is ontweken.
Chemie 5 VWO │ Murmellius Gymnasium – Oefenopgaven│ CTP 5.1

38 Bereken het massapercentage calciumcarbonaat in de onderzochte schelp.


Neem bij de berekening aan dat al het gevormde CO2 uit de oplossing is
ontweken.

Bij de bespreking van de resultaten van Hans en Grietje wijst hun docent op het feit
dat tijdens de proef een deel van het CO2 oplost in de gebruikte oplossing. Daardoor
is het massapercentage dat zij hebben berekend niet juist.

39 Hebben Hans en Grietje hierdoor een te hoog of een te laag massapercentage


berekend? Geef een verklaring van je antwoord.

Hans en Grietje doen een tweede experiment met een zelfde soort schelp met
dezelfde massa. Ze gebruiken bij dit tweede experiment 100 ml 4 M zoutzuur. Bij
hun eerste experiment gebruikten ze 200 ml 2 M zoutzuur. Hans en Grietje
vergelijken de reactiesnelheid bij het eerste en bij het tweede experiment door te
kijken naar de massa-afname bij beide experimenten gedurende de eerste vier
minuten. Bij het eerste experiment gaf de balans op tijdstip t = 4 minuten een massa
van 2,12 gram aan.

40 Geeft de balans bij het tweede experiment op t = 4 minuten een massa aan die
kleiner dan, gelijk aan of groter dan 2,12 gram is? Geef een verklaring voor je
antwoord.

You might also like