Professional Documents
Culture Documents
H8 Oefentoetsvragen Evenwichten
H8 Oefentoetsvragen Evenwichten
Opgave I: Zwaveloxides
A Je brengt een mengsel van 1,00 mol zwaveldioxidegas en 1,00 mol zuurstofgas
bij elkaar in een vat van 5,00 L bij een temperatuur van 1000 K. Er treedt een
reactie op. Na verloop van tijd veranderen de concentraties van de aanwezige
stoffen niet meer. Er blijkt dan, naast bepaalde hoeveelheden van de genoemde
gassen, ook 0,85 mol zwaveltrioxidegas aanwezig te zijn.
In de aardkorst komt het mineraal argentiet, Ag2S, voor. Hieruit kan zilver worden
gewonnen. Bij de winning van zilver uit argentiet wordt een oplossing van
natriumcyanide (NaCN) gebruikt. In deze oplossing is het natriumcyanide
geïoniseerd in Na+-ionen en CN−-ionen. Het volgende evenwicht heeft zich ingesteld:
Waterstofcyanide (HCN), dat ook wel blauwzuur wordt genoemd, is giftig. De [HCN]
in de oplossing moet daarom klein zijn.
5 Als de [HCN] in de oplossing klein moet zijn, wat kun je dan zeggen over de
ligging van het evenwicht?
6 Leg uit welke oplossing je kunt toevoegen om ervoor te zorgen dat er niet te veel
HCN ontstaat.
Chemie 5 VWO │ Murmellius Gymnasium – Oefenopgaven│ CTP 5.1
De grenswaarde van een stof geeft aan hoeveel mg van die stof er maximaal per m 3
lucht aanwezig mag zijn (zie BINAS). Een fabriekshal voor de productie van zilver
heeft de afmetingen van 20,0 m bij 30,0 m en een hoogte van 4,00 m. Door een
defecte afsluiter is er 1,35 mol HCN(g) ontsnapt.
7 Bereken of deze hoeveelheid de grenswaarde (TTG) van HCN overschrijdt.
In een reactievat van 5,00 dm3 breng je 2,00 mol H2(g) en 4,00 mol N2(g). Na de
insteltijd is 0,200 mol NH3(g) aanwezig. NH3 is het gewenste product.
8 Geef de vergelijking van deze evenwichtsreactie met toestandsaanduidingen.
9 Geef de evenwichtsvoorwaarde.
Uit Binas tabel 51 is af te leiden welke reactie van dit evenwicht endotherm is.
10 Zoek de gegevens op en leg uit welke van de twee reacties endotherm is.
11 Bereken de concentratie van elk van de drie stoffen in het mengsel.
Je krijgt een oplossing van het zuur waterstofchloride in water. De pH van deze
oplossing is 2,00. Er worden een aantal druppels dimethylgeel aan toegevoegd.
15 Welke kleur heeft de oplossing nu?
16 Bereken de [H3O+] in het juiste aantal significante cijfers.
Beton wordt gemaakt uit cement, water, zand en grind. Het cement gaat een reactie
aan met water, waardoor onder andere calciumhydroxide (Ca(OH)2) ontstaat. Er
ontstaat een hard materiaal. Door een overmaat aan water bevat beton ook met
water gevulde poriën. De poriën in beton bevatten onder andere een verzadigde
oplossing van calciumhydroxide. Er stelt zich het volgende evenwicht in:
Beton wordt meestal voorzien van een wapening. Dat is een netwerk van ijzeren
staven. Bij gewapend beton kunnen kleine scheuren in het materiaal al snel
negatieve gevolgen hebben. Via deze kleine scheuren kan namelijk lucht
binnendringen. Uit lucht afkomstig CO2 reageert met de oplossing van Ca(OH)2 tot
onder andere calciumcarbonaat. Deze vorming van calciumcarbonaat wordt
carbonatatie genoemd.
22 Geef de reactievergelijking voor carbonatatie.
Chemie 5 VWO │ Murmellius Gymnasium – Oefenopgaven│ CTP 5.1
Voor het gebruik in beton en metselspecie wordt wereldwijd jaarlijks meer dan 3·109
ton cement geproduceerd. Portlandcement is de meest gebruikte soort cement. De
productie van Portlandcement start met de calcinatie van kalksteen in een
zogenoemde cementoven. Bij een temperatuur van 1100 K ontleedt kalksteen
(calciumcarbonaat) volgens onderstaande reactievergelijking.
Tabel 1
soort stof Molaire massa (g mol─1) Massa % in cementklinker
Ca2SiO4 172,3 29
Ca3SiO5 228,3 46
Ca3Al2 O6 270,2 7,1
Ca4Al2Fe2O10 486,0 7,3
De productie van 1,0 ton cementklinker zorgt voor een uitstoot van 0,80 ton CO2. Een
groot deel daarvan komt vrij als het reactieproduct van de calcinatie.
24 Bereken met behulp van tabel 1 hoeveel massaprocent van deze 0,80 ton CO2
geproduceerd wordt door de calcinatiereactie. Neem aan dat de CO2 uitstoot
uitsluitend ontstaat bij de vorming van de in de tabel genoemde stoffen.
Een ander deel van de CO2 uitstoot komt niet vrij als reactieproduct in de calcinatie,
maar wordt veroorzaakt doordat in de cementovens de temperatuur zeer hoog is, tot
maximaal 1500 K. Om de CO2 uitstoot bij de productie van cement te beperken zoekt
men naar alternatieven voor Portlandcement. Het bedrijf Novacem heeft een nieuw
proces ontwikkeld, waarbij met andere grondstoffen wordt gewerkt.
Mg2CO3(OH)2 . nH2O
R3
serpentine Novacem-
cement
R1 S R2 mengruimte
Figuur 1
De uit R1 afkomstige vaste stoffen worden in ruimte S gescheiden van het water. De
vaste stoffen worden naar reactor R2 geleid, waar het magnesiumcarbonaat volledig
reageert tot magnesiumoxide en koolstofdioxide (T = 970 K, p = po). Deze reactie is
endotherm. Van de uit R2 afkomstige vaste stoffen wordt de helft direct naar een
mengruimte gevoerd. De andere helft wordt naar reactor R3 geleid, waar het
magnesiumoxide in een exotherme reactie bij kamertemperatuur volledig reageert
met water en CO2 tot gehydrateerd magnesiumcarbonaat (Mg2CO3(OH)2 · nH2O). In
een mengruimte worden vervolgens bij kamertemperatuur de vaste stoffen
afkomstig uit R2 en R3 gemengd. Dit mengsel heet Novacemcement. Voor het
gehele proces hoeft geen water van buitenaf te worden aangevoerd.
27 Teken in het blokschema op de uitwerkbijlage de ontbrekende stofstromen.
− Zet bij alle stofstromen de stof(fen) die daarbij hoort (horen).
− Stofstromen voor serpentine hoeven niet te worden weergegeven.
− Houd rekening met het feit dat men, waar mogelijk, stoffen recirculeert.
Zowel de CO2 uitstoot als het energieverbruik zijn bij de productie van
Novacemcement lager dan bij de productie van Portlandcement.
Melkzuur zal in water niet volledig splitsen in ionen. Er treedt een evenwichtsreactie
op waarbij het overgrote deel van het zuur als ongeladen deeltjes in de oplossing
blijft. Daarnaast zijn er zuurrestionen en hydoxoniumionen in de oplossing aanwezig.
Als alle hydroxide ionen volgens deze reactie hebben gereageerd, wordt de melk
zuur. Dit gebeurt als de bacteriën meer melkzuurmoleculen hebben gemaakt dan dat
er hydroxide-ionen aanwezig waren.
30 Leg met een reactievergelijking uit waarom melk dan zuur wordt.
Botten bestaan onder andere uit calciumfosfaat. Het lijkt daarom vreemd dat melk,
waar veel calcium in zit, een grotere kans geeft op botbreuken. Een mogelijke
verklaring hiervoor is dat hoe meer calcium in het lichaam aanwezig is, hoe groter de
activiteit van osteoblasten (botopbouwers) wordt om dit calcium in de botten in te
bouwen. Hoe actiever osteoblasten zijn, hoe eerder ze verdwijnen. Na lange tijd
maakt het lichaam geen nieuwe osteoblasten meer. Daardoor kunnen er minder
osteoblasten calcium in botten inbouwen en worden de botten zwakker.
31 Noem met behulp van gegevens uit deze opgave een argument tegen deze
mogelijke verklaring.
Bij het maken van yoghurt zetten bacteriën lactose (melksuiker) in de melk om in
melkzuur, waardoor de pH daalt. Omdat yoghurt een zuur product is met een pH
tussen de 3.7 en 4.5, hebben andere bacteriën geen kans om te groeien en hebben
schimmels en gisten weinig kans om het te laten bederven.
Een boer wil naar aanleiding van het Zweedse onderzoek yoghurt maken van de
melk van z’n koeien. Hij gaat eerst testen hoe lang dit duurt. Daarom neemt hij
tijdens het maken van de yoghurt af en toe een monster en controleert hij de pH met
behulp van een indicator.
32 Leg uit welke indicator je kunt gebruiken hiervoor en wat je waarneemt als de
yoghurt klaar is. Ga er vanuit dat de yoghurt dan een pH van 3,7 heeft.
De boer koopt een apparaat om yoghurt te maken. In dit apparaat zit een pH meter.
Een kwaliteitscontroleur van het bedrijf dat het yoghurt apparaat levert moet deze pH
meter ijken. Daarvoor gebruikt hij oplossingen van verschillende zuurgraad. Hij
maakt hiervoor een oplossing van 1,5·10-3 mol melkzuur per liter. Deze oplossing
heeft een pH van 3,40.
33 Bereken met behulp van deze gegevens de evenwichtsconstante van het
evenwicht. (hint: gebruik de evenwichtsreactie zoals geformuleerd bij opg 30)
Chemie 5 VWO │ Murmellius Gymnasium – Oefenopgaven│ CTP 5.1
In plaats van het gas op te vangen bepalen Hans en Grietje de massa-afname van
het reactievat met inhoud. Deze massa-afname is het gevolg van het ontwijken van
het gas dat ontstaat. Hans en Grietje gebruiken deze methode bij het bepalen van
het massapercentage calciumcarbonaat in een bepaalde soort schelp. Zij plaatsen
een bekerglas met 200 ml 2 M zoutzuur (een overmaat) op een balans en zetten de
balans op nul. Vervolgens brengen ze op tijdstip t = 0 minuten hun schelp in het
bekerglas met zoutzuur. De volgende reactie treedt op:
Hans en Grietje noteren iedere minuut de massa die de balans aangeeft. Van hun
resultaten maken ze een diagram dat er als volgt uitziet.
36 Hoe is aan het diagram te zien dat de reactiesnelheid tijdens de proef afneemt?
Met de waarden die uit het diagram zijn af te lezen, is het massapercentage
calciumcarbonaat in de onderzochte schelp te bereken.
37 Bereken met behulp van het diagram hoeveel mol CO2 bij de reactie uit het
bekerglas is ontweken.
Chemie 5 VWO │ Murmellius Gymnasium – Oefenopgaven│ CTP 5.1
Bij de bespreking van de resultaten van Hans en Grietje wijst hun docent op het feit
dat tijdens de proef een deel van het CO2 oplost in de gebruikte oplossing. Daardoor
is het massapercentage dat zij hebben berekend niet juist.
Hans en Grietje doen een tweede experiment met een zelfde soort schelp met
dezelfde massa. Ze gebruiken bij dit tweede experiment 100 ml 4 M zoutzuur. Bij
hun eerste experiment gebruikten ze 200 ml 2 M zoutzuur. Hans en Grietje
vergelijken de reactiesnelheid bij het eerste en bij het tweede experiment door te
kijken naar de massa-afname bij beide experimenten gedurende de eerste vier
minuten. Bij het eerste experiment gaf de balans op tijdstip t = 4 minuten een massa
van 2,12 gram aan.
40 Geeft de balans bij het tweede experiment op t = 4 minuten een massa aan die
kleiner dan, gelijk aan of groter dan 2,12 gram is? Geef een verklaring voor je
antwoord.