Fiat Stilo 2002 PDF

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 411

Fiat Stilo 2001-2003

Inhoudsopgave
1 Algemeen
1.1 Inleiding
1.2 Dashboard en instrumentenpaneel
1.3 Identificatieplaatjes
1.4 Adressen
2 Benzinemotoren
2.1 Inleiding
2.2 Benzinemotor met twee bovenliggende nokkenassen (1,2 L-16V)
2.2.1 Distributieriem uit- en inbouwen
2.2.2 Cilinderkoppakking vervangen
2.2.3 Cilinderkop reviseren
2.2.4 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
2.2.5 Motorrevisie; zuigers, cilinders en drijfstangen
2.2.6 Motorrevisie; krukas en hoofdlagers
2.2.7 Motorrevisie; hoofdlagers en drijfstanglagers kiezen
2.2.8 Smeersysteem
2.3 Benzinemotor met twee bovenliggende nokkenassen (1,6 L-16V)
2.3.1 Distributieriem uit- en inbouwen
2.3.2 Cilinderkoppakking vervangen
2.3.3 Cilinderkop reviseren
2.3.4 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
2.3.5 Motorrevisie; zuigers, cilinders en drijfstangen
2.3.6 Motorrevisie; krukas en hoofdlagers
2.3.7 Motorrevisie; hoofdlagers en drijfstanglagers kiezen
2.3.8 Hulpas
2.3.9 Smeersysteem
2.4 Benzinemotor met twee bovenliggende nokkenassen (1,8 L-16V)
2.4.1 Distributieriem uit- en inbouwen
2.4.2 Cilinderkoppakking vervangen
2.4.3 Cilinderkop reviseren
2.4.4 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
2.4.5 Motorrevisie; zuigers, cilinders en drijfstangen
2.4.6 Motorrevisie; krukas en hoofdlagers
2.4.7 Motorrevisie; hoofdlagers en drijfstanglagers kiezen
2.4.8 Smeersysteem
2.5 Benzinemotor met twee bovenliggende nokkenassen (2,4 L-20V)
2.5.1 Distributieriem uit- en inbouwen
2.5.2 Cilinderkoppakking vervangen
2.5.3 Cilinderkop reviseren
2.5.4 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
2.5.5 Motorrevisie; zuigers, cilinders en drijfstangen
2.5.6 Motorrevisie; krukas, balansas en hoofdlagers
2.5.7 Motorrevisie; hoofdlagers en drijfstanglagers kiezen
2.5.8 Smeersysteem
3 Dieselmotoren
3.1 Inleiding
3.2 Klepspeling afstellen
3.3 Distributieriem uit- en inbouwen
3.4 Cilinderkoppakking vervangen
3.5 Cilinderkop reviseren
3.6 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
3.7 Motorrevisie: zuigers, cilinders en drijfstangen
3.8 Motorrevisie: krukas en hoofdlagers
3.9 Smeersysteem
4 Koelsysteem en verwarming
4.1 Inleiding
4.2 Koelsysteem benzinemotor (1,2 L-16V)
4.2.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.2.2 Radiateur
4.2.3 Thermostaat
4.2.4 Koelvloeistofpomp
4.3 Koelsysteem benzinemotor (1,6 L-16V)
4.3.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.3.2 Radiateur
4.3.3 Thermostaat
4.3.4 Koelvloeistofpomp
4.4 Koelsysteem benzinemotor (1,8 L-16V)
4.4.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.4.2 Radiateur
4.4.3 Thermostaat
4.4.4 Koelvloeistofpomp
4.5 Koelsysteem benzinemotor (2,4 L-20V)
4.5.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.5.2 Radiateur
4.5.3 Thermostaat
4.5.4 Koelvloeistofpomp
4.6 Koelsysteem dieselmotoren
4.6.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.6.2 Radiateur
4.6.3 Thermostaat
4.6.4 Koelvloeistofpomp
4.7 Verwarming en ventilatie
4.7.1 Verwarmings/verdeelunit uit- en inbouwen
4.7.2 Aanjagermotor uit- en inbouwen
4.7.3 Pollenfilter uit- en inbouwen
5 Benzine-inspuiting
5.1 Inleiding
5.2 Bosch Motronic ME 7.3H4 (1,2 L-16V)
5.2.1 Uitwendige motorcomponenten
5.2.2 Stationair toerental
5.2.3 Brandstofsysteem
5.2.4 Emissieregelsystemen
5.2.5 Storingsdiagnose
5.2.6 Controle van het elektronische regelsysteem
5.2.7 Controle en werking van de componenten
5.2.8 Componenten uit- en inbouwen
5.3 Weber Marelli IAW 5NFT1 (1,6 L-16V)
5.3.1 Uitwendige motorcomponenten
5.3.2 Stationair toerental
5.3.3 Brandstofsysteem
5.3.4 Emissieregelsystemen
5.3.5 Storingsdiagnose
5.3.6 Controle van het elektronische regelsysteem
5.3.7 Controle en werking van de componenten
5.3.8 Componenten uit- en inbouwen
5.4 Hitachi MPI (1,8 L-16V)
5.4.1 Uitwendige motorcomponenten
5.4.2 Stationair toerental
5.4.3 Brandstofsysteem
5.4.4 Emissieregelsystemen
5.4.5 Storingsdiagnose
5.4.6 Controle van het elektronische regelsysteem
5.4.7 Controle en werking van de componenten
5.4.8 Componenten uit- en inbouwen
5.5 Bosch Motronic ME 3.1 (2,4 L-20V)
5.5.1 Uitwendige motorcomponenten
5.5.2 Stationair toerental
5.5.3 Brandstofsysteem
5.5.4 Emissieregelsystemen
5.5.5 Storingsdiagnose
5.5.6 Controle van het elektronische regelsysteem
5.5.7 Controle en werking van de componenten
5.5.8 Componenten uit- en inbouwen
6 Dieselinspuiting
6.1 Inleiding
6.2 Bosch Common Rail EDC-15C7
6.3 Uitwendige motorcomponenten
6.4 Brandstofsysteem
6.4.1 Aftappen van water uit het brandstoffilter
6.4.2 Filterelement vervangen
6.4.3 Dieselinspuitpomp uit- en inbouwen
6.4.4 Verstuivers uit- en inbouwen
6.4.5 Elektrische brandstofpomp en brandstofniveauzender uit- en inbouwen
6.4.6 Brandstoftank uit- en inbouwen
6.4.7 Lagedrukbrandstofretourcircuit controleren
6.5 Emissieregelsystemen
6.6 Turbocompressor
6.7 Storingsdiagnose
6.8 Controle van het elektronische regelsysteem
6.9 Controle en werking van de componenten
6.10 Componenten uit- en inbouwen
7 Ontsteking
7.1 Inleiding
7.2 Werking ontstekingssysteem (alle uitvoeringen)
7.2.1 Bougies
8 Koppeling
8.1 Inleiding
8.2 Koppeling handgeschakelde modellen
8.2.1 Koppeling uit- en inbouwen
8.2.2 Koppelingshoofdcilinder uit- en inbouwen
8.2.3 Koppelingswerkcilinder uit- en inbouwen (alleen 1.2, 1.6 en 1.9 JTD 80 pk)
8.2.4 Koppelingsactuator uit- en inbouwen (alleen 1.8 en 1.9 JTD 115 pk)
8.2.5 Trillingsdemper uit- en inbouwen (bij uitvoeringen met koppelingswerkcilinder)
8.2.6 Koppelingssysteem ontluchten
8.3 Koppeling Selespeed-modellen
8.3.1 Elektrohydraulische unit uit- en inbouwen
8.3.2 Koppeling uit- en inbouwen
8.3.3 Koppelingsactuator uit- en inbouwen
8.3.4 Oliepeil elektrohydraulische unit controleren
9 Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel
9.1 Inleiding
9.2 Versnellingsbakolie verversen
9.3 Versnellingsbak uit- en inbouwen
9.3.1 1,2 L-16V-benzinemotor
9.3.2 1,6 L-16V-benzinemotor
9.3.3 1,8 L-16V-benzinemotor
9.3.4 2,4 L-20V-benzinemotor
9.3.5 1,9 L-turbodieselmotor
9.4 Versnellingsbak reviseren (C.514.5)
9.4.1 Versnellingsbak uit elkaar nemen en onderdelen controleren
9.4.2 Ingaande as uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten
9.4.3 Uitgaande as uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten
9.4.4 Differentieel uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten
9.4.5 Versnellingsbak in elkaar zetten
9.4.6 Schakelmechanisme aan de versnellingsbak
9.5 Versnellingsbak reviseren (C.514.6)
9.6 Versnellingsbak reviseren (C.510.5)
9.6.1 Versnellingsbak uit elkaar nemen
9.6.2 Ingaande as
9.6.3 Uitgaande as
9.6.4 Differentieel
9.6.5 Schakelvorkassen en schakelvorken
9.6.6 Versnellingsbak in elkaar zetten
9.7 Versnellingsbak reviseren (C.530.5)
9.7.1 Versnellingsbak uit elkaar nemen
9.7.2 Onderdelen uit elkaar nemen en controleren
9.7.3 Differentieel uit elkaar nemen en in elkaar zetten
9.7.4 Versnellingsbak in elkaar zetten
9.8 Versnellingsbak reviseren (C.538 Getrag)
9.8.1 Versnellingsbak uit elkaar nemen
9.8.2 Onderdelen uit elkaar nemen en controleren
9.8.3 Differentieel uit elkaar nemen en in elkaar zetten
9.8.4 Versnellingsbak in elkaar zetten
9.9 Bedieningsmechanisme versnellingsbak
10 Aandrijfassen
10.1 Inleiding
10.2 Aandrijfassen uit- en inbouwen
10.2.1 Versies met 1,2 L of 1,6 L-benzinemotor
10.2.2 Versies met 1,8 L of 2,4 L-benzinemotor of 1,9 L-turbodieselmotor
10.3 Aandrijfassen uit elkaar nemen en in elkaar zetten
10.3.1 Versies met 1,2 L of 1,6 L-benzinemotor
10.3.2 Versies met 1,8 L of 2,4 L-benzinemotor of 1,9 L-turbodieselmotor
11 Wielophanging
11.1 Inleiding
11.2 Voorwielophanging
11.2.1 Wieldraagarm uit- en inbouwen
11.2.2 Subframe uit- en inbouwen
11.2.3 Fusee uit- en inbouwen; wiellagers vervangen
11.2.4 Veerpoot uit- en inbouwen; schokdemper vervangen
11.3 Achterwielophanging
11.3.1 Complete achteras uit- en inbouwen
11.3.2 Wielnaaf met wiellager vervangen
11.3.3 Schokdempers vervangen
11.3.4 Schroefveren vervangen
11.4 Wielen en banden
11.5 Wielstanden
12 Stuurinrichting
12.1 Inleiding
12.2 Stuurkolom (met elektrische stuurbekrachtiging) uit- en inbouwen
12.3 Stuurhuis
12.3.1 Stuurhuis uit- en inbouwen
12.3.2 Spoorstangen en stuurhuisbalgen vervangen
13 Remmen
13.1 Inleiding
13.2 Hoofdremcilinder met rembekrachtiger uit- en inbouwen
13.3 Onderdrukpomp rembekrachtiger (uitvoeringen met dieselmotor) uit- en
inbouwen
13.4 Voorwielremmen
13.4.1 Remblokken vervangen
13.4.2 Remschijf
13.4.3 Remklauw uit- en inbouwen
13.5 Achterwielremmen
13.5.1 Remblokken vervangen
13.5.2 Remschijf
13.5.3 Remklauw uit- en inbouwen
13.6 Remsysteem ontluchten
13.7 Handrem
13.7.1 Handrem afstellen
13.7.2 Handremkabels uit- en inbouwen
13.8 Antiblokkeerremsysteem (ABS) met EBD
13.8.1 Algemeen
13.8.2 Elektrohydraulisch aggregaat met regeleenheid uit- en inbouwen
13.8.3 Wielsensoren uit- en inbouwen
14 Elektrische installatie
14.1 Elektrische schema's
Elektrische Installatie
14.2 Aandrijfriem nevenaggregaten
14.2.1 Aandrijfriemen uit- en inbouwen (1,2 L-16V-benzinemotor)
14.2.2 Aandrijfriem uit- en inbouwen (1,6 L-16V-benzinemotor)
14.2.3 Aandrijfriem uit- en inbouwen (1,8 L-16V-benzinemotor)
14.2.4 Aandrijfriem uit- en inbouwen (2,4 L-20V-benzinemotor)
14.2.5 Aandrijfriem uit- en inbouwen (1,9-L-dieselmotoren)
14.3 Dynamo
14.3.1 Dynamo uit- en inbouwen (1,2 L-16V-benzinemotor)
14.3.2 Dynamo uit- en inbouwen (1,6 L-16V-benzinemotor)
14.3.3 Dynamo uit- en inbouwen (1,8 L-16V-benzinemotor)
14.3.4 Dynamo uit- en inbouwen (2,4 L-20V-benzinemotor)
14.3.5 Dynamo uit- en inbouwen (1,9 L-dieselmotoren)
14.4 Startmotor
14.4.1 Startmotor uit- en inbouwen (1,2 L-16V-benzinemotor)
14.4.2 Startmotor uit- en inbouwen (1,6 L-16V-benzinemotor)
14.4.3 Startmotor uit- en inbouwen (1,8 L-16V-benzinemotor)
14.4.4 Startmotor uit- en inbouwen (2,4 L-20V-benzinemotor)
14.4.5 Startmotor uit- en inbouwen (1,9 L-dieselmotoren)
14.5 Zekeringen en relais
14.5.1 Zekeringen en relais in het interieur
14.5.2 Zekeringenkastje in motorruimte naast accu
14.5.3 Zekeringenkastje in motorruimte op pluspool van accu
14.5.4 Zekeringenkastje in bagageruimte
14.6 Ruitenwissermechanisme
14.6.1 Ruitenwissermechanisme voorzijde uit- en inbouwen
14.6.2 Ruitenwissermotor achterzijde uit- en inbouwen
14.7 Fiat Code
15 Carrosserie
15.1 Inleiding
15.2 Airbagsysteem en gordelspanners
15.2.1 Algemeen
15.2.2 Bestuurdersairbag uit- en inbouwen
15.2.3 Spiraalmechanisme uit- en inbouwen
15.2.4 Passagiersairbag uit- en inbouwen
15.2.5 Side-bag uit- en inbouwen
15.2.6 Headbag uit- en inbouwen
15.2.7 Storingsdiagnose
15.2.8 Pyrotechnische gordelspanner uit- en inbouwen
15.3 Dashboard en instrumentenpaneel uit- en inbouwen
15.4 Portierbekleding uit- en inbouwen
15.4.1 Portierbekleding voorportier
15.4.2 Portierbekleding achterportier
15.5 Portierruit en ruitmechanisme uit- en inbouwen
15.5.1 Portierruit en ruitmechanisme voorportier
15.5.2 Portierruit en ruitmechanisme achterportier
16 Periodiek onderhoud
16.1 Frequent voorkomende controles
16.2 Geprogrammeerd onderhoud
16.2.1 Werkzaamheden na 20.000 km
16.2.2 Werkzaamheden na 40.000 km
16.2.3 Werkzaamheden na 60.000 km
16.2.4 Werkzaamheden na 80.000 km
16.2.5 Werkzaamheden na 100.000 km
16.2.6 Werkzaamheden na 120.000 km
16.2.7 Werkzaamheden na 140.000 km
16.2.8 Werkzaamheden na 160.000 km
16.2.9 Werkzaamheden na 180.000 km
17 Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
17.1 1,2 L-16V-benzinemotor
17.2 1,6 L-16V-benzinemotor
17.3 1,8 L-16V-benzinemotor
17.4 2,4 L-20V-benzinemotor
17.5 1,9 L-dieselmotor
17.6 Overige aanhaalmomenten
18 Revisiematen
18.1 Revisiematen benzinemotoren
18.1.1 De 1,2 L-16V-benzinemotor
18.1.2 De 1,6 L-16V-benzinemotor
18.1.3 De 1,8 L-16V-benzinemotor
18.1.4 De 2,4 L-20V-benzinemotor
18.2 Revisiematen dieselmotoren
19 Technische gegevens
19.1 1,2 L-16V-benzinemotor
19.2 1,6 L-16V-benzinemotor
19.3 1,8 L-16V-benzinemotor
19.4 2,4 L-20V-benzinemotor
19.5 1,9 L-dieselmotor (80 pk)
19.6 1,9 L-dieselmotor (115 pk)
19.7 Overige technische gegevens

^ 1 Algemeen
Fiat Stilo benzine- en dieselmodellen 2001-2003

Deze beschrijving van de Fiat Stilo is in feite een beknopt werkplaatshandboek. De


importeur, Fiat Auto Nederland B.V., is ons zeer behulpzaam geweest bij het
verschaffen van de benodigde gegevens. Hiervoor onze hartelijke dank.

Figuur 1.1: Fiat Stilo driedeurs

In het hoofdstuk "Algemeen" vindt u een algemene inleiding, een overzicht van de
autotypes die per model beschreven worden, de lokatie van de identificatieplaatjes en
een overzicht van het dashboard en instrumentenpaneel.

^ 1.1 Inleiding
Op de salon van Genève beleefde de Fiat Stilo haar wereldpremière. Net als bij
voorganger Bravo/Brava zijn de drie- en vijfdeursversie nogal verschillend van elkaar.
Alleen nu dragen ze allebei de naam Stilo. De vijfdeurs verschilt van de driedeurs in
vormgeving, opbouw en zitpositie. Niet alleen de hoogte van de auto is anders, maar
ook de afstand tussen het wegdek en het zitvlak van de bestuurder. In de driedeurs
ligt dit duidelijk lager, daardoor krijgt hij een dynamisch uiterlijk en sportief
karakter. De vijfdeurs is hoger om het in- en uitstappen te vergemakkelijken, de
interieurruimte te verruimen en een beter overzicht op de weg te bieden. Voor wat
betreft de uitrusting heeft de Fiat Stilo een uitgebreid aanbod. Zo zijn alle
uitvoeringen standaard voorzien van onder andere elektrisch verstel- en verwarmbare
buitenspiegels in carrosseriekleur, elektrisch bediende voorste zijruiten, centrale
portiervergendeling, elektrische stuurbekrachtiging en cruise-control. De Stilo wordt
standaard geleverd met een scala aan interactieve elektronische systemen voor het
chassismanagement, zoals ABS met EBD, ASR, MSR en Brake Assist om de auto te
corrigeren wanneer deze zijn grip op de weg dreigt te verliezen. Voor een maximum
aan communicatiecomfort zijn als optie drie verschillende versies van een info-
telematicasysteem leverbaar. Alle versies bevatten een radio/CD-speler met handsfree
GSM dualband-telefoon, een GPS-module en een SOS-toets om voor informatie of hulp
rechtstreeks contact op te nemen met het Contact Centre. De uitgebreidere versies
hebben bovendien een navigatiesysteem. Ook aan de veiligheid voor de inzittenden is
ruimschoots gedacht.

Er worden drie typen viercilinder-benzinemotoren en één vijfcilinder-benzinemotor


gebruikt. De kleinste viercilinder is een zestienklepsmotor met een cilinderinhoud
1,242 L. Deze motor wordt binnen de Fiat-groep ook toegepast in onder andere de Fiat
Punto en de Lancia Ypsilon. Daarnaast zijn de viercilinder-motoren verkrijgbaar met
een cilinderinhoud van 1,596 L en 1,747 L. Deze twee motoren worden ook toegepast
in andere modellen binnen de Fiat-groep en beschikken over twee bovenliggende
nokkenassen (DOHC) en vier kleppen per cilinder. De 1,747 L motor beschikt
bovendien over een nokkenasversteller op de inlaatnokkenas. De grootste motor is een
vijfcilinder-twintigklepper met een cilinderinhoud van 2,446 L. Een variant van deze
motor werd eerder toegepast in de Lancia Kappa.

Er worden twee typen 'common rail'-dieselmotoren gebruikt. Het zijn viercilinder-


achtkleppers van 1,910 L met enkele bovenliggende nokkenas (OHC), turbocompressor
en directe dieselinspuiting met vermogens van 80 pk en 115 pk. De 115 pk-versie
beschikt bovendien over een turbocompressor met variabele geometrie en een
tussenkoeler.

Alle uitvoeringen zijn voorzien van een enkelvoudige drogeplaatkoppeling. De


koppeling wordt op alle uitvoeringen, behalve de Selespeed-uitvoeringen, hydraulisch
bediend. Bij auto's met Selespeed-versnellingsbak is het koppelingspedaal vervallen
en wordt de koppeling automatisch bediend door een elektrohydraulische unit die ook
het kiezen en inschakelen van de versnellingen regelt.

De voorwielophanging van de Fiat Stilo bestaat uit MacPherson-veerpoten met


dubbelwerkende hydraulische telescopische schokdempers met smeedstalen
wieldraagarmen die aan een subframe zijn opgehangen.

De semi-onafhankelijke achterwielophanging bestaat uit twee langsdragers en een


open torsie-traverse met gecontroleerde vervormbare hydraulische ophangelementen
en dubbelwerkende hydraulische telescopische schokdempers. Alle versies hebben vóór
en achter een stabilisatorstang.

De elektrisch bekrachtigde stuurinrichting is van het tandheugel-en-rondsel-type. De


stuurbekrachtiging is snelheidsafhankelijk en is regelbaar (Normaal/City).

Het remsysteem bestaat uit twee diagonaal gescheiden remcircuits. Alle uitvoeringen
zijn aan de voorzijde voorzien van geventileerde schijfremmen. Aan de achterzijde zijn
alle uitvoeringen voorzien van massieve remschijven.
Figuur 1.2: Fiat Stilo vijfdeurs

Tabel 1.1: Modellenoverzicht van de Fiat Stilo

Modeljaar Modellen
2002 80-16V Active 6-speed (3d./5d.)
1.6-16V Active (3d./5d.)
1.6-16V Dynamic (3d./5d.)
1.8-16V Dynamic (3d./5d.)
2.4-20V Abarth (3d./5d.)
1.9-JTD Active 80 pk (3d./5d.)
1.9-JTD Active 115 pk (3d./5d.)
1.9-JTD Dynamic 115 pk (3d./5d.)

Modeljaar Modellen
2003 80-16V Active 6-speed (3d./5d.)
1.6-16V Active (3d./5d./Multi Wagon)
1.6-16V Dynamic (3d./5d./Multi Wagon)
1.8-16V Dynamic (3d./5d./Multi Wagon)
2.4-20V Abarth (3d./5d.)
1.9-JTD Active 80 pk (3d./5d./Multi Wagon)
1.9-JTD Active 115 pk (3d./5d./Multi Wagon)
1.9-JTD Dynamic 115 pk (3d./5d./Multi Wagon)

Tabel 1.2: Identificatienummers van de Fiat Stilo driedeurs (chassiscode ZFA


192.000)

Motortype Motorcode Uitvoeringscode Transmissie


1.2-16V Active 188 A5.000 192AXA1B 00 6-bak
1.2-16V 188 A5.000 192AXA1B 00B 6-bak
Dynamic
1.6-16V Active 182 B6.000 192AXB1A 02 5-bak
1.6-16V 182 B6.000 192AXB1A 02B 5-bak
Dynamic
1.8-16V 192 A4.000 192AXC1A 04 5-bak
Dynamic
2.4-20V Abarth 192 A2.000 192AXD12 06B Selespeed
1.9-JTD 80 pk 192 A3.000 192AXF1A 10 5-bak
1.9-JTD 115 pk 192 A1.000 192AXE1A 08 5-bak
Tabel 1.3: Identificatienummers van de Fiat Stilo vijfdeurs (chassiscode ZFA
192.000)

Motortype Motorcode Uitvoeringscode Transmissie


1.2-16V Active 188 A5.000 192BXA1B 01 6-bak
1.2-16V 188 A5.000 192BXA1B 01B 6-bak
Dynamic
1.6-16V Active 182 B6.000 192BXB1A 03 5-bak
1.6-16V 182 B6.000 192BXB1A 03B 5-bak
Dynamic
1.8-16V 192 A4.000 192BXC1A 05 5-bak
Dynamic
2.4-20V Abarth 192 A2.000 192BXD12 07B Selespeed
1.9-JTD 80 pk 192 A3.000 192BXF1A 11 5-bak
1.9-JTD 115 pk 192 A1.000 192BXE1A 09 5-bak

Tabel 1.4: Identificatienummers van de Fiat Stilo Multi Wagon (chassiscode


ZFA 192.000)

Motortype Motorcode Uitvoeringscode Transmissie


1.6-16V 182 B6.000 192CXB1A 12 5-bak
1.8-16V 192 A4.000 192CXC1A 13 5-bak
1.9-JTD 80 pk 192 A3.000 192CXF1A 15 5-bak
1.9-JTD 115 pk 192 A1.000 192CXE1A 14 5-bak

^ 1.2 Dashboard en
instrumentenpaneel
Figuur 1.3: Dashboard en instrumentenpaneel
1 Luchtrooster voor lucht naar de zijruiten
2 Verstelbaar en regelbaar luchtrooster
3 Bedieningshendel buitenverlichting
4 Instrumentenpaneel en controle/waarschuwingslampjes
5 Verstelbaar en regelbaar luchtrooster
6 Schakelaar waarschuwingsknipperlichten
7 Bedieningsknoppen autoradio
8 Airbag voor passagierszijde
9 Bovenste dashboardkastje
10 Onderste dashboardkastje
11 Bedieningsknoppen verwarming, ventilatie en airconditioning
12 Asbak
13 Bedieningshendel ruitenwissers/achterruitwisser/tripcomputer
14 Start/contactslot
15 Airbag voor bestuurderszijde
16 Hendel voor stuurwielverstelling
17 Opbergvak/toegangsklepje zekeringenkast
18 Hendel voor motorkapontgrendeling
19 Schakelaarpaneel voor bediening verlichting en instelling menu

^ 1.3 Identificatieplaatjes
Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de rechter voorstoel. Het is
bereikbaar nadat het klepje in de vloerbedekking is opgetild.

Het verzamelplaatje met identificatiegegevens is in de motorruimte op de


fronttraverse aangebracht. Let op! Gebruik de gegevens van het identificatieplaatje
en/of de chassis- en motornummers bij het bestellen van onderdelen.

Figuur 1.4: Diverse identificatie-aanduidingen


1 Verzamelplaatje met identificatiegegevens
2 Chassisnummer
3 Lakidentificatieplaatje
4 Motornummer

Figuur 1.5: Positie motornummer (1242-16V)

Figuur 1.6: Positie motornummer (1596-16V)

Figuur 1.7: Positie motornummer (1747-16V)

Figuur 1.8: Positie motornummer (2446-20V)

Figuur 1.9: Positie motornummer (1910-JTD)

Figuur 1.10: Verzamelplaatje met identificatiegegevens


A Naam van de fabrikant
B Nummer van de typegoedkeuring
C Identificatiecode van het autotype
D Chassisnummer
E Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto
F Max. toelaatbaar totaal gewicht van de auto met aanhanger
G Max. toelaatbare voorasbelasting
H Max. toelaatbare achterasbelasting
I Motortype
L Code van de carrosserie-uitvoering
M Nummer voor onderdelen
N Correctiewaarde voor de uitlaatgasrookmeting (alleen bij dieseluitvoeringen).

^ 1.4 Adressen
Fabrikant: Fiat S.p.A., Corso Giovanni Agnelli 200, Torino, Italia.

Importeur in Nederland: Fiat Auto Nederland B.V., Hullenbergweg 1-3, 1101 BW


Amsterdam zuidoost. Tel.: 020-3421700. Fax: 020-3421707.

Invoerder in België: Fiat Auto Belgio SA, Genèvestraat 175, 1140 Brussel. Tel.: 02-
7026511. Fax: 02-6744511.

Internet: http:/www.fiat.com, http:/www.fiat.nl.

^ 2 Benzinemotoren

In het hoofdstuk "Benzinemotoren" vindt u een inleiding waarin ondermeer de


beschreven motoren met motorcodes in tabelvorm staan, reparatie- en
onderhoudsbeschrijvingen als vervanging van de koppakking, distributieriem (of
distributieketting) en stellen van de kleppen, uit- en inbouwbeschrijving van de motor,
revisiebeschrijving van de cilinderkop, revisiebeschrijving van het motorblok en het
smeersysteem. Bij alle beschrijvingen staan de correcte aanhaalmomenten vermeld en
indien nodig, het te gebruiken speciale gereedschap.
^ 2.1 Inleiding
Er worden drie typen viercilinder-benzinemotoren en één vijfcilinder-benzinemotor
gebruikt voor de Fiat Stilo. De kleinste viercilinder is een zestienklepsmotor met een
cilinderinhoud van 1,242 L. Deze motor wordt binnen de Fiat-groep ook toegepast in
onder andere de Fiat Punto en de Lancia Ypsilon. Daarnaast zijn de viercilinder-
motoren verkrijgbaar met een cilinderinhoud van 1,596 L en 1,747 L. Deze twee
motoren worden ook toegepast in andere modellen binnen de Fiat-groep en beschikken
over twee bovenliggende nokkenassen (DOHC) en vier kleppen per cilinder. De 1,747
L motor beschikt bovendien over een nokkenasversteller op de inlaatnokkenas. De
grootste motor is een vijfcilinder-twintigklepper met een cilinderinhoud van 2,446 L.
Een variant van deze motor werd eerder toegepast in de Lancia Kappa. Uiteraard
hebben deze vier motoren de nodige veranderingen ondergaan. De belangrijkste
wijzigingen hebben zich in het motormanagementsysteem voorgedaan. Het gaat in de
beschreven gevallen om dwars voorin geplaatste motoren waarvan de technische
gegevens vermeld staan in tabel 2.1. Alle viercilinder-benzinemotoren hebben een
vijfmaal gelagerde krukas en een distributieriem voor de nokkenasaandrijving. Bij de
vijfcilindermotor zijn zowel de krukas als de nokkenassen zesmaal gelagerd. Alle
benzinemotoren beschikken over hydraulische klepstoters, waarmee het controleren
en afstellen van de klepspeling is komen te vervallen. Alle motoren zijn uitgerust met
een elektronisch motormanagementsysteem dat zowel de inspuiting als de ontsteking
regelt. De 1,242 L-motor wordt behandeld vanaf paragraaf 2.2, de 1,596 L-motor vanaf
paragraaf 2.3, de 1,747 L-motor vanaf paragraaf 2.4 en de 2,446 L-motor vanaf
paragraaf 2.5. In verband met technische overeenkomsten tussen de bovengenoemde
motoren wordt waar mogelijk verwezen naar eerdere paragrafen en figuren.

Tabel 2.1: Overzicht benzinemotoren

Motorcode 188 A5.000 182 B6.000


Motortype DOHC DOHC
Boring (mm) 70,8 80,5
Slag (mm) 78,86 78,4
Cilinderinhoud (L) 1,242 1,596
Compressieverhouding (:1) 10,6 10,5
inlaat opent voor BDP 0° 0°
inlaat sluit na ODP 32° 34°
uitlaat opent voor ODP 25° 24°
uitlaat sluit na BDP 0° 0°
Brandstof (RON) 95 95
Max.vermogen (kW (pk)) bij (1/min) 59 (80) bij 5000 76 (103) bij 5750
Max.koppel (Nm) bij (1/min) 114 bij 4000 145 bij 4000
Motormanagementsysteem Bosch ME7.3H4M Marelli IAW 5NFT1
inspuitsysteem multipoint multipoint
ontstekingssysteem elektronisch elektronisch
statisch statisch
Katalysator/emissiecode geregeld/E4 geregeld/E4
Fiscaal vermogen België (pk) 7 9

Motorcode 192 A4.000 192 A2.000


Motortype DOHC DOHC
Boring (mm) 82 83
Slag (mm) 82,7 90,4
Cilinderinhoud (L) 1,747 2,446
Compressieverhouding (:1) 10,3 10,5
inlaat opent voor BDP -3° -12°
inlaat sluit na ODP 41° 52°
uitlaat opent voor ODP 32° 36°
uitlaat sluit na BDP 2° 4°
Brandstof (RON) 95 95
Max.vermogen (kW (pk)) bij (1/min) 98 (133) bij 6400 125 (170) bij 6000
Max.koppel (Nm) bij (1/min) 162 bij 3500 221 bij 3500
Motormanagementsysteem Hitachi MPI Bosch Motronic
ME3.1
inspuitsysteem multipoint multipoint
ontstekingssysteem elektronisch elektronisch
statisch statisch
Katalysator/emissiecode geregeld/E4 geregeld/E3
Fiscaal vermogen België (pk) 9 13

De 1,2 L-motor heeft vier cilinders in lijn en wordt dwars voorin de Stilo geplaatst. De
twee bovenliggende nokkenassen, die vier kleppen per cilinder bedienen, worden door
een distributieriem met mechanische spaninrichting aangedreven. De krukas is
vijfmaal gelagerd. De technische gegevens van de motor staan vermeld in hoofdstuk
19.

^ 2.2 Benzinemotor met twee


bovenliggende nokkenassen (1,2 L-
16V)
De 1,2 L-motor heeft vier cilinders in lijn en wordt dwars voorin de Stilo geplaatst. De
twee bovenliggende nokkenassen, die vier kleppen per cilinder bedienen, worden door
een distributieriem met mechanische spaninrichting aangedreven. De krukas is
vijfmaal gelagerd. De technische gegevens van de motor staan in hoofdstuk 19.

^ 2.2.1 Distributieriem uit- en


inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Nokkenasriemwiel 120 (12,0)


Distributieriemspanner 25 (2,5)
Krukaspoelie 22 (2,2)
Conische plug voorzijde nokkenashuis (M20x1,5) 40 (4,0)
Conische plug achterzijde nokkenashuis (M14x1,5) 15 (1,5)
Bougies 27 (2,7)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Traverse 1870595000
Centreerpennen 1860985000
Tappen 1860992000
Blokkeergereedschap nokkenasriemwiel 1860831000
Hulpstuk blokkeergereedschap nokkenasriemwiel 1860831002

De distributieriem moet iedere 120.000 km of na een tijdsinterval van drie jaar


worden vervangen.

Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.

Distributieriem uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder het luchtfilter.
- Bouw de brandstofverdeelleiding uit zoals beschreven in hoofdstuk 5.
- Verwijder het rechter voorwiel.
- Verwijder de wielkuipbescherming achter het rechtervoorwiel.
- Verwijder de aandrijfriem van de dynamo zoals beschreven in hoofdstuk 14.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de krukaspoelie.
- Maak de toerental/BDP-sensor los en maak de kabelbundel los uit de borgklemmen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het bovenste en onderste
distributiedeksel.
- Bevestig een beugel op het aandrijfaggregaat met een algemene bout zoals
aangegeven in figuur 2.1.

Figuur 2.1: Traverse monteren


1a Beugel
1b Algemene bout
2a Speciaal gereedschap Fiat 1870595000
2b Bevestigingshaak
- Plaats speciaal gereedschap Fiat 1870595000 en monteer de bevestigingshaak aan
de beugel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het expansiereservoir uit de zitting en
leg het terzijde.
- Draai de bevestigingsmoeren en -bouten los en verwijder het ophangrubber van de
voorste motorsteun.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de vaste motorsteun van het
motorblok.
- Draai de twee pluggen aan weerskanten van het nokkenashuis los, zoals in figuur
2.2 is aangegeven.

Figuur 2.2: Pluggen uit het nokkenashuis verwijderen


1 Plug
2a Speciaal gereedschap Fiat 1860985000
2b Speciaal gereedschap Fiat 1860985000
- Draai de krukas in de normale draairichting en steek het speciaal gereedschap Fiat
1860985000 in de groef van de nokkenas.
- Controleer of de referentienok op het krukasriemwiel tegenover de toerental/BDP-
sensor staat, zie figuur 2.3.

Figuur 2.3: De referentienok op het krukasriemwiel moet tegenover de toerental/BDP-


sensor staan
1a Referentienok
1b Toerental/BDP-sensor
- Draai de bevestigingsmoer van de verstelbare riemspanner iets los en verwijder de
distributieriem.

Distributieriem inbouwen en spannen

- Verwijder de bougies uit de cilinderkop.


- Plaats speciaal gereedschap Fiat 1860992000 in de bougiegaten van de eerste en
tweede cilinder en draai de onderdelen handvast met een aanhaalmoment van
maximaal 5 Nm.
- Verdraai de krukas rustig in de normale draairichting, totdat het oppervlak (2a)
van het beweegbare deel van de gereedschappen 1860992000 in lijn staat met het
vlak (2b) op het vaste deel van het gereedschap in de bougiezitting, zoals in figuur
2.4 is aangegeven. Als beide gereedschappen in de bougiezittingen in deze stand
staan, dan staan de zuigers in lijn, dat wil zeggen halverwege de nuttige slag, en de
zuiger van de eerste cilinder gaat naar beneden (inlaatslag).

Figuur 2.4: Distributietiminggereedschap


1a Speciaal gereedschap Fiat 1860992000
1b Speciaal gereedschap Fiat 1860992000
2a Beweegbare deel van speciaal gereedschap Fiat 1860992000
2b Vaste deel van speciaal gereedschap Fiat 1860992000
3b Speciaal gereedschap Fiat 1860985000
- Het nokkenasriemwiel is verstelbaar. Om de juiste passing tussen de tanden van
het riemwiel en de distributieriem gemakkelijker te bereiken, moet de
bevestigingsbout van het nokkenasriemwiel iets worden losgedraaid. Gebruik het
blokkeergereedschap (Fiat 1860831000) met het hulpstuk (Fiat 1860831002) om het
riemwiel tegen te houden.
- Leg de nieuwe distributieriem om, begin bij het krukasriemwiel, het
koelvloeistofpompriemwiel, het nokkenasriemwiel en ten slotte de spanrol.
- Zet met een tang de automatische riemspanner in de maximaal gespannen stand,
dat wil zeggen dat het bewegende merkteken (1a) in de stand staat zoals
aangegeven in figuur 2.5, en draai de bevestigingsmoer (1b) van de spanner aan de
steun vast.

Figuur 2.5: Automatische riemspanner


1a Bewegend merkteken
1b Bevestigingsmoer
- Draai met behulp van het blokkeergereedschap de bevestigingsbout van het
nokkenasriemwiel met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Verwijder de hiervoor gemonteerde gereedschappen voor het afstellen en blokkeren
van de nokkenassen en draai de krukas twee slagen in de normale draairichting
(rechtsom) zodat de distributieriem zich kan zetten.
- Draai vervolgens de bevestigingsmoer van de riemspanner iets los en zet met de
tang het bewegende merkteken (1a) tegenover het vaste merkteken (1b), zodat de
riem niet te snel ontspant, zie figuur 2.6.

Figuur 2.6: Merktekens op de automatische riemspanner


1a Bewegend merkteken
1b Vast merkteken
2a Bevestigingsmoer
- Draai de bevestigingsmoer van de riemspanner met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Draai de krukas twee slagen in de normale draairichting, monteer de
gereedschappen voor het afstellen van de distributietiming en controleer de
afstelling.
- Monteer de pluggen aan weerskanten van het nokkenashuis.
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.

^ 2.2.2 Cilinderkoppakking vervangen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Cilinderkopbouten
fase 1 30 (3,0)
fase 2 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
fase 3 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Nokkenashuis 15 (1,5)
Beschermplug bevestigingsbouten nokkenashuis 15 (1,5)
Bougies 27 (2,7)
Nokkenasriemwiel 120 (12,0)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 15 (1,5)
Steunbeugel uitlaatspruitstuk/katalysator 27 (2,7)
Uitlaatspruitstuk aan uitlaatpijp 45 (4,5)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Traverse 1870595000
Centreerpennen 1860985000
Tappen 1860992000
Blokkeergereedschap nokkenasriemwiel 1860831000
Hulpstuk blokkeergereedschap 1860831002
nokkenasriemwiel
Blokkeergereedschap klepstoters 1860988000
Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000

Uitbouwen

Let op! De cilinderkop mag pas worden uitgebouwd als de motor geheel is afgekoeld.

- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.


- Maak de kabels van de accu los en verwijder de accu.
- Verwijder de distributieriem zoals beschreven in paragraaf 2.2.1.
- Verwijder de slang van het luchtfilter naar het inlaatspruitstuk.
- Maak de stekers van de motorregeleenheid los.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de inspuitregeleenheid van de
steunbeugel.
- Maak de stekers los van de gasklepactuator, draai de bevestigingsbouten los en
verwijder het gasklephuis.
- Plaats een opvangbak voor koelvloeistof.
- Verwijder de bevestigingsklemmen en maak de bovenste en de onderste
radiateurslang los.
- Maak de steker los van de koelvloeistoftemperatuursensor.
- Open de klem en maak de koelvloeistofretourslang los van het kachelhuis.
- Maak de slang van het brandstofdampopvangsysteem los.
- Maak de onderdrukslang van de rembekrachtiger naar de terugslagklep los en
maak de slang los uit de borgklem.
- Maak de motorkabelbundel los uit de borgveer achter het inlaatspruitstuk.
- Maak de stekers los van de inspuitventielen.
- Draai de bevestigingsbout en -moeren los en verwijder het inlaatspruitstuk.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de oliepeilstokbuis.
- Maak de bougiekabels los van de bougies. Blaas met perslucht (bij koude motor) het
vuil uit de bougiegaten.
- Draai de bevestigingsbout (3a) los en verwijder de fasesensor (3b), zie figuur 2.7.
- Draai de bougies uit de cilinderkop.
- Draai de beschermpluggen (4a) en de bevestigingsbouten (4b) van het nokkenashuis
los en verwijder de bouten uit de zittingen, zie figuur 2.7.
- Plaats het nokkenashuis iets omhoog en monteer het blokkeergereedschap (5) voor
de klepstoters (Fiat 1860988000), zoals in figuur 2.7 is aangegeven.

Figuur 2.7: Nokkenashuis uitbouwen


1a Bout
1b Bougiekabel
2 Bougie
3a Bout
3b Fasesensor
4a Beschermplug
4b Bevestigingsbout
5 Blokkeergereedschap klepstoters (Fiat 1860988000)
6 Nokkenashuis
- Verwijder het nokkenashuis, de gereedschappen 1860992000 en de onderliggende
pakking.
- Draai de bevestigingsbouten en -moeren los en verwijder het hitteschild van het
uitlaatspruitstuk/katalysator.
- Maak de stekers van de lambdasondes los.
- Draai de bevestigingsbouten en -moeren los en verwijder het
uitlaatspruitstuk/katalysator.
- Maak de radiateurslang los van de thermostaat.
- Draai de cilinderkopbouten los in de omgekeerde aanhaalvolgorde (zie figuur 2.8)
en verwijder de cilinderkop.
- Verwijder de cilinderkoppakking.

Cilinderkop inbouwen

- Verwijder alle pakkingresten van het cilinderkoppasvlak op het motorblok en op de


cilinderkop.
- Controleer de hoogte en vlakheid van de cilinderkop (raadpleeg hoofdstuk 18 voor
de revisiematen).
- Breng een nieuwe 'Astadur'-koppakking aan met het opschrift 'Alto' naar boven
gericht. Let op! Voorkom ieder contact met olie en/of vet.
- Breng de cilinderkop aan op het motorblok.
- Draai de cilinderkopbouten in de juiste volgorde en volgens de aangegeven
procedure in drie fasen vast, zie figuur 2.8. Gebruik hierbij speciaal gereedschap
Fiat 1860942000.

Figuur 2.8: Aanhaalvolgorde van de cilinderkopbouten

1c Cilinderkop

- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 2.2.3 Cilinderkop reviseren


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Nokkenashuis 15 (1,5)
Beschermplug bevestigingsbouten nokkenashuis 15 (1,5)
Bougies 27 (2,7)
Nokkenasriemwiel 120 (12,0)
Achterste nokkenastandwielen 120 (12,0)
Thermostaat 10 (1,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Steungereedschap voor cilinderkop 1860470000


Verwijderen klepsteelafdichtrubbers 1860989000
Stempel voor verwijderen klepgeleiders 1860994000
Stempel voor montage klepgeleiders 1860994000
Montagehulpstuk klepsteelafdichtrubbers 1860993000
Montagehulpstuk nokkenaskeerring 1860990000
Blokkeergereedschap klepstoters 1860988000
Centreerpennen 1860985000
Blokkeergereedschap nokkenasriemwiel 1860831000
Hulpstuk blokkeergereedschap 1860831002
nokkenasriemwiel

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Cilinderkop uit elkaar nemen

- Plaats de cilinderkop met behulp van een passende steun in de bankschroef.


- Draai de bougies uit de cilinderkop.
- Draai de bouten los en verwijder de thermostaat en de pakking.
- Draai de moer los en verwijder de automatische distributieriemspanner.

Nokkenashuis verder uit elkaar nemen en controleren

- Verwijder het hiervoor gemonteerde blokkeergereedschap 1860988000 voor de


klepstoters en verwijder de klepstoters uit het nokkenashuis.
- Plaats het nokkenashuis in de bankschroef en verwijder het beschermdeksel aan de
distributiezijde.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder het nokkenasdeksel aan de
vliegwielzijde.
- Draai de beschermpluggen aan weerskanten van het nokkenashuis los.
- Plaats de speciale gereedschappen 1860985000 in de zittingen van de hiervoor
losgedraaide pluggen en verdraai de nokkenas totdat de groef op de nokkenas
tegenover de pen op het gereedschap staat. Voer deze werkzaamheden bij beide
nokkenassen uit.
- De nokkenassen zijn nu geblokkeerd. Draai de bevestigingsbouten van de achterste
nokkenastandwielen los en verwijder de tandwielen.
- Verwijder de nokkenassen via de voorzijde van het nokkenashuis.
- Verwijder zonodig de conische pluggen zoals aangegeven in figuur 2.9.

Figuur 2.9: Conische pluggen in het nokkenashuis

1 Conische plug

- Controleer deze pluggen en vervang ze zonodig. Als de oude pluggen weer worden
gebruikt, monteer dan een nieuwe rubberring (O-ring).
- Controleer na de montage of de buitenzijde van de pluggen 1 mm boven het pasvlak
van het nokkenashuis uitsteekt, zoals in figuur 2.10 is aangegeven.

Figuur 2.10: Uitsteekhoogte van de conische pluggen meten

Nokkenassen controleren

- Controleer de achterste nokkenastandwielen. De tandwielen mogen niet beschadigd


zijn of groeven vertonen. Vervang de tandwielen zonodig.
- Controleer of de diameter van de nokkenaslagertappen en de lichthoogte binnen de
tolerantie vallen. De nokken en de lagertappen mogen geen overmatige slijtage,
groeven of vreetsporen vertonen. Vervang zonodig de nokkenassen.
- Plaats de nokkenas op V-bokken en meet met behulp van een micrometer de
nokkenasslingering bij de middelste lagertap. Voer de metingen bij beide
nokkenassen uit.
- Als de radiale speling en de asslingering niet aan de specificaties voldoen, moet de
nokkenas worden vervangen door een nieuw exemplaar.
- Plaats voor het meten van de axiale speling de nokkenassen weer in hun zittingen
in het nokkenashuis.
- Monteer het speciaal gereedschap 1860985000 voor het blokkeren en in de juiste
stand zetten van de nokkenassen.
- Monteer de achterste nokkenastandwielen en draai de bevestigingsbouten met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast. Let op! Het tandwiel met het
spanmechanisme voor de speling moet op de uitlaatnokkenas worden gemonteerd.
- Verwijder de gereedschappen 1860985000 en controleer met behulp van een
klokmicrometer of de axiale nokkenasspeling aan de specificaties voldoet. Als de
klokmicrometer een andere waarde aangeeft, controleer dan de nokkenassen
nauwkeurig. Als de nokkenassen wel aan de specificaties voldoen, vervang dan het
nokkenashuis.

Klepstoters controleren
- Verwijder met de hand de klepstoters uit het nokkenashuis, zie figuur 2.11.

Figuur 2.11: Hydraulische klepstoter


1 Huis
2 Zuiger
3 Mof
4 Kogel
5 Zuigerveer
6 Veer van de kogelklep
7 Kamer
- Controleer de diameter van de klepstoters; te ovale klepstoters moeten worden
vervangen.

Cilinderkop verder uit elkaar nemen en controleren

- Druk met behulp van de klepveertang de klepveer samen en verwijder de


klepspietjes uit de schotel.
- Verwijder vervolgens de klepveerschotels, de klepveren en de kleppen. Let op!
Houd alle onderdelen bij elkaar.
- Verwijder de klepsteelafdichtrubbers met behulp van een passende tang van de
klepgeleiders. Let op! Gebruik bij montage altijd nieuwe klepsteelafdichtrubbers.
- Ontkool de klepzittingen en de in- en uitlaatkanalen.
- Controleer de vlakheid van de cilinderkop met behulp van een stalen rei en een
voelermaat in diverse richtingen. Vlak zonodig de cilinderkop waarbij wel de
cilinderkophoogte in acht moet worden genomen zoals weergegeven in figuur 2.12.

Figuur 2.12: Cilinderkophoogte controleren

1 Minimale toegestane hoogte 77,0 ±0,20

- Controleer na het vlakken de inhoud van de verbrandingskamer met behulp van een
maatglas en motorolie. Frees zo nodig wat materiaal weg aan de binnenzijde van de
verbrandingskamer, zie figuur 2.13.

Figuur 2.13: Wegfrezen materiaal aan binnenzijde verbrandingskamer

Kleppen en kleponderdelen

- Reinig de kleppen grondig.


- Controleer elke in- en uitlaatklep op slijtage, beschadigingen en vervormde
klepstelen.
- Controleer de afmetingen van de kleppen.
- Kleppen met lichte beschadigingen kunnen worden geslepen op een
kleppenslijpmachine onder een hoek van 45°30'. De rand van de klepschotel mag
niet dunner worden dan 1 mm, zie figuur 2.14..

Figuur 2.14: De rand van de klepschotel mag niet dunner zijn dan 1 mm
- Schuur vervolgens met een middelfijne schuurpasta de bijbehorende klepzittingen
in tot er een mooi evenwijdig slijpvlak op de klepschotelrand is ontstaan.
- Verwijder de slijppasta grondig.
- Slijp het uiteinde van de klepsteel vlak als dat ingeslagen is. Zorg ervoor dat er zo
weinig mogelijk materiaal wordt weggenomen.
- Controleer of de veerspanning van de klepveren aan de minimum voorgeschreven
waarde voldoet.

Klepgeleiders controleren

- Meet de speling tussen de klepsteel en de klepgeleider door de dikte van de


klepsteel en de binnendiameter van de klepgeleider op te meten en vervolgens deze
waarden van elkaar af te trekken.
- Vervang zo nodig de klepgeleiders.

Klepgeleiders vervangen

- Verwarm de cilinderkop tot 80-100 °C.


- Tik de klepgeleiders met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860994000 vanaf
de zijde van de verbrandingskamer uit de cilinderkop.
- Smeer de nieuwe klepgeleider met olie in.
- Verwarm de cilinderkop opnieuw tot ongeveer 100 °C en monteer de geleiders met
behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860994000.
- Als de klepgeleiders tijdens de montage licht zijn vervormd, ruim dan het
inwendige oppervlak met een ruimer van de juiste diameter. Controleer na het
ruimen of de binnendiameter van de klepgeleider en de speling met de bijbehorende
klep binnen de tolerantie ligt.

Klepzittingen controleren en reviseren

- Als de kleppen of klepgeleiders zijn bewerkt of vervangen, moeten de klepzittingen


altijd worden nabewerkt. De klepzittingen kunnen niet worden vervangen. Voor
deze bewerking is een speciale freesset nodig. De klepzitting heeft drie hoeken, zie
figuur 2.15.

Figuur 2.15: De drie hoeken van de klepzitting


A 70°
B 45° ±5'
C 15°
L circa 2 mm
- Schuur de kleppen en de klepzittingen op elkaar in.
- Maak na het slijpen de kleppen en de zittingen zorgvuldig schoon.

Cilinderkop in elkaar zetten

- Olie de klepstelen goed in en schuif de kleppen in de geleiders. Let op dat alle


kleppen weer op hun oorspronkelijke plaats worden ingebouwd.
- Monteer nieuwe klepsteelafdichtrubbers. Gebruik zo nodig speciaal gereedschap
Fiat 1860993000.
- Monteer de klepveren, de klepveerschotels en de spietjes met behulp van de
klepveertang.
- Vernieuw zo nodig de oliekeerring van de nokkenassen bij ingebouwde nokkenas.
Gebruik een passende stempel (speciaal gereedschap Fiat 1860990000) om de
keerring op zijn plaats te drukken, zie figuur 2.16.

Figuur 2.16: Nokkenaskeerring aanbrengen


- Monteer het speciaal gereedschap 1860985000 voor het blokkeren en in de juiste
stand zetten van de nokkenassen.
- Monteer de achterste nokkenastandwielen en draai de bevestigingsbouten met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast. Let op! Het tandwiel met het
spanmechanisme voor de speling moet op de uitlaatnokkenas worden gemonteerd.
- Monteer het nokkenasriemwiel en draai de bevestigingsbout handvast.
- Monteer de hydraulische klepstoters in hun zittingen in het nokkenashuis en
monteer het borggereedschap voor de klepstoters.
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.

^ 2.2.4 Motor met versnellingsbak uit-


en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Ophangrubber van steun aan versnellingsbakzijde (M8x1,25) 25 (2,5)


Moer van ophangrubber aan versnellingsbakzijde (M12x1,25) 90 (9,0)
Motorsteun aan distributiezijde (moer) 50 (5,0)
Motorsteun aan distributiezijde (bout) 43 (4,3)
Reactiestang aan subframe (M12x1,25) 120 (12,0)
Schokdemper aan fusee (M10x1,25) 75 (7,5)
Spoorstangkogel aan fusee 32 (3,2)
Koppelingswerkcilinder (M8) 18 (1,8)
Steunbeugel voor spruitstuk/katalysator 27 (2,7)
Bevestigingsmoeren spruitstuk/katalysator aan uitlaatpijp 45 (4,5)
Spruitstuk/katalysator aan cilinderkop 25 (2,5)
Wielbouten 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847038000
Gereedschap voor drukloos maken brandstofcircuit 1870684000

Uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de beide voorwielen.


- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het luchtfilter.
- Tap bij uitvoeringen met airconditioning het koelcircuit van de airconditioning af.
- Draai de bouten op de aircoleidingen los.
- Maak de accukabels los en verwijder de accu uit de motorruimte.
- Verwijder de accuhouder.
- Verwijder de wielkuipbescherming achter het rechtervoorwiel.
- Bouw het uitlaatspruitstuk met katalysator uit.
- Plaats een opvangbak voor koelvloeistof.
- Verwijder de bevestigingsklemmen en maak de bovenste en de onderste
radiateurslang los.
- Maak de kogelkoppen van de schakelkabels aan de versnellingsbak los.
- Draai de bevestigingsbouten en plaats de schakelkabels met de steunbeugel opzij.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de koppelingswerkcilinder.
- Draai de bevestigingsbout van de fasesensor los.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de massakabel los van de motor.
- Maak de steker los van de schakelaar voor de achteruitrijlichten.
- Maak de terugslagklep los van de rembekrachtiger.
- Bedien de veren van de snelkoppelingen en maak de koelvloeistoftoevoer- en
retourslang los van de zijde van de kachelradiateur.
- Verwijder de beschermdop van de ontluchtingsnippel op de brandstofverdeelleiding
en maak het systeem drukloos met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1870684000.
- Maak de slang van het brandstofdampopvangsysteem en de brandstoftoevoerleiding
los van de motor.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de spoorstangkogel met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1847038000 los van de fusee (beide zijden).
- Draai de bevestigingsbouten los en maak de schokdemper los van de fusee (beide
zijden).
- Verwijder de klemband van de hoes voor de schuifkoppeling en maak de aandrijfas
los van de versnellingsbak.
- Draai de bevestigingsbout van de onderste reactiestang aan de
versnellingsbaksteun los.
- Bevestig beugels en hijskettingen op de in figuur 2.17 aangegeven plaatsen.

Figuur 2.17: Motor en versnellingsbak uitbouwen


- Plaats een hydraulische werkplaatskraan.
- Bevestig de hijskettingen aan de hydraulische werkplaatskraan en zet de
motor/versnellingsbak onder spanning, waarbij alle kettingen even strak moeten
staan.
- Draai de bevestigingsbouten los, verwijder het expansiereservoir uit de zitting en
leg het terzijde.
- Draai de bevestigingsmoeren en -bouten los en verwijder het ophangrubber van de
voorste motorsteun.
- Draai de bevestigingsmoer en -bouten los en verwijder de motorsteun met het
ophangrubber aan de versnellingsbakzijde.
- Til het aandrijfaggregaat met behulp van de hydraulische werkplaatskraan via de
bovenzijde uit de motorruimte en plaats het aandrijfaggregaat op een geschikte
bok.

Inbouwen

- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de


volgende punten:
- Monteer eerst het ophangrubber aan de distributiezijde, vervolgens het
ophangrubber van de motorsteun aan de versnellingsbakzijde en tenslotte de
reactiestang op het subframe. Draai de bevestigingsmoeren en bouten met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Controleer dat de motor- en versnellingsbaksteunen op de juiste wijze zijn
gemonteerd.
- Vul en ontlucht het koelsysteem.

^ 2.2.5 Motorrevisie; zuigers, cilinders


en drijfstangen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Drijfstanglagerkappen:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +40° verder draaien
Carterpan (bouten) 10 (1,0)
Carterpan (moeren) 7 (0,7)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Lemmet voor verwijderen carterpan 1870718000


Drevel voor de/montage zuigerpen 1860986000
Zuigerverenspanband 1860700000
Zuigerverentang Hazet 790-1 of Fiat 1860183000
Hoekmeter 1860942000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Zuigers en drijfstangen uitbouwen

Zuigers en drijfstangen kunnen bij ingebouwde motor worden uitgebouwd.

- Verwijder de carterpan zoals beschreven in paragraaf 2.2.8. Let op! Deze kan
stevig vastgekleefd zitten.
- Bouw de distributieriem uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.2.1.
- Bouw de cilinderkop uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.2.2.
- Verdraai de krukas totdat alle zuigers ongeveer op gelijke hoogte staan en
verwijder de koolaanslag met behulp van een stootkantruimer uit de cilinders.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef.
- Verwijder de drijfstanglagerkappen met de lagerschaalhelften.
Let op! De lagerschaalhelften mogen niet worden verwisseld. Ga na waar
merktekens op de drijfstanglagerkappen, de zuigers en de drijfstangen zijn
aangebracht, zodat deze onderdelen straks weer op hun oorspronkelijke plaats
kunnen worden gemonteerd.
- Duw de zuigers met hun drijfstang naar boven uit de cilinder.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een pers en een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.

Zuigerveren controleren

- Controleer de slotspeling door de zuigerveer tot ongeveer 15 mm van de rand in de


cilinderboring te duwen en vervolgens de slotspeling te meten.
- Meet de dikte van de zuigerveren.
- Controleer de hoogtespeling door de speling van de zuigerveren in de groef te
meten.

Zuigers en drijfstangen controleren

- Weeg de zuigers en de drijfstangen uit. Haal zo nodig overtollig materiaal weg op de


plaatsen die aangegeven staan in figuur 2.18 en figuur 2.19.

Figuur 2.18: Zuiger controleren

Figuur 2.19: Drijfstang controleren


- Meet de diameter van de zuigers.
- Controleer de speling tussen de zuiger en de cilinderwand.
- Meet de buitendiameter van de zuigerpen.

Cilinderboring controleren

- Meet de cilinderboring op drie plaatsen en haaks op elkaar zoals aangegeven in


figuur 2.20. Bepaal de ovaliteit, de coniciteit en de slijtage van de cilinders. Let op!
Bij revisie moeten alle cilinders op dezelfde maat worden gehoond.

Figuur 2.20: Cilinderboring opmeten

Zuigers en drijfstangen inbouwen

- Verwarm de drijfstang in een oven tot ongeveer 240 °C, zodat de zuigerpen kan
worden gemonteerd.
- Plaats de drijfstang heet in de bankschroef. Let op! De zuigerpen is uit het midden
geplaatst (gedesaxeerd). De desaxering van de zuigerpen moet naar het ingeslagen
nummer op de drijfstang zijn gericht, zoals in figuur 2.21 is aangegeven.

Figuur 2.21: Desaxatie van de zuigerpen

1 Desaxering van de zuigerpen gericht naar het ingeslagen nummer op de drijfstang

- Sla de zuigerpen met behulp van een passende drevel (Fiat 1860986000) in de
zuiger en de drijfstang.
- Ga vervolgens op dezelfde wijze bij de overige zuigers en drijfstangen te werk.
- Laat alles afkoelen en ga verder met inbouwen.
- Breng de zuigerveren aan met behulp van de zuigerverentang (bijvoorbeeld Hazet
790-1). Let op! De tweede veer moet met het opschrift TOP naar boven gericht
gemonteerd worden. Breng de derde veer met de hand aan en zorg ervoor dat
daarbij de twee bovenste veren niet beschadigd worden.
- Na de montage moeten de veersloten 120° ten opzichte van elkaar worden
verdraaid en zo worden geplaatst dat ze niet in lijn staan met de zuigerpen.
- Plaats de zuiger en drijfstang met behulp van een zuigerverenspanband (speciaal
gereedschap Fiat 1860700000) in de cilinder. Zorg ervoor dat de in de zuigerbodem
ingeslagen pijl naar distributiezijde is gericht en dat het volgnummer op de
drijfstang hetzelfde is als het nummer op de bijbehorende drijfstanglagerkap.
- Meet de radiale lagerspeling op met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.2.7)
alvorens tot definitief inbouwen over te gaan. Zet de lagerkap bij het opmeten van
de radiale lagerspeling met het voorgeschreven aanhaalmoment vast en controleer
één tap per keer.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Smeer de lagertappen en
lagers voor inbouwen in met schone motorolie.

^ 2.2.6 Motorrevisie; krukas en


hoofdlagers
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Hoofdlagerkappen:

fase 1 40 (4,0)
fase 2 +90° (kwartslag) verder
draaien
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +40° verder draaien
Voorste krukasdeksel met oliepomp 10 (1,0)
Achterste krukasdeksel 10 (1,0)
Vliegwiel 44 (4,4)

Krukasriemwiel:

fase 1 20 (2,0)
fase 2 +90° (kwartslag) verder
draaien

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeergereedschap krukasriemwiel 1870763000


Vliegwielblokkeergereedschap 1860846000
Hoekmeter 1860942000
Aanbrengen voorste krukaskeerring 1860990000
Aanbrengen achterste 1860879000 en
krukaskeerring 1860881000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Krukas uitbouwen

- Bouw de motor/versnellingsbak uit zoals beschreven in paragraaf 2.2.4.


- Verwijder de dynamo, de startmotor en de aircocompressor.
- Verwijder de versnellingsbak (of de automatische transmissie), de distributieriem,
de cilinderkop, de carterpan, de koelvloeistofpomp en de zuigers met drijfstangen.
Zie de desbetreffende paragrafen.
- Verwijder de drukgroep en de koppelingsplaat.
- Zet het cilinderblok op zijn kop op een werkbank of op een montagestandaard.
- Blokkeer het krukasriemwiel met speciaal gereedschap Fiat 1870763000, draai de
bevestigingsbout los en verwijder het krukasriemwiel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste krukasdeksel met de
ingebouwde oliepomp.
- Blokkeer het vliegwiel met speciaal gereedschap Fiat 1860846000 en draai de
bevestigingsbouten van het vliegwiel aan de krukas los. Verwijder het
vliegwielblokkeergereedschap en het vliegwiel.
- Verwijder het achterste krukasdeksel.
- Meet de axiale krukasspeling met behulp van een micrometer. Bij een afwijkende
axiale krukasspeling moet de zitting in het blok worden geslepen en axiale
krukaslagers (op de middelste hoofdlagerschaal) met een overmaat worden
gemonteerd.
- Draai de bouten (1a) en (1b) los en verwijder het onderblok, zie figuur 2.22.

Figuur 2.22: Krukas uitbouwen


1a Bout
1b Bout
2 Onderste hoofdlagerschalen
3 Krukas
4 Bovenste hoofdlagerschalen
- Verwijder de hoofdlagerschalen uit het onderblok en leg ze op volgorde weg, zodat
ze weer op hun oorspronkelijke plaats aangebracht kunnen worden.
- Verwijder de drijfstanglagerkappen en de -lagers en duw de zuigers inclusief
drijfstang naar boven.
- Til voorzichtig de krukas uit het cilinderblok.
- Verwijder de hoofdlagerschalen uit het cilinderblok en leg ze op volgorde weg, zodat
ze weer op hun oorspronkelijke plaats aangebracht kunnen worden.
- Maak de oliekanalen in de krukas met perslucht schoon.

Krukas controleren

- Controleer de hoofd- en de drijfstanglagertappen op slijtage en scheurtjes.


- Plaats de krukas in twee geschikte steunen en meet de slingering met behulp van
een micrometer.
- Controleer of de oliekanalen open zijn.
- Controleer de hoofdlagertappen en de drijfstanglagertappen met behulp van een
micrometer op slingeren en tapsheid, zie hoofdstuk 18 Revisiematen. Als de
diameter niet binnen de voorgeschreven waarden ligt, moeten de tappen op een
ondermaat worden geslepen. Let op! De krukas is genitreerd; na het slijpen van de
tappen moet de krukas opnieuw worden genitreerd en vervolgens worden
gecontroleerd of de maten binnen de toleranties liggen.
- Controleer de lagerschalen op afgebladderde en/of gesmolten plekken, sporen van
vastlopen en onjuist contact. Vervang zo nodig de defecte lagers.
- Plaats de krukas en lagerschalen in het cilinderblok.
- Meet met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.2.7) de radiale lagerspeling.
Monteer het onderblok met de lagerschalen en draai de lagerkapbouten met het
juiste aanhaalmoment vast. Let op! Tijdens deze meting mag de krukas niet
verdraaid worden. Controleer één tap per keer.
- Verwijder het onderblok en lees met de op de verpakking afgedrukte meetschaal de
gemeten speling af.

Krukas inbouwen

- Reinig alle onderdelen grondig en blaas de oliekanalen met perslucht door.


- Smeer alle bewegende delen voor montage met motorolie.
- Monteer de hoofdlagerschalen in het cilinderblok, waarbij de smeeropeningen voor
de oliekanalen moeten staan. Bij gebruik van de oude lagers deze weer op hun
oorspronkelijke plaats aanbrengen.
- Olie de lagerschalen goed in en plaats de krukas voorzichtig in het cilinderblok.
- Plaats de hoofdlagerschalen in het onderblok en olie de lagerschalen goed in.
- Monteer het onderblok op het cilinderblok en controleer of de ingeslagen
merktekens (2) op de twee delen tegenover elkaar staan, zie figuur 2.23. Let op! De
afzonderlijke delen van het cilinderblok kunnen niet apart worden vervangen.

Figuur 2.23: Onderblok monteren


1 Hoofdlagerschalen in onderblok aanbrengen
2 Ingeslagen merktekens
- Draai de bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Controleer of de krukas gemakkelijk en zonder zware punten draait.
- Meet ter controle nogmaals de axiale speling indien de axiale krukaslagers
vervangen zijn.
- Monteer het voorste krukasdeksel met ingebouwde oliepomp op het cilinderblok.
Vernieuw zo nodig de oliekeerring met behulp van een geschikte stempel (Fiat
1860990000).
- Bouw het achterste krukasdeksel op het cilinderblok. Vernieuw zo nodig de
oliekeerring met behulp van een stempel Fiat 1860881000 en Fiat 1860879000.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 2.2.7 Motorrevisie; hoofdlagers en


drijfstanglagers kiezen
Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Het meten van lagerspelingen gaat het beste met 'Plastigage'. Dit is de naam van een
nauwkeurig gekalibreerde kunststofmeetdraad (zie figuur 2.24).

De voorwaarden voor het gebruik van Plastigage zijn:

- Onderdelen vastzetten met het voorgeschreven aanhaalmoment.


- Schone en droge lagertappen en lagerschalen.
- De krukas mag tijdens het meten niet worden gedraaid.
- Het meetpunt moet dichtbij het hoogste of het laagste dode punt van de kruktap
worden gekozen.
- Op de lagerkap mag niet worden geslagen.
- Hoofdlagers worden ieder afzonderlijk gemeten, waarbij de overige lagerkappen
niet mogen zijn gemonteerd.
- Gebruik uitsluitend onbeschadigde bouten voor de lagerkappen.

Figuur 2.24: Lagerspeling meten met Plastigage


- Leg een stukje meetdraad op de hoofdlager- of drijfstanglagertap. Breng vervolgens
de bijbehorende lagerkap op zijn plaats en zet deze met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast. Afhankelijk van de lagerspeling wordt de meetdraad meer of
minder samengeperst. Verwijder de lagerkap weer. De breedte van de geplette
draad kan nu met behulp van de op de 'Plastigage'-verpakking afgedrukte schaal
worden gemeten; de lagerspeling kan daarbij rechtstreeks worden afgelezen.

^ 2.2.8 Smeersysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Carterpan (bouten) 10 (1,0)


Carterpan (moeren) 7 (0,7)
Voorste krukasdeksel met oliepomp 10 (1,0)

Krukasriemwiel:

fase 1 20 (2,0)
fase 2 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Steunbeugel spruitstuk/katalysator 27 (2,7)
Bevestigingsmoeren uitlaatpijp aan spruitstuk 45 (4,5)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Lemmet voor verwijderen carterpan 1870718000


Blokkeerhulpstuk voor krukasriemwiel 1870763000

Carterpan uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het luchtfilter.
- Draai de bevestigingsbouten van het hitteschild op het uitlaatspruitstuk los.
- Draai de bevestigingsmoeren van het hitteschild aan de katalysator los en
verwijder het hitteschild.
- Maak de stekers van de lambdasondes los.
- Draai de bevestigingsmoeren van het spruitstuk/katalysator aan de cilinderkop los.
- Draai de bevestigingsmoeren van het spruitstuk/katalysator aan de uitlaatpijp los.
- Draai de bevestigingsbout van de steunbeugel voor het spruitstuk/katalysator aan
de versnellingsbak los.
- Verwijder het spruitstuk/katalysator.
- Tap de motorolie af.
- Draai de bevestigingsbouten van de carterpan aan het cilinderblok en de
bevestigingsmoeren op de oliepomp los.
- Verwarm de kitlaag tussen de carterpan en het cilinderblok met een föhn, of maak
gebruik van speciaal gereedschap Fiat 1870718000 om het verwijderen makkelijker
te maken.

Carterpan inbouwen

- Maak de pakkingvlakken van het cilinderblok en de carterpan goed schoon.


- Smeer het contactvlak in met siliconenkit zoals in figuur 2.25 is weergegeven.

Figuur 2.25: Contactvlak insmeren met siliconenkit


1 Kitrups
2a Carterpan
2b Bevestigingsbout
2c Bevestigingsmoer
- Breng de carterpan aan en zet de bouten kruiselings vast.
- Let op! Wacht minstens 1 uur nadat de carterpan is gemonteerd, voordat het
systeem weer met motorolie wordt gevuld.
- Controleer, nadat de motor op bedrijfstemperatuur is gekomen, of de pakking goed
afdicht.

Oliepomp uit- en inbouwen

- Tap de motorolie af.


- Verwijder het oliefilter.
- Bouw de distributieriem uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.2.1.
- Plaats blokkeergereedschap Fiat 1870763000 op het krukasriemwiel, zoals
aangegeven in figuur 2.26.

Figuur 2.26: Krukasriemwiel verwijderen


1 Blokkeerhulpstuk Fiat 1870763000
2 Bevestigingsbout
- Draai de bevestigingsbout van de krukas los en verwijder het krukasriemwiel.
- Draai de bouten en moer los en verwijder de koelvloeistofpomp.
- Verwijder de carterpan, de olie-aanzuigbuis en het voorste krukasdeksel samen met
de oliepomp.
- Inbouwen van de oliepomp gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Oliepomp controleren

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

- Plaats de oliepomp in een bankschroef en verwijder de pakking.


- Draai de vijf bouten (gebruik een slagschroevendraaier) los en verwijder het
oliepompdeksel.
- Verwijder (indien noodzakelijk) de oliekeerring.
- Verwijder het aandrijftandwiel en het aangedreven tandwiel.
- Verwijder de borging en verwijder de oliedrukregelklep.
- Maak de oliepomp schoon en controleer de radiale speling tussen het pomphuis en
het aangedreven tandwiel.
- Controleer de axiale speling tussen het pasvlak van het deksel en de bovenzijde van
de tandwielen.

^ 2.3 Benzinemotor met twee


bovenliggende nokkenassen (1,6 L-
16V)
De 1,6 L-motor heeft vier cilinders in lijn en wordt dwars voorin de Stilo geplaatst. De
twee bovenliggende nokkenassen, die vier kleppen per cilinder bedienen, worden door
een distributieriem met mechanische spaninrichting aangedreven. Tevens drijft de
distributieriem via een hulpas de oliepomp aan. Zowel de krukas als de nokkenassen
zijn vijfmaal gelagerd. De overige technische gegevens van de motor staan vermeld in
hoofdstuk 19.

^ 2.3.1 Distributieriem uit- en


inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Krukaspoelie 180-200 (18,0-20,0)
Nokkenasriemwiel 102-126 (10,2-12,6)
Bevestigingsmoer distributieriemspanner 21-26 (2,1-2,6)
Achterste afdichting nokkenas 8-10 (0,8-1,0)
Bougies 23-28 (2,3-2,8)

Motorsteun (ophangrubber):

moeren 60 (6,0)
bouten 50 (5,0)
Expansiereservoir 8 (0,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeergereedschap vliegwiel 1867030000


Blokkeergereedschap 1870716000
nokkenasriemwielen
Afstelgereedschap nokkenassen 1860874000
Distributiespangereedschap 1860876000

De distributieriem moet iedere 120.000 km of na een tijdsinterval van drie jaar


worden vervangen.

Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.

Distributieriem uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het geluidsisolatiedeksel van de
cilinderkop.
- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het rechtervoorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Bouw de aandrijfriemen van de nevenaggregaten uit zoals beschreven in hoofdstuk
14.
- Plaats in lengterichting een steuntraverse (speciaal gereedschap Fiat 1870595000)
op de schokdempertorens, zie figuur 2.27.

Figuur 2.27: Steuntraverse plaatsen


1 Speciaal gereedschap Fiat 1870595000
2a Speciaal gereedschap Fiat 1860851001
2b Speciaal gereedschap Fiat 1870748000
2c Bout
3 Beugel met haak
- Bevestig de beugel met een haak aan de dynamosteun.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats het expansiereservoir van het
motorkoelsysteem.
- Draai de bevestigingsbouten en -moeren los en verwijder het ophangrubber aan de
distributiezijde.
- Draai de bouten en de moer los en verwijder de steun aan de distributiezijde.
- Bouw de motorregeleenheid met de bevestigingssteun uit.
- Draai de krukas in de normale draairichting totdat het merkteken op de
krukaspoelie voor de nok op het distributiedeksel staat, zie figuur 2.28.

Figuur 2.28: Krukaspoeliemerktekens


1a Merkteken op krukaspoelie
1b Nok op het distributiedeksel
2a Merkteken op krukaspoelie
2b Toerentalsensor
- Controleer of het andere merkteken op de krukaspoelie bij de toerentalsensor staat.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het distributiedeksel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het onderste vliegwieldeksel.
- Blokkeer het vliegwiel met speciaal gereedschap Fiat 1867030000.
- Draai de bevestigingsmoer los en verwijder de krukaspoelie.
- Draai de moeren los en verwijder de achterste afdichting van de nokkenas. Voer
deze bewerking ook bij de andere nokkenas uit.
- Monteer de speciale gereedschappen voor het afstellen van de nokkenassen, waarbij
de nok van het speciaal gereedschap in de groef van de nokkenas moet vallen (zie
figuur 2.29).

Figuur 2.29: Speciaal gereedschap Fiat 186087400 aanbrengen


1a Speciaal gereedschap Fiat 1860874000
1b Moeren
1c Nok
1d Groef van nokkenas
- Draai de moer van de verstelbare distributieriemspanner iets los en verwijder de
distributieriem.

Distributieriem inbouwen
- Draai de bevestigingsbouten van de nokkenasriemwielen iets los. Maak zonodig
gebruik van speciaal gereedschap Fiat 1870716000 voor het blokkeren van de
riemwielen.
- Verwijder de bougies en plaats een klokmicrometer in het bougiegat van de 1e-
cilinder. Gebruik hiervoor speciaal gereedschap Fiat 1860895000 zoals weergegeven
in figuur 2.30.

Figuur 2.30: Klokmicrometer voor BDP-bepaling 1e-cilinder


1a Speciaal gereedschap Fiat 1860895000
1b Klokmicrometer
- Verdraai de krukas, totdat de zuiger van de 1e-cilinder exact in het BDP aan het
einde van de compressieslag staat.
- Breng de distributieriem aan via het krukasriemwiel, het hulpasriemwiel, de vaste
geleiderol, het inlaatnokkenasriemwiel, het uitlaatnokkenasriemwiel en de
distributieriemspanner. Let hierbij op de juiste draairichting van de distributieriem
die aangegeven staat met een pijl.
- Draai de bout (1a) los en monteer speciaal gereedschap Fiat 1860876000 voor het
spannen van de distributieriem, zie figuur 2.31.

Figuur 2.31: Distributieriem spannen


1a Bout
1b Speciaal gereedschap 1860876000
2 Merkteken
3 Moer
- Span de distributieriem maximaal, dat wil zeggen dat het verstelbare merkteken
van de riemspanner tegen de aanslag staat.
- Draai de bevestigingsmoer van de verstelbare riemspanner vast.
- Draai de bevestigingsbouten van de nokkenasriemwielen met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast. Maak zonodig gebruik van speciaal gereedschap Fiat
1870716000 voor het blokkeren van de riemwielen.
- Verwijder de gereedschappen voor het afstellen van de distributietiming.
- Draai de krukas twee omwentelingen in de normale draairichting.
- Draai de moer van de verstelbare riemspanner iets los.
- Verlaag de spanning van de distributieriem geleidelijk met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1860876000, tot het verstelbare merkteken voor het vaste
merkteken op de riemspanner staat (zie figuur 2.31).
- Draai de bevestigingsmoer van de verstelbare riemspanner met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Monteer, als laatste controle, nogmaals de klokmicrometer en zet de zuiger van de
1e-cilinder in het BDP aan het einde van de compressieslag.
- Controleer met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860874000 de afstelling.
- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
^ 2.3.2 Cilinderkoppakking vervangen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Cilinderkopbouten:

fase 1 40 (4,0)
fase 2 +90° (kwartslag)
verderdraaien
fase 3 +90° (kwartslag)
verderdraaien
Thermostaat aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Nokkenashuis 13-16 (1,3-1,6)
Steunbeugel uitlaatspruitstuk 25 (2,5)
Uitlaatpijp aan uitlaatspruitstuk 25 (2,5)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Nokkenasriemwiel 102-126 (10,2-12,6)
Spruitstukhuis aan inlaatspruitstuk 13-16 (1,3-1,6)
Achterste afdichting nokkenas 8-10 (0,8-1,0)
Bougies 23-28 (2,3-2,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000
Blokkeergereedschap 1870716000
nokkenasriemwiel

Uitbouwen

Let op! De cilinderkop mag pas worden uitgebouwd als de motor geheel is afgekoeld.

- Zet de auto op een hefbrug.


- Tap het koelcircuit van de airconditioning af.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het geluidsisolatiedeksel van de
cilinderkop.
- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het rechter voorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Plaats een opvangbak voor koelvloeistof.
- Maak de onderste koelvloeistofslang los van de radiateur.
- Verwijder de aandrijfriemen voor de hulporganen zoals beschreven in hoofdstuk 14.
- Bouw de distributieriem uit volgens de methode die beschreven staat in paragraaf
2.3.1.
- Verwijder de mof tussen het luchtfilter en het inlaatspruitstuk compleet met de
resonator.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het gasklephuis.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de oliepeilstokbuis.
- Maak de carterventilatieslangen los van de olievulopening.
- Draai de bout los en verwijder de olie-vulopening.
- Maak de steker los van de inlaattemperatuur/druksensor.
- Maak de brandstofdampafvoerslang, de olieterugvoerslang en de onderdrukslang
los van het inlaatspruitstuk.
- Verwijder de bobines.
- Draai de moer los en verwijder de steun voor de kabels van de inspuitventielen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het spruitstukhuis.
- Verwijder het inlaatnokkenasriemwiel. Maak zonodig gebruik van speciaal
gereedschap Fiat 1870716000 voor het blokkeren van het riemwiel.
- Bouw de brandstofverdeelleiding uit zoals beschreven in hoofdstuk 5.
- Draai de moeren los en verplaats de kabelbescherming, zie figuur 2.32.

Figuur 2.32: Kabelbescherming verwijderen


1a Moeren
1b Kabelbescherming
- Draai de bevestigingsbouten en -moeren los en verwijder het inlaatspruitstuk met
de onderliggende pakking.
- Verwijder het uitlaatspruitstuk met katalysator.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het inlaat- en uitlaatnokkenashuis
van de cilinderkop.
- Maak de koelvloeistofslangen los van de thermostaat.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de thermostaat compleet met de
pakking.
- Draai de bouten los en verwijder de cilinderkop.

Inbouwen

- Verwijder alle pakkingresten van het cilinderkoppasvlak op het motorblok en op de


cilinderkop.
- Controleer de hoogte en vlakheid van de cilinderkop (raadpleeg hoofdstuk 18 voor
de revisiematen).
- Breng een nieuwe 'Astadur'-koppakking met het opschrift 'Alto' naar boven gericht
aan. Let op! Voorkom ieder contact met olie en/of vet.
- Breng de cilinderkop aan op het motorblok.
- Draai de cilinderkopbouten in de juiste volgorde en volgens de aangegeven
procedure in drie fasen vast, zie figuur 2.33.

Figuur 2.33: Aanhaalvolgorde van de cilinderkopbouten


- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 2.3.3 Cilinderkop reviseren


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Nokkenasriemwiel 102-126
(10,2-12,6)
Nokkenashuis 13-16 (1,3-
1,6)
Bougies 23-28 (2,3-
2,8)
Thermostaat aan cilinderkop 21-26 (2,1-
2,6)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeergereedschap 1870716000
nokkenasriemwielen
Nokkenastiming 1860874000
Verwijderen klepsteelafdichtrubbers 1860989000
Aanbrengen klepsteelafdichtrubbers 1860813000
Verwijderen klepgeleiders 1860395000
Aanbrengen klepgeleiders 1860416000
Aanbrengen nokkenaskeerring 1860882000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Cilinderkop uit elkaar nemen

- Plaats de cilinderkop met behulp van een passende steun in de bankschroef.


- Draai de bougies uit de cilinderkop.
- Draai de bouten los en verwijder het thermostaathuis en de thermostaat.

Nokkenas uitbouwen en controleren

- Plaats het nokkenashuis in een bankschroef en verwijder de fasesensor.


- Verwijder de hydraulische klepstoters met de hand en leg ze in de montagevolgorde
op een schoon oppervlak.
- Controleer de axiale speling van de nokkenas met een micrometer, zie figuur 2.34.
Als de speling niet aan de voorgeschreven waarde voldoet, dan moet het aanlegvlak
van het achterste deksel geslepen worden. Als de speling veel afwijkt, controleer
dan de componenten van het nokkenashuis zorgvuldig om het onderdeel te vinden
dat niet aan de fabrieksspecificaties voldoet.

Figuur 2.34: Axiale speling nokkenas meten


- Verwijder het achterste deksel en verwijder de nokkenas met de keerring uit het
nokkenashuis.
- Plaats de nokkenas op V-bokken en meet met behulp van een micrometer de
nokkenasslingering bij de middelste lagertap.
- Als de radiale speling en de asslingering niet aan de specificaties voldoen, moet de
nokkenas worden vervangen door een nieuw exemplaar.
- Meet de diameter van de nokkenaslagertappen en de lichthoogte.
- Breng voorlopig het nokkenasriemwiel aan.
- Breng het speciaal gereedschap Fiat 1860874000 aan voor het op tijd zetten van de
beide nokkenassen. Let op! De nok op het gereedschap moet in de uitsparing van
de nokkenas vallen, zie figuur 2.29. Als de nok in de zitting valt, moet het speciaal
gereedschap gemonteerd worden waar voorheen de achterste distributiedeksels
gemonteerd waren. Het speciaal gereedschap 1860874000 verschilt onderling
uitsluitend door de plaats van het merkteken in de onderste hoek. Dit merkteken
moet tegenover de plug op het nokkenashuis staan. Op deze manier staat de
nokkenas in de juiste stand voor inbouwen van het nokkenashuis op de cilinderkop.

Klepstoters controleren

- Verwijder met de hand de klepstoters, zie figuur 2.35.

Figuur 2.35: Hydraulische klepstoter


1 Huis
2 Zuiger
3 Mof
4 Kogel
5 Zuigerveer
6 Veer van de kogelklep
7 Kamer
- Controleer de diameter van de klepstoters; te ovale klepstoters moeten worden
vervangen.

Cilinderkop verder uit elkaar nemen en controleren

- Druk met behulp van een geschikte klepveertang de klepveer samen en verwijder
de klepspietjes uit de schotel.
- Verwijder vervolgens de klepveerschotels, de klepveren en de kleppen. Let op!
Houd alle onderdelen bij elkaar.
- Verwijder de klepsteelafdichtrubbers met behulp van een geschikte trekker. Let
op! Gebruik bij de montage altijd nieuwe klepsteelafdichtrubbers.
- Ontkool de klepzittingen en de in- en uitlaatkanalen en verwijder de pakkingresten
van het pasvlak van de cilinderkop.
- Controleer de vlakheid van de cilinderkop met behulp van een stalen rei en een
voelermaat in diverse richtingen. Vlak zo nodig de cilinderkop waarbij wel de
cilinderkophoogte in acht moet worden genomen.
- Controleer na het vlakken de inhoud van de verbrandingskamer met behulp van
een maatglas en motorolie. Frees zo nodig wat materiaal weg aan de binnenzijde
van de verbrandingskamer, zie figuur 2.36.

Figuur 2.36: Wegfrezen materiaal aan binnenzijde verbrandingskamer

Kleppen en kleponderdelen

- Reinig de kleppen grondig.


- Controleer elke in- en uitlaatklep op slijtage, beschadigingen en vervormde
klepstelen.
- Controleer de afmetingen van de kleppen.
- Kleppen met lichte beschadigingen kunnen worden geslepen op een
kleppenslijpmachine onder een hoek van 45°30' ±5'. De rand van de klepschotel mag
niet dunner worden dan 1 mm.
- Schuur vervolgens met een middelfijne schuurpasta op de bijbehorende
klepzittingen in tot er een mooi evenwijdig slijpvlak op de klepschotelrand is
ontstaan.
- Verwijder de slijppasta grondig.
- Slijp het uiteinde van de klepsteel vlak als dat ingeslagen is. Zorg ervoor dat er zo
weinig mogelijk materiaal wordt weggenomen.
- Controleer of de veerspanning van de klepveren aan de minimum voorgeschreven
waarde voldoet.

Klepgeleiders controleren
- Meet de speling tussen de klepsteel en de klepgeleider door de dikte van de
klepsteel en de binnendiameter van de klepgeleider op te meten en vervolgens deze
waarden van elkaar af te trekken.
- Vervang zo nodig de klepgeleiders.

Klepgeleiders vervangen

- Verwarm de cilinderkop tot 80-100 °C.


- Tik de klepgeleiders met behulp van een stempel vanaf de zijde van de
verbrandingskamer uit de cilinderkop.
- Smeer de nieuwe klepgeleider met olie in.
- Verwarm de cilinderkop opnieuw tot ongeveer 100 °C en monteer de geleiders met
behulp van een passende stempel.
- Ruim de binnendiameter van de klepgeleiders op de voorgeschreven maat.

Klepzittingen controleren en reviseren

- Als de kleppen of klepgeleiders zijn bewerkt of vervangen, moeten de klepzittingen


altijd worden nabewerkt. De klepzittingen kunnen niet worden vervangen. Voor
deze bewerking is een speciale freesset nodig.
- Slijp de klepzittingen op de voorgeschreven maten over een breedte van circa 2 mm.
- Schuur de kleppen en de klepzittingen op elkaar in.

Cilinderkop in elkaar zetten

- Olie de klepstelen goed in en schuif de kleppen in de geleiders. Let op dat alle


kleppen weer op hun oorspronkelijke plaats worden ingebouwd.
- Monteer nieuwe klepsteelafdichtrubbers. Gebruik zo nodig speciaal gereedschap
Fiat 1860813000.
- Monteer de klepveren, de klepveerschotels en de spietjes met behulp van de
klepveertang.
- Vernieuw zo nodig de oliekeerringen van de nokkenassen bij ingebouwd
nokkenashuis. Gebruik speciaal gereedschap Fiat 1860882000 om de keerring op
zijn plaats te drukken.
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.

^ 2.3.4 Motor met versnellingsbak uit-


en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Motorsteun aan versnellingsbakzijde

Bout M10 x 1,25 45 (4,5)


Bout M12 x 1,25 85 (8,5)
Motorsteun aan distributiezijde 50 (5,0)

Onderste reactiestang aan versnellingsbak

Bout M12 x 1,5 (aan subframe) 125 (12,5)


Moer M12 x 1,25 70 (7,0)
Fusee aan schokdemper 70 (7,0)
Spoorstangkogel aan fusee 70 (7,0)
Uitlaatpijp aan spruitstuk 25 (2,5)
Hulptraverse aan carrosserie 30 (3,0)
Wielbouten 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847038000

Uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Tap het koelcircuit van de airconditioning af.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het geluidsisolatiedeksel van de
cilinderkop.
- Verwijder het deksel van de accuhouder.
- Verwijder het beschermdeksel van het verdeelblok op de accu.
- Draai de moer los en maak de steker los van de startmotor.
- Maak de accukabels los en verwijder de accu met de accuhouder.
- Verwijder de slang van het luchtfilter naar het inlaatspruitstuk.
- Verwijder de beide voorwielen.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de wielkuipbescherming.
- Plaats een opvangbak voor koelvloeistof.
- Maak de onderste koelvloeistofslang los van de radiateur.
- Draai de moeren los en maak de aansluitingen van de aircoleidingen los zoals
aangegeven in figuur 2.37.

Figuur 2.37: Aircoleidingen losmaken


1 Onderste koelvloeistofslang
2a Moeren
2b Aansluitingen
3 Steker van lineaire sensor
- Maak de steker los van de lineaire sensor voor de airconditioning (zie figuur 2.37).
- Maak de bovenste koelvloeistofslang los van de radiateur.
- Maak de steker los van de ventilateur.
- Verwijder het slot van de motorkap.
- Verwijder de voorbumper.
- Maak de stekers los, draai de bevestigingsbouten en -moeren los en verplaats de
koplampunits naar binnen.
- Maak de steker los van de claxon.
- Maak de steker los van de primaire vertragingssensor voor het airbagsysteem op de
ventilateur.
- Draai de bevestigingsbouten op de spatborden los.
- Draai de bevestigingsbouten op de balken los en verwijder de complete hulptraverse
met de koplampunits, radiateur en ventilateur, zie figuur 2.38.

Figuur 2.38: Hulptraverse uitbouwen


1 Bouten
2 Bouten
3 Hulptraverse
- Draai de bout los en maak de massakabel los van de versnellingsbak.
- Draai de bouten los en verplaats de koppelingswerkcilinder opzij.
- Maak de schakelkabels los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats de steunbeugel compleet met de
schakelkabels opzij.
- Draai de moer los en maak de aansluiting los van de expansieklep van de
airconditioning.
- Maak de klemmen los en maak de slangen van de kachel los.
- Maak de slang van de rembekrachtiger los van de terugslagklep en maak de slang
los uit de borgklem.
- Maak de snelkoppeling in de brandstoftoevoerleiding los.
- Maak de steker los van de benzinedampafsluitklep.
- Maak de brandstofdampleiding los van het spruitstukhuis en maak de leidingen los
uit de borgklem.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats het expansiereservoir van het
motorkoelsysteem opzij.
- Draai de bevestigingsmoeren los en maak de uitlaatpijp los van het spruitstuk.
- Knip de klembanden van de stofhoezen voor de aandrijfassen op het differentieel
door.
- Draai de moeren los en maak de spoorstangkogels met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1847038000 los van de fusees.
- Draai de bevestigingsbouten van de fusee aan de schokdemper los.
- Kantel de fusees naar buiten en trek de aandrijfassen uit het differentieel. Bevestig
de aandrijfassen tijdelijk aan de auto, zodat ze geen hindernis bij de
werkzaamheden vormen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de onderste reactiestang van de
versnellingsbak.
- Monteer beugels op de motor/versnellingsbak zoals aangegeven in figuur 2.39.

Figuur 2.39: Beugels op de motor/versnellingsbak monteren


1a Beugel
1b Haak
2a Beugel
2b Haak
3a Haak
- Haak de kettingen aan een hydraulische werkplaatskraan en zet de kettingen
strak.
- Draai de bevestigingsbouten van de motorsteun aan de distributiezijde aan de balk
en de schokdempertoren los.
- Draai de bevestigingsbouten van de motor/baksteun (versnellingsbakzijde) aan de
balk los.
- Til de motor/versnellingsbak met behulp van de hydraulische werkplaatskraan op
een passende bok.

Inbouwen

- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de


volgende punten:
- Monteer eerst de motorsteun aan de versnellingsbakzijde en draai de
bevestigingsbouten aan de carrosserie met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast, monteer vervolgens de steun aan de distributiezijde en tenslotte de onderste
reactiesteun aan de versnellingsbak.
- Controleer dat de motor- en versnellingsbaksteunen op de juiste wijze zijn
gemonteerd.
- Vul en ontlucht het koelsysteem.

^ 2.3.5 Motorrevisie; zuigers, cilinders


en drijfstangen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Olie-aftapplug 48 (4,8)
Carterpan (M6) 9 (0,9)
Drijfstanglagerkappen 48-51 (4,8-5,4)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Zuigerverenspanband 1860700000
Zuigerverentang Hazet 790-1 of Fiat 1860183000
Montagehulpstuk borgveerringen 1860303000
zuigerpen

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Zuigers en drijfstangen uitbouwen

Zuigers en drijfstangen kunnen bij ingebouwde motor worden uitgebouwd.

- Verwijder de carterpan zoals beschreven in paragraaf 2.3.8. Let op! Deze kan
stevig vastgekleefd zitten.
- Bouw de distributieriem uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.3.1.
- Bouw de cilinderkop uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.3.2.
- Verdraai de krukas totdat alle zuigers ongeveer op gelijke hoogte staan en
verwijder de koolaanslag met behulp van een stootkantruimer uit de cilinders.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef en de daaronder aangebrachte oliepomp.
- Verwijder de drijfstanglagerkappen met de lagerschaalhelften. Let op! De
lagerschaalhelften mogen niet worden verwisseld. Ga na waar merktekens op de
drijfstanglagerkappen, de zuigers en de drijfstangen zijn aangebracht zodat deze
onderdelen straks weer op hun oorspronkelijke plaats kunnen worden gemonteerd.
- Duw de zuigers met hun drijfstang naar boven uit de cilinder.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de borgringen van de zuigerpen.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.
- Controleer de zuigerveren, zuigers, drijfstangen en cilinderboringen zoals
beschreven in paragraaf 2.2.5.
Zuigers en drijfstangen inbouwen

- Ga voor het inbouwen van de zuigers en drijfstangen op dezelfde wijze te werk als
beschreven in paragraaf 2.2.5.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Smeer de lagertappen en
lagers voor inbouwen in met schone motorolie.

^ 2.3.6 Motorrevisie; krukas en


hoofdlagers
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Krukaspoelie 180-200
(18,0-20,0)
Hoofdlagerkappen 72-88 (7,2-
8,8)
Vliegwiel 75-91 (7,5-
9,1)
Voorste krukasdeksel 8-10 (0,8-
1,0)
Achterste krukasdeksel 8-10 (0,8-
1,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Vliegwielblokkeergereedschap 1860846000
Aanbrengen voorste 1860878000
krukaskeerring

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Krukas uitbouwen

- Bouw de motor/versnellingsbak uit zoals beschreven in paragraaf 2.3.4.


- Verwijder de dynamo, de startmotor, en indien aanwezig de aircocompressor.
- Verwijder de versnellingsbak, de distributieriem, de cilinderkop, de carterpan, de
oliepomp, de oliepeilstokbuis en de zuigers met drijfstangen. Zie de desbetreffende
paragrafen.
- Verwijder de drukgroep en de koppelingsplaat.
- Zet het cilinderblok op zijn kop op een werkbank of op een montagestandaard.
- Fixeer het aandrijfriemwiel voor de hulpas van de oliepomp met behulp van
speciaal gereedschap Fiat 1860765000 en verwijder de bevestigingsbout, zie figuur
2.40. Verwijder het aandrijfriemwiel met behulp van een schroevendraaier als
hefboom.

Figuur 2.40: Aandrijfriemwiel hulpas oliepomp verwijderen


1a Speciaal gereedschap Fiat 1860765000
1b Bout
1c Aandrijfriemwiel van hulpas
2 Krukasriemwiel
- Draai de bouten en de moer los en verwijder het onderste distributiedeksel.
- Blokkeer het vliegwiel met speciaal gereedschap Fiat 1860846000, draai de
bevestigingsbout los en verwijder het krukasriemwiel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste krukasdeksel.
- Draai de bevestigingsbouten van het vliegwiel aan de krukas los en verwijder het
vliegwielblokkeergereedschap en het vliegwiel.
- Verwijder het achterste krukasdeksel (vliegwielzijde).
- Meet de axiale krukasspeling met behulp van een micrometer.
- Verwijder de hoofdlagerkapbouten.
- Verwijder de hoofdlagerkappen en de lagerschalen. Leg ze op volgorde weg, zodat ze
weer op hun oorspronkelijke plaats aangebracht kunnen worden.
- Til voorzichtig de krukas uit het cilinderblok.
- Maak de oliekanalen in de krukas schoon met perslucht.

Krukas controleren

- Controleer de hoofd- en de drijfstanglagertappen op slijtage en scheurtjes.


- Plaats de krukas in twee geschikte steunen en meet de slingering met behulp van
een micrometer.
- Controleer of de oliekanalen open zijn.
- Controleer de hoofdlagertappen en de drijfstanglagertappen met behulp van een
micrometer op slingeren en tapsheid, zie hoofdstuk 18 Revisiematen.
- Controleer de lagerschalen op afgebladderde en/of gesmolten plekken, sporen van
vastlopen en onjuist contact. Vervang zo nodig de defecte lagers.
- Plaats de krukas en lagerschalen in het cilinderblok.
- Meet met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.2.7) de radiale lagerspeling.

Krukas inbouwen

- Reinig alle onderdelen grondig en blaas de oliekanalen door met perslucht.


- Smeer alle bewegende delen voor montage met motorolie.
- Monteer de hoofdlagerschalen in het cilinderblok, waarbij de smeeropeningen voor
de oliekanalen moeten staan. Bij gebruik van de oude lagers deze weer op hun
oorspronkelijke plaats aanbrengen.
- Monteer de axiale krukaslagers bij de eerste hoofdlagerboring aan de vliegwielzijde.
- Olie de lagerschalen goed in en plaats de krukas voorzichtig in het cilinderblok.
- Monteer de hoofdlagerkappen met de lagerschalen. De hoofdlagerkappen zijn
gemerkt met een oplopend aantal merktekens van nul naar vier dat de
montagevolgorde aangeeft.
- Draai de bevestigingsbouten van de lagerkappen met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Controleer of de krukas gemakkelijk en zonder zware punten draait.
- Meet ter controle nogmaals de axiale speling indien de axiale krukaslagers
vervangen zijn.
- Monteer het voorste krukasdeksel op het cilinderblok. Vernieuw zo nodig de
oliekeerring met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860878000.
- Bouw het achterste krukasdeksel op het cilinderblok. Vernieuw zo nodig de
oliekeerring met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860880000 en 1860879000.
- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 2.3.7 Motorrevisie; hoofdlagers en


drijfstanglagers kiezen
Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

- Raadpleeg paragraaf 2.2.7. voor het bepalen van lagerspelingen.

^ 2.3.8 Hulpas
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Deksel hulpas aan cilinderblok 10-12 (1,0-1,2)


Oliepompriemwiel (hulpas) 68-84 (6,8-8,4)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Aanbrengen hulpaskeerring 1860882000


- De hulpas kan alleen bij een uitgebouwde en uit elkaar genomen motor worden
verwijderd, zie o.a. paragraaf 2.3.6.
- Verwijder het lagerdeksel van de hulpas aan de voorkant van het cilinderblok, zie
figuur 2.41.

Figuur 2.41: Lagerdeksel hulpas


1 Bout
2a Lagerdeksel
2b Hulpas
- Trek voorzichtig de hulpas uit het cilinderblok.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de oliepomp.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder het gedeelte van de oliepeilstokbuis in
het cilinderblok.
- Verwijder de beschermplug met behulp van een passende stempel en verwijder het
oliepomptandwiel, zie figuur 2.42.

Figuur 2.42: Oliepomptandwiel verwijderen


1 Bouten
2a Oliepomp
2b Aanzuigbuis
3a Bout
4a Beschermplug
4b Oliepomptandwiel
- Controleer de lagerbuszittingen voor de hulpas van de oliepomp. Vervang de bussen
als deze ovaal zijn of als er groeven op het binnenoppervlak aanwezig zijn.
- Indien de lagerbussen vervangen moeten worden, gebruik hiervoor dan een
passende stempel.
- Ruim de lagerbuszittingen met een ruimer.
- Voor de maten van de hulpas, bussen en de lagerzittingen, zie het hoofdstuk
Revisiematen.
- Controleer of het hulptandwiel voor de oliepomp niet overmatig versleten is en of de
spiebanen voor het contact met de aandrijfas voor de oliepomp niet beschadigd zijn.
Als de spiebanen beschadigd zijn, controleer dan de spiebanen op de aandrijfas voor
de oliepomp.
- Meet de lagertappen van de hulpas op. De oppervlakken van de tappen en het
tandwiel mogen geen vreetsporen of groeven vertonen, vervang zo nodig de hulpas.
- Vervang de keerring uit het lagerdeksel. Gebruik daarvoor speciaal gereedschap
Fiat 1860882000.
- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Zie hiervoor de
desbetreffende paragrafen.
^ 2.3.9 Smeersysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Olie-aftapplug 48 (4,8)
Carterpan (M6) 9 (0,9)
Oliepomp 21-26 (2,1-2,6)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Lemmet 1870718000

Carterpan uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Draai de bouten los en verwijder het onderste vliegwieldeksel.
- Tap de motorolie af.
- Draai de bevestigingsbouten van de carterpan aan het cilinderblok los.
- Snijd het afdichtmiddel tussen de carterpan en het cilinderblok met behulp van
speciaal gereedschap Fiat 1870718000 door en verwijder de carterpan.

Carterpan inbouwen

- Maak de pakkingvlakken van het cilinderblok en de carterpan goed schoon.


- Smeer het contactvlak in met siliconenkit zoals in figuur 2.25 is weergegeven.
- Breng de carterpan aan en zet de bouten kruiselings vast.
- Let op! Wacht minstens 1 uur nadat de carterpan is gemonteerd, voordat het
systeem weer met motorolie wordt gevuld.
- Vul de motor met olie en controleer, nadat de motor op bedrijfstemperatuur is
gekomen, of de pakking goed afdicht.

Oliepomp uit- inbouwen

- Verwijder de carterpan.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de oliepomp compleet met de
aanzuigbuis.
- Verwijder de afdichting.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Oliepomp controleren
Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

- Plaats de oliepomp in een bankschroef


- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de olie-aanzuigbuis.
- Maak de oliepomp schoon en controleer de radiale speling tussen het pomphuis en
de tandwielen.
- Controleer de axiale speling tussen het pasvlak van het deksel en de bovenzijde van
de tandwielen.
- Controleer met daarvoor geschikt gereedschap de weerstand van de veer voor de
oliedrukregelklep.
- Als bij één van de metingen een afwijking buiten de tolerantie wordt gemeten, dan
moet de complete oliepomp worden vervangen.

^ 2.4 Benzinemotor met twee


bovenliggende nokkenassen (1,8 L-
16V)
De 1,8 L-motor heeft vier cilinders in lijn en wordt dwars voorin de Stilo geplaatst. De
twee bovenliggende nokkenassen, die vier kleppen per cilinder bedienen, worden door
een distributieriem met mechanische spaninrichting aangedreven. Zowel de krukas
als de nokkenassen zijn vijfmaal gelagerd. De technische gegevens van de motor staan
vermeld in hoofdstuk 19.

^ 2.4.1 Distributieriem uit- en


inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Motorsteun distributiezijde:

aan carrosserie 50 (5,0)


aan motor 75 (7,5)
Nokkenaslagerkappen* 15 (1,5)
Uitlaatnokkenasriemwiel (M12x1,25) 120 (12,0)
Inlaatnokkenasriemwiel (M6x1,25) 10 (1,0)
Krukaspoelie 25 (2,5)
Distributieriemspanner 25 (2,5)
Kleppendeksel 10 (1,0)
Distributiedeksel 10 (1,0)
Vaste riemspanner voor hulporganen 50 (5,0)
Bougies 27 (2,7)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Distributietiminggereedschap 1870697000
Vliegwielblokkeergereedschap 1860846000
Blokkeergereedschap uitlaatnokkenasriemwiel 1860831000
Hulpstuk voor blokkeergereedschap 1860848000
1860831000
Inbouwen distributieriem 1860905000
Blokkeergereedschap inlaatnokkenasriemwiel 1860856000
Distributieriemspangereedschap 1860845000

*Schroefdraad insmeren met Loctite 573/510.

De distributieriem moet iedere 60.000 km of na een tijdsinterval van drie jaar worden
vervangen.

Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.

Distributieriem uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder het deksel van de accuhouder.
- Maak de massakabel van de accu los.
- Open de klemmen en verwijder de slang van het luchtfilter naar het gasklephuis.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het rechter voorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats het expansiereservoir van het
motorkoelsysteem.
- Verwijder de bobines van de cilinderkop.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het kleppendeksel.
- Verwijder de aandrijfriemen voor de hulpaggregaten zoals beschreven in hoofdstuk
14.
- Verdraai de krukas in de normale draairichting (rechtsom) totdat het merkteken op
de krukaspoelie tegenover het merkteken op het distributiedeksel staat. De zuiger
van de eerste cilinder (aan de distributiezijde) staat nu in het BDP aan het einde
van de compressieslag.
- Plaats een bok onder de carterpan om te motor te ondersteunen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de motorsteun aan de distributiezijde.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de vaste riemspanner voor de
hulporganen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het distributiedeksel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de vliegwielbescherming.
- Plaats het vliegwielblokkeergereedschap Fiat 1860846000 zodat de krukas niet kan
verdraaien.
- Verwijder de bougies uit de cilinderkop.
- Verwijder de tweede nokkenaslagerkap van de inlaatnokkenas en de derde
nokkenaslagerkap van de uitlaatnokkenas, zie figuur 2.43. Let op! Merk de
nokkenaslagerkappen zodat ze bij inbouwen op exact dezelfde plaats gemonteerd
worden.

Figuur 2.43: Distributietiminggereedschap voor het op tijd zetten van de nokkenassen


- Breng op de plaatsen van de nokkenaslagerkappen het
distributietiminggereedschap aan en draai de bouten met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast. Let op! De gereedschapset 1870697000 moet precies over het
nokprofiel op de nokkenassen passen. De op de mallen ingeslagen letters 'A' en 'S'
geven respectievelijk de inlaat- en uitlaatzijde aan.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de krukaspoelie.
- Draai de moer van de verstelbare distributieriemspanner los. Ontspan de
distributieriem en verwijder deze.
- Verwijder het vliegwielblokkeergereedschap Fiat 1860846000.

Distributieriem inbouwen en spannen

- Draai de bevestigingsbouten van het in- en uitlaatnokkenasriemwiel iets los om


inbouwen van de distributieriem te vereenvoudigen. Houd daarbij het
uitlaatnokkenasriemwiel tegen met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860831000 en hulpstuk Fiat 1860848000 en het inlaatnokkenasriemwiel met
speciaal gereedschap Fiat 1860856000.
- Verwijder de bevestigingsbout (1) van de oliepomp en monteer in plaats van de bout
de pen (3) van speciaal gereedschap Fiat 1860905000, zie figuur 2.44.
- Leg de nieuwe distributieriem om het krukasriemwiel.
- Steek het speciaal gereedschap Fiat 1860905000 (3) op het krukasriemwiel en op de
pen.
- Verdraai de krukas zonodig iets, totdat de centreernok op het krukasriemwiel (4a)
in de opening (4b) in het speciaal gereedschap valt. In deze stand staat de 1e
cilinder in het BDP.
- Fixeer het gereedschap met behulp van moer (5a) en een algemene bout (5b), zie
figuur 2.44.

Figuur 2.44: 1e cilinder in BDP zetten


1 Bevestigingsbout van oliepomp
2 Distributieriem
3 Pen van speciaal gereedschap Fiat 1860905000
4a Centreernok op krukasriemwiel
4b Gat voor centreernok op krukasriemwiel
5a Moer
5b Bout
- Breng de distributieriem aan via het krukasriemwiel, de vaste geleiderol, het
uitlaatnokkenasriemwiel, het inlaatnokkenasriemwiel, de distributieriemspanner
en het koelvloeistofpompriemwiel. Let hierbij op de juiste draairichting van de
distributieriem die aangegeven staat (met een pijl) en de drie merktekens die
tegenover de merktekens op het krukasriemwiel en de nokkenasriemwielen moeten
staan.
- Steek speciaal gereedschap Fiat 1860845000 in de boring van de steun voor de
distributieriemspanrol, zie figuur 2.45.

Figuur 2.45: Speciaal spangereedschap aanbrengen


- Draai het gereedschap zodat de distributieriem maximaal wordt voorgespannen.
Draai in deze stand de bevestigingsmoer van de distributieriemspanner vast.
- Draai de bouten van het inlaatnokkenasriemwiel met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast. Gebruik speciaal gereedschap Fiat 1860856000 om het
nokkenasriemwiel tegen te houden.
- Draai de bout van het uitlaatnokkenasriemwiel met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast. Gebruik speciaal gereedschap Fiat 1860831000 met het
hulpstuk 1860848000 om het nokkenasriemwiel tegen te houden.
- Verwijder het speciaal gereedschap Fiat 1870697000 en breng de
nokkenaslagerkappen aan (let op de zelf aangebrachte merktekens). Zet ze met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Verwijder het gereedschap voor het op BDP zetten van de motor.
- Draai de krukas twee omwentelingen in motordraairichting.
- Draai de bevestigingsmoer van de distributieriemspanner iets los en zet met behulp
van speciaal gereedschap Fiat 1860845000 het merkteken op de
distributieriemspanner tegenover het vaste merkteken op het cilinderblok, zie
figuur 2.46.

Figuur 2.46: Distributieriem spannen


1 Wijzer
2 Vast merkteken
- Draai de bevestigingsmoer van de distributieriemspanner vast met een
aanhaalmoment van 25 Nm.
- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 2.4.2 Cilinderkoppakking vervangen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Cilinderkopbouten:

fase 1 20 (2,0)
fase 2 40 (4,0)
fase 3 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
fase 4 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
fase 5 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Thermostaathuis aan cilinderkop (M8) 25 (2,5)
Toevoerbuis naar koelvloeistofpomp (M8) 25 (2,5)
Toevoerbuis naar koelvloeistofpomp (M6) 9 (0,9)
Bougies 27 (2,7)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Drukloos maken brandstofsysteem 1870684000


Hoekverdraaiingsgereedschap 1895897000

Uitbouwen

Let op! De cilinderkop mag pas worden uitgebouwd als de motor geheel is afgekoeld.

- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.


- Verwijder het deksel van de accuhouder.
- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Maak de bovenste en onderste koelvloeistofslang los van de thermostaat en tap de
koelvloeistof af in een opvangbak.
- Bouw de distributieriem uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.4.1.
- Draai de bevestigingsbouten van de verstevigingsbeugel onder het inlaatspruitstuk
los, zie figuur 2.47.

Figuur 2.47: Verstevigingsbeugel verwijderen


1a Bevestigingsbout
1b Verstevigingsbeugel
2 Steker van toerental/BDP-sensor
- Maak de in figuur 2.48 aangegeven stekers los.

Figuur 2.48: Stekers in motorruimte


1a-1e Stekerverbindingen
2a Bevestigingsbout
2b Massakabel
- Draai de bevestigingsbout (2a) los en maak de massakabel (2b) los van de
distributieriemspannersteun, zie figuur 2.48.
- Plaats het speciaal gereedschap Fiat 1870684000 voor het drukloos maken van het
brandstofsysteem op de brandstofverdeelleiding en vang de brandstof op in
geschikte opvangbak.
- Maak de brandstoftoevoerleiding los van de brandstofverdeelleiding.
- Maak de snelkoppeling van de slang van het brandstofdampopvangsysteem los.
- Maak de steker los van de koelvloeistoftemperatuursensor op de thermostaat.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de thermostaat uit de zitting op de
cilinderkop.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder het hitteschild van het
uitlaatspruitstuk.
- Draai de bevestigingsbout van de oliepeilstokbuis los.
- Draai de bevestigingsmoeren van de voorste uitlaatpijp aan het spruitstuk los.
- Draai de bevestigingsbout van de verstevigingsbeugel van het spruitstuk los.
- Maak de oliepeilstokbuis los van de onderste bevestiging.
- Draai de bevestigingsmoeren aan de cilinderkop los en verwijder het
uitlaatspruitstuk.
- Draai de bevestigingsbouten en -moeren los en verwijder de
koelvloeistoftoevoerbuis van de cilinderkop.
- Draai de cilinderkopbouten in de omgekeerde aanhaalvolgorde (zie figuur 2.49) los.
- Verwijder de cilinderkop samen met het inlaatspruitstuk.
Inbouwen

- Verwijder alle pakkingresten van het cilinderkoppasvlak op het motorblok en op de


cilinderkop.
- Controleer de hoogte en vlakheid van de cilinderkop (raadpleeg hoofdstuk 18 voor
de revisiematen).
- Breng een nieuwe 'Astadur'-koppakking aan met het opschrift 'Alto' naar boven
gericht. Let op! Voorkom ieder contact met olie en/of vet.
- Breng de cilinderkop aan op het motorblok.
- Smeer de cilinderkopbouten en ringen in met schone motorolie en laat ze minstens
30 minuten uitlekken.
- Draai de cilinderkopbouten in de juiste volgorde en volgens de aangegeven
procedure in vier fasen vast, zie figuur 2.49. Gebruik hierbij speciaal gereedschap
Fiat 1895897000 voor het vastdraaien met hoekverdraaiing.

Figuur 2.49: Aanhaalvolgorde van de cilinderkopbouten


- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 2.4.3 Cilinderkop reviseren


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Nokkenaslagerkappen* 15 (1,5)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Inlaatnokkenasriemwiel (M6) 10 (1,0)
Uitlaatnokkenasriemwiel (M12x1,25) 120 (12,0)
Bougies 27 (2,7)
Thermostaat 21-26 (2,1-2,6)
Koelvloeistofpomp aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeerhulpstuk inlaatnokkenasriemwiel 1860856000


Blokkeerhulpstuk 1860831000 en
uitlaatnokkenasriemwiel 1860848000
Verwijderen klepsteelafdichtrubbers 1860989000
Aanbrengen klepsteelafdichtrubbers 1860813000 en
1860454000
Verwijderen klepgeleiders 1860395000
Aanbrengen klepgeleiders 1860812000
Aanbrengen nokkenaskeerring 1860824000 en
1860844000

*Schroefdraad insmeren met Loctite 573/510.

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Cilinderkop uit elkaar nemen

- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder het inlaatspruitstuk van de


cilinderkop.

Nokkenassen uitbouwen en controleren

- Draai de bevestigingsbout (1a) van het uitlaatnokkenasriemwiel (2) los met behulp
van het blokkeergereedschap Fiat 1860831000 (1b) met hulpstuk 1860848000 (1c)
en verwijder het riemwiel, zie figuur 2.50.

Figuur 2.50: Nokkenassen blokkeren


1a Bevestigingsbout uitlaatnokkenasriemwiel
1b Blokkeergereedschap Fiat 1860831000
1c Hulpstuk Fiat 1860848000
2 Uitlaatnokkenasriemwiel
3a Bevestigingsbout inlaatnokkenasriemwiel
3b Blokkeerhulpstuk 1860856000
4 Inlaatnokkenasriemwiel
5a Bevestigingsbout distributiedeksel
5b Distributiedeksel
- Draai de bevestigingsbouten (3a) van het inlaatnokkenasriemwiel (4) los met
behulp van het blokkeerhulpstuk 1860856000 (3b) en verwijder het riemwiel, zie
figuur 2.50.
- Draai de bouten los en verwijder de distributiedeksels (5b) aan de zijkant van de
cilinderkop, zie figuur 2.50.
- Verwijder de koelvloeistofpomp en de fasesensor.
- Controleer de axiale speling van de nokkenassen met een micrometer.
- Verwijder de nokkenaslagerkappen. Merk vooraf de nokkenaslagerkappen zodat
deze bij inbouwen op de juiste plaats gemonteerd kunnen worden.
- Verwijder de bovenste lagerschaal van de voorste lagersteun voor de
inlaatnokkenas en vervolgens de nokkenassen.
- Verwijder de onderste lagerschaal van de voorste lagersteun voor de
inlaatnokkenas.
- Meet met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.2.7) de radiale speling van de
nokkenaslagers.
- Plaats de nokkenas op V-bokken en meet met behulp van een micrometer de
nokkenasslingering bij de middelste lagertap.
- Als de radiale speling en de asslingering niet aan de specificaties voldoen, moet de
nokkenas worden vervangen door een nieuw exemplaar.
- Meet de diameter van de nokkenaslagertappen en de lichthoogte.

Cilinderkop verder uit elkaar nemen en controleren

- Verwijder de hydraulische klepstoters uit de cilinderkop.


- Controleer de diameter van de klepstoters; tè ovale klepstoters moeten worden
vervangen.
- Druk met behulp van een geschikte klepveertang de klepveer samen en verwijder
de klepspietjes uit de schotel.
- Verwijder vervolgens de klepveerschotels, de klepveren en de kleppen. Let op!
Houd alle onderdelen bij elkaar.
- Verwijder de klepsteelafdichtrubbers met geschikt gereedschap. Let op! Gebruik bij
de montage altijd nieuwe klepsteelafdichtrubbers.
- Ontkool de klepzittingen en de in- en uitlaatkanalen.
- Controleer de vlakheid van de cilinderkop met behulp van een stalen rei en een
voelermaat in diverse richtingen. Vlak zo nodig de cilinderkop waarbij wel de
cilinderkophoogte in acht moet worden genomen.
- Controleer na het vlakken de inhoud van de verbrandingskamer met behulp van
een maatglas en motorolie. Frees zo nodig wat materiaal weg aan de binnenzijde
van de verbrandingskamer, zie figuur 2.36.
- Controleer de kleppen, kleponderdelen, klepgeleiders en klepzittingen zoals
beschreven in paragraaf 2.3.3.

Cilinderkop in elkaar zetten

- Olie de klepstelen goed in en schuif de kleppen in de geleiders. Let op dat alle


kleppen weer op hun oorspronkelijke plaats worden ingebouwd.
- Plaats de onderste klepschotels in de zittingen.
- Monteer nieuwe klepsteelafdichtrubbers. Gebruik zo nodig speciaal gereedschap
Fiat 1860813000 en Fiat 1860454000.
- Monteer de klepveren, de klepveerschotels en de spietjes met behulp van de
klepveertang.
- Plaats de onderste lagerschaal in de voorste steun voor de inlaatnokkenas in de
zitting.
- Smeer de nokkenassen in met olie en plaats ze in de cilinderkop.
- Plaats de bovenste lagerschaal in de voorste steun voor de inlaatnokkenas in de
zitting.
- Monteer de nokkenaslagerkappen (let op de zelf aangebrachte merktekens), smeer
de schroefdraad van de bouten in met Loctite 573/510 en zet ze met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Vernieuw zo nodig de oliekeerringen van de nokkenassen nadat de nokkenassen
zijn ingebouwd. Gebruik passende stempels om de keerringen op de plaats te
drukken.
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.

^ 2.4.4 Motor met versnellingsbak uit-


en inbouwen
Bij het ter perse gaan van deze uitgave was de informatie nog niet beschikbaar.

^ 2.4.5 Motorrevisie; zuigers, cilinders


en drijfstangen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Olie-aftapplug 20 (2,0)
Carterpan:
M6 9 (0,9)
M8 25 (2,5)
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 25 (2,5)
fase 2 +60° verderdraaien

Speciaal gereedschap (Fiat)

Zuigerverenspanband 1860700000
Zuigerverentang Hazet 790-1 of Fiat 1860183000
Uitdrijven zuigerpen 1860251000
Lemmet voor verwijderen carterpan 1870718000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M6) 1860833000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M8) 1860834000
Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Zuigers en drijfstangen uitbouwen

Zuigers en drijfstangen kunnen bij ingebouwde motor worden uitgebouwd.

- Verwijder de carterpan zoals beschreven in paragraaf 2.4.8. Let op! Deze kan
stevig vastgekleefd zitten.
- Bouw de distributieriem uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.4.1.
- Bouw de cilinderkop uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.4.2.
- Verdraai de krukas totdat alle zuigers ongeveer op gelijke hoogte staan en
verwijder de koolaanslag met behulp van een stootkantruimer uit de cilinders.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef.
- Verwijder de drijfstanglagerkappen met de lagerschaalhelften.
Let op! De lagerschaalhelften mogen niet worden verwisseld. Ga na waar
merktekens op de drijfstanglagerkappen, de zuigers en de drijfstangen zijn
aangebracht zodat deze onderdelen straks weer op hun oorspronkelijke plaats
kunnen worden gemonteerd.
- Duw de zuigers met hun drijfstang naar boven uit de cilinder.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de borgringen van de zuigerpen.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.

Zuigerveren controleren

- Controleer de slotspeling door de zuigerveer tot ongeveer 15 mm van de rand in de


cilinderboring te duwen en vervolgens de slotspeling te meten.
- Meet de dikte van de zuigerveren.
- Controleer de hoogtespeling door de speling van de zuigerveren in de groef te
meten.

Zuigers en drijfstangen controleren

- Weeg de zuigers en de drijfstangen uit. Haal zo nodig overtollig materiaal weg op de


plaatsen die aangegeven staan in figuur 2.18 en figuur 2.19.
- Meet de diameter van de zuigers.
- Controleer de speling tussen de zuiger en de cilinderwand.
- Meet de buitendiameter van de zuigerpen. Let op! Bij montage moet de zuigerpen
onder lichte druk worden gemonteerd en mag deze niet uit de zuigerpenboring
vallen.

Cilinderboring controleren

- Meet de cilinderboring op drie plaatsen en haaks op elkaar. Bepaal de ovaliteit, de


coniciteit en de slijtage van de cilinders. Let op! Bij revisie moeten alle cilinders op
dezelfde maat worden gehoond.

Zuigers en drijfstangen inbouwen

- Smeer de zuigerpen in met olie en sla de zuigerpen met behulp van een passende
drevel in de zuiger en de drijfstang, waarbij het nummer op de drijfstang aan de
zijde van de grote uitsparingen (voor de inlaatkleppen) in de zuigerbodem moet
zitten, zie figuur 2.51.

Figuur 2.51: Inbouwstand zuiger

1 Uitsparingen voor de inlaatkleppen in zuigerbodem naar zijde ingeslagen nummer


op drijfstang richten

- Breng de borgringen aan.


- Ga vervolgens op dezelfde wijze bij de overige zuigers en drijfstangen te werk.
- Breng de zuigerveren aan met behulp van de zuigerverentang, zie figuur 2.52. Let
op! Verwissel de topveer en de tweede veer onderling niet en richt de merktekens
die op de zuigerveren zijn aangebracht, naar boven. Breng de derde veer met de
hand aan en zorg ervoor dat daarbij de twee bovenste veren niet beschadigd
worden.

Figuur 2.52: Zuigerveren aanbrengen


- Na de montage moeten de veersloten 120° ten opzichte van elkaar worden
verdraaid en zo worden geplaatst dat ze niet in lijn staan met de zuigerpen.
- Breng de zuiger en drijfstang in de juiste stand met behulp van een
zuigerverenspanband (speciaal gereedschap Fiat 1860700000) aan in de
bijbehorende cilinder, zie figuur 2.53.

Figuur 2.53: Inbouwstand zuiger en drijfstang


a Ingeslagen pijl die de draairichting aangeeft
b Cilindernummer en drijfstangnummer
c Inlaatzijde
d Uitlaatzijde
- Meet de radiale lagerspeling op met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.2.7)
alvorens tot definitief inbouwen over te gaan. Zet de lagerkap bij het opmeten van
de radiale lagerspeling met het voorgeschreven aanhaalmoment vast en controleer
één tap per keer.
- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Smeer de
lagertappen en lagers voor inbouwen in met schone motorolie.

^ 2.4.6 Motorrevisie; krukas en


hoofdlagers
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Hoofdlagerkappen:

fase 1 25 (2,5)
fase 2 +100° verder
draaien
Vliegwiel 121-149 (12,1-14,9)
Voorste krukasdeksel 8-10 (0,8-1,0)
Achterste krukasdeksel 8-10 (0,8-1,0)
Krukasriemwiel (linkse draad, niet smeren) 209-231 (20,9-23,1)
Aanzuigbuis oliepomp 15 (1,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Vliegwielblokkeergereedschap 1860846000
Montagehulpstuk voorste krukaskeerring 1860816000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Krukas uitbouwen en controleren

- Bouw de motor/versnellingsbak uit.


- Verwijder de dynamo en (indien aanwezig) de aircocompressor met de steun.
- Verwijder de versnellingsbak, de distributieriem, de cilinderkop, de carterpan, de
oliepomp en de zuigers met drijfstangen. Zie de desbetreffende paragrafen.
- Verwijder het oliefilter.
- Verwijder de drukgroep en de koppelingsplaat.
- Verwijder het krukasriemwiel.
- Zet het cilinderblok op zijn kop op een werkbank of op een montagestandaard.
- Blokkeer het vliegwiel met speciaal gereedschap Fiat 1860846000.
- Draai de bevestigingsbouten van het vliegwiel aan de krukas los en verwijder het
vliegwielblokkeergereedschap en het vliegwiel.
- Verwijder het achterste krukasdeksel.
- Meet de axiale krukasspeling met behulp van een micrometer.
- Verwijder de hoofdlagerkapbouten.
- Verwijder de hoofdlagerkappen en de lagerschalen. Leg ze op volgorde weg, zodat ze
weer op hun oorspronkelijke plaats aangebracht kunnen worden.
- Til voorzichtig de krukas uit het cilinderblok.
- Maak de oliekanalen in de krukas schoon met perslucht.
- Controleer de krukas zoals beschreven in paragraaf 2.3.6.

Krukas inbouwen

- Smeer voor inbouwen motorolie op hoofd- en drijfstanglagers.


- Monteer de drijfstanglagers in de drijfstangen en drijfstanglagerkappen.
- Monteer de hoofdlagerschalen in het cilinderblok en de hoofdlagerkappen. Bij
gebruik van de oude lagers deze weer op hun oorspronkelijke plaats aanbrengen.
- Olie de lagerschalen goed in en plaats de krukas voorzichtig in het cilinderblok.
- Monteer de axiale krukaslagers op de derde hoofdlagersteun.
- Monteer de hoofdlagerkappen met de lagerschalen en draai de bouten met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast. Let op! De hoofdlagerkappen zijn gemerkt
met een oplopend aantal merktekens (van nul naar vier vanaf de voorzijde van de
motor) dat de montagevolgorde aangeeft.
- Controleer of de krukas gemakkelijk en zonder zware punten draait.
- Meet ter controle nogmaals de axiale speling indien de axiale krukaslagers
vervangen zijn.
- Monteer het voorste krukasdeksel met ingebouwde oliepomp op het cilinderblok.
Vernieuw zo nodig de oliekeerring met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860816000.
- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 2.4.7 Motorrevisie; hoofdlagers en


drijfstanglagers kiezen
Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

- Raadpleeg paragraaf 2.2.7. voor het bepalen van lagerspelingen.


^ 2.4.8 Smeersysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Olie-aftapplug 20 (2,0)
Carterpan:
M6 9 (0,9)
M8 25 (2,5)
Voorste krukasdeksel 8-10 (0,8-
1,0)
Bevestigingspen oliekoeler 60 (6,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M6) 1860833000


Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M8) 1860834000
Lemmet voor verwijderen carterpan 1870718000

Carterpan uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het rechter voorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Bouw het voorste uitlaatgedeelte uit.
- Bouw de tussenas uit zoals beschreven in hoofdstuk 10.
- Tap de motorolie af.
- Draai de bevestigingsbouten van de carterpan aan het cilinderblok los.
- Verwarm de kitlaag tussen de carterpan en het cilinderblok met een föhn, of maak
gebruik van speciaal gereedschap Fiat 1870718000 om het verwijderen
gemakkelijker te maken.

Carterpan inbouwen

- Maak de pakkingvlakken van het cilinderblok en de carterpan goed schoon.


- Smeer het contactvlak in met siliconenkit.
- Breng de carterpan aan en zet de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast.
- Vul de motor met olie en controleer, nadat de motor op bedrijfstemperatuur is
gekomen, of de pakking goed afdicht.
Oliepomp uit- en inbouwen

- Verwijder de carterpan.
- Verwijder de distributieriem zoals beschreven in paragraaf 2.4.1.
- Monteer vliegwielblokkeergereedschap Fiat 1860846000 en verwijder het
krukasriemwiel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de rechter steun.
- Verwijder het oliefilter.
- Plaats een opvangbak voor koelvloeistof.
- Maak de koelvloeistoftoevoer- en -retourslang los van de oliekoeler.
- Draai de bevestigingspen los en verwijder de oliekoeler.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de olie-aanzuigbuis.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste krukasdeksel met
ingebouwde oliepomp.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Oliepomp controleren

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

- Plaats de oliepomp in een bankschroef en verwijder de pakking.


- Draai de vijf bouten los en verwijder het oliepompdeksel.
- Verwijder (indien noodzakelijk) de oliekeerring.
- Verwijder de oliedrukregelklep, zie figuur 2.54.
- Maak de oliepomp schoon en controleer de radiale speling tussen het pomphuis en
het aangedreven tandwiel.
- Controleer de axiale speling tussen het pasvlak van het deksel en de bovenzijde van
de tandwielen.

Figuur 2.54: Oliedrukregelklep van oliepomp uitbouwen


1a Plug
1b Oliedrukregelklep
2a Bevestigingsbout
2b Oliepompdeksel
3 Aandrijftandwiel
4 Aangedreven tandwiel
^ 2.5 Benzinemotor met twee
bovenliggende nokkenassen (2,4 L-
20V)
De 2,4 L-motor heeft vijf cilinders in lijn en wordt dwars voorin de Stilo geplaatst. De
twee bovenliggende nokkenassen, die vier kleppen per cilinder bedienen, worden door
een distributieriem met mechanische spaninrichting aangedreven. Zowel de krukas
als de nokkenassen zijn zesmaal gelagerd. De technische gegevens van de motor staan
vermeld in hoofdstuk 19.

^ 2.5.1 Distributieriem uit- en


inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Nokkenaslagerkappen* 15 (1,5)
Uitlaatnokkenasriemwiel (M12x1,25) 120 (12,0)
Inlaatnokkenasriemwiel (M6x1,25) 10 (1,0)
Krukaspoelie 25 (2,5)
Distributieriemspanner 25 (2,5)
Kleppendeksel 9 (0,9)
Distributiedeksel 9 (0,9)
Bougies 27 (2,7)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Steun voor klokmicrometer 1860895000


Distributietiminggereedschap 1870828000
Blokkeergereedschap uitlaatnokkenasriemwiel 1860831000
Hulpstuk voor blokkeergereedschap 1860831002
1860831000
Blokkeergereedschap inlaatnokkenasriemwiel 1860856000

*Schroefdraad insmeren met Loctite 573/510.

De distributieriem moet iedere 60.000 km of na een tijdsinterval van drie jaar worden
vervangen.
Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.

Distributieriem uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder het deksel van de accuhouder.
- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het rechter voorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Verwijder de aandrijfriemen voor de hulpaggregaten zoals beschreven in hoofdstuk
14.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de krukaspoelie.
- Draai de vijf bouten los en verwijder het distributiedeksel.
- Maak de stekers van de bobines los en maak de kabels los van het kleppendeksel.
- Draai de bouten los en verwijder de bobines.
- Maak de carterventilatieslangen los, draai de bevestigingsbouten los en verwijder
het kleppendeksel compleet met de pakking.
- Draai de moer van de verstelbare distributieriemspanner los. Ontspan de
distributieriem en verwijder deze.

Distributieriem inbouwen en spannen

- Draai de bevestigingsbouten van het in- en uitlaatnokkenasriemwiel iets los om


inbouwen van de distributieriem te vereenvoudigen. Houd daarbij het
uitlaatnokkenasriemwiel tegen met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860831000 en hulpstuk Fiat 1860831002 en het inlaatnokkenasriemwiel met
speciaal gereedschap Fiat 1860856000.
- Verwijder de bougie van de eerste cilinder.
- Monteer speciaal gereedschap Fiat 1860895000 compleet met een klokmicrometer
in het bougiegat van de eerste cilinder.
- Draai de krukas totdat de eerste cilinder op BDP van de compressieslag staat.
- Controleer terwijl de eerste cilinder op BDP staat of het merkteken op het
krukasriemwiel samenvalt met het merkteken op het voorste krukasdeksel.
- Draai de bouten los en verwijder de derde lagerkap van de inlaatnokkenas en de
tweede lagerkap van de uitlaatnokkenas. Merk de stand van de
nokkenaslagerkappen, zodat ze weer in de oorspronkelijke stand kunnen worden
gemonteerd.
- Monteer speciaal gereedschap Fiat 1870828000 in plaats van de verwijderde
nokkenaslagerkappen en draai de bijbehorende bouten vast, zie figuur 2.55.
Figuur 2.55: Distributietiminggereedschap voor het op tijd zetten van de nokkenassen
1a Speciaal gereedschap Fiat 1870828000
1b Bouten
- Controleer de juiste passing tussen de nok op de nokkenas en het profiel van het
speciaal gereedschap.
- Breng de distributieriem aan via het krukasriemwiel, de vaste geleiderol, het
uitlaatnokkenasriemwiel, het inlaatnokkenasriemwiel, de distributieriemspanner
en het koelvloeistofpompriemwiel. Let hierbij op de juiste draairichting van de
distributieriem die aangegeven staat (met een pijl) en de drie merktekens die
tegenover de merktekens op het krukasriemwiel en de nokkenasriemwielen moeten
staan.
- Druk met een schroevendraaier zodanig op de lip van de automatische riemspanner
dat deze in de stand voor maximale spanning staat. Draai in deze stand de
bevestigingsmoer van de distributieriemspanner vast.
- Draai de bouten van het inlaatnokkenasriemwiel met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast. Gebruik speciaal gereedschap Fiat 1860856000 om het
nokkenasriemwiel tegen te houden (zie figuur 2.56).
- Draai de bout van het uitlaatnokkenasriemwiel met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast. Gebruik speciaal gereedschap Fiat 1860831000 met het
hulpstuk 1860831002 om het nokkenasriemwiel tegen te houden (zie figuur 2.56).
- Verwijder het speciaal gereedschap Fiat 1870828000 en breng de
nokkenaslagerkappen aan (let op de zelf aangebrachte merktekens). Zet ze met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Verwijder het gereedschap voor het op BDP zetten van de motor.
- Draai de krukas twee omwentelingen in motordraairichting.
- Draai de bevestigingsmoer van de distributieriemspanner iets los en zet met behulp
van een schroevendraaier het merkteken op de distributieriemspanner tegenover
het vaste merkteken op het cilinderblok, zie figuur 2.56.

Figuur 2.56: Distributieriem spannen


1a Bouten
1b Speciaal gereedschap Fiat 1860856000
2a Bout
2b Speciaal gereedschap Fiat 1860831000
2c Speciaal gereedschap Fiat 1860831002
3a Verstelbaar merkteken
3b Vast merkteken
4 Riemspannermoer
- Draai de bevestigingsmoer van de distributieriemspanner vast met een
aanhaalmoment van 25 Nm.
- De rest van het inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van het uitbouwen.
^ 2.5.2 Cilinderkoppakking vervangen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Cilinderkopbouten:

fase 1 20 (2,0)
fase 2 40 (4,0)
fase 3 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
fase 4 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
fase 5 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Bougies 27 (2,7)
Uitlaatspruitstuk op voorkatalysator 25 (2,5)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Steunbeugel voorste uitlaatpijp (aan carterpan) 50 (5,0)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Drukloos maken brandstofsysteem 1870684000


Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000

Uitbouwen

Let op! De cilinderkop mag pas worden uitgebouwd als de motor geheel is afgekoeld.

- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.


- Verwijder het deksel van de accuhouder.
- Maak de accukabels los en verwijder de accu met de houder uit de motorruimte.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Maak de onderste koelvloeistofslang los en tap de koelvloeistof af in een opvangbak.
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de stekers los en verwijder de
inspuitregeleenheid.
- Maak de steker los van de gasklepactuator.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het complete gasklephuis.
- Maak op het spruitstukhuis de stekers los van de linker pingelsensor, de
toerentalsensor, de fasesensor en de rechter pingelsensor.
- Maak de stekers los van de inspuitventielen.
- Maak de steker los van de elektromagneet voor de nokkenasversteller.
- Maak de kabelbundel los uit de borgklemmen onder het inlaatspruitstuk.
- Maak het brandstofsysteem drukloos met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1870684000.
- Maak de brandstoftoevoerleiding los van de brandstofverdeelleiding.
- Maak de carterventilatieslang los van het kleppendeksel.
- Maak de snelkoppeling van de brandstofdampleiding los.
- Maak de leiding los van het flexibele deel, open de borgklemmen en verwijder de
koelvloeistofretourleiding.
- Draai de drie bevestigingsbouten los en verwijder de brandstofverdeelleiding
compleet met de inspuitventielen.
- Draai de bevestigingsbout van de oliepeilstokbuis los.
- Draai de moer en de bout los en verplaats de steunbeugel van het verstelbare
inlaatspruitstuk.
- Maak de steker los van de benzinedampafsluitklep en maak de kabelbundel los van
de steunbeugel.
- Maak de klembanden van de verbindingsmoffen tussen het spruitstukhuis en het
inlaatspruitstuk los en trek het spruitstukhuis uit de moffen.
- Verwijder de moffen van het inlaatspruitstuk.
- Draai de bevestigingsmoeren en -bout los en verwijder het inlaatspruitstuk
compleet met de elektromagneet van de nokkenasversteller.
- Maak de stekers los van de magneetklep voor de spruitstukverstelling en de
brandstof-afsluitklep.
- Verwijder de spruitstukverstelling (V.I.S.).
- Draai de bevestigingsbout los, maak de steker los en verwijder de ventilateur van
het motorkoelsysteem via de onderzijde uit de motorruimte.
- Draai de bevestigingsmoeren en -bout los en verwijder het onderste en bovenste
hitteschild van het uitlaatspruitstuk.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Maak de onderste en bovenste koelvloeistofslang los van de thermostaat.
- Maak de toevoer- en retourslang los van de oliekoeler.
- Maak de toevoer- en retourslangen los van de kachelradiateur.
- Maak de toevoerslang los van de waterpomp.
- Maak de massakabel los van de cilinderkop.
- Maak de steker los van de koelvloeistoftemperatuursensor.
- Maak de retourslang los van de aansluiting op de thermostaat.
- Maak de koelvloeistofslang van het expansiereservoir naar de toevoerbuis op de
koelvloeistofpomp los.
- Maak de stekers los van de bobines.
- Draai de bevestigingsbouten op het kleppendeksel los en verwijder de bobines.
- Verwijder de bougies.
- Verwijder de distributieriem zoals beschreven in paragraaf 2.5.1.
- Draai de bevestigingsbout (1) van de kap achter het uitlaatnokkenasriemwiel los,
zie figuur 2.57.

Figuur 2.57: Cilinderkop uitbouwen


1 Bout
2a Kopbout
2b Speciaal gereedschap Fiat 1852154000
- Draai met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1852154000 de kopbouten los en
verwijder de cilinderkop.

Inbouwen

- Verwijder alle pakkingresten van het cilinderkoppasvlak op het motorblok en op de


cilinderkop.
- Controleer de hoogte en vlakheid van de cilinderkop (raadpleeg hoofdstuk 18 voor
de revisiematen).
- Breng een nieuwe 'Astadur'-koppakking aan met het opschrift 'Alto' naar boven
gericht. Let op! Voorkom ieder contact met olie en/of vet.
- Breng de cilinderkop aan op het motorblok. Controleer of hierbij de voorste nokken
van de nokkenassen naar buiten zijn gericht (kleppen gesloten).
- Smeer de cilinderkopbouten en ringen in met schone motorolie en laat ze minstens
30 minuten uitlekken.
- Draai de cilinderkopbouten in de juiste volgorde en volgens de aangegeven
procedure in vijf fasen vast, zie figuur 2.58. Gebruik hierbij speciaal gereedschap
Fiat 1860942000 voor het vastdraaien met hoekverdraaiing.

Figuur 2.58: Aanhaalvolgorde van de cilinderkopbouten


- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 2.5.3 Cilinderkop reviseren


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Nokkenaslagerkappen* 15 (1,5)
Uitlaatnokkenasriemwiel (M12x1,25) 120 (12,0)
Inlaatnokkenasriemwiel (M6x1,25) 10 (1,0)
Bougies 27 (2,7)
Thermostaat 21-26 (2,1-2,6)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeerhulpstuk inlaatnokkenasriemwiel 1860856000


Blokkeerhulpstuk 1860831000 en
uitlaatnokkenasriemwiel 1860831002
Verwijderen klepsteelafdichtrubbers 1860989000
Aanbrengen klepsteelafdichtrubbers 1860813000 en
1860454000
Verwijderen klepgeleiders 1860395000
Aanbrengen klepgeleiders 1860812000
Aanbrengen nokkenaskeerring 1860824000 en
1860844000

*Schroefdraad insmeren met Loctite 573/510.

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

De beschrijving voor het reviseren van de cilinderkop komt vrijwel overeen met
hetgeen beschreven is in paragraaf 2.4.3.

^ 2.5.4 Motor met versnellingsbak uit-


en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Bout Moer van motorsteun versnellingsbakzijde 90 (9,0)
(M12)
Motorsteun aan distributiezijde
Bout M10 x 1,25 50 (5,0)
Bout M12 x 1,25 75 (7,5)
Onderste reactiestang aan versnellingsbak
Bout M12 x 1,5 (aan subframe) 135 (13,5)
Moer M12 x 1,25 75 (7,5)
Bevestigingsbouten aircoleidingen (M10 x 1,25) 35 (3,5)
Fusee aan schokdemper 70 (7,0)
Naafmoer:
fase 1 25 (2,5)
fase 2 +60° verder draaien
Moeren uitlaatpijp 25 (2,5)
Verstevigingsbeugel voor uitlaatpijp aan carterpan 50 (5,0)
Hulptraverse aan carrosserie 30 (3,0)
Wielbout 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847038000
Gereedschap voor drukloos maken brandstofcircuit 1870684000

Uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop..
- Tap het koelcircuit van de airconditioning af.
- Verwijder het deksel van de accuhouder.
- Maak de accukabels los en verwijder de accu met de accuhouder uit de
motorruimte.
- Draai de moeren los en maak de voedingskabels van de startmotor, de dynamo, en
de zekeringen- en relaiskast in de motorruimte los, zie figuur 2.59.

Figuur 2.59: Voedingskabels losmaken


1a Moeren
1b Voedingskabels
- Maak de stekers (1a) van de zekeringen- en relaiskast in de motorruimte van de
verbindingssteker met de motorkabel voor (1b) en de ventilateur (1c) los, zie figuur
2.60.

Figuur 2.60: Stekers losmaken


1a Stekers
1b Motorkabel voor
1c Steker ventilateur
- Maak de stekers los van het elektrohydraulische schakelsysteem (Selespeed).
- Maak de steker van de koppelingssensor los.
- Bouw de regeleenheid voor de inspuiting/ontsteking uit.
- Verwijder de luchtinlaatbuis tussen het luchtfilter en het gasklephuis.
- Zuig met een zuigpompje de olie uit het reservoir van het elektrohydraulische
schakelsysteem.
- Maak de toevoer- en retourslangen los van het reservoir voor het
elektrohydraulische schakelsysteem.
- Maak het brandstofsysteem drukloos met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1870684000.
- Maak de snelkoppeling in de brandstoftoevoerleiding los van de
brandstofverdeelleiding.
- Maak de snelkoppeling van de slang van het brandstofdampopvangsysteem los.
- Maak de koelvloeistofretourslang los van het expansiereservoir.
- Maak de toevoerslang van het reservoir naar de toevoerbuis op de
koelvloeistofpomp los van de buis.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de beide voorwielen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de wielkuipbescherming.
- Verwijder de voorbumper.
- Maak de steker los van de luchtkwantummeter.
- Maak de luchtinlaat los van de aansluiting op de ventilateur.
- Verwijder het luchtfilterhuis compleet met het filterelement en de
luchtkwantummeter langs de onderzijde uit de motorruimte.
- Plaats een opvangbak voor koelvloeistof.
- Maak de onderste en bovenste koelvloeistofslang los van de radiateur.
- Maak de steker los van de claxon.
- Draai de moeren los en maak de aansluitingen van de aircoleidingen los zoals
aangegeven in figuur 2.37.
- Maak de steker los van de lineaire sensor voor de airconditioning (zie figuur 2.37).
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de kabel voor de motorkapontgrendeling los
van het slot en verwijder het slot van de motorkap.
- Maak de steker los van de ventilateur.
- Maak de stekers los, draai de bevestigingsbouten en -moeren los en verplaats de
koplampunits naar binnen.
- Maak de steker los van de primaire vertragingssensor voor het airbagsysteem op de
ventilateur.
- Draai de bevestigingsbouten op de spatborden los.
- Draai de bevestigingsbouten op de balken los en verwijder de complete hulptraverse
met de koplampunits, radiateur en ventilateur, zie figuur 2.38.
- Draai de bevestigingsbouten en -moeren los en verwijder de hitteschilden van het
uitlaatspruitstuk.
- Draai de bevestigingsmoeren van de voorkatalysator aan het spruitstuk los.
- Maak de stekers van de lambdasondes los.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder het voorste uitlaatgedeelte met de
voorkatalysator.
- Plaats een opvangbak voor transmissieolie en tap de versnellingsbak af.
- Bouw de aandrijfassen uit zoals beschreven in hoofdstuk 10.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de onderste reactiestang van de
versnellingsbak.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het expansiereservoir van het
motorkoelsysteem.
- Maak de toevoer- en retourslangen los van de kachelradiateur.
- Draai de bevestigingsbout van de leidingflens op de aircocompressor los.
- Draai de bevestigingsmoer los en verwijder het aircoleidingdeel.
- Plaats een bok onder de motor/versnellingsbak.
- Monteer beugels op de motor/versnellingsbak zoals aangegeven in figuur 2.61.

Figuur 2.61: Beugels op de motor/versnellingsbak monteren


1 Haak aan steun distributiezijde
2 Beugel met haak op versnellingsbak
- Haak de kettingen aan een hydraulische werkplaatskraan en zet de kettingen
strak.
- Draai de bevestigingsbouten van de motorsteun aan distributiezijde aan de balk en
de schokdempertoren los.
- Draai de bevestigingsmoer van het ophangrubber aan de steun
(versnellingsbakzijde) los.
- Til de motor/versnellingsbak met behulp van de hydraulische werkplaatskraan op
een passende bok.

Inbouwen

- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de


volgende punten:
- Monteer eerst de motorsteun aan de versnellingsbakzijde en draai de
bevestigingsmoer met het voorgeschreven aanhaalmoment vast, monteer
vervolgens de steun aan de distributiezijde en tenslotte de onderste reactiesteun
aan de versnellingsbak.
- Controleer dat de motor- en versnellingsbaksteunen op de juiste wijze zijn
gemonteerd.
- Vul en ontlucht het koelsysteem.
^ 2.5.5 Motorrevisie; zuigers, cilinders
en drijfstangen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Olie-aftapplug 20 (2,0)
Carterpan:
M6 9 (0,9)
M8 25 (2,5)
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 25 (2,5)
fase 2 +60° verderdraaien

Speciaal gereedschap (Fiat)

Zuigerverenspanband 1860700000
Zuigerverentang Hazet 790-1 of Fiat 1860183000
Uitdrijven zuigerpen 1860251000
Lemmet voor verwijderen carterpan 1870718000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M6) 1860833000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M8) 1860834000
Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Zuigers en drijfstangen uitbouwen

Zuigers en drijfstangen kunnen bij ingebouwde motor worden uitgebouwd.

- Verwijder de carterpan zoals beschreven in paragraaf 2.5.8. Let op! Deze kan
stevig vastgekleefd zitten.
- Bouw de distributieriem uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.5.1.
- Bouw de cilinderkop uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.5.2.
- Verdraai de krukas totdat alle zuigers ongeveer op gelijke hoogte staan en
verwijder de koolaanslag uit de cilinders met behulp van een stootkantruimer.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef.
- Verwijder de drijfstanglagerkappen met de lagerschaalhelften.
Let op! De lagerschaalhelften mogen niet worden verwisseld. Ga na waar
merktekens op de drijfstanglagerkappen, de zuigers en de drijfstangen zijn
aangebracht zodat deze onderdelen straks weer op hun oorspronkelijke plaats
kunnen worden gemonteerd.
- Duw de zuigers met hun drijfstang naar boven uit de cilinder.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de borgringen van de zuigerpen.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.

Zuigerveren controleren

- Controleer de slotspeling door de zuigerveer tot ongeveer 15 mm van de rand in de


cilinderboring te duwen en vervolgens de slotspeling te meten.
- Meet de dikte van de zuigerveren.
- Controleer de hoogtespeling door de speling van de zuigerveren in de groef te
meten.

Zuigers en drijfstangen controleren

- Weeg de zuigers en de drijfstangen uit. Haal zo nodig overtollig materiaal weg op de


plaatsen die aangegeven staan in figuur 2.18 en figuur 2.19.
- Meet de diameter van de zuigers.
- Controleer de speling tussen de zuiger en de cilinderwand.
- Meet de buitendiameter van de zuigerpen. Let op! Bij montage moet de zuigerpen
onder lichte druk worden gemonteerd en mag deze niet uit de zuigerpenboring
vallen.

Cilinderboring controleren

- Meet de cilinderboring op drie plaatsen en haaks op elkaar. Bepaal de ovaliteit, de


coniciteit en de slijtage van de cilinders. Let op! Bij revisie moeten alle cilinders op
dezelfde maat worden gehoond.

Zuigers en drijfstangen inbouwen

- Smeer de zuigerpen in met olie en sla de zuigerpen met behulp van een passende
drevel in de zuiger en de drijfstang, waarbij het nummer op de drijfstang aan de
zijde van de grote uitsparingen (voor de inlaatkleppen) in de zuigerbodem moet
zitten, zie figuur 2.51.
- Breng de borgringen aan.
- Ga vervolgens op dezelfde wijze bij de overige zuigers en drijfstangen te werk.
- Breng de zuigerveren aan met behulp van de zuigerverentang, zie figuur 2.52. Let
op! Verwissel de topveer en de tweede veer onderling niet en richt de merktekens
die op de zuigerveren zijn aangebracht, naar boven. Breng de derde veer met de
hand aan en zorg ervoor dat daarbij de twee bovenste veren niet beschadigd
worden.
- Na montage moeten de veersloten 120° ten opzichte van elkaar worden verdraaid
en zo worden geplaatst dat ze niet in lijn staan met de zuigerpen.
- Breng de zuiger en drijfstang in de juiste stand met behulp van een
zuigerverenspanband (speciaal gereedschap Fiat 1860700000) in de bijbehorende
cilinder aan, zie figuur 2.53.
- Meet de radiale lagerspeling op met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.2.7)
alvorens tot definitief inbouwen over te gaan. Zet de lagerkap bij het opmeten van
de radiale lagerspeling met het voorgeschreven aanhaalmoment vast en controleer
één tap per keer.
- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Smeer de
lagertappen en lagers voor inbouwen in met schone motorolie.

^ 2.5.6 Motorrevisie; krukas, balansas


en hoofdlagers
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Hoofdlagerkappen:

fase 1 20 (2,0)
fase 2 +100° verder
draaien
Vliegwiel 147-212 (14,7-21,2)
Voorste krukasdeksel 9-12 (0,9-1,2)
Achterste krukasdeksel 9-12 (0,9-1,2)
Krukasriemwiel (linkse draad, niet smeren) 329-441 (32,9-44,1)
Olie-aanzuigbuis 9-12 (0,9-1,2)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000
Vliegwielblokkeergereedschap 1860846000
Trekker voor uitbouwen balansas 1840207814
Slagtrekker voor uitbouwen balansas 1840206000
Montagehulpstuk voorste krukaskeerring 1860816000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Krukas uitbouwen en controleren

- Bouw de motor/versnellingsbak uit.


- Verwijder de dynamo en de aircocompressor met de steun.
- Verwijder de versnellingsbak, de distributieriem, de cilinderkop, de carterpan, de
oliepomp en de zuigers met drijfstangen. Zie de desbetreffende paragrafen.
- Verwijder het oliefilter.
- Verwijder de drukgroep en de koppelingsplaat.
- Verwijder het krukasriemwiel.
- Zet het cilinderblok op zijn kop op een werkbank of op een montagestandaard.
- Blokkeer het vliegwiel met speciaal gereedschap Fiat 1860846000.
- Draai de bevestigingsbouten van het vliegwiel aan de krukas los en verwijder het
vliegwielblokkeergereedschap en het vliegwiel.
- Verwijder het achterste krukasdeksel.
- Meet de axiale krukasspeling met behulp van een micrometer.
- Verwijder de hoofdlagerkapbouten.
- Verwijder de hoofdlagerkappen en de lagerschalen. Leg ze op volgorde weg, zodat ze
weer op hun oorspronkelijke plaats aangebracht kunnen worden.
- Til voorzichtig de krukas uit het cilinderblok.
- Maak de oliekanalen in de krukas schoon met perslucht.
- Controleer de krukas zoals beschreven in paragraaf 2.3.6.

Balansas uit- en inbouwen

- Verwijder de borgveren van het voorste balansaslager en sla met een loden hamer
de balansas naar de achterzijde van het cilinderblok. Hierdoor komt de plug in de
achterste zitting van de balansas vrij, zie figuur 2.62. Verwijder vervolgens de
veerring, het lager en de balansas.

Figuur 2.62: Balansas uitbouwen


1 Borgveer
2 Borgveer
3 Lager
4 Veerring
5 Plug
- Bouw zo nodig het voorste balansaslager uit met behulp van speciaal gereedschap
Fiat 1840206000 (slagtrekker) en Fiat 1840207814 (hulpstuk).
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op de
merktekens van de oliepomptandwielen, zie figuur 2.63 in paragraaf 2.5.8.

Krukas inbouwen

- Smeer voor het inbouwen motorolie op hoofd- en drijfstanglagers.


- Monteer de drijfstanglagers in de drijfstangen en drijfstanglagerkappen.
- Monteer de hoofdlagerschalen in het cilinderblok en de hoofdlagerkappen. Bij
gebruik van de oude lagers deze weer op hun oorspronkelijke plaats aanbrengen.
- Olie de lagerschalen goed in en plaats de krukas voorzichtig in het cilinderblok.
- Monteer de hoofdlagerkappen met de lagerschalen en de axiale krukaslagers en
draai de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. Let op! De
hoofdlagerkappen zijn gemerkt met een oplopend aantal merktekens (van nul naar
vijf vanaf de voorzijde van de motor) dat de montagevolgorde aangeeft.
- Controleer of de krukas gemakkelijk en zonder zware punten draait.
- Meet ter controle nogmaals de axiale speling indien de axiale krukaslagers
vervangen zijn.
- Monteer het voorste krukasdeksel met ingebouwde oliepomp op het cilinderblok.
Vernieuw zo nodig de oliekeerring met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860816000.
- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 2.5.7 Motorrevisie; hoofdlagers en


drijfstanglagers kiezen
Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

- Raadpleeg paragraaf 2.2.7. voor het bepalen van lagerspelingen.

^ 2.5.8 Smeersysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Olie-aftapplug 20 (2,0)
Carterpan:
M6 9 (0,9)
M8 25 (2,5)
Voorste krukasdeksel 9-12 (0,9-
1,2)
Olie-aanzuigbuis 9-12 (0,9-
1,2)
Vaste riemspanner (M10 x 1,25) 50 (5,0)
Verstelbare riemspanner (M8) 25 (2,5)
Bevestigingspen oliekoeler 60 (6,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M6) 1860833000


Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M8) 1860834000
Lemmet voor verwijderen carterpan 1870718000
Blokkeerhulpstuk oliepomp 1870799000
Vliegwielblokkeergereedschap 1860898000

Carterpan uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.
- Bouw de oliepeilstokbuis uit.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Maak de steker los van de olietemperatuursensor op de carterpan.
- Draai de bevestigingsbouten van de kabelsteunbeugels op de carterpan los.
- Draai de bevestigingsbout van de achterste motor/tussenassteun aan de carterpan
los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de vliegwielbescherming.
- Plaats een opvangbak en tap de motorolie af.
- Draai de bevestigingsbouten van de carterpan aan het cilinderblok los.
- Verwarm de kitlaag tussen de carterpan en het cilinderblok met een föhn, of maak
gebruik van speciaal gereedschap Fiat 1870718000 om het verwijderen
gemakkelijker te maken.

Carterpan inbouwen

- Maak de pakkingvlakken van het cilinderblok en de carterpan goed schoon.


- Smeer het contactvlak in met siliconenkit.
- Breng de carterpan aan en zet de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast.
- Vul de motor met olie en controleer, nadat de motor op bedrijfstemperatuur is
gekomen, of de pakking goed afdicht.

Oliepomp uit- inbouwen

- Verwijder de carterpan.
- Verwijder de distributieriem zoals beschreven in paragraaf 2.5.1.
- Monteer vliegwielblokkeergereedschap Fiat 1860898000 en verwijder het
krukasriemwiel. Let op! Linkse schroefdraad.
- Verwijder de ventilateur van het motorkoelsysteem.
- Verwijder het oliefilter.
- Draai de bevestigingspen los en verwijder de oliekoeler zonder de
koelvloeistofslangen los te maken.
- Verwijder de automatische riemspanner en de vaste riemspanner van het
cilinderblok.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de olie-aanzuigbuis.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste krukasdeksel met
ingebouwde oliepomp.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de
volgende punten:
- Vervang de oude pakkingen door nieuwe.
- Verdraai de krukas, totdat de zuiger van de 1e-cilinder exact in het BDP van de
compressieslag staat.
- Monteer de oliepomp met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1870799000 en
controleer of de merktekens (1b) tegenover elkaar staan, zie figuur 2.63.

Figuur 2.63: Oliepomp inbouwen


1a Speciaal gereedschap Fiat 1870799000
1b Merktekens

Oliepomp controleren

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

- Plaats de oliepomp in een bankschroef en verwijder de pakking.


- Monteer speciaal gereedschap Fiat 1870799000, draai de bout los (Let op! Linkse
schroefdraad) en verwijder de aandrijfkettingeenheid van de oliepomp.
- Draai de vijf bouten los en verwijder het oliepompdeksel, zie figuur 2.64.

Figuur 2.64: Oliepomp in onderdelen


1a Bout
1b Oliepompdeksel
2 Aangedreven tandwiel
3 Aandrijftandwiel
4a Plug
4b Oliedrukregelklep
- Verwijder het aangedreven tandwiel en het aandrijftandwiel.
- Draai de plug los en verwijder de oliedrukregelklep.
- Verwijder (indien noodzakelijk) de oliekeerring.
- Controleer de kettingaandrijving en vervang deze zo nodig compleet.
- Maak de oliepomp schoon en controleer of de radiale speling tussen de tandwielen
en het pomphuis binnen de tolerantie ligt. Vervang zonodig de complete oliepomp.
- Controleer of de axiale speling tussen het pasvlak van het deksel en de bovenzijde
van de tandwielen binnen de tolerantie ligt. Vervang zonodig de complete oliepomp.
- Controleer of de hoogte van de veer voor de oliedrukregelklep binnen de tolerantie
ligt. Vervang de veer zonodig.
- Let er bij het in elkaar zetten van de oliepomp op dat de merktekens (zie figuur
2.64) tegenover elkaar staan.

^ 3 Dieselmotoren

In het hoofdstuk "Dieselmotoren" vindt u een inleiding waarin ondermeer de


beschreven motoren met motorcodes in tabelvorm staan, reparatie- en
onderhoudsbeschrijvingen als vervanging van de koppakking, distributieriem (of
distributieketting) en stellen van de kleppen, uit- en inbouwbeschrijving van de motor,
revisiebeschrijving van de cilinderkop, revisiebeschrijving van het motorblok en het
smeersysteem. Bij alle beschrijvingen staan de correcte aanhaalmomenten vermeld en
indien nodig, het te gebruiken speciale gereedschap.

^ 3.1 Inleiding
Er worden twee typen 'common rail' dieselmotoren gebruikt voor de Fiat Stilo. Het zijn
viercilinderachtkleppers van 1,910 L met enkele bovenliggende nokkenas (OHC),
turbocompressor en directe dieselinspuiting met vermogens van 80 pk en 115 pk. De
115 pk versie beschikt bovendien over een turbocompressor met variabele geometrie
en een tussenkoeler. De motoren zijn dwars voorin geplaatst. De technische gegevens
staan vermeld in tabel 3.1. De enkele bovenliggende nokkenas, die twee kleppen per
cilinder bedient, wordt door een distributieriem met mechanische spaninrichting
aangedreven. De krukas en de nokkenas zijn beide vijfmaal gelagerd. De overige
technische gegevens van de motor staan vermeld in hoofdstuk 19.

Tabel 3.1: Overzicht dieselmotoren

Motorcode 192A3000 192A1000


Motortype OHC OHC
Boring (mm) 82,0 82,0
Slag (mm) 90,4 90,4
Cilinderinhoud (L) 1,910 1,910
Compressieverhouding (:1) 18,5 18,5
Kleppendiagram bij een
theoretische klepspeling
van (mm) 0,50 0,50
inlaat opent voor BDP 0° 0°
inlaat sluit na ODP 32° 32°
uitlaat opent voor ODP 40° 40°
uitlaat sluit voor BDP 2° 2°
Brandstof diesel diesel
Max.vermogen (kW(pk)) 59 (80) 85 (115)
bij (1/min) 4000 4000
Max.koppel (Nm (kgm)) 196 (20,0) 255 (25,9)
bij (1/min) 1500 2000
Inspuitpomp radialjet radialjet
type Bosch EUDC Bosch EUDC
inspuiting direct direct
Drukvulling ja ja
Tussenkoeler nee ja
Motormanagement dieselinspuiting dieselinspuiting
Katalysator/emissiecode 2x oxidatie/ECE F3 2x oxidatie/ECE F3
Fiscaal vermogen België 10 10
(pk)

^ 3.2 Klepspeling afstellen


Technische gegevens
Klepspeling (koud):

inlaat (mm) 0,30 ±0,05


uitlaat (mm) 0,35 ±0,05

Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Kleppendeksel 10 (1,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Hefboom 1860443000
Blokkeergereedschap voor klepstoters 1860724001
Punttang universeel
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het geluidsisolatiedeksel van de
cilinderkop.
- Maak de twee carterventilatieslangen los van het kleppendeksel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het kleppendeksel.
- Verdraai de krukas rechtsom tot de nok van de af te stellen klep naar boven wijst
en de onderliggende klep gesloten is.
- Meet de speling tussen de nok en het vulplaatje.
- Als de gemeten waarde niet juist is, moet het vulplaatje worden vervangen. Om het
vulplaatje te verwijderen, moet de klepstoter omlaag worden gedrukt met behulp
van speciaal gereedschap Fiat 1860443000 (zie figuur 3.1) en het
blokkeergereedschap voor de klepstoters (Fiat 1860724001) worden aangebracht.
Plaats dit gereedschap op de rand van de klepstoter, zodat het vulplaatje met een
magneet of punttang kan worden verwijderd.

Figuur 3.1: Klepstoter omlaag drukken met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860443000 en klepstoter naar beneden houden met behulp van speciaal gereedschap
Fiat 1860724001
1 Speciaal gereedschap Fiat 1860443000
2 Speciaal gereedschap Fiat 1860724001
3 Punttang
- Breng een nieuw vulplaatje met de juiste dikte aan en monteer het vulplaatje, met
de zijde waarop de dikte staat naar beneden.
- Herhaal deze handelingen voor de overige kleppen.
- Breng het kleppendeksel aan met een nieuwe pakking.

^ 3.3 Distributieriem uit- en inbouwen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Krukaspoelie 25 (2,5)
Vaste riemspanner voor de 21-26 (2,1-2,6)
hulporganen
Distributiedeksels 9 (0,9)
Distributieriemspanner 25 (2,5)
Wielbouten 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Inbouwen distributieriem 1860905000


Blokkeergereedschap voor vliegwiel 1860898000

De distributieriem moet iedere 120.000 km of na een periode van 36 maanden worden


vervangen.

Controleer de toestand van de distributieriem iedere 60.000 km. Vervang de


distributieriem als:

- de distributieriem doordrenkt is met olie of koelvloeistof;


- de distributieriem gescheurd is of beschadigde tanden heeft;
- de distributieriem gerafeld is of er tanden ontbreken.

Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.

Distributieriem uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Controleer of de contactsleutel in de stand 'STOP' staat en maak de massakabel
van de accu los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het geluidsisolatiedeksel van de
cilinderkop.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het rechtervoorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Bouw de aandrijfriem van de hulporganen uit zoals beschreven in hoofdstuk 14.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de onderste vliegwielbescherming.
- Blokkeer het vliegwiel met speciaal gereedschap Fiat 1860898000.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de krukaspoelie.
- Maak de stekers los van de inspuitregeleenheid.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de massakabel los van de aansluiting op de
carrosserie.
- Maak de slang vanaf het expansiereservoir los van de klem op de
koelvloeistofleiding.
- Draai de bouten los en verwijder het bovenste distributiezijdeksel.
- Draai via de wielkuip de bout los en verwijder de vaste riemspanner voor de
hulporganen.
- Draai de bouten los en verwijder het onderste distributiedeksel.
- Draai met de bout op het krukasriemwiel de krukas totdat de merktekens
tegenover elkaar staan (zuiger cilinder nr. 1 in BDP).
- Draai de moer van de verstelbare distributieriemspanner iets los en verwijder de
distributieriem.

Distributieriem inbouwen en spannen

- Verwijder de bevestigingsbout van de oliepomp en monteer in plaats van de bout de


pen van speciaal gereedschap Fiat 1860905000, zie figuur 3.2.

Figuur 3.2: Zuiger van cilinder nr. 1 in BDP zetten


1 Bout oliepomp
2 Distributieriem
3 Pen van speciaal gereedschap Fiat 1860905000
4a Centreernok
4b Opening van speciaal gereedschap
5a Moer
5b Hulpbout
- Leg de distributieriem om het krukasriemwiel.
- Verdraai de krukas zonodig iets, totdat de centreernok op het krukasriemwiel in de
opening van het gereedschap valt.
- Fixeer het gereedschap in deze stand met behulp van een moer en een hulpbout.
- Draai het nokkenasriemwiel rechtsom totdat het merkteken (1) op het
nokkenasriemwiel tegenover het vaste merkteken staat, zie figuur 3.3.

Figuur 3.3: Distributieriem inbouwen


1 Merktekens nokkenasriemwiel
2 Distributieriem
3a Riemspanner
3b Verstelbaar merkteken van riemspanner
4a Verstelbaar merkteken van riemspanner
4b Referentiegat
4c Moer distributieriemspanner
- Breng de distributieriem aan.
- Druk met een schroevendraaier op de lip van de distributieriemspanner en span de
riem maximaal; dat wil zeggen dat het verstelbare merkteken van de riemspanner
tegen de aanslag staat. Draai de moer van de riemspanner vast.
- Verwijder het gereedschap voor het afstellen in het BDP.
- Verdraai de krukas twee omwentelingen in motordraairichting en controleer of de
merktekens in lijn staan.
- Draai de bevestigingsmoer van de riemspanner iets los en verlaag de riemspanning
iets totdat het verstelbare merkteken tegenover het referentiegat staat.
- Draai daarna de moer van de riemspanner met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast.

^ 3.4 Cilinderkoppakking vervangen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Cilinderkopbouten:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 65 (6,5)
fase 3 90° (kwart slag)
verderdraaien
fase 4 90° (kwart slag)
verderdraaien
fase 5 90° (kwart slag)
verderdraaien
Kleppendeksel 10 (1,0)
Riemwiel hogedrukpomp 42-52 (4,2-5,2)
Steun van hogedrukpomp aan 25 (2,5)
cilinderkop

Motorsteun distributiezijde:

aan carrosserie 50 (5,0)


aan motor 75 (7,5)
Bevestigingsmoeren uitlaatpijp 25 (2,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000
Trekker riemwiel hogedrukpomp 1860954001
De cilinderkop mag alleen bij koude motor worden uitgebouwd.

- Plaats de auto op een hefbrug.


- Controleer of de contactsleutel in de stand 'STOP' staat en maak de massakabel
van de accu los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het geluidsisolatiedeksel van de
cilinderkop.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het rechtervoorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Bouw de aandrijfriem van de hulporganen uit zoals beschreven in hoofdstuk 14.
- Bouw de distributieriem uit zoals beschreven in paragraaf 3.3.
- Draai twee bouten in de gaten om het riemwiel op de hogedrukpomp te fixeren.
- Draai de bevestigingsmoer van het riemwiel los en verwijder de twee hiervoor
gemonteerde bouten.
- Verwijder het riemwiel van de hogedrukpomp met behulp van speciaal gereedschap
Fiat 1860954001.
- Bouw de brandstofverdeelleiding en de hogedrukpomp uit zoals beschreven in
hoofdstuk 6.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de voorste uitlaatpijp.
- Draai de bevestigingsbout van de oliepeilstokbuis op de steun voor de
hogedrukpomp los.
- Draai de onderste bevestigingsbout los, maak de kabel los van de oliepeilstokbuis
en verwijder de oliepeilstokbuis.
- Bouw de dynamo uit zoals beschreven in hoofdstuk 14.
- Bouw de steun voor het tussenaslager uit.
- Bouw de steun voor de hogedrukpomp uit.
- Maak de steker los van de fasesensor.
- Plaats een bok onder de carterpan om te motor te ondersteunen.
- Draai de bevestigingsbouten van de koelvloeistofretourleiding los.
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de koelvloeistofslang los en verwijder het
expansiereservoir.
- Draai de bevestigingsmoeren van de hogedrukpompsteun aan de steun van de
distributiezijde los.
- Draai de bevestigingsbouten van de steun aan de carrosserie los en de
bevestigingsbout van de inspuitregeleenheidsteun aan de steun los.
- Verwijder de motorsteun aan de distributiezijde.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de steun voor de hogedrukpomp, zie
figuur 3.4.

Figuur 3.4: Steun voor hogedrukpomp uitbouwen


1 Bevestigingsbouten van steun op cilinderblok
2 Bevestigingsbout van steun aan cilinderkop
3 Steun voor hogedrukpomp
- Verwijder het uitlaatspruitstuk met turbocompressor en voorkatalysator zoals
beschreven in hoofdstuk 6.
- Maak de moffen los van de koelvloeistoftoevoerbuis van de koelvloeistofpomp en
maak de slang los van de toevoerbuis naar de koeler.
- Maak de twee carterventilatieslangen los van het kleppendeksel.
- Maak de onderdrukslang los van de aansluiting op de onderdrukpomp.
- Maak de bovenste radiateurslang los van de thermostaat.
- Draai de bevestigingsbouten van de luchtinlaatbuis op het gasklephuis los.
- Draai de bevestigingsbouten van de leidingsteunbeugel op het versnellingsbakhuis
los en verwijder de luchttoevoerbuis uit de motorruimte.
- Maak de toevoer- en retourslang naar de kachelradiateur los van de thermostaat.
- Maak de steker van de koelvloeistoftemperatuursensor los.
- Maak de slang naar het onderdrukreservoir los van de aansluitingen op de
onderdrukleiding.
- Maak de stekerverbindingen los die aangegeven staan in figuur 3.5.

Figuur 3.5: Stekerverbindingen losnemen


1a Steker elektro-inspuitventiel
1b Steker EGR-magneetklep
1c Steker brandstofdruksensor
1d Steker turbodruksensor
2a Bouten
2b Inspuitkabel
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats de inspuitkabel zodat deze geen
belemmering vormt.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het kleppendeksel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste distributiezijdeksel.
- Verwijder de aanwezige olie uit de verzamelruimten in de cilinderkop met behulp
van een zuigpompje.
- Draai de cilinderkopbouten (1 t/m 10) los in omgekeerde volgorde van de
aanhaalvolgorde die staat aangegeven in figuur 3.8.
- Verwijder de cilinderkopbouten en licht de cilinderkop van het motorblok. Let op!
Wrik nooit met een schroevendraaier of iets dergelijks tussen cilinderkop en
motorblok.
- Verwijder de oude cilinderkoppakking en reinig de pasvlakken van de cilinderkop
en het motorblok.
- Controleer de cilinderkop en meet de hoogte van de cilinderkop (zie figuur 3.6) als
deze gevlakt moet worden.
Figuur 3.6: Minimale hoogte cilinderkop

1 141 mm ±0,15

- Meet met een meetklok hoeveel millimeter de zuigers boven het pakkingvlak van
het motorblok uitsteken. Om de compressieverhouding binnen de tolerantie te
houden, moet een juiste cilinderkoppakking worden gemonteerd.

Tabel 3.2: Cilinderkoppakking bepalen

Uitsteekhoogte van de zuiger Dikte


cilinderkoppakking
0,014-0,104 mm 0,82 mm
0,105-0,205 mm 0,92 mm*
0,206-0,294 mm 1,02 mm**

*Cilinderkoppakking met één kerf aan de buitenrand gemerkt.

**Cilinderkoppakking met twee kerven aan de buitenrand gemerkt.

Figuur 3.7: Cilinderkoppakking met verschillende diktes, aangegeven door kerven


- Breng de nieuwe cilinderkoppakking van het type 'ASTADUR' aan met het
opschrift ALTO naar boven. Plaats de pakking zodanig, dat deze correspondeert
met de centreerstiften en oliekanalen. De ASTADUR-pakking is van een bijzondere
samenstelling, die in de loop van de tijd door polymerisatie uithardt. Om deze
polymerisatie te garanderen, dient de pakking tot het moment van de montage in
de cellofaanverpakking te worden bewaard. Smeer de pakking nooit in met olie of
vet.
- Plaats de cilinderkop op het motorblok.
- Draai de cilinderkopbouten in de juiste volgorde vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment (zie figuur 3.8). Let op! Bij het gebruik van een
cilinderkoppakking van het type ASTADUR is het niet meer noodzakelijk de
cilinderkop na 1000 tot 1500 km na te trekken.

Figuur 3.8: Aanhaalvolgorde cilinderkopbouten

1 Speciaal gereedschap Fiat 1860942000

- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 3.5 Cilinderkop reviseren


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Koelvloeistofpomp 23-33 (2,3-3,3)


Fasesensor 9-12 (0,9-1,2)
Thermostaat 14-20 (1,4-2,0)
Koelvloeistofbuis aan cilinderkop 9-12 (0,9-1,2)

Wartels brandstofleidingen:

aan brandstofverdeelbuis 21-28 (2,1-2,8)


aan verstuivers 23-33 (2,3-3,3)
Nokkenaslagerkappen 14-20 (1,4-2,0)
Nokkenasriemwielbout 110-159 (11,0-15,9)
Inlaatspruitstuk 23-33 (2,3-3,3)
Verstuiver 27-40 (2,7-4,0)
Gloeibougie 14-18 (1,4-1,8)
Onderdrukpomp rembekrachtiger 23-33 (2,3-3,3)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Fixeren nokkenasriemwiel 1860831000/1860831001


Trekker verstuivers 1870739000
Stempel voor aanbrengen nokkenaskeerring 1821824000
Verwijderen klepsteelafdichtrubbers 1860989000
Geleidehuls voor klepsteelafdichtrubbers 1860814001
Stempel voor aanbrengen klepsteelafdichtrubbers 1860313000
Drevel voor verwijderen klepgeleider 1860395001
Drevel voor aanbrengen klepgeleider 1860812000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Onderdelen cilinderkop uit- en inbouwen

- Bouw de cilinderkop uit, zie paragraaf 3.4.


- Draai de bouten los en verwijder de toevoerbuis van de koelvloeistofpomp compleet
met de afdichting.
- Draai de wartels los en verwijder de leidingen tussen de brandstofverdeelleiding en
de verstuivers, zie figuur 3.9. Let op! Gebruik bij montage nieuwe leidingen.

Figuur 3.9: Componenten van cilinderkop nemen


1 Wartelmoer aan brandstofverdeelleiding
2 Wartelmoer aan verstuiver
3a Moer
3b Brandstofverdeelleiding
3c Brandstofdruksensor
4a Veer
4b Brandstofretourleiding
5a Moer
5b Inlaatspruitstuk
- Draai de moeren los en verwijder de brandstofverdeelleiding compleet met de
brandstofdruksensor.
- Druk met de hand de veren in, maak de leidingen naar de brandstofretourbuis van
de verstuivers los en verwijder de leiding.
- Draai de moeren los en maak de voedingskabel los van de gloeibougies.
- Maak de koelvloeistofretourslang naar het expansiereservoir los van de
thermostaat.
- Draai de moeren los en verwijder het complete inlaatspruitstuk.
- Draai de bouten los en verwijder de onderdrukpomp compleet met de O-ring, zie
figuur 3.10.

Figuur 3.10: Onderdrukpomp en thermostaat uitbouwen


1a Bout
1b Onderdrukpomp
2a Bout
2b Thermostaat
3 Afdichting
- Draai de bouten los en verwijder de thermostaat met de slang en de sensoren.
- Verwijder de pakking.
- Verwijder het nokkenasriemwiel met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860831000 en 1860831001, zie figuur 3.11.

Figuur 3.11: Nokkenasriemwiel, koelvloeistofpomp en fasesensor uitbouwen


1a Bout
1b Speciaal gereedschap Fiat 1860831000/1860831001
2 Nokkenasriemwiel
3a Bouten
3b Fasesensor
4a Bouten
4b Koelvloeistofpomp
- Draai de bouten los en verwijder de fasesensor en de koelvloeistofpomp.
- Draai de moeren los en verwijder de beugels van de verstuivers, zie figuur 3.12.
Figuur 3.12: Verstuivers en gloeibougies uitbouwen
1a Moer
1b Beugel
2a Verstuiver
2b Afdichting
3 Steunplaatje
4 Gloeibougie
- Verwijder de verstuivers compleet met de afdichtingen. Gebruik zonodig speciaal
gereedschap Fiat 1870739000 voor het verwijderen van de verstuivers.
- Verwijder de steunplaatjes voor de beugels van de verstuivers.
- Verwijder de gloeibougies.
- Meet met een micrometer de axiale speling van de nokkenas op.
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.

Nokkenas uitbouwen, controleren en inbouwen

- Merk vooraf de nokkenaslagerkappen zodat deze bij inbouwen op de juiste plaats


gemonteerd worden.
- Verwijder de nokkenaslagerkappen en de olietoevoerleiding voor de nokkenas.
- Verwijder de nokkenas.
- Verwijder de klepstoters met de klepstelplaatjes; houd alles bij elkaar.
- Controleer met een micrometer de diameter van de klepstoters. Vervang de
klepstoters als deze ovaal zijn geworden.
- Controleer de zittingen van de klepstoters in de cilinderkop (diameter
klepstoterboringen). Vervang de cilinderkop als de zittingen te veel ingesleten zijn.
- Reinig alle onderdelen grondig.
- Controleer de nokkenas. De nokken en de nokkenaslagertappen mogen geen
groeven vertonen of zijn ingevreten. Is dit wel het geval, vervang dan de nokkenas.
- Meet met een micrometer de nokkenaslagertappen.
- Meet met een micrometerklok de lichthoogte van de nokken. Vervang de nokkenas
als niet aan de specificaties wordt voldaan.
- Bouw de nokkenaslagerkappen in en zet ze met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast. Controleer de diameter van de nokkenaslagertapboringen, zie
figuur 3.13.

Figuur 3.13: Diameter nokkenaslagertapboringen controleren


1a Nokkenaslagerkap
1b Nokkenaslagerkapbout
2 Meetgereedschap
- Voor het meten van de radiale speling met 'Plastigage' (zie paragraaf 2.2.7) moet de
nokkenas eerst weer tijdelijk worden ingebouwd en daarna weer worden
uitgebouwd.
- Plaats de klepstoters en klepstelplaatjes op hun oorspronkelijke plaats.
- Plaats de nokkenas in de cilinderkop.
- Breng op de pasvlakken op de cilinderkop voor de eerste en de vijfde
nokkenaslagerkap Loctite 573 aan.
- Breng de nokkenaslagerkappen aan en zet deze met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Meet de axiale nokkenaslagerspeling.
- Monteer indien nodig een nieuwe oliekeerring met behulp van speciaal gereedschap
Fiat 1821824000.
- Monteer het nokkenasriemwiel en zet de bevestigingsbout met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Controleer de klepspeling en corrigeer deze indien nodig (zie paragraaf 3.2).
- Bouw de cilinderkop in, zie paragraaf 3.4.
- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Kleppen, klepveren en klepsteelrubbers verwijderen, controleren en aanbrengen

Bouw de cilinderkop uit en verwijder de nokkenas. Aangeraden wordt de


klepsteelafdichtrubbers altijd te vervangen wanneer de cilinderkop uit elkaar wordt
genomen. Bij het vervangen van de kleppen en/of klepgeleiders is dit zelfs
noodzakelijk.

- Zet de cilinderkop met de verbrandingskamers naar beneden gericht op de


werkbank. Breng eventueel een borgplaat aan.
- Druk de klepveren in met een klepverentang en verwijder de spietjes, de bovenste
klepveerschotels, de klepveren en de kleppen. Houd alle onderdelen bij elkaar zodat
ze weer op de oorspronkelijke plaats kunnen worden aangebracht.
- Verwijder de klepsteelafdichtrubbers zoals weergegeven in figuur 3.14. Let op!
Gebruik bij de montage altijd nieuwe klepsteelafdichtrubbers.

Figuur 3.14: Klepsteelafdichtrubbers uitbouwen


1a Klepsteelafdichtrubber
1b Speciaal gereedschap Fiat 1860989000
2 Onderste klepveerschotel
- Verwijder de onderste klepveerschotels.
- Controleer de insteekdiepte van de kleppen met behulp van een klokmicrometer.
Deze moet tussen de 0,1 en 0,5 mm liggen. Slijp zo nodig de klepzittingen zodat de
kleppen de voorgeschreven insteekdiepte hebben.
- Ontkool de klepzittingen en de in- en uitlaatkanalen.
- Reinig de kleppen zorgvuldig.
- Controleer elke in- en uitlaatklep op slijtage, beschadigingen en/of vervormde
klepstelen.
- Controleer de haaksheid van de klepveren met een stalen winkelhaak en een
vlakplaat.
- Meet de vrije hoogte en spanning van iedere veer.
- Vervang de klepveren als niet aan de specificaties wordt voldaan.
- Breng de klepsteelafdichtrubbers aan met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860814001 en Fiat 1860313000, zie figuur 3.15.

Figuur 3.15: Klepsteelafdichtrubbers aanbrengen


1a Klepsteelafdichtrubber
1b Speciaal gereedschap Fiat 1860814001
1c Speciaal gereedschap Fiat 1860313000
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Klepgeleiders controleren

- Meet de speling tussen de klepsteel en de klepgeleider door de dikte van de


klepsteel en de binnendiameter van de klepgeleider op te meten en vervolgens deze
waarden van elkaar af te trekken.
- Vervang zo nodig de klepgeleiders.

Klepgeleiders vervangen

- Tik de klepgeleider met stempel Fiat 1860395001 vanaf de bovenzijde uit de


cilinderkop, zie figuur 3.16.

Figuur 3.16: Klepgeleider uitbouwen


1a Klepgeleider
1b Speciaal gereedschap Fiat 1860395001
- Breng een nieuwe klepgeleider aan met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860812000.
- Breng de binnendiameter van de klepgeleider op de voorgeschreven maat met
behulp van een geschikte ruimer.

Klepzittingen controleren en vervangen

- Controleer de klepzittingen op beschadigingen.


- Verwijder zo nodig de klepzittingen met behulp van het speciaal gereedschap, zie
figuur 3.17.

Figuur 3.17: Klepzittingen verwijderen


1a Klepzitting
1b Speciaal gereedschap Fiat
- Controleer of de buitendiameter van de te monteren klepzittingen binnen de
tolerantie valt.
- Verwarm de cilinderkop tot 80 °C en monteer de klepzittingen met behulp van het
Fiat speciaal gereedschap.
- Slijp de klepzitting met passend gereedschap, zie figuur 3.18.

Figuur 3.18: Hoeken klepzitting

1 45°30' ±1°

- Controleer de insteekdiepte van de kleppen met behulp van een klokmicrometer.


Deze moet tussen de 0,1 en 0,5 mm liggen. Slijp zo nodig de klepzittingen zodat de
kleppen de voorgeschreven insteekdiepte hebben.

Cilinderkop in elkaar zetten

- Olie de klepstelen goed in en schuif de kleppen in de geleiders. Let op dat alle


kleppen weer op hun oorspronkelijke plaats worden ingebouwd.
- Monteer altijd nieuwe klepsteelafdichtrubbers.
- Monteer de klepveren, de klepveerschotels en de spietjes met behulp van de
klepveertang.
- Smeer de nokkenas in met olie en plaats ze in de cilinderkop.
- Breng op de pasvlakken op de cilinderkop voor de eerste en de vijfde
nokkenaslagerkap Loctite 573 aan.
- Monteer de nokkenaslagerkappen (let op de zelf aangebrachte merktekens) en zet
ze met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Vernieuw zo nodig de oliekeerring van de nokkenas nadat de nokkenas is
ingebouwd. Gebruik een passende stempel (Fiat 1821824000) om de keerring op
zijn plaats te drukken.
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.

^ 3.6 Motor met versnellingsbak uit-


en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Motorsteun versnellingsbakzijde 85 (8,5)

Motorsteun distributiezijde
moer (M12 x 1,25) 75 (7,5)
bout (M10) 50 (5,0)

Onderste reactiestangen:

aan motor/versnellingsbak 75 (7,5)


aan subframe 135 (13,5)
Bevestigingsmoeren voorste uitlaatpijp 25 (2,5)
Schokdemper aan fusee 70 (7,0)
Aandrijfas aan differentieel/tussenas (alleen 80 pk versie) 40 (4,0)
Koppelingswerkcilinder aan versnellingsbak (alleen 80 pk versie) 25 (2,5)
Brandstoffilter aan carrosserie 25 (2,5)
Hulptraverse aan carrosserie 30 (3,0)
Wielbouten 98 (9,8)

Uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Tap het koelcircuit van de airconditioning af.
- Bouw de accu uit.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Maak de luchttoevoerslang van de turbocompressor los van het luchtfilterhuis.
- Maak de steker los van de luchtkwantummeter.
- Bouw het complete luchtfilter uit.
- Plaats een opvangbak voor koelvloeistof.
- Maak de onderste en bovenste koelvloeistofslang los van de radiateur.
- Verwijder de beide voorwielen.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Verwijder de voorbumper.
- Alleen uitvoeringen met 115 pk: Maak de luchtslangen los van de tussenkoeler,
maak de onderdrukslangen van de magneetklep voor de turboverstelling los van de
turbocompressor en de magneetklep en maak de steker van de magneetklep los.
- Draai de moeren los en maak de aansluitingen van de aircoleidingen los zoals
aangegeven in figuur 2.37.
- Maak de steker los van de lineaire sensor voor de airconditioning (zie figuur 2.37).
- Maak de steker los van de elektroventilateur.
- Verwijder het slot van de motorkap.
- Maak de stekers los, draai de bevestigingsbouten en -moeren los en verplaats de
koplampunits naar binnen.
- Maak de steker los van de claxon.
- Maak de steker los van de primaire vertragingssensor voor het airbagsysteem op de
elektroventilateur.
- Draai de bevestigingsbouten op de spatborden los.
- Draai de bevestigingsbouten op de balken los en verwijder de complete hulptraverse
met de koplampunits, radiateur en elektroventilateur, zie figuur 2.38.
- Alleen uitvoeringen met 115 pk: Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de
luchttoevoerbuis van de tussenkoeler naar het gasklephuis.
- Draai de moer los en maak de massakabel los van de versnellingsbak.
- Alleen uitvoeringen met 80 pk: Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de kap
van de koppelingswerkcilinder. Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de
koppelingswerkcilinder uit de zitting op de versnellingsbak.
- Alleen uitvoeringen met 115 pk: Til de veer op en maak de leiding los van de
koppelingswerkcilinder.
- Maak de schakelkabels los van de versnellingsbak. Maak bij uitvoeringen met 115
pk ook de steunbeugel voor de schakelkabels los van de versnellingsbak.
- Maak de stekers en brandstofleidingen los van het brandstoffilter, zie figuur 3.19.

Figuur 3.19: Stekers en brandstofleidingen losnemen


1a Steker brandstoftemperatuursensor
1b Steker weerstand brandstofvoorverwarming
1c Steker waterdetectiesensor in brandstoffilter
2a Brandstofleidingen
2b Pluggen
3a Bout
3b Brandstoffilter
- Sluit de openingen van de aansluitingen op het brandstoffilter af met passende
pluggen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het complete brandstoffilter.
- Maak de onderdrukslang van de rembekrachtiger los van de terugslagklep.
- Maak de koelvloeistoftoevoer- en retourslang los van het kachelhuis.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de leiding los van de expansieklep.
- Maak de brandstofretourleiding naar de tank los van de brandstofretourbuis.
- Maak de koelvloeistofretourleiding los van het expansiereservoir.
- Maak de koelvloeistofslang los van de buis op de koelvloeistofpomp.
- Maak de stekers los van de inspuitregeleenheid, draai de moer los en maak de
massakabel los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het expansiereservoir.
- Maak de steker los van de voorgloeiregeleenheid.
- Maak de aandrijfasflenzen los van het differentieel en de tussenas.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de voorste uitlaatpijp.
- Draai de bevestigingsbouten van de reactiestangen aan de versnellingsbak en de
motor los.
- Draai de middelste bevestigingsbouten van de reactiestangen aan het subframe los
en verwijder de twee reactiestangen.
- Draai de bevestigingsmoeren van het ruitensproeierreservoir los.
- Draai de bevestigingsbouten van de steunbeugel los en verwijder de
inspuitregeleenheid compleet met de steunbeugel.
- Plaats een bok onder de motor/versnellingsbak.
- Monteer hijskettingen zoals aangegeven in figuur 3.20 en ondersteun de
motor/versnellingsbak met een hydraulische werkplaatskraan.

Figuur 3.20: Hijskettingen monteren


1 Haak aan motorsteun distributiezijde
2 Haak aan motorsteun versnellingsbakzijde
3 Haak aan uitlaatspruitstuk
4 Hydraulische werkplaatskraan
5 Bout
6 Moer
- Draai de bevestigingsbouten van de motorsteun (distributiezijde) aan de carrosserie
los.
- Uitvoeringen met 80 pk: Draai de bevestigingsmoer van het ophangrubber aan de
steun (versnellingsbakzijde) los.
- Uitvoeringen met 115 pk: Draai de bevestigingsbouten van het ophangrubber
(versnellingsbakzijde) aan de carrosserie los.
- Til de motor/versnellingsbak met behulp van de hydraulische werkplaatskraan op
een passende bok.

Inbouwen

- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de


volgende punten:
- Zet alle bouten en moeren met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Controleer dat de motor- en versnellingsbaksteunen op de juiste wijze zijn
gemonteerd.
- Vul en ontlucht het koelsysteem.
- Vul en ontlucht het rem- en koppelingssysteem.

^ 3.7 Motorrevisie: zuigers, cilinders


en drijfstangen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Olie-aftapplug 20 (2,0)

Carterpan:

M6 9-12 (0,9-1,2)
M8 23-33 (2,3-3,3)

Drijfstanglagerkappen:

fase 1 24-26 (2,4-


2,6)
fase 2 +60°
verderdraaien

Speciaal gereedschap (Fiat)

Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000
Lemmet voor verwijderen carterpan 1870718000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M6) 1860833000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M8) 1860834000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Zuigers en drijfstangen uitbouwen

Zuigers en drijfstangen kunnen alleen bij uitgebouwde motor worden uitgebouwd.

- Bouw de cilinderkop uit volgens de methode beschreven in paragraaf 3.4.


- Verwijder de carterpan zoals beschreven in paragraaf 3.9.
- Verdraai de krukas totdat alle zuigers ongeveer op gelijke hoogte staan en
verwijder de koolaanslag met behulp van een stootkantruimer uit de cilinders.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef.
- Verwijder de drijfstanglagerkappen met de lagerschaalhelften. Let op! De
lagerschaalhelften mogen niet worden verwisseld. Ga na waar merktekens op de
drijfstanglagerkappen, de zuigers en de drijfstangen zijn aangebracht zodat deze
onderdelen later weer op hun oorspronkelijke plaats kunnen worden gemonteerd.
- Duw de zuigers met hun drijfstang naar boven uit de cilinder.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de borgringen van de zuigerpen.
- Verwijder de zuigerpen.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.

Zuigerveren controleren

- Controleer de slotspeling door de zuigerveer tot ongeveer 15 mm van de rand in de


cilinderboring te duwen en vervolgens de slotspeling te meten.
- Meet de dikte van de zuigerveren.
- Controleer de hoogtespeling door de speling van de zuigerveren in de groef te
meten.

Zuigers en drijfstangen controleren

- Weeg de zuigers en de drijfstangen uit. Haal zo nodig overtollig materiaal weg op de


plaatsen die met pijlen aangegeven staan in figuur 3.21.

Figuur 3.21: Plaatsen waar overtollig materiaal kan worden weggenomen


- Bouw de drijfstanglagerkappen in en zet ze met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast. Controleer de diameter van de drijfstangvoet, zie figuur 3.22.

Figuur 3.22: Diameter drijfstangvoet controleren


1a Drijfstang
1b Drijfstanglagerkap
1c Drijfstanglagerkapbout
2 Meetgereedschap
- Meet de diameter van de zuigers. Doe dit loodrecht op de zuigerpenboring en 8 mm
boven het uiteinde van de zuigermantel.
- Controleer de speling tussen de zuiger en de cilinderwand.
- Meet de buitendiameter van de zuigerpen.

Cilinderboring controleren

- Meet de cilinderboring op drie plaatsen en haaks op elkaar. Bepaal de ovaliteit, de


coniciteit en de slijtage van de cilinders. Let op! Bij revisie moeten alle cilinders op
dezelfde maat worden gehoond.

Zuigers en drijfstangen inbouwen

- Smeer de zuigerpen in met olie en breng deze aan in de zuiger en de drijfstang. De


grote uitsparing in de zuigerbodem moet naar de zijde van de drijfstang gericht
staan waar zich het nummer bevindt (inlaatzijde), zie figuur 3.23.
Figuur 3.23: Zuiger inbouwen
1a Nummer
1b Uitsparing in zuigerbodem
- Breng de borgringen aan.
- Ga vervolgens op dezelfde wijze bij de overige zuigers en drijfstangen te werk.
- Breng de zuigerveren aan met behulp van de zuigerverentang.
- Verdraai na montage de zuigerveren, zodat de sloten van de veren 120° ten opzichte
van elkaar verdraaid zijn en niet samenvallen met de zuigerpen.
- Breng de zuiger en drijfstang in de juiste stand met behulp van een
zuigerverenspanband.
- Meet de radiale lagerspeling op met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.2.7)
alvorens tot definitief inbouwen over te gaan. Zet de lagerkap bij het opmeten van
de radiale lagerspeling met het voorgeschreven aanhaalmoment vast en controleer
één tap per keer.
- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Smeer de
lagertappen en lagers voor inbouwen in met schone motorolie.

^ 3.8 Motorrevisie: krukas en


hoofdlagers
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Hoofdlagerkappen:

fase 1 24-26 (2,4-


2,6)
fase 2 +100°
verderdraaien

Drijfstanglagerkappen:

fase 1 24-26 (2,4-


2,6)
fase 2 +60°
verderdraaien
Oliesproeiers in cilinderblok 9-12 (0,9-1,2)
Vliegwielbouten* 147-212
(14,7-21,2)
Centrale krukasriemwielbout** 339-441
(33,9-44,1)
Voorste krukasdeksel 8-12 (0,9-1,2)
Achterste krukasdeksel 8-12 (0,8-1,2)
Toerental/BDP-sensor 8-12 (0,8-1,2)
Oliedruksensor 27-33 (2,7-
3,3)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeergereedschap voor vliegwiel 1860846000


Stempel oliekeerring voorste krukasdeksel 1860816000

*Let op, bouten insmeren met Loctite 573.

**Let op, linkse schroefdraad niet smeren!

Krukas uitbouwen

- Bouw de motor/versnellingsbak uit.


- Verwijder de dynamo en de aircocompressor.
- Verwijder het uitlaatspruitstuk samen met de turbocompressor.
- Verwijder de versnellingsbak, de distributieriem, de cilinderkop, de carterpan, en
de zuigers met drijfstangen. Zie de desbetreffende paragrafen.
- Verwijder de drukgroep en de koppelingsplaat.
- Zet het cilinderblok op zijn kop op een werkbank of op een montagestandaard.
- Blokkeer het vliegwiel met speciaal gereedschap Fiat 1860846000. Draai de
bevestigingsbout van het krukasriemwiel los (Let op! linkse draad) en verwijder
het krukasriemwiel.
- Verwijder het voorste krukasdeksel met de ingebouwde oliepomp.
- Verwijder de vliegwielbouten, blokkeer daarbij het vliegwiel met speciaal
gereedschap Fiat 1860846000 en verwijder het vliegwiel van de krukas.
- Verwijder het achterste krukasdeksel met de keerring.
- Meet de axiale krukasspeling met behulp van een micrometer.
- Verwijder de hoofdlagerkapbouten.
- Verwijder de hoofdlagerkappen en de lagerschalen. Leg ze op volgorde weg, zodat ze
weer op hun oorspronkelijke plaats aangebracht kunnen worden.
- Til voorzichtig de krukas uit het cilinderblok, zie figuur 3.24.

Figuur 3.24: Krukas uitbouwen


1a Bout
1b Drijfstanglagerkap
2 Lagerschaal
3 Drijfstang
4 Lagerschaal
5a Bout
5b Achterste krukasdeksel (vliegwielzijde)
6a Bout
6b Hoofdlagerkap
7 Lagerschaal
8 Krukas
9a Bout
9b Tandkrans toerentalsensor
10 Lagerschaal
11 Halve drukring
12a Bout
12b Oliesproeier
13a Bout
13b Toerental/BDP-sensor
14 Oliedrukzender
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de tandkrans voor de toerental/BDP-
sensor.
- Maak de oliekanalen in de krukas schoon met perslucht.

Krukas controleren

- Controleer de hoofd- en de drijfstanglagertappen op slijtage en scheurtjes.


- Plaats de krukas in twee geschikte steunen en meet de slingering met behulp van
een micrometer.
- Bouw de hoofdlagerkappen in en zet ze met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast. Controleer de diameter van de hoofdlagertapboringen.
- Controleer of de oliekanalen open zijn.
- Controleer de hoofdlagertappen en de drijfstanglagertappen met behulp van een
micrometer op slingeren en tapsheid, zie het hoofdstuk 18 Revisiematen.
- Controleer de lagerschalen op afgebladderde en/of gesmolten plekken, sporen van
vastlopen en onjuist contact. Vervang zo nodig de defecte lagers.
- Plaats de krukas en lagerschalen in het cilinderblok.
- Meet met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.2.7) de radiale lagerspeling.
Monteer de lagerkappen met de lagerschalen en draai de lagerkapbouten met het
juiste aanhaalmoment vast. Let op! Tijdens deze meting mag de krukas niet
verdraaid worden. Controleer één tap per keer.
- Verwijder de lagerkappen en lees met de op de verpakking afgedrukte meetschaal
de gemeten speling af.

Krukas inbouwen

- Reinig alle onderdelen grondig en blaas de oliekanalen door met perslucht.


- Smeer alle bewegende delen voor montage met motorolie.
- Breng de lagerschalen en de axiale krukaslagers aan in het cilinderblok. Let erop
dat de lagerschalen goed aansluiten.
- Bij gebruik van de oude lagers deze weer op hun oorspronkelijke plaats
aanbrengen.
- Olie de lagerschalen goed in en plaats vervolgens voorzichtig de krukas.
- Plaats de overige lagerschalen in de lagerkappen en breng ook deze aan.
- Zet de bouten vast met het juiste aanhaalmoment.
- Controleer of de krukas gemakkelijk en zonder zware punten draait.
- Controleer nogmaals de axiale speling indien de axiale krukaslagers vervangen
zijn.
- Bouw het achterste krukasdeksel met ingebouwde oliekeerring in.
- Vervang met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860816000 de voorste
krukaskeerring en vet de keerring licht in, zie figuur 3.25.

Figuur 3.25: Keerring voorste krukasdeksel aanbrengen


1a Oliekeerring
1b Stempel Fiat 1860816000
- Bouw de overige onderdelen in omgekeerde volgorde van uitbouwen in, zie de
desbetreffende paragrafen.

^ 3.9 Smeersysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Voorste krukasdeksel 8-12 (0,9-


1,2)
Olie-aftapplug 20 (2,0)

Carterpan:

M6 9-12 (0,9-
1,2)
M8 23-33 (2,3-
3,3)
Plug oliedrukregelklep 16-20 (1,6-
2,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Lemmet voor verwijderen carterpan 1870718000


Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M6) 1860833000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M8) 1860834000
Stempel oliekeerring voorste krukasdeksel 1860816000

Carterpan uitbouwen

De carterpan kan alleen bij uitgebouwde motor worden uitgebouwd.

- Verwijder de oliepeilstokbuis.
- Tap de motorolie af.
- Draai de verbindingsbout tussen de carterpan en de tussenassteun los.
- Draai de voorste en achterste bouten van de carterpan los met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1860834000.
- Draai de bouten aan de zijkant van de carterpan los met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1860833000.
- Snijd het afdichtmiddel tussen carterpan en cilinderblok met het speciaal
gereedschap Fiat 1870718000 door.
- Verwijder de carterpan.

Carterpan inbouwen

- Maak de pakkingvlakken van het cilinderblok en de carterpan goed schoon.


- Smeer het contactoppervlak van de carterpan met het cilinderblok in met een
ononderbroken rups vloeibare pakking, waarbij op een goede aansluiting van de
uiteinden moet worden gelet.
- Breng de carterpan aan en zet de bouten kruiselings vast.
- Vul de motor met olie en controleer, nadat de motor op bedrijfstemperatuur is
gekomen, of de pakking goed afdicht.

Oliepomp uit- en inbouwen

- Bouw de carterpan uit.


- Verwijder de distributieriem.
- Draai de bouten los en verwijder de motorsteun aan de distributiezijde.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de vaste distributieriemspanner.
- Draai de bout los en verwijder de automatische spanner voor de aandrijfriem voor
de hulporganen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de steun compleet met de
distributieriemspanner.
- Draai de bouten los en verwijder het voorste krukasdeksel met de ingebouwde
oliepomp en de olie-aanzuigbuis, zie figuur 3.26.

Figuur 3.26: Voorste krukasdeksel met ingebouwde oliepomp uitbouwen


1a Bevestigingsbout
1b Voorste krukasdeksel met ingebouwde oliepomp
1c Olie-aanzuigbuis
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Vervang de oude pakkingen door nieuwe.
- Vervang zo nodig de keerring met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860816000. Smeer de lippen van de keerring in.

Oliepomp controleren

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

- Plaats de oliepomp in een bankschroef en verwijder de pakking.


- Draai de vijf bouten los en verwijder het oliepompdeksel, zie figuur 3.27.

Figuur 3.27: Oliepomp in onderdelen


1a Bout
1b Oliepompdeksel
2 Binnenste rotor
3 Buitenste rotor
4a Afsluitbout
4b Oliedrukregelklep
- Verwijder indien noodzakelijk de oliekeerring.
- Verwijder de oliedrukregelklep, zie figuur 3.27.
- Maak de oliepomp schoon en controleer de radiale speling tussen het pomphuis en
de buitenste rotor.
- Controleer de axiale speling tussen het pasvlak van het deksel en de bovenzijde van
de tandwielen.
^ 4 Koelsysteem en verwarming

In het hoofdstuk "Koelsysteem en verwarming" vindt u werkzaamheden aan het


koelsysteem als koelvloeistof verversen, het koelsysteem ontluchten, uit- en inbouwen
van de radiateur en het vervangen van de thermostaat of koelvloeistofpomp.
Daarnaast wordt het verwarmings- en ventilatiesysteem (en indien standaard
aanwezig, de airconditioning) beschreven waaronder uit- en inbouwen van de
kachelradiateur en aanjager.

^ 4.1 Inleiding
Benzinemotoren

De Fiat Stilo met benzinemotor heeft een gesloten koelsysteem. Het koelsysteem
bestaat uit een radiateur, een expansiereservoir, een thermostaat, een
koelvloeistofpomp en een elektrisch bediende ventilateur met twee snelheden. De
regeleenheid van het motormanagementsysteem bedient de ventilateur rechtstreeks
op basis van de koelvloeistoftemperatuur en de werking van de airconditioning. De
inschakeling van de hoge en lage snelheid wordt geregeld door speciale relais in de
aircoregeleenheid. Deze relais worden bekrachtigd door de regeleenheid van het
motormanagementsysteem.

Het koelsysteem van de benzinemotoren wordt beschreven vanaf paragraaf 4.2.

Dieselmotoren

De Fiat Stilo met dieselmotor heeft een gesloten koelsysteem. Het koelsysteem bestaat
uit een radiateur, een expansiereservoir, een thermostaat, een koelvloeistofpomp en
elektrisch bediende ventilateurs (met twee snelheden) die door de motorregeleenheid
via een relais worden geschakeld.

Het koelsysteem van de dieselmotoren wordt beschreven in paragraaf 4.6.

Verwarming

Het verwarmingssysteem wordt beschreven in paragraaf 4.7.


^ 4.2 Koelsysteem benzinemotor (1,2 L-
16V)
Figuur 4.1: Koelsysteem van de 1,2 L-16V-benzinemotor
1 Koelvloeistofpomp
2 Koelvloeistoftemperatuursensor
3 Thermostaat
4 Radiateur
5 Ventilateur
6 Expansiereservoir
7 Koelvloeistoftoevoerbuis van koelvloeistofpomp
8 Kachelradiateur

^ 4.2.1 Koelsysteem aftappen, vullen


en ontluchten
- Zet de verwarmingsknop op het dashboard geheel op warm (open).
- Laat de motor afkoelen en verwijder de dop van het expansiereservoir.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Maak de onderste koelvloeistofslang aan de radiateur los en vang de uitstromende
koelvloeistof op in een geschikte opvangbak.
- Maak de koelvloeistofslang weer vast, controleer alle slangklemmen en vul
koelvloeistof van de juiste samenstelling bij tot aan het 'MAX'-merkteken op het
expansiereservoir.
- Breng de beschermplaat onder de motorruimte weer aan.
- Start de motor en breng hem op bedrijfstemperatuur zodat de thermostaat wordt
geopend en de lucht in het koelsysteem kan ontsnappen.
- Laat de motor afkoelen en vul koelvloeistof bij tot aan het 'MAX'-merkteken op het
expansiereservoir. Het 'MAX'-merkteken mag niet worden overschreden.
- Draai de dop op het expansiereservoir vast.
- Controleer het koelsysteem op eventuele lekkage.

^ 4.2.2 Radiateur
Uit- en inbouwen

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de linker wielkuipbescherming.
- Maak de onderste en bovenste koelvloeistofslang los van de radiateur en vang de
uitstromende koelvloeistof op in een geschikte opvangbak.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder aan de onderzijde de steuntraverse
voor de radiateur.
- Maak de bovenste bevestigingen los en verwijder de radiateur via de onderzijde uit
de motorruimte.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Vul en ontlucht het koelsysteem, zie paragraaf 4.2.1.

^ 4.2.3 Thermostaat
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Thermostaat 10 (1,0)

Uit- en inbouwen

- Maak de accukabels los en verwijder de accu.


- Verwijder de accuhouder uit de motorruimte.
- Tap het koelsysteem af, zie paragraaf 4.2.1.
- Maak de koelvloeistoftoevoerslang los van de thermostaat.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de thermostaat.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let op! Monteer de
thermostaat altijd met een nieuwe pakking.
- Vul het koelsysteem, zie paragraaf 4.2.1.

Figuur 4.2: Thermostaat uitbouwen


1a Slangklem
1b Koelvloeistoftoevoerslang
2a Moer
2b Thermostaat
^ 4.2.4 Koelvloeistofpomp
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Koelvloeistofpomp aan cilinderblok 10 (1,0)

- Tap het koelsysteem af, zie paragraaf 4.2.1.


- Bouw de aandrijfriem van de nevenaggregaten uit zoals beschreven in hoofdstuk
14.
- Bouw de distributieriem uit zoals beschreven in hoofdstuk 2.
- Draai de bevestigingsbouten en de moer los en verwijder de koelvloeistofpomp, zie
figuur 4.3.

Figuur 4.3: Locatie koelvloeistofpomp


1a Bout
1b Koelvloeistoftoevoerbuis
2a Bout
2b Moer
2c Koelvloeistofpomp
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Vernieuw altijd de
pakking en zet de bouten en moer met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Vul en ontlucht het koelsysteem, zie paragraaf 4.2.1.

^ 4.3 Koelsysteem benzinemotor (1,6 L-


16V)
Figuur 4.4: Koelsysteem van de 1,6 L-16V-benzinemotor
1 Koelvloeistofpomp
2 Koelvloeistoftemperatuursensor
3 Thermostaat
4 Radiateur
5 Kachelradiateur
6 Expansiereservoir
7 Koelvloeistoftoevoerbuis van koelvloeistofpomp
^ 4.3.1 Koelsysteem aftappen, vullen
en ontluchten
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.1.

^ 4.3.2 Radiateur
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.2.

^ 4.3.3 Thermostaat
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Thermostaat aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)

Uit- en inbouwen

- Maak de massakabel los van de accu.


- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de slang van het luchtfilter naar het inlaatspruitstuk.
- Draai de moer los en verplaats de steunbeugel voor de leiding van de
aircocompressor naar de expansieklep.
- Tap het koelsysteem af, zie paragraaf 4.2.1.
- Maak de steker los van de koelvloeistoftemperatuursensor, zie figuur 4.5.
- Maak de koelvloeistofslangen los van de thermostaat, zie figuur 4.5.
- Draai de bout (6a) los en verplaats de steunbeugel van de kabelbundel, zie figuur
4.5.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de thermostaat, zie figuur 4.5.

Figuur 4.5: Thermostaat uitbouwen


1 Steker koelvloeistoftemperatuursensor
2 Koelvloeistofslangen
3 Koelvloeistofretourslang van expansiereservoir
4 Koelvloeistoftoevoerslang naar kachelradiateur
5 Koelvloeistofretourslang van koelvloeistofpomp
6a Bout
6b Steunbeugel
7a Moeren
7b Thermostaat
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let op! Monteer de
thermostaat altijd met een nieuwe pakking.
- Vul en ontlucht het koelsysteem, zie paragraaf 4.2.1.

^ 4.3.4 Koelvloeistofpomp
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Koelvloeistofpomp 21-26 (2,1-2,6)


Toevoerbuis aan koelvloeistofpomp 21-26 (2,1-2,6)
Lambdasonde 45 (4,5)
- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Maak de massakabel los van de accu.
- Tap het koelsysteem af, zie paragraaf 4.2.1.
- Verwijder het rechtervoorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Maak de steker van de voorste lambdasonde los.
- Draai de lambdasonde vóór de katalysator los en verwijder deze.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats het hitteschild op het
uitlaatspruitstuk.
- Bouw de aandrijfriem van de nevenaggregaten uit zoals beschreven in hoofdstuk
14.
- Verwijder de bovenste bevestigingsbout van de dynamo.
- Draai de onderste bevestigingsbout iets los en kantel de dynamo omlaag, zodat de
bevestigingsbouten van de koelvloeistofpomp bereikbaar zijn.
- Draai de bevestigingsbouten van de toevoerbuis op de koelvloeistofpomp los.
- Draai de bouten los en verwijder de koelvloeistofpomp compleet met de steun.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Vernieuw altijd de
afdichting en zet de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Vul en ontlucht het koelsysteem, zie paragraaf 4.2.1.
^ 4.4 Koelsysteem benzinemotor (1,8 L-
16V)
Figuur 4.6: Koelsysteem van de 1,8 L-16V-benzinemotor
1 Koelvloeistofpomp
2 Koelvloeistoftemperatuursensor
3 Thermostaat
4 Radiateur
5 Ventilateur
6 Expansiereservoir
7 Koelvloeistoftoevoerbuis van koelvloeistofpomp
8 Kachelradiateur

^ 4.4.1 Koelsysteem aftappen, vullen


en ontluchten
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.1.

^ 4.4.2 Radiateur
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.2.

^ 4.4.3 Thermostaat
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Thermostaat aan cilinderkop 25 (2,5)

Uit- en inbouwen

- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.


- Verwijder de slang van het luchtfilter naar het inlaatspruitstuk.
- Tap het koelsysteem af, zie paragraaf 4.2.1.
- Maak de steker los van de koelvloeistoftemperatuursensor, zie figuur 4.7.
- Maak de koelvloeistofslangen los van de thermostaat, zie figuur 4.7.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de thermostaat.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let op! Monteer de
thermostaat altijd met een nieuwe pakking.
- Vul en ontlucht het koelsysteem, zie paragraaf 4.2.1.

Figuur 4.7: Thermostaat uitbouwen


1 Steker koelvloeistoftemperatuursensor
2 Koelvloeistofslangen
3 Bout
4 Thermostaat

^ 4.4.4 Koelvloeistofpomp
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Koelvloeistofpomp aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeergereedschap 1860856000

- Tap het koelsysteem af, zie paragraaf 4.2.1.


- Bouw de aandrijfriem van de nevenaggregaten uit zoals beschreven in hoofdstuk
14.
- Bouw de distributieriem uit zoals beschreven in hoofdstuk 2.
- Draai de bouten (1a) van het inlaatnokkenasriemwiel (1c) los, houd daarbij de
poelie tegen met gereedschap 1860856000 (zie figuur 4.8).
- Verwijder het inlaatnokkenasriemwiel.

Figuur 4.8: Inlaatnokkenasriemwiel verwijderen


1a Bevestigingsbout
1b Speciaal gereedschap 1860856000
1c Inlaatnokkenasriemwiel
- Draai de bouten los en verwijder de koelvloeistofpomp.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Vernieuw altijd de O-
ring en zet de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Vul en ontlucht het koelsysteem, zie paragraaf 4.2.1.

^ 4.5 Koelsysteem benzinemotor (2,4 L-


20V)
Figuur 4.9: Koelsysteem van de 2,4 L-20V-benzinemotor
1 Koelvloeistofpomp
2 Koelvloeistoftemperatuursensor
3 Thermostaat
4 Radiateur
5 Ventilateur
6 Expansiereservoir
7 Koelvloeistoftoevoerbuis van koelvloeistofpomp
8 Warmtewisselaar (oliekoeler)
9 Kachelradiateur

^ 4.5.1 Koelsysteem aftappen, vullen


en ontluchten
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.1.

^ 4.5.2 Radiateur
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.2.

^ 4.5.3 Thermostaat
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Thermostaat aan cilinderkop 25 (2,5)

Uit- en inbouwen

- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.


- Bouw de accu met de accuhouder uit.
- Verwijder de geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder de inspuitregeleenheid.
- Verwijder de slang van het luchtfilter naar het inlaatspruitstuk.
- Tap het koelsysteem af, zie paragraaf 4.2.1.
- Maak de steker los van de koelvloeistoftemperatuursensor, zie figuur 4.10.
- Maak de koelvloeistofslangen los van de thermostaat, zie figuur 4.10.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de thermostaat.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let op! Monteer de
thermostaat altijd met een nieuwe afdichting.
- Vul en ontlucht het koelsysteem, zie paragraaf 4.2.1.

Figuur 4.10: Thermostaat uitbouwen


1 Steker koelvloeistoftemperatuursensor
2 Bovenste koelvloeistofslang van radiateur
3 Koelvloeistoftoevoerslang naar oliekoeler
4 Retourslang van expansiereservoir
5 Bouten
6 Toevoer- en retourslangen voor kachelradiateur
7 Koelvloeistofretourslang van koelvloeistofpomp

^ 4.5.4 Koelvloeistofpomp
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Koelvloeistofpomp aan cilinderkop 25 (2,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeergereedschap inlaatnokkenasriemwiel 1860856000


Blokkeergereedschap 1860831000
uitlaatnokkenasriemwiel
Hulpstuk voor blokkeergereedschap 1860831002
- Tap het koelsysteem af, zie paragraaf 4.2.1.
- Bouw de aandrijfriem van de nevenaggregaten uit zoals beschreven in hoofdstuk
14.
- Bouw de distributieriem uit zoals beschreven in hoofdstuk 2.
- Draai de bout van het uitlaatnokkenasriemwiel los, houd daarbij de poelie tegen
met speciaal gereedschap Fiat 1860831000 met hulpstuk 1680831002.
- Verwijder het uitlaatnokkenasriemwiel.
- Draai de bouten van het inlaatnokkenasriemwiel los, houd daarbij de poelie tegen
met speciaal gereedschap Fiat 1860856000.
- Verwijder het inlaatnokkenasriemwiel.
- Plaats het expansiereservoir opzij.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het distributiedeksel aan de zijkant.
- Draai de bouten los en verwijder de koelvloeistofpomp, zie figuur 4.11.

Figuur 4.11: Koelvloeistofpomp uitbouwen


1a Bouten
1b Koelvloeistofpomp
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Vernieuw altijd de O-
ring en zet de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Vul en ontlucht het koelsysteem, zie paragraaf 4.2.1.

^ 4.6 Koelsysteem dieselmotoren


Figuur 4.12: Koelsysteem van de 1,9 L-JTD-dieselmotoren
1 Koelvloeistofpomp
2 Koelvloeistoftemperatuursensor
3 Thermostaat
4 Radiateur
5 Ventilateur
6 Expansiereservoir
7 Koelvloeistoftoevoerbuis van koelvloeistofpomp
8 Warmtewisselaar (oliekoeler)
9 Kachelradiateur
10 Uitlaatgaskoeler voor EGR
^ 4.6.1 Koelsysteem aftappen, vullen
en ontluchten
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.1.

^ 4.6.2 Radiateur
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.2.

^ 4.6.3 Thermostaat
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Thermostaat aan cilinderkop 25 (2,5)

- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.


- Bouw de accu met de accuhouder uit.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Draai de bevestigingsbouten van de EGR-leiding aan het uitlaatspruitstuk los.
- Open de klem, maak het leidingdeel van de EGR-leiding los en verwijder het
leidingdeel, zie figuur 4.13.

Figuur 4.13: EGR-leiding uitbouwen


1 Bevestigingsbouten
2a Klem
2b Leidingdeel
- Plaats een opvangbak voor koelvloeistof.
- Maak de onderste koelvloeistofafvoerslang los van de radiateur en tap het
koelsysteem af.
- Maak de bovenste radiateurslang los van de thermostaat.
- Maak de steker los van de koelvloeistoftemperatuursensor.
- Maak de overige slangen en leidingen los van de thermostaat, zie figuur 4.14.

Figuur 4.14: Thermostaat uitbouwen


1 Koelvloeistofslang
2a Koelvloeistofslang
2b Koelvloeistofslang
3 Koelvloeistofslang
4a Koelvloeistofslang
4b Koelvloeistofslang
- Draai de bevestigingsbouten van de EGR-leiding aan de EGR-klep los.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder het achterste deel van de EGR-leiding.
- Draai de bevestigingsbouten van de steunbeugel voor de EGR-leiding aan de
cilinderkop los.
- Draai de bevestigingsmoer van de EGR-leiding aan het tapeind op de thermostaat
los.
- Draai de bevestigingsbouten van de thermostaat aan de cilinderkop los.
- Verwijder de thermostaat met het middelste deel van de EGR-leiding.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Vernieuw altijd de
pakking en zet de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Vul en ontlucht het koelsysteem, zie paragraaf 4.2.1.

^ 4.6.4 Koelvloeistofpomp
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Nokkenasriemwielbout 120 (12,0)


Koelvloeistofpomp 25 (2,5)
Fasesensor 9 (0,9)

Speciaal gereedschap (Alfa)

Blokkeergereedschap uitlaatnokkenasriemwiel 1860831000


Hulpstuk voor blokkeergereedschap 1860831001

Uit- en inbouwen

- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.


- Bouw de distributieriem uit zoals beschreven in hoofdstuk 3.
- Tap het koelsysteem af, zie paragraaf 4.2.1.
- Verwijder het nokkenasriemwiel. Maak gebruik van de speciale gereedschappen
Fiat 1860831000 en hulpstuk 1860831001 voor het blokkeren van het riemwiel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het distributiedeksel aan de zijkant.
- Maak de steker van de fasesensor bij de oliepeilstokbuis los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de fasesensor.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de koelvloeistofpomp compleet met de
O-ring.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Vernieuw altijd de O-
ring en zet de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.

^ 4.7 Verwarming en ventilatie

^ 4.7.1 Verwarmings/verdeelunit uit-


en inbouwen
- Tap het koelcircuit van de airconditioning af.
- Bouw de accu met de accuhouder uit.
- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Bouw de elektronische regeleenheid uit.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Bouw het complete luchtfilter uit.
- Plaats een opvangbak voor koelvloeistof.
- Maak de onderste radiateurslang los en tap het koelsysteem af.
- Maak de stekers in de motorkabelbundel, de koelvloeistoftemperatuursensor en de
massa-aansluiting op de motor los, zie figuur 4.15.

Figuur 4.15: Stekers losnemen


1a Steker in motorkabelbundel
1b Steker koelvloeistoftemperatuursensor
1c Massa-aansluiting op motor
- Maak de koelvloeistoftoevoer- en retourslangen van de kachelradiateur los.
- Maak de leidingen los van de expansieklep van de airconditioning.
- Bouw het dashboard uit zoals beschreven in paragraaf 15.3.
- Bouw de elektrisch bediende stuurinrichting uit zoals beschreven in paragraaf 12.2.
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de massakabel los en verwijder de
verstevigingsbeugel onder het dashboard/middenconsole.
- Verwijder de popnagels en verwijder de steunbeugels voor de tunnelbekleding.
- Maak de aansluitingen voor de onderste moffen op het kachelhuis los.
- Maak de condensafvoerleiding los van het kachelhuis.
- Draai aan beide zijden de bevestigingsbouten van de traverse aan de carrosserie
los, zie figuur 4.16.

Figuur 4.16: Traverse/verwarmingsunit uitbouwen


1 Bout
2a Bouten
2b Traverse/verwarmingsunit
- Draai de bovenste bevestigingsbouten los en verwijder de traverse/verwarmingsunit
uit de zitting. Let op! Voor het losdraaien van de bovenste bevestigingsbouten moet
een vaste stiftsleutel worden gemodificeerd, waarbij het kortste gedeelte van de
sleutel niet langer mag zijn dan 20 mm.
- Scheid zonodig de verwarmings/verdeelunit van de traverse.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 4.7.2 Aanjagermotor uit- en


inbouwen
- Maak de massakabel los van de accu.
- Open de klep van het dashboardkastje en draai de bevestigingsbouten van de
zijbekleding van het dashboard los.
- Verwijder de zijbekleding uit het dashboard en maak de steker los van de
schakelaar voor het uitschakelen van de airbag.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de trekstangen van de klep van het
dashboardkastje uit de zitting.
- Verwijder de klep van het dashboardkastje uit het dashboard.
- Maak de steker van de verlichting in het dashboardkastje los.
- Maak de steker van de antennekabel los en maak de antennekabel los uit de
borgveren.
- Maak de bevestigingsdoppen los en verwijder de onderste dashboardbekleding.
- Plaats een hand onder de zijbekleding van de tunnelbekleding aan de zijkant, trek
in de richting van de pijl 'A' en trek tegelijkertijd de bekleding naar buiten zoals is
aangegeven met pijl 'B'. Op deze wijze komen de bovenste veren (1a) uit de
openingen (1b) en de zijveer (1c) uit opening (1d), zie figuur 4.17.

Figuur 4.17: Zijbekleding verwijderen


1a Bovenste veren
1b Openingen
1c Zijveer
1d Opening
2 Dop
3 Zijbekleding
- Trek vervolgens de zijbekleding naar buiten, zodat de geklemd gemonteerde dop (2)
loskomt en verwijder de zijbekleding (zie figuur 4.17).
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de steker los en verwijder de aanjagermotor,
zie figuur 4.18.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Figuur 4.18: Aanjagermotor uitbouwen


1a Bout
1b Aanjagermotor

^ 4.7.3 Pollenfilter uit- en inbouwen


- Maak de bevestigingsdoppen los en verwijder de onderste dashboardbekleding aan
de rechterzijde.
- Verwijder de zijbekleding zoals aangegeven in figuur 4.17.
- Draai de bevestigingsbout los en maak vervolgens het deksel los van de borgveren
op de ruimte voor het pollenfilter, zie figuur 4.19.

Figuur 4.19: Pollenfilter uitbouwen


1a Bout
1b Deksel
2 Pollenfilter
- Verwijder het pollenfilter.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Buig het nieuwe pollenfilter zoals aangegeven in figuur 4.20 en plaats het filter in
de zitting door eerst de eerste helft en vervolgens de tweede helft te plaatsen. Let
daarbij op de montagerichting die op het filter is aangegeven.

Figuur 4.20: Pollenfilter inbouwen


1a Pollenfilter
1b Zitting
^ 5 Benzine-inspuiting

In het hoofdstuk "Benzine-inspuiting" vindt u een beschrijving van het benzine-


inspuitsysteem, de lokatie van de onderdelen, controles van de verschillende
onderdelen, uit- en inbouwbeschrijvingen van de diverse onderdelen, storingsdiagnose
en -codes en meetwaardes. Daarnaast wordt ook het brandstoftoevoersysteem
beschreven, het uit- en inbouwen van de brandstoftank, brandstoffilter en
brandstofpomp.

^ 5.1 Inleiding
De Fiat Stilo met 1,2 L 16V-motor (motorcode 188A5.000) is uitgerust met een Bosch
Motronic ME7.3H4-motormanagementsysteem met multipoint-inspuiting en wordt
beschreven vanaf paragraaf 5.2. De 1,6 L 16V-motor (motorcode 182B6.000) is
uitgerust met een Weber Marelli IAW 5NFT1-motormanagementsysteem met
multipoint-inspuiting en wordt beschreven vanaf paragraaf 5.3. De 1,8 L 16V-motor
(motorcode 192A4.000) is voorzien van een Hitachi MPI-motormanagementsysteem
met multipoint-inspuiting en wordt beschreven vanaf paragraaf 5.4. De 2,4 L 20V-
motor (motorcode 192A2.000) is voorzien van een Bosch Motronic ME3.1-
motormanagementsysteem met multipoint-inspuiting en wordt beschreven vanaf
paragraaf 5.5. De bovengenoemde systemen regelen het inspuit-, ontstekings- en
zelfdiagnosesysteem.

Veiligheidsmaatregelen

- Start de motor nooit als de accuklemmen niet goed op de accupolen zijn bevestigd.
- Gebruik nooit een snellader voor het starten van de motor.
- Koppel de accu nooit los bij draaiende motor.
- Koppel de accu los van de elektrische installatie indien de accu met een acculader
moet worden opgeladen.
- Verwijder de elektronische regeleenheid indien de auto na spuitwerkzaamheden in
een moffeloven met een temperatuur van meer dan 80 °C wordt geplaatst.
- Koppel de multisteker van de elektronische regeleenheid nooit los of sluit hem nooit
aan indien de contactsleutel in de stand 'Marcia' staat.
- Maak de massakabel altijd los van de accu voordat werkzaamheden met een
elektrisch lasapparaat aan de auto worden uitgevoerd.
- Maak het brandstofcircuit eerst drukloos voordat er werkzaamheden aan het
brandstofsysteem uitgevoerd moeten worden.
- Vermijd zo veel mogelijk dat de accu wordt losgekoppeld omdat daardoor informatie
in het geheugen van de elektronische regeleenheid wordt gewist.
^ 5.2 Bosch Motronic ME 7.3H4 (1,2 L-
16V)
Bij het Bosch Motronic ME 7.3H4-systeem (regeleenheid volgens microhybride
technologie) met gasklepactuator zijn de ontsteking en de sequentiële, gefaseerde (via
software) multipoint-inspuiting gecombineerd. Het brandstofsysteem heeft geen
retourcircuit. De regeleenheid controleert elektronisch de luchttoevoer behorende bij
het toerental dat via de gasklepactuator is ingesteld, regelt de inspuiting van
brandstof zodat het lucht/brandstofmengsel binnen een optimaal bereik blijft, en
berekent de ontstekingsvervroeging aangepast aan de verschillende
omgevingsfactoren en de belasting van de motor. De verdelerloze ontsteking beschikt
over vier bobines. De bekrachtigingsmodules zijn in de regeleenheid geplaatst. De
regeleenheid beschikt over een zelfaanpassing die in staat is om wijzigingen in de
motorconditie (bijvoorbeeld door slijtage van de motor of van de componenten) te
herkennen en te compenseren. De kenvelden voor de inspuitduur en de luchttoevoer in
de regeleenheid worden aangepast. Er bestaan twee functies voor de zelfaanpassing
van de inspuitduur: één voor de werking van de benzinedampafsluitklep (open of
dicht) en een functie bij nullast, waarbij efficiënt de gevolgen van eventuele
luchtlekkage worden gecompenseerd. De continue zelfaanpassing van de
brandstofdosering maakt, ongeacht de temperatuur of de hoogte boven zeeniveau een
juiste mengselsamenstelling mogelijk. Daarom moet na reparaties ten minste 15
minuten onder verschillende bedrijfsomstandigheden met de auto worden gereden om
de afwijkingen in de motorconditie te registreren en de zelfaanpassing uit te voeren.
Het systeem beschikt ook over een zelfdiagnose, die een eventuele storing herkent en
opslaat en de bestuurder waarschuwt. Bij een storing in de sensoren of de actuatoren
kiest de elektronische regeleenheid direct voor een 'recovery'-strategie, waarbij de
ontbrekende informatie wordt gereconstrueerd. De motor blijft hierdoor op een
acceptabel niveau werken. Tevens wordt de storing opgeslagen in een permanent
geheugen dat via de speciale Fiat tester (Examiner) kan worden uitgelezen. De
regeleenheid neemt de taak van het defecte onderdeel permanent over en regelt de
werking van het onderdeel met bepaalde limitaties. Zie figuur 5.1 voor de
informatiestromen tussen de regeleenheid en de sensoren en actuatoren van het
motormanagementsysteem en figuur 5.2 voor de locatie van de componenten. Figuur
5.3 geeft een schematische weergave van het systeem.

Figuur 5.1: Informatiestromen Bosch Motronic ME 7.3H4


1 Elektronische motorregeleenheid
2 Accu
3 Start/contactslot
4 Relais van inspuiting/ontsteking
5 Relais van brandstofpomp
6 Elektrische brandstofpomp
7 Relais van elektroventilateur
8 Elektroventilateur
9 Inschakelrelais aircocompressor
10 Aircocompressor
11 Bobines
12 Bougies
13 Inspuitventielen
14 Brandstofdampafsluitklep
15 Lambdasonde (voor katalysator)
16 Lambdasonde (na katalysator)
17 Koelvloeistoftemperatuursensor
18 Pingelsensor
19 Gasklepactuator en gasklepsensor
20 Toerental/BDP-sensor
21 Fasesensor
22 Luchttemperatuur- en druksensor
23 Oliedrukschakelaar
24 Body Computer
25 Regeleenheid Fiat CODE (via CAN-systeem)
26 Verbinding met diagnose-apparatuur (via CAN-systeem)
27 Toerenteller (via CAN-systeem)
28 Waarschuwingslampje voor storingen (via CAN-systeem)
29 Snelheidsmeter (via CAN-systeem)
30 CITY-toets voor stuurbekrachtiging (via CAN-systeem)

Figuur 5.2: Plaatsing componenten Bosch Motronic ME 7.3H4


A30 Bobine
B1 Zekeringen- en relaiskast in motorruimte
B2 Zekeringen- en relaiskast onder dashboard
B99 Hoofdzekeringenhouder op accu
C10 Massa-aansluiting linksvoor
C15 Massa op dashboard bestuurderszijde
C20 Massa-aansluiting rechtsvoor
C40 Massa op motor
C60 Massa op inspuitregeleenheid
D1 Steker voor/dashboard
D4 Steker voor/motor
D81 Steker inspuitventielen
D97 Kortsluitsteker
E50 Instrumentenpaneel
H1 Start/contactslot
I30 Schakelaar op rempedaal
I31 Schakelaar op koppelingspedaal
I50 Traagheidsschakelaar
K15 Lambdasonde op voorkatalysator
K17 Lambdasonde achter hoofdkatalysator
K30 Oliedruksensor (onderbreker)
K36 Koelvloeistoftemperatuursensor
K47 Fasesensor
K43 Geïntegreerde luchttemperatuursensor
K46 Toerental/BDP-sensor
K50 Pingelsensor
K55 Gaspedaalsensor
L10 Benzinedampafsluitklep
M1 Body Computer
M10 Motorregeleenheid
N40 Elektronische brandstofpomp en tankvlotter
N70 Inspuitventiel
N75 Actuator geïntegreerd in gasklephuis

De belangrijkste functies van het systeem zijn:

- regeling van de inspuitduur;


- regeling van de ontstekingsvervroeging;
- regeling van de koude start;
- regeling van de mengselverrijking tijdens acceleratie;
- cut-off brandstofafsluiter (tijdens decelereren);
- toerenbegrenzing;
- controle van de verbranding via een lambdasonde;
- regeling van het stationair toerental;
- afvoer van benzinedampen;
- regeling van de elektroventilateurs;
- regeling van de klimaatregeling;
- zelfdiagnose.
Het systeem staat in verbinding met de Body Computer via een bidirectionele CAN-
verbinding voor:

- motortemperatuur voor instrumentenpaneel (output);


- accuspanning (output);
- motortoerental (output) voor instrumentenpaneel;
- lampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur (output);
- oliedrukcontrolelampje op instrumentenpaneel (output);
- voertuigsnelheid (input) en kilometerteller (input);
- Fiat-CODE-startblokkering (input/output);
- status van de sleutels;
- signaal van verbruiksmeter (output) voor tripcomputer;
- signaal brandstofvlotter (input).

Figuur 5.3: Overzicht inspuitsysteem Bosch Motronic ME 7.3H4


1 Snelheidsmeter (via CAN)
2 Waarschuwinglampje voor storingen (via CAN)
3 CITY-toets (via CAN)
4 Motorregeleenheid
5 Gasklepactuator en gasklepsensor
6 Bobines
7 Koelvloeistoftemperatuursensor
8 Elektroventilateur
9 Lambdasonde (voor katalysator)
10 Lambdasonde (na katalysator)
11 Fasesensor
12 Bougies
13 Toerental/BDP-sensor
14 Pingelsensor
15 Inspuitventielen
16 Inlaatluchttemperatuur- en druksensor
17 Benzinedampafsluitklep
18 Actieve koolfilter
19 Brandstofpompunit
20 Traagheidsschakelaar
21 Accu
22 Start/contactslot
23 Relais van inspuiting/ontsteking
24 Relais van brandstofpomp
25 Relais van elektroventilateur
26 Verbinding met klimaatregeling
27 Verbinding met Fiat-CODE (via CAN)
28 Verbinding met diagnose-apparatuur (via CAN)
29 Toerenteller (via CAN)

^ 5.2.1 Uitwendige motorcomponenten


Inlaatluchtcircuit

Het inlaatluchtcircuit bestaat uit diverse componenten die de luchttoevoer van


verbrandingslucht naar de motor onder de verschillende bedrijfsomstandigheden
verzorgen, zie figuur 5.4.

Figuur 5.4: Inlaatluchtcircuit


1 Aansluiting voor carterventilatie
2 Gasklephuis
3 Luchtfilter
4 Luchtinlaat

Uitlaatsysteem

Het uitlaatgas van de motor wordt verzameld in een spruitstuk en afgevoerd naar een
driewegkatalysator. In het voorste gedeelte van de uitlaat voorkomt een flexibel stuk
dat er trillingen worden doorgegeven. In het achterste gedeelte zijn twee
uitlaatdempers opgenomen. Hitteschilden voorkomen dat de carrosserie te sterk
verwarmd wordt. De diverse delen zijn met steunen en elastische ringen aan de
bodemplaat bevestigd. Zie figuur 5.5 voor de componenten van het uitlaatsysteem.

Figuur 5.5: Componenten uitlaatsysteem


1 Uitlaatspruitstuk
2 Driewegkatalysator
3 Flexibel stuk
4 Uitlaatdempers
5 Steun
6 Elastische ring

Gasklephuis
Het gasklephuis is op het spruitstukhuis gemonteerd. Het ME7.3H4-systeem bedient
de gasklep op basis van de stand van het gaspedaal. Deze stand wordt gemeten door
een potentiometer die een signaalspanning levert aan de regeleenheid. Deze spanning
wordt verwerkt tot een openingshoek van de gasklep. De gasklepactuator regelt de
gasklepopening tussen 0° en 80° en kan tevens het stationaire toerental regelen. In
het gasklephuis zijn twee potentiometers gemonteerd die elkaar controleren. Het
systeem kan de gasklepbediening volgens twee strategieën regelen: een sportieve en
een meer op comfort gerichte. Via de 'CITY'-schakelaar kan de bestuurder zowel de
werking van de elektrische stuurbekrachtiging als de reactie van de motor op de
gaspedaalbediening wijzigen. Bij ingeschakelde 'CITY'-functie is de reactie van de
motor op gasklepbewegingen veel soepeler, terwijl bij uitgeschakelde 'CITY'-functie de
motor veel feller op het gaspedaal reageert. Bij een storing in de gasklepactuator of
ontbreken van de voeding beperkt de motorregeleenheid het motorvermogen in relatie
tot de gaspedaalstand. Volgas: onderbreking van de inspuiting bij één of meer
cilinders, waarbij een maximaal toerental van 2500 1/min mogelijk is. Halfgas:
onderbreking van de inspuiting bij één of meer cilinders, waarbij een maximaal
toerental lager dan 1200 1/min mogelijk is. Bij vervanging van het gasklephuis, de
inspuitregeleenheid of het spruitstukhuis moet een 'reset'-procedure worden
uitgevoerd.

^ 5.2.2 Stationair toerental


Technische gegevens

Stationair toerental (1/min) 750 ±50


Maximum toerental (1/min) 7000

Stationair toerental controleren

Voer een complete diagnose met de Fiat-tester (Examiner) uit, als het stationair
toerental afwijkt van de gespecificeerde waarde.

Toerenbegrenzing

Zodra de elektronische regeleenheid registreert dat het toerental te hoog wordt, dan
worden de stuursignalen naar de inspuitventielen onderbroken. Als het toerental is
gedaald onder de kritische waarden, worden de stuursignalen weer gezonden.

^ 5.2.3 Brandstofsysteem
Technische gegevens

Brandstofdruk bij stationair toerental (bar) 3,5


Systeemdruk (bar) maximaal
4,0

Speciaal gereedschap (Fiat)

Manometer 1860955000
Snelkoppeling 1870684000
Gereedschap voor drukloos maken brandstofcircuit 1870684000
Uitbouwen brandstofpomp (draadring) 1870736000

Het brandstofsysteem is 'returnless', dat wil zeggen dat er slechts één leiding tussen
de brandstoftank en de motor loopt. Hierdoor zijn de retourleiding, het brandstoffilter
en de drukregelaar vervallen. De drukregelaar en het brandstoffilter zijn geïntegreerd
in de brandstofpompunit. Hierdoor wordt het risico op brand bij een ongeval en de
emissie van brandstofdamp tot een minimum beperkt. Zie figuur 5.6 voor de
componenten van het brandstofsysteem.

Figuur 5.6: Overzicht van het brandstofsysteem


1 Brandstoftank
2 Ondergedompelde brandstofpompunit met tankvlotter
3 Brandstofvulpijp
4 Brandstofpompunit
5 Brandstofverdeelleiding
6 Inspuitventiel

Afgeregelde brandstofdruk controleren

- Maak de stekers los van de inspuitventielen.


- Monteer het testinstrument, zoals in figuur 5.7 is aangegeven.

Figuur 5.7: Brandstofdruk controleren


1 Speciaal gereedschap Fiat 1860955000
2 Kraan
3 Kraan
4 Kraan
5 Snelkoppeling 1870684000
- Het testinstrument is voorzien van verloopstukken voor verschillende typen
inspuitsystemen. Sluit de juiste verloopstukken aan en open kraan (2) en sluit de
kranen (3) en (4).
- Sluit het testinstrument aan op de ontluchtingsnippel van de
brandstofverdeelleiding via het verloopstuk 1870684000.
- Sluit de stekers aan op de inspuitventielen.
- Start de motor, laat de motor stationair draaien en controleer op de manometer of
de druk bij stationair toerental binnen de tolerantie ligt.

Maximumbrandstofdruk controleren

- Zet de motor af.


- Handhaaf de aansluitingen van de vorige test.
- Schakel de brandstofpomp in met behulp van de functie 'Actieve Diagnose' van de
Fiat tester (Examiner) en controleer of de druk niet hoger wordt dan 4 bar.
- De druk mag niet hoger zijn dan 4 bar.

Brandstofverdeelleiding en inspuitventielen uit- en inbouwen

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder het luchtfilter.
- Verwijder de beschermdop van de ontluchtingsnippel op de brandstofverdeelleiding
en maak het systeem drukloos met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1870684000. Vang de brandstof op in een geschikte opvangbak.
- Maak de snelkoppeling in de brandstoftoevoerleiding los.
- Maak de stekers los van de inspuitventielen, maak de kabelbundel los uit de
borgveren en plaats de bundel opzij.
- Maak de steker los van de geïntegreerde luchttemperatuursensor.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de brandstofverdeelleiding.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Elektrische brandstofpomp en brandstofniveauzender uit- en inbouwen

De brandstofpomp is ondergedompeld in de brandstoftank en is samengebouwd met de


brandstofniveauzender. De pomp levert bij een voedingsspanning van 12 V een druk
van 3,5 bar en een opbrengst van 110 L/uur.

- Maak de massakabel van de accu los.


- Kantel de zitting van de achterbank om zodat het inspectiedeksel van de
brandstofpompunit bereikbaar is.
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de steker los van de brandstofpompunit en
verwijder het inspectiedeksel van de brandstofpompunit.
- Maak de snelkoppeling in de brandstoftoevoer- en -retourleiding los van de
brandstofpompunit.
- Draai de bevestigingsring van de brandstofpompunit en de tankvlotter los met
behulp van speciaal gereedschap Fiat 1870736000, zie figuur 6.13.
- Verwijder de brandstofpomp met de brandstofniveauzender en de O-ring.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let erop dat de
merktekens op pomp en tank tegenover elkaar staan.

Brandstofniveauzender controleren

- Bouw de brandstofniveauzender uit zoals hiervoor beschreven.


- Controleer met behulp van tabel 5.1 de brandstofniveauzender.

Tabel 5.1: IJkwaarden brandstofniveauzender

Brandstofniveau Waarde in
ohm
4/4 6 ±3
3/4 64 ±5
1/2 121 ±5
1/4 193,5 ±7,5
Begin reserve 245 ±6
0 310 ±10

Brandstoftank uit- en inbouwen

- Maak de massakabel van de accu los.


- Plaats de auto op een tweekolomshefbrug.
- Zuig met behulp van geschikt gereedschap de brandstoftank leeg.
- Verwijder het deksel uit de middenconsole en draai de spanmoer van de
handremkabels iets los.
- Verwijder het rechter achterwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Maak de rechter handremkabel los uit de bevestigingsklemmen en maak de kabel
los van de remklauw.
- Bouw de achterste uitlaatdemper uit.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de linker en rechter beschermkap van
de brandstoftank.
- Verwijder de borgveren, draai de bevestigingsbouten los en verwijder het achterste
hitteschild van de uitlaat.
- Maak de snelkoppelingen in de brandstoftoevoerleiding los.
- Maak de snelkoppelingen van de brandstofdampleidingen op het actieve-koolfilter
los.
- Maak de leidingen los uit de klemmen op de carrosserie en op de tank.
- Draai de bevestigingsbouten van de brandstofvulopening op de carrosserie los.
- Draai de bevestigingsmoer van de brandstofvulpijp aan de carrosserie in de
wielkuip los.
- Laat de brandstofvulpijp iets zakken.
- Plaats een hydraulische krik met een passende steun onder de brandstoftank, zei
figuur 6.14.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de steunsingels voor de
brandstoftank.
- Laat de krik iets zakken.
- Maak de steker los van de brandstofpompunit en verwijder de brandstoftank.
- Controleer de tank op vervormingen en scheuren en vervang deze indien nodig.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Zet de bevestigingsbouten van de brandstoftank vast met een aanhaalmoment van
35 Nm.

Traagheidsschakelaar

Om de veiligheid van de inzittenden tijdens een ongeval te vergroten is de auto


uitgerust met een traagheidsschakelaar rechtsvoor onder het dashboard, zie figuur
5.8.

Figuur 5.8: Locatie traagheidsschakelaar


1 Steker
2a Bevestigingsbouten
2b Traagheidsschakelaar

De schakelaar beperkt het brandgevaar (door lekkage van brandstof uit het
brandstofsysteem) door bij een botsing de voeding van de elektrische brandstofpomp te
onderbreken. De massaverbinding kan worden hersteld, door de schakelaar in te
drukken.

^ 5.2.4 Emissieregelsystemen
De Stilo 1.2-16V is met drie systemen uitgerust die de emissie van schadelijke stoffen
beperken: een carterventilatiesysteem, een brandstofdampafzuigsysteem en een
uitlaatgasreinigingssysteem. De plaatsing van de diverse delen is weergegeven in
figuur 5.2.

Carterventilatiesysteem
Dit systeem beheerst de uitstoot van de carterdampen uit het carter. Deze dampen
bestaan uit een lucht/brandstofmengsel en verbrandingsresten die langs de
zuigerveren lekken, en uit oliedampen. De carterdampen worden afgevoerd naar het
inlaatsysteem, waar ze worden verbrand, zie figuur 5.9.

Figuur 5.9: Gesloten carterventilatiesysteem (blow-by)


1 Kanaal achter luchtfilter
2 Kanaal onder gasklep

De carterdampen uit het carter worden in de cilinderkop verzameld en op twee wijzen


naar het inlaatspruitstuk afgevoerd. Bij half/volgas worden de carterdampen via een
slang direct afgevoerd naar het kanaal direct achter het luchtfilter (1), zie figuur 5.9.
Bij kleine gasklepopeningen (in het bijzonder bij stationair draaien en decelereren)
worden de dampen afgevoerd via de PCV-klep (Positive Crank Ventilation) op het
gasklephuis onder de gasklep (2), zie figuur 5.9.

Brandstofdampafzuigsysteem

Het brandstofdampafzuigsysteem heeft tot taak om de lichte koolwaterstoffen die in


de brandstoftank ontstaan op te vangen. Hiermee wordt voorkomen dat ze naar de
atmosfeer ontsnappen. Het systeem werkt vooral bij hoge temperaturen, wanneer de
temperatuur van de brandstof stijgt en de verdamping van brandstof toeneeemt:
hierdoor ontstaat een drukverhoging in de tank. Zelfs bij een volle tank blijven de twee
vlotterkleppen open. Deze kleppen zijn hoger dan de ontluchtingsslang geplaatst,
waardoor de brandstofdampen de afscheider kunnen bereiken en ontsnappen van
brandstof wordt voorkomen. De brandstofdampen bereiken het actieve-koolfilter als de
druk in de tank zo hoog is, dat de multifunctionele klep opent. Deze klep voert ook via
het actieve-koolfilter lucht aan naar de tank als er door het dalende brandstofniveau
onderdruk in de tank ontstaat. Bij een draaiende motor bedient de motorregeleenheid
de benzinedamp-afsluitklep van het actieve-koolfilter, waardoor de motor de
brandstofdamp uit het filter kan aanzuigen en het filter wordt gespoeld. Als er bij een
storing in een willekeurig component er een te gevaarlijke overdruk in de tank
ontstaat, dan opent de beveiligingsklep in de tankdop om de overdruk naar de
atmosfeer af te voeren. Zonodig kan deze klep ook in de andere richting openen om de
tank te beluchten en een overmatige onderdruk te voorkomen.

Lambdasondes

Er is één 'gelaagde' lambdasonde voor de katalysator en één lambdasonde achter de


katalysator geplaatst. De beide lambdasondes informeren de motorregeleenheid over
het verloop van de verbranding en over de werking van de katalysator. De
lambdaregeling is adaptief om compensatie te bieden voor de slijtage en veroudering
van de onderdelen. De motor hoeft tijdens zijn gehele levensduur niet meer te worden
afgesteld. Het CO-volumepercentage kan niet worden afgesteld, maar wordt volledig
geregeld door de motorregeleenheid.
^ 5.2.5 Storingsdiagnose
Diagnose

De auto is voorzien van diverse elektronische regeleenheden met zelfdiagnose. Door op


deze regeleenheden een diagnose-apparaat (Examiner of soortgelijk) aan te sluiten,
kunnen de gegevens van de zelfdiagnose (parameters, fouten) worden uigelezen of
bepaalde actieve diagnoses worden uitgevoerd. De Fiat Stilo heeft geen afzonderlijke
diagnosesteker voor elke regeleenheid, maar één gezamenlijke en gestandaardiseerde
16-polige diagnosesteker links in het dashboard bij de zekeringen- en relaiskast.
Hierop kan via een verloopsteker de diagnose-apparatuur (Examiner of soortgelijk)
worden aangesloten, waarna softwarematig het te testen systeem kan worden
gekozen.

Het motormanagementsysteem beschikt over zelfdiagnose die een eventuele storing


herkent, opslaat en de bestuurder waarschuwt (motorwaarschuwingslampje in het
instrumentenpaneel). Bij storingen in een sensor vervangt de motorregeleenheid de
informatie van de defecte sensor door een waarde die in het geheugen is opgeslagen
(recovery). Op deze wijze kan de motor blijven werken. De informatie over de storing
wordt in een permanent geheugen opgeslagen en de sensor wordt door het systeem
genegeerd, totdat de motorregeleenheid het sensorsignaal weer als 'normaal'
beschouwt.

Geheugen wissen

Voordat de diagnose wordt afgesloten moeten de gegevens in het permanente


geheugen met behulp van de Fiat-tester (Examiner) worden gewist (functie 'actieve
diagnose').

^ 5.2.6 Controle van het elektronische


regelsysteem
De elektronische regeleenheid is in de motorruimte gemonteerd, zie stuknummer M10
in figuur 5.2. De circuits van het elektronische regelsysteem kunnen worden
gecontroleerd door het meten van spanning en weerstand aan de stekerverbindingen.
De spanningsmetingen dienen met aangesloten steker te worden uitgevoerd. Bij
weerstandsmetingen zal de steker losgenomen zijn en worden de weerstandswaarden
tussen de aansluitingen van de losgenomen steker gemeten.
Let op de volgende punten:

- Het aansluiten van een volt- of ohmmeter op de regeleenheid met de


stekerverbinding ontkoppeld, kan ernstige schade veroorzaken.
- Raak de aansluitingen van de regeleenheid nooit aan.
- Gebruik altijd een voltmeter met een hoge inwendige weerstand (minimaal kilo-
ohm/volt).
- Zorg ervoor dat het contactslot in de 'OFF'-stand staat bij het aansluiten of
ontkoppelen van stekerverbindingen.

Gebruik figuur 5.10 bij het meten van de spannings- en weerstandswaarden. De


desbetreffende waarden worden niet vermeld in de Fiat-werkplaatsdocumentatie,
maar kunnen eventueel worden vergeleken met de waarden van een andere Stilo met
hetzelfde motormanagementsysteem.

Figuur 5.10: Identificatie van de stekerpennen op de motorregeleenheid

Steker 1 (motorzijde)

1 Niet aangesloten
2 Stuursignaal inspuitventiel 3
3 Niet aangesloten
4 Niet aangesloten
5 Niet aangesloten
6 Druksensor (DS)
7 +5V-sensoren
8 Signaal lambdasonde (+) voor katalysator
9 Massa van fasesensor
10 Toerental/BDP-sensor
11 Massa gasklepactuator
12 Niet aangesloten
13 Niet aangesloten
14 Niet aangesloten
15 Stuursignaal bobine cilinder 4
16 Stuursignaal bobine cilinder 2
17 Signaal lambdasonde (+) na katalysator
18 Stuursignaal inspuitventiel 2
19 Niet aangesloten
20 Niet aangesloten
21 Signaal pingelsensor
22 Niet aangesloten
23 Ingangssignaal gasklepsensor potentiometer 1
24 Niet aangesloten
25 Massa voorste lambdasonde
26 Massa luchttemperatuur- en druksensor
27 Niet aangesloten
28 Gasklepactuator (+)
29 Niet aangesloten
30 Niet aangesloten
31 Stuursignaal bobine cilinder 3
32 Stuursignaal bobine cilinder 1
33 Bediening benzinedampafsluitklep
34 Stuursignaal inspuitventiel 4
35 Niet aangesloten
36 Signaal fasesensor
37 Massa pingelsensor
38 Signaal koelvloeistoftemperatuursensor
39 Ingangssignaal gasklepsensor potentiometer 2
40 Niet aangesloten
41 Massa lambdasonde achter katalysator
42 Toerental/BDP-sensor
43 Massa gasklepactuator
44 Niet aangesloten
45 Niet aangesloten
46 Niet aangesloten
47 Niet aangesloten
48 Niet aangesloten
49 Verwarming lambdasonde voor katalysator
50 Niet aangesloten
51 Stuursignaal inspuitventiel 1
52 Niet aangesloten
53 Niet aangesloten
54 Niet aangesloten
55 Luchttemperatuursensor
56 +5V gasklepsensor 1 en 2
57 Signaal lambdasonde achter katalysator
58 Massa potentiometer 1 en 2 gasklepsensor
59 Niet aangesloten
60 Gasklepactuator (+)
61 Niet aangesloten
62 Niet aangesloten
63 Niet aangesloten
64 Niet aangesloten

Steker 2 (voertuigzijde)

1 Niet aangesloten
2 Lijn K
3 Niet aangesloten
4 +5V potentiometer gaspedaalsensor 2
5 Massa potentiometer gaspedaalsensor 2
6 Niet aangesloten
7 Signaal koppelingspedaalschakelaar
8 Niet aangesloten
9 Niet aangesloten
10 Niet aangesloten
11 CAN-verbinding (HIGH)
12 Niet aangesloten
13 Niet aangesloten
14 Bediening relais elektroventilateur, snelheid 1
15 Niet aangesloten
16 Niet aangesloten
17 Voeding vanaf hoofdrelais
18 Voeding voor stand-by (+30)
19 Bediening hoofdrelais
20 Signaal toerenteller
21 +5V potentiometer gaspedaalsensor 1
22 Massa potentiometer gaspedaalsensor 1
23 Niet aangesloten
24 Viertrapsdrukregelaar - inschakeling snelheid 2 van ventilateur
25 Signaal van rempedaalschakelaar
26 Niet aangesloten
27 Niet aangesloten
28 Niet aangesloten
29 Niet aangesloten
30 Bediening relais elektroventilateur, snelheid 2
31 Bediening waarschuwingslampje
32 Niet aangesloten
33 Voeding van hoofdrelais
34 Niet aangesloten
35 Niet aangesloten
36 Niet aangesloten
37 Inputsignaal potentiometer gaspedaalsensor 2
38 Inschakelverzoek waarschuwingslampje
39 Niet aangesloten
40 Inschakelverzoek airconditioning vanaf dashboard
41 Niet aangesloten
42 Oliedruksignaal
43 CAN-verbinding (LOW)
44 Niet aangesloten
45 Niet aangesloten
46 Bediening inschakelrelais aircocompressor
47 Niet aangesloten
48 Niet aangesloten
49 Directe voeding vanaf hoofdrelais
50 Niet aangesloten
51 Voeding vanaf start/contactslot (+15/54)
52 Niet aangesloten
53 Niet aangesloten
54 Signaal potentiometer gaspedaalsensor 1
55 Signaal brandstofniveausensor in tank
56 Signaal onderbreker (viertraps) voor 1e snelheid elektroventilateur
57 Niet aangesloten
58 Niet aangesloten
59 Niet aangesloten
60 Niet aangesloten
61 Niet aangesloten
62 Bediening brandstofpomprelais
63 Niet aangesloten
64 Niet aangesloten
^ 5.2.7 Controle en werking van de
componenten
Toerental/BDP-sensor

- Maak de massakabel van de accu los.


- Neem de steker van de sensor los en meet de weerstand aan de stekerpennen. De
gemeten waarde moet bij 20 °C tussen de 1134 en 1386 ohm bedragen. Voor een
juist signaal moet de afstand (luchtspleet) tussen het uiteinde van de sensor en de
tanden op de tandkrans liggen tussen 0,5 en 1,5 mm.

Pingelsensor

De pingelsensor is op de achterzijde van het cilinderblok geplaatst. Als de motor


pingelt, ontstaan er trillingen met een bepaalde frequentie in het cilinderblok. Door
deze trilling wordt er in een piëzo-elektrisch kristal een spanning opgewekt, waardoor
de regeleenheid weet dat de motor pingelt. Zodoende wordt het ontstekingstijdstip
verlaat, totdat het pingelen ophoudt. Daarna wordt de ontstekingsvervroeging
geleidelijk naar de oorspronkelijke waarde teruggebracht. Let op! Plaats bij
vervanging geen ringen of vulstukken tussen het cilinderblok en de sensor en zet de
sensor op het voorgeschreven aanhaalmoment vast. De gemeten waarde aan de
stekerpennen moet bij 20 °C tussen de 532 en 588 ohm bedragen.

Gaspedaalsensor

De gaspedaalsensor bestaat uit een huis op de gaspedaalsteun. In het huis zijn axiaal
op een as twee potentiometers aangesloten (een hoofd- en een
beveiligingspotentiometer). Bovendien zijn er twee veren gemonteerd; één om de
benodigde weerstand aan het gaspedaal te geven en één om de sensor in ruststand
terug te drukken als het gaspedaal wordt losgelaten. Het meetbereik loopt van 0° tot
70° De mechanische slag van het gaspedaal is 88° Bij een storing in één potentiometer
wordt de gasklepopening begrensd tot maximaal 40° met een zeer trage
openingsstrategie. Als beide potentiometers defect zijn, wordt de gasklep niet geopend.

Inlaatluchttemperatuur/druksensor

De inlaatluchttemperatuur/druksensor heeft twee functies. De sensor meet de druk in


het inlaatspruitstuk én de temperatuur van de lucht in het inlaatspruitstuk. Met
beide gegevens bepaalt de regeleenheid de hoeveelheid door de motor aangezogen
inlaatlucht. Deze informatie wordt gebruikt bij het berekenen van de inspuitduur en
de ontstekingsvervroeging. De sensor is op het inlaatspruitstuk gemonteerd. Met
behulp van tabel 5.2 kan de weerstand van de inlaatluchttemperatuur/druksensor bij
de verschillende temperaturen worden gecontroleerd.

Tabel 5.2: Weerstand inlaatluchttemperatuur/druksensor


Temperatuur (°C) Weerstand (ohm)
-40 49.933
-30 26.628
-20 15.701
-10 9539
0 5959
10 3820
20 2509
30 1686
40 1157
60 578
80 309
100 176
120 105
125 92
130 83

Koelvloeistoftemperatuursensor

De koelvloeistofsensor is op de onderzijde van het inlaatspruitstuk geplaatst. De


referentiespanning voor de NTC-weerstand van de inspuiting is 5 volt. Omdat het
meetcircuit in de regeleenheid is uitgevoerd als spanningdeler, wordt de
referentiespanning verdeeld tussen de weerstand in de regeleenheid en de weerstand
van de sensor. Hierdoor kan de regeleenheid de wijziging in de sensorweerstand
afleiden uit de wijziging in de spanning, waardoor informatie over de temperatuur
wordt verkregen. Met behulp van de waarden in tabel 5.3 kan de
koelvloeistoftemperatuursensor worden gecontroleerd.

- Maak de massakabel van de accu los.


- Neem de steker van de koelvloeistoftemperatuursensor los en controleer met behulp
van tabel 5.3 de weerstand van de koelvloeistoftemperatuursensor.

Tabel 5.3: Weerstand koelvloeistoftemperatuursensor

Temperatuur (°C) Weerstand (ohm)


-20 15.971
-10 9620
0 5975
10 3816
20 2502
30 1679
40 1152
60 576
80 309
100 176

Inspuitventiel

De brandstof wordt met een druk van 4 bar ingespoten, waarbij de brandstof wordt
verdeeld in twee conussen. De inspuitventielen worden 'sequentieel gefaseerd'
aangestuurd, dat wil zeggen dat elk van de vier inspuitventielen wordt bekrachtigd in
de aanzuigvolgorde van de cilinders, waarbij het inspuiten reeds tijdens de uitlaatslag
kan beginnen en kan voortduren tot in de inlaatslag. De inspuitventielen werken op
12 volt. De weerstand in het inspuitventiel kan worden gemeten door de steker los te
koppelen en een ohmmeter aan te sluiten. De inwendige weerstand is 14,5 ±5% ohm.

Snelheidssensor

De sensor is bij het differentieel geplaatst ter hoogte van de linker aandrijfas en geeft
aan de Body Computer informatie over de snelheid van de auto. Dit signaal is zowel
voor de motorregeleenheid als de snelheidsmeter beschikbaar. De sensor werkt
volgens het 'Hall'-principe en levert 16 pulsen per omwenteling. De snelheid kan
worden afgeleid uit de frequentie van de pulsen. Bij uitvoeringen met ABS wordt het
snelheidssignaal door de ABS-regeleenheid geleverd.

Lambdasondes

- Maak de steker van de lambdasonde los.


- Meet de weerstand van het verwarmingselement aan de steker. De weerstand moet
tussen 0,5-1 kilo-ohm bedragen bij een temperatuur van 20 °C.

^ 5.2.8 Componenten uit- en inbouwen


Motorregeleenheid

- Maak de massakabel van de accu los.


- Maak de stekers van de motorregeleenheid met behulp van de hefboom los, zie
figuur 5.11.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de motorregeleenheid.

Figuur 5.11: Motorregeleenheid uitbouwen


1a Stekers
1b Hefboom
2a Moer
2b Massakabel
3a Moer
3b Motorregeleenheid
3c Steunbeugel
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op de
volgende punten:
- Het wordt door Fiat niet aangeraden om regeleenheden tussen auto's uit te
wisselen om de werking ervan te controleren.
- Voordat de regeleenheid wordt vervangen, moet eerst zorgvuldig worden nagegaan
of de regeleenheid defect is. Als een nieuwe regeleenheid op de voedingsspanning
wordt aangesloten, dan wordt de geheime broncode van de Fiat-CODE-regeleenheid
gekopieerd en kan de motorregeleenheid niet meer in andere auto's worden
gebruikt.

Gasklephuis

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder de slang van het luchtfilter naar het inlaatspruitstuk.
- Maak de steker van de gasklepactuator los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats de steunbeugel met de
motorregeleenheid.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het gasklephuis.

Figuur 5.12: Gasklephuis uitbouwen


1 Steker gasklepactuator
2a Bout
2b Motorregeleenheid
3a Bout
3b Gasklephuis
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Lambdasonde

Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Lambdasonde 45 (4,5)

- Zet de auto op een hefbrug.


- Maak de massakabel van de accu los.
- Maak de steker van de lambdasonde los.
- Verwijder de lambdasonde uit zijn zitting.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op de
volgende punten:
- Zet de lambdasonde met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Gebruik grafietvet (bijvoorbeeld Bosch VS 14016-FT) om de schroefdraad in te
vetten.

Traagheidsschakelaar

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder de instaplijst van de portiersponning aan de passagierszijde.
- Maak de steker los van de traagheidsschakelaar, zie figuur 5.8.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de traagheidsschakelaar.
- Inbouwen gebeurt in de omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op het
volgende:
- Als na een botsing (ook een lichte) een brandstoflucht wordt waargenomen of
brandstoflekkage wordt opgemerkt, dan mag de schakelaar niet worden ingedrukt,
maar moet eerst de storing gevonden en hersteld worden om brand te voorkomen.

^ 5.3 Weber Marelli IAW 5NFT1 (1,6 L-


16V)
Het systeem behoort tot de geïntegreerde systemen waarin de ontsteking (zonder
stroomverdeler) en de gefaseerde geregelde inspuiting zijn samengevoegd. Het
systeem beschikt over een zelfaanpassing die in staat is wijzigingen in de
motorconditie (bijvoorbeeld door slijtage van de motor of van de componenten) te
herkennen en te compenseren. Deze wijzigingen worden in de vorm van aanpassingen
op de basiskenvelden opgeslagen. Hierdoor wordt de werking van het systeem
aangepast aan die condities van de motor en de componenten die ten opzichte van de
oorspronkelijke specificaties gewijzigd zijn. Door de zelfaanpassing worden ook de
onvermijdelijke verschillen gecompenseerd bij het vervangen van componenten (een
gevolg van productietoleranties). Op basis van de uitlaatgasanalyse verwerkt de
regeleenheid de wijzigingen in de basiskenvelden ten opzichte van een nieuwe motor.
De parameters van de zelfaanpassing worden niet gewist na het loskoppelen van de
accu. Als de regeleenheid wordt vervangen, dan moet de motor op bedrijfstemperatuur
enkele minuten stationair 'inlopen', zodat de regeleenheid de zelfaanpassing kan
uitvoeren. In het geheugen van de regeleenheid is een software-programma
opgeslagen, dat is opgebouwd uit een reeks regelstrategieën. Elke regelstrategie regelt
en bewaakt een nauwkeurig vastgestelde regelfunctie van het systeem. Door de
informatie van de sensoren (input) in de desbetreffende regelstrategie te verwerken en
te vergelijken met de opgeslagen kenvelden in het geheugen van de regeleenheid, is
het systeem in staat de verschillende actuatoren aan te sturen (output), waardoor de
motor kan werken. Het systeem beschikt ook over een zelfdiagnose, die een eventuele
storing herkent en opslaat en de bestuurder waarschuwt. Bij een storing in de
sensoren of de actuatoren kiest de elektronische regeleenheid direct voor een
'recovery'-strategie, waarbij de ontbrekende informatie wordt gereconstrueerd. De
motor blijft hierdoor op een acceptabel niveau werken. Tevens wordt de storing
opgeslagen in een permanent geheugen dat via de speciale Fiat-tester (Examiner) kan
worden uitgelezen. De regeleenheid neemt de taak van het defecte onderdeel
permanent over en regelt de werking van het onderdeel met bepaalde limitaties. Zie
figuur 5.13 voor de informatiestromen tussen de regeleenheid en de sensoren en
actuatoren van het motormanagementsysteem en figuur 5.14 voor de locatie van de
componenten. Figuur 5.15 geeft een schematische weergave van het systeem.

Figuur 5.13: Informatiestromen Weber Marelli IAW 5NFT1


1 Motorregeleenheid
2 Accu
3 Start/contactslot
4 Relais van inspuiting/ontsteking
5 Relais van brandstofpomp
6 Elektrische brandstofpomp
7 Relais van elektroventilateur
8 Elektroventilateur van motorkoelsysteem
9 Inschakelrelais aircocompressor
10 Aircocompressor
11 Inspuitventielen
12 Bougies
13 Bobines
14 Benzinedampafsluitklep
15 Lambdasonde (voor en na katalysator)
16 Koelvloeistoftemperatuursensor
17 Pingelsensor
18 Gasklepactuator en gasklepsensor
19 Toerental/BDP-sensor
20 Luchttemperatuur- en druksensor
21 Oliedrukschakelaar
22 Body computer
23 CODE-regeleenheid (Body computer) (via CAN)
24 Verbinding met diagnose-apparatuur (via CAN)
25 Toerenteller (via CAN)
26 Waarschuwingslampje voor storingen (via CAN)
27 Snelheidsmeter (via CAN)
28 Fasesensor
29 Gaspedaalsensor
30 Koppelingspedaalschakelaar

Figuur 5.14: Plaatsing componenten Weber Marelli IAW 5NFT1


A30 Bobines
B1 Zekeringen- en relaiskast in motorruimte
B2 Zekeringen- en relaiskast onder dashboard
B99 Hoofdzekeringenhouder op accu
C10 Massa-aansluiting linksvoor
C15 Massa op dashboard aan bestuurderszijde
C20 Massa-aansluiting rechtsvoor
C40 Massa op motor
C60 Massa op motorregeleenheid
D1 Steker voor/dashboard
D4 Steker voor/motor
D81 Steker inspuitventielen
D97 Kortsluitsteker
E50 Instrumentenpaneel
H1 Start/contactslot
I30 Rempedaalschakelaar
I31 Koppelingspedaalschakelaar
I50 Traagheidsschakelaar
K15 Lambdasonde op voorkatalysator
K17 Lambdasonde achter hoofdkatalysator
K30 Oliedrukzender
K36 Koelvoeistoftemperatuurzender
K43 Geïntegreerde luchttemperatuursensor
K46 Toerental/BDP-sensor
K47 Fasesensor
K50 Pingelsensor
K55 Gaspedaalsensor
L10 Benzinedampafsluitklep
M1 Body Computer
M10 Motorregeleenheid
N40 Elektronische brandstofpomp en tankvlotter
N70 Inspuitventiel
N75 Actuator geïntegreerd in gasklephuis

Het systeem kent de volgende regelstrategieën:


- regeling van de inspuiting;
- regeling van de ontsteking;
- toerenbegrenzing;
- regeling van het stationair toerental;
- regeling van het brandstofdampafzuigsysteem;
- pingelregeling;
- bediening van de elektrische brandstofpomp;
- regeling van de elektroventilateur;
- verbinding met de airconditioning;
- zelfaanpassing van het systeem;
- herkenning van de Fiat-CODE;
- zelfdiagnose.

Figuur 5.15: Overzicht inspuitsysteem Weber Marelli IAW 5NFT1


1 Brandstoftank
2 Elektrische brandstofpomp
3 Multifunctionele klep
4 Beveiligingsklep
5 Brandstoftoevoerleiding
6 Motorregeleenheid
7 Accu
8 Start/contactslot
9 Traagheidsschakelaar
10 Zekeringen- en relaiskast in motorruimte
11 Klimaatregeling
12 Benzinedampafsluitklep
13 Fasesensor
14 Actieve koolfilter
15 Body Computer
16 Luchttemperatuur- en druksensor
17 Toerental/BDP-sensor
18 Bougies
19 Koelvloeistoftemperatuursensor
20 Inspuitventielen
21 Gasklepactuator en gasklepsensor
22 Gaspedaalsensor
23 Brandstofverdeelleiding
24 Luchtfilter
25 Bobines
26 Lambdasonde (voor katalysator)
27 Waarschuwingslampje voor storingen
28 Toerenteller
29 Katalysator
30 Lambdasonde (na katalysator)

^ 5.3.1 Uitwendige motorcomponenten


Inlaatluchtcircuit

Het inlaatluchtcircuit bestaat uit diverse componenten die de luchttoevoer van


verbrandingslucht naar de motor onder de verschillende bedrijfsomstandigheden
verzorgen, zie figuur 5.16.

Figuur 5.16: Inlaatluchtcircuit


1 Inlaatspruitstuk
2 Resonator
3 Luchtfilter
4 Luchtinlaat
5 Gasklephuis

Uitlaatsysteem

Het uitlaatgas van de motor wordt verzameld in een spruitstuk en afgevoerd naar een
driewegkatalysator. In het voorste gedeelte van de uitlaat voorkomt een flexibel stuk
dat er trillingen worden doorgegeven. In het achterste gedeelte zijn twee
uitlaatdempers opgenomen. Hitteschilden voorkomen dat de carrosserie te sterk
verwarmd wordt. De diverse delen zijn met steunen en elastische ringen aan de
bodemplaat bevestigd. Zie figuur 5.17 voor de componenten van het uitlaatsysteem.

Figuur 5.17: Componenten uitlaatsysteem


1 Achterste uitlaatpijp met demper
2 Middelste uitlaatpijp
3 Katalysator
4 Flexibel stuk
5 Hitteschilden

Gasklephuis
De hoeveelheid inlaatlucht (en dus het vermogen van de motor) wordt bepaald door de
opening van de gasklep voor het inlaatspruitstuk. De motorregeleenheid bedient de
gasklep via een gelijkstroommotor op het gasklephuis op basis van het signaal dat van
de gaspedaalsensor afkomstig is. De actuator regelt de gasklepopening tussen 0° en
82° en kan tevens het stationaire toerental regelen. In het gasklephuis zijn twee
potentiometers gemonteerd die elkaar controleren. Bij een storing van de twee
potentiometers of bij het ontbreken van de voeding past de motorregeleenheid een
recovery-strategie toe in relatie tot de gaspedaalstand. De verminderde werking kan
worden waargenomen door de bestuurder en de EOBD wordt uitgeschakeld.

^ 5.3.2 Stationair toerental


Technische gegevens

Stationair toerental (1/min) 700 ±50

Stationair toerental controleren

Voer een complete diagnose met de Fiat-tester (Examiner) uit, als het stationair
toerental afwijkt van de gespecificeerde waarde.

Toerenbegrenzing

Als de motor het door de constructeur bepaalde maximumtoerental bereikt of


gedurende langer dan 10 seconden op het maximumtoerental draait, dan komt de
levensduur van de motor in gevaar. Zodra de elektronische regeleenheid registreert
dat het toerental te hoog wordt, onderbreekt deze de stuursignalen naar de
inspuitventielen. Als het toerental is gedaald onder de kritische waarden, worden de
stuursignalen weer verzonden.

^ 5.3.3 Brandstofsysteem
Technische gegevens

Brandstofdruk bij stationair toerental (bar) 3,5


Systeemdruk (bar) maximaal
4,0

Speciaal gereedschap (Fiat)


Manometer 1860955000
Snelkoppeling 1870684000
Gereedschap voor drukloos maken brandstofcircuit 1870684000
Uitbouwen brandstofpomp (draadring) 1870736000

Het brandstofsysteem is 'returnless', dat wil zeggen dat er slechts één leiding tussen
de brandstoftank en de motor loopt. Hierdoor zijn de retourleiding, het brandstoffilter
en de drukregelaar vervallen. De drukregelaar en het brandstoffilter zijn geïntegreerd
in de brandstofpompunit. Hierdoor wordt het risico op brand bij een ongeval en de
emissie van brandstofdamp tot een minimum beperkt.

Afgeregelde brandstofdruk controleren

- Maak de stekers los van de inspuitventielen.


- Monteer het testinstrument, zoals in figuur 5.7 is aangegeven.
- Het testinstrument is voorzien van verloopstukken voor verschillende typen
inspuitsystemen. Sluit de juiste verloopstukken aan en open kraan (2) en sluit de
kranen (3) en (4), zie figuur 5.7.
- Sluit het testinstrument aan op de ontluchtingsnippel van de
brandstofverdeelleiding via het verloopstuk 1870684000.
- Sluit de stekers aan op de inspuitventielen.
- Start de motor, laat de motor stationair draaien en controleer op de manometer of
de druk bij stationair toerental binnen de tolerantie ligt.

Maximumbrandstofdruk controleren

- Zet de motor af.


- Handhaaf de aansluitingen van de vorige test.
- Schakel de brandstofpomp in met behulp van de functie 'Actieve Diagnose' van de
Fiat tester (Examiner) en controleer of de druk niet hoger wordt dan 4 bar.
- De druk mag niet hoger zijn dan 4 bar.

Brandstofverdeelleiding en inspuitventielen uit- en inbouwen

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder de slang van het luchtfilter naar het inlaatspruitstuk.
- Bouw het gasklephuis uit zoals beschreven in paragraaf 5.3.8.
- Verwijder de oliepeilstokbuis.
- Maak de steker los van de inlaattemperatuur/druksensor.
- Maak de brandstofdampafvoerslang, de olieterugvoerslang en de onderdrukslang
los van het spruitstukhuis.
- Maak de voedingskabels los en verwijder de bobines.
- Verwijder de steun voor de kabels van de inspuitventielen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het spruitstukhuis.
- Maak het brandstofsysteem drukloos met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1870684000.
- Maak de snelkoppeling van de brandstoftoevoerleiding los en maak de leiding los
uit de borgklem.
- Maak de steker los, draai de bouten los en verwijder de brandstofverdeelleiding
compleet met de inspuitventielen, zie figuur 5.18.

Figuur 5.18: Brandstofverdeelleiding en inspuitventielen uitbouwen


1 Steker
2a Bouten
2b Brandstofverdeelleiding
2c Inspuitventielen
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Elektrische brandstofpomp en brandstofniveauzender uit- en inbouwen

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.

Brandstofniveauzender controleren

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.

Brandstoftank uit- en inbouwen

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.

Traagheidsschakelaar

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.

^ 5.3.4 Emissieregelsystemen
De Stilo met 1,6 L-16V-motor is met drie systemen uitgerust die de emissie van
schadelijke stoffen beperken: een carterventilatiesysteem, een
brandstofdampafzuigsysteem en een uitlaatgasreinigingssysteem. De plaatsing van de
diverse delen is weergegeven in figuur 5.14 en figuur 5.17.

Carterventilatiesysteem
Dit systeem beheerst de uitstoot van de carterdampen uit het carter. Deze dampen
bestaan uit een lucht/brandstofmengsel en verbrandingsresten die langs de
zuigerveren lekken, en uit oliedampen. Het systeem voert de carterdampen af naar
het inlaatsysteem, zie figuur 5.19.

Figuur 5.19: Gesloten carterventilatiesysteem


1 Vlamdover
2 Hoofdcarterventilatieslang
3 Verbindingsslang luchtfilter/gasklephuis
4 Gasklephuis
5 Afvoerslang voor carterdampen bij stationair toerental
6 Gekalibreerde opening

Een gedeelte van de oliedamp condenseert en stroomt terug naar de carterpan; de


resterende dampen worden via de slangen (2) en (5) aangezogen door de inlaat. Bij
stationair toerental worden de dampen afgevoerd via slang (5), bij hogere toerentallen
via slang (2). In slang (2) is een vlamdover (1) gemonteerd die ontbranding van de
carterdampen voorkomt als de motor terugslaat in het gasklephuis (4).

Brandstofdampafzuigsysteem

De werking van het brandstofdampafzuigsysteem komt overeen met hetgeen


beschreven is in paragraaf 5.2.4. Zie figuur 5.20 voor de opbouw van het systeem.

Figuur 5.20: Brandstofdampafzuigsysteem


1 Vlotterkleppen
2 Unit afscheider/actieve-koolfilter
3 Benzinedampafsluitklep
4 Motorregeleenheid
5 Beveiligings/beluchtingsklep

Lambdasondes

De werking van de lambdasondes komt overeen met hetgeen beschreven is in


paragraaf 5.2.4.

^ 5.3.5 Storingsdiagnose
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven in paragraaf 5.2.5.
^ 5.3.6 Controle van het elektronische
regelsysteem
De elektronische regeleenheid is in de motorruimte gemonteerd, zie stuknummer M10
in figuur 5.14. De circuits van het elektronische regelsysteem kunnen worden
gecontroleerd door het meten van spanning en weerstand aan de stekerverbindingen.
De spanningsmetingen dienen met aangesloten steker te worden uitgevoerd. Bij
weerstandsmetingen zal de steker losgenomen zijn en worden de weerstandswaarden
tussen de aansluitingen van de losgenomen steker gemeten.

Let op de volgende punten:

- Het aansluiten van een volt- of ohmmeter op de regeleenheid met de


stekerverbinding ontkoppeld, kan ernstige schade veroorzaken.
- Raak de aansluitingen van de regeleenheid nooit aan.
- Gebruik altijd een voltmeter met een hoge inwendige weerstand (minimaal kilo-
ohm/volt).
- Zorg ervoor dat het contactslot in de 'OFF'-stand staat bij het aansluiten of
ontkoppelen van stekerverbindingen.

Gebruik figuur 5.21 bij het meten van de spannings- en weerstandswaarden. De


desbetreffende waarden worden niet vermeld in de Fiat-werkplaatsdocumentatie,
maar kunnen eventueel worden vergeleken met de waarden van een andere Stilo met
hetzelfde motormanagementsysteem.

Figuur 5.21: Identificatie van de stekerpennen op de motorregeleenheid

Steker voertuigzijde (A)

1 Niet aangesloten
2 Voeding gaspedaalsensor
3 Voeding gaspedaalsensor 2/drukregelaar airco
4 Niet aangesloten
5 Drukregelaar airconditioning
6 Niet aangesloten
7 Signaal te lage motoroliedruk
8 Niet aangesloten
9 Niet aangesloten
10 Seriële lijn K
11 Fiat-CODE
12 Key-on en voeding via contactslot (15/54)
13 Niet aangesloten
14 Verzoek inschakeling elektroventilateur 1
15 Massa gaspedaalsensor 2/drukregelaar airco
16 Accu direct +12V
17 Regeling cruise-control
18 Niet aangesloten
19 Niet aangesloten
20 Bidirectionele CAN-verbinding (low)
21 Niet aangesloten
22 Niet aangesloten
23 Niet aangesloten
24 Niet aangesloten
25 Niet aangesloten
26 Inschakelverzoek airco
27 Niet aangesloten
28 Niet aangesloten
29 Key-on en voeding via contactslot (15/54)
30 Niet aangesloten
31 Niet aangesloten
32 Niet aangesloten
33 Regeling cruise-control
34 Rempedaalschakelaar
35 Rempedaalschakelaar
36 Bidirectionele CAN-verbinding (low)
37 Niet aangesloten
38 Niet aangesloten
39 Niet aangesloten
40 Signaal potentiometer 2 gaspedaalsensor
41 Regeling cruise-control
42 Signaal potentiometer 1 gaspedaalsensor
43 Niet aangesloten
44 Niet aangesloten
45 Niet aangesloten
46 Massa gaspedaalsensor 1
47 Niet aangesloten
48 Niet aangesloten
49 Niet aangesloten
50 Signaal koppelingspedaalschakelaar
51 Bidirectionele CAN-verbinding (high)
52 Bidirectionele CAN-verbinding (high)
53 Niet aangesloten
54 Niet aangesloten
55 Stuursignaal inschakelen lage snelheid ventilateur
56 Niet aangesloten
57 Niet aangesloten
58 Stuursignaal storingsmelding
59 Stuursignaal inschakelen hoge snelheid ventilateur
60 Niet aangesloten
61 Niet aangesloten
62 Bediening relais inspuitsysteem
63 Niet aangesloten
64 Stuursignaal inschakelen airco

Steker motorzijde (B)

1 Stuursignaal bobine 4
2 Niet aangesloten
3 Stuursignaal bobine 3
4 Niet aangesloten
5 Massa cilinderblok
6 Massa cilinderblok
7 Massa absolute-druk- en fasesensoren
8 Niet aangesloten
9 Plus toerental/BDP-sensor
10 Niet aangesloten
11 Niet aangesloten
12 Niet aangesloten
13 Voeding absolute-druk- en fasesensoren (+ 5V)
14 Niet aangesloten
15 Voeding gasklepactuator (+ 5V)
16 Niet aangesloten
17 Stuursignaal bobine 1
18 Niet aangesloten
19 Stuursignaal bobine 2
20 Niet aangesloten
21 Massa cilinderblok
22 Massa cilinderblok
23 Min toerental/BDP-sensor
24 Signaal fasesensor
25 Niet aangesloten
26 Niet aangesloten
27 Niet aangesloten
28 Niet aangesloten
29 Niet aangesloten
30 Signaal gasklepsensor 2
31 Signaal absolute-druksensor
32 Stuursignaal verwarming voorste lambdasonde
33 Stuursignaal inspuitventiel 4
34 Stuursignaal inspuitventiel 2
35 Massa gasklepsensor 1
36 Massa koelvloeistoftemperatuursensor
37 Niet aangesloten
38 Niet aangesloten
39 Niet aangesloten
40 Niet aangesloten
41 Plus pingelsensor
42 Plus-signaal achterste lambdasonde
43 Plus-signaal voorste lambdasonde
44 Signaal gasklepsensor 1
45 Signaal koelvloeistoftemperatuur
46 Niet aangesloten
47 Niet aangesloten
48 Min pingelsensor
49 Stuursignaal inspuitventiel 3

^ 5.3.7 Controle en werking van de


componenten
Toerental/BDP-sensor
- Maak de massakabel van de accu los.
- Neem de steker van de sensor los en meet de weerstand aan de stekerpennen. De
gemeten waarde moet bij 20 °C tussen de 1134 en 1386 ohm bedragen. Voor een
juist signaal moet de afstand (luchtspleet) tussen het uiteinde van de sensor en de
tanden op de tandkrans liggen tussen 0,5 en 1,5 mm.

Pingelsensor

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.7.

Gaspedaalsensor

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.7.

Inlaatluchttemperatuur/druksensor

- Maak de massakabel van de accu los.


- Neem de steker van de inlaatluchttemperatuur/druksensor los en controleer met
behulp van de grafiek in figuur 5.22 en tabel 5.2 de
inlaatluchttemperatuur/druksensor.

Figuur 5.22: Inlaatluchttemperatuur/druksensor

Koelvloeistoftemperatuursensor

De koelvloeistofsensor is op het thermostaathuis geplaatst. De referentiespanning


voor de NTC-weerstand van de inspuiting is 5 volt. Omdat het meetcircuit in de
regeleenheid is uitgevoerd als spanningdeler, wordt de referentiespanning verdeeld
tussen de weerstand in de regeleenheid en de NTC-weerstand van de sensor. Hierdoor
kan de regeleenheid de wijziging in de sensorweerstand afleiden uit de wijziging in de
spanning, waardoor informatie over de temperatuur wordt verkregen.

- Maak de massakabel van de accu los.


- Neem de steker van de koelvloeistoftemperatuursensor los en controleer met behulp
van tabel 5.3 de weerstand van de koelvloeistoftemperatuursensor.

Inspuitventielen

De inspuitventielen zijn in de brandstofverdeelleiding gemonteerd. De verdeelleiding


drukt de inspuitventielen aan in de inlaatkanalen. De brandstof wordt met een druk
van 3,5 bar ingespoten, waarbij de brandstof wordt verdeeld in twee conussen. De
inspuitventielen worden 'sequentieel gefaseerd' aangestuurd, dat wil zeggen dat elk
van de vier inspuitventielen wordt bekrachtigd in de aanzuigvolgorde van de cilinders.
De inspuitventielen werken op 12 volt en hebben een inwendige weerstand van 13,8-
15,2 ohm bij 20 °C.
Snelheidssensor

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.7.

Lambdasondes

- Maak de steker van de lambdasonde los.


- Meet de weerstand van het verwarmingselement aan de steker. De weerstand moet
tussen 0,5-1 kilo-ohm bedragen bij een temperatuur van 20 °C.

^ 5.3.8 Componenten uit- en inbouwen


Motorregeleenheid

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Maak de stekers van de motorregeleenheid met behulp van de hefboom los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de motorregeleenheid.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op de
volgende punten:
- Het wordt door Fiat niet aangeraden om regeleenheden tussen auto's uit te
wisselen om de werking ervan te controleren.
- Voordat de regeleenheid wordt vervangen, moet eerst zorgvuldig worden nagegaan
of de regeleenheid defect is. Als een nieuwe regeleenheid op de voedingsspanning
wordt aangesloten, dan wordt de geheime broncode van de Fiat-CODE-regeleenheid
gekopieerd en kan de motorregeleenheid niet meer in andere auto's worden
gebruikt.

Gasklephuis

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder de slang van het luchtfilter naar het inlaatspruitstuk.
- Haak de borgveer (1) los en maak de koelvloeistofslang los, zie figuur 5.23.
- Maak de steker los, draai de bevestigingsbouten los en verwijder het gasklephuis,
zie figuur 5.23.

Figuur 5.23: Gasklephuis uitbouwen


1 Borgveer
2 Steker
3a Bouten
3b Beugel
4a Bout
4b Gasklephuis
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Na vervanging van het gasklephuis moet de zelfaanpassing van de
motorregeleenheid worden uitgevoerd.
- Zet de contactsleutel in de stand 'Marcia' en wacht 60 seconden, zodat de
motorregeleenheid de inwendige veer in het gasklephuis en de minimum en
maximum opening van de gasklep kan controleren.
- Draai de contactsleutel in de stand 'Stop' en wacht 10 seconden, zodat de
motorregeleenheid de gegevens van de zelfaanpassing in de Eprom kan opslaan.
- Als de zelfaanpassing is uitgevoerd, kan, indien nodig, de voeding van de
motorregeleenheid worden onderbroken (door de accu los te nemen), zonder dat de
opgeslagen gegevens verloren gaan.

Lambdasonde

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.8.

Traagheidsschakelaar

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.8.

^ 5.4 Hitachi MPI (1,8 L-16V)


Het Hitachi-systeem behoort tot de digitale motormanagementsystemen, waarbij
sequentiële, gefaseerde multipoint-inspuiting is gecombineerd met verdelerloze
elektronische ontsteking met statische vervroeging.

Het systeem wordt gekenmerkt door de toepassing van één inspuitventiel per cilinder
die allen ondergebracht zijn in een brandstofverdeelleiding en door een reeks sensoren
die een centrale regeleenheid voorzien van de benodigde gegevens. De
motorregeleenheid regelt de inspuiting zodanig dat het lucht/brandstofmengsel altijd
dicht bij de stoichiometrische verhouding blijft, zodat de katalysatoren met een zo
groot mogelijk rendement werken. De regeleenheid beschikt over zelfaanpassing die in
staat is wijzigingen in de motorconditie (bijvoorbeeld door slijtage van de motor of van
de componenten) te herkennen en te compenseren. Deze wijzigingen worden in de
vorm van aanpassingen op de basiskenvelden opgeslagen. Hierdoor wordt de werking
van het systeem aangepast aan die condities van de motor en de componenten die ten
opzichte van de oorspronkelijke specificaties gewijzigd zijn. Door deze zelfaanpassing
worden ook de onvermijdelijke verschillen gecompenseerd bij het vervangen van
componenten (een gevolg van productietoleranties). Op deze wijze blijft de motor altijd
met het maximumrendement werken zonder controle- en afstelwerkzaamheden. Als de
regeleenheid wordt vervangen, dan moet de motor op bedrijfstemperatuur enkele
minuten stationair 'inlopen', zodat de regeleenheid de zelfaanpassing kan uitvoeren.
In het geheugen van de regeleenheid is een software-programma opgeslagen, dat is
opgebouwd uit een reeks regelstrategieën. Elke regelstrategie regelt en bewaakt een
nauwkeurig vastgelegde regelfunctie van het systeem. Door de informatie van de
sensoren (input) in de desbetreffende regelstrategie te verwerken en te vergelijken
met de opgeslagen kenvelden in het geheugen van de regeleenheid, is het systeem in
staat de verschillende actuatoren aan te sturen (output), waardoor de motor kan
werken. Indien er door de regeleenheid een defect wordt vastgesteld aan bijvoorbeeld
een sensor, vervangt de elektronische regeleenheid de gegevens van de sensor door
reeds in het geheugen opgeslagen gegevens, zodat de motor kan blijven functioneren.
De regeleenheid schakelt dan over naar de zogenaamde 'recovery'-stand. De motor
blijft hierdoor op een acceptabel niveau werken. Tevens wordt de storing opgeslagen in
een permanent geheugen dat via de speciale Fiat-tester (Examiner) kan worden
uitgelezen. De regeleenheid neemt de taak van het defecte onderdeel permanent over
en regelt de werking van het onderdeel met bepaalde limitaties. Zie figuur 5.24 voor de
informatiestromen tussen de regeleenheid en de sensoren en actuatoren van het
motormanagementsysteem en figuur 5.25 voor de locatie van de componenten. Figuur
5.26 geeft een schematische weergave van het systeem.

Figuur 5.24: Informatiestromen Hitachi MPI


1 Elektronische motorregeleenheid
2 Accu
3 Start/contactslot
4 Voedingsrelais van systeem
5 Elektrische brandstofpomp
6 Airconditioning
7 Relais van elektroventilateur
8 Elektroventilateur
9 Body Computer (met geïntegreerde Fiat-CODE-functie)
10 Relais voor magneetklep nokkenasversteller
11 Elektromagneet van nokkenasversteller
12 Toerenteller (via CAN-systeem)
13 Lambdasonde vóór de katalysator
14 Diagnosesteker (via CAN-systeem)
15 Bobines
16 Inspuitventielen
17 Benzinedampafsluitklep
18 Magneetklep voor spruitstukverstelling
19 Lambdasonde achter de katalysator
20 Koelvloeistoftemperatuursensor
21 Snelheidsmeter
22 Gaspedaalsensor
23 Pingelsensor
24 Fasesensor
25 Toerental/BDP-sensor
26 Gasklepactuator met ingebouwde luchtkwantummeter
27 Relais van elektrische brandstofpomp

Figuur 5.25: Plaatsing componenten Hitachi MPI


A30 Bobines
B1 Zekeringen- en relaiskast in motorruimte
B2 Zekeringen- en relaiskast onder dashboard
B99 Hoofdzekeringhouder op accu
C10 Massa-aansluiting linksvoor
C15 Massa op dashboard bestuurderszijde
C20 Massa-aansluiting rechts op dashboard
C40 Massa op motor
D1 Steker voor/dashboard
D4 Steker voor/motor
D24 Steker voor inspuiting/motor
D97 Kortsluitsteker
E50 Instrumentenpaneel
H1 Contactslot
I30 Rempedaalschakelaar
I31 Koppelingspedaalschakelaar
I50 Traagheidsschakelaar
K15 Lambdasonde 1 op voorkatalysator
K16 Lambdasonde 2 op voorkatalysator
K17 Lambdasonde achter hoofdkatalysator
K36 Koelvloeistoftemperatuurzender
K41 Luchtkwantummeter
K46 Toerentalsensor
K47 Fasesensor
K50 Pingelsensor
K55 Gaspedaalsensor
L10 Benzinedampafsluitklep
L15 Bedieningsmagneetklep spruitstukverstelling
M1 Body Computer
M10 Motorregeleenheid
N40 Elektronische brandstofpomp en tankvlotter
N70 Inspuitventiel
N75 Actuator geïntegreerd in gasklephuis
N76 Nokkenasversteller

De belangrijkste functies van het systeem zijn:

- zelfaanpassing;
- diagnose;
- herkenning van de Fiat-CODE;
- starten en opwarmen;
- werking bij koude motor;
- werking onder vollast;
- werking tijdens acceleratie;
- werking tijdens deceleratie;
- bediening van cut-off;
- toerenbegrenzing;
- werking bij stationair toerental;
- controle op pingelen;
- werking bij ingeschakelde nokkenasversteller;
- regeling van het stationair toerental;
- afvoer van brandstofdampen;
- bediening van spruitstukverstelling;
- bediening van elektroventilateur;
- recovery;
- diagnose van de lambdasondes;
- diagnose van de katalysator;
- overslagdetectie.

Figuur 5.26: Overzicht inspuitsysteem Hitachi MPI


1 Elektrische brandstofpomp
2 Traagheidsschakelaar
3 Snelheidsmeter
4 Accu
5 Start/contactslot
6 Relais van inspuitsysteem
7 Aircocompressor
8 Motorregeleenheid
9 Toerenteller
10 Diagnosesteker
11 Waarschuwingslampje voor storingen
12 Gasklepsensor
13 Gasklephuis met ingebouwde luchtkwantummeter
14 Actuator stationair-toerentalregeling
15 Magneetklep voor spruitstukverstelling
16 Elektromagneet voor nokkenasversteller
17 Inspuitventielen
18 Bobine
19 Fasesensor
20 Elektroventilateur
21 Toerental/BDP-sensor
22 Pingelsensor
23 Koelvloeistoftemperatuursensor
24 Benzinedampafsluitklep
25 Lambdasondes vóór de katalysator
26 Lambdasonde achter de katalysator

^ 5.4.1 Uitwendige motorcomponenten


Inlaatluchtcircuit

Het inlaatluchtcircuit bestaat uit diverse componenten die de luchttoevoer van


verbrandingslucht naar de motor onder de verschillende bedrijfsomstandigheden
verzorgen. Grootste verschil ten opzichte van de 1,2 L- en 1,6 L-motoren is het
variabele aanzuigsysteem. Het verstelbare inlaatspruitstuk wordt bediend door de
motorregeleenheid en heeft tot taak het volumetrisch rendement te verhogen,
waardoor het koppel in het lage/middentoerengebied en het vermogen bij hoge
toerentallen wordt verbeterd. Het verstelbare spruitstuk heeft twee standen:

- inlaatlucht via lange kanalen (van 2000 tot 5400 1/min, bij gemiddelde en hoge
motorbelasting). In deze stand is de magneetklep niet bekrachtigd en staat de
actuator in ruststand. Daardoor zijn de kleppen gesloten en zuigt de motor lucht
aan via de lange kanalen, waardoor een hoog koppel in het middentoerengebied
wordt bereikt, zie figuur 5.27.
- inlaatlucht via korte kanalen (onder 2000 1/min en boven 5400 1/min, bij
gemiddelde en hoge motorbelasting en altijd bij lage motorbelasting). In deze stand
wordt de magneetklep bekrachtigd en de actuator met het onderdrukreservoir
verbonden. Hierdoor openen de kleppen, waardoor de motor de korte kanalen
gebruikt en het maximale vermogen kan leveren, zie figuur 5.28.

Figuur 5.27: Inlaatlucht via lange kanalen


1 Tweewegmagneetklep
2 Accumulator
3 Pneumatische actuator
4 Vlinderkleppen

Figuur 5.28: Inlaatlucht via korte kanalen


1 Tweewegmagneetklep
2 Accumulator
3 Pneumatische actuator
4 Vlinderkleppen

Uitlaatsysteem

Het uitlaatgas van de motor wordt verzameld in een spruitstuk en afgevoerd naar
twee driewegkatalysatoren. In het voorste gedeelte van de uitlaat voorkomt een
flexibel stuk dat er trillingen worden doorgegeven. Het middelste deel van de uitlaat
bevat een tweede flexibel stuk en de eerste demper. In het achterste gedeelte is een
tweede demper opgenomen. Hitteschilden voorkomen dat de carrosserie te sterk
verwarmd wordt. De diverse delen zijn met steunen en elastische ringen aan de
bodemplaat bevestigd. Zie figuur 5.29 voor de componenten van het uitlaatsysteem.

Figuur 5.29: Componenten uitlaatsysteem


1 Driewegkatalysatoren
2 Flexibel stuk
3 Uitlaatdemper
4 Uitlaatdemper
5 Steun
6 Elastische ring

Gasklephuis

Het gasklephuis is met bouten aan het inlaatspruitstuk bevestigd. De hoeveelheid


inlaatlucht wordt bepaald door de opening van de gasklep voor het inlaatspruitstuk.
De luchtkwantummeter met verwarmde draad is geïntegreerd in het gasklephuis en
meet de lucht in een omloopkanaal. een gedeelte van de inlaatlucht wordt in het
omloopkanaal gevoerd en aan de andere zijde van het kanaal weer in de hoofdstroom
afgevoerd. De massa van de gemeten lucht is recht evenredig met de totale massa. Om
condensatie en ijsvorming rond de gasklep en de opening naar de carterventilatieklep
te voorkomen, wordt het gasklephuis via een klein ringkanaal verwarmd door
koelvloeistof vanaf de thermostaat. De gasklep wordt bewogen met behulp van een
gelijkstroommotor. De motorregeleenheid verwerkt de signalen van de
gaspedaalsensor en regelt vervolgens de gelijkstroommotor.

^ 5.4.2 Stationair toerental


Technische gegevens

Stationair toerental (1/min) 825 ±50


Maximumtoerental (1/min) 7000

Stationair toerental controleren

Voer een complete diagnose met de Fiat-tester (Examiner) uit, als het stationair
toerental afwijkt van de gespecificeerde waarde.

Toerenbegrenzing

Een speciale regeling begrenst het toerental op een maximum door eerst bij één en
vervolgens bij meer cilinders de stuursignalen naar de inspuitventielen te
onderbreken. Zodra het toerental is gedaald tot onder de kritische waarden, worden de
stuursignalen weer gezonden.

^ 5.4.3 Brandstofsysteem
Technische gegevens

Brandstofdruk bij stationair toerental (bar) 3,5


Systeemdruk (bar) maximaal
4,0

Speciaal gereedschap (Fiat)

Manometer 1860955000
Snelkoppeling 1870684000
Gereedschap voor drukloos maken brandstofcircuit 1870684000
Uitbouwen brandstofpomp (draadring) 1870736000
Het brandstofsysteem is 'returnless', dat wil zeggen dat er slechts één leiding tussen
de brandstoftank en de motor loopt. Hierdoor zijn de retourleiding, het brandstofilter
en de drukregelaar vervallen. De drukregelaar en het brandstoffilter zijn geïntegreerd
in de brandstofpompunit. Hierdoor wordt het risico op brand bij een ongeval en de
emissie van brandstofdamp tot een minimum beperkt. Raadpleeg paragraaf 5.2.3 voor
het controleren van de afgeregelde brandstofdruk en de maximumbrandstofdruk.

Brandstofverdeelleiding en inspuitventielen uit- en inbouwen

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.
- Maak de stekers los van de inspuitventielen.
- Maak de stekers los van de elektromagneet voor de nokkenasversteller, de
koelvloeistoftemperatuursensor, de fasesensor, de actuator voor stationair-
toerentalregeling en de gasklepactuator.
- Maak het brandstofsysteem drukloos met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1870684000.
- Maak de brandstoftoevoerleiding los van de brandstofverdeelleiding.
- Maak de veren van de kabelbundelbescherming los en plaats de bescherming met
de kabelbundel opzij.
- Draai de bouten los en verwijder de brandstofverdeelleiding compleet met de
inspuitventielen.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Elektrische brandstofpomp en brandstofniveauzender uit- en inbouwen

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.

Brandstofniveauzender controleren

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.

Brandstoftank uit- en inbouwen

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.

Traagheidsschakelaar

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.

^ 5.4.4 Emissieregelsystemen
De Stilo met 1,8 L-16V-motor is met drie systemen uitgerust die de emissie van
schadelijke stoffen beperken: een carterventilatiesysteem, een
brandstofdampafzuigsysteem en een uitlaatgasreinigingssysteem. De plaatsing van de
diverse delen is weergegeven in figuur 5.25 en figuur 5.29.

Carterventilatiesysteem

Dit systeem beheerst de uitstoot van de carterdampen uit het carter. Deze dampen
bestaan uit een lucht/brandstofmengsel en verbrandingsresten die langs de
zuigerveren lekken, en uit oliedampen. De carterdampen worden afgevoerd naar het
inlaatsysteem, waar ze worden verbrand, zie figuur 5.30.

Figuur 5.30: Gesloten carterventilatiesysteem (blow-by)


A Afvoer van carterdampen bij half/volgas
B Afvoer van carterdampen bij kleine gasklepopeningen

De carterdampen uit het carter worden in de cilinderkop verzameld en op twee wijzen


naar het inlaatspruitstuk afgevoerd. Bij half/volgas worden de carterdampen via een
slang afgevoerd naar het kanaal direct achter het luchtfilter (A). Bij kleine
gasklepopeningen (in het bijzonder bij stationair draaien en decelereren) worden de
dampen afgevoerd via het kanaal onder de gasklep (B), zie figuur 5.30.

Brandstofdampafzuigsysteem

De werking van het brandstofdampafzuigsysteem komt overeen met hetgeen


beschreven is in paragraaf 5.2.4.

Lambdasondes

Er zijn twee 'gelaagde' lambdasondes vóór de katalysatoren en één lambdasonde


achter de katalysatoren geplaatst. De lambdasondes informeren de motorregeleenheid
over het verloop van de verbranding en over de werking van de katalysatoren. De
lambdaregeling is adaptief om compensatie te bieden voor de slijtage en veroudering
van de onderdelen. De motor hoeft tijdens zijn gehele levensduur niet meer te worden
afgesteld. Het CO-volumepercentage kan niet worden afgesteld, maar wordt volledig
geregeld door de motorregeleenheid.

^ 5.4.5 Storingsdiagnose
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven in paragraaf 5.2.5.
^ 5.4.6 Controle van het elektronische
regelsysteem
De elektronische regeleenheid is in de motorruimte gemonteerd, zie stuknummer M10
in figuur 5.25. De circuits van het elektronische regelsysteem kunnen worden
gecontroleerd door het meten van spanning en weerstand aan de stekerverbindingen.
De spanningsmetingen dienen met aangesloten steker te worden uitgevoerd. Bij
weerstandsmetingen zal de steker losgenomen zijn en worden de weerstandswaarden
tussen de aansluitingen van de losgenomen steker gemeten.

Let op de volgende punten:

- Het aansluiten van een volt- of ohmmeter op de regeleenheid met de


stekerverbinding ontkoppeld, kan ernstige schade veroorzaken.
- Raak de aansluitingen van de regeleenheid nooit aan.
- Gebruik altijd een voltmeter met een hoge inwendige weerstand (minimaal kilo-
ohm/volt).
- Zorg ervoor dat het contactslot in de 'OFF'-stand staat bij het aansluiten of
ontkoppelen van stekerverbindingen.

Gebruik figuur 5.31 bij het meten van de spannings- en weerstandswaarden. De


desbetreffende waarden worden niet vermeld in de Fiat-werkplaatsdocumentatie,
maar kunnen eventueel worden vergeleken met de waarden van een andere Stilo met
hetzelfde motormanagementsysteem.

Figuur 5.31: Identificatie van de stekerpennen op de motorregeleenheid

Steker A

A1 Stuursignaal inspuitventiel 1
A2 Stuursignaal inspuitventiel 2
A3 Stuursignaal inspuitventiel 3
A4 Stuursignaal inspuitventiel 4
A5 Vermogensmassa
A6 Massa voor vermogenscircuits - 1
A7 Stuursignaal bobine cilinder 1
A8 Stuursignaal bobine cilinder 2
A9 Stuursignaal bobine cilinder 3
A10 Stuursignaal bobine cilinder 4
A11 Niet aangesloten
A12 Niet aangesloten
A13 Massa voor luchtkwantummeter
A14 Signaal van luchtkwantummeter
A15 Niet aangesloten
A16 Niet aangesloten
A17 Niet aangesloten
A18 Voeding gasklepsensor - 1
A19 Gasklepsensor - 1
A20 Referentiemassa gasklepsensor - 1
A21 Voeding gasklepsensor - 2
A22 Gasklepsensor - 2
A23 Referentiemassa gasklepsensor - 2
A24 Niet aangesloten
A25 Niet aangesloten
A26 Massa koelvloeistoftemperatuursensor
A27 Signaal van koelvloeistoftemperatuursensor
A28 Niet aangesloten
A29 Signaal van pingelsensor
A30 Massa van pingelsensor
A31 Niet aangesloten
A32 Massa
A33 Signaal van fasesensor
A34 Massa van fasesensor
A35 Niet aangesloten
A36 Plus van toerental/BDP-sensor
A37 Massa van toerental/BDP-sensor
A38 Afscherming van toerental/BDP-sensor
A39 Niet aangesloten
A40 Massa
A41 Massa
A42 Niet aangesloten
A43 Stuursignaal voor benzinedampafsluitklep
A44 Massa voor vermogenscircuits - 2
A45 Stuursignaal magneetklep spruitstukverstelling
A46 Niet aangesloten
A47 Stuursignaal magneetklep nokkenasversteller
A48 Niet aangesloten
A49 Niet aangesloten
A50 Niet aangesloten
A51 Niet aangesloten
A52 Niet aangesloten
A53 Niet aangesloten
A54 Niet aangesloten
A55 Niet aangesloten
A56 Niet aangesloten
A57 Niet aangesloten
A58 Massa
A59 Voeding motor gasklepactuator
A60 Massa motor gasklepactuator

Steker B

B1 Voeding vanaf hoofdrelais


B2 Voeding vanaf hoofdrelais
B3 Voeding vanaf hoofdrelais
B4 Voeding regeleenheid (+30)
B5 Niet aangesloten
B6 Startsignaal vanaf contactslot (+50)
B7 Bediening van brandstofpomprelais
B8 Stuursignaal waarschuwingslampje
B9 Inschakelverzoek aircocompressor
B10 Bediening relais aircocompressor
B11 Bediening hoofdrelais
B12 Niet aangesloten
B13 Niet aangesloten
B14 Bediening relais lage snelheid elektroventilateur
B15 Bediening relais hoge snelheid elektroventilateur
B16 Niet aangesloten
B17 Niet aangesloten
B18 Niet aangesloten
B19 Signaal van lambdasonde 1 (vóór katalysator)
B20 Signaal van lambdasonde 2 (vóór katalysator)
B21 Massa van lambdasondes
B22 Signaal van lambdasonde (achter katalysator)
B23 Signaal van oliedrukschakelaar
B24 Voeding van regeleenheid (+15)
B25 Niet aangesloten
B26 Keuze uitvoering (aan massa bij uitvoeringen zonder airconditioning)
B27 Signaal van viertrapsdrukregelaar
B28 Signaal van drie/viertrapsdrukregelaar
B29 Niet aangesloten
B30 Niet aangesloten
B31 Niet aangesloten
B32 Lijn K
B33 Niet aangesloten
B34 Niet aangesloten
B35 Niet aangesloten
B36 Niet aangesloten
B37 CAN-verbinding A
B38 CAN-verbinding B
B39 Niet aangesloten
B40 Niet aangesloten
B41 Niet aangesloten
B42 Niet aangesloten
B43 Niet aangesloten
B44 Voeding potentiometer 1 gaspedaalsensor
B45 Signaal potentiometer 1 gaspedaalsensor
B46 Massa potentiometer 1 gaspedaalsensor
B47 Voeding potentiometer 2 gaspedaalsensor
B48 Signaal potentiometer 2 gaspedaalsensor
B49 Massa potentiometer 2 gaspedaalsensor
B50 Voeding potentiometer 2 gaspedaalsensor
B51 Signaal potentiometer 2 gaspedaalsensor
B52 Massa potentiometer 2 gaspedaalsensor
B53 Niet aangesloten
B54 Niet aangesloten
B55 Niet aangesloten
B56 Niet aangesloten
B57 Niet aangesloten
B58 Massa lambdasondeverwarming 1 (vóór katalysator)
B59 Massa lambdasondeverwarming 2 (vóór katalysator)
B60 Massa lambdasondeverwarming (achter katalysator)
^ 5.4.7 Controle en werking van de
componenten
Toerental/BDP-sensor

Deze sensor is bij een tandkrans op de krukas gemonteerd. De regeleenheid gebruikt


het signaal van de toerental/BDP-sensor voor het bepalen van de krukasstand en voor
de herkenning van een overslag of een gedeeltelijke verbranding.

- Maak de massakabel van de accu los.


- Neem de steker van de sensor los en meet de weerstand aan de stekerpennen. De
gemeten waarde moet 570 ±57 ohm bij 20 °C bedragen.

Pingelsensor

De pingelsensor is op de achterzijde van het cilinderblok precies tussen de


cilinderparen 1-2 en 3-4 geplaatst, zie figuur 5.32. De regelstrategie vergelijkt
voortdurend het signaal van de sensor met een drempelwaarde, die constant wordt
aangepast om rekening te houden met de normale geluidsproductie en de slijtage van
de motor. Als het systeem herkent dat de motor pingelt, dan wordt het
ontstekingstijdstip van 2° tot een maximum van 7° verlaat, totdat het pingelen
verdwenen is. Vervolgens wordt de vervroeging weer geleidelijk op de normale waarde
teruggebracht, mits pingelen niet opnieuw optreedt. De verlating van het
ontstekingstijdstip wordt zeer snel uitgevoerd, terwijl het herstellen van de
vervroeging geleidelijk gaat. Let op! Plaats bij vervanging geen ringen of vulstukken
tussen het cilinderblok en de sensor en zet de sensor op het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.

Figuur 5.32: Pingelsensor

Fasesensor

Bij het toegepaste motormanagementsysteem wordt sequentieel gefaseerde inspuiting


toegepast, dat wil zeggen dat de inspuitventielen bij elke cilinder afzonderlijk tijdens
de inlaatslag worden geopend. De motorregeleenheid gebruikt een signaal in
combinatie met het toerental/BDP-signaal, om het inspuitmoment en de inspuitfase te
bepalen. Het fasesignaal voor de motorregeleenheid wordt geleverd door een Hall-
sensor die nabij het riemwiel van de uitlaatnokkenas is geplaatst, zie figuur 5.33. De
fasesensor kan niet worden afgesteld.

Figuur 5.33: Fasesensor


Gaspedaalsensor

De gaspedaalsensor is voorzien van drie sporen. De signalen moeten beslist


overeenkomen in verband met de veiligheid. De motorregeleenheid controleert het
signaal van elk spoor en de verhouding tussen de drie signalen. Als een storing wordt
gesignaleerd, dan wordt een noodstrategie uitgevoerd. De gasklepsensor is voorzien
van twee sporen en door de twee signalen te vergelijken kan de regeleenheid ook bij
deze sensor een storing signaleren. Zonodig voert de regeleenheid een
correctiestrategie uit. Telkens als het start/contactslot wordt in- of uitgeschakeld, dan
voert de motorregeleenheid de zelfaanpassing van de gesloten gasklepstand uit.
Hierbij 'dwingt' de motorregeleenheid de gasklep in de gesloten stand, waarbij het
sluiten van de gasklep kan worden gehoord. Het stationair toerental wordt direct door
de motorregeleenheid geregeld. De regeleenheid opent de gasklep en wijzigt daarmee
het toerental, afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur.

Koelvloeistoftemperatuursensor

De koelvloeistofsensor is op de thermostaat geplaatst. De sensor bestaat uit een


beschermende koperen huis, waarin een thermistor met een negatieve
temperatuurcoëfficiënt (NTC) is geplaatst. De NTC-weerstand levert zowel een signaal
aan de motorregeleenheid als aan de koelvloeistoftemperatuurmeter en het
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel. De sensor is op basis van
halfgeleidertechnologie vervaardigd. De weerstand van deze sensor neemt af bij het
stijgen van de koelvloeistoftemperatuur. De weerstandwijziging is niet lineair, dat wil
zeggen dat de weerstand bij hoge temperaturen sneller afneemt dan bij lagere
temperaturen.

Inspuitventiel

De brandstof wordt met een druk van 3,5 bar ingespoten, waarbij de brandstof wordt
verdeeld in twee conussen. De inspuitventielen worden sequentieel gefaseerd
aangestuurd, dat wil zeggen dat elk van de vier inspuitventielen wordt bekrachtigd in
de aanzuigvolgorde van de cilinders, waarbij het inspuiten reeds tijdens de uitlaatslag
kan beginnen en kan voortduren tot in de inlaatslag. De inspuitventielen werken op
12 volt. De weerstand in het inspuitventiel kan worden gemeten door de steker los te
koppelen en een ohmmeter aan te sluiten. De inwendige weerstand is 14,5 ±5% ohm.

Lambdasondes

- Maak de steker van de lambdasonde los.


- Meet de weerstand van het verwarmingselement aan de steker. De weerstand moet
0,5-1 kilo-ohm bedragen bij een temperatuur van 20 °C.

^ 5.4.8 Componenten uit- en inbouwen


Motorregeleenheid

- Maak de massakabel van de accu los.


- Maak de stekers (1a) en (1b) van de motorregeleenheid los, zie figuur 5.34.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de motorregeleenheid.

Figuur 5.34: Motorregeleenheid uitbouwen


1a Steker
1b Steker
2 Moer
3 Motorregeleenheid
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op de
volgende punten:
- Het wordt door Fiat niet aangeraden om regeleenheden tussen auto's uit te
wisselen om de werking ervan te controleren.
- Voordat de regeleenheid wordt vervangen, moet eerst zorgvuldig worden nagegaan
of de regeleenheid defect is. Als een nieuwe regeleenheid op de voedingsspanning
wordt aangesloten, dan wordt de geheime broncode van de Fiat-CODE-regeleenheid
gekopieerd en kan de motorregeleenheid niet meer in andere auto's worden
gebruikt.

Schakelklep nokkenasversteller

- Maak de masskabel van de accu los.


- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.
- Maak de stekerverbinding van de schakelklep los, zie figuur 5.35.
- Draai de bouten los en verwijder de schakelklep.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Zet de bevestigingsbouten van de schakelklep vast met een aanhaalmoment van 15
Nm.

Figuur 5.35: Schakelklep nokkenasversteller uitbouwen


1 Stekeraansluiting
2a Bout
2b Schakelklep nokkenasversteller

Gasklephuis

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder de slang van het luchtfilter naar het gasklephuis.
- Maak de stekers (1a) en (1b) los van het gasklephuis, zie figuur 5.36.
Figuur 5.36: Gasklephuis uitbouwen
1a Steker gasklepactuator
1b Steker gasklepsensor
2 Slangen
- Maak de slangen los van het gasklephuis.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het gasklephuis.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Lambdasonde

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.8.

Traagheidsschakelaar

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.8.

^ 5.5 Bosch Motronic ME 3.1 (2,4 L-


20V)
Het Bosch Motronic ME 3.1-motormanagementsysteem met elektronisch bediende
gasklep behoort tot de geïntegreerde systemen waarin de ontsteking en de gefaseerde
sequentiële elektronisch geregelde inspuiting zijn samengevoegd. De regeleenheid
regelt de luchttoevoer bij stationair toerental met behulp van de elektronisch bediende
gasklep. De regeleenheid kiest de ontstekingsvervroeging zodanig dat de motor
regelmatig draait ongeacht de bedrijfsomstandigheden of de motorbelasting. De
regeleenheid regelt de inspuiting zodanig dat het lucht/brandstofmengsel altijd dicht
bij de stoichiometrische verhouding blijft voor een optimaal rendement van de
conversiereacties in de katalysatoren. De elektronische regeleenheid gebruikt voor een
optimale mengselsamenstelling de informatie die door de volgende componenten in de
vorm van elektrische signalen wordt geleverd:

- luchtkwantummeter en luchttemperatuursensor voor de bepaling van de


hoeveelheid inlaatlucht;
- toerental/BDP-sensor die een wisselspanningssignaal levert waarvan de frequentie
informatie geeft over het motortoerental. Dit signaal wordt door de regeleenheid
ook gebruikt voor herkenning van misfire (ontbreken van ontsteking);
- de gasklepsensor die de stand van het gaspedaal registreert;
- koelvloeistoftemperatuursensor op de thermostaat;
- lambdasondes voor de bepaling van het zuurstofgehalte in het uitlaatgas, waarbij
de achterste lambdasonde ook het rendement van de katalysatoren bepaalt.

Zie figuur 5.37 voor de informatiestromen tussen de regeleenheid en de sensoren en


actuatoren van het motormanagementsysteem en figuur 5.38 voor de locatie van de
componenten. Figuur 5.39 geeft een schematische weergave van het systeem.

Figuur 5.37: Informatiestromen Bosch Motronic ME 3.1


1 Elektrische brandstofpomp
2 Aircocompressor
3 Elektroventilateur
4 Lambdasonde achter de katalysator
5 Viertrapsdrukregelaar
6 Rempedaalschakelaar
7 Fasesensor
8 Snelheidsmeter
9 Lambdasonde vóór de voorkatalysatoren
10 Koelvloeistoftemperatuursensor
11 Pingelsensoren (twee)
12 Toerental/BDP-sensor
13 Gaspedaalsensor (potentiometer)
14 Luchtkwantummeter met luchttemperatuursensor
15 Accu
16 Koppelingspedaalschakelaar
17 Gasklephuis
18 CAN-verbinding voor communicatie met ABS/ASR
19 Fiat-CODE
20 Diagnosesteker
21 Benzinedampafsluitklep
22 Bobines
23 Inspuitwaarschuwingslampje
24 Magneetklep voor inlaatspruitstukverstelling
25 Toerenteller
26 Nokkenasversteller
27 Inspuitventielen

Figuur 5.38: Plaatsing componenten Bosch Motronic ME 3.1


A30 Bobines
B1 Zekeringen- en relaiskast in motorruimte
B2 Zekeringen- en relaiskast onder dashboard
B99 Hoofdzekeringhouder op accu
C15 Massa op dashboard bestuurderszijde
C20 Massa-aansluiting rechts op dashboard
C40 Massa op motor
C60 Massa op motorregeleenheid
D1 Steker voor/dashboard
D4 Steker voor/motor
D24 Steker voor inspuiting/motor
D97 Kortsluitsteker
E50 Instrumentenpaneel
H1 Contactslot
I30 Rempedaalschakelaar
I50 Traagheidsschakelaar
K15 Lambdasonde op voorkatalysator
K17 Lambdasonde achter hoofdkatalysator
K30 Oliedruksensor (onderbreker)
K36 Koelvloeistoftemperatuurzender
K41 Luchtkwantummeter
K46 Toerentalsensor
K47 Fasesensor
K50 Pingelsensor 1
K51 Pingelsensor 2
K55 Gaspedaalsensor
L10 Benzinedampafsluitklep
L15 Bedieningsmagneetklep spruitstukverstelling
M1 Body Computer
M10 Motorregeleenheid
N40 Elektronische brandstofpomp en tankvlotter
N70 Inspuitventiel
N75 Actuator geïntegreerd in gasklephuis
N76 Nokkenasversteller

Figuur 5.39: Overzicht inspuitsysteem Bosch Motronic ME 3.1


1 Elektrische brandstofpomp
2 Relais
3 Lambdasonde (voor)
4 Snelheidsmeter
5 Toerenteller
6 Waarschuwingslampje voor storingen
7 Pingelsensoren
8 Toerental/BDP-sensor
9 Benzinedampafsluitklep
10 Gasklephuis
11 Motorregeleenheid
12 Magneetklep voor spruitstukverstelling
13 Nokkenasversteller
14 Inspuitventielen
15 Verbindingssteker met klimaatregeling
16 Verbindingssteker met diagnose-aansluiting
17 Verbindingssteker met Fiat-CODE
18 Fasesensor
19 Bobines
20 Koelvloeistoftemperatuursensor
21 Luchtkwantummeter met luchttemperatuursensor
22 Gaspedaalsensor
23 Rempedaalschakelaar
24 Koppelingspedaalschakelaar
25 Regeleenheid van automaat
26 Lambdasonde achter de katalysator

Het systeem kent de volgende regelstrategieën:

- Zelflerende functie. De regeleenheid voert de zelflerende functie uit na het


uit/inbouwen of vervangen van de inspuitregeleenheid, het gasklephuis of de
toerentalsensor/tandkrans. De gegevens blijven in het geheugen bewaard bij het
loskoppelen van de accu.
- Zelfaanpassing. Het systeem heeft zelfaanpassing waardoor afwijkingen in de
motorspecificaties als gevolg van ouderdom of slijtage worden geregistreerd en
automatisch worden gecompenseerd. Door de zelfaanpassing worden ook de
onvermijdelijke verschillen gecompenseerd bij het vervangen van de componenten
(een gevolg van productietoleranties). De parameters van de zelfaanpassing worden
niet gewist na het loskoppelen van de accu.
- Zelfdiagnose. Het zelfdiagnoseprogramma in de regeleenheid controleert de
werking van het systeem en geeft eventuele storingen aan via een brandend
waarschuwingslampje (MIL) op het instrumentenpaneel. Dit lampje geeft storingen
in het motormanagement aan die door het EOBD-diagnoseprogramma zijn
gevonden.
- Communicatie met Fiat-CODE-startblokkering. Op het moment dat de
contactsleutel op 'MAR' wordt gedraaid, vraagt de inspuitregeleenheid aan de Fiat-
CODE regeleenheid om de geheime code, zodat de startblokkering kan worden
opgeheven. De communicatie loopt via een bidirectionele seriële verbinding tussen
beide regeleenheden.
- Regeling van de koude start. De inspuitregeleenheid herkent deze situatie en past
de basis-inspuitduur aan op basis van de koelvloeistoftemperatuur,
inlaatluchttemperatuur, accuspanning en motortoerental.
- Controle van de verbranding/lambdasondes.
- Regeling van de nokkenasversteller en spruitstukverstelling. Voor een optimaal
volumetrisch rendement regelt de inspuitregeleenheid de inlaatkleptiming en de
lengte van het inlaatspruitstuk met een keuze uit twee lengtes (kort en lang). Bij
toerentallen voor maximum koppel kiest de regeleenheid voor nokkenasvervroeging
(18 graden) en lange inlaatkanalen.
- Pingelen. De regeleenheid kan herkennen of de motor pingelt door verwerking van
de signalen die door de pingelsensoren worden geleverd.
- Verrijking tijdens acceleratie.
- Inspuitonderbreking tijdens decelereren (cut-off).
- Afvoer van brandstofdampen.
- Maximum toerenbegrenzing. De regeleenheid begrenst het voorgeschreven
maximum toerental door het onderbreken van de stuursignalen naar de
inspuitventielen.
- Regeling van de brandstoftoevoer/elektrische brandstofpomp.
- Communicatie met de klimaatregeling. Om het opgenomen vermogen bij
inschakeling van de aircocompressor te compenseren, vergroot de regeleenheid de
hoeveelheid inlaatlucht om de rij-eigenschappen optimaal te houden.
- Herkenning van de krukasstand. De regeleenheid herkent tijdens iedere
krukasomwenteling welke cilinder in de arbeidsslag is, voor de regeling van de
inspuiting en de ontsteking van de betreffende cilinder
- Regeling van de inspuitduur. De regeleenheid berekent de inspuitduur en bedient
de inspuitventielen op basis van de motorbelasting (toerental/hoeveelheid
inlaatlucht), accuspanning en koelvloeistoftemperatuur.
- Regeling van de ontstekingsvervroeging. De regeleenheid kiest de
ontstekingsvervroeging door gebruik te maken van kenvelden en
ingangsparameters als motorbelasting (toerental/hoeveelheid inlaatlucht),
inlaatluchttemperatuur en koelvoeistoftemperatuur.
- Regeling van het stationair toerental.
- Bediening van de elektroventilateur. De regeleenheid schakelt op basis van de
motortemperatuur de elektroventilateur op de 1e of de 2e snelheid.
- Versnellingssensor. De versnellingssensor meet met behulp van een piëzo-
elektrisch element een versnellingswaarde. Het signaal wordt gebruikt om de
onregelmatigheid van het wegdek te bepalen. Daarom is de sensor zeer vast met de
carrosserie verbonden (op de bovenste schokdemperbevestiging). Op deze wijze is de
motorregeleenheid in staat om variaties in het motorkoppel als gevolg van een
onregelmatig wegdek te onderscheiden van een ontbrekende ontsteking (misfire).
De versnellingssensor is onmisbaar voor het motormanagement als er niet
standaard ABS is gemonteerd. Anders registreert het ABS een slecht wegdek via de
toerentalsensoren bij de wielen en geeft deze informatie via het CAN-systeem door.
- Communicatie met de regeleenheid voor de automaat (Selespeed). De communicatie
tussen de inspuitregeleenheid en de regeleenheid van de automaat verloopt via een
CAN-aansluiting op beide regeleenheden. Tijdens het overschakelen (signaal van de
automaatregeleenheid) beperkt de inspuitregeleenheid het motorkoppel door de
ontstekingsvervroeging en de gasklepopening te beperken.

^ 5.5.1 Uitwendige motorcomponenten


Inlaatluchtcircuit

Het inlaatluchtcircuit bestaat uit diverse componenten die de luchttoevoer van


verbrandingslucht naar de motor verzorgen onder de verschillende
bedrijfsomstandigheden. Het verstelbare inlaatspruitstuk kent twee standen en heeft
tot taak het volumetrisch rendement te verhogen, waardoor het koppel in het
lage/middentoerengebied en het vermogen bij hoge toerentallen wordt verbeterd. Het
verstelbare inlaatspruitstuk wordt bediend door de motorregeleenheid.

Figuur 5.40: Inlaatluchtcircuit


1 Luchtfilterinlaat
2 Luchtfilter
3 Verstelbaar inlaatspruitstuk
4 Inlaatspruitstuk
5 Gasklephuis
6 Luchtkwantummeter met ingebouwde luchttemperatuursensor

Uitlaatsysteem

Het uitlaatgas van de motor wordt verzameld in een voorkatalysator die voor het
uitlaatsysteem is geplaatst. Het voorste deel, waarin een flexibel stuk is gemonteerd,
verbindt het middendeel met de tweede katalysator en de eerste demper. In het
achterste deel is de tweede demper opgenomen. Hitteschilden voorkomen dat de
carrosserie te sterk verwarmd wordt. De diverse delen zijn met steunen en elastische
ringen aan de bodemplaat bevestigd. Zie figuur 5.41 voor de componenten van het
uitlaatsysteem.

Figuur 5.41: Componenten uitlaatsysteem


1 Voorkatalysator
2 Flexibel stuk
3 Katalysator
4 Uitlaatdemper
5 Uitlaatdemper
6 Hitteschild
7 Steun
8 Elastische ring

Gasklephuis

De hoeveelheid inlaatlucht (en dus het vermogen van de motor) wordt bepaald door de
opening van de gasklep voor het inlaatspruitstuk. De motorregeleenheid bedient de
gasklep via een gelijkstroommotor op het gasklephuis op basis van het signaal dat van
de gaspedaalsensor afkomstig is. De actuator regelt de gasklepopening tussen 0° en
80° en kan tevens het stationaire toerental regelen. In het gasklephuis zijn twee
potentiometers gemonteerd die elkaar controleren. Bij een storing van de twee
potentiometers of bij het ontbreken van de voeding past de motorregeleenheid een
recovery-strategie toe in relatie tot de gaspedaalstand. De verminderde werking kan
worden waargenomen door de bestuurder en de EOBD wordt uitgeschakeld.

^ 5.5.2 Stationair toerental


Technische gegevens

Stationair toerental (1/min) 700 ±50


Maximumtoerental (1/min) 6800

Stationair toerental controleren

Voer een complete diagnose met de Fiat-tester (Examiner) uit, als het stationair
toerental afwijkt van de gespecificeerde waarde.

Toerenbegrenzing

Een speciale regeling begrenst het toerental op een maximum door eerst bij één en
vervolgens bij meer cilinders de stuursignalen naar de inspuitventielen te
onderbreken. Zodra het toerental is gedaald tot onder de kritische waarden, worden de
stuursignalen weer gezonden.
^ 5.5.3 Brandstofsysteem
Technische gegevens

Brandstofdruk bij stationair toerental (bar) 3,5

Speciaal gereedschap (Fiat)

Manometer 1860955000
Snelkoppeling 1870684000
Gereedschap voor drukloos maken brandstofcircuit 1870684000
Uitbouwgereedschap brandstofpomp (draadring) 1870736000

Het brandstofsysteem is 'returnless', dat wil zeggen dat er slechts één leiding tussen
de brandstoftank en de motor loopt. Hierdoor zijn de retourleiding, het brandstofilter
en de drukregelaar vervallen. De drukregelaar en het brandstoffilter zijn geïntegreerd
in de brandstofpompunit. Hierdoor wordt het risico op brand bij een ongeval en de
emissie van brandstofdamp tot een minimum beperkt. Raadpleeg paragraaf 5.2.3 voor
het controleren van de afgeregelde brandstofdruk.

Brandstofverdeelleiding en inspuitventielen uit- en inbouwen

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.
- Maak het brandstofsysteem drukloos met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1870684000. Vang de brandstof op in een geschikte opvangbak.
- Maak de snelkoppeling in de brandstoftoevoerleiding los van de
brandstofverdeelleiding.
- Maak de brandstoftoevoerleiding los uit de bevestiging op het inlaatspruitstuk.
- Maak de carterventilatieslang los van het kleppendeksel.
- Maak de stekers los van de inspuitventielen.
- Draai de bouten los en verwijder de brandstofverdeelleiding compleet met de
inspuitventielen, zie figuur 5.42.

Figuur 5.42: Brandstofverdeelleiding uitbouwen


1a Bouten
1b Brandstofverdeelleiding
1c Inspuitventielen
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Elektrische brandstofpomp en brandstofniveauzender uit- en inbouwen

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
Brandstofniveauzender controleren

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.

Brandstoftank uit- en inbouwen

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.

Traagheidsschakelaar

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.

^ 5.5.4 Emissieregelsystemen
De Stilo met 2,4 L-20V-motor is met drie systemen uitgerust die de emissie van
schadelijke stoffen beperken: een carterventilatiesysteem, een
brandstofdampafzuigsysteem en een uitlaatgasreinigingssysteem. De plaatsing van de
diverse delen is weergegeven in figuur 5.38 en figuur 5.41.

Carterventilatiesysteem

Dit systeem beheerst de uitstoot van de carterdampen uit het carter. Deze dampen
bestaan uit een lucht/brandstofmengsel en verbrandingsresten die langs de
zuigerveren lekken, en uit oliedampen. De carterdampen worden afgevoerd naar het
inlaatsysteem, waar ze worden verbrand, zie figuur 5.43.

Figuur 5.43: Gesloten carterventilatiesysteem (blow-by)


1 Afvoer van carterdampen bij stationair toerental
2 Afvoer van carterdampen bij hogere toerentallen

Bij draaiende motor worden de oliedampen uit het carter verzameld in de cilinderkop.
Een gedeelte van de oliedamp condenseert en stroomt terug naar de carterpan, de
resterende dampen worden via de slangen (1) en (2) aangezogen door de inlaat. Bij
stationair toerental worden de dampen afgevoerd via slang (1) en bij hogere
toerentallen via slang (2), zie figuur 5.43.

Brandstofdampafzuigsysteem

De werking van het brandstofdampafzuigsysteem komt overeen met hetgeen


beschreven is in paragraaf 5.2.4.

Lambdasondes
De 'gelaagde' lambdasondes zijn vóór en achter de katalysator geplaatst. De
lambdasondes informeren de motorregeleenheid over het verloop van de verbranding
en over de werking van de katalysatoren. De lambdaregeling is adaptief om
compensatie te bieden voor de slijtage en veroudering van de onderdelen. De motor
hoeft tijdens zijn gehele levensduur niet meer te worden afgesteld. Het CO-
volumepercentage kan niet worden afgesteld, maar wordt volledig geregeld door de
motorregeleenheid.

^ 5.5.5 Storingsdiagnose
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven in paragraaf 5.2.5.

^ 5.5.6 Controle van het elektronische


regelsysteem
De elektronische regeleenheid is in de motorruimte gemonteerd, zie stuknummer M10
in figuur 5.38. De circuits van het elektronische regelsysteem kunnen worden
gecontroleerd door het meten van spanning en weerstand aan de stekerverbindingen.
De spanningsmetingen dienen met aangesloten steker te worden uitgevoerd. Bij
weerstandsmetingen zal de steker losgenomen zijn en worden de weerstandswaarden
tussen de aansluitingen van de losgenomen steker gemeten.

Let op de volgende punten:

- Het aansluiten van een volt- of ohmmeter op de regeleenheid met de


stekerverbinding ontkoppeld, kan ernstige schade veroorzaken.
- Raak de aansluitingen van de regeleenheid nooit aan.
- Gebruik altijd een voltmeter met een hoge inwendige weerstand (minimaal kilo-
ohm/volt).
- Zorg ervoor dat het contactslot in de 'OFF'-stand staat bij het aansluiten of
ontkoppelen van stekerverbindingen.

Gebruik figuur 5.44 bij het meten van de spannings- en weerstandswaarden. De


desbetreffende waarden worden niet vermeld in de Fiat-werkplaatsdocumentatie,
maar kunnen eventueel worden vergeleken met de waarden van een andere Stilo met
hetzelfde motormanagementsysteem.
Figuur 5.44: Identificatie van de stekerpennen op de motorregeleenheid

Steker F

F1 Niet aangesloten
F2 Niet aangesloten
F3 Verbinding Fiat-CODE-regeleenheid
F4 Niet aangesloten
F5 Niet aangesloten
F6 Niet aangesloten
F7 Voeding potentiometer gaspedaalsensor
F8 Signaal potentiometer gaspedaalsensor pen 1
F9 Viertrapsdrukregelaar - verzoek inschakeling snelheid 2 van elektroventilateur
F10 Cruise-control ON/OFF
F11 Signaal automaat
F12 CAN-verbinding (low)
F13 Stuursignaal relais aircocompressor
F14 Niet aangesloten
F15 Voeding (+30)
F16 Voeding hoofdrelais
F17 Niet aangesloten
F18 Niet aangesloten
F19 Niet aangesloten
F20 Niet aangesloten
F21 Niet aangesloten
F22 Niet aangesloten
F23 Niet aangesloten
F24 Massa potentiometer 1 gaspedaalsensor
F25 Massa potentiometer 2 gaspedaalsensor
F26 Signaal losgelaten rempedaal
F27 Signaal ingetrapt rempedaal
F28 Niet aangesloten
F29 CAN-verbinding (high)
F30 Stuursignaal brandstofpomprelais
F31 Bekrachtiging hoofdrelais
F32 Voeding hoofdrelais
F33 Niet aangesloten
F34 Niet aangesloten
F35 Niet aangesloten
F36 Niet aangesloten
F37 Niet aangesloten
F38 Niet aangesloten
F39 Niet aangesloten
F40 Signaal potentiometer 2 gaspedaalsensor
F41 Niet aangesloten
F42 Cruise-control RCL
F43 Cruise-control SET +
F44 Niet aangesloten
F45 Niet aangesloten
F46 Inspuitwaarschuwingslampje (EOBD)
F47 Voeding via contactslot (+15)
F48 Voeding hoofdrelais
F49 Niet aangesloten
F50 Niet aangesloten
F51 Niet aangesloten
F52 Niet aangesloten
F53 Diagnose-aansluiting (lijn K)
F54 Signaal luchttemperatuursensor
F55 Niet aangesloten
F56 Niet aangesloten
F57 Signaal luchtkwantummeter
F58 Cruise-control SET -
F59 Niet aangesloten
F60 Oliedrukschakelaar
F61 Niet aangesloten
F62 Niet aangesloten
F63 Spanningsstabilisatiesensor
F64 Niet aangesloten

Steker M

M1 Voeding motor gasklepactuator


M2 Verwarming achterste lambdasonde
M3 Stuursignaal inspuitventiel 4
M4 Magneetklep voor spruitstukverstelling
M5 Stuursignaal benzinedampafsluitklep
M6 Referentiemassa pingelsensor 2
M7 Niet aangesloten
M8 Niet aangesloten
M9 Niet aangesloten
M10 Toerentalsensor
M11 Niet aangesloten
M12 Niet aangesloten
M13 Niet aangesloten
M14 Stuursignaal bobine cilinder 3
M15 Stuursignaal bobine cilinder 4
M16 Stuursignaal bobine cilinder 1
M17 Voeding motor gasklepactuator
M18 Niet aangesloten
M19 Stuursignaal inspuitventiel 1
M20 Stuursignaal inspuitventiel 3
M21 Niet aangesloten
M22 Pingelsensor 1
M23 Signaal lambdasonde voor katalysator
M24 Potentiometer 1 van gasklephuis
M25 Koelvloeistoftemperatuur
M26 Referentiemassa voor gasklepactuator
M27 Niet aangesloten
M28 Signaal lambdasonde achter katalysator
M29 Niet aangesloten
M30 Niet aangesloten
M31 Bobine cilinder 5
M32 Bobine cilinder 2
M33 Voeding motor gasklepactuator
M34 Verwarming lambdasonde voorkatalysator
M35 Stuursignaal inspuitventiel cilinder 2
M36 Nokkenasversteller ON/OFF
M37 Niet aangesloten
M38 Pingelsensor 2
M39 Niet aangesloten
M40 Potentiometer 2 gasklephuis
M41 Niet aangesloten
M42 Niet aangesloten
M43 Niet aangesloten
M44 Niet aangesloten
M45 Niet aangesloten
M46 Niet aangesloten
M47 Niet aangesloten
M48 Niet aangesloten
M49 Voeding motor gasklepactuator
M50 Niet aangesloten
M51 Fasesensor
M52 Stuursignaal inspuitventiel cilinder 5
M53 Niet aangesloten
M54 Referentiemassa pingelsensor 1
M55 Massasignaal lambdasonde voor katalysator
M56 Niet aangesloten
M57 Niet aangesloten
M58 Voeding gasklepsensor
M59 Toerental/BDP-sensor
M60 Massasignaal lambdasonde achter katalysator
M61 Niet aangesloten
M62 Niet aangesloten
M63 Niet aangesloten
M64 Niet aangesloten

^ 5.5.7 Controle en werking van de


componenten
Toerental/BDP-sensor

Voor een juist signaal moet de afstand (luchtspleet) tussen het uiteinde van de sensor
en de tanden op de tandkrans liggen tussen 0,8-1,5 mm. Deze afstand is niet
afstelbaar. Bij een afwijkende afstand moeten de conditie van de sensor, de
sensorsteun en de tandkrans worden gecontroleerd.

Pingelsensoren

De twee pingelsensoren zijn op de achterzijde van het cilinderblok tussen de


cilinderparen 1-2 en 4-5 geplaatst en registreren de trillingen die het gevolg zijn van
pingelverschijnselen in de verbrandingskamers. De motorregeleenheid vermindert
afhankelijk van het signaal de ontstekingsvervroeging, totdat het pingelen stopt.
Daarna wordt het ontstekingstijdstip weer geleidelijk vervroegd tot de oorspronkelijke
waarde. Let op! Plaats bij vervanging geen ringen of vulstukken tussen het
cilinderblok en de sensor en zet de sensoren vast met een aanhaalmoment van 19,5-
20,5 Nm.

Luchtkwantummeter met geïntegreerde luchttemperatuursensor

Voor het meten van de hoeveelheid lucht die door de motor wordt aangezogen, wordt
gebruik gemaakt van een verwarmd membraan, dat in een meetkanaal in de
luchtstroom is geplaatst. De film wordt op constante temperatuur (ongeveer 120 °C
boven de luchttemperatuur) gehouden door een verwarmingsweerstand. Door de lucht
die door het meetkanaal stroomt, wordt de film gekoeld. Om de temperatuur van de
film constant te houden, is het noodzakelijk om de stroom door de
verwarmingsweerstand te variëren. Deze stroom wordt gemeten door een Wheatstone-
weerstandbrug. De stroom is afhankelijk van de hoeveelheid lucht die wordt
aangezogen. De hoeveelheid inlaatlucht wordt direct gemeten, waarbij problemen met
druk- temperatuur- en hoogteverschillen worden voorkomen. De luchtkwantummeter
mag niet uit elkaar worden genomen.

Fasesensor

Bij het toegepaste motormanagementsysteem wordt sequentieel gefaseerde inspuiting


toegepast, dat wil zeggen dat de inspuitventielen bij elke cilinder afzonderlijk tijdens
de inlaatslag worden geopend. De motorregeleenheid gebruikt een signaal in
combinatie met het toerental/BDP-signaal, om het inspuitmoment en de inspuitfase te
bepalen. Het fasesignaal voor de motorregeleenheid wordt geleverd door een Hall-
sensor die nabij het riemwiel van de uitlaatnokkenas is geplaatst, zie figuur 5.33. De
fasesensor kan niet worden afgesteld.

Gaspedaalsensor

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven in paragraaf 5.4.7.

Koelvloeistoftemperatuursensor

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven in paragraaf 5.4.7.

Lambdasonde

- Maak de steker van de lambdasonde los.


- Meet de weerstand van het verwarmingselement aan de steker. De weerstand is
0,5-1,0 kilo-ohm bij een temperatuur van 20 °C.

^ 5.5.8 Componenten uit- en inbouwen


Motorregeleenheid
- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.
- Maak de stekers (2) van de motorregeleenheid los, zie figuur 5.45.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de motorregeleenheid.

Figuur 5.45: Motorregeleenheid uitbouwen


1a Moeren
1b Motorregeleenheid
2 Stekers
3 Motorregeleenheid
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op de
volgende punten:
- Het wordt door Fiat niet aangeraden om regeleenheden tussen auto's uit te
wisselen om de werking ervan te controleren.
- Voordat de regeleenheid wordt vervangen, moet eerst zorgvuldig worden nagegaan
of de regeleenheid defect is. Als een nieuwe regeleenheid op de voedingsspanning
wordt aangesloten, dan wordt de geheime broncode van de Fiat-CODE-regeleenheid
gekopieerd en kan de motorregeleenheid niet meer in andere auto's worden
gebruikt.

Gasklephuis

- Bouw de accu met de accuhouder uit.


- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.
- Bouw de motorregeleenheid uit.
- Verwijder de buis van het luchtfilter naar het gasklephuis.
- Maak de steker los van de gasklepactuator, draai de bevestigingsbouten los en
verwijder het complete gasklephuis, zie figuur 5.46.

Figuur 5.46: Gasklephuis uitbouwen


1 Steker gasklepactuator
2a Bout
2b Massakabel
3a Bouten
3b Gasklephuis
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Na vervanging van het gasklephuis moet de zelfaanpassing van de
motorregeleenheid worden uitgevoerd.
- Zet de contactsleutel in de stand 'Marcia' en wacht 60 seconden, zodat de
motorregeleenheid de inwendige veer in het gasklephuis en de minimum en
maximum opening van de gasklep kan controleren.
- Draai de contactsleutel in de stand 'Stop' en wacht 10 seconden, zodat de
motorregeleenheid de gegevens van de zelfaanpassing in de Eprom kan opslaan.
- Als de zelfaanpassing is uitgevoerd, kan, indien nodig, de voeding van de
motorregeleenheid worden onderbroken (door de accu los te nemen), zonder dat de
opgeslagen gegevens verloren gaan.

Lambdasonde

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.8.

Traagheidsschakelaar

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.8.

^ 6 Dieselinspuiting

In het hoofdstuk "Diesel-inspuiting" vindt u een beschrijving van het


dieselinspuitsysteem, de lokatie van de onderdelen, controles van de verschillende
onderdelen, uit- en inbouwbeschrijvingen van de diverse onderdelen, storingsdiagnose
en -codes en meetwaardes. Tevens wordt het voorgloeisysteem en (mits aanwezig) de
turbocompressor behandeld. Daarnaast wordt het brandstoftoevoersysteem
beschreven, de uit- en inbouw van de brandstofpomp en verstuivers en (indien
mogelijk) het afstellen van de brandstofpomp.

^ 6.1 Inleiding
De Fiat Stilo is leverbaar met twee dieselmotoren. De 1,9 L-turbodieseluitvoering met
80 pk (motorcode 192A3.000) is uitgerust met een direct inspuitsysteem, type Bosch
Common Rail EDC-15C7 met een turbocompressor met vaste geometrie. De 1,9 L-
turbodieseluitvoering met 115 pk (motorcode 192A1.000) is uitgerust met hetzelfde
dieselinspuitsysteem, maar met een turbocompressor met variabele geometrie en een
tussenkoeler (intercooler). Vanwege de geringe onderlinge verschillen worden beide
motoren gezamelijk beschreven vanaf paragraaf 6.2.

Veiligheidsmaatregelen

- Start de motor nooit als de accuklemmen niet goed op de accupolen zijn bevestigd.
- Gebruik nooit een snellader voor het starten van de motor.
- Koppel de accu nooit los bij draaiende motor.
- Koppel de accu los van de elektrische installatie indien de accu met een acculader
moet worden opgeladen.
- Verwijder de elektronische regeleenheid indien de auto na spuitwerkzaamheden in
een moffeloven met een temperatuur van meer dan 80 °C wordt geplaatst.
- Koppel de multisteker van de elektronische regeleenheid nooit los of sluit hem nooit
aan indien de contactsleutel in de stand 'Marcia' staat.
- Maak de massakabel altijd los van de accu voordat werkzaamheden met een
elektrisch lasapparaat aan de auto worden uitgevoerd.
- Zet de brandstofpomp niet in werking als er geen brandstof in de leidingen staat.
- Verwijderen (of aansluiten) van kabels en stekerverbindingen van het
inspuitsysteem (ook testkabels) alleen bij uitgeschakeld contact.
- Bij werkzaamheden aan het brandstofsysteem moeten ontstekingsbronnen uit de
buurt worden gehouden, moet vonkvorming worden voorkomen en moet uiterst
goed op verontreinigingen worden gelet.
- Lekkages (valse lucht) in het inlaat- en uitlaatsysteem kunnen storingen
veroorzaken.
- Bij alle werkzaamheden in de motorruimte moet erop worden gelet dat de
ventilateur vanzelf kan aanslaan.
- Vermijd zo veel mogelijk dat de accu wordt losgekoppeld omdat daardoor informatie
in het geheugen van de elektronische regeleenheid wordt gewist.

^ 6.2 Bosch Common Rail EDC-15C7


De Fiat Stilo met 1,910 L-turbodieselmotor is voorzien van het Bosch Common Rail
EDC-15C7-inspuitsysteem. Dit hoge-druk direct-inspuitsysteem werd voor het eerst
toegepast in de Alfa 156. Het Common Rail-inspuitsysteem werd oorspronkelijk
ontworpen en ontwikkeld binnen de Fiat-groep met bijdragen van Magneti Marelli,
het Fiat Research Centre en Elasis. Het project werd later overgedragen aan Bosch
voor de laatste fasen van de ontwikkeling en de uiteindelijke productie. De
belangrijkste kenmerken van het Common Rail-systeem zijn:

- de hoge inspuitdruk (tot 1350 bar);


- modulatie van de inspuitdruk tussen 150 en 1350 bar onder alle
bedrijfsomstandigheden van de motor;
- regeling van de inspuitopbrengst tot 100 mm3/cyclus in een toerengebied tussen
100 en 6000 1/min;
- nauwkeurig instelbaar inspuitmoment (zowel vervroeging als inspuitduur). Voor-
inspuiting voordat de zuiger het BDP heeft bereikt, op basis van motortoerental en
motorbelasting, waardoor de druk in de verbrandingskamer minder explosief stijgt
en de geluidsproductie wordt beperkt.
Indien er door de regeleenheid een defect wordt vastgesteld aan bijvoorbeeld een
sensor, vervangt de elektronische regeleenheid de gegevens van de sensor door reeds
in het geheugen opgeslagen gegevens, zodat de motor kan blijven functioneren. De
regeleenheid schakelt dan over naar de zogenaamde 'recovery'-stand. De motor blijft
hierdoor op een acceptabel niveau werken. Tevens wordt de storing opgeslagen in een
permanent geheugen dat via de speciale Fiat tester (Examiner) kan worden
uitgelezen. De regeleenheid neemt de taak van het defecte onderdeel permanent over
en regelt de werking van het onderdeel met bepaalde limitaties. Zie figuur 6.1 voor de
informatiestromen tussen de regeleenheid en de sensoren en actuatoren van het
motormanagementsysteem en figuur 6.2 voor de locatie van de componenten. Figuur
6.3 geeft een schematische weergave van het systeem.

Figuur 6.1: Informatiestromen Bosch Common Rail EDC-15C7


1 Elektrische opvoerpomp
2 VGT-magneetklep
3 Aircocompressor
4 Magneetklep van EGR
5 Toerenteller
6 Ventilateurs
7 Voorgloeiregeleenheid
8 Gaspedaalsensor
9 Koppelings/rempedaalschakelaar
10 Brandstofdruksensor
11 Luchtkwantummeter
12 Koelvloeistoftemperatuursensor
13 Brandstoftemperatuursensor
14 Cruise control (indien gemonteerd)
15 Turbodruksensor
16 Fasesensor
17 Toerentalsensor
18 Snelheidsmeter
19 Accu
20 Fiat-CODE
21 Diagnosesteker
22 Drukregelaar
23 Verstuivers
24 Voorgloeibougies
25 Magneetklep op gasklephuis
26 Voorgloeicontrolelampje
27 Inspuitwaarschuwingslampje
28 Waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur
29 Waarschuwingslampje water in brandstof

Figuur 6.2: Plaatsing componenten Bosch Common Rail EDC-15C7


A40 Voorgloeibougie
B1 Zekeringen- en relaiskast in motorruimte
B2 Zekeringen- en relaiskast onder dashboard
B99 Hoofdzekeringenhouder op accu
C10 Massa-aansluiting linksvoor
C15 Massa op dashboard bestuurderszijde
C20 Massa-aansluiting rechts op dashboard
C60 Massa op inspuitregeleenheid
D1 Steker voor/dashboard
D4 Steker voor/motor
D97 Kortsluitsteker
E50 Instrumentenpaneel
H1 Start/contactslot
I30 Schakelaar op rempedaal
I31 Schakelaar op koppelingspedaal
I50 Traagheidsschakelaar
K30 Oliedruksensor (onderbreker)
K31 Waterdetectiesensor in brandstoffilter
K36 Koelvloeistoftemperatuurzender
K41 Luchtkwantummeter
K46 Toerental/BDP-sensor
K47 Fasesensor
K55 Gaspedaalsensor
K81 Brandstoftemperatuursensor
K82 Turbodruksensor
K83 Brandstofdruksensor
L30 EGR-magneetklep
L36 Magneetklep voor turbodrukregeling
L62 Magneetklep op gasklephuis
M1 Bodycomputer
M10 Inspuitregeleenheid
M15 Voorgloeiregeleenheid
N70 Verstuiver
N77 Brandstofdrukregelaar
Figuur 6.3: Overzicht inspuitsysteem Bosch Common Rail EDC-15C7
1 Elektrische brandstofpomp
2 Voorgloeiregeleenheid
3 Snelheidsmeter
4 Toerenteller
5 Voorgloeicontrolelampje
6 Waarschuwingslampje voor storingen
7 Elektromagnetische modulatorklep (EGR)
8 Elektromagnetische brandstofdrukregelaar
9 Turbodruksensor
10 Brandstoftemperatuursensor
11 Brandstofdruksensor
12 Relais
13 Motorregeleenheid
14 Verstuivers
15 Voorgloeibougies
16 Toerentalsensor
17 Koelvloeistoftemperatuursensor
18 Verbindingssteker met airconditioning
19 Diagnose-aansluiting
20 Verbindingssteker met Fiat-CODE
21 Luchtkwantummeter
22 Fasesensor
23 Gaspedaalsensor
24 Koppelingspedaalschakelaar
25 Rempedaalschakelaar
26 VGT-magneetklep
27 Pneumatische klep op gasklephuis
28 Gasklephuis
29 Onderdrukreservoir
30 Magneetklep voor bediening pneumatische klep op gasklephuis
31 Schoepenactuator voor turbo met variabele geometrie (alleen 115 pk-uitvoering)
32 Waarschuwingslampje water in brandstoffilter
33 Cruise control (indien gemonteerd)

De belangrijkste functies van het systeem zijn:

- zelfdiagnose;
- regeling van de hoeveelheid in te spuiten brandstof;
- verbinding met de startblokkering (Fiat-CODE);
- regeling van het inspuitmoment en de voorinspuiting;
- regeling van de turbodruk;
- regeling van het stationair en maximum toerental;
- regeling van de uitlaatgasrecirculatie (EGR);
- regeling van de voorgloei-installatie;
- regeling van de airconditioning;
- bediening van de elektrische opvoerpomp;
- bediening van de elektrische koelventilateurs;
- controle van de brandstoftemperatuur.

^ 6.3 Uitwendige motorcomponenten


Inlaatluchtcircuit

Het inlaatluchtcircuit bestaat uit diverse componenten die onder de diverse


bedrijfsomstandigheden van de motor de juiste hoeveelheid lucht naar de motor
moeten leiden, zie figuur 6.4 voor de 80 pk-uitvoeringen en figuur 6.5 voor de 115 pk-
uitvoeringen.

Figuur 6.4: Inlaatluchtcircuit 80 pk-uitvoeringen


1 Luchtfilter met resonator
2 Luchtkwantummeter
3 Turbocompressor
4 Gasklephuis
5 Inlaatspruitstuk

Figuur 6.5: Inlaatluchtcircuit 115 pk-uitvoeringen


1 Luchtfilter met resonator
2 Luchtkwantummeter
3 Luchtslang
4 Turbocompressor
5 Luchttussenkoeler (intercooler)
6 Gasklephuis
7 Inlaatspruitstuk

Uitlaatsysteem
Zie figuur 6.6 voor de componenten van het uitlaatsysteem.

Figuur 6.6: Componenten uitlaatsysteem


1 Voorste uitlaatpijp
2 Oxidatiekatalysator
3 Flexibel uitlaatdeel
4 Verbindingspijp met demper
5 Einddemper
6 Steun
7 Elastische ring

^ 6.4 Brandstofsysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Brandstoffilter aan carrosserie 25 (2,5)


Dieselinspuitpomp aan steun 25 (2,5)
Wartelmoeren brandstofleiding (M14) 22 (2,2)
Inspuitpompriemwiel 42-52 (4,2-5,2)
Bevestigingsmoer verstuiver 30 (3,0)
Brandstoftank aan carrosserie 35 (3,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Trekker inspuitpompriemwiel 1860954001


Uitbouwgereedschap verstuivers 1870739000
Uitbouwgereedschap inspuitpomp 1870736000

Figuur 6.7: Overzicht van het brandstofsysteem


1 Brandstoftank
2 Brandstofpomp/brandstofniveauzender
3 Vulpijp
4 Retourleiding
5 Filterelement
6 Waterdetectiesensor in brandstoffilter
7 Radialjet hogedrukpomp
8 Hogedrukleidingen
9 Brandstofverdeelleiding
10 Verstuivers
11 Leidingen van verstuivers naar brandstofretourbuis
12 Brandstofretourbuis
13 Drukregelaar
14 Brandstoftemperatuursensor
15 Brandstofdruksensor
16 Brandstofverwarming
17 Traagheidsschakelaar

^ 6.4.1 Aftappen van water uit het


brandstoffilter
De aanwezigheid van water in het brandstofcircuit kan ernstige schade veroorzaken
aan de onderdelen van het dieselinspuitsysteem. Wanneer zich water in het filter
heeft verzameld kan dat als volgt worden afgetapt:

- Draai de kartelknop onderaan het filter los, tot al het water is afgetapt en er
uitsluitend zuivere brandstof uit het filter stroomt. Zie figuur 6.8.

Figuur 6.8: Water uit brandstoffilter aftappen


1 Filterelement
2 Voorverwarmingselement
3 Thermoschakelaar
4 Kartelknop
- Draai daarna de kartelknop weer vast.

^ 6.4.2 Filterelement vervangen


- Maak de massakabel van de accu los.
- Maak de stekeraansluitingen en de brandstofleidingen los van het brandstoffilter,
zie figuur 6.9.

Figuur 6.9: Brandstoffilter uitbouwen


1a Steker brandstoftemperatuursensor
1b Steker weerstand brandstofvoorverwarming
1c Steker waterdetectiesensor in brandstoffilter
2a Brandstofleidingen
2b Pluggen
3a Bouten
3b Brandstoffilter
- Sluit de openingen van de brandstofleidingen aan het filter af met passende
pluggen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het complete filter.
- Plaats het complete brandstoffilter in een bankschroef met beschermende bekken.
- Draai het filterelement los met behulp van een geschikte filtersleutel.
- Monteer de waterdetectiesensor op het nieuwe filterelement.
- Smeer wat motorolie op de pakkingring van het nieuwe filterelement en vul daarna
het element met schone brandstof.
- Monteer het nieuwe filterelement en draai deze uitsluitend met handkracht vast tot
de pakkingring de filtersteun raakt.
- Let op! Na het vervangen van het filterelement of het leegrijden van de
brandstoftank hoeft het systeem niet te worden ontlucht. Dit gebeurt automatisch
tijdens het starten van de motor.

^ 6.4.3 Dieselinspuitpomp uit- en


inbouwen
- Bouw de distributieriem uit zoals beschreven in paragraaf 3.3.
- Breng twee bouten aan in het inspuitpompriemwiel zodat deze geblokkeerd wordt,
zie figuur 6.10.

Figuur 6.10: Inspuitpompriemwiel blokkeren


1 Bout
2 Moer
- Draai de moer van het inspuitpompriemwiel los en verwijder de twee hiervoor
aangebrachte bouten.
- Verwijder het inspuitpompriemwiel met behulp van speciaal trekgereedschap Fiat
1860954001.
- Maak de brandstofleidingen los van de retourverzamelleiding.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de retourverzamelleiding.
- Verwijder de leiding tussen de dieselinspuitpomp en de brandstofverdeelleiding.
- Maak de steker los van de brandstofdrukregelaar, zie figuur 6.11.
Figuur 6.11: Dieselinspuitpomp uitbouwen
1 Steker brandstofdrukregelaar
2 Brandstoftoevoerleiding
3 Moer
4 Dieselinspuitpomp
- Maak de brandstoftoevoerleiding los van de pomp.
- Draai de bevestigingsmoeren van de pomp aan de steun los en verwijder de
inspuitpomp.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Om lekkage bij de aansluitingen te voorkomen moet er een nieuwe leiding tussen de
inspuitpomp en de brandstofverdeelleiding worden gemonteerd.

^ 6.4.4 Verstuivers uit- en inbouwen


- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder alle leidingen van de verdeelleiding naar de verstuivers.
- Maak de stekers los van de verstuivers.
- Draai de bevestigingsmoeren van de borgbeugels voor de verstuivers los, zie figuur
6.12.

Figuur 6.12: Verstuivers uitbouwen


1 Moer
2a Speciaal gereedschap Fiat 1870739000
2b Hefbeugel
2c Hoekige deel
3a Tweede hefbeugel
3b Borgbeugel
4a Moer
4b Verstuiver
- Plaats het gereedschap voor het verwijderen van de verstuivers, waarbij de
hefbeugel onder het hoekige deel van het verstuiver moet worden geplaatst, zie
figuur 6.12.
- Draai de moer van het gereedschap vast en verwijder de complete verstuiver.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
^ 6.4.5 Elektrische brandstofpomp en
brandstofniveauzender uit- en
inbouwen
- Maak de massakabel los van de accu.
- Kantel de zitting van de achterbank om zodat het inspectiedeksel van de
brandstofpompunit bereikbaar is.
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de steker los van de brandstofpompunit en
verwijder het inspectiedeksel van de brandstofpompunit.
- Maak de snelkoppeling in de brandstoftoevoer- en -retourleiding los van de
brandstofpompunit.
- Draai de bevestigingsring van de brandstofpompunit en de tankvlotter los met
behulp van speciaal gereedschap Fiat 1870736000, zie figuur 6.13.

Figuur 6.13: Brandstofpomp en brandstofniveauzender uitbouwen


1 Brandstoftoevoer- en -retourleiding
2a Speciaal gereedschap Fiat 1870736000
2b Draadring
2c Brandstofpompunit
- Verwijder de brandstofpomp met de brandstofniveauzender en de O-ring.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let erop dat de
merktekens op pomp en tank tegenover elkaar staan.

^ 6.4.6 Brandstoftank uit- en


inbouwen
- Maak de massakabel los van de accu.
- Plaats de auto op een tweekolomshefbrug.
- Bouw de brandstofpomp uit zoals hiervoor beschreven.
- Zuig met behulp van geschikt gereedschap de brandstoftank leeg.
- Verwijder het deksel uit de middenconsole en draai de spanmoer van de
handremkabels iets los.
- Maak de handremkabels los uit de bevestigingsklemmen en maak de kabels los van
de remklauwen.
- Bouw het middelste en achterste gedeelte van het uitlaatsysteem uit.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de linker en rechter beschermkap van
de brandstoftank.
- Maak de snelkoppelingen van de brandstoftoevoer- en -retourleiding los.
- Verwijder de borgveren, draai de bevestigingsbouten los en verwijder het achterste
hitteschild van de uitlaat.
- Maak de brandstofretourleiding naar de tank los.
- Maak de brandstofvulpijp los van de tank.
- Plaats een hydraulische krik met een passende steun onder de brandstoftank, zei
figuur 6.14.

Figuur 6.14: Brandstoftank uitbouwen


1 Hydraulische krik
2a Bouten
2b Steunsingels
3 Brandstoftank
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de steunsingels voor de
brandstoftank.
- Laat de krik zakken en verwijder de brandstoftank.
- Controleer de tank op vervormingen en scheuren en vervang deze indien nodig.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 6.4.7
Lagedrukbrandstofretourcircuit
controleren
- Sluit een drukmeter aan op de brandstofretourleiding naar de tank.
- Draai de contactsleutel op de stand 'MAR'.
- Controleer of de drukmeter binnen 30 seconden een druk aangeeft onder 1 bar. Let
op! De brandstofpomp in de tank schakelt na 30 seconden uit.

^ 6.5 Emissieregelsystemen
De Fiat Stilo met dieselmotor is met drie systemen uitgerust die de emissie van
schadelijke stoffen beperken: een carterventilatiesysteem, een elektronisch geregeld
uitlaatgasrecirculatiesysteem en een uitlaatgasreinigingssysteem.
Carterventilatiesysteem

De carterventilatie bestaat uit een slang, waarin de dampen uit het cilinderblok
samenkomen, en het kleppendeksel waarin een deel condenseert, zie figuur 6.15.

Figuur 6.15: Carterventilatiesysteem


1 Kleppendeksel
2 Turbocompressor
3 Geribbelde mof
4 Olie-opvangslang
5 Carterventilatieslang

Via de carterventilatieslang wordt de resterende damp afgevoerd naar de


luchttoevoermof voor de turbocompressor. In het kleppendeksel is een regelklep
gemonteerd, die bestaat uit een veer en een membraan, die problemen met de
aanzuiging moet voorkomen. Als de onderdruk onder het kleppendeksel een bepaalde
limiet overschrijdt, dan verplaatst het membraan zich omlaag en wordt het kanaal
vanaf het cilinderblok afgesloten.

Elektronisch geregeld uitlaatgasrecirculatiesysteem (EGR)

Het uitlaatgasrecirculatiesysteem wordt geregeld door de elektronische


inspuitregeleenheid (EDC-15C7), zie figuur 6.16.

Figuur 6.16: Uitlaatgasrecirculatiesysteem (EGR)


1 EGR-klep
2 Inspuitregeleenheid
3 Warmtewisselaar
4 Uitlaatspruitstuk
5 Gasklephuis

Het uitlaatgasrecirculatiesysteem voert een gedeelte (5-15%) van het uitlaatgas terug
naar het inlaatspruitstuk onder bepaalde bedrijfsomstandigheden van de motor. Het
uitlaatgas vermindert de piektemperatuur van de thermodynamische cyclus in de
verbrandingskamer. Op deze manier wordt de vorming van stikstofoxiden (NOx)
verminderd. De EGR-klep wordt bediend door de inspuitregeleenheid en heeft tot taak
om het uitlaatgas van het uitlaatspruitstuk terug te leiden naar het inlaatsysteem van
de motor. Een warmtewisselaar zorgt voor een gedeeltelijke koeling van het
uitlaatgas, waardoor het volumetrisch rendement van de motor stijgt.

Oxidatiekatalysator
De oxidatiekatalysator is een systeem, dat gebruikt wordt om achteraf de CO, de HC
en de partikels in het uitlaatgas om te zetten in kooldioxide (CO2) en waterdamp
(H2O). De cilindervormige katalysator heeft een honingraatvormige keramische kern
bekleed met een dunne platinalaag, die een katalytische werking heeft (zie figuur
6.17). Als het uitlaatgas door de openingen in het binnenwerk wordt geleid, versnelt
de katalysator het ontledingsproces van de schadelijke gassen. De oxidatie van het
HC, CO en de partikels vindt in de katalysator plaats bij temperaturen tussen 200 en
350 °C. Boven de 350 °C begint de zwavel in de dieselbrandstof te ontleden, waardoor
zwaveloxide en zwaveltrioxide ontstaan.

Figuur 6.17: Oxidatiekatalysator


1 Keramische kern
2 Platinalaag

^ 6.6 Turbocompressor
De turbocompressor is op het uitlaatspruitstuk gemonteerd en verbetert het
volumetrisch rendement van de motor. De 80 pk-uitvoering is voorzien van een turbo
met vaste geometrie. De 115 pk-uitvoering is voorzien van een turbo met variabele
geometrie en beschikt bovendien over een tussenkoeler (intercooler).

De turbodrukregelklep (driewegmagneetklep) wordt permanent geregeld door de


inspuitregeleenheid via pen 17. Als de driewegmagneetklep door de
inspuitregeleenheid bekrachtigd wordt met behulp van een duty-cyclesignaal, dan
gaat cilinder (D) pulseren, waardoor kanaal B opent en kanaal C sluit. Hierdoor wordt
de overdruk die door de turbocompressor geleverd wordt, via slang 2 en 1, naar de
actuator van de waste-gateklep geleid. Deze klep regelt de turbodruk. Als cilinder D
kanaal B afsluit en kanaal C opent, kan een gedeelte van de druk die op de actuator 6
van de waste-gate werkt, via slang 3 worden afgevoerd naar de inlaatzijde van de
turbo. Door de lagere druk op de waste-gate wordt de turbodruk verhoogd.

^ 6.7 Storingsdiagnose
Diagnose

De auto is voorzien van diverse elektronische regeleenheden met zelfdiagnose. Door op


deze regeleenheden een diagnose-apparaat (Examiner of soortgelijk) aan te sluiten,
kunnen de gegevens van de zelfdiagnose (parameters, fouten) worden uitgelezen of
bepaalde actieve diagnoses worden uitgevoerd. In de Fiat Stilo is er geen afzonderlijke
diagnosesteker voor elke regeleenheid, maar is er één gezamelijke en
gestandaardiseerde 16-polige diagnosesteker links in het dashboard bij de zekeringen-
en relaiskast. Hierop kan via een verloopsteker de diagnose-apparatuur (Examiner of
soortgelijk) worden aangesloten, waarna softwarematig het te testen systeem kan
worden gekozen.

Het motormanagementsysteem beschikt over zelfdiagnose die een eventuele storing


herkent, opslaat en de bestuurder waarschuwt (motorwaarschuwingslampje in
instrumentenpaneel). Bij storingen in een sensor vervangt de regeleenheid de
informatie van de defecte sensor door een waarde die in het geheugen is opgeslagen
(recovery). Op deze wijze kan de motor blijven werken. De informatie over de storing
wordt in een permanent geheugen opgeslagen en de sensor wordt door het systeem
genegeerd, totdat de regeleenheid het sensorsignaal weer als 'normaal' beschouwt.

Geheugen wissen

Voordat de diagnose wordt afgesloten moeten de gegevens in het permanente


geheugen met behulp van de Fiat-tester (Examiner) worden gewist (functie 'actieve
diagnose').

^ 6.8 Controle van het elektronische


regelsysteem
De elektronische regeleenheid is in de motorruimte gemonteerd, zie stuknummer M10
in figuur 6.2. De circuits van het elektronische regelsysteem kunnen worden
gecontroleerd door het meten van spanning en weerstand aan de stekerverbindingen.
De spanningsmetingen dienen met aangesloten steker te worden uitgevoerd. Bij
weerstandsmetingen zal de steker losgenomen zijn en worden de weerstandswaarden
tussen de aansluitingen van de losgenomen steker gemeten. Let op!

- Het aansluiten van een volt- of ohmmeter op de regeleenheid met de


stekerverbinding ontkoppeld, kan ernstige schade veroorzaken.
- Raak de aansluitingen van de regeleenheid nooit aan.
- Gebruik altijd een voltmeter met een hoge inwendige weerstand (minimaal kilo-
ohm/volt).
- Zorg ervoor dat het contactslot in de 'OFF'-stand staat bij het aansluiten of
ontkoppelen van stekerverbindingen.

Gebruik figuur 6.18 bij het meten van de spannings- en weerstandswaarden. De


desbetreffende waarden worden niet vermeld in de Fiat-werkplaatsdocumentatie,
maar kunnen eventueel worden vergeleken met de waarden van een andere Fiat Stilo
met hetzelfde motormanagementsysteem.
Figuur 6.18: Identificatie van de stekerpennen op de inspuitregeleenheid
1 Massa
2 Massa
3 Massa
4 Voeding actuatoren
5 Voeding verstuivers/regeleenheid
6 Niet aangesloten
7 Niet aangesloten
8 Niet aangesloten
9 Lijn CAN L
10 Lijn CAN H
11 Fiat-CODE
12 Niet aangesloten
13 Relais inspuiting
14 Niet aangesloten
15 Actuator voor magneetklep smoorklep voor nadieseldemping
16 EGR-actuator
17 Actuator VGT-magneetklep
18 Aircorelais
19 Niet aangesloten
20 Hulpregeleenheid voor regeling elektroventilateur motorkoelsysteem
21 Inspuitwaarschuwingslampje
22 Inschakeling voorgloeibougies
23 Relais brandstoffilterverwarming
24 Relais elektrische brandstofpomp
25 Niet aangesloten
26 Niet aangesloten
27 Niet aangesloten
28 C-CAN L
29 C-CAN H
30 Niet aangesloten
31 Niet aangesloten
32 Niet aangesloten
33 Niet aangesloten
34 Niet aangesloten
35 Niet aangesloten
36 Niet aangesloten
37 Niet aangesloten
38 Niet aangesloten
39 Niet aangesloten
40 Plus lineaire druksensor voor airconditioning
41 Niet aangesloten
42 Niet aangesloten
43 Niet aangesloten
44 Niet aangesloten
45 Niet aangesloten
46 Niet aangesloten
47 Niet aangesloten
48 Lijn K
49 Niet aangesloten
50 Niet aangesloten
51 Niet aangesloten
52 Niet aangesloten
53 Cruise-control
54 Signaal remschakelaar (losgelaten)
55 Cruise-control
56 Cruise-control
57 Cruise-control
58 Voeding via contactslot
59 Signaal remschakelaar (ingetrapt)
60 Verzoek inschakelen airconditioning
61 Koppelingspedaalschakelaar
62 Diagnose voorgloei-installatie
63 Niet aangesloten
64 Niet aangesloten
65 Niet aangesloten
66 Niet aangesloten
67 Niet aangesloten
68 Niet aangesloten
69 Niet aangesloten
70 Niet aangesloten
71 Niet aangesloten
72 Niet aangesloten
73 Niet aangesloten
74 Massa lineaire druksensor voor airconditioning
75 Signaal lineaire druksensor voor airconditioning
76 Massa gaspedaalsensor 1
77 Signaal gaspedaalsensor 1
78 Voeding gaspedaalsensor 1
79 Massa gaspedaalsensor 2
80 Signaal gaspedaalsensor 2
81 Voeding gaspedaalsensor 2
82 Brandstoftemperatuursensor - pen 1
83 Brandstoftemperatuursensor - pen 2
84 Koelvloeistoftemperatuursensor - pen 1
85 Koelvloeistoftemperatuursensor - pen 2
86 Luchtkwantummeter - pen 1
87 Niet aangesloten
88 Luchtkwantummeter - pen 3
89 Luchtkwantummeter - pen 5
90 Brandstofdruksensor - pen 3
91 Brandstofdruksensor - pen 2
92 Brandstofdruksensor - pen 1
93 Turbodruksensor - pen 1
94 Turbodruksensor - pen 3
95 Turbodruksensor - pen 2
96 Niet aangesloten
97 Luchtkwantummeter - pen 4
98 Oliedrukschakelaar
99 Toerentalsensor - pen 1
100 Toerentalsensor - pen 2
101 Afscherming toerentalsensor
102 Fasesensor - pen 1
103 Fasesensor - pen 2
104 Fasesensor - pen 3
105 Waterdetectiesensor in brandstoffilter
106 Niet aangesloten
107 Niet aangesloten
108 Brandstofdrukregelaar
109 Brandstofdrukregelaar
110 Niet aangesloten
111 Niet aangesloten
112 Niet aangesloten
113 Niet aangesloten
114 Stuursignaal verstuiver 4
115 Niet aangesloten
116 Niet aangesloten
117 Voeding verstuivers 1-2
118 Voeding verstuivers 3-4
119 Stuursignaal verstuiver 1
120 Stuursignaal verstuiver 2
121 Stuursignaal verstuiver 3

^ 6.9 Controle en werking van de


componenten
Voor de controle van de diverse componenten van het inspuitsysteem moet een
diagnose-apparaat (Examiner of soortgelijk) worden aangesloten. De gezamenlijke en
gestandaardiseerde 16-polige diagnosesteker is links in het dashboard bij de
zekeringen- en relaiskast geplaatst. Hierop kan via een verloopsteker de diagnose-
apparatuur (Examiner of soortgelijk) worden aangesloten, waarna softwarematig het
te testen systeem kan worden gekozen.

Koelvloeistoftemperatuursensor

Deze sensor is op het thermostaathuis gemonteerd en meet de


koelvloeistoftemperatuur via een dubbele NTC-weerstand met een negatieve
temperatuurcoëfficiënt. De NTC-weerstand levert zowel een signaal aan de
inspuitregeleenheid als aan de koelvloeistoftemperatuurmeter en het
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel. De weerstand van de sensor neemt
af bij het stijgen van de koelvloeistoftemperatuur. De weerstand is niet lineair; de
weerstand neemt bij hogere temperaturen sneller af dan bij lage temperaturen.

Toerental/BDP-sensor

Deze sensor is bij een tandkrans op de krukas gemonteerd. De regeleenheid gebruikt


het signaal van de toerental/BDP-sensor voor de bepaling van het motortoerental en
de bepaling van de krukasstand. Voor een juist signaal moet de afstand (luchtspleet)
tussen het uiteinde van de sensor en de tanden op de tandkrans liggen tussen 0,8-1,5
mm. Deze afstand is niet afstelbaar. Bij een afwijkende afstand moeten de conditie
van de sensor, de sensorsteun en de tandkrans worden gecontroleerd.

Fasesensor
Deze sensor is op de cilinderkop achter het nokkenasriemwiel aangebracht. Op het
nokkenasriemwiel is een opening aangebracht, waardoor de fasesensor de fase van de
motor kan herkennen. De inspuitregeleenheid gebruikt het signaal van de fasesensor
voor het onderscheid tussen BDP in de compressieslag en de uitlaatslag.

Turbodruksensor

Deze sensor is gemonteerd op het spruitstukhuis. Het signaal wordt door de


inspuitregeleenheid gebruikt voor de regeling van de inspuitdruk en de inspuitduur.
Zie figuur 6.19 voor de aansluitingen.

Figuur 6.19: Aansluitingen turbodruksensor


1 +5V vanaf inspuitregeleenheid
2 Massa
3 Signaal

Luchtkwantummeter met ingebouwde luchttemperatuursensor

De luchtkwantummeter is op het inlaatspruitstuk geplaatst. De


luchttemperatuursensor is in de luchtkwantummeter ingebouwd. De
luchtkwantummeter kan niet uit elkaar worden genomen.

Brandstoftemperatuursensor

Deze sensor is ingebouwd in de brandstofvoorverwarming en meet de


brandstoftemperatuur via een NTC-weerstand met een negatieve
temperatuurcoëfficiënt. De weerstand van de sensor neemt af bij het stijgen van de
koelvloeistoftemperatuur. De weerstand is niet lineair; de weerstand neemt bij hogere
temperaturen sneller af dan bij lage temperaturen.

Brandstofdruksensor

De brandstofdruksensor is op de brandstofverdeelleiding gemonteerd en meet de druk


in de verdeelleiding. De regeleenheid gebruikt het signaal als feedback tijdens de
regeling van de brandstofdruk en de inspuitduur.

Gaspedaalsensor

De gaspedaalsensor bestaat uit een huis dat op de gaspedaalsteun is gemonteerd. In


het huis zijn axiaal op een as twee potentiometers aangesloten (een hoofd- en een
beveiligingspotentiometer). Bovendien zijn er twee veren gemonteerd; één om de
benodigde weerstand aan het gaspedaal te geven en één om de sensor in ruststand
terug te drukken als het gaspedaal wordt losgelaten. De regeleenheid verwerkt het
elektrische signaal van beide potentiometers tot informatie over de gaspedaalstand.
De informatie over de gaspedaalstand wordt verwerkt in combinatie met de informatie
over het motortoerental om de inspuitduur en de inspuitdruk te regelen.
Gloeibougies

- Meet de inwendige weerstand aan de gloeibougies. Die moet 0,6 ohm bedragen.

^ 6.10 Componenten uit- en inbouwen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 20 (2,0)


Verstevigingsbeugel turbocompressor 20 (2,0)
Koelvloeistoftemperatuursensor 20 (2,0)

Turbocompressor uit- en inbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Bouw de accu met de accuhouder uit.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het hitteschild voor het uitlaatspruitstuk.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de verstevigingsbeugel van de
turbocompressor.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de metalen bescherming.
- Draai de bevestigingsbouten los en maak de olieretourleiding los van de
turbocompressor.
- Bouw de voorste uitlaatpijp uit.
- Draai de aansluiting (1a) los en maak de olietoevoerleiding (1b) los van de
turbocompressor, zie figuur 6.20.

Figuur 6.20: Turbocompressor uitbouwen


1a Aansluiting
1b Olietoevoerleiding
2a Klem
2b Metalen mof
3a Klem
3b Luchttoevoerslang
4 Onderdrukslang
- Draai de klem iets los en maak de metalen mof van het gasklephuis naar de
turbocompressor los (zie figuur 6.20).
- Draai de klem iets los en maak de luchttoevoerslang tussen turbocompressor en
filterhuis los (zie figuur 6.20).
- Maak de onderdrukslangen van de turbodrukregelklep los van de turbocompressor.
- Draai de bout van de bevestigingsklem van de EGR-leiding los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de EGR-leiding.
- Draai de bevestigingsmoeren van het uitlaatspruitstuk aan de cilinderkop los.
- Verwijder de turbocompressor met het uitlaatspruitstuk en de voorkatalysator via
de onderzijde van de auto.
- Verwijder de uitlaatspruitstukpakking van de tapeinden op de cilinderkop.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Zet de bevestigingsmoeren van het uitlaatspruitstuk aan de cilinderkop met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.

Koelvloeistoftemperatuursensor

- Maak de massakabel van de accu los.


- Maak de steker los van de koelvloeistoftemperatuursensor.
- Verwijder de koelvloeistoftemperatuursensor, zie figuur 6.21.

Figuur 6.21: Koelvloeistoftemperatuursensor uitbouwen


1 Steker
2 Koelvloeistoftemperatuursensor
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Luchtkwantummeter

- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.


- Verwijder de luchttoevoerslang naar de turbocompressor.
- Draai de bevestigingsbouten van de luchtkwantummeter los, zie figuur 6.22.

Figuur 6.22: Luchtkwantummeter uitbouwen


1 Bouten
2 Steker
3 Luchtkwantummeter
- Maak de steker los en verwijder de luchtkwantummeter.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 7 Ontsteking
In het hoofdstuk "Ontsteking" vindt u een beschrijving van het ontstekingssysteem,
het controleren van het ontstekingstijdstip, controles van de verschillende onderdelen
en het uit- en inbouwen van de verschillende onderdelen.

^ 7.1 Inleiding
De Fiat Stilo is in alle benzine-uitvoeringen voorzien van een elektronische ontsteking
die samen met de benzine-inspuiting door het motormanagementsysteem geregeld
wordt. De elektronische motorregeleenheid krijgt hiervoor van verschillende sensoren
informatie en berekent aan de hand van deze waarden telkens het optimale
ontstekingsmoment. Het ontstekingstijdstip kan niet worden afgesteld.

^ 7.2 Werking ontstekingssysteem (alle


uitvoeringen)
Bij de verdelerloze, inductieve ontsteking met statische vervroeging zijn de
bekrachtigingsmodules in de motorregeleenheid geplaatst. In de motorregeleenheid is
een kenveldentabel opgeslagen, waarin voor elke cilinder aan het eind van de
compressieslag de optimale ontstekingsvervroeging op basis van het motortoerental en
de motorbelasting is opgeslagen. De regeleenheid corrigeert de ontstekingsvervroeging
in hoofdzaak op basis van de gegevens van de lucht- en koelvloeistoftemperatuur,
pingelen en de gasklepstand. De bougies van de cilinders zijn rechtstreeks op de
secundaire wikkeling van de bobines (1 per cilinder) aangesloten.

^ 7.2.1 Bougies
Technische gegevens

Elektrodenafstand in mm:

1,2 L-16V-uitvoeringen:

NGK DCPR7E-N 0,8

1,6 L-16V-uitvoeringen:
Champion RC10YCC 0,8
Bosch FR8DEE-N 0,8
NGK BKR5EZ 0,8

1,8 L-16V-uitvoeringen:

Champion RC10YCC 0,8


NGK BKR6EZ 0,8

2,4 L-20V-uitvoeringen:

Champion RC8BYC 0,8


Ontstekingsvolgorde (alle uitvoeringen) 1-3-4-2

Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Bougies 27 (2,7)

- Controleer de elektroden op slijtage en vervang de bougie zodra de middenelektrode


rond begint af te slijten.
- Controleer de isolator op barsten en vervang in dat geval de bougie.
- Controleer de elektrodenafstand.
- Breng altijd bougies van de juiste warmtegraad aan en zet ze na het afstellen van
de elektrodenafstand met het juiste aanhaalmoment vast.
- Controleer de bougiekabels op barsten en andere beschadigingen en ga na of ze
goed contact maken.

^ 8 Koppeling

In het hoofdstuk "Koppeling" vindt u een beschrijving van de koppeling, het uit- en
inbouwen van de koppeling en het uit- en inbouwen van de overige koppelingsdelen.

^ 8.1 Inleiding
De Fiat Stilo is in alle uitvoeringen voorzien van een enkelvoudige
drogeplaatkoppeling. De koppeling wordt op alle uitvoeringen, behalve de Selespeed-
uitvoeringen, hydraulisch bediend. Bij auto's met Selespeed-versnellingsbak is het
koppelingspedaal vervallen en wordt de koppeling automatisch bediend door een
elektrohydraulische unit die ook het kiezen en inschakelen van de versnellingen
regelt.

^ 8.2 Koppeling handgeschakelde


modellen
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Bevestigingsbouten drukgroep (alle uitvoeringen) 28 (2,8)


Koppelingshoofdcilinder 22 (2,2)
Koppelingswerkcilinder 20 (2,0)
Koppelingsactuator 10 (1,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Vliegwielblokkeergereedschap:

1,2 L-16V 1860647000


1,6 L-16V 1860846000

Centreerpen koppelingsplaat:

1,2 L-16V 1870418000


1,6 L-16V 1870418000
1,8 L-16V 1870447000
1,9 L-JTD 1870081000
Ontluchtingsgereedschap 1806097000

^ 8.2.1 Koppeling uit- en inbouwen


- Bouw de versnellingsbak uit zoals beschreven in hoofdstuk 9.
- Markeer de positie van de drukgroep ten opzichte van het vliegwiel indien de
drukgroep opnieuw gebruikt wordt.
- Monteer het speciaal gereedschap om het vliegwiel te blokkeren.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de drukgroep met de koppelingsplaat.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Centreer de
koppelingsplaat met behulp van speciaal gereedschap.

Figuur 8.1: Koppeling uit- en inbouwen


1a Drukgroep
1b Koppelingsplaat
1c Centreerpen
1d Bout

^ 8.2.2 Koppelingshoofdcilinder uit- en


inbouwen
- Bouw de accu en de accuhouder uit.
- Verwijder de beschermdop op de ontluchtingsnippel van de linker remklauw.
- Sluit een opvangsysteem aan op de ontluchtingsnippel en bedien het rempedaal
totdat het rem/koppelingsvloeistofreservoir volledig leeg is.
- Verwijder de borging en maak de drukstift van de hoofdcilinder los van het
koppelingspedaal.

Figuur 8.2: Drukstift van hoofdcilinder losmaken


1a Borging
1b Drukstift
- Maak de olieleiding los en maak de slang los van het
rem/koppelingsvloeistofreservoir.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de hoofdcilinder.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Vul en ontlucht het
koppelingssysteem zoals beschreven in paragraaf 8.2.6.

^ 8.2.3 Koppelingswerkcilinder uit- en


inbouwen (alleen 1.2, 1.6 en 1.9 JTD 80
pk)
- Bouw de accu en de accuhouder uit.
- Verwijder de beschermdop op de ontluchtingsnippel van de linker remklauw.
- Sluit een opvangsysteem aan op de ontluchtingsnippel en bedien het rempedaal
totdat het rem/koppelingsvloeistofreservoir volledig leeg is.
- Til de veer op en maak de leiding los van de koppelingswerkcilinder, zie figuur 8.3.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de koppelingswerkcilinder.

Figuur 8.3: Koppelingswerkcilinder uitbouwen


1a Veer
1b Leiding
2 Bouten
3 Koppelingswerkcilinder
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Vul en ontlucht het
koppelingssysteem zoals beschreven in paragraaf 8.2.6.

^ 8.2.4 Koppelingsactuator uit- en


inbouwen (alleen 1.8 en 1.9 JTD 115
pk)
- Bouw de accu en de accuhouder uit.
- Verwijder de beschermdop op de ontluchtingsnippel van de linker remklauw.
- Sluit een opvangsysteem aan op de ontluchtingsnippel en bedien het rempedaal
totdat het rem/koppelingsvloeistofreservoir volledig leeg is.
- Bouw de versnellingsbak uit zoals beschreven in hoofdstuk 9.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de hydraulische koppelingsactuator,
zie figuur 8.4.

Figuur 8.4: Koppelingsactuator uitbouwen


1a Bouten
1b Koppelingsactuator
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Reinig de pasvlakken en breng de voorgeschreven siliconenpakking aan op de
pasvlakken tussen de koppelingsactuator en de versnellingsbak.
- Plaats de koppelingsactuator en zet de bevestigingsbouten met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Vul en ontlucht het koppelingssysteem zoals beschreven in paragraaf 8.2.6.
^ 8.2.5 Trillingsdemper uit- en
inbouwen (bij uitvoeringen met
koppelingswerkcilinder)
- Bouw de accu en de accuhouder uit.
- Verwijder de beschermdop op de ontluchtingsnippel van de linker remklauw.
- Sluit een opvangsysteem aan op de ontluchtingsnippel en bedien het rempedaal
totdat het rem/koppelingsvloeistofreservoir volledig leeg is.
- Draai de moer los en maak de leiding naar de werkcilinder los van de demper, zie
figuur 8.5.
- Trek de veer terug en verwijder de trillingsdemper van de koppelingshoofdcilinder,
zie figuur 8.5.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Vul en ontlucht het koppelingssysteem zoals beschreven in paragraaf 8.2.6.

Figuur 8.5: Trillingsdemper uitbouwen


1a Moer
1b Leiding
2a Veer
2b Trillingsdemper

^ 8.2.6 Koppelingssysteem ontluchten


- Verwijder de accu en de accuhouder.
- Controleer of het rem/koppelingsvloeistofniveau tussen het MIN- en het MAX-
merkteken staat.
- Sluit speciaal gereedschap Fiat 1806097000 aan op het
koppelings/remvloeistofreservoir, zie figuur 8.6.

Figuur 8.6: Ontluchtingsgereedschap aansluiten


1 Speciaal gereedschap Fiat 1806097000
2a Borgveer
2b Olieslang
2c Ontluchtingsnippel
3 Kraan
- Plaats de borgveer omhoog en trek de olieslang één klik omhoog, zodat de in de
werkcilinder geïntegreerde ontluchtingsnippel opent.
- Sluit het opvangsysteem (slang en reservoir) aan op de ontluchtingsnippel van de
werkcilinder.
- Open de kraan van het vloeistofreservoir langzaam.
- Wacht tot alle lucht uit de koppelingsbediening is gestroomd.
- Druk de olieslang in de werkcilinder en fixeer de stand met de borgveer.
- Controleer of de koppeling goed ontkoppelt en aangrijpt tijdens het schakelen.
- Als het systeem na ontluchten niet goed werkt, herhaal dan, na enige uren
wachttijd waarin de remvloeistof kan stabiliseren, alle werkzaamheden.
- Controleer het niveau van de rem/koppelingsvloeistof in het reservoir en vul
zonodig bij.

^ 8.3 Koppeling Selespeed-modellen

^ 8.3.1 Elektrohydraulische unit uit-


en inbouwen
- Zet de auto op een hefbrug.
- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.
- Bouw de accu met de accuhouder uit.
- Monteer de accu tijdelijk en sluit de accukabels aan.
- Maak met ingeschakeld contact de steker voor de elektropomp van het
elektrohydraulische schakelsysteem los.
- Bedien in het interieur de versnellingspook totdat de accumulator drukloos is.
- Maak de accukabels los en verwijder de accu weer.
- Controleer of de versnellingsbak in de vrijstand staat.
- Verwijder de luchtslang tussen het luchtfilter en het inlaatspruitstuk.
- Verwijder de regeleenheid van de inspuiting/ontsteking.
- Maak de stekers los van de elektrohydraulische unit, zie figuur 8.7.

Figuur 8.7: Stekers van elektrohydrualische unit losmaken


1a Steker magneetklep 1 (inschakelen versnellingen)
1b Steker magneetklep 2 (inschakelen versnellingen)
1c Steker magneetklep voor koppelingsbediening
2 Steker oliedruksensor
3 Steker selectieklep
- Maak de steker van de koppelingssensor los.
- Maak de olietoevoerleidingen en de olie-afvoerslang los van de elektrohydraulische
unit.
- Draai de bevestigingsbouten van de steunbeugel van de elektrohydraulische unit
aan de versnellingsbak los.
- Maak de overige olieleidingen los en verwijder de elektrohydraulische unit van de
versnellingsbak, zie figuur 8.8.

Figuur 8.8: Elektrohydrualische unit uitbouwen


1 Bevestigingsbouten
2a Toevoerleiding van pomp
2b Toevoerleiding van inschakelklep
2c Toevoerleiding van inschakelklep
3 Elektrohydrualische unit
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Vul het systeem met hydraulische olie van de voorgeschreven specificatie en
controleer het oliepeil zoals beschreven in paragraaf 8.3.4.

^ 8.3.2 Koppeling uit- en inbouwen


- Bouw de versnellingsbak uit zoals beschreven in hoofdstuk 9.
- Markeer de positie van de drukgroep ten opzichte van het vliegwiel indien de
drukgroep opnieuw gebruikt wordt.
- Monteer het speciaal gereedschap Fiat 1860846000 om het vliegwiel te blokkeren.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de drukgroep met de koppelingsplaat.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Centreer de
koppelingsplaat met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1870447000.
- Zet de bevestigingsbouten vast met een aanhaalmoment van 28 Nm.

^ 8.3.3 Koppelingsactuator uit- en


inbouwen
- Bouw de versnellingsbak uit zoals beschreven in hoofdstuk 9.
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de rubber plug van de leiding los van het
vliegwielhuis en verwijder de hydraulische koppelingsactuator.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Reinig de pasvlakken en breng de voorgeschreven siliconenpakking aan op de
pasvlakken tussen de koppelingsactuator en de versnellingsbak.
- Plaats de koppelingsactuator en zet de bevestigingsbouten vast.
- Let erop dat de kabelbundel van de sensor op de juiste wijze wordt geplaatst.

^ 8.3.4 Oliepeil elektrohydraulische


unit controleren
- Zet de auto op een vlakke ondergrond.
- Draai de contactsleutel op stand 'MAR'.
- Controleer visueel bij koude motor het olieniveau in het reservoir voor het
elektrohydraulische schakelsysteem, zie figuur 8.9.

Figuur 8.9: Olieniveau in reservoir controleren

1 Reservoir van elektrohydraulische unit

- Controleer met behulp van de peilstok het olieniveau in de handgeschakelde


versnellingsbak, zie figuur 8.10.

Figuur 8.10: Olieniveau in versnellingsbak controleren

1 Peilstok

- Vul het oliepeil zonodig bij met hydraulische olie van de voorgeschreven specificatie.

^ 9 Handgeschakelde versnellingsbak
en differentieel

In het hoofdstuk "Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel" vindt u een


overzicht van de toegepaste versnellingsbakken, een beschrijving van het uit- en
inbouwen van de versnellingsbak, het uit elkaar nemen en in elkaar zetten van de
versnellingsbak en het uit- en inbouwen van het schakelbedieningsmechanisme.
^ 9.1 Inleiding
De Fiat Stilo is in handgeschakelde uitvoering voorzien van een vijfversnellingsbak
met geïntegreerd differentieel. Er worden vijf typen gebruikt, zie tabel 9.1 en tabel 9.2,
die onderling kunnen verschillen qua overbrengingsverhoudingen. Het reviseren van
de verschillende typen versnellingsbakken wordt beschreven vanaf paragraaf 9.4. De
technische gegevens van de versnellingsbakken zijn vermeld in hoofdstuk 19.

Tabel 9.1: Overzicht versnellingsbakken benzinemotoren

Motor (L) 1.2- 1.6-16V 1.8-


16V 16V
Versnellingsbaktype C.514.6 C.514R.5 C.510.5

Overbrengings-

verhoudingen (:1)

1e-versnelling 3,909 3,909 3,909


2e-versnelling 2,158 2,158 2,238
3e-versnelling 1,480 1,480 1,520
4e-versnelling 1,121 1,121 1,156
5e-versnelling 0,897 0,897 0,946
6e-versnelling 0,766
achteruit-versnelling 3,818 3,818 3,909
Eindoverbrenging 4,071 3,733 (3,867)* 3,867

* Multi Wagon uitvoeringen

Motor (L) 2.4-20V


Versnellingsbaktype C.530
Selespeed

Overbrengings-

verhoudingen (:1)

1e-versnelling 3,800
2e-versnelling 2,235
3e-versnelling 1,520
4e-versnelling 1,161
5e-versnelling 0,914
achteruit-versnelling 3,546
Eindoverbrenging 3,562

Tabel 9.2: Overzicht versnellingsbakken dieselmotoren

Motor (L) 1.9 JTD (80 1.9 JTD (115 pk)


pk)
Versnellingsbaktype C.510.5 C.538 Getrag

Overbrengingsverhoudingen (:1)

1e-versnelling 3,909 3,577


2e-versnelling 2,238 1,887
3e-versnelling 1,520 1,192
4e-versnelling 1,156 0,848
5e-versnelling 0,919 0,686
achteruit-versnelling 3,909 3,308
Eindoverbrenging 3,053 3,632

^ 9.2 Versnellingsbakolie verversen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Aftapplug 36 (3,6)
Vulplug 36 (3,6)

Controleer het oliepeil van de C.530 Selespeed-versnellingsbak zoals beschreven in


paragraaf 8.3.4. Voor de overige baktypen geldt onderstaande procedure.

Oliepeil controleren

- Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.


- Controleer het oliepeil via de vulopening van de versnellingsbak, zie figuur 9.1.

Figuur 9.1: Oliepeil controleren

1 Vulopening

- De olie moet tegen de onderkant van de vulopening staan.


Versnellingsbakolie verversen

- Draai de aftapplug los en tap de versnellingsbakolie af, zie figuur 9.2.

Figuur 9.2: Versnellingsbakolie verversen

1 Aftapplug

- Draai de aftapplug weer in en zet deze met het juiste aanhaalmoment vast.
- Vul de versnellingsbak met de juiste hoeveelheid en kwaliteit olie via de vulplug,
zie figuur 9.1.

^ 9.3 Versnellingsbak uit- en


inbouwen

^ 9.3.1 1,2 L-16V-benzinemotor


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Bevestigingsbouten versnellingsbak aan motor:

bovenste bouten (M12) 85 (8,5)


onderste bouten (M10) 40 (4,0)
onderste bouten (M12) 55 (5,5)
Motorsteun/ophangrubber aan carrosserie (M8) 25 (2,5)
Motorsteun aan versnellingsbak (M10) 50 (5,0)
Moer motorsteun aan ophangrubber (M12) 90 (9,0)
Onderste reactiestang aan subframe (M12) 120 (12,0)
Onderste reactiestang aan versnellingsbak (M12) 80 (8,0)

Verbindingsbeugel tussen versnellingsbak en motor:

moer (M10) 35 (3,5)


bout (M8) 30 (3,0)
Startmotor (M8) 25 (2,5)
Fuseekogel aan fusee 70 (7,0)
Schokdemper aan fusee (M10) 75 (7,5)
Spoorstangkogel 40 (4,0)
Koppelingswerkcilinder aan versnellingsbak 20 (2,0)
Wielbouten 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847035000
Traverse 1870595000
Versnellingsbaksteun 1860873000
- Zet de auto op een hefbrug.
- Verwijder de accu en de accuhouder uit de motorruimte.
- Verwijder de slang van het luchtfilter naar het inlaatspruitstuk.
- Verwijder de luchttoevoerslang vanaf het luchtfilter.
- Verwijder het complete luchtfilter.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de beide voorwielen.
- Verwijder de wielkuipbescherming bij het linker voorwiel.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de verbindingsbeugel tussen de
versnellingsbak en motor.
- Maak de kogelkoppen van de schakelkabels los en plaats de schakelkabels opzij.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de steunbeugel voor de schakelkabels.
- Draai de bevestigingsbouten los en plaats de koppelingswerkcilinder opzij.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de massakabel los van de motor.
- Maak de steker los van de schakelaar voor de achteruitrijlichten.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de vliegwielbescherming.
- Maak de spoorstangkogel aan beide kanten los met behulp van een geschikte
kogeldrukker (speciaal gereedschap Fiat 1847035000).
- Draai de bevestigingsbouten van de schokdemper aan de fusee los (beide kanten).
- Verwijder de klemband van de hoes voor de schuifkoppeling en maak de aandrijfas
los (beide kanten).
- Plaats een opvangbak, draai de plug los en tap de versnellingsbakolie af.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats de linker remklauw.
- Draai de bevestigingsbout van de linker fuseekogel op de wieldraagarm los.
- Verwijder de linker aandrijfas met de naaf en de remschijf.
- Maak de voedingskabels van de startmotor los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de startmotor.
- Maak de steker van de snelheidssensor los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de onderste reactiestang van de
versnellingsbak.
- Verwijder de beugel op de versnellingsbak voor de onderste reactiestang.
- Bevestig een hijsoog op het aangegeven punt op het motorblok en monteer de
bevestigingshaak aan het hijsoog, zie figuur 9.3.

Figuur 9.3: Hijsoog aanbrengen


1 Hijsoog op achterzijde motor
2a Traverse 1870595000
2b Haak
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de motorsteun met het ophangrubber
van de versnellingsbak.
- Draai de bovenste bevestigingsbouten van de versnellingsbak los.
- Gebruik eventueel versnellingsbaksteun Fiat 1860873000 om de versnellingsbak
via een hydraulische krik te ondersteunen. Hiervoor moet één bout uit het
vliegwielhuis worden verwijderd.
- Draai de onderste bevestigingsbouten van de versnellingsbak los.
- Verplaats de hydraulische krik, zodat de versnellingsbak kan worden verwijderd
zonder componenten te beschadigen. Laat vervolgens de krik langzaam zakken en
verwijder de versnellingsbak uit de motorruimte.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de
volgende punten:
- Controleer de stand van het druklager op de ingaande as van de versnellingsbak en
fixeer de koppelingshefboom naar achteren toe met een geschikt stuk touw.

^ 9.3.2 1,6 L-16V-benzinemotor


Bij het ter perse gaan van deze uitgave waren er nog geen gegevens met betrekking
tot dit onderwerp beschikbaar.

^ 9.3.3 1,8 L-16V-benzinemotor


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Versnellingsbak aan motor (M12) 80 (8,0)


Motorsteun/ophangrubber aan carrosserie (M8) 25 (2,5)
Moer ophangrubber aan vaste steun (M12) 90 (9,0)
Onderste reactiestang aan subframe (M12) 120 (12,0)
Onderste reactiestang aan versnellingsbak (M12) 80 (8,0)
Schokdemper aan fusee (M10) 75 (7,5)
Aandrijfas aan differentieel of tussenas 40 (4,0)
Startmotor (M8) 26 (2,6)
Wielbouten 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847035000
Versnellingsbaksteun 1860873000
Traverse 1870595000
Steunblokken 1870650000
Verticale steun 1870748000
Traverse 1860851000
- Zet de auto op een hefbrug.
- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder de accu en de accuhouder uit de motorruimte.
- Verwijder het luchtfilter.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de beide voorwielen.
- Verwijder de wielkuipbescherming bij het linker voorwiel.
- Verwijder de bevestigingsveren, maak de twee kogelkoppen los van het
scharniermechanisme en verplaats de schakelkabels opzij.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de kap op de leiding van de
koppelingswerkcilinder.
- Til de veer op en maak de leiding van de koppelingswerkcilinder los uit de zitting
op de versnellingsbak.
- Maak de steker los van de schakelaar voor de achteruitrijlichten.
- Maak de massakabel van de accu los van het versnellingsbakhuis.
- Draai de bovenste bevestigingsbouten van de versnellingsbak los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de onderste reactiestang van de
versnellingsbak.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Bouw de startmotor uit.
- Maak de steker los van de elektroventilateur van het motorkoelsysteem.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de elektroventilateur.
- Bouw de tussenas uit zoals beschreven in paragraaf 10.2.2.
- Draai de bevestigingsbouten van de fusee aan de schokdemper los.
- Draai de bevestigingsbouten van de aandrijfassen aan het differentieel los.
- Monteer de speciale gereedschappen zoals aangegeven in figuur 9.4.

Figuur 9.4: Traverse aanbrengen


1a Traverse (Fiat 1870595000)
1b Steunblokken (Fiat 1870650000)
2a Traverse (Fiat 1860851000)
2b Verticale steun (Fiat 1870748000)
2c Trekstangen
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het vliegwieldeksel.
- Draai de voorste en achterste bout van de versnellingsbak los.
- Draai de bevestigingsmoer van de versnellingsbak aan het cilinderblok los.
- Plaats een opvangbak en tap de versnellingsbakolie af.
- Bouw de motorsteun aan de versnellingsbakzijde uit, zie figuur 9.5.

Figuur 9.5: Motorsteun uitbouwen


1 Moer
2 Bouten
3 Ophangrubber
- Gebruik eventueel versnellingsbaksteun Fiat 1860873000 om de versnellingsbak
via een hydraulische krik te ondersteunen. Hiervoor moet één bout uit het
vliegwielhuis worden verwijderd.
- Draai de overige bevestigingsbouten van de versnellingsbak los.
- Verplaats de hydraulische krik, zodat de versnellingsbak kan worden verwijderd
zonder componenten te beschadigen. Laat vervolgens de krik langzaam zakken en
verwijder de versnellingsbak uit de motorruimte.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de
volgende punten:
- Controleer de stand van het druklager op de ingaande as van de versnellingsbak en
fixeer de koppelingshefboom naar achteren toe met een geschikt stuk touw.

^ 9.3.4 2,4 L-20V-benzinemotor


Voor het uitbouwen van de versnellingsbak wordt door Fiat geadviseerd om de
complete aandrijfunit uit te bouwen. Raadpeeg paragraaf 2.5.4 voor de betreffende
werkzaamheden.
^ 9.3.5 1,9 L-turbodieselmotor
Voor het uitbouwen van de versnellingsbak wordt door Fiat geadviseerd om de
complete aandrijfunit uit te bouwen. Raadpeeg paragraaf 3.6 voor de betreffende
werkzaamheden.

^ 9.4 Versnellingsbak reviseren


(C.514.5)

^ 9.4.1 Versnellingsbak uit elkaar


nemen en onderdelen controleren
Speciaal gereedschap (Fiat)

Trekker 1840005400
Hulpstuk voor trekker 1842134000
Stempel 1845057000
Hulpstuk voor trekker 1842133000

Figuur 9.6: Versnellingsbak C.514.5


1 Druklager
2 Ingaande as
3 Satellietwielen
4 Planeetwielen
5 Kroonwiel
6 Aangedreven tandwiel 1e-versnelling
7 Aangedreven tandwiel 2e-versnelling
8 Tandwielhuis
9 Aangedreven tandwiel 3e-versnelling
10 Aangedreven tandwiel 4e-versnelling
11 Opsluitplaat voor achterste lagers
12 Aangedreven tandwiel 5e-versnelling
13 Uitgaande as
14 Achterste deksel
15 Aandrijftandwiel 5e-versnelling
16 Koppelingshuis

Uit elkaar nemen

- Bevestig de versnellingsbak aan een montagestandaard.


- Verwijder het achterdeksel.
- Verwijder de asstompen met uitwendige tripodekoppelingen uit het differentieel.
- Schakel een willekeurige versnelling tussen de 1e- en de 4e-versnelling in en
verwijder het schakelmechanisme op de versnellingsbak.
- Raadpleeg paragraaf 9.4.6 voor het uit elkaar nemen, controleren en in elkaar
zetten van het schakelmechanisme.
- Verwijder de borging van de moeren op de ingaande as en de uitgaande as.
- Schakel met de hand de 5e-versnelling in. Door gelijktijdig twee versnellingen in te
schakelen, zijn de versnellingsbakassen geblokkeerd.
- Verwijder de borgbout van de schakelvork van de 5e-versnelling.
- Zet de schakelmof in neutraal om te voorkomen dat de rollen uit de synchronaaf
vallen en draai de bevestigingsmoeren van de tandwielen van de 5e-versnelling op
de ingaande as en de uitgaande as los.
- Verwijder de borgplaat voor de veren en rollen van de synchronisering van de 5e-
versnelling.
- Verwijder de rollen en veren van de synchronisering van de 5e-versnelling.
- Verwijder de schakelvork en de schakelmof van de 5e-versnelling.
- Verwijder met behulp van een trekker en hulpstuk (speciaal gereedschap Fiat
1842134000) het tandwiel, de synchroniseerring en de synchronaaf van de 5e-
versnelling van de uitgaande as (figuur 9.7).

Figuur 9.7: Tandwiel en synchronisatie 5e-versnelling verwijderen


- Verwijder de bus van het tandwiel van de 5e-versnelling met behulp van een
stempel (speciaal gereedschap Fiat 1845057000) van de uitgaande as.
- Draai de bevestigingsbouten van de opsluitplaat van de achterste lagers van de
versnellingsbakassen los.
- Til de opsluitplaat en het tandwiel van de 5e-versnelling met behulp van twee
hefbomen iets op en monteer speciaal gereedschap (Fiat 1842133000).
- Verwijder het tandwiel van de 5e-versnelling en de opsluitplaat van de achterste
lagers met behulp van een trekker en hulpstuk (speciaal gereedschap Fiat
1842133000).
- Plaats de openingen van de borgveerringen voor de achterste lagers van de
versnellingsbakassen tegenover elkaar en verwijder de borgveerringen.
- Draai de bevestigingsbout van de as voor de achteruit-versnelling los.
- Draai de in figuur 9.8 aangegeven bevestigingsbouten van de
versnellingsbakhuishelften los.

Figuur 9.8: Bevestigingsbouten versnellingsbakhuishelften


- Verwijder de steun met de schakelvork voor de achteruit-versnelling.
- Draai de bevestigingsbout van de as voor de schakelvorken los en verwijder de as
en vervolgens de schakelvorken, zie figuur 9.9.

Figuur 9.9: Schakelvorken uitbouwen


1 Bevestigingsbout schakelvorkas
2 Schakelvorkas
3 Schakelvorken
- Verwijder de as en het tandwiel voor de achteruit-versnelling.
- Verwijder de ingaande as en de uitgaande as.
- Raadpleeg paragrafen 9.4.2 en 9.4.3 voor het uit elkaar nemen, controleren en in
elkaar zetten van de ingaande as en de uitgaande as.
- Verwijder het oliekeerringdeksel van het differentieelhuis en de afstelring voor de
lagervoorspanning.
- Draai de bevestigingsbouten van het differentieelhuis los en verwijder het
differentieelhuis, zie figuur 9.10.

Figuur 9.10: Bevestigingsbouten differentieelhuis


- Verwijder de oliekeerring van het differentieelhuis.
- Verwijder de magneet uit het differentieelhuis en verwijder het eventueel
aanwezige metaalslijpsel.
- Verwijder het differentieel.
- Raadpleeg paragraaf 9.4.4 voor het uit elkaar nemen, controleren en in elkaar
zetten van het differentieel.
- Controleer of de bussen van de bedieningsas van het druklager overmatige speling
vertonen. Is dat het geval dan moeten ze worden vervangen.
- Verwijder de bedieningsas voor het druklager met de buitenste bus.
- Maak de borging los en verwijder de oliekeerring van de ingaande as met behulp
van een universele trekker uit het koppelingshuis.

Onderdelen controleren

- Controleer het koppelingshuis, het versnellingsbakhuis, het differentieelhuis en het


achterste deksel op scheuren.
- Controleer de lager- en aszittingen in de huizen op slijtage en beschadigingen.
- Controleer de contactoppervlakken van de huizen; kleine beschadigingen kunnen
met een vijl worden hersteld.
- Controleer de olieboringen in het achterste deksel op verstoppingen.
- Controleer de schakelvorken op vervormingen of overmatige slijtage op het
contactvlak met de schakelmof.

^ 9.4.2 Ingaande as uit elkaar nemen,


controleren en in elkaar zetten
Figuur 9.11: Ingaande as in onderdelen
1 Voorste lager
2 Ingaande as
3 Aandrijftandwiel van 3e-versnelling
4 Synchroniseerring van 3e-versnelling
5 Schakelmof van 3e/4e-versnelling
6 Rollen van synchronaaf 3e/4e-versnelling
7 Veren van synchronaaf 3e/4e-versnelling
8 Synchronaaf van 3e/4e-versnelling
9 Synchroniseerring van 4e-versnelling
10 Aandrijftandwiel van 4e-versnelling
11 Achterste lager
12 Aandrijftandwiel van 5e-versnelling
13 Schakelmof van 5e-versnelling
14 Rollen van synchronaaf 5e-versnelling
15 Veren van synchronaaf 5e-versnelling
16 Borgmoer van tandwielen op ingaande as
17 Borgplaat voor rollen en veren van synchronaaf 5e-versnelling
18 Synchronaaf van 5e-versnelling
19 Bus van tandwiel 5e-versnelling
20 Synchroniseerring van 5e-versnelling
21 Borgring

Speciaal gereedschap (Fiat)

Trekker 1840005001
Hulpstukken 1840005301
Hulpstukken 1840005303
Stempel 1875088000
Stempel 1870152000
Stempel 1870631000

Uit elkaar nemen

- Verwijder met behulp van een trekker (speciaal gereedschap Fiat 1840005001) en
hulpstukken (Fiat 1840005301) het achterste lager en het aandrijftandwiel van de
4e-versnelling van de ingaande as.
- Verwijder de synchroniseerring en de schakelmof van de 3e/4e-versnelling met
veren en rollen van de ingaande as.
- Verwijder de borgveerring van de synchronaaf van de 3e/4e-versnelling.
- Verwijder met behulp van een trekker (speciaal gereedschap Fiat 1840005001) en
hulpstukken (Fiat 1840005303) de synchronaaf van de 3e/4e-versnelling en de
synchroniseerring en het tandwiel van de 3e-versnelling van de ingaande as.
- Verwijder met behulp van een trekker (speciaal gereedschap Fiat 1840005001) en
hulpstukken (Fiat 1840005301) het voorste lager van de ingaande as.

Ingaande as controleren

- Controleer de tandwielen van de ingaande as op beschadiging of versleten tanden.


- Vervang indien nodig de ingaande as. Gebeurt dit vanwege slijtage door een zeer
hoge kilometerstand, dan verdient het aanbeveling ook de tandwielen van de
uitgaande as te vervangen.
- Controleer de olieboringen in de as op verstopping.

Synchronisering controleren

- Controleer de synchroniseerringen op slijtage en het inwendig oppervlak op


ovaliteit.
- Controleer de oppervlakken van de synchronaven en de schakelmoffen op krassen
en groeven.
- Controleer of de oppervlakken van de synchronaven en de schakelmoffen zonder
overmatige speling of zware punten over elkaar kunnen schuiven.
- Controleer de inwendige vertanding van de schakelmoffen op slijtage. Vervang
anders de schakelmoffen.
- Controleer de conditie van de drukveren en de rollen. Vervang ze indien nodig.
- Vervang bij slijtage of beschadiging van onderdelen de synchronisering bij voorkeur
compleet.

Tandwielen en bussen controleren

- Controleer de tanden van de tandwielen en de vertanding (synchroniseerkrans) aan


de zijkant voor de schakelmof op bramen of overmatige slijtage.
- Controleer de oppervlakken van de bussen en in de tandwielen op vreetsporen en
overmatige slijtage.

Synchronaven en schakelmoffen controleren

- Controleer de synchronaven en de bijbehorende schakelmoffen van de 3e/4e- en de


5e-versnelling op krassen en groeven.
- Controleer of de schakelmof zonder overmatige speling of zware punten over de
synchronaaf kan schuiven.
- Controleer de vertanding van de schakelmof op slijtage. Vervang indien nodig de
schakelmof.

Lagers controleren

Controleer de lagers op overmatige speling, slijtage of vreetsporen. Vervang ze indien


nodig.

In elkaar zetten

- Smeer de onderdelen voor definitieve montage met versnellingsbakolie.


- Breng het voorste lager met behulp van een stempel (speciaal greedschap Fiat
1875088000) op de ingaande as aan.
- Monteer het tandwiel van de 3e-versnelling en de bijbehorende synchroniseerring.
- Monteer de synchronaaf van de 3e/4e-versnelling en de bijbehorende borgring met
behulp van een stempel (speciaal gereedschap Fiat 1870152000), zie figuur 9.12.

Figuur 9.12: Synchronaaf 3e/4e-versnelling aanbrengen


1a Aandrijftandwiel 3e-versnelling
1b Synchroniseerring 3e-versnelling
2a Synchronaaf 3e/4e-versnelling
2b Speciaal gereedschap Fiat 1870152000
3 Borgring
- Monteer de schakelmof voor de 3e/4e-versnelling. Monteer de drie rollen met behulp
van een schroevendraaier tussen de veren in de synchronaaf en de uitsparingen in
de schakelmof 3e/4e-versnelling (figuur 9.13). Fixeer de schakelmof in de middelste
stand (neutraal) om te voorkomen dat de veren en de rollen uit de naaf vallen.

Figuur 9.13: Rollen en veren in schakelmof aanbrengen


1 Veren
2 Schakelmof 3e/4e-versnelling
3 Rollen
4 Synchroniseerring 4e-versnelling
5 Aandrijftandwiel 3e-versnelling
- Monteer de synchroniseerring en het tandwiel van de 4e-versnelling op de ingaande
as.
- Breng het achterste lager met behulp van een stempel (speciaal gereedschap Fiat
1870631000) op de ingaande as aan.

^ 9.4.3 Uitgaande as uit elkaar nemen,


controleren en in elkaar zetten
Figuur 9.14: Uitgaande as in onderdelen
1 Uitgaande as met aandrijftandwiel voor het differentieel
2 Voorste lager
3 Borgveerring
4 Aangedreven tandwiel van 1e-versnelling
5 Schakelmof van 1e/2e-versnelling en tandwiel van achteruit-versnelling (buitenste
gedeelte)
6 Rollen van synchronaaf 1e/2e-versnelling
7 Veren van synchronaaf 1e/2e-versnelling
8 Synchroniseerring van 2e-versnelling
9 Aangedreven tandwiel van 2e-versnelling
10 Borgveerring van synchronaaf
11 Synchronaaf van 1e/2e-versnelling
12 Synchroniseerring van 1e-versnelling
13 Aangedreven tandwiel van 3e-versnelling
14 Afstandsbus tussen tandwielen van 3e/4e-versnelling
15 Aangedreven tandwiel van 4e-versnelling
16 Achterste lager
17 Aangedreven tandwiel van 5e-versnelling
18 Borgmoer van tandwiel 5e-versnelling op uitgaande as

Speciaal gereedschap

Trekker 1842133000
Trekker 1840005002
Hulpstukken 1840005301
Hulpstukken 1840005303
Hulpstukken 1840005306
Stempel 1870632000
Stempel 1870152000
Stempel 1870631000

Uit elkaar nemen

- Monteer de speciale gereedschappen en verwijder het tandwiel van de 4e-versnelling


en het achterste lager van de uitgaande as, zie figuur 9.15.

Figuur 9.15: Tandwiel 4e-versnelling en achterste lager verwijderen


1 Borgveerring
2a Achterste lager
2b Aangedreven tandwiel 4e-versnelling
2c Speciaal gereedschap Fiat 1840005002
2d Speciaal gereedschap Fiat 1840005301
2e Speciaal gereedschap Fiat 1842133000
3 Afstandsbus
- Verwijder de afstandsbus tussen de tandwielen van de 3e- en de 4e-versnelling.
- Verwijder de tandwielen van de 3e- en de 2e-versnelling met behulp van een
trekker (speciaal gereedschap Fiat 1840005002) en hulpstukken (speciaal
gereedschap Fiat 1840005303) van de uitgaande as.
- Verwijder de synchroniseerring van de 2e-versnelling en de schakelmof van de
1e/2e-versnelling met veren en rollen.
- Verwijder de borgveerring, het tandwiel en de synchroniseerring van de 1e-
versnelling en de synchronaaf van de 1e/2e-versnelling met behulp van een trekker
(speciaal gereedschap Fiat 1840005002) en hulpstukken (speciaal gereedschap Fiat
1840005306).
- Verwijder de borgveerring van het voorste lager en verwijder met behulp van een
trekker (speciaal gereedschap Fiat 1840005002) en hulpstukken (Fiat 1840005306)
het voorste lager van de uitgaande as.

Uitgaande as controleren

- Controleer de tanden van het aandrijftandwiel voor het differentieel (pignon) op


groeven of overmatige slijtage.
- Vervang indien nodig de uitgaande as.
- Controleer de olieboringen in de as op verstopping.

Tandwielen en bussen controleren

- Controleer de tanden van de tandwielen en de vertanding (synchroniseerkrans) aan


de zijkant voor de schakelmof op bramen of overmatige slijtage.
- Controleer de oppervlakken van de bussen en de tandwielen op vreetsporen en
overmatige slijtage.

Synchronaven en schakelmoffen controleren

- Controleer de synchronaaf en de bijbehorende schakelmof van de 1e/2e-versnelling


op krassen en groeven.
- Controleer of de schakelmof zonder overmatige speling of zware punten over de
synchronaaf kan schuiven.
- Controleer de vertanding in de schakelmof op slijtage. Vervang anders de
schakelmof.
- Controleer de conditie van de drukveren en de rollen. Vervang ze indien nodig.
- Vervang bij slijtage of beschadiging van onderdelen de synchronisering bij voorkeur
compleet.

Lagers controleren

Controleer de lagers op overmatige speling, slijtage of vreetsporen. Vervang ze indien


nodig.

In elkaar zetten

- Smeer de onderdelen voor definitieve montage met versnellingsbakolie.


- Breng het voorste lager met behulp van een stempel (speciaal gereedschap Fiat
1870632000) op de uitgaande as aan en breng de borgveerring aan.
- Monteer het tandwiel van de 1e-versnelling en de bijbehorende synchroniseerring.
- Monteer de synchronaaf van de 1e/2e-versnelling en de bijbehorende borgveerring
met behulp van een stempel (speciaal gereedschap Fiat 1870152000).
- Monteer de schakelmof voor de 1e/2e-versnelling en het tandwiel voor de achteruit-
versnelling (buitenste gedeelte). Monteer de drie rollen met behulp van een
schroevendraaier tussen de veren in de synchronaaf en de uitsparingen in de
schakelmof 1e/2e-versnelling (vergelijk met figuur 9.13). Fixeer de schakelmof in de
middelste stand (neutraal) om te voorkomen dat de veren en de rollen uit de naaf
vallen.
- Monteer de synchroniseerring en het tandwiel van de 2e-versnelling.
- Monteer het tandwiel van de 3e-versnelling met behulp van een stempel (speciaal
gereedschap Fiat 1870152000).
- Breng de afstandsbus tussen de tandwielen van de 3e- en de 4e-versnelling aan.
- Monteer het tandwiel van de 4e-versnelling.
- Breng het achterste lager met behulp van een stempel (speciaal gereedschap Fiat
1870631000) op de uitgaande as aan.
^ 9.4.4 Differentieel uit elkaar nemen,
controleren en in elkaar zetten
Figuur 9.16: Differentieel in onderdelen
1 Differentieelhuis met kroonwiel
2 Conische rollagers
3 Aandrijftandwiel snelheidsmeter
4 Satellietwielen
5 Satellietas
6 Borgpen
7 Planeetwielen
8 Kunststof steunschaal

Speciaal gereedschap (Fiat)

Trekker 1840005001
Hulpstuk 1840005302
trekker
Steunblok 1845028000
Trekker 1842133000
Stempel 1870632000
Stempel 1870007000
Stempel 1870469000

Uit elkaar nemen

- Verwijder de conische rollagers met behulp van de speciale gereedschappen, zoals


aangegeven in figuur 9.17.

Figuur 9.17: Conische rollagers van het differentieelhuis verwijderen


- Verwijder het aandrijftandwiel voor de snelheidsmeter.
- Verwijder de planeetwielen uit het differentieelhuis.
- Open de wand van het differentieelhuis met behulp van een passende beitel op het
aangegeven punt om de veerbus voor de borging van de satellietas te kunnen
verwijderen, zie figuur 9.18.

Figuur 9.18: Veerbus verwijderen


1a Beitel
1b Beitel plaatsen
- Verwijder de veerbus met behulp van een pendrijver (doorsnede 4 mm) uit de
satellietas.
- Verwijder de satellietas en de satellietwielen.
- Verwijder de metalen vulringen voor de satelliet- en planeettandwielen.

Controleren

Controleer alle onderdelen op beschadigingen, sporen van oververhitting of overmatige


slijtage en vervang ze indien nodig. Let op! Het kroonwiel is onder druk met het
differentieelhuis verlijmd en kan dus niet afzonderlijk worden vervangen.

In elkaar zetten

- Monteer de vulringen voor de satelliet- en planeettandwielen en monteer de


satellietas en de bijbehorende satellietwielen.
- Monteer met behulp van een passende pendrijver de veerbus voor borging van de
satellietas. Breng na montage van de veerbus een borgkeep aan in het
differentieelhuis om te voorkomen dat de veerbus uit het huis valt.
- Plaats de planeetwielen in het differentieelhuis en breng het geheel op zijn plaats
in het differentieelhuis door de planeetwielen te verdraaien.
- Controleer de speling tussen de planeet- en satellietwielen. De speling is juist
indien het differentieel zonder speling en met een lichte weerstand kan worden
rondgedraaid.
- Monteer het aandrijftandwiel voor de snelheidsmeter op het differentieelhuis.
- Breng het conisch rollager aan kroonwielzijde met behulp van een stempel (speciaal
gereedschap Fiat 1870632000) op het differentieelhuis aan en het conisch rollager
aan de tegenoverliggende zijde met behulp van stempels (Fiat 1870007000 en
1870469000).

^ 9.4.5 Versnellingsbak in elkaar


zetten
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Versnellingsbakhuis 20 (2,0)
As achteruit-versnelling 26 (2,6)
Schakelvork 5e-versnelling 12 (1,2)
Steun/schakelvork achteruit-versnelling 15 (1,5)
Opsluitplaat 20 (2,0)
Borgmoer versnellingsbakassen 118 (11,8)
Differentieeldeksel:

M10 35 (3,5)
M8 20 (2,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Stempel 1870631000
Micrometer 1895655000
Stempel 1870007000
Stempel 1870629000
Montagegereedschap oliekeerring 1870007000
Hulpstuk 1870796000
Hulpstuk 1870630000

Ingaande as, uitgaande as en schakelvorken aanbrengen

- Gebruik bij het in elkaar zetten uitsluitend nieuwe borgmoeren, borgbouten,


pakkingringen en oliekeerringen.
- Zet alle bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Monteer de oliekeerring voor de ingaande as met behulp van de speciale
gereedschappen Fiat 1870007000 met hulpstuk 1870796000.
- Breng de ingaande as en de uitgaande as samen aan, monteer de as en het tandwiel
van de achteruit-versnelling en steek de spie in de zitting in het huis, zie figuur
9.19.

Figuur 9.19: Ingaande en uitgaande as en tandwiel achteruit-versnelling monteren


1 Uitgaande as
2 Ingaande as
3a Achteruit-tandwiel
3b Spie
- Monteer de schakelvorken, beugels en de schakelas zoals aangegeven in figuur 9.20.

Figuur 9.20: Schakelas, schakelvorken en schakelvingers monteren


1 Schakelvork 3e/4e-versnelling
2 Schakelvork 1e/2e-versnelling
3 Beugel schakelvork 5e-versnelling
4 Beugel schakelvork achteruit
5 Schakelas
6 Bout
- Draai de bout van de beugel voor de schakelvork van de 5e-versnelling met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Monteer de steun met de schakelvork van de achteruit en draai de
bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.

Versnellingsbakhuis en 5e-versnelling monteren

- Smeer de pasvlakken van het versnellingsbakhuis en het koppelingshuis in met


Loctite (573) vloeibare pakking en monteer het versnellingsbakhuis.
- Draai de bevestigingsbouten van het versnellingsbakhuis aan het koppelingshuis
met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Draai de bevestigingsbout van de as van de achteruit-versnelling met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Monteer de borgveren van de achterste lagers met de openingen tegenover elkaar.
- Draai de bevestigingsbouten van de opsluitplaat van de achterste lagers met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Monteer het aangedreven tandwiel van de 5e-versnelling op de uitgaande as.
- Monteer de bus van het aandrijftandwiel van de 5e-versnelling.
- Monteer het aandrijftandwiel en de bijbehorende synchroniseerring van de 5e-
versnelling op de ingaande as.
- Monteer de synchronaaf van de 5e-versnelling met de groeven voor de olietoevoer
naar het tandwiel gericht.
- Monteer de schakelvork en de schakelmof voor de 5e-versnelling. Monteer de drie
rollen met behulp van een schroevendraaier tussen de veren in de synchronaaf en
de uitsparingen in de schakelmof 5e-versnelling (vergelijk met figuur 9.13). Fixeer
de schakelmof in de neutraalstand om te voorkomen dat de veren en de rollen uit de
naaf vallen.
- Monteer de borgplaat voor de rollen en veren van de synchronaaf van de 5e-
versnelling.
- Draai de borgmoeren van de tandwielen op de ingaande as en de uitgaande as met
het voorgeschreven aanhaalmoment vast en borg de moeren.
- Monteer de borgbout van de schakelvork van de 5e-versnelling.
- Smeer de pasvlakken van het versnellingsbakhuis en het achterste deksel in met
siliconenpakking (7091) en monteer het achterste deksel.
- Smeer de pasvlakken van het versnellingsbakhuis en het schakelmechanisme in
met Loctite (573) vloeibare pakking en monteer het schakelmechanisme.

Differentieelhuis monteren

- Monteer de magneet in het differentieelhuis en breng het differentieel aan.


- Monteer de buitenste loopringen van de differentieellagers.
- Smeer de pasvlakken van het differentieelhuis en het versnellingsbakhuis in met
Loctite (573) vloeibare pakking en monteer het differentieelhuis. Zet de
bevestigingsbouten van het differentieelhuis vast. Let op! Er zijn twee typen
bevestigingsbouten.

Dikte van vulringen bepalen voor het afstellen van de differentieelvoorspanning

- Bepaal met behulp van een micrometer (speciaal gereedschap Fiat 1895655000) de
afstand tussen het contactvlak voor het deksel en de buitenste loopring van het
rollager (P in figuur 9.21).
- Bepaal met behulp van de micrometer de dikte van het deksel (H in figuur 9.21).

Figuur 9.21: Dikte vulringen bepalen


A Afstand 'P' bepalen
B Afstand 'H' bepalen
1 Versnellingsbakhuis
2 Buitenste loopring van differentieellager
3 Differentieelhuis
4 Deksel
- Bepaal aan de hand van onderstaande formule de dikte van de afstelring 'S':
S = P - H + 0,12
waarin de vaste waarde '0,12' overeenkomt met de voorgeschreven insteekdiepte en
de lagervoorspanning van de differentieellagers.
- Afstelringen zijn via de Fiat Onderdelenverkoop leverbaar in 11 diktes, met 0,10
mm oplopend van 2,00 mm tot 3,00 mm. Kies een afstelring die de bepaalde waarde
het dichtst benadert. Ligt de bepaalde waarde in het interval tussen twee leverbare
diktes van één of meer afstelringen, kies dan de dikste afstelring(en).

Verdere montage

- Monteer de vulring voor het afstellen van de voorspanning van het


differentieellager.
- Monteer met behulp van stempels (speciaal gereedschap Fiat 1870007000 en
1870629000) de pakkingring en de oliekeerring op het differentieeldeksel.
- Monteer het differentieeldeksel en zet de bevestigingsbouten vast.
- Monteer met behulp van speciaal gereedschap (Fiat 1870007000 en 1870630000) de
oliekeerring in het versnellingsbakhuis/differentieelhuis.
- Vervang de bussen van de bedieningsas van het druklager indien deze overmatige
speling vertonen.
- Monteer achtereenvolgens de binnenste bus van de bedieningsas voor het
druklager, de bedieningsas en de buitenste bus en de ontkoppelhefboom.
- Steek de asstompen met de tripodekoppeling naar buiten wijzend in het
differentieel.
^ 9.4.6 Schakelmechanisme aan de
versnellingsbak
Speciaal gereedschap (Fiat)

Stempel 1860691000

Uit elkaar nemen

- Verwijder de schakelaar voor de achteruitrijverlichting, zie figuur 9.22.

Figuur 9.22: Lengtedoorsnede van het schakelmechanisme


1 Bedieningsas
2 Oliekeerring
3 Geleidebus voor bedieningsas
4 Veer
5 Kunststofbus
6 Schakelvinger
7 Beveiligingsgrendel
8 Borgveerring voor bedieningsas
9 Kunststofbus
10 Veer
11 Geleidebus voor bedieningsas
12 Schakelaar voor achteruitrijverlichting
13 Buitenste selectiehefboom
14 Binnenste selectiehefboom
- Draai de moer los en verwijder de buitenste selectiehefboom.
- Verwijder de binnenste selectiehefboom compleet met de O-ring.
- Zet de schakelvinger in de aangegeven stand op het bewegende gedeelte van de
veerplug, zie figuur 9.23.

Figuur 9.23: Schakelvinger in de juiste stand zetten


1a Schakelvinger
1b Veerplug
2 Veerbus
- Verwijder de veerbus van de schakelvinger op de bedieningsas.
- Verwijder de borgveerring van de beveiligingsgrendel op de bedieningsas.
- Verwijder de bedieningsas met de schakelvinger.
- Verwijder de beveiligingsgrendel, de bussen en de veren.
- Verwijder de veerplug met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860691000.
- Verwijder het deksel van het schakelmechanisme met de oliekeerring voor de
bedieningsas.

Onderdelen controleren

- Controleer het deksel van het schakelmechanisme op scheuren.


- Controleer de geleidebussen van de bedieningsas op slijtage.
- Vervang het complete deksel bij overmatige slijtage van de geleidebussen. De
bussen worden niet als vervangend onderdeel geleverd.

In elkaar zetten

- Monteer de oliekeerring voor de bedieningsas met behulp van een geschikte


stempel.
- Monteer de veerplug met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860691000.
- Monteer de bus met de bijbehorende veer (keerringzijde) en de beveiligingsgrendel.
- Monteer de bedieningsas, de schakelvinger en de bus met de bijbehorende veer
(zijde van de schakelaar voor de achteruitrijverlichting). Let op! Bij montage van
de as in de schakelvinger moet de boring in de as samenvallen met de boring in de
schakelvinger.
- Monteer de borgveerring van de beveiligingsgrendel op de bedieningsas.
- Monteer de veerbus van de schakelvinger in de bedieningsas.
- Monteer achtereenvolgens de binnenste selectiehefboom en de buitenste
selectiehefboom.
- Monteer de schakelaar voor de achteruitrijverlichting.

^ 9.5 Versnellingsbak reviseren


(C.514.6)
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Versnellingsbakhuis 20 (2,0)
Opsluitplaat 20 (2,0)
Borgmoer uitgaande as 115 (11,5)
Borgbout ingaande as (linkse draad) 105 (10,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)


Stempel 1870631000
Stempel 1875088000

De C.514.6-versnellingsbak is in grote lijnen gelijk aan de C.514.5-versnellingsbak. In


deze paragraaf worden alleen de verschillen ten opzichte van de C.514.5-
versnellingsbak beschreven.

Figuur 9.24: Versnellingsbak C.514.6


1 Druklager
2 Ingaande as
3 Satellietwielen
4 Planeetwielen
5 Kroonwiel
6 Aangedreven tandwiel 1e-versnelling
7 Aangedreven tandwiel 2e-versnelling
8 Tandwielhuis
9 Aangedreven tandwiel 3e-versnelling
10 Aangedreven tandwiel 4e-versnelling
11 Opsluitplaat voor achterste lagers
12 Aangedreven tandwiel 5e-versnelling
13 Aangedreven tandwiel 6e-versnelling
14 Uitgaande as
15 Achterste deksel
16 Aandrijftandwiel 6e-versnelling
17 Koppelingshuis

5e- en 6e-versnelling verwijderen

- Verwijder het achterste deksel.


- Maak de borging van de bevestigingsmoer op de tandwielen van de 5e- en 6e-
versnelling los.
- Draai de borgbout op de schakelvork van de 5e- en 6e-versnelling los en schakel
twee versnellingen tegelijk in. Door gelijktijdig twee versnellingen in te schakelen,
zijn de versnellingsbakassen geblokkeerd.
- Draai de bevestigingsmoer van de tandwielen van de 5e- en 6e-versnelling op de
ingaande as los.
- Draai de bevestigingsbout (linkse draad) los van de tandwielen van de 5e- en 6e-
versnelling op de uitgaande as.
- Verwijder het achterste lager van de uitgaande as met behulp van een trekker en
een hulpstuk (speciaal gereedschap Fiat 1842133000).
- Verwijder het tandwiel van de 6e-versnelling en de afstandsbus voor de tandwielen
van de 5e- en 6e-versnelling van de uitgaande as.
- Verwijder het tandwiel van de 6e-versnelling met bus van de ingaande as en
verwijder vervolgens de synchronisering van de 6e-versnelling.
- Verwijder de veren en de rollen voor de synchronaaf van de 5e-versnelling.
- Verwijder met behulp van een trekker en hulpstuk (speciaal gereedschap Fiat
1842134000) de schakelvork en -mof van de 5e- en 6e-versnelling.
- Verwijder de bus van het tandwiel van de 5e-versnelling van de ingaande as.
- Draai de bevestigingsbouten van de opsluitplaat van de achterste lagers van de
versnellingsbakassen los.
- Til de opsluitplaat en het tandwiel van de 5e-versnelling met behulp van twee
hefbomen iets op en monteer speciaal gereedschap Fiat 1842133000.
- Verwijder het tandwiel van de 5e-versnelling en de opsluitplaat van de achterste
lagers met behulp van een trekker en hulpstuk (speciaal gereedschap Fiat
1842133000).

5e- en 6e-versnelling monteren

- Draai de bevestigingsbouten van de opsluitplaat van de achterste lagers vast.


- Monteer het aangedreven tandwiel van de 5e-versnelling op de uitgaande as.
- Monteer de bus van het aandrijftandwiel van de 5e-versnelling.
- Monteer het aandrijftandwiel en de bijbehorende synchroniseerring van de 5e-
versnelling op de ingaande as.
- Monteer de synchronaaf van de 5e- en 6e-versnelling.
- Monteer de schakelvork en de schakelmof voor de 5e- en 6e-versnelling. Monteer de
drie rollen met behulp van een schroevendraaier tussen de veren in de synchronaaf
en de uitsparingen in de schakelmof van de 5e- en 6e-versnelling (vergelijk met
figuur 9.13). Fixeer de schakelmof in de neutraalstand om te voorkomen dat de
veren en de rollen uit de naaf kunnen vallen.
- Monteer de synchronisering en het tandwiel voor de 6e-versnelling op de ingaande
as.
- Monteer de bus van het aandrijftandwiel van de 6e-versnelling.
- Monteer de afstandsbus en het tandwiel voor de 6e-versnelling op de uitgaande as.
- Monteer het achterste lager van de uitgaande as.
- Draai de borgbout met linkse draad voor de tandwielen op de uitgaande as met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Draai de borgmoer voor de tandwielen op de ingaande as met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Smeer de pasvlakken van het versnellingsbakhuis en het achterste deksel in met
siliconenpakking (7091) en monteer het achterste deksel.
- Smeer de pasvlakken van het versnellingsbakhuis en het schakelmechanisme in
met Loctite (573) vloeibare pakking en monteer het schakelmechanisme.
^ 9.6 Versnellingsbak reviseren
(C.510.5)

^ 9.6.1 Versnellingsbak uit elkaar


nemen
Speciaal gereedschap (Fiat)

Montagestandaard 1871000000
Steun in combinatie met 1871001014
montagestandaard

Figuur 9.25: Versnellingsbak C.510.5


1 Druklager
2 Tandwiel voor kilometerteller
3 Planeetwielen
4 Conisch rollager
5 Satellietwielen
6 Kroonwiel
7 Conisch rollager
8 Vulring voor differentieellagers
9 Uitgaande as
10 Ingaande as

Let op! Leg bij het uit elkaar nemen de onderdelen op volgorde weg, zodat deze bij het
in elkaar zetten weer op de oorspronkelijke plaats komen te zitten.

- Plaats de versnellingsbak zo mogelijk op montagestandaard Fiat 1871000000 in


combinatie met steun Fiat 1871001014.
- Verwijder het achterste deksel.
- Draai de bouten los en verwijder de steun voor het schakelmechanisme.
- Verwijder de linker aandrijfasstomp met behulp van een slagtrekker.
- Draai de borgbout van de schakelvork van de 5e-versnelling los.
- Verwijder de borging van de moeren van de ingaande as en de uitgaande as.
- Schakel met de hand de vijfde versnelling en met de selectiehefboom een
willekeurige versnelling in. Dit gelijktijdig inschakelen van twee versnellingen
heeft het blokkeren van de versnellingsbakassen tot gevolg.
- Zet de schakelmof in neutraal voor het losdraaien van de moer van de uitgaande as
om te voorkomen dat de rollen uit de synchronaaf vallen.
- Verwijder de moeren van de 5e-versnelling, de synchronaaf, de schakelvork en de
schakelmof en de tandwielen van de 5e-versnelling.
- Verwijder de opsluitplaat van de achterste lagers.
- Verwijder de borgringen van de achterste lagers. Voor het verwijderen van de
borgringen voor de achterste lagers moeten de openingen tegenover elkaar worden
geplaatst.
- Verwijder de schroefstoppen van de arrêteerveren en -kogels (drie stuks van elk)
van de schakelassen. Verwijder de veren en de kogels.
- Draai de schakelaar voor de achteruitrijlichten los.
- Draai de bevestigingsbouten van het versnellingsbakhuis aan het koppelingshuis
los.
- Verwijder de bouten in het koppelingshuis en de bevestigingsbout van de as voor de
achteruit.
- Zet de versnellingsbak in neutraal en duw vervolgens de selectiehefboom in de
richting van de pijl. Duw het versnellingsbakhuis omhoog met behulp van twee
schroevendraaiers in de daarvoor geschikte openingen, zie figuur 9.26.

Figuur 9.26: Versnellingsbakhuis losmaken van koppelingshuis


1 Bouten
2 Selectiehefboom
3 Versnellingsbakhuis
- Verwijder de schakelvork en de bijbehorende as met het hulptandwiel van de
achteruit.
- Draai de bevestigingsbouten van de schakelvorken van de 1e/2e-versnelling en de
3e/4e-versnelling los. Verwijder de schakelvorkassen van de 1e/2e- en de 3e/4e-
versnelling en de schakelvork van de 1e/2e-versnelling. Trek gelijktijdig de
schakelvorkas van de 5e/achteruit- en de schakelvork van de 3e/4e-versnelling uit
het huis.
- Verwijder de vergrendelstiften, zie figuur 9.27.

Figuur 9.27: Vergrendelstiften verwijderen


- Verwijder de complete ingaande as en uitgaande as.
- Verwijder het differentieel.
^ 9.6.2 Ingaande as
Figuur 9.28: Ingaande as uit elkaar nemen
1a Achterste lager
1b Vulstuk
1c Aandrijftandwiel 4e-versnelling
1d Naaldlager
1e Bus
1f Schakelmof 3e-/4e-versnelling
1g Voorsynchronisatieblokje
1h Synchroniseerring 4e-versnelling
1i Synchronaaf voor schakelmof 3e-/4e-versnelling
1l Synchroniseerring 3e-versnelling
1m Aandrijftandwiel 3e-versnelling
1n Speciaal gereedschap Fiat 1840005002
1o Speciaal gereedschap Fiat 1840005306
2 Naaldlager
- Neem de ingaande as uit elkaar aan de hand van figuur 9.28.
- Controleer de tanden van de tandwielen en de synchroniseerringen op bramen of
overmatige slijtage.
- Controleer de oppervlakken van de bussen en de tandwielen op vreetsporen of
overmatige slijtage.
- Controleer de lagers op speling, slijtage of vreetsporen.
- Controleer de synchronaven en schakelmoffen van de 3e/4e-versnelling en 5e-
versnelling op krassen en groeven en controleer of de schakelmof zonder overmatige
speling of zware punten over de synchronaaf kan schuiven. De vertanding in de
schakelmof mag niet versleten zijn.
- Controleer of de olieboringen in de as niet verstopt zijn.

Let op! Aangeraden wordt als bij zeer hoge kilometerstand de ingaande as door
slijtage moet worden vervangen ook de tandwielen van de uitgaande as te vervangen.

^ 9.6.3 Uitgaande as
- Neem de uitgaande as op de volgende wijze uit elkaar.
- Verwijder het achterste lager, het aangedreven tandwiel van de 4e-versnelling en
het vulstuk tussen de 3e/4e-versnelling met behulp van de speciale gereedschappen
Fiat 1840005002 en 1840005303.
- Verwijder het aangedreven tandwiel van de 3e-versnelling en de 2e-versnelling met
behulp van de speciale gereedschappen Fiat 1840005002 en 1840005306.
- Verwijder de synchroniseerringen met de dubbele conus, het naaldlager, de
schakelmof en de voorsynchronisatieblokjes van de 2e-versnelling, zie figuur 9.29.

Figuur 9.29: Uitgaande as uit elkaar nemen


1 Synchroniseerringen 2e-versnelling
2 Naaldlager
3 Schakelmof 1e/2e-versnelling en achteruit
4 Voorsynchronisatieblokjes
- Verwijder de borgveerring van de synchronaaf van de 1e/2e-versnelling en de
achteruit met behulp van een passende tang. Gebruik bij montage een nieuwe
borgveerring.
- Verwijder de synchronaaf voor de 1e/2e-versnelling en de achteruit, de
synchroniseerringen van de 1e-versnelling en het aangedreven tandwiel van de 1e-
versnelling met behulp van de speciale gereedschappen Fiat 1840005002 en
1840005306, zie figuur 9.30.

Figuur 9.30: Uitgaande as uit elkaar nemen


1a Synchronaaf 1e/2e-versnelling en achteruit
1b Synchroniseerringen 1e-versnelling
1c Aangedreven tandwiel van de 1e-versnelling
1d Speciaal gereedschap Fiat 1840005002
1e Speciaal gereedschap Fiat 1840005306
2 Naaldlager
- Controleer de tanden van de tandwielen en de synchroniseerringen op bramen of
overmatige slijtage.
- Controleer de oppervlakken van de bussen en de tandwielen op vreetsporen of
overmatige slijtage.
- Controleer de lagers op speling, slijtage of vreetsporen.
- Controleer de synchronaaf en schakelmof van de 1e/2e-versnelling op krassen en
groeven en controleer of de schakelmof zonder overmatige speling of zware punten
over de synchronaaf kan schuiven. De vertanding in de schakelmof mag niet
versleten zijn.

Let op! Bij vervanging van de uitgaande as/aandrijftandwiel van differentieel moet
ook het kroonwiel op het differentieel worden vervangen.
^ 9.6.4 Differentieel
Speciaal gereedschap (Fiat)

Montagehulpstuk 1875017000

- Verwijder de lagers van het differentieelhuis met behulp van een geschikte trekker.
- Verwijder de satellietas met behulp van een passende pendrijver. Bij deze
bewerking wordt de veerbus doorgesneden.
- Verwijder de satellieten met de bijbehorende drukringen en de planeetwielen, zie
figuur 9.31.

Figuur 9.31: Differentieel uit elkaar nemen


1 Satellietas
2a Satellietwielen
2b Drukringen
3 Planeetwielen
- De satellietas mag geen groeven, slijtage of overmatige speling in het
differentieelhuis vertonen.
- De satelliet- en differentieeltandwielen mogen geen bramen of versleten
contactvlakken vertonen.
- Monteer de planeetwielen en de satellietwielen met de bijbehorende drukringen.
- Monteer de satellietas met behulp van een passende pendrijver.
- Monteer met behulp van een passende pendrijver een nieuwe veerbus voor de
borging van de satellietas.
- Controleer met behulp van een schroevendraaier de juiste passing tussen de
planeetwielen en de satellietwielen, waarbij ze zonder speling en met een lichte
weerstand moeten draaien.
- Monteer de differentieellagers met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1875017000.

^ 9.6.5 Schakelvorkassen en
schakelvorken
Figuur 9.32: Schakelvorken en schakelvorkassen
1 Schakelvinger 3e/4e-versnelling
2 Schakelvinger 1e/2e-versnelling
3 Schakelvinger 5e/achteruit-versnelling
4 Schakelvork 5e-versnelling
5 Schakelvork 3e/4e-versnelling
6 Schakelvork 1e/2e-versnelling
7 Schakelvorkas 5e/achteruit-versnelling
8 Schakelvorkas 3e/4e-versnelling
9 Schakelvorkas 1e/2e-versnelling
10 Schroefstoppen van arrêteermechanisme
11 Schakelvork achteruit-versnelling
- De schakelvorkassen mogen niet vervormd zijn en de uitsparingen voor de
arrêteerkogels mogen niet uitgesleten zijn. De schakelvorkassen moeten zonder
overmatige slijtage in hun zittingen kunnen schuiven.
- De schakelvorken mogen niet vervormd zijn en de contactvlakken met de
schakelmoffen mogen geen overmatige slijtage vertonen.

^ 9.6.6 Versnellingsbak in elkaar


zetten
Speciaal gereedschap (Fiat)

Hulpstuk bij klokmicrometer 1895655000

Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Selectiehefboom in versnellingsbakhuis 25 (2,5)


Bout voor schakelvork 17 (1,7)
Steunbeugel schakelvork achteruit 10 (1,0)
Versnellingsbakhuis op koppelingshuis 25 (2,5)
Bout van as voor achteruit 34 (3,4)
Opsluitplaat 25 (2,5)
Borgmoer ingaande as en uitgaande as 118 (11,8)
Achterste deksel 25 (2,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Montagehulpstuk 1875016000
Steun voor micrometer 1895655000
- Zet de ingaande en uitgaande as in elkaar.
- Monteer de selectiehefboom in het versnellingsbakhuis en draai de
bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Monteer de schakelvinger, monteer de veerbus en draai de bijbehorende bout vast.
- Monteer zonodig een nieuwe oliekeerring in het koppelingshuis met behulp van
speciaal gereedschap Fiat 1875016000.
- Monteer de magneet in het versnellingsbakhuis.
- Monteer het voorste lager van de uigaande as in het versnellingsbakhuis.
- Breng het differentieel aan.
- Monteer de as en het tandwiel van de achteruit-versnelling. Controleer of de
vertanding op het tandwiel naar beneden gericht is.
- Monteer gelijktijdig de ingaande as en uitgaande as.
- Monteer de schakelvorkassen en schakelvorken met de bijbehorende
beveiligingsblokjes en draai de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast, zie figuur 9.33.

Figuur 9.33: Schakelvorken en schakelvorkassen monteren


1 Schakelas 5e-versnelling/achteruit
2a Schakelas 3e/4e-versnelling
2b Schakelvork 3e/4e-versnelling
3a Schakelas 1e/2e-versnelling
3b Schakelvork 1e/2e-versnelling
4a Bout
4b Bout
5a Schakelvorksteun voor achteruit
5b Bouten
- Zet alle schakelvorken in de vrijstand.
- Smeer de pasvlakken van het versnellingsbakhuis met het koppelingshuis in met
vloeibare pakking (Loctite 573).
- Monteer het versnellingsbakhuis op het koppelingshuis.
- Houd de selectiehefboom omhoog en controleer of de schakelvinger in de
schakelvork van de 3e/4e-versnelling valt.
- Draai de bevestigingsbouten van het versnellingsbakhuis erin en zet deze met het
juiste aanhaalmoment vast.
- Breng de arrêteerkogels, de veren en de schroefstoppen aan.
- Draai de bout voor de as van de achteruit met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast.
- Monteer de schakelaar voor de achteruitrijlichten.
- Monteer de borgveerringen voor de achterste lagers op de ingaande en uitgaande
as. Zet de openingen in de borgveerringen tegenover elkaar om de montage te
vergemakkelijken.
- Smeer de pasvlakken van het versnellingsbakhuis en de opsluitplaat in met
vloeibare pakking (Loctite 573) en monteer de opsluitplaat. Zet de
bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Breng de tandwielgroep met de synchroniseerinrichting van de 5e-versnelling aan
zoals aangegeven in figuur 9.34 en zet de bouten en moeren met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.

Figuur 9.34: Tandwielgroep met synchronsieerinrichting van 5e-versnelling


aanbrengen
1 Bus
2 Naaldlager
3 Aandrijftandwiel 5e-versnelling
4 Synchroniseerring
5 Synchronaaf
6 Schakelmof
7 Voorsynchronisatieblokjes
8 Schakelvork
9 Borgflens
10 Aangedreven tandwiel 5e-versnelling
11 Borgmoeren
12 Bout
- Smeer de pasvlakken van de opsluitplaat en het achterste deksel in met vloeibare
pakking (Loctite 573) en monteer het achterste deksel. Zet de bevestigingsbouten
met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Breng de buitenste loopring voor het differentieellager aan. Monteer het deksel met
de keerring en draai de bevestigingsbouten met het juiste aanhaalmoment vast. De
dikte van deze buitenring wordt bepaald met de formule: S = P - H + 0,12 mm,
waarbij S de dikte van de vulring is, P de afstand tussen het deksel en de buitenste
loopring van het rollager. H is de hoogte van het deksel en 0,12 mm is een vaste
waarde, zie figuur 9.35 en figuur 9.36.

Figuur 9.35: Dikte H van het differentieeldeksel bepalen


1a Speciaal gereedschap Fiat 1895655000
1b Differentieeldeksel

Figuur 9.36: Afstand P tussen het contactvlak voor het differentieeldeksel en de


buitenste loopring van het lager bepalen
1a Speciaal gereedschap Fiat 1895655000
1b Differentieelflens
1c Buitenste loopring van lager
- Na de juiste dikte van de vulring bepaald te hebben, moet er een vulring gekozen
worden, die het dichtst bij de verkregen waarde komt. Indien er geen ring is die
precies past, moet er een ring of een combinatie van ringen worden gekozen, die het
dichtst bij de daaropvolgende waarde komt.
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.

^ 9.7 Versnellingsbak reviseren


(C.530.5)

^ 9.7.1 Versnellingsbak uit elkaar


nemen
Speciaal gereedschap (Fiat)

Montagestandaard 1820146000
Flens 1847017004
Slagtrekker 1840206001

Figuur 9.37: Dwarsdoorsnede versnellingsbak C.530.5


1 Ingaande as
2 Aandrijftandwiel 5e-versnelling
3 Aandrijftandwiel 4e-versnelling
4 Aandrijftandwiel 3e-versnelling
5 Aandrijftandwiel 2e-versnelling
6 Aandrijftandwiel 1e-versnelling
7 Aandrijftandwiel achteruit
8 Uitgaande as
9 Satellietwielen
10 Planeetwielen
11 Kroonwiel
12 Versnellingsbakhuis
13 Koppelingshuis
14 Differentieelhuis

Let op! Leg bij het uit elkaar nemen de onderdelen op volgorde weg, zodat deze bij het
in elkaar zetten weer op de oorspronkelijke plaats komen te zitten.
- Draai de bouten los en verwijder de koppelingsactuator.
- Plaats de versnellingsbak zo mogelijk op montagestandaard Fiat 1820146000.
- Verwijder de linker asstomp met behulp van een geschikte trekker.
- Draai de bouten los en verwijder de flenzen compleet met de keerringen van het
differentieel.
- Verwijder de vulring.
- Draai de bouten los en verwijder de steun van het differentieelhuis.
- Verwijder het differentieel.
- Verwijder de buitenste loopringen van de differentieellagers.
- Verwijder de magneet.
- Draai de bout voor de as van de achteruit los.
- Draai de bouten los en verwijder het versnellingsbakhuis. Let op! Het
versnellingsbakhuis is met vloeibare pakking aan het koppelingshuis gemonteerd.
Scheid de twee delen met een kunststof hamer.
- Draai de bouten los en verwijder de schakelas voor de 5e-versnelling van de
schakelvork en de schakelvinger van de 5e-versnelling, zie figuur 9.38.

Figuur 9.38: Schakelas 5e-versnelling verwijderen


1a Bout
1b Bout
2a Schakelas
2b Schakelvork
2c Schakelvinger
3 Schakelvork
- Verwijder gelijktijdig de complete ingaande as, uitgaande as, as voor de achteruit en
de schakelvorken, zie figuur 9.39.

Figuur 9.39: Inhoud versnellingsbak (1) verwijderen


- Verwijder de buitenste loopring van het achterste lager van de ingaande as met
behulp van een geschikte slagtrekker.
- Verwijder de vulring voor de ingaande as.
- Verwijder het smeerkanaal.
- Verwijder de buitenste loopring voor het achterste lager van de uitgaande as met
behulp van een geschikte slagtrekker.
- Verwijder de vulring voor de uitgaande as.

^ 9.7.2 Onderdelen uit elkaar nemen


en controleren
Speciaal gereedschap (Fiat)

Plaat 1874290000
Halve ringen 1870675000
Reactieblok 1870660000
Steun voor halve ringen 1846017001
Halve ringen 1870676000
Halve ringen 1846001001

Huishelften controleren

- Controleer de draagvlakken van bedieningsstangen en lagers op slijtage of


scheuren. Controleer de contactvlakken op oneffenheden. Indien deze klein zijn,
kunnen ze met een fijne vijl worden verwijderd.
- Controleer de huishelften op olielekkage. Vervang indien nodig de oliekeerringen.
- Controleer de koppelingsas op overmatige speling. Vervang indien nodig de
lagerbussen.
- Controleer de schakelassen op vervorming, slijtage en overmatige speling.
- Controleer de schakelvorken op vervorming en slijtage aan de contactvlakken met
de schakelringen.

Uitgaande as uit elkaar nemen en in elkaar zetten

- Controleer op drie punten of de speling tussen de tanden op de tandwielen en de


contactvlakken van de synchroniseerringen binnen de tolerantie ligt (0,8 mm).
Vervang zo nodig de versleten synchroniseerring.
- Vervang het achterste lager, het aangedreven tandwiel van de 5e-versnelling, het
aangedreven tandwiel van de 4e-versnelling en het vulstuk met behulp van een
hydraulische pers, een plaat met halve ringen en een passend stempel, zie figuur
9.40.

Figuur 9.40: Uitgaande as uit elkaar nemen


1a Achterste lager
1b Aangedreven tandwiel 5e-versnelling
1c Aangedreven tandwiel 4e-versnelling
1d Vulstuk
1e Speciaal gereedschap Fiat 1874290000
1f Speciaal gereedschap Fiat 1870675000
1g Stempel
- Verwijder het aangedreven tandwiel van de 3e- en 2e-versnelling met behulp van
een hydraulische pers, plaat en halve ringen.
- Verwijder het naaldlager voor het aangedreven tandwiel van de 2e-versnelling, zie
figuur 9.41.

Figuur 9.41: Uitgaande as uit elkaar nemen


1 Naaldlager
2 Triple conus synchronisatie 2e-versnelling
3a Schakelmof 1e-/2e-versnelling en achteruit
3b Veer
3c Rol
- Verwijder de triple conus synchronisatie van de 2e-versnelling.
- Verwijder de schakelmof van de 1e/2e-versnelling en achteruit met de bijbehorende
veren en rollen.
- Verwijder de borgveerring met behulp van een passende tang. Gebruik bij montage
een nieuwe borgveerring.
- Verwijder de synchronaaf voor de 1e/2e-versnelling en de achteruit, de triple conus
synchronisatie van de 1e-versnelling en het aangedreven tandwiel van de 1e-
versnelling met behulp van een hydraulische pers, zie figuur 9.42.

Figuur 9.42: Uitgaande as uit elkaar nemen


1a Synchronaaf 1e/2e-versnelling en achteruit
1b Triple conus synchronisatie 1e-versnelling
1c Aangedreven tandwiel 1e-versnelling
1d Speciaal gereedschap 1874290000
2 Naaldlager
- Verwijder het naaldlager voor het aangedreven tandwiel van de 1e-versnelling.
- Verwijder de borgveerring met behulp van een passende tang. Gebruik bij montage
een nieuwe borgveerring.
- Verwijder het voorste lager met behulp van een hydraulische pers, een passende
plaat en een reactieblok (speciaal gereedschap Fiat 1870660000) met daarin de
buitenste loopring van het desbetreffende lager.
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen. Let hierbij
op de volgende punten:
- Smeer de lagers voor montage in met geschikte olie.
- Bepaal na het monteren van het voorste lager op de uitgaande as de groefbreedte
voor de te monteren borgveerring.
- Monteer een nieuwe borgveerring voor het voorste lager. De dikte van de
borgveerring moet worden gekozen op basis van de meting van de groefbreedte. De
borgveerringen zijn verkrijgbaar in de volgende dikten: 1,975 mm, 2,020 mm, 2,065
mm.
- Verwarm voor montage het aangedreven tandwiel van de 4e-versnelling tot 120 °C.

Ingaande as uit elkaar nemen en in elkaar zetten


- Controleer op drie punten of de speling tussen de tanden op de tandwielen en de
contactvlakken van de synchroniseerringen binnen de tolerantie ligt (0,8 mm).
Vervang zo nodig de versleten synchroniseerring.
- Verwijder het achterste lager, de borgflens, de schakelmof voor de 5e-versnelling, de
synchronaaf van de 5e-versnelling met de bijbehorende veren en rollen, de
synchroniseerring van de 5e-versnelling en het aangedreven tandwiel van de 5e-
versnelling, zie figuur 9.43.

Figuur 9.43: Ingaande as uit elkaar nemen


1a Achterste lager
1b Borgflens
1c Schakelmof 5e-versnelling
1d Synchronaaf 5e-versnelling
1e Veer
1f Rol
1g Synchroniseerring 5e-versnelling
1h Aangedreven tandwiel 5e-versnelling
1i Speciaal gereedschap Fiat 18746017001
1l Speciaal gereedschap Fiat 1870676000
- Verwijder de onderdelen die aangegeven staan in figuur 9.44.

Figuur 9.44: Ingaande as uit elkaar nemen


1 Naaldlager voor aandrijftandwiel 5e-versnelling
2 Opsluitring
3 Halve drukringen
4 Aandrijftandwiel voor 4e-versnelling
5 Naaldlager voor aandrijftandwiel 4e-versnelling
6 Vulstuk
7 Synchroniseerring 4e-versnelling
8a Schakelmof 3e/4e-versnelling
8b Veer
8c Rol
- Verwijder de borgveerring met behulp van een passende tang. Gebruik bij de
montage een nieuwe borgveerring.
- Verwijder de onderdelen die aangegeven staan in figuur 9.45.

Figuur 9.45: Ingaande as uit elkaar nemen


1a Synchronaaf 3e/4e-versnelling
1b Dubbel conus synchronisatie van 3e-versnelling
1c Aandrijftandwiel voor 3e-versnelling
1d Speciaal gereedschap Fiat 1846017001
1e Speciaal gereedschap Fiat 1870675000
2 Naaldlager aandrijftandwiel 3e-versnelling
- Verwijder het voorste lager met behulp van een hydraulische pers en de speciale
gereedschappen 1846017001 en 1846001001.
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen. Smeer de
lagers voor montage in met geschikte olie.

As voor de achteruit uit elkaar nemen en in elkaar zetten

- Verwijder het complete aandrijftandwiel met de synchronisatie van de as voor de


achteruit.
- Verwijder de onderdelen die aangegeven staan in figuur 9.46.

Figuur 9.46: As van achteruit uit elkaar nemen


1 Borgveerring
2 Synchronisatie voor de achteruit
3a Veer
3b aandrijftandwiel voor de achteruit
- Verwijder de onderdelen die aangegeven staan in figuur 9.47.

Figuur 9.47: As van achteruit uit elkaar nemen


1 O-ring
2 Spie
3a Naaldlager
3b Bus
4 Aangedreven tandwiel voor de achteruit
5 Naaldlager
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen. Plaats een
nieuwe O-ring in de zitting en smeer de lagers voor montage in met geschikte olie.

^ 9.7.3 Differentieel uit elkaar nemen


en in elkaar zetten
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Kroonwiel 81-99 (8,1-9,9)

Speciaal gereedschap (Fiat)


Trekker 1840005001
Klemmen 1840005301

Uit elkaar nemen

- Verwijder de twee lagers van het differentieelhuis met behulp van speciaal
gereedschap 1840005001 en 1840005301.
- Verwijder het aandrijftandwiel voor de kilometertelleraandrijving met behulp van
een geschikte trekker.
- Merk de stand van het kroonwiel op het differentieelhuis.
- Draai de bouten los en verwijder het kroonwiel.
- Scheid de differentieelhuishelften met behulp van een passende pendrijver.
- Verwijder de vulring, het lager en het planeetwiel.
- Verwijder de borgspie met een passende pendrijver uit de satellietas.
- Bouw de overige onderdelen aan de hand van figuur 9.48 uit.

Figuur 9.48: Differentieel in onderdelen


1 Satellietas
2a Satellieten
2b Drukringen
3 Planeetwiel
4 Lager
5 Vulring

Onderdelen controleren

- Controleer de lagers op groeven, sporen van warmlopen of overmatige slijtage.


- Controleer het kroonwiel op beschadiging of overmatige slijtage. Let op! Indien het
kroonwiel wordt vervangen, moet ook de ingaande versnellingsbakas worden
vervangen.
- Controleer de satellietas op vreetsporen, overmatige speling of slijtage.
- Controleer de satelliet- en planeetwielen op beschadiging of slijtage aan de
contactvlakken.
- Controleer de drukringen op beschadiging of slijtage aan de contactvlakken.
- Controleer het differentieelhuis op scheuren of slijtagesporen aan de
contactvlakken.

In elkaar zetten

- Plaats de vulring in de voorste differentieelhuishelft.


- Monteer het lager en het planeetwiel.
- Plaats de satellietwielen en de bijbehorende drukringen en monteer de satellietas
met behulp van een passende pendrijver.
- Monteer de borgspie in de satellietas met behulp van een passende pendrijver.
- Plaats de voorste huishelft voor het differentieel op een referentievlak, zie figuur
9.49.

Figuur 9.49: Axiale speling meten


1 Voorste huishelft
2 Kaliber
3a Magneetvoet
3b Klokmicrometer
- Monteer het kaliber op de voorste huishelft van het differentieel.
- Plaats een magneetvoet met een klokmicrometer en breng de meetstift met een
voorspanning van 1 mm in contact met het gereedschap.
- Draai en verplaats het gereedschap axiaal en controleer of de axiale speling binnen
de voorgeschreven tolerantie van 0,2 mm ligt.
- Bij een speling buiten de tolerantie moet de vulring worden vervangen door een
vulring met de juiste dikte.
- Draai het gereedschap een complete slag en controleer of de axiale speling binnen
de voorgeschreven tolerantie ligt. De minimum tolerantie van de axiale speling is
0,1 mm.
- Plaats het planeetwiel, het lager en de vulring in de zitting van de achterste
huishelft.
- Plaats het kroonwiel en draai de bijbehorende bouten voorlopig vast.
- Meet op dezelfde wijze de axiale speling en controleer of de speling binnen de
tolerantie ligt.
- Vervang indien nodig de vulring door een vulring met de juiste dikte.
- Draai de bouten van het kroonwiel met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Plaats het aandrijftandwiel voor de kilometerteller en het achterste lager met
behulp van een hydraulische pers, een passende plaat en een geschikt hulpstuk.

^ 9.7.4 Versnellingsbak in elkaar


zetten
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Bout schakelas 5e-versnelling (M8) 21-26 (2,1-2,6)


Bout schakelvork 5e-versnelling (M8) 21-26 (2,1-2,6)
Bouten versnellingsbakhuis (M9) 29-36 (2,9-3,6)
Bout achteruitas (M10) 43-53 (4,3-5,3)

Differentieelhuis aan versnellingsbakhuis:

M10-bouten 43-53 (4,3-5,3)


M8-bouten 21-26 (2,1-2,6)
Flensen op differentieel 21-26 (2,1-2,6)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kalibers 1870648000
Referentietraverse 1870649000
Plaat 1870647000
Dop 1870652000
- In elkaar zetten van de versnellingsbak gebeurt in omgekeerde volgorde van uit
elkaar nemen. Let daarbij op de volgende punten:
- Monteer gelijktijdig de in- en uitgaande as in hun zitting.
- Bij vervanging één of meer van de volgende onderdelen: ingaande as, vliegwielhuis,
versnellingsbakhuis, voorste lager van ingaande as, achterste lagers, synchronaaf
van de 5e-versnelling, uitgaande as, aangedreven tandwielen van 3e, 4e of 5e-
versnelling, moet de dikte van de vulringen voor de voorspanning van de lagers
voor de ingaande as en de uitgaande as als volgt worden bepaald:
- Bepaal de dikte van de vulringen bij het vervangen van de complete uitgaande as,
achterste lager van secundaire as, aangdreven tandwielen van 3e, 4e en 5e-
versnelling als volgt:
- Plaats twee kalibers (speciaal gereedschap Fiat 1870648000) in de zittingen voor de
achterste lagers in het versnellingsbakhuis.
- Plaats een referentietraverse (speciaal gereedschap Fiat 1870649000) op het
versnellingsbakhuis.
- Breng de twee cilinders van de kalibers (zonder te forceren) met behulp van een
schroevendraaier via de twee gaten in contact met de onderzijde van de
referentietraverse. Blokkeer de twee cilinders met behulp van de bijbehorende
bouten.
- Verwijder de referentietraverse en de kalibers uit het versnellingsbakhuis en plaats
de twee kalibers op speciaal gereedschap Fiat 1870647000.
- Bevestig aan het gereedschap voor controle van de lagervoorspanning: het vulstuk,
de aanslagschijf en de centreerbus, zoals aangegeven in figuur 9.50.

Figuur 9.50: Meetopstelling voor bepalen van lagervoorspanning


1a Speciaal gereedschap Fiat 1870647000
1b Bouten
1c Vulstuk
1d Aanslagschijf
1e Centreerbus
- Koppel de zo verkregen steun voor bepaling van de lagervoorspanning aan de
grondplaat met daarop de kalibers.
- Sluit het gereedschap aan op perslucht met een overdruk van 0,5 bar om de twee
actuatoren in contact te brengen met de kalibers.
- Monteer twee klokmicrometers op het gereedschap en zet ze met een voorspanning
van 3 mm op nul (zie referentie X in het rekenvoorbeeld voor de vulringdikte).
- Verwijder de steun voor bepaling van de lagervoorspanning van de bijbehorende
grondplaat met de kalibers.
- Verwijder de aanslagschijf.
- Plaats de steun voor bepaling van de lagervoorspanning op het versnellingsbakhuis
en draai de bouten vast.
- Sluit het gereedschap aan op perslucht en verhoog de druk tot 4 bar.
- Draai de ingaande as en de uitgaande as met behulp van speciaal gereedschap
1870652000 en een passende slinger, zie figuur 9.51.

Figuur 9.51: In- en uitgaande as draaien


1 Meetopstelling
2 Perslucht
3a Speciaal gereedschap Fiat 1870652000
3b Slinger
- Lees op de twee klokmicrometers de verplaatsingen van de uitgaande as en de
ingaande as af (zie referentie Y in het rekenvoorbeeld voor de vulringdikte).
- Verhoog de meting van verplaatsing X - Y van de uitgaande as met 0,15 mm om de
juiste dikte van de vulring te bereiken.
- Verlaag de meting van verplaatsing X - Y van de ingaande as met 0,10 mm om de
juiste dikte van de vulring te bereiken.
- Verwijder het gereedschap voor bepaling van de lagervoorspanning van het
versnellingsbakhuis.
- Monteer vulringen van de berekende dikte en monteer alle overige onderdelen in de
omgekeerde volgorde van het uitbouwen.
- Monteer de pakkingvlakken met behulp van een geschikt afdichtmiddel (Loctite
510).
- Zet de diverse onderdelen met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Ga voor het inbouwen van het differentieel als volgt te werk:
- Plaats het speciaal gereedschap compleet met klokmicrometer op het
differentieeloppervlak aan de motorzijde en zet de klokmicrometer met een
voorspanning van 1 mm op nul, zie figuur 9.52.

Figuur 9.52: Afstand bepalen


1 Speciaal gereedschap Fiat 1820085000

- Plaats het speciaal gereedschap compleet met klokmicrometer op de


differentieelflens en meet het verschil, zie figuur 9.53.

Figuur 9.53: Afstand bepalen

1 Speciaal gereedschap Fiat 1820085000

- Bereken de dikte van de vulring door aan het gemeten verschil 0,12 toe te voegen.
Let op! Deze waarde (0,12 mm) komt overeen met de voorgeschreven voorspanning
van de differentieellagers.
- Plaats een vulring (of vulringen) voor de lagervoorspanning met een dikte die gelijk
is aan de berekende dikte (of de eerst leverbare dikte daarboven) in de zitting.

^ 9.8 Versnellingsbak reviseren (C.538


Getrag)

^ 9.8.1 Versnellingsbak uit elkaar


nemen
Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeergereedschap ingaande as 1870853000


De/montagehulpstuk 1870844000
versnellingsbakhuizen
Blokkeergereedschap 1870741000
Bus 1878082000
Handvat 1870007000
Hulpstuk voor handvat 1860981000
Hulpstuk voor handvat 1870629000

Figuur 9.54: Dwarsdoorsnede versnellingsbak C.538 Getrag


1 Synchronisering 3e/4e-versnelling
2 Hulpas
3 Dubbel conus synchronisering 1e-/2e-versnelling
4 Druklager
5 Ingaande as
6 Synchronisering 5e-versnelling/achteruit
7 Kroonwiel/pignon
8 Differentieel
9 Versnellingsbakhuis

Let op! Leg bij het uit elkaar nemen de onderdelen op volgorde weg, zodat deze bij het
in elkaar zetten weer op de oorspronkelijke plaats komen te zitten.

- Draai de bouten los en verwijder de koppelingsactuator.


- Plaats de versnellingsbak zo mogelijk op een montagestandaard.
- Verwijder de schakelaar voor het achteruitrijlicht.
- Verwijder in het koppelingshuis met behulp van een hamer en een drevel de
afdichtplug van de tussenas en de olieafschermplug. De afdichtpluggen moeten na
demontage worden vervangen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het achterste deksel van de
versnellingsbak.
- Verwijder de onderliggende olie-afschermingen.
- Schakel de derde of de vierde versnelling in en plaats het blokkeergereedschap Fiat
1870853000 om het draaien van de ingaande as te voorkomen.
- Draai de bevestigingsbouten van de tussenas aan het lager los (zijde van
koppelingshuis). Vervang deze bouten bij de montage van de versnellingsbak.
- Draai de bevestigingsbouten van de ingaande en uitgaande as los. Vervang deze
bouten bij de montage van de versnellingsbak.
- Zet de versnellingsbak in neutraal.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het schakelmechanisme van de
versnellingsbak.
- Verwijder de linker asstomp met behulp van twee hefbomen.
- Draai de binnenste bevestigingsbouten van het koppelingshuis aan het
versnellingsbakhuis los.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de steunbeugel voor de schakelkabels.
- Draai de buitenste bevestigingsbouten van het koppelingshuis aan het
versnellingsbakhuis los.
- Monteer het speciaal gereedschap Fiat 1870844000 en scheid de
versnellingsbakhuizen, zie figuur 9.55.

Figuur 9.55: Versnellingsbakhuizen scheiden


1a Speciaal gereedschap Fiat 1870844000
1b Bouten
2 Schroefdraadassen
3a Moeren
3b Huishelften
- Verwijder het oliekanaal van het versnellingsbakhuis.
- Verwijder de magneet uit het versnellingsbakhuis.
- Maak de selectie-as voor de 1e/2e-versnelling los, verwijder de mof uit de zitting en
verwijder de selectie-as uit de zitting van het tandwielhuis.
- Plaats het blokkeergereedschap Fiat 1870741000 voor het tandwiel van de 4e-
versnelling op de ingaande as en draai de bout vast.
- Monteer het speciaal gereedschap 1878082000 met het verlengstuk, tik op het
verlengstuk met een kunststof hamer en verwijder met behulp van een tweede
persoon gelijktijdig de ingaande as, de uitgaande as en de hulpas uit het
versnellingsbakhuis.
- Verwijder het differentieel.
- Als de lagers in het versnellingsbakhuis moeten worden vervangen, moet eerst de
hoogte van de oppervlakken van het huis ten opzichte van de huidige lagers worden
bepaald, zie figuur 9.56.

Figuur 9.56: Hoogte oppervlakken versnellingsbakhuis meten ten opzichte van de


lagers
1a Dieptemeter
1b Afstand meten
1c Binnenste lagerloopring
1d Pasvlak
- Bepaal met een dieptemeter de afstand van de binnenste lagerloopring tot de
pasvlakken van het versnellingsbakhuis. Voer deze meting op drie plaatsen uit die
gelijkmatig over de binnenste lagerloopring van het lager zijn verdeeld. Tel deze
waarden bij elkaar op en deel ze door het aantal metingen. Als een meting meer
dan 0,08 mm afwijkt van de andere metingen, dan moet de meting worden
herhaald.
- Noteer de gemeten waarde. Op deze wijze kan de dikte van de vulringen voor de
voorspanning van de lagers worden bepaald.
- Verwijder met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1870007000 en hulpstuk
1860981000 het lager van de ingaande as uit het versnellingsbakhuis.
- Verwijder met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1870007000 en hulpstuk
1870629000 het lager van de uitgaande as uit het versnellingsbakhuis.

^ 9.8.2 Onderdelen uit elkaar nemen


en controleren
Speciaal gereedschap (Fiat)
Plaat 1860837000
Halve ringen 1870677000
Stempel 1875088000
Centreerpen 1870418000
Steun voor halve ringen 1846017000
Stempel 1870152000

Huishelften controleren

- Controleer de draagvlakken van bedieningsstangen en lagers op slijtage of


scheuren. Controleer de contactvlakken op oneffenheden. Indien deze klein zijn,
kunnen ze met een fijne vijl worden verwijderd.
- Controleer de huishelften op olielekkage. Vervang indien nodig de oliekeerringen.
- Controleer de koppelingsas op overmatige speling. Vervang indien nodig de
lagerbussen.
- Controleer de schakelassen op vervorming, slijtage en overmatige speling.
- Controleer de schakelvorken op vervorming en slijtage aan de contactvlakken met
de schakelringen.

Ingaande as uit elkaar nemen en in elkaar zetten

- Neem de ingaande as uit elkaar aan de hand van figuur 9.57.


- Merk alle verwijderde delen, zodat de montagerichting en -volgorde bekend zijn.
Let er vooral op dat het cirkelvormige merkteken op de schakelmof naar de 3e-
versnelling is gericht.

Figuur 9.57: Ingaande as uit elkaar nemen


1 Schakelvork 3e/4e-versnelling
2a Ring
2b Axiaallager
2c Aandrijftandwiel 4e-versnelling
2d Naaldlager
3 Synchroniseerring 4e-versnelling
4a Borgingen
4b Veren
4c Kogels
5 Schakelmof
- Voltooi het uit elkaar nemen van de ingaande as met behulp van een hydraulische
pers, zie figuur 9.58.

Figuur 9.58: Ingaande as met behulp van een hydraulische pers verder uit elkaar
nemen
1a Speciaal gereedschap Fiat 1860837000
1b Speciaal gereedschap Fiat 1870677000
2a Speciaal gereedschap Fiat 1875088000
2b Speciaal gereedschap Fiat 1870418000
2c Bus
2d Synchronisatie 3e/4e-versnelling
2e Bovenste axiaallager
2f Synchroniseerring 3e-versnelling
2g Bovenste naaldlager
2h Aandrijftandwiel 4e-versnelling
2i Onderste naaldlager
2l Onderste axiaallager
- Verwijder indien noodzakelijk het aandrijftandwiel van de 5e-versnelling van de
ingaande as. Na demontage moet het aandrijftandwiel van de 5e-versnelling altijd
worden vervangen.
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen. Let hierbij
op de volgende punten:
- Smeer de lagers voor montage in met geschikte olie.
- Controleer na montage van de schakelmof of het aandrijftandwiel voor de 4e-
versnelling en de synchroniseerring vrij kunnen draaien.

Tussenas uit elkaar nemen en in elkaar zetten

- Neem de tussenas uit elkaar aan de hand van figuur 9.59.


- Merk alle verwijderde delen, zodat de montagerichting en -volgorde bekend zijn.

Figuur 9.59: Tussenas met behulp van een hydraulische pers uit elkaar nemen
1a Speciaal gereedschap Fiat 1860837000
1b Speciaal gereedschap Fiat 1846017000
2a Ring
2b Bovenste lager voor 1e-versnelling
2c Tandwiel voor 1e-versnelling
2d Onderste lager voor 1e-versnelling
2e Dubbele synchronisatie voor 1e-versnelling
3a Borgingen
3b Veren
3c Kogels
4 Schakelmof 1e/2e-versnelling
- Laat de tussenas in de hydraulische pers gemonteerd en voltooi het uit elkaar
nemen zoals aangegeven in figuur 9.60.
Figuur 9.60: Tussenas met behulp van een hydraulische pers verder uit elkaar nemen
1 Speciaal gereedschap Fiat 1860837000
2a Bus
2b Ring
2c Synchronaaf 1e/2e-versnelling
2d Dubbele synchronisatie 1e/2e-versnelling
2e Aandrijftandwiel 2e-versnelling
2f Naaldlager

Uitgaande as uit elkaar nemen en in elkaar zetten

Als tijdens revisie één of meer componenten van de uitgaande as moeten worden
vervangen, moet er voor het uit elkaar nemen eerst een meting worden uitgevoerd om
de juiste waarde (voorspanning) van de stelringen voor de differentieellagers vast te
stellen, zodat de juiste stand tussen het kroonwiel en pignonwiel gehandhaafd blijft.

- Plaats de uitgaande as op een meetvlak en meet de hoogte (1b) van de as, van het
controle-oppervlak vanaf de onderste ring van het tandwiel voor de achteruit tot de
oppervlakken van de 4e versnelling, zie figuur 9.61.

Figuur 9.61: Hoogte (1b) van uitgaande as (1a) meten


- Verwijder met behulp van een hydraulische pers en speciaal gereedschap Fiat
1875088000 het tandwiel voor de 4e versnelling.
- Neem de uitgaande as verder uit elkaar aan de hand van figuur 9.62.
- Merk alle verwijderde delen, zodat de montagerichting en -volgorde bekend zijn.
Let er vooral op dat het dubbel cirkelvormige teken op de schakelmof naar de
achteruit is gericht.

Figuur 9.62: Uitgaande as uit elkaar nemen


1a Speciaal gereedschap Fiat 1870677000
1b Speciaal gereedschap Fiat 1860837000
2a Hydraulische pers
2b Aangedreven tandwiel 3e-versnelling
2c Aandrijftandwiel 5e-versnelling
2d Naaldlagers
2e Synchroniseerring 5e-versnelling
3a Borgingen
3b Veren
3c Kogels
4 Schakelmof 5e-versnelling/achteruit
- De aangedreven tandwielen voor de 3e/4e-versnelling kunnen twee maal worden
verwijderd. Markeer op het tandwiel het aantal keren dat het tandwiel is
verwijderd. Nadat de tandwielen voor de tweede keer zijn verwijderd, moeten ze
worden vervangen.
- Verwijder de overige onderdelen van de uitgaande as zoals aangegeven in figuur
9.63.

Figuur 9.63: Uitgaande as verder uit elkaar nemen


1 Speciaal gereedschap Fiat 1860837000
2a Bus
2b Synchronisatie 5e-versnelling/achteruit
2c Synchroniseerring achteruit
2d Aangedreven tandwiel achteruit
2e Naaldlager
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen. Let hierbij
op de volgende punten:
- Smeer de lagers voor montage in met geschikte olie.
- Pas de vulringen voor het afstellen van het kroonwiel/pignonwiel aan bij wijziging
van de uitgaande as (zie figuur 9.61).
- Controleer of de synchronisaties vrij kunnen draaien.

^ 9.8.3 Differentieel uit elkaar nemen


en in elkaar zetten
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Kroonwiel 80-90 (8,0-9,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Trekker 1870845000
Handvat 1870007000
Montagehulpstuk 1860770000

Uit elkaar nemen

- Verwijder de twee lagers van het differentieelhuis en de onderliggende vulringen


met behulp van speciaal gereedschap 1870845000 en 1870007000. Let op! Merk de
vulringen en de bijbehorende positie.
- Draai de bevestigingsbouten van het kroonwiel los.
- Het kroonwiel is geklemd gemonteerd op het differentieelhuis. Maak het kroonwiel
met een rubber hamer los en verwijder het kroonwiel.
- Bouw de overige onderdelen uit aan de hand van figuur 9.64.

Figuur 9.64: Differentieel in onderdelen


1a Borgveer
1b Satellietas
2 Planeetwielen
3a Satellietwielen
3b Drukringen

Onderdelen controleren

- Controleer de lagers op groeven, sporen van warmlopen of overmatige slijtage.


- Controleer het kroonwiel op beschadiging of overmatige slijtage. Let op! Indien het
kroonwiel wordt vervangen, moet ook de ingaande versnellingsbakas worden
vervangen.
- Controleer de satellietas op vreetsporen, overmatige speling of slijtage.
- Controleer de satelliet- en planeetwielen op beschadiging of slijtage aan de
contactvlakken.
- Controleer de drukringen op beschadiging of slijtage aan de contactvlakken.
- Controleer het differentieelhuis op scheuren of slijtagesporen aan de
contactvlakken.

In elkaar zetten

- Monteer de satellietwielen en de bijbehorende drukringen.


- Monteer de planeetwielen en de satellietas en plaats de borgveer in het
differentieel.
- Monteer het kroonwiel op het differentieel en draai de centreerbouten vast. Plaats
het kroonwiel met een rubber hamer in de zitting op het differentieel.
- Gebruik nieuwe bevestigingsbouten, smeer deze in met borgmiddel en zet de bouten
met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Als het differentieel is vervangen moet de juiste dikte van de vulringen worden
bepaald.
- Plaats het differentieelhuis op een controle-oppervlak en meet de hoogte 'A' (1b)
tussen de zitting voor het lager en de zitting van het kroonwiel, zie figuur 9.65.

Figuur 9.65: Afstand meten voor het bepalen van de juiste dikte van de vulringen
1a Differentieelhuis
1b Hoogte 'A'
S1 Vulring
- De maat 'A' wordt aangegeven met 'Ao' voor het oude differentieelhuis en 'An' voor
het nieuwe differentieelhuis.
- Herhaal de meting en bereken de gemiddelde waarde. Voer de meting bij beide
differentieels uit.
- De dikte van de vulring 'S1' wordt aangegeven met 'S1o' voor de vulring van het
oude differentieelhuis en 'S1n' voor de te bepalen dikte voor het nieuwe
differentieelhuis.
- Bereken de dikte van de nieuwe vulring (S1n) aan de hand van de formule S1n =
S1o + (Ao - An).
- Bereken de dikte van de nieuwe vulring (S2n) voor de andere zijde aan de hand van
figuur 9.66.

Figuur 9.66: Afstand meten voor het bepalen van de juiste dikte van de vulringen
1a Differentieelhuis
1b Hoogte tussen lagerzittingen
2a Hoogte 2a
2b Hoogte 2b
- Meet en noteer de dikte S2o (oud).
- Meet hoogte 'B' in het differentieelhuis tussen de lagerzittingen.
- Plaats het differentieelhuis op het controle-oppervlak en meet de hoogte '1b' tussen
de lagerzittingen.
- Meet de hoogte 2a en 2b van de twee lagerzittingen. Herhaal de meting en bereken
de gemiddelde waarde.
- Voer deze metingen zowel bij het nieuwe als bij het oude differentieelhuis uit.
- Bereken hoogte 'B' aan de hand van de formule 'B' = 1b - 2a - 2b. Voer deze
berekening bij beide differentieelhuizen uit, zodat twee waarden 'Bn' (nieuw) en 'Bo'
(oud) worden verkregen.
- Trek de gemiddelde waarde 'Bo' van het oude differentieelhuis af van de
gemiddelde waarde 'Bn' van het nieuwe differentieelhuis.
- Bereken de dikte van vulring 'S2n' aan de hand van de formule S2n = S1o + S2o -
S1n + (Bo - Bn).
- Breng de vulringen op het differentieel aan en monteer de differentieellagers met
behulp van een hydraulische pers.

^ 9.8.4 Versnellingsbak in elkaar


zetten
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Deksel schakelmechanisme 25 (2,5)
Bouten versnellingsbakhuis 28 (2,8)
Bouten ingaande- en uitgaande as 100 (10,0)
Bout tussenas 100 (10,0)
Achterste deksel 25 (2,5)
Koppelingsactuator 10 (1,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

De/montagehulpstuk 1870844000
Dop 1870853000
- In elkaar zetten van de versnellingsbak gebeurt in omgekeerde volgorde van uit
elkaar nemen. Let daarbij op de volgende punten:
- Monteer gelijktijdig de in- en uitgaande as en de hulpas met de bijbehorende
vorken in hun zitting.
- Tik het lager voor de hulpas met behulp van een kunststof hamer in de zitting.
- Breng bij de montage afdichtmiddel (Loctite 5203) aan op de diverse pasvlakken.
De rups afdichtmiddel moet ongeveer 1 mm dik zijn, zodat wordt voorkomen dat de
smeerboringen voor de lagers verstopt raken.
- Vervang de bevestigingsbouten van de ingaande- en uitgaande as.

^ 9.9 Bedieningsmechanisme
versnellingsbak
Zie figuur 9.67 voor het toegepaste bedieningsmechanisme van de handgeschakelde
modellen.

Figuur 9.67: Bedieningsmechanisme versnellingsbak


1 Versnellingspook
2 Steun voor schakelkabels
3 Kabel voor inschakelen versnellingen
4 Kabel voor kiezen versnellingen
5 Inschakelhefboom
6 Keuzehefboom op versnellingsbak
^ 10 Aandrijfassen

In het hoofdstuk "Aandrijfassen" vindt u een uit- en inbouwbeschrijving van de


aandrijfassen, een beschrijving van het vervangen van de homokinetische koppeling
en het vervangen van de stofhoes.

^ 10.1 Inleiding
Bij de Fiat Stilo met 1,2 L-benzinemotor en 1,6 L-benzinemotor wordt de aandrijving
van de voorwielen verzorgd door aandrijfassen van ongelijke lengte. Ze hebben aan de
versnellingsbakzijde een tripodekoppeling en aan de wielzijde een homokinetische
koppeling. Vanwege de grotere lengte van de rechter aandrijfas is deze van een
balansmassa voorzien. Bij de Fiat Stilo met 1,8 L-benzinemotor, 2,4 L-benzinemotor
en 1,9 L-turbodieselmotor wordt de aandrijving door aandrijfassen van gelijke lengte
verzorgd. Deze hebben aan beide zijden een homokinetische koppeling. Vanwege de
gelijke lengte van beide aandrijfassen wordt aan de rechterzijde een tussenas tussen
het differentieel en de aandrijfas gebruikt met een steunlager aan het cilinderblok.

^ 10.2 Aandrijfassen uit- en inbouwen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Naafmoer:

fase 1 70 (7,0)
fase 2 +62°
verderdraaien
Aandrijfas aan differentieel of tussenas 40 (4,0)
Spoorstangkogel 70 (7,0)
Schokdemper aan fusee 75 (7,5)
Wielbouten 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847035000
^ 10.2.1 Versies met 1,2 L of 1,6 L-
benzinemotor
Aandrijfas uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Verwijder het linker voorwiel.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de linker wielkuipbescherming.
- Plaats een opvangbak onder de auto, die geschikt is voor versnellingsbakolie.
- Draai de plug op de versnellingsbak los en tap de versnellingsbakolie af.
- Verwijder de borging op de bevestigingsmoer van de voorwielnaaf en draai de
bevestigingsmoer los.
- Draai de moer los en maak de spoorstangkogel los met behulp van een geschikte
kogeldrukker (speciaal gereedschap Fiat 1847035000).
- Draai de bevestigingsbouten van de schokdemper aan de fusee los en kantel de
fusee naar buiten, zie figuur 10.1.

Figuur 10.1: Aandrijfas uitbouwen


1 Wielnaaf
2 Klemband
3 Aandrijfas
- Trek de aandrijfas uit de wielnaaf.
- Open de klemband van de aandrijfas op het differentieel en verwijder de aandrijfas.

Aandrijfas inbouwen

- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.


- Controleer de conditie van de aandrijfas.
- Controleer de stofhoezen op beschadigingen en of ze gevuld zijn met smeervet.
- Gebruik nieuwe klembanden.
- Vervang de afdichtring van de olie-aftapplug en vul de versnellingsbak met
versnellingsbakolie van de voorgeschreven specificatie.
- Gebruik een nieuwe naafmoer en borg deze op de manier die aangegeven staat in
figuur 10.2.

Figuur 10.2: Naafmoer borgen


1 Borging

^ 10.2.2 Versies met 1,8 L of 2,4 L-


benzinemotor of 1,9 L-
turbodieselmotor
Aandrijfas uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Verwijder het voorwiel en de wielkuipbescherming.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de borging op de bevestigingsmoer van de voorwielnaaf en draai de
bevestigingsmoer los.
- Draai de bevestigingsbouten van de schokdemper aan de fusee los en kantel de
fusee naar buiten.
- Draai de bouten los waarmee de binnenste homokinetische koppeling van de linker
aandrijfas aan de differentieelflens is bevestigd of waarmee de binnenste
homokinetische koppeling van de rechter aandrijfas aan de tussenasflens is
bevestigd en neem de aandrijfas onder de auto vandaan.

Figuur 10.3: Aandrijfas uitbouwen


1 Naafmoer
2 Bout
3 Bout
4 Aandrijfas

Tussenas uit- en inbouwen

- Plaats een opvangbak onder de auto, die geschikt is voor versnellingsbakolie.


- Draai de plug op de versnellingsbak los en tap de versnellingsbakolie af.
- Draai de bouten los waarmee de tussenas aan de steun op het cilinderblok is
bevestigd, zie figuur 10.4.
- Trek de tussenas uit het differentieel.

Figuur 10.4: Tussenas uitbouwen


1a Bevestigingsbout
1b Tussenas
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Draai de vulplug los en vul de versnellingsbak met de juiste versnellingsbakolie
totdat de olie uit de vulopening stroomt.
- Plaats de vulplug en zet deze vast met het juiste aanhaalmoment.

Aandrijfas inbouwen

- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.


- Draai de bouten waarmee de binnenste homokinetische koppeling van de
linkeraandrijfas aan de differentieelflens is bevestigd of waarmee de binnenste
homokinetische koppeling van de rechter aandrijfas aan de tussenasflens is
bevestigd met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Gebruik een nieuwe naafmoer en borg deze op de manier die aangegeven staat in
figuur 10.2.

^ 10.3 Aandrijfassen uit elkaar nemen


en in elkaar zetten

^ 10.3.1 Versies met 1,2 L of 1,6 L-


benzinemotor
Speciaal gereedschap (Fiat)

Slagtrekker 1847017001
Verloopstuk 1860889000
Montagehulpstuk 1870465000

Uit elkaar nemen

- Zet de aandrijfas klem in een bankschroef met zachte bekken.


- Schuif de stofhoes van de tripodekoppeling naar achteren.
- Verwijder de borgveerring op de tripodekoppeling, zie figuur 10.5.

Figuur 10.5: Tripodekoppeling uit- en inbouwen


1a Borgveerring
1b Tripodekoppeling
2a Klemband
2b Stofhoes
- Verwijder de tripodekoppeling van de aandrijfas.
- Noteer de afstand van het dichte lager tot het uiteinde van de aandrijfas, zie figuur
10.7.
- Verwijder het dichte lager van de aandrijfas met behulp van een geschikte trekker.
- Verwijder de stofhoes van de aandrijfas.
- Verwijder de klembanden en trek de stofhoes van de homokinetische koppeling
naar achteren.
- Maak de borgveerring van de homokinetische koppeling (stuknummer 3c in figuur
10.6) zo ver mogelijk open.
- Verwijder de homokinetische koppeling met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1847017001 en verloopstuk 1860889000 van de aandrijfas, zie figuur 10.6.

Figuur 10.6: Homokinetische koppeling uitbouwen


1 Klemband
2 Homokinetische koppeling
3a Slagtrekker (speciaal gereedschap Fiat 1847017001)
3b Verloopstuk (speciaal gereedschap Fiat 1860889000)
3c Borgveerring
4a Stofhoes
4b Klemband
- Verwijder de stofhoes met de klemband van de aandrijfas.

Controleren

- Controleer de tripodekoppeling op slijtage en beschadigingen en vervang bij


defecten de gehele koppeling.
- Maak de homokinetische koppeling zorgvuldig schoon met benzine en controleer
visueel of de kogels en de zittingen precies passen en geen groeven vertonen.
- Vervang bij defecten de homokinetische koppeling.
- Controleer de aandrijfas op vervormingen en breuken en op slijtage van de
loopvlakken voor de keerringen.
- Vervang indien nodig de aandrijfas.

In elkaar zetten

- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.


- Schuif nieuwe stofhoezen voor de koppelingen op de aandrijfas voordat de
koppelingen worden aangebracht.
- Vul de stofhoes voor de homokinetische koppeling met Tutela MRM2-vet.
- Plaats een nieuwe borgveerring en breng de homokinetische koppeling aan op de
aandrijfas.
- Gebruik een passende stempel (speciaal gereedschap Fiat 1870465000) en monteer
het dichte lager op de voorgeschreven maat op de aandrijfas, zie figuur 10.7.

Figuur 10.7: Inbouwstand dichte lager


1 Montagemaat dichte lager linkeraandrijfas
2 Montagemaat dichte lager rechteraandrijfas

^ 10.3.2 Versies met 1,8 L of 2,4 L-


benzinemotor of 1,9 L-
turbodieselmotor
Speciaal gereedschap (Fiat)

Trekker 1860889000
Hulpstuk 1847017000

Uit elkaar nemen

- Zet de aandrijfas klem in een bankschroef met zachte bekken.


- Verwijder de klemband en schuif de stofhoes van de homokinetische koppeling.
- Ontvet de koppeling en trek met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1847017000
en Fiat 1860889000 de homokinetische koppeling van de aandrijfas.
- Verwijder de klembanden van de stofhoes en verwijder de stofhoes van de
differentieelzijde.
- Ontvet de koppeling en verwijder de borgveerring.
- Verwijder de koppeling van de aandrijfas en trek de stofhoes van de aandrijfas.

Controleren

- Maak de homokinetische koppeling zorgvuldig schoon met benzine en controleer


visueel of de kogels en de zittingen precies passen en geen groeven vertonen.
- Vervang bij defecten de homokinetische koppeling.
- Controleer de aandrijfas op vervormingen en breuken, vervang indien nodig de
aandrijfas.

In elkaar zetten
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.
- Schuif nieuwe stofhoezen voor de koppelingen op de aandrijfas voordat de
koppelingen worden aangebracht.
- Monteer nieuwe borgveerringen.
- Vul de stofhoes voor de homokinetische koppeling met Tutela MRM2-vet.

^ 11 Wielophanging

In het hoofdstuk "Wielophanging en vering" vindt u een beschrijving van de


toegepaste wielophanging, uit- en inbouwbeschrijvingen van de verschillende
componenten van de wielophanging, een tabel met de wieluitlijngegevens en een
overzicht van de toegepaste wielen en banden.

^ 11.1 Inleiding
De voorwielophanging van de Fiat Stilo bestaat uit MacPherson-veerpoten met
dubbelwerkende hydraulische telescopische schokdempers met smeedstalen
wieldraagarmen die aan een subframe zijn opgehangen.

De semi-onafhankelijke achterwielophanging bestaat uit twee langsdragers en een


open torsie-traverse met gecontroleerde vervormbare hydraulische ophangelementen
en dubbelwerkende hydraulische telescopische schokdempers. Alle versies hebben vóór
en achter een stabilisatorstang.

^ 11.2 Voorwielophanging
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Fuseekogel aan fusee 70 (7,0)


Draagarm aan subframe 105 (10,5)

Onderste reactiestang versnellingsbak aan subframe:

bout 125 (12,5)


moer 70 (7,0)

Subframe aan carrosserie:

bouten M12 x 1,5 110 (11,0)


bouten M14 x 1,5 150 (15,0)
Stuurhuis aan subframe 85 (8,5)
Stabilisatorstang aan subframe 25 (2,5)

Naafmoer:

fase 1 70 (7,0)
fase 2 +62° verderdraaien
Aandrijfas aan differentieel of tussenas 40 (4,0)
Spoorstangkogel 70 (7,0)
Schokdemper aan fusee 75 (7,5)
Stabilisatorstanggewricht aan schokdemper 51 (5,1)
Schokdempermoer 60 (6,0)
Remschijf 13 (1,3)
Wielbouten 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847035000
Verwijderen wiellager 1840005003, 1840005302 en
1845028000
Aanbrengen wiellager 1875055000
Montagehulpstuk wielnaaf in fusee 1870225002

^ 11.2.1 Wieldraagarm uit- en


inbouwen
- Zet de auto op een hefbrug.
- Verwijder de voorwielen.
- Verwijder de wielkuipbescherming.
- Draai de bevestigingsbouten van de draagarm aan het subframe los, zie figuur 11.1.

Figuur 11.1: Wieldraagarm uitbouwen


1a Bout
1b Bout
- Draai de bevestigingsbout en -moer van de fuseekogel los en maak de fuseekogel
met behulp van een geschikte kogeltrekker los van de fusee.
- Verwijder de wieldraagarm.
- Controleer de wieldraagarm op vervormingen en beschadigingen. Controleer of de
fuseekogel geen overmatige speling heeft en of de stofhoes van de fuseekogel niet
beschadigd is. Controleer de bussen op slijtage. Vervang zonodig de wieldraagarm.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de
volgende punten:
- Om een juiste werking van de voorwielophanging te garanderen en vroegtijdige
slijtage van de ophangrubbers van de wieldraagarmen te voorkomen, moeten de
bevestigingsbouten van de wieldraagarm aan het subframe met het juiste
aanhaalmoment worden vastgedraaid, terwijl de wieldraagarm in een stand staat
die overeenkomt met een bepaalde statische belasting (complete auto in rijklare
staat). Bij de juiste statische belasting is de hoogte tussen de wielkuip en het hart
van het wiel 74,6 cm.
- Controleer de wieluitlijning.
- Zet de bouten en moeren met de juiste aanhaalmomenten vast.

^ 11.2.2 Subframe uit- en inbouwen


- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder de voorwielen.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de linkerwielkuipbescherming.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de onderste reactiestang(en) van de
versnellingsbak aan het subframe.
- Bouw de wieldraagarmen uit zoals beschreven in paragraaf 11.2.1.
- Draai de bevestigingsbouten van de stabilisatorstang los, zie figuur 11.2.

Figuur 11.2: Subframe uitbouwen


1 Bevestigingsbouten van stabilisatorstang
2 Bevestigingsbouten van stuurhuis
3 Bevestigingsbouten van subframe
- Draai de bevestigingsbouten van het stuurhuis (stuknummer 2 in figuur 11.2) aan
het subframe los.
- Plaats een hydraulische krik onder het subframe.
- Draai de bevestigingsbouten van het subframe aan de carrosserie los.
- Laat de hydraulische krik zakken en verwijder het subframe.
- Controleer de rubbers en de stabilisatorstang op vervorming en beschadiging.
- Controleer het subframe op vervormingen en scheuren.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Controleer de wieluitlijning.
- Draai de bouten en moeren met de juiste aanhaalmomenten vast.

^ 11.2.3 Fusee uit- en inbouwen;


wiellagers vervangen
- Maak de borging los en draai de naafmoer een slag los.
- Verwijder het voorwiel.
- Verwijder de naafmoer.
- Maak de steker van de remblokslijtagesensor los (alleen links).
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de remklauwhouder met de
remklauw.
- Draai de boutjes los en verwijder de remschijf.
- Verwijder de bevestigingsmoer van de spoorstangkogel aan de fusee. Maak de
spoorstangkogel los met behulp van een geschikte kogeldrukker (bijvoorbeeld Fiat
1847035000).
- Draai de bevestigingsbout van de fuseekogel los en maak de fuseekogel los van de
fusee.
- Draai de bevestigingsbouten van de schokdemper aan de fusee los en verwijder de
fusee.
- Pers de wielnaaf uit de fusee, zie figuur 11.3.

Figuur 11.3: Wielnaaf uit fusee persen


1a Voorwielnaaf
1b Fusee
1c Pers
- Tik de binnenste lagerloopring los van de wielnaaf. Trek de lagerloopring met
behulp van een trekker van de wielnaaf, zie figuur 11.4.

Figuur 11.4: Binnenste lagerloopring van wielnaaf verwijderen


- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de stofplaat van de fusee.
- Verwijder de borgveerring voor de buitenste lagerloopring uit de fusee.
- Pers de buitenste lagerloopring uit de fusee.
- Controleer de fusee. Het lagerloopvlak mag geen vreetsporen vertonen. Controleer
de fusee op vervormingen en scheuren.
- Pers het nieuwe wiellager in de fusee met behulp van een pers en speciaal
gereedschap Fiat 1875055000.
- Breng de borgveerring van het lager aan.
- Monteer de spatplaat op de fusee en draai de bevestigingsbouten vast.
- Monteer de wielnaaf in de fusee met behulp van een hydraulische pers en speciaal
gereedschap Fiat 1870225002.
- Bouw de fusee in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.
- Monteer altijd een nieuwe naafmoer en borg deze zoals aangegeven in figuur 10.2.

^ 11.2.4 Veerpoot uit- en inbouwen;


schokdemper vervangen
Let op! Als de auto meer dan 20.000 tot 25.000 km heeft gereden, moeten altijd de
beide schokdempers van een as worden vervangen. Als de auto minder heeft gereden,
mag één schokdemper worden vervangen, waarbij de nieuwe schokdemper van
hetzelfde merk en type is als de schokdemper die blijft zitten.

- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de voorwielen.


- Maak de remslang van de remklauw en de kabel van de remblokslijtagesensor los
van de steun op de schokdemper.
- Draai de bevestigingsbouten van de schokdemper aan de fusee los.
- Draai de bevestigingsmoer van het stabilisatorstanggewricht aan de schokdemper
los.
- Fixeer de schokdempersteel en draai de bevestigingsmoer (1a) van de bovenste
schokdemperbevestiging aan de carrosserie los, zie figuur 11.5.

Figuur 11.5: Veerpoot uitbouwen


1a Bevestigingsmoer
1b Aanslagrubber
2 Schokdemper
- Verwijder de schokdemper.
- Druk de schroefveer samen met behulp van een veerspanner en hulpstukken
(speciaal gereedschap Fiat 1874555000).
- Draai de bevestigingsmoer (1a) van het bovenste rubber los; houd daarbij de
schokdempersteel (1b) tegen, zie figuur 11.6.

Figuur 11.6: Veerpoot uit elkaar nemen


1a Bevestigingsmoer
1b Schokdempersteel
- Ontspan de veer en verwijder de componenten van de veerpoot.
- Controleer alle onderdelen op slijtage en beschadiging.
- De schroefveren zijn onderverdeeld in klassen die door een groene of gele verfstreep
midden op de spiraal zijn aangegeven. Er moeten altijd veren van dezelfde klasse
worden gemonteerd.
- In elkaar zetten en inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen
en uit elkaar nemen.
- De bovenste bevestigingsmoer van de schokdemper aan de carrosserie moet worden
vastgedraaid met de wielen van de auto op de grond.
- Zet de bouten en moeren met de juiste aanhaalmomenten vast.

^ 11.3 Achterwielophanging
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Achteras aan carrosserie (M10) 50 (5,0)


Naafdrager aan achteras (M10) 69 (6,9)
Achteras aan ophangsteunen (M12) 95 (9,5)
Schokdemper aan achteras 110 (11,0)
Schokdemper aan carrosserie (3-/5-deurs) 25 (2,5)
Schokdemper aan carrosserie (Multi 50 (5,0)
Wagon)
Astapmoer (M22) 250 (25,0)
Wielbouten 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Trekker voor naafdop 1847014000


Blokkeergereedschap schokdempersteel 1857020000

^ 11.3.1 Complete achteras uit- en


inbouwen
- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel los van de accu.
- Maak de handremkabels los van de achterremklauwen.
- Draai de bevestigingsbouten van de schokdempers aan de achteras los.
- Zet de auto langzaam omhoog met behulp van de hefbrug en verwijder de
schroefveren, zie figuur 11.7.

Figuur 11.7: Schroefveren losmaken


1 Bout
2 Schroefveer
- Verwijder de beide achterwielen.
- Verwijder de remleidingen van de achteras.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de toerentalsensor van de naafdrager
(beide zijden).
- Maak de remslang van de achterremklauw los uit de borgveer op de achteras.
- Draai de bevestigingsbouten van de naafdrager los en hang de naafdrager compleet
met remschijf en remklauw terzijde (beide zijden).
- Maak de verbindingsslang tussen de leiding vanaf de verbindingsnippel en de
leiding naar de remklauw los uit de borgveer op de achteras (beide zijden).
- Ondersteun de achteras met een hydraulische krik.
- Draai de bout (1a) enige slagen los en draai de bevestigingsbouten (1b) van de
achteras aan de carrosserie los, zie figuur 11.8.

Figuur 11.8: Achteras uitbouwen


1a Bout
1b Bouten
- Laat de hydraulische krik zakken en verwijder de achteras.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de
volgende punten:
- Om een juiste werking van de achterwielophanging te garanderen en vroegtijdige
slijtage van de ophangrubbers te voorkomen, moeten de bevestigingsbouten van de
achteras aan de ophangsteunen met het juiste aanhaalmoment worden
vastgedraaid, terwijl de wieldraagarm in een stand staat die overeenkomt met een
bepaalde statische belasting (complete auto in rijklare staat). Bij de juiste statische
belasting is de hoogte tussen de wielkuip en het hart van het wiel 69 cm bij de 3-
deursuitvoeringen, 69,6 cm bij de 5-deursuitvoeringen en 72,1 cm bij de Multi
Wagon-uitvoeringen.
- Zet alle bouten en moeren met de juiste aanhaalmomenten vast.
- Vul en ontlucht het remsysteem.
- Controleer de wieluitlijning.
^ 11.3.2 Wielnaaf met wiellager
vervangen
- Bouw de achterremschijven uit zoals beschreven in hoofdstuk 13.
- Verwijder de naafdop met behulp van een slagtrekker (speciaal gereedschap Fiat
1847014000).
- Draai de astapmoer los en verwijder de achterwielnaaf compleet met de vulstukken,
zie figuur.

Figuur 11.9: Achterwielnaaf uitbouwen


1a Astapmoer
1b Wielnaaf
1c Vulstukken
- Bij overmatige geluidsproductie of speling moet de wielnaaf compleet met wiellager
worden vervangen.
- Controleer de astap op krassen, vervorming en slijtage. Vervang de astap zo nodig.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Vernieuw de astapmoer en zet deze met het juiste aanhaalmoment vast.
- Smeer de rand van de naafdop in met Tutela MR3-vet en monteer de naafdop met
behulp van een stempel.

^ 11.3.3 Schokdempers vervangen


Let op! Als de auto meer dan 20.000 tot 25.000 km heeft gereden, moeten altijd de
beide schokdempers van een as worden vervangen. Als de auto minder heeft gereden,
mag één schokdemper worden vervangen, waarbij de nieuwe schokdemper van
hetzelfde merk en type is als de schokdemper die blijft zitten.

- Zet de auto op een hefbrug en verwijder het achterwiel.


- Druk met een hydraulische krik de achterwielophanging iets in.
- Draai de onderste bevestigingsbout van de schokdemper los.
- Drie- en vijfdeursuitvoeringen: Verwijder de hydraulische krik en verwijder in de
bagageruimte de kap van de schokdemperbevestiging op de carrosserie. Houd de
schokdempersteel met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1857020000 tegen en
draai de schokdempermoer los.
- Multi Wagon-uitvoeringen: Draai de bovenste bevestigingsbout van de schokdemper
aan de carrosserie los.
- Verwijder de schokdemper.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Multi Wagon-uitvoeringen: Om een juiste werking van de achterschokdempers te
garanderen en vroegtijdige slijtage van de rubbers te voorkomen, moeten de
bevestigingsbouten van de schokdempers met het juiste aanhaalmoment worden
vastgedraaid, terwijl de wieldraagarm in een stand staat die overeenkomt met een
bepaalde statische belasting (complete auto in rijklare staat). Bij de juiste statische
belasting is de hoogte tussen de wielkuip en het hart van het wiel 72,1 cm.
- Draai de bouten en moeren met de juiste aanhaalmomenten vast.

^ 11.3.4 Schroefveren vervangen


De schroefveren mogen geen breuken of vervormingen vertonen.

De schroefveren zijn onderverdeeld in klassen die door een verfstreep midden op de


spiraal zijn aangegeven. Er moeten altijd veren van dezelfde klasse worden
gemonteerd.

^ 11.4 Wielen en banden


Een onjuiste bandspanning veroorzaakt onregelmatige slijtage.

- Controleer de bandspanning (zie tabel 11.1) regelmatig als de banden koud zijn.
- Controleer regelmatig de profieldiepte van de banden.
- Enkele soorten banden zijn voorzien van een slijtage-indicator die zichtbaar wordt
als het profiel van de band is afgesleten. Zodra dit het geval is, moet de band
worden vervangen.
- Controleer de banden uitwendig op eventuele scheuren en breuken.
- Indien zich onregelmatige slijtage van de banden voordoet, dient deze zo spoedig
mogelijk te worden weggenomen. Mogelijke oorzaken hiervan kunnen zijn: een
verkeerde sporing, onbalans, te grote speling van ophanging of besturing, verkeerd
gestelde remmen en dergelijke.
- De banden niet kruiselings verwisselen!

Tabel 11.1: Bandspanning in bar

Uitvoering Bandenmaat Velgmaat Bandspanning


gemiddeld volbeladen
voor achter voor achter
3/5-deurs
1.2-16V 195/65 R15 91T 6,5Jx15 1,9 1,9 2,1 2,1
ET43
205/55 R16 91V (*) 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3
ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5
(*) ET41
1.6-16V 195/65 R15 91H 6,5Jx15 1,9 1,9 2,1 2,1
ET43
205/55 R16 91V (*) 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3
ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5
(*) ET41
1.8-16V 195/65 R15 91V 6,5Jx15 1,9 1,9 2,1 2,1
ET43
205/55 R16 91V (*) 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3
ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5
(*) ET41
2.4-20V 205/55 R16 91V 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3
ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5
(*) ET41
1.9 JTD 80 pk 195/65 R15 91T 6,5Jx15 1,9 1,9 2,1 2,1
ET43
205/55 R16 91V (*) 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3
ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5
(*) ET41
1.9 JTD 115 195/65 R15 91H 6,5Jx15 1,9 1,9 2,1 2,1
pk ET43
205/55 R16 91V (*) 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3
ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5
(*) ET41

Multi Wagon
1.6-16V 195/65 R15 91H 6,5Jx15 1,9 1,9 2,3 2,3/3,0 (**)
ET43
205/55 R16 91V (*) 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3/3,0 (**)
ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5/3,0 (**)
(*) ET41
1.8-16V 195/65 R15 91V 6,5Jx15 1,9 1,9 2,3 2,3/3,0 (**)
ET43
205/55 R16 91V (*) 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3/3,0 (**)
ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5/3,0 (**)
(*) ET41
1.9 JTD 80 pk 195/65 R15 91H 6,5Jx15 1,9 1,9 2,3 2,3/3,0 (**)
ET43
205/55 R16 91W 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3/3,0 (**)
(*) ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5/3,0 (**)
(*) ET41
1.9 JTD 115 195/65 R15 91H 6,5Jx15 1,9 1,9 2,3 2,3/3,0 (**)
pk ET43
205/55 R16 91V (*) 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3/3,0 (**)
ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5/3,0 (**)
(*) ET41

Reservewiel T/125/90 R15 96M 4,0Bx15 4,2 4,2 4,2 4,2


ET35

(*) Optional.

(**) Bij maximale belading van de achterzijde van de auto en neergeklapte achterbank
+ 1 persoon + 500 kg.

Bij warme banden moet de bandspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven
spanning. Controleer de bandspanning nogmaals als de banden koud zijn.

Bij winterbanden moet de bandspanning 0,2 bar hoger zijn dan de voorgeschreven
spanning voor de normale banden.

^ 11.5 Wielstanden
- Plaats de auto voor het controleren van de wielstanden op een horizontale, vlakke
vloer.
- De banden moeten in gelijke mate gesleten zijn en de juiste spanning hebben, zie
paragraaf 11.4.
- De onderdelen van de wielophanging en de stuurinrichting mogen geen overmatige
slijtage vertonen.
- De wiellagers moeten in goede staat zijn.
- Zowel de axiale als de radiale slingering van de velgen mag niet meer dan 3 mm
bedragen.
- Alleen de sporing van de voorwielen is afstelbaar. Afstellen gebeurt door het
verdraaien van de spoorstangen na het losdraaien van de contramoeren. Verdraai
de beide spoorstangen in gelijke mate. Let erop dat de stand van het stuurwiel niet
verandert.
Maak voor het afstellen van de sporing aan beide zijden de klemband van de
stuurhuisbalg op de spoorstang los. Controleer of de spoorstangen vrij in de balgen
kunnen draaien. Smeer de balgen zo nodig in met siliconenvet. Maak na het
afstellen van de sporing de klembanden pas weer vast als de juiste stand van de
stuurhuisbalgen is gecontroleerd. Draai de contramoeren weer vast met een
aanhaalmoment van 43-53 Nm.
- Als bij controle van de wielvlucht (voorwielen) een andere waarde dan
voorgeschreven wordt gemeten, controleer dan de wieldraagarmen en de richtmaten
van de carrosserie.
- De wielstanden van de achteras zijn niet afstelbaar. Als de gevonden waarden niet
binnen de limieten vallen, controleer dan de asbuis en de richtmaten van de
carrosserie.

Tabel 11.2: Wielstanden vooras

Sporing -1 ±1 mm
Wielvlucht (camber)* -0°40' ±0°30'
Fuseelangshelling (caster)* 2°53' ±0°30'

Tabel 11.3: Wielstanden achteras

Sporing* 3 ±2 mm
Wielvlucht (camber)* 0°55' ±0°30'

*Niet afstelbaar.

^ 12 Stuurinrichting
In het hoofdstuk "Stuurinrichting" vindt u een beschrijving van de toegepaste
stuurinrichting, uit- en inbouwbeschrijvingen van de verschillende componenten van
de stuurinrichting zoals het stuurwiel (incl. de airbag), de stuurkolom, de
stuurbekrachtigingspomp en het stuurhuis.

^ 12.1 Inleiding
De Fiat Stilo beschikt in alle uitvoeringen over een stuurinrichting van het
tandheugel-en-rondsel-type. In alle uitvoeringen wordt de Stilo standaard met een
elektrisch bekrachtigd stuurhuis (Dual drive) geleverd. Ten opzichte van de
hydraulische stuurbekrachtiging heeft de elektrische een aantal voordelen. Het
systeem heeft minder componenten en daardoor een lager gewicht en is minder
complex. De montage en reparatie kunnen sneller plaatsvinden en zijn eenvoudiger.
De elektrische stuurbekrachtiging gebruikt alleen vermogen van de motor als de
stuurbekrachtiging nodig is, waardoor de prestaties van de auto verbeteren en het
brandstofverbruik en de emissie lager worden. De stuurbekrachtiging is
snelheidsafhankelijk en is regelbaar (Normaal/City). De beschrijving van de
airbagsystemen is opgenomen in hoofdstuk 15 Carrosserie.

^ 12.2 Stuurkolom (met elektrische


stuurbekrachtiging) uit- en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Stuurwiel (M16x1,5) 50 (5,0)


Elektrische stuurbekrachtiging aan carrosserie (M8) 20 (2,0)
Stuuras aan stuurhuisrondsel 52 (5,2)

Uitbouwen

_ Wacht tenminste 20 seconden na het afzetten van de motor voordat de massakabel


van de accu wordt losgekoppeld, zodat de elektrische stuurbekrachtiging de
uitschakelprocedure kan voltooien.
_ Zet het stuurwiel zo dat de wielen zo evenwijdig mogelijk aan de middellijn van de
auto staan.
_ Bouw de bestuurdersairbag uit zoals beschreven in paragraaf 15.2.2.
_ Maak de steker tussen het spiraalmechanisme en de bedieningsunit achter het
stuurwiel los, zie figuur 12.1.

Figuur 12.1: Stuurwiel uitbouwen


1 Steker
2a Afdekdop
2b Stuurwielmoer
3 Stuurwiel
_ Verwijder de afdekdop, draai de stuurwielmoer los en verwijder het stuurwiel.
_ Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de bekleding van de stuurkolom.
_ Draai de bevestigingsbouten van het spiraalmechanisme op de
stuurkolomschakelaar los. Let op! Het spiraalmechanisme is voorzien van een
veiligheidsblokkering die automatisch inklikt als het stuurwiel is verwijderd.
Voorkom iedere verdraaiing.
_ Maak de steker in de verbinding van het spiraalmechanisme los en en verwijder het
spiraalmechanisme.
_ Draai de bevestigingsbout van de stuurkolomschakelaar aan de stuurkolom los.
_ Maak de stekers los en maak de stuurkolomschakelaar met behulp van passend
gereedschap los van de borgclip.
_ Verwijder de stuurkolomschakelaar.
_ Maak de stekers los van het start/contactslot en de antenne voor de
startblokkering.
_ Maak de sensorring voor de contactsleutel los van het contactslot.
_ Maak de stekers los van de regeleenheid voor de elektrische stuurbekrachtiging.
_ Draai de verbindingsbout tussen het stuurhuisrondsel en de stuuras los.
_ Verwijder de dashboardbekleding zoals aangegeven in figuur 12.2.

Figuur 12.2: Dashboardbekleding (1) uitbouwen

[t1

_ Draai de bevestigingsbouten van de elektrische stuurbekrachtiging aan de


dashboardtraverse los.
_ Laat de elektrische stuurbekrachtiging zakken, draai deze 30°_40° rechtsom en
verwijder de stuurbekrachtiging. Let op! Controleer of de wielen in de
rechtuitstand staan, voordat de stuuras van het stuurhuisrondsel wordt
losgemaakt.
_ Draai bij vervanging van de elektrische stuurbekrachtiging de bevestigingsbouten
los en verwijder de bescherming en het contactslot, zie figuur 12.3.

Figuur 12.3: Contactslot verwijderen


1a Bouten
1b Bescherming
1c Contactslot
_ Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
_ Let daarbij op de volgende punten:
_ Controleer of de stand van de voorwielen niet gewijzigd is na het verwijderen van
de stuurkolom.
_ Gebruik bij de bevestiging van de stuuras aan het stuurhuisrondsel altijd een
nieuwe bevestigingsbout.
_ Als er een nieuwe elektrische stuurbekrachtiging is ingebouwd, verwijder dan de
blokkering die op de nieuwe unit is aangebracht.
_ Plaats het stuurwiel op de stuuras, waarbij de merktekens op de stuurwielnaaf en
op de stuurkolom in lijn moeten staan. Op de stuurkolom staan drie merktekens:
twee dicht bij elkaar en één aan de andere zijde. Het merkteken op de grootste
afstand van de andere twee moet bij het merkteken op de stuurwielnaaf staan.
_ Als de elektrische stuurbekrachtiging is vervangen, voer dan de procedure 'Controle
montage' uit met behulp van de Fiat tester (Examiner). Deze geleide procedure kan
worden bereikt door 'Diag Act' van de betreffende test van de regeleenheid. Start de
motor en reset de elektrische stuurbekrachtiging door het stuurwiel tweemaal van
aanslag tot aanslag te verdraaien.

^ 12.3 Stuurhuis
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Subframe aan carrosserie:

bouten M12 x 1,5 110 (11,0)


bouten M14 x 1,5 150 (15,0)
Stuurhuis aan subframe 85 (8,5)
Stuuras aan stuurhuisrondsel 52 (5,2)

Onderste reactiestang versnellingsbak aan subframe:

bout 125 (12,5)


moer 70 (7,0)
Spoorstangkogel 70 (7,0)
Voorste uitlaatpijp aan flexibele deel 25 (2,5)
Moer van spoorstangeinde 34 (3,4)
Wielbouten 98 (9,8)
Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847035000

^ 12.3.1 Stuurhuis uit- en inbouwen


_ Zet de auto op een hefbrug.
_ Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
_ Zet de voorwielen in de rechtuitstand en verwijder de voorwielen.
_ Verwijder aan beide zijden de wielkuipbescherming.
_ Draai de verbindingsbout tussen de stuurhuisrondsel en de stuuras los.
_ Draai de bevestigingsmoeren van de verbindingsflenzen tussen de voorste
uitlaatpijp en het flexibele deel van de uitlaat los.
_ Draai de bevestigingsbouten van de onderste reactiestang(en) aan het subframe los.
_ Maak de schakelkabels los van de versnellingsbak en verplaats ze buiten het
werkgebied (indien aanwezig).
_ Maak de beide spoorstangkogels los met behulp van een geschikte kogeldrukker
(bijvoorbeeld Fiat 1847035000).
_ Draai de bevestigingsbouten van het stuurhuis aan het subframe los.
_ Draai de bevestigingsbouten van het subframe zo ver los dat er ruimte voor het
verwijderen van het stuurhuis ontstaat.
_ Verwijder het stuurhuis langs de linkerzijde uit de auto.
_ Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
_ Plaats het stuurhuis vanaf de linkerzijde in de auto.
_ Zet de bouten en moeren met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
_ Lijn de voorwielen uit met behulp van de waarden die vermeld staan in paragraaf
11.5.

^ 12.3.2 Spoorstangen en
stuurhuisbalgen vervangen
Uit elkaar nemen en onderdelen controleren

_ Meet de lengte van de spoorstangen om inbouwen te vereenvoudigen.


_ Draai de borgmoeren van de spoorstangen los.
_ Draai de spoorstangen los en verwijder ze van het stuurhuis.
_ Controleer de spoorstangkogel op zware punten en overmatige speling. Vervang de
spoorstangkogels indien nodig.
_ Verwijder de klembanden en trek de balg van het stuurhuis.
_ Controleer de balg op gaten en verdroging. Vervang de balg indien nodig.

In elkaar zetten

_ In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.

^ 13 Remmen

In het hoofdstuk "Remmen" vindt u een beschrijving van het toegepaste remsysteem
en uit- en inbouwbeschrijvingen van de verschillende componenten van het
remsysteem zoals de remblokken, de remklauw, de remschijf of remtrommel, de
hoofdremcilinder, de rembekrachtiger en de handremkabel. Daarnaast worden enkele
revisies en controles aan het remsysteem beschreven, en het ontluchten ervan. Verder
wordt het antiblokkeerremsysteem (ABS) beschreven, uit- en inbouw van diverse
componenten van het antiblokkeerremsysteem en diagnose met storingscodes.

^ 13.1 Inleiding
Het remsysteem van de Fiat Stilo bestaat uit twee diagonaal gescheiden remcircuits.
Een circuit werkt op één voorwiel en één achterwiel, bijvoorbeeld rechtsvoor met
linksachter. Hierdoor blijven bij een defect in één van de circuits de remmen aan beide
zijden van de auto werken, waardoor de stabiliteit gehandhaafd blijft. Alle
uitvoeringen zijn aan de voorzijde voorzien van geventileerde schijfremmen, aan de
achterzijde van massieve remschijven. Alle uitvoeringen zijn uitgerust met het 4-
kanaals Bosch 5.7-antiblokkeerremsysteem (ABS) met vier actieve sensoren en
elektronische remdrukverdeling (EBD), dat ervoor zorgt dat de remkracht, afhankelijk
van de asbelastingen, in de juiste verhouding over de voor- en achteras verdeeld
wordt. Het belangrijkste kenmerk van de actieve sensoren is dat het signaal direct
door de sensor wordt bewerkt en niet eerst naar de regeleenheid wordt gestuurd. Het
signaal heeft hierdoor direct invloed op het systeem. Het systeem is tevens voorzien
van elektronische regelingen, zoals ASR (antidoorslipregeling van de aangedreven
wielen), MSR (motorremregeling bij terugschakelen) en EVA (in combinatie met ASR;
remregeling bij noodstops). Afhankelijk van de uitvoering is het systeem bovendien
voorzien van ESP (dynamische stabiliteitsregeling van de auto) en HBA (in combinatie
met ESP; automatische remdrukverhoger bij een noodstop). Alle uitvoeringen zijn
voorzien van een rembekrachtiger met een diameter van 10". Deze rembekrachtiger
wordt bij de dieselmodellen door een onderdrukpomp van onderdruk voorzien. De
remblokslijtage wordt elektronisch gecontroleerd door middel van sensoren en de
handrem werkt op de achterwielen. De technische gegevens staan vermeld in
hoofdstuk 19.

Figuur 13.1: Overzicht remsysteem


1 ABS/ASR-regeleenheid
2 Inspuitregeleenheid
3 Wielsensor linksvoor
4 Wielsensor rechtsvoor
5 Uitzetschakelaar ASR
6 Wielsensor rechtsachter
7 Wielsensor linksachter
8 ASR-lampje
9 EBD-lampje
10 ABS-lampje

^ 13.2 Hoofdremcilinder met


rembekrachtiger uit- en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Rembekrachtiger aan pedaalsteun 22 (2,2)


Wartelmoer remleiding 14 (1,4)
Wielbouten 98 (9,8)
- Bouw de accu en de accuhouder uit.
- Uitvoeringen met dieselmotor: Maak de steker van de waterdetectiesensor in het
brandstoffilter los, draai de bouten los, maak de leidingen los uit de borgklemmen
en plaats het brandstoffilter opzij.
- Uitvoeringen met 2.4-20V-benzinemotor: Bouw de steun voor de regeleenheid van
de inspuiting/ontsteking en het gasklephuis uit. Plaats het reservoir van het
Selespeed opzij.
- Verwijder de beschermdop op de ontluchtingsnippel van de linker remklauw.
- Sluit een opvangsysteem (slang en reservoir) aan op de ontluchtingsnippel en
bedien het rempedaal totdat het rem/koppelingsreservoir volledig leeg is.
- Draai de bevestigingsbout van het remvloeistofreservoir los.
- Maak de slang van het reservoir los van de hoofdremcilinder en verwijder het
rem/koppelingsvloeistofreservoir.
- Bouw het elektrohydraulische aggregaat van het antiblokkeerremsysteem uit zoals
beschreven in paragraaf 13.8.2.
- Bouw de houder van het aggregaat uit.
- Maak de veren los, maak de borging los en maak de drukstift los van het
rempedaal, zie figuur 13.2.

Figuur 13.2: Drukstift losmaken van rempedaal


1a Veren
1b Borging
1c Drukstift
1d Rempedaal
- Draai de bevestigingsmoeren van de rembekrachtiger aan de pedaalsteun los.
- Maak de terugslagklep los van de rembekrachtiger.
- Verwijder met behulp van passend gereedschap de ABS-leidingen van de
hoofdremcilinder.
- Verwijder de hoofdremcilinder met rembekrachtiger uit de motorruimte.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Ontlucht het remsysteem volgens de methode beschreven in paragraaf 13.6 en vul
het reservoir met nieuwe remvloeistof bij.

^ 13.3 Onderdrukpomp
rembekrachtiger (uitvoeringen met
dieselmotor) uit- en inbouwen
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Onderdrukpomp 23-33 (2,3-3,3)

- Bouw de accu uit.


- Maak de klem los en maak de onderdrukslang los van de onderdrukpomp.
- Draai de bouten los en verwijder de onderdrukpomp compleet met de O-ring, zie
figuur 13.3.

Figuur 13.3: Onderdrukpomp uitbouwen


1a Bout
1b Onderdrukpomp
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van het uitbouwen.

^ 13.4 Voorwielremmen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Remschijf 13 (1,3)
Wartelmoer 14 (1,4)
remslang
Wielbouten 98 (9,8)

^ 13.4.1 Remblokken vervangen


De remblokken moeten worden vervangen zodra de slijtagelimiet is bereikt. Let op!
Vervang altijd de remblokken aan beide zijden gelijktijdig.

- Verwijder de voorwielen.
- Draai de bevestigingsbout van de steunbeugel voor de kabel van de
remblokslijtagesensor los (alleen links) en maak de steker van de
remblokslijtagesensor los.
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauw los en plaats de remklauw opzij., zie
figuur 13.4.

Figuur 13.4: Remblokken vervangen


1 Bout
2 Steker remblokslijtagesensor
3 Bevestigingsbout remklauw
- Neem de remblokken uit de remklauwhouder. Let op! Het rempedaal mag niet
worden ingedrukt wanneer de remblokken zijn verwijderd.
- Verwijder vuil, stof en eventuele roest.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Breng een dun laagje kopervet aan op de achterzijde van de nieuwe remblokken.
- Tap met behulp van een zuigpompje wat remvloeistof uit het reservoir af en druk de
remzuiger met behulp van passend gereedschap (speciaal gereedschap Fiat
1856134000) terug in de cilinder. Let erop dat het remvloeistofreservoir niet
overstroomt.
- Trap het rempedaal enkele malen in zodat de remblokken zich kunnen zetten.
- Controleer het remvloeistofniveau en vul dit indien nodig bij.
^ 13.4.2 Remschijf
Controleren

- Meet de slingering van de remschijf met behulp van een klokmicrometer op 2 mm


van de buitenrand van de remschijf.
- Controleer de dikte van de remschijf en vervang de remschijf indien de minimaal
toelaatbare dikte is bereikt.
- Controleer het oppervlak van de remschijf op vervorming of diepe groeven. Indien
nodig mag de remschijf worden afgedraaid.

Uit- en inbouwen

- Verwijder de voorwielen.
- Maak de steker van de remblokslijtagesensor los (alleen links).
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauwhouder los en verwijder de
remklauwhouder met de remklauw.
- Draai de bevestigingsbouten van de remschijf los en verwijder de remschijf.
Gebruik hierbij zo nodig een geschikte trekker.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Verwijder eventuele roestvorming zodat de remschijf precies evenwijdig aan het
pasvlak van de naaf wordt gemonteerd.

^ 13.4.3 Remklauw uit- en inbouwen


- Verwijder de voorwielen.
- Maak de steker van de remblokslijtagesensor los (alleen links).
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauw aan de remklauwhouder los en
verwijder de remklauw. Let op! Laat de remklauw niet aan de slang hangen maar
ondersteun deze.
- Knijp de remslang af met een geschikte tang (bijvoorbeeld griptang), draai de
wartelmoer van de remslang aan de remklauw los en verwijder de remklauw.

Controleren

- Reinig de onderdelen in schone remvloeistof, spiritus of in een oplossing van water


waaraan Fiat LDC-oplosmiddel is toegevoegd.
- Controleer de remzuiger en de boring in de remklauw op krassen, roestvorming of
vreetsporen. Vervang indien nodig de complete remklauw.
- Controleer of de ontluchtingsnippel niet verstopt is.
- Controleer de remslang op verdikkingen of barsten en vervang hem indien nodig.
Let op! Het verdient in dat geval aanbeveling ook de remslang aan de andere zijde
te vervangen.

In elkaar zetten en inbouwen

- In elkaar zetten en inbouwen van de remklauw gebeurt in omgekeerde volgorde van


uit elkaar nemen en uitbouwen.
- Smeer de onderdelen voor montage in met remvloeistof.
- Vul het remvloeistofreservoir met nieuwe remvloeistof, ontlucht het remsysteem
volgens de methode beschreven in paragraaf 13.6 en vul indien nodig nieuwe
remvloeistof bij.

^ 13.5 Achterwielremmen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Bevestigingsbouten 57 (5,7)
remklauwhouder
Bevestigingsbouten remklauw 33 (3,3)
Remschijf 13 (1,3)
Wartelmoer remslang 14 (1,4)
Wielbouten 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Terugdrukken remzuigers 1870886000

^ 13.5.1 Remblokken vervangen


De remblokken moeten worden vervangen zodra de slijtagelimiet is bereikt. Let op!
Vervang altijd de remblokken aan beide zijden gelijktijdig.

- Verwijder de achterwielen.
- Maak de kunststof kap los van de achterzijde van de middenconsole.
- Ontspan de handremkabel door de stelmoer los te draaien.
- Maak de handremkabel los van de remklauw.
- Verwijder de bevestigingsbouten uit de remklauw en neem deze uit de
remklauwhouder, zie figuur 13.5.

Figuur 13.5: Remblokken vervangen


1 Bevestigingsbout remklauw
2a Remklauw
2b Remblokken
- Neem de remblokken uit de remklauw. Let op! Het rempedaal mag niet worden
ingedrukt wanneer de remblokken zijn verwijderd.
- Verwijder vuil, stof en eventuele roest.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Breng een dun laagje kopervet op de achterzijde van de nieuwe remblokken aan.
- Tap met behulp van een zuigpompje wat remvloeistof uit het reservoir af en druk de
remzuiger met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1870886000 terug in de
cilinder. Let erop dat het remvloeistofreservoir niet overstroomt.
- Controleer na het terugdrukken van de remzuiger of de groef in de remzuiger
horizontaal staat, zodat een juiste passing met de nok op het bijbehorende remblok
mogelijk is.
- Trap het rempedaal enkele malen in zodat de remblokken zich kunnen zetten.
- Controleer het remvloeistofniveau en vul dit indien nodig bij.
- Stel de handremkabel af zoals beschreven in paragraaf 13.7.1.

^ 13.5.2 Remschijf
Controleren

- Meet de slingering van de remschijf met behulp van een klokmicrometer op 2 mm


van de buitenrand van de remschijf.
- Controleer de dikte van de remschijf en vervang de remschijf indien de minimaal
toelaatbare dikte is bereikt.
- Controleer het oppervlak van de remschijf op vervorming of diepe groeven. Indien
nodig mag de remschijf worden afgedraaid.

Uit- en inbouwen

- Maak de kunststof kap los van de achterzijde van de middenconsole.


- Ontspan de handremkabel door de stelmoer los te draaien.
- Verwijder de achterwielen.
- Maak de handremkabel los van de achterremklauw.
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauwhouder los en verwijder de
remklauwhouder met de remklauw.
- Draai de bevestigingsbouten van de remschijf los en verwijder de remschijf.
Gebruik hierbij zo nodig een geschikte trekker.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Verwijder eventuele roestvorming zodat de remschijf precies evenwijdig aan het
pasvlak van de naaf wordt gemonteerd.

^ 13.5.3 Remklauw uit- en inbouwen


- Maak de kunststof kap los van de achterzijde van de middenconsole.
- Ontspan de handremkabel door de stelmoer los te draaien.
- Verwijder de achterwielen.
- Maak de handremkabel los van de achterremklauw.
- Maak de remleiding met behulp van passend gereedschap (speciaal gereedschap
Fiat 1856132000) los van de aansluiting met de remslang van de remklauw.
- Maak de bevestigingsveer van de aansluiting voor de remslang los.
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauw aan de remklauwhouder los en
verwijder de remklauw.

Controleren

- Reinig de onderdelen in schone remvloeistof, spiritus of in water waaraan Fiat


LDC-oplosmiddel is toegevoegd.
- Controleer de remzuiger en de boring in de remklauw op krassen, roestvorming of
vreetsporen. Vervang indien nodig de complete remklauw.
- Controleer of de ontluchtingsnippel niet verstopt is.
- Controleer de remslang op verdikkingen of barsten en vervang hem indien nodig.
Let op! Het verdient in dat geval aanbeveling ook de remslang aan de andere zijde
te vervangen.

In elkaar zetten en inbouwen

- In elkaar zetten en inbouwen van de remklauw gebeurt in omgekeerde volgorde van


uit elkaar nemen en uitbouwen.
- Smeer de onderdelen voor montage met remvloeistof in.
- Vul het remvloeistofreservoir met nieuwe remvloeistof, ontlucht het remsysteem
volgens de methode beschreven in paragraaf 13.6 en vul indien nodig nieuwe
remvloeistof bij.
- Stel de handremkabel af zoals beschreven in paragraaf 13.7.1.

^ 13.6 Remsysteem ontluchten


- Controleer of het remvloeistofreservoir tot aan het 'MAX'-merkteken gevuld is. Vul
indien nodig remvloeistof bij.
- Sluit speciaal gereedschap Fiat 1806097000 aan op het
koppelings/remvloeistofreservoir, zie figuur 13.6.

Figuur 13.6: Ontluchtingsgereedschap aansluiten


1 Speciaal gereedschap Fiat 1806097000
2 Opvangsysteem (slang en reservoir)
3 Kraan
- Sluit een opvangsysteem (slang en reservoir) aan op de ontluchtingsnippel van de
remklauw.
- Open de ontluchtingsnippel op de remklauw.
- Open de kraan (stuknummer 3 in figuur 13.6) langzaam.
- Wacht tot de lucht uit het hydraulische systeem is verdwenen.
- Sluit de ontluchtingsnippel op de remklauw.
- Voer deze procedure op alle remklauwen uit.
- Verwijder het opvangsysteem en het speciaal gereedschap.
- Controleer of het rempedaal hard aanvoelt.
- Als het remsysteem na ontluchten niet goed werkt, herhaal dan, na enige uren
wachttijd waarin de remvloeistof kan stabiliseren, alle werkzaamheden.

^ 13.7 Handrem

^ 13.7.1 Handrem afstellen


Let op! De handrem is zelfstellend. Handmatig afstellen dient dan ook uitsluitend te
gebeuren na het uitbouwen of vervangen van de remblokken, de handremkabels of de
remklauwen. Ga als volgt te werk:

- Maak de kunststof kap los van de achterzijde van de middenconsole.


- Merk de stand van de moer en draai de stelmoer van de handremkabel tenminste
drie slagen los, zodat de handremkabel geheel ontspannen is.
- Laat de motor stationair draaien en druk het rempedaal minstens 10 of 15 keer
krachtig in.
- Draai de stelmoer voor de handremkabel vast in de oorspronkelijke stand en
controleer als de handrem omlaag staat of de achterwielen vrij kunnen draaien.
- Controleer na het afstellen of de handrem niet meer dan vijf tanden kan worden
aangetrokken.
- Plaats de kunststof kap op de achterzijde van de middenconsole.

^ 13.7.2 Handremkabels uit- en


inbouwen
- Maak de kunststof kap los van de achterzijde van de middenconsole.
- Draai de stelmoer van de handremhendel iets los en maak de twee kabels los van de
steunbeugel.
- Verwijder het achterste hitteschild van de uitlaattussendemper.
- Maak de handremkabels los van de achterremklauwen.
- Maak de handremkabel los van de borgveren en verwijder de kabel.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Stel de handremhendel na het inbouwen van de kabels af volgens de methode
beschreven in paragraaf 13.7.1.

^ 13.8 Antiblokkeerremsysteem (ABS)


met EBD

^ 13.8.1 Algemeen
Alle uitvoeringen van de Fiat Stilo zijn voorzien van het Bosch 5.7 ABS/EBD-systeem.
Het ABS is parallel aan het hydraulische remsysteem aangebracht, zodat bij een
storing altijd geremd kan worden. In het ABS is het EBD (Electronic Brake force
Distribution) geïntegreerd. Het ABS is tevens voorzien van elektronische regelingen,
zoals ASR (tractieregelsysteem), MSR (motorremregeling bij terugschakelen) en EVA
(in combinatie met ASR; remregeling bij noodstops). Afhankelijk van de uitvoering is
het systeem bovendien voorzien van ESP (dynamische stabiliteitsregeling van de auto)
en HBA (in combinatie met ESP; automatische remdrukverhoger bij een noodstop).

De belangrijkste onderdelen van het ABS zijn:

- een elektrohydraulisch aggregaat, bestaande uit een elektronische regeleenheid,


een aggregaat die de remdruk naar de remklauwen moduleert met behulp van acht
magneetkleppen (twee per wiel) en een terugvoerpomp in een dubbel circuit;
- vier actieve magneto-elektrische sensoren die het toerental van de wielen meten
(één per voorwiel en één per achterwiel);
- een rempedaalschakelaar waarmee wordt aangegeven dat er geremd wordt;
- een waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel dat de goede werking (als het
uitgaat na de controle) of een storing (als het blijft branden) aangeeft.

Elektronische remkrachtverdeling (EBD)

De EBD-functie regelt de verdeling van de remkracht tussen de voor- en achteras,


waarbij de mechanische remdrukregelaar is vervallen, en:

- werkt alleen op de remklauwen achter;


- verbetert de verdeling van de remkracht;
- werkt optimaal ongeacht de beladingsgraad (statisch of dynamisch), de
bedrijfsomstandigheden (rechtuit rijden of in bochten) of de onderhoudstoestand
van de auto (banden, remmen, versleten wielophanging);
- heeft een optimale regelkarakteristiek.

Bij een storing in het EBD gaan het ABS-waarschuwingslampje en het lampje voor te
laag remvloeistofniveau/aangetrokken handrem gelijktijdig branden. Onder deze
omstandigheden moet zeer voorzichtig met de auto naar de dichtstbijzijnde dealer
worden gereden om het systeem te laten controleren.

Tractieregelsysteem (ASR)

Het ASR maakt gebruik van de signalen van de actieve wielsensoren, de


remlichtschakelaar en de in/uitschakelaar van het ASR. Als een snelheidsverschil
groter dan 2-6 km/h (inschakeldrempel) optreedt tussen de twee wielen van één zijde,
zendt de ABS-regeleenheid het verzoek aan de inspuitregeleenheid om het koppel naar
de wielen te verlagen (door de luchtopbrengst te verlagen met behulp van de
gasklepactuator). Tegelijkertijd wordt, zonder tussenkomst van de bestuurder, het
wiel of de wielen afgeremd. Als bij snel decelereren de wielen dreigen te blokkeren,
dan verzoekt de ABS-regeleenheid aan de inspuitregeleenheid om het afremmen op de
motor aan te passen, zodat de auto stabiel blijft. Het systeem kan met behulp van de
schakelaar op de middenconsole worden uitgeschakeld. Als het ASR/MSR in werking
treedt, wordt dit aangegeven door een knipperend geel lampje op het
instrumentenpaneel. Na het starten wordt de ASR/MSR-functie altijd ingeschakeld,
ook als de motor met uitgeschakeld systeem is uitgezet. Bij een storing aan het ABS
wordt het ASR automatisch uitgeschakeld. Het ASR kan onder alle rij-
omstandigheden ingrijpen. Bij snelheden boven de 80 km/h wordt echter de
remwerking niet toegepast. Uitvoeringen met ASR beschikken tevens over een
speciale remregeling bij noodstops (EVA). Dit systeem maakt gebruik van de
hydraulische reactie van de hoofdremcilinder om een veel hogere
bekrachtigingsverhouding te bereiken bij een noodstop.

Dynamische stabiliteitsregeling (ESP)

Het ESP herkent het gripverlies van het wiel, zowel in lengte als in dwarsrichting
onder alle rij-omstandigheden van de auto, vanaf accelereren tot remmen, zodat de
koersvastheid en de stabiliteit gegarandeerd kunnen worden. Het ESP wordt geregeld
door de Bosch 5.7 ABS-regeleenheid. De regeleenheid verwerkt de signalen van de
stuurhoek en stuursnelheid, dwarsversnelling en gierhoek, gasklepactuatorstand,
wielsnelheid en de druk in het hydraulische remsysteem. Via speciale software in de
regeleenheid worden de grootheden voor de controle over het weggedrag (slip in
lengte- en dwarsrichting tussen de wielen en het wegdek, sliphoek van de auto)
bepaald. Met behulp van deze waarden bepaalt het systeem de effectieve bewegingen
van de auto, signaleert alle kritische omstandigheden die het gevolg zijn van invloeden
van buitenaf (bijvoorbeeld wegdek met weinig grip) en eventuele bedieningsfouten van
de bestuurder en grijpt vervolgens in door de remwerking en het motorkoppel aan te
passen, zodat de auto bestuurbaar blijft. Het systeem is voorzien van een
hoofdremcilinder/rembekrachtiger met aangepaste hoofdremcilinder. Bovendien zijn
de leidingen tussen de hoofdremcilinder en de ABS-regeleenheid voorzien van Titaflex
inserts, omdat de diameter van de leiding groter is (6 mm ten opzichte van 4 mm bij
normale leidingen). Hierdoor wordt de negatieve invloed op de werking van het ESP
voorkomen bij een lage remvloeistoftemperatuur. Het ESP schakelt automatisch in
tijdens het wegrijden en kan niet worden uitgeschakeld. Het HBA is een module in de
ESP-software, die de drukstijgingsgradiënt controleert als de bestuurder remt. Een
noodstop wordt herkend als deze gradiënt boven de drempelwaarde komt.

Met behulp van de Fiat tester (Examiner) kan de regeleenheid van het ABS worden
uitgelezen. Het elektrohydraulisch aggregaat kan niet worden gerepareerd. Als een
storing wordt vastgesteld, moet het aggregaat worden vervangen. Het aggregaat wordt
gevuld met remvloeistof DOT 4 afgeleverd. Het remsysteem moet op dezelfde wijze
worden ontlucht als een traditioneel remsysteem. Houd bij het werken aan
antiblokkeerremsystemen de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

- voordat laswerkzaamheden met een elektrisch lasapparaat worden uitgevoerd,


moet de multisteker van de elektronische regeleenheid worden losgenomen;
- bij het aansluiten van de accu moet er op worden gelet dat de accuklemmen goed
worden vastgedraaid;
- voordat het elektrohydraulisch aggregaat wordt uitgebouwd moet de massakabel
van de accu worden losgenomen;
- nadat het elektrohydraulisch aggregaat, de toerentalsensor, de regeleenheid of de
bedrading zijn vervangen moet het gehele ABS met de Fiat-tester worden
gecontroleerd;
- de luchtspleet tussen de toerentalsensor en de tandkrans is niet afstelbaar, voor dit
doel zijn geen vulringen leverbaar zijn. Als een waarde buiten de tolerantie
gevonden wordt, moeten de sensor en de tandkrans worden gecontroleerd;
- na alle werkzaamheden aan het hydraulisch circuit van het ABS of het remsysteem
moet het systeem worden bijgevuld met remvloeistof DOT4 en worden ontlucht.
Verder moet de afdichting van alle verbindingen worden gecontroleerd;
- controleer of de leidingen nergens in contact komen met de carrosserie, zodat
beschadigingen worden voorkomen en geen geluiden het interieur kunnen bereiken
tijdens de werking van het ABS;
- na het losnemen en/of verwijderen van remleidingen moet na het aansluiten het
ABS op lekkage worden gecontroleerd;
- vul het circuit nooit met minerale olie omdat dan alle afdichtingen worden
beschadigd. Indien toch per ongeluk met minerale olie wordt bijgevuld moeten de
volgende onderdelen worden vervangen: elektrohydraulisch aggregaat,
hoofdremcilinder en remklauwen;
- na elke reparatie aan het elektrisch systeem, verband houdend met het
antiblokkeerremsysteem of de toerentalsensoren, of na demontage of vervanging
van bepaalde mechanische onderdelen (bijvoorbeeld schokdempers, homokinetische
koppelingen, aandrijfassen en wielnaven) is het noodzakelijk om een korte proefrit
te maken bestaande uit de volgende onderdelen:
1) geef de auto een snelheid van 12 km/h en handhaaf deze snelheid, zonder
remmen, gedurende 20 seconden, om zo de elektronische regeleenheid de controle
van de sensoren en het opsporen van eventuele fouten, losse contacten, verkeerde
aansluitingen te laten uitvoeren, ofwel eventuele gebreken aan een tandkrans op te
sporen;
2) hierna, als het waarschuwingslampje voor storingen in het systeem niet is gaan
branden, wordt de snelheid opgevoerd tot 50 à 60 km/h gedurende 10 minuten,
waarbij de remmen normaal gebruikt kunnen worden, maar waarbij echter bruusk
remmen moet worden vermeden. Deze fase geeft aan de elektronische regeleenheid
de mogelijkheid om een eventueel afwijkende tandkrans op te sporen.

^ 13.8.2 Elektrohydraulisch aggregaat


met regeleenheid uit- en inbouwen
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Wartelmoeren remleidingen 14 (1,4)


- Maak de massakabel los van de accu.
- Verwijder het linker voorwiel.
- Verwijder de beschermdop op de ontluchtingsnippel van de remklauw.
- Sluit een opvangsysteem (slang en reservoir) aan op de ontluchtingsnippel en
bedien het rempedaal totdat het rem/koppelingsreservoir volledig leeg is.
- Maak de leidingen met behulp van passend gereedschap (speciaal gereedschap Fiat
1856127000) los van het elektrohydraulisch aggregaat.
- Maak de kabelbundel los van de regeleenheid op het elektrohydraulisch aggregaat.
- Draai de bevestigingen los, plaats de leidingen en de kabelbundel opzij en verwijder
het elektrohydraulisch aggregaat.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Ontlucht het remsysteem zoals beschreven in paragraaf 13.6.

^ 13.8.3 Wielsensoren uit- en inbouwen


Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Wielbouten 98 (9,8)

Voorwielen

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder het voorwiel.
- Maak de steker van de wielsensor los, zie figuur 13.7.

Figuur 13.7: Wielsensor (voor) uitbouwen

1 Steker

- Maak de kabel van de toerentalsensor los uit de bevestigingen.


- Draai de bout los en verwijder de wielsensor.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Achterwielen

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder het achterwiel.
- Verwijder de wielkuipbescherming.
- Maak de steker van de wielsensor los, zie figuur 13.8.
Figuur 13.8: Wielsensor (achter) uitbouwen

1 Steker

- Maak de kabel voor de toerentalsensor op het achterwiel los uit de bevestigingen.


- Draai de bout los en verwijder de wielsensor.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 14 Elektrische installatie

In het hoofdstuk "Elektrische installatie" vindt u elektrische schema's van de


toegepaste motormanagementsystemen (allen in dezelfde stijl getekend) en een
overzicht van de zekeringen en relais. Ook opgenomen zijn uit- en
inbouwbeschrijvingen van de startmotor, dynamo en ruitenwissermotor.

^ 14.1 Elektrische schema's


Uitklapschema's

Lettercodes voor het elektrotechnisch werkingsschema van de Fiat Stilo

A Achterzijde
ACT Actuator 1-P,26-H,53-S
BAK Brandstofafslagklep 7-E,17-P,25-V,48-M
BC Boordcomputer
BD Brandstofdruk 43-O
BDP Bovenste dode punt 10-B,19-G,37-W
BO Bobine 8-K t/m 8-P,10-O t/m 10-T,28-B t/m 28-H,53-B t/m
53-I
BP Brandstofpomp
BTP Brandstof temperatuur 35-T
CTS Contactslot
CU Controle-unit
FS Fase 1-M,26-B,35-I,46-S
GB Gloeibougies 43-A
GP Gaspedaal 17-B,10-J,25-Q,35-P,43-Q
HZE Hoofdzekering
ILS Inlaatspruitstuk 25-W,48-N
ILT Inlaatluchttemperatuur 26-C
IP Instrumentenpaneel
ISV Inspuitventiel(en) 8-S t/m 8-W,19-B t/m 19-F,28-J t/m 28-N,28-T t/m
28-X,53-K t/m 53-Q
K Klep
KA Kast
KP Koppeling
KT Koelvloeistoftemperatuur 1-O,26-G,46-U
L Links
LAS Lambdasonde 7-F,7-H,16-Q,16-R,34-C t/m 34-G,48-P,48-Q
LHM Luchthoeveelheidsmeter 1-V,35-K,35-V,44-V
M Magneet
MR Motorregeling 4-A,14-A,14-F,23-A,23-M,32-A,32-P,41-A,41-Q,50-
A
OD Oliedruk 7-I,16-T,35-L,30-Y,39-V
P Druk (pressure)
PSE Pingelsensor 1-T,26-F,37-Y,44-Y
R Rechts
REG Regelunit
REL Relais
RP Rempedaal
RW Regelweerstand
S Schakelaar
SE Sensor
T Temperatuur
UGR Uitlaatgasrecirculatie 43-L
V Voorzijde
VG Voorgloeien 44-D
W Weerstand
WD Waterdetectie 43-N
ZD Zender
ZE Zekering

Draadkleuren voor het elektrotechnisch werkingsschema van de Fiat Stilo

1 Zwart
2 Wit
3 Oranje
4 Rood
5 Paars/violet/lila
6 Groen
7 Geel
8 Bruin
9 Blauw
A Grijs
B Violet
C Lichtblauw

N.B.

12 is dan zwart/wit

64 is dan groen/rood

enz.

^ Elektrische Installatie
Elektrisch schema 1

Elektrisch schema 2

Elektrisch schema 3

^ 14.2 Aandrijfriem nevenaggregaten


De aandrijfriem van de nevenaggregaten mag geen sporen van slijtage (barsten,
rafels, insnijdingen) en droge of verharde delen (waardoor de grip lager wordt)
vertonen. Als de riem niet in goede conditie is moet deze worden vervangen. Voorkom
dat de riem in contact komt met olie of oplosmiddelen, waardoor het rubber minder
elastisch wordt en de grip wordt beperkt.

^ 14.2.1 Aandrijfriemen uit- en


inbouwen (1,2 L-16V-benzinemotor)
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Bevestigingsbout dynamo (M10) 50 (5,0)


Bevestigingsbout dynamo (M12) 80 (8,0)
Wielbouten 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Dynamometer 1895762000

Aandrijfriem van dynamo uit- en inbouwen

- Zet de auto op een hefbrug, maak de massakabel van de accu los en verwijder het
rechtervoorwiel.
- Verwijder de wielkuipbescherming.
- Draai de onderste en bovenste bevestigingsmoer van de dynamo los.
- Draai de dynamo rechtsom en verwijder de riem
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Stel met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1895762000 de spanning van de
riem af op 30-35 daNm, zie figuur 14.1.

Figuur 14.1: Spanning van aandrijfriem (1,2-L) afstellen


1a Speciaal gereedschap 1895762000
1b Aandrijfriem nevenaggregaten

Aandrijfriem voor de hulporganen uit- en inbouwen

- Verlaag de spanning van de aandrijfriem voor de hulporganen (1b) door de


riemspanner (1a) te verstellen, zie figuur 14.2.

Figuur 14.2: Aandrijfriem voor hulporganen uit- en inbouwen


1a Automatisch verstelbare riemspanner
1b Aandrijfriem
- Maak de riem los van de poelies en verwijder de riem.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 14.2.2 Aandrijfriem uit- en inbouwen


(1,6 L-16V-benzinemotor)
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Wielbouten 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Dynamometer 1895762000

- Zet de auto op een hefbrug, maak de massakabel van de accu los en verwijder het
rechtervoorwiel.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de wielkuipbescherming.
- Draai de bouten van de verstelbare riemspanner los en verwijder de aandrijfriem
voor de dynamo en de koelvloeistofpomp, zie figuur 14.3.

Figuur 14.3: Aandrijfriem uit- en inbouwen


1a Automatische riemspanner
1b Aandrijfriem
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Controleer met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1895762000 of de spanning
van de riem ligt tussen 52-67 daNm.
- Als de waarde niet binnen de tolerantie ligt, stel dan de spanning als volgt af.
- Draai de bevestigingsbout van de riemspanner iets los.
- Plaats een sleutel in het zeskante gat in de spanner en draai de bijbehorende bout
vast.
- Controleer met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1895762000 of de spanning
van de riem binnen de tolerantie ligt.
^ 14.2.3 Aandrijfriem uit- en inbouwen
(1,8 L-16V-benzinemotor)
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Wielbouten 98 (9,8)

- Zet de auto op een hefbrug, maak de massakabel van de accu los en verwijder het
rechtervoorwiel.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de wielkuipbescherming.
- Verlaag de spanning van de riem met behulp van de middelste bout van de
automatische riemspanner (linksom draaien) en verwijder de riem, zie figuur 14.4.

Figuur 14.4: Aandrijfriem uit- en inbouwen


1 Automatische riemspanner
2 Aandrijfriem
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. De veer van de
riemspanner stelt na enige krukasomwentelingen de juiste riemspanning in.

^ 14.2.4 Aandrijfriem uit- en inbouwen


(2,4 L-20V-benzinemotor)
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Wielbouten 98 (9,8)

Aandrijfriem van aircocompressor uit- en inbouwen

- Zet de auto op een hefbrug, maak de massakabel van de accu los en verwijder het
rechtervoorwiel.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de wielkuipbescherming.
- Verlaag de spanning van de riem met behulp van de middelste bout van de
automatische riemspanner en verwijder de riem, zie figuur 14.5.

Figuur 14.5: Aandrijfriem aircocompressor uit- en inbouwen


1a Automatische riemspanner
1b Krukaspoelie
1c Poelie van aircocompressor
1d Vaste riemspanner
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. De veer van de
riemspanner stelt na enige krukasomwentelingen de juiste riemspanning in.

Aandrijfriem van dynamo uit- en inbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Verwijder de aandrijfriem van de aircocompressor.
- Verwijder de aandrijfriem voor de dynamo.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de automatische riemspanner van de
aandrijfriem van de aircocompressor.
- Monteer de nieuwe aandrijfriem voor de dynamo op de compressorpoelie, plaats het
speciaal gereedschap Fiat (1a) met verlengstuk (1b) in de zitting van de
dynamopoelie, zie figuur 14.6.

Figuur 14.6: Aandrijfriem dynamo inbouwen


1a Speciaal gereedschap Fiat 1870946000
1b Verlengstuk
1c Aandrijfriem
1d Draairichting
- Plaats de steel van het gereedschap onder de aandrijfriem en draai het gereedschap
180° (een halve slag) in de door de pijl aangegeven richting en monteer de
aandrijfriem op de dynamopoelie.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Zet de automatische riemspanner voor de aandrijfriem van de aircocompressor vast
met een aanhaalmoment van 25 Nm.

^ 14.2.5 Aandrijfriem uit- en inbouwen


(1,9-L-dieselmotoren)
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Wielbouten 98 (9,8)

Uit- en inbouwen

- Zet de auto op een hefbrug, maak de massakabel van de accu los en verwijder het
rechtervoorwiel.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de wielkuipbescherming.
- Verlaag de spanning van de aandrijfriem voor de hulporganen door de riemspanner
te verstellen en verwijder de aandrijfriem, zie figuur 14.7.

Figuur 14.7: Aandrijfriem uitbouwen (dieselmotoren)


1 Riemspanner
2 Aandrijfriem
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. De veer van de
riemspanner stelt na enige krukasomwentelingen de juiste riemspanning in.

^ 14.3 Dynamo

^ 14.3.1 Dynamo uit- en inbouwen (1,2


L-16V-benzinemotor)
- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder de beide voorwielen.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de wielkuipbescherming aan de rechterzijde.
- Bouw de aandrijfriem van de nevenaggregaten uit zoals beschreven in paragraaf
14.2.1.
- Maak de achterste kabels los van de dynamo.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de dynamo vanaf de onderzijde uit de
motorruimte.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 14.3.2 Dynamo uit- en inbouwen (1,6


L-16V-benzinemotor)
- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het rechter voorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Bouw de aandrijfriem van de nevenaggregaten uit zoals beschreven in paragraaf
14.2.2.
- Draai de bouten geheel los en verwijder de verstelbare riemspanner voor de
hulporganen.
- Draai de bevestigingsmoeren los en maak de stekers los van de dynamo.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de dynamo.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Zet de bevestigingsbouten van de dynamo vast met een aanhaalmoment van 72-89
Nm.

^ 14.3.3 Dynamo uit- en inbouwen (1,8


L-16V-benzinemotor)
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Motorsteun 22 (2,2)
Moeren uitlaatpijp 45 (4,5)
Dynamo 80 (8,0)

Uit- en inbouwen

- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het rechter voorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Verwijder de aandrijfriem voor de hulporganen zoals beschreven in paragraaf
14.2.3.
- Maak de stekers los van de dynamo.
- Draai de bevestigingsbouten van de dynamo los.
- Draai de bevestigingsmoeren van de flens op de voorste uitlaatpijp los.
- Draai de bevestigingsbout van de motorsteun aan de versnellingsbakzijde los.
- Verplaats de motor iets naar voren en verwijder de dynamo.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Zet de bevestigingsbouten en moeren met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
^ 14.3.4 Dynamo uit- en inbouwen (2,4
L-20V-benzinemotor)
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Dynamo 80 (8,0)

Uit- en inbouwen

- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder het bobinedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het rechter voorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Verwijder de aandrijfriemen voor de aircocompressor en de dynamo zoals
beschreven in paragraaf 14.2.4.
- Maak de kabelbundel van de dynamo los uit de borgklemmen.
- Draai de bevestigingsmoeren los en maak de stekers los van de dynamo.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de dynamo.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 14.3.5 Dynamo uit- en inbouwen (1,9


L-dieselmotoren)
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Dynamo 70 (7,0)
Onderste reactiestangen aan subframe 135 (13,5)
- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het rechter voorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Verwijder de aandrijfriem voor de hulporganen zoals beschreven in paragraaf
14.2.5.
- Verwijder de voorste uitlaatpijp.
- Verwijder de oliepeilstokbuis.
- Draai de bevestigingsbouten van de onderste reactiestangen los om de motor los te
maken van het subframe.
- Draai de moeren los en maak de kabels los van de dynamo.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de dynamo langs de onderzijde uit de
motorruimte.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 14.4 Startmotor

^ 14.4.1 Startmotor uit- en inbouwen


(1,2 L-16V-benzinemotor)
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Startmotor aan versnellingsbak (M8) 22 (2,2)

- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.


- Maak de steker los van de startmotor.
- Open het deksel en maak de steker los van de startmotor.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de startmotor.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 14.4.2 Startmotor uit- en inbouwen


(1,6 L-16V-benzinemotor)
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Startmotor aan versnellingsbak (M8) 22 (2,2)

- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.


- Maak de klemband los en verwijder de mof tussen het luchtfilter en het
gasklephuis.
- Open het beschermdeksel, draai de bevestigingsmoeren los en maak de kabels van
de startmotor los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de startmotor.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 14.4.3 Startmotor uit- en inbouwen


(1,8 L-16V-benzinemotor)
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Startmotor aan versnellingsbak (M8) 26 (2,6)

- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de steunbeugel van het
spruitstukhuis.
- Draai de bevestigingsmoeren van de kabels op de startmotor los.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de startmotor.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 14.4.4 Startmotor uit- en inbouwen


(2,4 L-20V-benzinemotor)
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Startmotor aan versnellingsbak (M8) 26 (2,6)

- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Draai de bevestigingsmoeren van de kabels op de startmotor los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de startmotor.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
^ 14.4.5 Startmotor uit- en inbouwen
(1,9 L-dieselmotoren)
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Startmotor aan versnellingsbak (M8) 22 (2,2)

- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de onderste reactiestang en de steunbeugel van de
motor/versnellingsbak.
- Open het beschermdeksel en maak de kabels los van de startmotor.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de startmotor via de onderzijde uit de
motorruimte.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 14.5 Zekeringen en relais


De zekeringen van de Fiat Stilo bevinden zich in vier zekeringenkastjes op resp. het
dashboard, naast de accu, op de pluspool van de accu en in de bagageruimte.

^ 14.5.1 Zekeringen en relais in het


interieur
De zekeringen van de belangrijkste stroomverbruikers zijn ondergebracht in de
centrale zekeringenkast links van de stuurkolom onder het dashboard. Zie figuur 14.8
voor de zekeringen en relais in het interieur.

Figuur 14.8: Overzicht centrale zekeringenkast


A Deksel
B Borgclip
F12 Dimlicht rechts (15 A)
F13 Dimlicht links, koplampverstelling (15 A)
F31 Achteruitrijlicht, luchtkwaliteitssensor (uitvoeringen met automatische
airconditioning), spoel van relais koplampsproeiers (7,5 A)
F32 +30 voor elektronische regeleenheden voorportieren (15 A)
F33 Ruitbediening linksachter (20 A)
F34 Ruitbediening rechtsachter (20 A)
F35 Bediening cruise-control, schakelsignaal op rempedaal voor elektronische
regeleenheden (7,5 A)
F36 Regeleenheid eventuele aanhanger (20 A)
F37 Remlichten/derde remlicht, regeleenheden koplampen rechts/links (uitvoering

met gasontladingslampen), instrumentenpaneel (+ start/contactslot) (10 A)

F38 Achterklep ver/ontgrendeling (10 A)


F39 Plafondverlichting voor/achter, autoradio, connect/navigatiesysteem,
verwarming/airconditioning, bewegingssensoren/sirene diefstalalarm,
diagnosesteker EOBD, voorbereiding telefoonhoorn, regeleenheid
bandenspanning (10 A)
F40 Achterruitverwarming (30 A)
F41 Ruitensproeierverwarming (7,5 A)
F42 ESP-sensoren, stuurhoeksensor, regeleenheid ABS/ASR/ESP (7,5 A)
F43 Ruitenwissers/sproeiers (30 A)
F44 Aansteker, stekerdoos bagageruimte (20 A)
F45 Opendak (20 A)
F46 Opendak (20 A)
F47 Voeding regeleenheid bestuurdersportierruit (20 A)
F48 Voeding regeleenheid passagiersportierruit (20 A)
F49 Services secundair, verlichting bedieningsknoppen opendak (7,5 A)
F50 Regeleenheid airbag (7,5 A)
F51 Regeleenheid bandenspanning (+start/contactslot) (7,5 A)
F52 Achterruitwisser/sproeier (15 A)
F53 Waarschuwingsknipperlichten, +30 richtingaanwijzers, +30 instrumentenpaneel
(10 A)

^ 14.5.2 Zekeringenkastje in
motorruimte naast accu
Figuur 14.9: Zekeringen in de motorruimte naast de accu
F01 MAXI FUSE Regeleenheid ABS/ASR/ESP (60 A)
F02 MAXI FUSE Regeleenheid elektrische stuurbekrachtiging (70 A)
F03 MAXI FUSE Start/contactslot (20 A)
F04 MAXI FUSE Voorgloei-installatie (uitvoering JTD) (50 A)
F05 MAXI FUSE Elektropomp Selespeed-versnellingsbak (uitvoering 2.4-20V) (30 A)
F06 MAXI FUSE Ventilateur motorkoelsysteem (lage snelheid - uitvoering 1.2-16V
en 1,6-16V), ventilateur motorkoelsysteem (uitvoeringen 1.8-16V en JTD),
ventilateur motorkoelsysteem (30 A)
F07 MAXI FUSE Ventilateur motorkoelsysteem (hoge snelheid 1.2-16V en 1.6-16V
met airconditioning) (50 A)
F08 MAXI FUSE Aanjager (30 A)
F09 Koplampsproeiers (20 A)
F10 Claxon (15 A)
F11 Secundaire componenten (elektronische inspuiting) (15 A)
F14 Grootlicht rechts (10 A)
F15 Grootlicht links (10 A)
F17 Primaire componenten (elektronische inspuiting) (10 A)
F16 Elektronische inspuiting/Selespeed (7,5 A)
F18 Regeleenheid inspuitsysteem +30 (7,5 A)
F19 Aircocompressor (7,5 A)
F20 Verwarmd brandstoffilter (uitvoering JTD) (30 A)
F21 Brandstofpomp (behalve 1.6-16V) (15 A)
F22 Primaire componenten elektronische inspuiting (uitvoeringen 1.2-16V, 1.8-16V
en 2.4-20V) (15 A)
F22 Primaire componenten elektronische inspuiting (uitvoering JTD) (20 A)
F23 +30 Selespeed (15 A)
F24 Elektrische stuurbekrachtiging (+ start/contactslot) (10 A)
F30 Mistlampen voor (15 A)

^ 14.5.3 Zekeringenkastje in
motorruimte op pluspool van accu
Figuur 14.10: Zekeringen in de motorruimte op de pluspool van de accu
F70 MEGA FUSE Regeleenheid motorruimte (150 A)
F71 MIDI FUSE Regeleenheid dashboard (70 A)
F72 MIDI FUSE Regeleenheid dashboard (60 A)
F73 MIDI FUSE Hulpverwarming (uitvoering JTD) (50 A)

^ 14.5.4 Zekeringenkastje in
bagageruimte
Figuur 14.11: Zekeringenkastje in de bagageruimte
F54 Extra versterker radio (25 A)
F55 Beschikbaar
F56 Elektrische stoelverstelling (bestuurderszijde) (30 A)
F57 Stoelverwarming bestuurderszijde (10 A)
F58 Beschikbaar
F59 Beschikbaar
F60 Elektrische stoelverstelling (passagierszijde) (30 A)
F62 Beschikbaar
F63 Regeleenheid Easy-go (10 A)
F64 Beschikbaar
F67 Stoelverwarming passagierszijde (10 A)
F68 Derde remlicht (uitvoering met radar cruise-control) (7,5 A)

^ 14.6 Ruitenwissermechanisme

^ 14.6.1 Ruitenwissermechanisme
voorzijde uit- en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Ruitenwissermotor 10 (1,0)
Wisserarm 20 (2,0)
- Maak de massakabel los van de accu.
- Verwijder de beschermdoppen, draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de
ruitenwisserarmen.
- Verwijder het paraventpaneel.
- Maak de voedingssteker los, draai de bevestigingsbouten los en verwijder het
complete ruitenwissermechanisme uit de auto, zie figuur 14.12.

Figuur 14.12: Ruitenwissermechanisme voorzijde uitbouwen


1 Bouten
2 Voedingssteker
3 Ruitenwissermechanisme
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 14.6.2 Ruitenwissermotor
achterzijde uit- en inbouwen
- Maak de massakabel van de accu los.
- Draai de bevestigingsbouten los en maak met behulp van een spatel het binnenste
achterkleppaneel los van de inwendige borgveren en verwijder het paneel.
- Til het beschermkapje op, draai de moer los en verwijder de ruitenwisserarm.
- Maak de steker los van de ruitenwissermotor, draai de bouten los die aangegeven
staan in figuur 14.10 en verwijder de ruitenwissermotor.

Figuur 14.13: Ruitenwissermotor achterzijde uitbouwen


1 Bouten
2a Steker
2b Ruitenwissermotor
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 14.7 Fiat Code


Om de bescherming tegen diefstalpogingen te verhogen is de Fiat Stilo voorzien van
een elektronisch motorblokkeersysteem dat Fiat Code wordt genoemd. In de sleutels
zit een elektronisch systeem 'Transponder' dat een codesignaal verzendt naar een
elektronische regeleenheid. Als de code wordt herkend, wordt de startblokkering
opgeheven. De sleutelcode wordt door een antenne, die op het contactslot is
gemonteerd, opgevangen. Deze code wijzigt na iedere start ('rolling code') en kan niet
worden gereproduceerd met elektronische scanners. Het elektronische deel van de
Fiat-Code bevindt zich in de body computer. De code-startblokkering bestaat uit:

- twee (of meer) elektronische sleutels;


- een CAN-verbinding met de motorregeleenheid;

- een antenne op het start/contactslot;

- Code-card voor een eventuele noodstartprocedure.

Op de Code-card zijn twee code's aangegeven, de noodcode (electronic code) en de


mechanische code van de sleutels. Met behulp van de noodcode kan de auto met
behulp van de Fiat tester (Examiner) worden gestart of (in noodsituaties) met het
gaspedaal. De noodcode wordt ook gebruikt bij de diagnose van het systeem en bij
andere werkzaamheden met de Examiner. Veel van deze werkzaamheden
(bijvoorbeeld 'Opslaan van sleutels') zijn uitsluitend uitvoerbaar na het invoeren van
deze code.

Met de noodstartprocedure kan de motor worden gestart als er een probleem is met de
Code-startblokkering (code defect, sleutel onbruikbaar enz.). Met het gaspedaal kan de
noodcode naar de motorregeleenheid worden overgebracht via het van de gasklep
afkomstige signaal. Voer hiervoor de volgende werkzaamheden uit:

1 Lees de 5-cijferige code op de Code-card.


2 Zet de contactsleutel in stand 'MAR', trap het gaspedaal in en houd het ingedrukt.

Het inspuitwaarschuwingslampje brandt ongeveer 8 seconden.

3 Laat het gaspedaal los zodra het inspuitwaarschuwingslampje dooft.


4 Trap nadat het lampje net zo vaak geknipperd heeft als het eerste cijfer van de
code op de Code-card het gaspedaal geheel in en houd het ingedrukt totdat het
lampje 4 seconden heeft gebrand. Laat het gaspedaal los zodra het
inspuitwaarschuwingslampje dooft.
5 Trap nadat het lampje net zo vaak geknipperd heeft als het tweede cijfer van de
code op de Code-card het gaspedaal geheel in en houd het ingedrukt totdat het
lampje 4 seconden heeft gebrand. Laat het gaspedaal los zodra het
inspuitwaarschuwingslampje dooft.
6 Herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de noodcode.
7 Houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt. Het
inspuitwaarschuwingslampje gaat 4 seconden branden. Laat het gaspedaal los
zodra het lampje is gedoofd.
8 Als het inspuitwaarschuwingslampje ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is
de procedure op de juiste wijze uitgevoerd.
9 Start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV te draaien.
10 Als het inspuitwaarschuwingslampje blijft branden, draai dan de contactsleutel in
stand STOP en herhaal de procedure vanaf punt 1. Let op! Bij elke volgende
startpoging van de motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald.
^ 15 Carrosserie

In het hoofdstuk "Carrosserie" vindt u de richtmaten van de bodemplaat en de


carrosserie en uit- en inbouwbeschrijvingen van het portierruitmechanisme, het
dashboard en instrumentenpaneel. Daarnaast wordt het airbagsysteem beschreven,
diagnose ervan en het uit- en inbouwen van diverse componenten van het
airbagsysteem.

^ 15.1 Inleiding
De Fiat Stilo driedeurs, vijfdeurs en Multi Wagon zijn op dezelfde bodemgroep
gebouwd en verschillen onderling door de carrosserie-uitvoering. Zie tabel 15.1, 15.2
en 15.3 voor de verschillende coderingen.

Tabel 15.1: Coderingen van de Fiat Stilo driedeurs (chassiscode ZFA 192.000)

Motortype Uitvoeringscode
1.2-16V Active 192AXA1B 00
1.2-16V 192AXA1B 00B
Dynamic
1.6-16V Active 192AXB1A 02
1.6-16V 192AXB1A 02B
Dynamic
1.8-16V 192AXC1A 04
2.4-20V 192AXD12 06B
1.9-JTD 80 pk 192AXF1A 10
1.9-JTD 115 pk 192AXE1A 08

Tabel 15.2: Coderingen van de Fiat Stilo vijfdeurs (chassiscode ZFA 192.000)

Motortype Uitvoeringscode
1.2-16V Active 192BXA1B 01
1.2-16V 192BXA1B 01B
Dynamic
1.6-16V Active 192BXB1A 03
1.6-16V 192BXB1A 03B
Dynamic
1.8-16V 192BXC1A 05
2.4-20V 192BXD12 07B
1.9-JTD 80 pk 192BXF1A 11
1.9-JTD 115 pk 192BXE1A 09

Tabel 15.3: Coderingen van de Fiat Stilo Multi Wagon (chassiscode ZFA
192.000)

Motortype Uitvoeringscode
1.6-16V 192CXB1A 12
1.8-16V 192CXC1A 13
1.9-JTD 80 pk 192CXF1A 15
1.9-JTD 115 pk 192CXE1A 14

^ 15.2 Airbagsysteem en
gordelspanners

^ 15.2.1 Algemeen
De Fiat Stilo is standaard voorzien van een bestuurders- en passagiersairbag, twee in
de voorstoelen geïntegreerde side-bags en twee window-bags (headbags). De
elektronische regeleenheid bewaakt het hele systeem, waarbij alle componenten
worden gecontroleerd en waardoor zonodig airbags worden geactiveerd. De
regeleenheid wordt gevoed met de accuspanning (12 V) bij ingeschakeld contactslot. In
vergelijking met een traditioneel systeem ondersteunt de extra vertragingssensor
(ECS) de elektronische sensor in de regeleenheid bij een frontale botsing. Deze sensor
geeft snelle informatie over de ernst van de botsing. Als het door de regeleenheid
bewerkte signaal zich boven de inschakellimiet bij een ernstige botsing bevindt, zendt
de regeleenheid het inschakelsignaal alleen als de beveiligingssensor gesloten is. De
regeleenheid activeert eerst uitsluitend de gordelspanners en, bij een ernstige botsing,
de gordelspanners en de airbags voor. De voorste airbags voor de bestuurder en
passagier zijn voorzien van twee fasen, dankzij een 'dubbele inschakeling' (dual stage).
Door het systeem met dubbele inschakeling kan de airbag voor op verschillende
manieren worden opgeblazen: met maximale energie of met minimale energie. Deze
energie wordt geregeld door het gebruik van twee ladingen bij elke airbag, die volgens
een door de regeleenheid bepaalde volgorde kan worden ontstoken. Met de berekening,
die de regeleenheid uitvoert bij een frontale botsing, is de regeleenheid in staat om de
ernst van de botsing te bepalen en vervolgens op aangepaste wijze één of beide
ladingen te ontsteken. De werking van de passagiersairbag wordt bovendien geregeld
door een indelingssensor inzittende (OCS), die de gewichtsklasse van de passagier
herkent. Bij een ernstige botsing heeft deze sensor als taak om de tweede fase te
voorkomen, afhankelijk van de gemeten gewichtsklasse. Als op de passagiersstoel geen
inzittende aanwezig is of geen levend object met een laag gewicht, dan voorkomt de
OCS het inschakelen van de passagiersairbag geheel.

Als een flankbotsing wordt gesignaleerd, dan is de regeleenheid ook in staat om de


richting en ernst te bepalen en de airbags aan de zijde van de botsing in te schakelen.
Om een totale bescherming bij flankbotsingen te leveren, wordt gebruik gemaakt van
twee side-bagsensoren in de middenstijlen. Als de side-bagsensor in de middenstijl aan
de zijde van een botsing een botsingsignaal langs de breedte-as van de auto
signaleren, zenden ze een signaal naar de regeleenheid. Deze vergelijkt dit signaal
met het signaal van de interne beveiligingssensor en schakelt de betreffende airbags
in. Met dit signaal, dat wordt verwerkt door de microprocessor in de regeleenheid, kan
de omvang van de flankbotsing worden bepaald en vervolgens worden beslist over het
ontsteken van de side-bag aan de betreffende zijde. Ontsteking vindt alleen plaats na
toestemming van de beveiligingssensor. De side-bags ontsteken onafhankelijk van
elkaar en onafhankelijk van de andere beveiligingssystemen. Het systeem wordt in
enkele duizendsten van een seconde ingeschakeld, waardoor op de beweging van het
lichaam als gevolg van de botsing wordt vooruitgelopen.

De regeleenheid slaat, nadat het een van de systemen heeft geactiveerd


(gordelspanners, airbags voor, side-bags) de activering op in het niet-uitwisbare
geheugen en laat het waarschuwingslampje voor storingen op het instrumentenpaneel
branden. Met de regeleenheid worden gegarandeerd de afzonderlijke componenten
binnen de onderstaande limieten geactiveerd. Na de onderstaande limieten moet de
regeleenheid worden vervangen:

- drie botsingen waarbij alleen de gordelspanners voor en achter (indien aanwezig)


zijn geactiveerd;
- drie botsingen waarbij de side-bags zijn geactiveerd;
- een botsing waarbij de gordelspanners en de airbags voor zijn geactiveerd;
- een combinatie van bovenstaande mogelijkheden, totdat één van de aangegeven
limieten is bereikt.

Als één van de limieten niet wordt bereikt, dan kan, nadat de werkende delen van het
systeem zijn hersteld, de regeleenheid opnieuw worden gebruikt, als eerst een RESET-
procedure met de Fiat-tester (Examiner) wordt uitgevoerd. Na de laatste activering,
bij alle gebeurtenissen, kunnen geen verdere herstelprocedures worden uitgevoerd.

Let op! Neem bij werkzaamheden waarbij de airbag betrokken is altijd de volgende
veiligheidsmaatregelen in acht:
- Koppel voor werkzaamheden aan het airbagsysteem altijd beide accuklemmen los
en isoleer deze polen zorgvuldig. Zet het contact tevens in de 'STOP'-stand.
- Wacht na het loskoppelen van de accuklemmen ten minste 10 minuten alvorens
met de werkzaamheden te beginnen.
- Leg een nieuwe of verwijderde airbag altijd met de beklede zijde naar boven in een
metalen kast die afgesloten kan worden.
- Werkzaamheden aan het airbagsysteem mogen uitsluitend worden uitgevoerd door
juist opgeleide personen.
- Neem een airbagmodule nooit uit elkaar.
- Gebruik nooit onderdelen van het airbagsysteem van een andere auto. Altijd
vervangen door nieuwe onderdelen.
- Gebruik bij het werken aan airbagsystemen een beschermende bril en
handschoenen.
- Controleer na het uitvoeren van werkzaamheden aan het airbagsysteem de werking
ervan met behulp van de Fiat-tester (Examiner).
- Controleer als het airbagsysteem is ontstoken, gedeeltelijk ontstoken of niet
ontstoken is de volgende componenten: stuurkolom, stuurkolomsteunen, kabels en
stekerverbindingen, deel waaraan de regeleenheid en de modules zijn bevestigd,
spiraalmechanisme, dashboard.
- Let op! De bedrading van het airbag- en gordelspannersysteem is in de kleur geel
uitgevoerd.
- Verwijder de elektronische regeleenheid indien de auto na spuitwerkzaamheden in
een moffeloven met een temperatuur van meer dan 85 °C wordt geplaatst.

^ 15.2.2 Bestuurdersairbag uit- en


inbouwen
- Zet de contactsleutel stand 'STOP' en verwijder de sleutel.
- Maak de accuklemmen los en isoleer ze zorgvuldig. Wacht tenminste 10 minuten
voordat met de werkzaamheden wordt verder gegaan. Houd alle voorgeschreven
veiligheidsmaatregelen aan.
- Draai de bevestigingsbouten van de airbag aan de achterzijde van het stuurwiel los.
- Verplaats de airbagmodule en maak met behulp van passend gereedschap de
veiligheidsborging van de stekers los, zie figuur 15.1.

Figuur 15.1: Bestuurdersairbag uitbouwen


1a Bevestigingsbouten
1b Airbagmodule
2 Veiligheidsborgingen
3 Stekers
- Maak de stekers los.
- Plaats de airbagmodule met het deksel naar boven op een vrije plaats in de
voorgeschreven kast.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde. Let hierbij op de volgende punten:
- Controleer of de accu nog is losgekoppeld.
- Als een nieuwe airbagmodule wordt gemonteerd, plaats dan de bijbehorende
sticker. Verwijder het verwijderbare gedeelte van de sticker op de nieuwe module
en bewaar dit samen met de gegevens van de auto (model, kenteken,
chassisnummer) en het serienummer van de oude module in een dossier. Bij de
nieuwe module wordt een nieuwe sticker geleverd die op de sticker moet worden
geplakt die reeds in de auto aanwezig is. Perforeer de sticker bij de maand die
precies 10 jaar na de montagedatum van de module ligt.
- Sluit de accu pas weer aan als alle werkzaamheden voltooid zijn.
- Controleer na de werkzaamheden de werking van het systeem met behulp van de
Fiat-tester (Examiner).

^ 15.2.3 Spiraalmechanisme uit- en


inbouwen
Uitbouwen

Deze bewerking moet niet integraal worden uitgevoerd bij de aanwezigheid van het
VDC-systeem, met uitzondering van het loskoppelen van de steker in de verbinding
van het spiraalmechanisme.

- Zet de voorwielen exact in de rechtuitstand.


- Bouw de bestuurdersairbag uit zoals beschreven in paragraaf 15.2.2.
- Bouw het stuurwiel uit zoals beschreven in paragraaf 12.2.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de onderste en de bovenste
stuurkolomkap uit.
- Neem de steker los die aangegeven staat in figuur 15.2

Figuur 15.2: Spiraalmechanisme uitbouwen


1 Schroeven
2 Steker
3 Spiraalmechanisme
- Draai de schroeven los en verwijder het spiraalmechanisme. Let op! Het
spiraalmechanisme is voorzien van een veiligheidsblokkering die automatisch
inklikt als het stuurwiel is verwijderd. Voorkom iedere verdraaiing. Als om een
willekeurige reden de bovenste plaat van het spiraalmechanisme ten opzichte van
de onderste verdraait en de oorspronkelijke stand niet kan worden herleid, dan
moet het spiraalmechanisme absoluut vervangen worden.

Inbouwen

- Controleer of de voorwielen exact in de rechtuitstand staan. Dit is belangrijk omdat


het spiraalmechanisme in deze positie moet worden ingebouwd.
- Plaats het spiraalmechanisme in de zitting en draai de bijbehorende schroeven
vast.
- Verwijder (bij een nieuw spiraalmechanisme) de veiligheidsblokkering.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Controleer na de
werkzaamheden de werking van het systeem met behulp van de Fiat-tester
(Examiner).

^ 15.2.4 Passagiersairbag uit- en


inbouwen
- Zet de contactsleutel in de 'STOP'-stand en verwijder de sleutel.
- Maak de accuklemmen los en isoleer ze zorgvuldig. Wacht tenminste 10 minuten
voordat met de werkzaamheden wordt verder gegaan. Houd alle voorgeschreven
veiligheidsmaatregelen aan.
- Open de klep van het dashboardkastje en draai de bevestigingsbouten van de
zijbekleding van het dashboard los.
- Verwijder de zijbekleding uit de zitting en maak de steker los van de schakelaar
voor het uitschakelen van de airbag.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de trekstangen van de klep van het
dashboardkastje uit de zitting.
- Verwijder de klep van het dashboardkastje uit het dashboard.
- Maak de steker van de verlichting in het dashboardkastje los.
- Maak de steker van de antennekabel los en maak de antennekabel los uit de
borgveren.
- Open het dashboardkastje, draai de bevestigingsbouten los en verwijder het
bovenste aflegvak uit het dashboard.
- Verwijder de bescherming van de airbagstekers.
- Draai de bevestigingsbouten van de airbag los met behulp van geschikt
gereedschap, zie figuur 15.3.
- Maak de steker los van de passagiersairbag, zie figuur 15.3.

Figuur 15.3: Airbag passagierszijde uitbouwen


1a Bevestigingsbouten
1b Airbagmodule
2 Steker
- Verwijder de airbagmodule en plaats deze met het deksel naar boven op een vrije
plaats in de voorgeschreven kast.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde. Let hierbij op de volgende punten:
- Controleer of de accu nog is losgekoppeld.
- Als een nieuwe airbagmodule wordt gemonteerd, plaats dan de bijbehorende
sticker. Verwijder het verwijderbare gedeelte van de sticker op de nieuwe module
en bewaar dit samen met de gegevens van de auto (model, kenteken,
chassisnummer) en het serienummer van de oude module in een dossier. Bij de
nieuwe module wordt een nieuwe sticker geleverd die op de sticker moet worden
geplakt die reeds in de auto aanwezig is. Perforeer de sticker bij de maand die
precies 10 jaar na de montagedatum van de module ligt.
- Plaats zonodig de beugels en draai de bevestigingsbouten vast.
- Sluit de steker aan en monteer de veiligheidsborgingen van de steker.
- Sluit de accu pas weer aan als alle werkzaamheden voltooid zijn.
- Controleer na de werkzaamheden de werking van het systeem met behulp van de
Fiat-tester (Examiner).

^ 15.2.5 Side-bag uit- en inbouwen


- Zet de contactsleutel in de 'STOP'-stand en verwijder de sleutel.
- Maak de accuklemmen los en isoleer ze zorgvuldig. Wacht tenminste 10 minuten
voordat met de werkzaamheden wordt verder gegaan. Houd alle voorgeschreven
veiligheidsmaatregelen aan.
- Zet de voorstoel geheel naar voren en verwijder de stelknop voor de
rugleuningverstelling.
- Verwijder de stekersteun onder de voorstoel en maak de stekers los, zie figuur 15.4.

Figuur 15.4: Voorstoel uitbouwen


1 Stekersteun
2a Steker
2b Steker
2c Steker
3 Voorste bevestigingsbouten
- Schuif de voorstoel compleet naar achteren zodat de voorste bevestigingsbouten van
de stoel op de bodemplaat bereikbaar zijn en draai de bouten los.
- Verwijder het beschermdeksel en draai de bevestigingsbout van de
veiligheidsgordel los.
- Schuif de voorstoel geheel naar voren zodat de achterste bevestigingsbouten van de
stoel aan de bodemplaat bereikbaar zijn en draai de bouten los.
- Verwijder de voorstoel uit de auto.
- Zet de zitting met behulp van de hendel in de laagste stand.
- Maak langs de zijden (1a) en (1b) de bekledingrand van de rugleuning (1c) los van
de rand van het opbergvak (1d), zie figuur 15.5.

Figuur 15.5: Side-bag uitbouwen


1a Bekledingrand
1b Bekledingrand
1c Bekledingrand
1d Rand van opbergvak
- Open het opbergvak en maak met behulp van een spatel (speciaal gereedschap Fiat
1878077000) aan de zijde van de sidebagmodule de rand van rugleuningbekleding
los van het frame.
- Maak de steker van de sidebagmodule los, draai de bevestigingsmoeren los en
verwijder de sidebagmodule uit de voorstoel.
- Plaats de sidebagmodule met het deksel naar boven op een vrije plaats in de
voorgeschreven kast met de vlakke zijde omhoog.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op de
volgende punten:
- Controleer of de accu nog is losgekoppeld.
- Als een nieuwe airbagmodule wordt gemonteerd, plaats dan de bijbehorende
sticker. Verwijder van de nieuwe module het verwijderbare deel van de sticker.
Plaats een kopie van de sticker in een dossier, waarin ook de gegevens van de auto
(model, kenteken, chassisnummer) en het serienummer van de oude module is
opgenomen. Breng het verwijderbare deel van de sticker aan op de onderzijde van
de stoel, waarop reeds de stickers van de stoel, de rugleuningbekleding en de
airbagkabel zijn aangebracht.
- Door de kracht van een eventuele botsing kan het stoelframe zijn vervormd.
Controleer visueel of het stoelframe geen vervormingen of scheuren vertoont.
- Zet de bevestigingsbouten van de voorstoel aan de bodemplaat vast met een
aanhaalmoment van 25 Nm.
- Sluit de accu pas weer aan als alle werkzaamheden voltooid zijn.
- Controleer na de werkzaamheden de werking van het systeem met behulp van de
Fiat-tester (Examiner).

^ 15.2.6 Headbag uit- en inbouwen


- Zet de contactsleutel in de 'STOP'-stand en verwijder de sleutel.
- Maak de accuklemmen los en isoleer ze zorgvuldig. Wacht tenminste 10 minuten
voordat met de werkzaamheden wordt verder gegaan. Houd alle voorgeschreven
veiligheidsmaatregelen aan.
- Maak het voorportiersponningrubber zo ver als nodig is los en maak met behulp
van een spatel de voorstijlbekleding los van de inwendige borgveren.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de zonneklep.
- Bouw de hemelbekleding uit.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de steun voor de handgreep. Herhaal
deze werkzaamheden voor de overige steunen van de handgrepen.
- Maak de steker van de headbag los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de headbag. Trek de airbagmodule uit
het achterklepcompartiment.
- Plaats de airbagmodule met het deksel naar boven op een vrije plaats in de
voorgeschreven kast.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op de
volgende punten:
- Controleer of de accu nog is losgekoppeld.
- Als een nieuwe headbag-module wordt gemonteerd, plaats dan de bijbehorende
sticker. Verwijder het verwijderbare gedeelte van de sticker op de nieuwe module
en bewaar dit samen met de gegevens van de auto (model, kenteken,
chassisnummer) en het serienummer van de oude module in een dossier. Bij de
nieuwe module wordt een sticker geleverd die op de sticker moet worden geplakt die
reeds in de auto aanwezig is. Perforeer de sticker bij de maand die precies 10 jaar
na de montagedatum van de module ligt.
- Sluit de accu pas weer aan als alle werkzaamheden voltooid zijn.
- Controleer na de werkzaamheden de werking van het systeem met behulp van de
Fiat-tester (Examiner).

^ 15.2.7 Storingsdiagnose
Tijdens het rijden met de auto voert de regeleenheid doorlopend een zelfdiagnose van
het systeem uit en worden eventuele storingen opgeslagen. Als een storing wordt
gevonden gaat het waarschuwingslampje voor storingen in het airbagsysteem op het
instrumentenpaneel branden. Na het starten gaat het waarschuwingslampje ongeveer
4 seconden branden (testfase) en dooft vervolgens. Als het lampje niet gaat branden of
niet dooft na 4 seconden, dan is een storing gevonden in het airbagsysteem. Ook het
inschakelen van het systeem als gevolg van een botsing boven een bepaalde
drempelwaarde wordt door de regeleenheid opgeslagen. Met behulp van de Fiat-tester
kan het geheugen van de regeleenheid worden uitgelezen en gewist (nadat de storing
is verholpen). Let op! Na een botsing waarbij het systeem is ingeschakeld kan het
geheugen van de regeleenheid niet meer gewist worden. In dat geval moet de
regeleenheid worden vervangen.

^ 15.2.8 Pyrotechnische gordelspanner


uit- en inbouwen
- Zet de contactsleutel in de 'STOP'-stand en verwijder de sleutel.
- Maak de accuklemmen los en isoleer ze zorgvuldig. Wacht tenminste 10 minuten
voordat met de werkzaamheden wordt verder gegaan.
- Verwijder de bekleding van de portierdorpel en vervolgens die van de middenstijl.
- Draai de bevestigingsmoer van de bovenste bevestiging van de veiligheidsgordel los,
zie figuur 15.6.

Figuur 15.6: Gordelspanner uitbouwen


1 Moer
2a Bout
2b Borggreep
3a Bout
3b Gordelspanner
4 Steker
- Draai de bout los en verwijder de borggreep van de gordel, totdat de gordel
vrijkomt.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de rolautomaat met de gordelspanner
uit de middenstijl.
- Maak de steker los van de gordelspanner.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Sluit de accu pas weer aan als alle werkzaamheden voltooid zijn.
- Monteer de gordelspanner in de zitting en draai de bevestigingsbout (stuknummer
3a in figuur 15.6) vast met een aanhaalmoment van 40 Nm.
- Draai de bevestigingsmoer (stuknummer 1 in figuur 15.6) vast met een
aanhaalmoment van 40 Nm.
- Controleer na de werkzaamheden de werking van het systeem met behulp van de
Fiat-tester.
^ 15.3 Dashboard en
instrumentenpaneel uit- en inbouwen
Dashboard uit- en inbouwen

- Maak de massakabel van de accu los.


- Open het vak in de armsteun, draai de bevestigingsbouten los en verwijder de klep
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de armsteun.
- Maak de beschermhoes van de handrem los van de middenconsole en verwijder de
hoes.
- Verwijder de kaderlijst om de versnellingspook.
- Plaats een hand onder de zijbekleding van de tunnelbekleding aan de zijkant, trek
in de richting van de pijl 'A' en trek tegelijkertijd de bekleding naar buiten zoals is
aangegeven met pijl 'B'. Op deze wijze komen de bovenste veren (1a) uit de
openingen (1b) en de zijveer (1c) uit opening (1d), zie figuur 4.17.
- Trek vervolgens de zijbekleding naar buiten, zodat de geklemd gemonteerde dop (2)
loskomt en verwijder de zijbekleding (zie figuur 4.17).
- Open de asbak en draai de bevestigingsbouten van de asbak los.
- Maak de asbak los van de bevestigingsveren, maak de steker van de verlichting los
en verwijder de asbak.
- Druk op de borgveer en verwijder de asbak uit de achterzijde van de middenconsole.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het luchtrooster uit de achterzijde van
de middenconsole.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de achterste consolebekleding.
- Draai de achterste bevestigingsbouten van de middenconsole los.
- Draai de voorste bevestigingsbouten van de tunnelbekleding los, zie figuur 15.7.

Figuur 15.7: Middenconsole uitbouwen


1 Bouten
2 Steker schakelaargroep
3 Steker sigarenaansteker
- Plaats de middenconsole omhoog en maak de stekers (2) en (3) los, zie figuur 15.7.
- Verwijder de middenconsole.
- Verwijder de zijbekleding (rechts) uit het dashboard en maak de steker los van de
schakelaar voor het uitschakelen van de airbag.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de trekstangen van de klep van het
dashboardkastje uit de zitting.
- Verwijder de klep van het dashboardkastje uit het dashboard.
- Maak de steker van de verlichting in het dashboardkastje los.
- Maak de steker van de antennekabel los en maak de antennekabel los uit de
borgveren.
- Verwijder met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1870848000 de autoradio uit
de zitting, zie figuur 15.8.

Figuur 15.8: Autoradio uitbouwen


1a Speciaal gereedschap Fiat 1870848000
1b Autoradio
- Draai de bevestigingsbouten van de klimaatregeleenheid los.
- Draai de bevestigingsbouten van de middelste dashboardbekleding los, zie figuur
15.9.

Figuur 15.9: Middelste dashboardbekleding uitbouwen


1 Bouten
2 Steker passive-entry-antenne (indien aanwezig)
3 Middelste dashboardbekleding
- Maak de steker los van de passive-entry-antenne onder het dashboard (indien
aanwezig), zie figuur 15.9.
- Verwijder de middelste dashboardbekleding.
- Verwijder de steun voor de autoradio.
- Maak de stekers los en verwijder de klimaatregeleenheid.
- Maak de steker los en verwijder de schakelaar voor de alarmknipperlichten.
- Verwijder de airbag, het stuurwiel, de stuurkolomkappen en het
spiraalmechanisme, zie de desbetreffende paragrafen.
- Draai de bevestigingsbout van de stuurkolomschakelaar aan de stuurkolom los.
- Maak de stekers los en maak de stuurkolomschakelaar met behulp van passend
gereedschap los van de borgclip.
- Verwijder de stuurkolomschakelaar.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de bekleding voor het
instrumentenpaneel.
- Draai de bovenste bevestigingsbouten van het instrumentenpaneel op het
dashboard los en trek het instrumentenpaneel iets los.
- Maak de stekers los van het instrumentenpaneel, zie figuur 15.10.

Figuur 15.10: Instrumentenpaneel uitbouwen


1 Stekers
2 Instrumentenpaneel
3 Bovenste sierlijst
- Verwijder het instrumentenpaneel en de bovenste sierlijst.
- Maak de steker los van de antennekabelbundel voor de autoradio en de telefoon.
- Open de klep van de zekeringen- en relaiskast, draai de bevestigingsbouten los en
verwijder de linker zijbekleding van het dashboard.
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de steker los en verwijder de schakelaarunit
voor de buitenverlichting.
- Maak de zonnesensor (boven op dashboard) los met behulp van passend
gereedschap,
- Maak de steker los en verwijder de zonnesensor.
- Bouw de passagiersaribag uit zoals beschreven in paragraaf 15.2.4.
- Draai de bevestigingsbouten van het dashboard los en verwijder het dashboard, zie
figuur 15.11.

Figuur 15.11: Dashboard uitbouwen


1 Bouten
2 Dashboard
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Controleer de werking van de desbetreffende systemen.

^ 15.4 Portierbekleding uit- en


inbouwen

^ 15.4.1 Portierbekleding voorportier


- Maak de massakabel los van de accu.
- Maak de schakelaarunit voor de ruitbediening los uit de zitting, maak de steker los
en verwijder de schakelaarunit.
- Verwijder de dorpelverlichting uit het portierpaneel.
- Verwijder de beschermdoppen, draai de bevestigingsbouten los en maak het
portierpaneel los met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1878077000, zie figuur
15.12.

Figuur 15.12: Portierpaneel verwijderen


1a Beschermdop
1b Bout
2a Beschermdop
2b Bout
3 Bouten
4 Portierpaneel
- Maak de steker los van de bewakings-led.
- Open de borging en maak de bedieningskabel los van de binnenontgrendeling.
- Verwijder het portierpaneel.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 15.4.2 Portierbekleding
achterportier
- Verwijder bij uitvoeringen met handmatige ruitbediening de ruitslinger met behulp
van speciaal gereedschap Fiat 1878034000.
- Verwijder bij uitvoeringen met elektrische ruitbediening de bedieningsschakelaar
van de elektrische ruitbediening.
- Verwijder de doppen en draai de onderliggende bouten los, zie figuur 15.13.

Figuur 15.13: Portierpaneel uitbouwen


1a Dop
1b Bout
2a Beschermdop
2b Bout
- Verwijder de beschermdop in het midden van het portierpaneel en draai de
onderliggende bout los.
- Draai de overige bevestigingsbouten aan de onderzijde van het portierpaneel los.
- Verwijder met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1878077000 het portierpaneel
van de borgveren.
- Maak de bedieningskabel van de binnenontgrendeling los en verwijder het
portierpaneel.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 15.5 Portierruit en ruitmechanisme


uit- en inbouwen
^ 15.5.1 Portierruit en
ruitmechanisme voorportier
- Verwijder het portierpaneel van het voorportier zoals beschreven in paragraaf
15.4.1.
- Zet de portierruit half open zodat via de inspectie-openingen de borgveren van de
ruit zichtbaar zijn.
- Maak via de inspectie-openingen (1c) de ruit los van de borgveren (1b) en verwijder
de portierruit, zie figuur 15.14.

Figuur 15.14: Portierruit uitbouwen


1a Portierruit
1b Borgveren
1c Inspectie-openingen
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de steker los en verwijder het
ruitmechanisme uit het portier.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 15.5.2 Portierruit en
ruitmechanisme achterportier
- Verwijder het portierpaneel van het achterportier zoals beschreven in paragraaf
15.4.2.
- Zet de portierruit half open zodat via de inspectie-opening de borgveer van de ruit
zichtbaar is.
- Verwijder het antiletselrubber en de ruitgoot zo ver als nodig is, zodat de
bevestigingsbouten van het voorste sierpaneel op het portierframe bereikt kunnen
worden.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste sierpaneel van het
portierframe.
- Verplaats de borgveer en verwijder de portierruit.
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de steker los (bij uitvoeringen met
elektrische ruitbediening achter) en verwijder het ruitmechanisme uit het portier.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
^ 16 Periodiek onderhoud

In het hoofdstuk "Onderhoud" zijn de onderhoudschema's opgenomen en, indien van


toepassing, terugstellen van de service-intervalindicatie.

^ 16.1 Frequent voorkomende


controles
Om een optimale bedrijfszekerheid van de auto te kunnen waarborgen, verdient het
aanbeveling enige onderdelen die aan meer slijtage onderhevig zijn op geregelde tijden
te controleren.

- Controleer iedere 1000 km of voor aanvang van een lange rit de conditie en
spanning van de banden (ook het reservewiel). Controleer het koelvloeistofniveau,
het remvloeistofniveau, het niveau van de stuurbekrachtigingsvloeistof (indien van
toepassing) en het niveau van de ruitensproeiervloeistof. Vul zonodig bij.
- Controleer iedere 3000 km of voor de aanvang van een lange rit het peil van de
motorolie en vul zonodig bij.

^ 16.2 Geprogrammeerd onderhoud

^ 16.2.1 Werkzaamheden na 20.000 km


- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de werking van de verlichting (koplampen/achterlichten,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte-, interieur-,
dashboardkastjeverlichting, lampjes op instrumentenpaneel enz.).
- Controleer de werking van de ruitenwissers/sproeiers voor en achter, stel indien
nodig de sproeiers af.
- Controleer de stand en conditie van de wisrubbers van de ruitenwissers voor en
achter.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de conditie van de uitlaat.
- Controleer de conditie van de brandstof- en remleidingen.
- Controleer de conditie van de rubber delen (hoezen, balgen en bussen enz.)
- Controleer de spanning van de diverse aandrijfriemen en span deze zonodig
(behalve uitvoeringen met automatische riemspanners).
- Controleer de klepspeling en stel deze indien nodig af (JTD-uitvoeringen).
- Vervang het brandstoffilter (JTD-uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu enz.) en vul zonodig bij.
- Vervang het antipollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter (of jaarlijks).

^ 16.2.2 Werkzaamheden na 40.000 km


- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de werking van de verlichting (koplampen/achterlichten,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte-, interieur-,
dashboardkastjeverlichting, lampjes op instrumentenpaneel enz.).
- Controleer de werking van de ruitenwissers/sproeiers voor en achter, stel indien
nodig de sproeiers af.
- Controleer de stand en conditie van de wisrubbers van de ruitenwissers voor en
achter.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de achterzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de conditie van de uitlaat.
- Controleer de conditie van de brandstof- en remleidingen.
- Controleer de conditie van de rubber delen (hoezen, balgen en bussen enz.)
- Controleer de conditie van de diverse aandrijfriemen.
- Controleer de klepspeling en stel deze indien nodig af (JTD-uitvoeringen).
- Controleer de slag van de handrem en stel deze indien nodig af.
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot (JTD-uitvoeringen).
- Vervang het brandstoffilter (JTD-uitvoeringen).
- Vervang het luchtfilter (JTD-uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (koelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu enz.) en vul zonodig bij.
- Vervang de bougies (benzine-uitvoeringen).
- Controleer het motormanagementsysteem met behulp van de diagnosesteker.
- Vervang het antipollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter (of jaarlijks).

^ 16.2.3 Werkzaamheden na 60.000 km


- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de werking van de verlichting (koplampen/achterlichten,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte-, interieur-,
dashboardkastjeverlichting, lampjes op instrumentenpaneel enz.).
- Controleer de werking van de ruitenwissers/sproeiers voor en achter, stel indien
nodig de sproeiers af.
- Controleer de stand en conditie van de wisrubbers van de ruitenwissers voor en
achter.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de conditie van de uitlaat.
- Controleer de conditie van de brandstof- en remleidingen.
- Controleer de conditie van de rubber delen (hoezen, balgen en bussen enz.)
- Vervang het brandstoffilter (JTD-uitvoeringen).
- Vervang het luchtfilter (benzine-uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (koelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu enz.) en vul zonodig bij.
- Controleer de conditie van de distributieriem (behalve bij 1.8 16V en 2.4 20V-
motoren).
- Vervang de distributieriem en de verstelbare veerspanner bij de 1.8 16V en 2.4 20V-
motoren (of elke 3 jaar).
- Vervang het antipollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter (of jaarlijks).
- Ververs de remvloeistof (of elke 2 jaar).

^ 16.2.4 Werkzaamheden na 80.000 km


- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de werking van de verlichting (koplampen/achterlichten,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte-, interieur-,
dashboardkastjeverlichting, lampjes op instrumentenpaneel enz.).
- Controleer de werking van de ruitenwissers/sproeiers voor en achter, stel indien
nodig de sproeiers af.
- Controleer de stand en conditie van de wisrubbers van de ruitenwissers voor en
achter.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de achterzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de conditie van de uitlaat.
- Controleer de conditie van de brandstof- en remleidingen.
- Controleer de conditie van de rubber delen (hoezen, balgen en bussen enz.)
- Controleer de conditie van de diverse aandrijfriemen.
- Controleer de klepspeling en stel deze indien nodig af (JTD-uitvoeringen).
- Controleer de slag van de handrem en stel deze indien nodig af.
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot (JTD-uitvoeringen).
- Controleer het brandstofdampopvangsysteem.
- Vervang het brandstoffilter (JTD-uitvoeringen).
- Vervang het luchtfilter (JTD-uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (koelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu enz.) en vul zonodig bij.
- Vervang de bougies (benzine-uitvoeringen).
- Controleer het motormanagementsysteem met behulp van de diagnosesteker.
- Controleer het olieniveau in de handgeschakelde versnellingsbak en vul zonodig bij.
- Vervang het antipollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter (of jaarlijks).

^ 16.2.5 Werkzaamheden na 100.000


km
- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de werking van de verlichting (koplampen/achterlichten,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte-, interieur-,
dashboardkastjeverlichting, lampjes op instrumentenpaneel enz.).
- Controleer de werking van de ruitenwissers/sproeiers voor en achter, stel indien
nodig de sproeiers af.
- Controleer de stand en conditie van de wisrubbers van de ruitenwissers voor en
achter.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de conditie van de uitlaat.
- Controleer de conditie van de brandstof- en remleidingen.
- Controleer de conditie van de rubber delen (hoezen, balgen en bussen enz.)
- Vervang het brandstoffilter (JTD-uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (koelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu enz.) en vul zonodig bij.
- Vervang het antipollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter (of jaarlijks).

^ 16.2.6 Werkzaamheden na 120.000


km
- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de werking van de verlichting (koplampen/achterlichten,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte-, interieur-,
dashboardkastjeverlichting, lampjes op instrumentenpaneel enz.).
- Controleer de werking van de ruitenwissers/sproeiers voor en achter, stel indien
nodig de sproeiers af.
- Controleer de stand en conditie van de wisrubbers van de ruitenwissers voor en
achter.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de achterzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de conditie van de uitlaat.
- Controleer de conditie van de brandstof- en remleidingen.
- Controleer de conditie van de rubber delen (hoezen, balgen en bussen enz.)
- Controleer de conditie van de diverse aandrijfriemen.
- Controleer de klepspeling en stel deze indien nodig af (JTD-uitvoeringen).
- Controleer de slag van de handrem en stel deze indien nodig af.
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot (JTD-uitvoeringen).
- Vervang het brandstoffilter (JTD-uitvoeringen).
- Vervang het luchtfilter (alle uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (koelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu enz.) en vul zonodig bij.
- Vervang bij alle uitvoeringen de distributieriem en verstelbare veerspanner (of elke
3 jaar).
- Vervang de bougies (benzine-uitvoeringen).
- Controleer het motormanagementsysteem met behulp van de diagnosesteker.
- Vervang het antipollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter (of jaarlijks)
- Ververs de remvloeistof (of elke 2 jaar).

^ 16.2.7 Werkzaamheden na 140.000


km
- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de werking van de verlichting (koplampen/achterlichten,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte-, interieur-,
dashboardkastjeverlichting, lampjes op instrumentenpaneel enz.).
- Controleer de werking van de ruitenwissers/sproeiers voor en achter, stel indien
nodig de sproeiers af.
- Controleer de stand en conditie van de wisrubbers van de ruitenwissers voor en
achter.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de conditie van de uitlaat.
- Controleer de conditie van de brandstof- en remleidingen.
- Controleer de conditie van de rubber delen (hoezen, balgen en bussen enz.)
- Vervang het brandstoffilter (JTD-uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (koelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu enz.) en vul zonodig bij.
- Vervang het antipollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter (of jaarlijks) ).

^ 16.2.8 Werkzaamheden na 160.000


km
- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de werking van de verlichting (koplampen/achterlichten,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte-, interieur-,
dashboardkastjeverlichting, lampjes op instrumentenpaneel enz.).
- Controleer de werking van de ruitenwissers/sproeiers voor en achter, stel indien
nodig de sproeiers af.
- Controleer de stand en conditie van de wisrubbers van de ruitenwissers voor en
achter.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de achterzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de conditie van de uitlaat.
- Controleer de conditie van de brandstof- en remleidingen.
- Controleer de conditie van de rubber delen (hoezen, balgen en bussen enz.)
- Controleer de conditie van de diverse aandrijfriemen.
- Controleer de klepspeling en stel deze indien nodig af (JTD-uitvoeringen).
- Controleer de slag van de handrem en stel deze indien nodig af.
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot (JTD-uitvoeringen).
- Controleer het brandstofdampopvangsysteem.
- Vervang het brandstoffilter (JTD-uitvoeringen).
- Vervang het luchtfilter (JTD-uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (koelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu enz.) en vul zonodig bij.
- Vervang de bougies (benzine-uitvoeringen).
- Controleer het motormanagementsysteem met behulp van de diagnosesteker.
- Controleer het olieniveau in de handgeschakelde versnellingsbak en vul zonodig bij.
- Vervang het antipollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter (of jaarlijks).

^ 16.2.9 Werkzaamheden na 180.000


km
- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de werking van de verlichting (koplampen/achterlichten,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte-, interieur-,
dashboardkastjeverlichting, lampjes op instrumentenpaneel enz.).
- Controleer de werking van de ruitenwissers/sproeiers voor en achter, stel indien
nodig de sproeiers af.
- Controleer de stand en conditie van de wisrubbers van de ruitenwissers voor en
achter.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de conditie van de uitlaat.
- Controleer de conditie van de brandstof- en remleidingen.
- Controleer de conditie van de rubber delen (hoezen, balgen en bussen enz.)
- Vervang het brandstoffilter (JTD-uitvoeringen).
- Vervang het luchtfilter (benzine-uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (koelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu enz.) en vul zonodig bij.
- Controleer de conditie van de distributieriem (behalve bij 1.8 16V en 2.4 20V-
motoren).
- Vervang de distributieriem en verstelbare veerspanner bij de 1.8 16V en 2.4 20V-
motoren (of elke 3 jaar).
- Vervang het antipollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter (of jaarlijks).
- Ververs de remvloeistof (of elke 2 jaar).

^ 17 Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

In het hoofdstuk "Aanhaalmomenten" vindt u een overzicht van alle opgenomen


aanhaalmomenten uit de overige hoofdstukken.

^ 17.1 1,2 L-16V-benzinemotor


Achterste krukasdeksel 10 (1,0)
Achterste nokkenastandwielen 120 (12,0)
Beschermplug bevestigingsbouten nokkenashuis 15 (1,5)
Bougies 27 (2,7)
Carterpan (bouten) 10 (1,0)
Carterpan (moeren) 7 (0,7)
Cilinderkopbouten:

fase 1 30 (3,0)
fase 2 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
fase 3 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Conische plug voorzijde nokkenashuis (M20x1,5) 40 (4,0)
Conische plug achterzijde nokkenashuis (M14x1,5) 15 (1,5)
Distributieriemspanner 25 (2,5)

Drijfstanglagerkappen:

fase 1 20 (2,0)
fase 2 +40°
verder
draaien

Hoofdlagerkappen:

fase 1 40 (4,0)
fase 2 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 15 (1,5)
Koelvloeistofpomp aan cilinderblok 10 (1,0)
Krukaspoelie 22 (2,2)

Krukasriemwiel:

fase 1 20 (2,0)
fase 2 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Lambdasonde 45 (4,5)
Moer van ophangrubber aan versnellingsbakzijde (M12x1,25) 90 (9,0)
Motorsteun aan distributiezijde (moer) 50 (5,0)
Motorsteun aan distributiezijde (bout) 43 (4,3)
Nokkenashuis 15 (1,5)
Nokkenasriemwiel 120 (12,0)
Ophangrubber van steun aan versnellingsbakzijde (M8x1,25) 25 (2,5)
Reactiestang aan subframe (M12x1,25) 120 (12,0)
Spruitstuk/katalysator aan cilinderkop 25 (2,5)
Spruitstuk/katalysator aan uitlaatpijp 45 (4,5)
Steunbeugel uitlaatspruitstuk/katalysator 27 (2,7)
Thermostaat 10 (1,0)
Uitlaatspruitstuk aan uitlaatpijp 45 (4,5)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)

Verbindingsbeugel tussen versnellingsbak en motor:

moer (M10) 35 (3,5)


bout (M8) 30 (3,0)

Versnellingsbak aan motor:

bovenste bouten (M12) 85 (8,5)


onderste bouten (M10) 40 (4,0)
onderste bouten (M12) 55 (5,5)
Voorste krukasdeksel met oliepomp 10 (1,0)
Vliegwiel 44 (4,4)
Voorste krukasdeksel met oliepomp 10 (1,0)

^ 17.2 1,6 L-16V-benzinemotor


Achterste afdichting nokkenas 8-10 (0,8-1,0)
Achterste krukasdeksel 8-10 (0,8-1,0)
Bougies 23-28 (2,3-2,8)
Carterpan (M6) 9 (0,9)

Cilinderkopbouten:

fase 1 40 (4,0)
fase 2 +90° (kwartslag)
verderdraaien
fase 3 +90° (kwartslag)
verderdraaien
Deksel hulpas aan cilinderblok 10-12 (1,0-1,2)
Distributieriemspanner 21-26 (2,1-2,6)
Drijfstanglagerkappen 48-51 (4,8-5,4)
Hoofdlagerkappen 72-88 (7,2-8,8)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Koelvloeistofpomp 21-26 (2,1-2,6)
Krukaspoelie 180-200 (18,0-
20,0)
Lambdasonde 45 (4,5)

Motorsteun (ophangrubber):

moeren 60 (6,0)
bouten 50 (5,0)
Motorsteun aan distributiezijde 50 (5,0)

Motorsteun aan versnellingsbakzijde:

bout M10 x 1,25 45 (4,5)


bout M12 x 1,25 85 (8,5)
Nokkenashuis 13-16 (1,3-1,6)
Nokkenasriemwiel 102-126 (10,2-
12,6)
Olie-aftapplug 48 (4,8)
Oliepomp 21-26 (2,1-2,6)
Oliepompriemwiel (hulpas) 68-84 (6,8-8,4)

Onderste reactiestang aan versnellingsbak:

bout M12 x 1,5 (aan subframe) 125 (12,5)


moer M12 x 1,25 70 (7,0)
Spruitstukhuis aan inlaatspruitstuk 13-16 (1,3-1,6)
Steunbeugel uitlaatspruitstuk 25 (2,5)
Thermostaat aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Toevoerbuis aan koelvloeistofpomp 21-26 (2,1-2,6)
Uitlaatpijp aan uitlaatspruitstuk 25 (2,5)
Uitlaatpijp aan spruitstuk 25 (2,5)
Versnellingsbak aan motor (M12) 80 (8,0)
Vliegwiel 75-91 (7,5-9,1)
Voorste krukasdeksel 8-10 (0,8-1,0)

^ 17.3 1,8 L-16V-benzinemotor


Aanzuigbuis oliepomp 15 (1,5)
Achterste krukasdeksel 8-10 (0,8-1,0)
Bevestigingspen oliekoeler 60 (6,0)
Bougies 27 (2,7)

Carterpan:

M6 9 (0,9)
M8 25 (2,5)

Cilinderkopbouten:

fase 1 20 (2,0)
fase 2 40 (4,0)
fase 3 +90° (kwartslag)
verder draaien
fase 4 +90° (kwartslag)
verder draaien
fase 5 +90° (kwartslag)
verder draaien
Distributiedeksel 10 (1,0)
Distributieriemspanner 25 (2,5)

Drijfstanglagerkappen:

fase 1 25 (2,5)
fase 2 +60° verderdraaien

Hoofdlagerkappen:

fase 1 25 (2,5)
fase 2 +100° verder
draaien
Inlaatnokkenasriemwiel (M6x1,25) 10 (1,0)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Kleppendeksel 10 (1,0)
Koelvloeistofpomp aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Krukaspoelie 25 (2,5)
Krukasriemwiel (linkse draad, niet smeren) 209-231 (20,9-23,1)
Lambdasonde 45 (4,5)

Motorsteun distributiezijde:

aan carrosserie 50 (5,0)


aan motor 75 (7,5)
Nokkenaslagerkappen (schroefdraad insmeren met Loctite 15 (1,5)
573/510)
Olie-aftapplug 20 (2,0)
Thermostaathuis aan cilinderkop (M8) 25 (2,5)
Toevoerbuis naar koelvloeistofpomp (M8) 25 (2,5)
Toevoerbuis naar koelvloeistofpomp (M6) 9 (0,9)
Uitlaatnokkenasriemwiel (M12x1,25) 120 (12,0)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Vaste riemspanner voor hulporganen 50 (5,0)
Vliegwiel 121-149 (12,1-14,9)
Voorste krukasdeksel 8-10 (0,8-1,0)

^ 17.4 2,4 L-20V-benzinemotor


Achterste krukasdeksel 9-12 (0,9-1,2)
Bevestigingsbouten aircoleidingen (M10 x 1,25) 35 (3,5)
Bevestigingspen oliekoeler 60 (6,0)
Bougies 27 (2,7)

Carterpan:

M6 9 (0,9)
M8 25 (2,5)

Cilinderkopbouten:

fase 1 20 (2,0)
fase 2 40 (4,0)
fase 3 +90°
(kwartslag)
verder draaien
fase 4 +90°
(kwartslag)
verder draaien
fase 5 +90°
(kwartslag)
verder draaien
Distributiedeksel 9 (0,9)
Distributieriemspanner 25 (2,5)

Drijfstanglagerkappen:

fase 1 25 (2,5)
fase 2 +60°
verderdraaien

Hoofdlagerkappen:

fase 1 20 (2,0)
fase 2 +100° verder
draaien
Inlaatnokkenasriemwiel (M6x1,25) 10 (1,0)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Kleppendeksel 9 (0,9)
Koelvloeistofpomp aan cilinderkop 25 (2,5)
Krukaspoelie 25 (2,5)
Krukasriemwiel (linkse draad, niet smeren) 329-441 (32,9-
44,1)
Lambdasonde 45 (4,5)
Moer van motorsteun versnellingsbakzijde (M12) 90 (9,0)

Motorsteun aan distributiezijde:

bout M10 x 1,25 50 (5,0)


bout M12 x 1,25 75 (7,5)
Nokkenaslagerkappen (schroefdraad insmeren met Loctite 573/510) 15 (1,5)
Olie-aanzuigbuis 9-12 (0,9-1,2)
Olie-aftapplug 20 (2,0)
Onderste reactiestang aan versnellingsbak:

bout M12 x 1,5 (aan subframe) 135 (13,5)


moer M12 x 1,25 75 (7,5)
Steunbeugel voorste uitlaatpijp (aan carterpan) 50 (5,0)
Thermostaat 21-26 (2,1-2,6)
Uitlaatnokkenasriemwiel (M12x1,25) 120 (12,0)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Uitlaatspruitstuk op voorkatalysator 25 (2,5)
Vaste riemspanner (M10 x 1,25) 50 (5,0)
Verstelbare riemspanner (M8) 25 (2,5)
Verstevigingsbeugel voor uitlaatpijp aan carterpan 50 (5,0)
Vliegwiel 147-212 (14,7-
21,2)
Voorste krukasdeksel 9-12 (0,9-1,2)

^ 17.5 1,9 L-dieselmotor


Achterste krukasdeksel 8-12 (0,8-1,2)
Bevestigingsmoeren uitlaatpijp 25 (2,5)
Brandstoffilter aan carrosserie 25 (2,5)

Carterpan:

M6 9-12 (0,9-1,2)
M8 23-33 (2,3-3,3)

Cilinderkopbouten:

fase 1 20 (2,0)
fase 2 65 (6,5)
fase 3 90° (kwart slag)
verderdraaien
fase 4 90° (kwart slag)
verderdraaien
fase 5 90° (kwart slag)
verderdraaien
Dieselinspuitpomp aan steun 25 (2,5)
Distributiedeksels 9 (0,9)
Distributieriemspanner 25 (2,5)

Drijfstanglagerkappen:

fase 1 24-26 (2,4-2,6)


fase 2 +60° verderdraaien
Fasesensor 9-12 (0,9-1,2)
Gloeibougie 14-18 (1,4-1,8)

Hoofdlagerkappen:

fase 1 24-26 (2,4-2,6)


fase 2 +100° verderdraaien
Inlaatspruitstuk 23-33 (2,3-3,3)
Inspuitpompriemwiel 42-52 (4,2-5,2)
Kleppendeksel 10 (1,0)
Koelvloeistofbuis aan cilinderkop 9-12 (0,9-1,2)
Koelvloeistofpomp 23-33 (2,3-3,3)
Koelvloeistoftemperatuursensor 20 (2,0)
Krukaspoelie 25 (2,5)
Krukasriemwielbout (linkse schroefdraad, niet smeren) 339-441 (33,9-44,1)
Lambdasonde 45 (4,5)

Motorsteun distributiezijde:

moer (M12 x 1,25) 75 (7,5)


bout (M10) 50 (5,0)
Motorsteun versnellingsbakzijde 85 (8,5)
Nokkenaslagerkappen 14-20 (1,4-2,0)
Nokkenasriemwielbout 110-159 (11,0-15,9)
Olie-aftapplug 20 (2,0)
Oliedruksensor 27-33 (2,7-3,3)
Oliesproeiers in cilinderblok 9-12 (0,9-1,2)
Onderdrukpomp rembekrachtiger 23-33 (2,3-3,3)

Onderste reactiestangen:

aan motor/versnellingsbak 75 (7,5)


aan subframe 135 (13,5)
Plug oliedrukregelklep 16-20 (1,6-2,0)
Riemwiel hogedrukpomp 42-52 (4,2-5,2)
Steun van hogedrukpomp aan cilinderkop 25 (2,5)
Thermostaat aan cilinderkop 25 (2,5)
Toerental/BDP-sensor 8-12 (0,8-1,2)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 20 (2,0)
Vaste riemspanner voor de hulporganen 21-26 (2,1-2,6)
Verstevigingsbeugel turbocompressor 20 (2,0)
Verstuiver 27-40 (2,7-4,0)
Vliegwielbouten (bouten insmeren met Loctite 573) 147-212 (14,7-21,2)
Voorste krukasdeksel 8-12 (0,9-1,2)

Wartels brandstofleidingen:

aan brandstofverdeelbuis 21-28 (2,1-2,8)


aan verstuivers 23-33 (2,3-3,3)

^ 17.6 Overige aanhaalmomenten


Koppeling

Bevestigingsbouten drukgroep (alle uitvoeringen) 28 (2,8)


Koppelingsactuator 10 (1,0)
Koppelingshoofdcilinder 22 (2,2)
Koppelingswerkcilinder 20 (2,0)

Versnellingsbak (C.514.5)

Aftapplug 36 (3,6)
As achteruit-versnelling 26 (2,6)
Borgmoer versnellingsbakassen 118
(11,8)

Differentieeldeksel:

M10 35 (3,5)
M8 20 (2,0)
Opsluitplaat 20 (2,0)
Schakelvork 5e-versnelling 12 (1,2)
Steun/schakelvork achteruit-versnelling 15 (1,5)
Versnellingsbakhuis 20 (2,0)
Vulplug 36 (3,6)

Versnellingsbak (C.514.6)

Aftapplug 36 (3,6)
Borgbout ingaande as (linkse draad) 105
(10,5)
Borgmoer uitgaande as 115
(11,5)
Opsluitplaat 20 (2,0)
Versnellingsbakhuis 20 (2,0)
Vulplug 36 (3,6)

Versnellingsbak (C.510.5)

Achterste deksel 25 (2,5)


Aftapplug 36 (3,6)
Borgmoer ingaande as en uitgaande as 118
(11,8)
Bout van as voor achteruit 34 (3,4)
Bout voor schakelvork 17 (1,7)
Opsluitplaat 25 (2,5)
Selectiehefboom in versnellingsbakhuis 25 (2,5)
Steunbeugel schakelvork achteruit 10 (1,0)
Versnellingsbakhuis op koppelingshuis 25 (2,5)
Vulplug 36 (3,6)

Versnellingsbak (C.530.5)

Bout achteruitas (M10) 43-53


(4,3-5,3)
Bout schakelas 5e-versnelling (M8) 21-26
(2,1-2,6)
Bout schakelvork 5e-versnelling (M8) 21-26
(2,1-2,6)
Bouten versnellingsbakhuis (M9) 29-36
(2,9-3,6)

Differentieelhuis aan versnellingsbakhuis:


M10-bouten 43-53
(4,3-5,3)
M8-bouten 21-26
(2,1-2,6)
Flensen op differentieel 21-26
(2,1-2,6)
Kroonwiel 81-99
(8,1-9,9)

Versnellingsbak (C.538 Getrag)

Achterste deksel 25 (2,5)


Bouten ingaande- en uitgaande as 100
(10,0)
Bouten versnellingsbakhuis 28 (2,8)
Bout tussenas 100
(10,0)
Deksel schakelmechanisme 25 (2,5)
Koppelingsactuator 10 (1,0)
Kroonwiel 80-90
(8,0-9,0)

Aandrijving

Aandrijfas aan differentieel of tussenas 40 (4,0)

Naafmoer:

fase 1 70 (7,0)
fase 2 +62°
verderdraaien

Voorwielophanging

Draagarm aan subframe 105


(10,5)
Fuseekogel aan fusee 70 (7,0)

Onderste reactiestang versnellingsbak aan subframe:

bout 125
(12,5)
moer 70 (7,0)
Schokdemper aan fusee 75 (7,5)
Schokdempermoer 60 (6,0)
Spoorstangkogel 70 (7,0)
Stabilisatorstang aan subframe 25 (2,5)
Stabilisatorstanggewricht aan schokdemper 51 (5,1)

Subframe aan carrosserie:

bouten M12 x 1,5 110


(11,0)
bouten M14 x 1,5 150
(15,0)
Wielbouten 98 (9,8)

Achterwielophanging

Achteras aan carrosserie (M10) 50 (5,0)


Achteras aan ophangsteunen (M12) 95 (9,5)
Astapmoer (M22) 250
(25,0)
Naafdrager aan achteras (M10) 69 (6,9)
Schokdemper aan achteras 110
(11,0)
Schokdemper aan carrosserie (3/5-deurs) 25 (2,5)
Schokdemper aan carrosserie (Multi Wagon) 50 (5,0)
Wielbouten 98 (9,8)

Stuurinrichting

Elektrische stuurbekrachtiging aan carrosserie (M8) 20 (2,0)


Moer van spoorstangeinde 34 (3,4)
Spoorstangkogel 70 (7,0)
Stuuras aan stuurhuisrondsel 52 (5,2)
Stuurhuis aan subframe 85 (8,5)
Stuurwiel (M16X1,5) 50 (5,0)

Remmen

Bevestigingsbouten remklauw (achter) 33 (3,3)


Bevestigingsbouten remklauwhouder (achter) 57 (5,7)
Rembekrachtiger aan pedaalsteun 22 (2,2)
Remschijf 13 (1,3)
Wartelmoer remleiding 14 (1,4)
Wartelmoer remslang 14 (1,4)

Elektrische installatie

Bevestigingsbout dynamo (M10) 50 (5,0)


Bevestigingsbout dynamo (M12) 80 (8,0)
Ruitenwissermotor 10 (1,0)
Startmotor aan versnellingsbak (1,2-L, 1,6-L, 1,9-L) 22 (2,2)
Startmotor aan versnellingsbak (1,8-L, 2,4-L) 26 (2,6)
Wisserarm 20 (2,0)

^ 18 Revisiematen
Voor zover niet anders vermeld, worden alle revisiematen in millimeters gegeven.

In het hoofdstuk "Revisiematen" vindt u per beschreven motor een overzicht van de
revisiematen. Behandeld worden ondermeer de cilinderkop, de in- en uitlaatklep, de
nokkenas, de zuiger en cilinder, de zuigerveren, de krukas en drijfstang, de oliepomp
en het vliegwiel.

^ 18.1 Revisiematen benzinemotoren

^ 18.1.1 De 1,2 L-16V-benzinemotor


Cilinderkop

Totale inhoud verbrandingskamer (cm3) 12,28


Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,2
Minimale hoogte cilinderkop 77,0 ±0,20
Nokkenaslagerboringen
diameter voorste tap 35,045-35,070
diameter middelste tap 48,045-48,070
diameter achterste tap 49,045-49,070
Klepstoterboring 28,400-28,421
Klepgeleiderboring 9,959-9,989
Klepzittinghoek
inlaat 45° ±5'
uitlaat 45° ±5'
Klepzittingbreedte circa 2

Klepgeleiders

Binnendiameter 6,022-6,040
Buitendiameter 10,010-10,030
Overmaten 0,05/0,10/0,25
Perspassing 0,049-0,051

Kleppen

Klepsteeldiameter 5,974-5,992
Klepschoteldiameter 22,250-22,550
Klepschotelhoek 45°30' ±5'
Klepsteelspeling 0,030-0,066

Klepveren

Klepveerlengte
bij 225 N 31
bij 423 N 23
Vrije klepveerlengte 40

Nokkenas

Diameter voorste lagertap 35,000-35,015


Diameter middelste lagertap 48,000-48,015
Diameter achterste lagertap 49,000-49,015
Noklichthoogte (inlaat) 7,5
Noklichthoogte (uitlaat) 7,5
Lagerspeling (radiaal) 0,030-0,070
Axiale nokkenasspeling 0,15-0,34
Klepstoterbussen

Klepstoterdiameter 28,354-28,370
Klepstoterspeling 0,046-0,051
Klepspeling voor controle timing 0,45
Klepstelwijze hydraulisch

Cilinderblok

Diameter cilinderboringen
klasse A 70,800-70,810
klasse B 70,810-70,820
klasse C 70,820-70,830
Diameter hoofdlagerboringen 48,350-48,650
Coniciteit cilinders ±0,005
Ovaliteit cilinders max. 0,05%
Overmaat cilinders 0,4
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1

Zuigers

Afstand vanaf onderzijde zuiger


voor meten van zuigerdiameter 6
Zuigerdiameter
klasse A 70,760-70,770
klasse B 70,770-70,780
klasse C 70,780-70,790
overmaat oplopend 0,40
Massaverschil tussen zuigers max. 5 gram
Speling zuiger in cilinder 0,030-0,050
Diameter zuigerpenboring 17,982-17,986
Diameter zuigerpen 17,970-17,974
Overmaat zuigerpen 0,2
Zuigerpenspeling 0,008-0,016
Zuigerveergroeven
boven 1,190-1,230
midden 1,190-1,230
onder 2,490-2,530
Zuigerveerdikte
boven 1,170-1,190
midden 1,175-1,190
onder 2,475-2,490
overmaat oplopend 0,4
Hoogtespeling zuigerveren in groeven
boven 0,020-0,006
midden 0,020-0,055
onder 0,020-0,055
Zuigerslotspeling in cilinder
boven 0,200-0,400
midden 0,250-0,450
onder 0,200-0,450

Drijfstangen

Boringdiameter drijfstangvoet 45,128-45,138


Boringdiameter drijfstangkop 17,939-17,956
Dikte drijfstanglagers 1,544-1,548
overmaten 0,254/0,508
Drijfstanglagerspeling 0,024-0,060
Massaverschil tussen drijfstangen max. 2,5 gram

Krukas

Hoofdlagertapdiameter
klasse A 47,982-47,988
klasse B 47,988-47,994
klasse C 47,994-48,000
Hoofdlagertapbreedte 23,975-24,025
Hoofdlagerspeling 0,025-0,049
Dikte hoofdlagers
klasse A 1,836-1,840
klasse B 1,843-1,847
klasse C 1,848-1,852
ondermaten 0,254/0,508
Drijfstanglagertapdiameter 41,990-42,008
Dikte axiale krukaslagers 2,310-2,360
overmaat 0,127
Axiale krukasspeling 0,055-0,265
Oliepomp

Max.speling tussen het pomphuis en


het aangedreven tandwiel 0,100-0,210
Max.speling tussen bovenzijde
tandwielen en pomphuisdeksel 0,025-0,070
Veer van overdrukklep
veerhoogte bij 117,3-125,1 N 35

^ 18.1.2 De 1,6 L-16V-benzinemotor


Cilinderkop

Inhoud verbrandingskamer (cm3) 33,35


Minimale hoogte tussen vlak van
verbrandingskamer en cilinderkop 12,5-13,0
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1
Klepgeleiderboring 12,950-
12,977
Klepzittinghoek
inlaat 45° ±20'
uitlaat 45° ±20'
Klepzittingbreedte circa 2

Klepgeleiders

Binnendiameter 7,022-7,040
Buitendiameter 13,010-
13,030
Overmaten 0,05/0,10/0,25
Perspassing 0,033-0,080

Kleppen

Klepsteeldiameter
inlaat 6,982-7,000
uitlaat 6,974-6,992
Klepschoteldiameter
inlaat 30,20-34,50
uitlaat 29,75-30,05
Klepschotelhoek 45°30' ±5'
Klepsteelspeling
inlaat 0,022-0,058
uitlaat 0,030-0,066

Klepveren

Klepveerlengte
bij inlaatklepveer
bij 278,0-308,0 N 34
bij 601,0-659,0 N 25,5
bij uitlaatklepveer
bij 278,0-308,0 N 34
bij 577,0-635,0 N 26

Nokkenas

Diameter lagertappen
lagertap 1 29,944-
29,960
lagertap 2 52,400-
52,415
lagertap 3 52,800-
52,815
lagertap 4 53,200-
53,215
lagertap 5 53,600-
53,615
Noklichthoogte
inlaat 8,5
uitlaat 8,0
Radiale speling lagertappen 0,030-0,070

Nokkenashuis

Lagerboringdiameter
lagertap 1 29,989-
30,014
lagertap 2 52,445-
52,470
lagertap 3 52,845-
52,870
lagertap 4 53,245-
53,270
lagertap 5 53,645-
53,670
Diameter klepstoterboring 33,000-
33,025

Klepstoterbussen

Klepstoterdiameter 32,959-
32,975
Klepstoterspeling 0,025-0,066
Klepspeling voor controle timing 0,45
Klepstelwijze hydraulisch

Cilinderblok

Diameter cilinderboringen
klasse A 86,400-
86,410
klasse B 86,410-
86,420
klasse C 86,420-
86,430
Diameter hoofdlagerboringen 54,507-
54,520
Breedte hoofdlagerboring 22,14-22,20
Coniciteit cilinders max. 0,005
Ovaliteit cilinders max. 0,05
Overmaat cilinders 0,1
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1

Zuigers

Afstand vanaf onderzijde zuiger


voor meten van zuigerdiameter 13,2
Zuigerdiameter
klasse A 86,352-
86,362
klasse B 86,359-
86,371
klasse C 86,368-
86,378
overmaat oplopend 0,40
Massaverschil tussen zuigers max. 5 gram
Zuigerspeling
klasse A 0,038-0,058
klasse B 0,039-0,061
klasse C 0,042-0,062
Diameter zuigerpenboring 21,997-
22,001
Diameter zuigerpen 21,990-
21,995
Overmaat oplopend 0,2
Zuigerpenspeling 0,002-0,011
Zuigerveerdikte
boven 1,470-1,490
midden 1,470-1,490
onder 2,935-2,945
overmaat oplopend 0,4
Hoogtespeling zuigerveren in groeven
boven 0,035-0,075
midden 0,020-0,060
onder 0,010-0,030
Zuigerslotspeling in cilinder
boven 0,20-0,45
midden 0,25-0,50
onder 0,40-1,40

Drijfstangen

Boringdiameter drijfstangvoet 48,630-


48,646
Boringdiameter drijfstangkop 23,939-
23,972
Dikte drijfstanglagers
klasse A 1,535-1,541
klasse B 1,540-1,546
overmaten 0,254/0,508
Drijfstanglagerspeling 0,025-0,063
Massaverschil tussen drijfstangen max. 2,5 gram

Krukas

Hoofdlagertapdiameter
klasse A 50,790-
50,800
klasse B 50,780-
50,790
ondermaat 0,127
Hoofdlagerspeling 0,019-0,050
Drijfstanglagertapdiameter
klasse A 45,513-
45,523
klasse B 45,503-
45,513
ondermaat 0,127
Dikte axiale krukaslagers 2,310-2,360
overmaat 0,127
Axiale krukasspeling 0,055-0,265

Oliepomp

Max.speling tussen tandwiel en


pomphuisdeksel 0,110-0,180
Max.speling tussen bovenzijde
tandwielen en pomphuisdeksel 0,040-0,106
Max.speling tussen binnendiameter
van aangedreven tandwielen en tap
in pomphuis 0,015-0,048
Max. speling tussen aandrijftandwiel
en pomphuis 0,016-0,048
Max. speling tussen tandwielen 0,30
Veer van overdrukklep
veerhoogte bij 65,1-68,2 N 22,5
veerhoogte bij 69,2-72,1 N 21,0
^ 18.1.3 De 1,8 L-16V-benzinemotor
Cilinderkop

Totale inhoud verbrandingskamer (cm3) 38,5-39,5


Minimale hoogte cilinderkop 141,0 ±0,15
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1
Nokkenaslagerboringen
diameter 26,045-26,070
breedte* 19,100-19,150
Klepstoterboring 33,000-33,025
Klepzittinghoek
inlaat 45° ±5'
uitlaat 45° ±5'
Klepzittingbreedte circa 2

*Gemeten bij achterste lagerkap.

Klepgeleiders

Binnendiameter 7,022-7,040
Buitendiameter 13,010-13,030
Overmaten 0,05/0,10/0,25

Kleppen

Klepsteeldiameter (inlaat) 6,975-6,990


Klepsteeldiameter (uitlaat) 6,960-6,975
Klepschoteldiameter (inlaat) 33,40-33,70
Klepschoteldiameter (uitlaat) 27,90-28,20
Klepschotelhoek 45°30' ±5'
Klepsteelspeling (inlaat) 0,032-0,065
Klepsteelspeling (uitlaat) 0,047-0,080
Diameter klepstoter 32,959-32,975

Klepveren

Klepveerlengte
binnenste klepveer
bij 96,1-106,0 N 29,5
bij 201,0-210,7 N 20
buitenste klepveer
bij 270,7-294,3 N 34
bij 484,6-523,8 N 24,5

Nokkenas

Diameter lagertappen 26,000-26,015


Noklichthoogte (inlaat) 9,0
Noklichthoogte (uitlaat) 8,5
Lagerspeling (axiaal) 0,100-0,230

Klepstoterbussen

Klepstoterdiameter 32,959-32,975
Klepstoterspeling 0,025-0,066
Klepspeling voor controle timing 0,45
Klepstelwijze hydraulisch

Cilinderblok

Diameter cilinderboringen
klasse A 82,000-82,010
klasse B 82,010-82,020
klasse C 82,020-82,030
Diameter hoofdlagerboringen 56,705-56,718
Breedte hoofdlagerboring 21,780-21,800
Coniciteit cilinders max. 0,010
Ovaliteit cilinders max. 0,005
Overmaat cilinders 0,4
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1

Zuigers

Afstand vanaf onderzijde zuiger


voor meten van zuigerdiameter 12,5
Zuigerdiameter
klasse A 81,952-81,962
klasse B 81,959-81,971
klasse C 81,968-81,978
overmaat oplopend 0,40
Massaverschil tussen zuigers max. 5 gram
Speling zuiger in cilinder 0,038-0062
Diameter zuigerpenboring 20,002-20,007
Diameter zuigerpen 19,996-20,000
Overmaat oplopend 0,2
Zuigerpenspeling 0,002-0,011
Zuigerveerdikte
boven 1,160-1,180
midden 1,170-1,190
onder 1,970-1,990
overmaat oplopend 0,4
Hoogtespeling zuigerveren in groeven
boven 0,020-0,060
midden 0,020-0,055
onder 0,020-0,055
Zuigerslotspeling in cilinder
boven 0,200-0,350
midden 0,250-0,500
onder 0,250-0,500

Drijfstangen

Boringdiameter drijfstangvoet 53,897-53,909


Boringdiameter drijfstangkop 22,939-22,979
Drijfstanglagerspeling 0,024-0,068
Massaverschil tussen drijfstangen max. 2,5 gram

Krukas

Hoofdlagertapdiameter
klasse A 52,994-53,000
klasse B 52,988-52,994
klasse C 52,982-52,988
Hoofdlagerspeling 0,031-0,050
overmaten 0,254/0,508
Drijfstanglagertapdiameter
klasse A 50,799-50,805
klasse B 50,793-50,799
klasse C 50,787-50,793
overmaten 0,254/0,508
Dikte axiale krukaslagers 2,342-2,358
overmaat 0,127
Axiale krukasspeling 0,059-0,161

Oliepomp

Max.speling tussen tandwiel en


pomphuisdeksel 0,080-0,186
Max.speling tussen bovenzijde
tandwielen en pomphuisdeksel 0,025-0,070
Veer van overdrukklep
veerhoogte bij 62,8-70,3 N 36

^ 18.1.4 De 2,4 L-20V-benzinemotor


Cilinderkop

Totale inhoud verbrandingskamer (cm3) 51,486


Minimale hoogte cilinderkop 140,85
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1
Nokkenaslagerboringen
diameter 26,045-26,070
Klepstoterboring 33,000-33,025
Klepzittinghoek
inlaat 45° ±5'
uitlaat 45° ±5'
Klepzittingbreedte circa 2

Klepgeleiders

Binnendiameter 7,022-7,040
Buitendiameter 13,010-13,030
Overmaten 0,05/0,10/0,25
Kleppen

Klepsteeldiameter (inlaat) 6,975-6,990


Klepsteeldiameter (uitlaat) 6,960-6,975
Klepschoteldiameter (inlaat) 33,40-33,70
Klepschoteldiameter (uitlaat) 27,90-28,20
Klepschotelhoek 45°30' ±5'
Klepsteelspeling (inlaat) 0,032-0,065
Klepsteelspeling (uitlaat) 0,047-0,080
Diameter klepstoter 32,959-32,975

Klepveren

Klepveerhoogte
binnenste klepveer
bij 75,5-86,5 N 29,5
bij 162,6-180,6 N 23,4
vrije lengte 31,20
buitenste klepveer
bij 205,8-227,8 N 36,8
bij 413,6-449,6 N 27,6
vrije lengte 46

Nokkenas

Diameter lagertappen 26,000-26,015


Noklichthoogte (inlaat) 9,0
Noklichthoogte (uitlaat) 9,0
Lagerspeling (radiaal) 0,034-0,086
Lagerspeling (axiaal) 0,100-0,230

Klepstoterbussen

Klepstoterdiameter 32,959-32,975
Klepstoterspeling 0,025-0,066
Klepspeling voor controle timing 0,45
Klepstelwijze hydraulisch

Cilinderblok
Diameter cilinderboringen
klasse A 82,000-82,010
klasse B 82,010-82,020
klasse C 82,020-82,030
Coniciteit cilinders max. 0,005
Ovaliteit cilinders max. 0,05
Overmaat cilinders 0,4
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1

Zuigers

Afstand vanaf onderzijde zuiger


voor meten van zuigerdiameter 12,5
Zuigerdiameter
klasse A 81,952-81,962
klasse B 81,959-81,971
klasse C 81,968-81,978
overmaat oplopend 0,40
Massaverschil tussen zuigers max. 5 gram
Speling zuiger in cilinder 0,048-0062
Diameter zuigerpenboring 20,002-20,007
Diameter zuigerpen 19,996-20,000
Overmaat oplopend 0,2
Zuigerpenspeling 0,002-0,011
Zuigerveerdikte
boven 1,170-1,190
midden 1,475-1,490
onder 2,975-2,990
overmaat oplopend 0,4
Zuigerslotspeling in cilinder
boven 0,250-0,500
midden 0,300-0,500
onder 0,250-0,450

Drijfstangen

Boringdiameter drijfstangvoet 53,897-53,909


Boringdiameter drijfstangkop 22,939-22,979
Drijfstanglagerspeling 0,024-0,068
Massaverschil tussen drijfstangen max. 2,5 gram

Krukas

Hoofdlagertapdiameter
klasse A 59,994-60,000
klasse B 59,988-59,994
klasse C 59,982-59,988
ondermaat 0,127
Hoofdlagerspeling 0,030-0,056
Drijfstanglagertapdiameter
klasse A 50,799-50,805
klasse B 50,793-50,799
klasse C 50,787-50,793
ondermaat 0,127
Dikte axiale krukaslagers 2,469-2,485
overmaat 0,254
Axiale krukasspeling 0,059-0,161

Oliepomp

Max.speling tussen tandwiel en


pomphuis 0,110-0,180
Max.speling tussen bovenzijde
tandwielen en pomphuisdeksel 0,016-0,086
Veer van overdrukklep
veerhoogte bij 117,3-125,1 N 49,5
veerhoogte bij 119,6-127,6 N 35

^ 18.2 Revisiematen dieselmotoren


Cilinderkop

Minimale hoogte cilinderkop 140,85


Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1
Diameter klepstoterboring 37,000-37,025
Diameter nokkenaslagerboringen 26,045-26,070
Buitendiameter klepzittingen
inlaat 36,135-36,150
uitlaat 35,142-35,157
Klepzittinghoek
inlaat 45°30' ±1°
uitlaat 45°30' ±1°
Klepzittingbreedte circa 2
Insteekdiepte kleppen 0,1-0,5

Nokkenas

Noklichthoogte
inlaat 8,5
uitlaat 9,0
Diameter lagertappen 26,000-26,015
Axiale lagerspeling 0,100-0,230

Klepstoterbussen

Klepstoterdiameter 36,975-36,991
Klepspeling
inlaatkleppen 0,30-0,40
uitlaatkleppen 0,30-0,40
Klepspeling voor controle timing 0,40
Klepstelwijze vulplaatjes

Kleppen

Klepsteeldiameter
inlaat/uitlaat 7,890-7,940
Klepschotelhoek 45°30' ±5

Klepgeleiders

Buitendiameter klepgeleider 14,010-14,030


Binnendiameter klepgeleider 8,022-8,040
Overmaten buitendiameter 0,05/0,10/0,20/0,25

Klepveren

Hoogte bij indrukking met N


245-215 N 43,1
610-560 N 26,5
Vrije klepveerlengte 53,9

Cilinderblok

Cilinderdiameter
klasse A 82,000-82,010
klasse B 82,010-82,020
klasse C 82,020-82,030
Diameter hoofdlagerboringen 63,691-63,732
Coniciteit cilinders max. 0,005
Ovaliteit cilinders max. 0,05
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1
Overmaat cilinders 0,1

Zuigers

Afstand vanaf onderzijde zuiger


voor meten van zuigerdiameter 8
Zuigerdiameter
klasse A 81,920-81,930
klasse B 81,930-81,940
klasse C 81,940-81,950
Massaverschil tussen zuigers max. 5 gram
Binnendiameter zuigerpenboring 25,999-26,004
Diameter zuigerpen 25,982-25,988
Zuigerslotspeling in cilinder
boven 0,25-0,40
midden 0,25-0,40
onder 0,25-0,50
Hoogtespeling zuigerveren in groeven
boven 0,020-0,060
midden 0,020-0,060
onder 0,030-0,065

Drijfstangen

Binnendiameter drijfstanglagerbus 26,006-26,012


Boringdiameter drijfstangvoet 53,897-53,909
Onderling gewichtsverschil max. 2,5 gram
Krukas

Hoofdlagertapdiameter
klasse A 59,994-60,000
klasse B 59,987-59,993
klasse C 59,982-59,986
ondermaat hoofdlagertappen 0,127
Drijfstanglagertapdiameter
klasse A 50,799-50,805
klasse B 50,793-50,799
klasse C 50,787-50,793
ondermaat drijfstanglagertappen 0,127
Axiale krukasspeling 0,049-0,211

Oliepomp

Max. speling tussen tandwiel


en pomphuisdeksel 0,080-0,186
Max. speling tussen bovenzijde
tandwielen en pomphuisdeksel 0,025-0,070
Veer van overdrukklep
veerhoogte bij 117,3-125,1 N 35

^ 19 Technische gegevens

In het hoofdstuk "Technische gegevens" vindt u per beschreven motor de technische


gegevens als "motor algemeen", "smeersysteem", "koelsysteem", "brandstofsysteem" en
"ontstekingssysteem". Ook bevat dit hoofdstuk de technische gegevens van de
koppeling, handgeschakelde versnellingsbak, de automatische transmissie en de
remmen.

^ 19.1 1,2 L-16V-benzinemotor


Motor
Motorcode 188 A5.000
Motortype DOHC
Boring (mm) 70,8
Slag (mm) 78,86
Cilinderinhoud (L) 1,242
Compressieverhouding (:1) 10,6
inlaat opent voor BDP 0°
inlaat sluit na ODP 32°
uitlaat opent voor ODP 25°
uitlaat sluit na BDP 0°
Max.vermogen (kW (pk)) bij (1/min) 59 (80) bij 5000
Max.koppel (Nm) bij (1/min) 114 bij 4000
Inspuitsysteem multipoint
merk en type Bosch ME 7.3H4M
Klepspeling (mm) hydraulische klepstoters
Katalysator/emissiecode geregeld/E4
Ontstekingssysteem elektronisch
type statisch, geïntegreerd in
inspuiting
Fiscaal vermogen België (pk) 7

Smeersysteem

Hoeveelheid motorolie (L)


incl. oliefilter 2,8
excl. oliefilter 2,5
totaal (na revisie) 3,1
Motoroliekwaliteit API SJ (ACEA A3-96)
Viscositeit
-25 °C tot +40 °C10W-40
Min. oliedruk (bar) bij
stationair toerental 1,0
4000 1/min 4,0

Koelsysteem

Koelvloeistof Mengsel van Paraflu-antivries (glycol-mono-


ethyleen) en gedestilleerd water
Mengverhouding (%)
water/antivries 50/50
Inhoud (kg) incl. verwarming
standaard 5,5
Openingsdruk dop
expansiereservoir (bar) 0,98
Thermostaat opent bij (°C) 87 ±2

Brandstofsysteem

Type Bosch multipoint ME


7.3H4M
Stationair toerental (1/min) 750 ±50
Inhoud brandstoftank (L) 58
inclusief reserve van 9
Voorgeschreven brandstof Euro loodvrij (95 RON)
CO-percentage (vol.%):
bij stationair toerental <0,1 (niet afstelbaar)
-emissie (g/km):
driedeurs 149
vijfdeurs 155
Brandstofpomp elektrisch in
brandstoftank
opbrengst (L/h) minimaal 110
Brandstofdruk (bar):
bij stationair toerental 3,5
systeemdruk maximaal 4,0
Inspuitventiel
weerstand bij 20 °C (ohm) 14,5 ±5%
Koelvloeistoftemperatuursensor
type NTC
positie onderzijde
inlaatspruitstuk
weerstand (ohm)
bij 20 °C ±2502
bij 40 °C ±1152
bij 60 °C ±576

Ontsteking

Type elektronisch
Ontstekingsvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Bobineweerstand (bij 23 °C)
primair (ohm) 0,52-0,62
secundair (kilo-ohm) 6830-7830
Toerental/BDP-sensor:
weerstand bij 20 °C (ohm) 1134-1386
luchtspleet (mm) 0,5-1,5
Bougies NGK DCPR8E-N (E3)
NGK DCPR7E-N (E4)
Bougie-elektrodenafstand (mm) 0,8

^ 19.2 1,6 L-16V-benzinemotor


Motor

Motorcode 182 B6.000


Motortype DOHC
Boring (mm) 80,5
Slag (mm) 78,4
Cilinderinhoud (L) 1,596
Compressieverhouding (:1) 10,5
inlaat opent voor BDP 0°
inlaat sluit na ODP 34°
uitlaat opent voor ODP 24°
uitlaat sluit na BDP 0°
Max.vermogen (kW (pk)) bij (1/min) 76 (103) bij 5750
Max.koppel (Nm) bij (1/min) 145 bij 4000
Inspuitsysteem multipoint
merk en type Marelli IAW 5NFT1
Klepspeling (mm) hydraulische klepstoters
Katalysator/emissiecode geregeld/E4
Ontstekingssysteem elektronisch
type statisch, geïntegreerd in
inspuiting
Fiscaal vermogen België (pk) 9
Smeersysteem

Hoeveelheid motorolie (L)


incl. oliefilter 3,9
excl. oliefilter 3,6
Motoroliekwaliteit API SJ (ACEA A3-
96/CCMC G5)
Viscositeit
-25 °C tot +40 °C SAE 10W-40
Min. oliedruk (bar) bij
stationair toerental 1,0
4000 1/min 3,7

Koelsysteem

Koelvloeistof Mengsel van Paraflu-antivries (glycol-mono-


ethyleen) en gedestilleerd water
Mengverhouding (%) 50/50
water/antivries 50/50
Inhoud (kg) incl. verwarming 6,55
Openingsdruk dop
expansiereservoir (bar) 0,98
Thermostaat opent bij (°C) 88 ±2

Brandstofsysteem

Type Marelli IAW 5NFT1


Stationair toerental (1/min) 700 ±50
CO-percentage (vol.%)
bij stationair toerental niet afstelbaar
CO2 -emissie (g/km))
driedeurs 173
vijfdeurs Active 176
vijfdeurs Dynamic 179
Multi Wagon 197
Inhoud brandstoftank (L) 58
inclusief reserve van 9
Voorgeschreven brandstof Euro loodvrij (95 RON)
Brandstofpomp elektrisch in
brandstoftank
opbrengst (L/h) 110
Brandstofdruk (bar) 3,5 (niet afstelbaar)
Inspuitventiel
weerstand bij 20 °C (ohm) 13,8-15,2
Koelvloeistoftemperatuursensor
type NTC
positie thermostaathuis
weerstand (ohm)
bij 20 °C ±2502
bij 40 °C ±1152
bij 60 °C ±576
Lambda-sonde:
voorverwarming (kilo-ohm) 0,5-1,0

Ontsteking

Type elektronisch
Ontstekingsvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Bobineweerstand (bij 23 °C)
primair (ohm) 0,52-0,62
Toerental/BDP-sensor:
weerstand bij 20 °C (ohm) 1134-1386
luchtspleet (mm) 0,5-1,5
Bougies NGK BKR5EZ
Bosch FR8DEE-N
Champion RC10YCC
Bougie-elektrodenafstand (mm) 0,8

^ 19.3 1,8 L-16V-benzinemotor


Motor

Motorcode 192 A4.000


Motortype DOHC
Boring (mm) 82,0
Slag (mm) 82,7
Cilinderinhoud (L) 1,747
Compressieverhouding (:1) 10,3
inlaat opent voor BDP -3°
inlaat sluit na ODP 41°
uitlaat opent voor ODP 32°
uitlaat sluit na BDP 2°
Max.vermogen (kW(pk)) bij (1/min) 98 (133) bij 6400
Max.koppel (Nm) bij (1/min) 162 bij 3500
Inspuitsysteem multipoint
type Hitachi MPI
Klepspeling (mm) hydraulische klepstoters
Katalysator/emissiecode geregeld/E4
Ontstekingssysteem elektronisch
type statisch, geïntegreerd in
inspuiting
Fiscaal vermogen België (pk) 9

Smeersysteem

Hoeveelheid motorolie (L)


incl. oliefilter 4,2
excl. oliefilter 3,7
Motoroliekwaliteit API SJ (ACEA A3-
96/CCMC G5)
Viscositeit
-25 °C tot +40 °C SAE 10W-40
Min. oliedruk (bar) bij
stationair toerental 1,0
4000 1/min 4,0

Koelsysteem

Koelvloeistof Mengsel van Paraflu-antivries (glycol-mono-


ethyleen) en gedestilleerd water
Mengverhouding (%) 50/50
water/antivries 50/50
Inhoud (kg) incl. verwarming 7,3
Openingsdruk dop
expansiereservoir (bar) 0,98
Thermostaat opent bij (°C) 88 ±2
Brandstofsysteem

Type Hitachi MPI


Stationair toerental (1/min) 825 ±25
CO-percentage (vol.%) niet afstelbaar
CO2 -emissie (g/km)
driedeurs 190
vijfdeurs 194
Multi Wagon 197
Inhoud brandstoftank (L) 58
inclusief reserve van 9
Voorgeschreven brandstof Euro loodvrij (95 RON)
Brandstofpomp elektrisch in
brandstoftank
opbrengst (L/h) 110
Brandstofdruk (bar):
bij stationair toerental 3,5
systeemdruk maximaal 4,0
Inspuitventiel
weerstand bij 20 °C (ohm) 14,5 ±5%
Koelvloeistoftemperatuursensor
type NTC
positie thermostaathuis

Ontsteking

Type elektronisch
Ontstekingsvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Bobineweerstand (bij 20 °C)
primair (ohm) 0,495-0,605
Toerental/BDP-sensor:
weerstand bij 20 °C (ohm) 570±57
luchtspleet (mm) 0,5-1,5
Bougies Champion RC10YCC
NGK BKR6EZ
Bougie-elektrodenafstand (mm) 0,8
^ 19.4 2,4 L-20V-benzinemotor
Motor

Motorcode 192 A2.000


Motortype DOHC
Boring (mm) 83,0
Slag (mm) 90,4
Cilinderinhoud (L) 2,446
Compressieverhouding (:1) 10,5
inlaat opent voor BDP -12°
inlaat sluit na ODP 52°
uitlaat opent voor ODP 36°
uitlaat sluit na BDP 4°
Max.vermogen (kW(pk)) bij (1/min) 125 (170) bij 6000
Max.koppel (Nm) bij (1/min) 221 bij 3500
Inspuitsysteem multipoint
type Bosch Motronic ME3.1
Klepspeling (mm) hydraulische klepstoters
Katalysator/emissiecode geregeld/E3
Ontstekingssysteem elektronisch
type statisch, geïntegreerd in
inspuiting
Fiscaal vermogen België (pk) 13

Smeersysteem

Hoeveelheid motorolie (L)


incl. oliefilter 4,7
excl. oliefilter 4,5
Motoroliekwaliteit API SJ (ACEA A3-
96/CCMC G5)
Viscositeit
-25 °C tot +40 °C SAE 10W-40
Min. oliedruk (bar) bij
stationair toerental 1,0
4000 1/min 4,0

Koelsysteem
Koelvloeistof Mengsel van Paraflu-antivries (glycol-mono-
ethyleen) en gedestilleerd water
Mengverhouding (%)
water/antivries 50/50
Inhoud (kg) incl. verwarming 8,3
Openingsdruk dop
expansiereservoir (bar) 0,98
Thermostaat opent bij (°C) 88 ±2

Brandstofsysteem

Type Bosch Motronic ME3.1


Stationair toerental (1/min) 700 ±50
CO-percentage (vol.%) niet afstelbaar
CO2 -emissie (g/km)
driedeurs 231
vijfdeurs 235
Inhoud brandstoftank (L) 58
inclusief reserve van 9
Voorgeschreven brandstof Euro loodvrij (95 RON)
Brandstofpomp elektrisch in
brandstoftank
opbrengst (L/h) 110
Brandstofdruk (bar) 3,5 (niet afstelbaar)
Koelvloeistoftemperatuursensor:
type NTC
positie thermostaathuis

Ontsteking

Type elektronisch
Ontstekingsvolgorde 1-2-4-5-3
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Toerental/BDP-sensor achter op cilinderblok
luchtspleet (mm) 0,8-1,5 (niet afstelbaar)
Bougies Champion RC8BYC
Bougie-elektrodenafstand (mm) 0,8
^ 19.5 1,9 L-dieselmotor (80 pk)
Motor

Motorcode 192 A3.000


Motortype OHC
Boring (mm) 82,0
Slag (mm) 90,4
Cilinderinhoud (L) 1,910
Compressieverhouding (:1) 18,5
inlaat opent voor BDP 0°
inlaat sluit na ODP 32°
uitlaat opent voor ODP 40°
uitlaat sluit na BDP -2°
Max.vermogen (kW(pk)) bij (1/min) 59 (80) bij 4000
Max.koppel (Nm) bij (1/min) 196 bij 1500
Inspuitpomp Radialjet
type Bosch EUDC
inspuiting direct
Drukvulling ja
Tussenkoeler nee
Motormanagement dieselinspuiting
Klepspeling (mm):
inlaat (koud) 0,30 ±0,05
uitlaat (koud) 0,35 ±0,05
Katalysator/emissiecode 2x oxidatie/E3
Fiscaal vermogen België (pk) 10

Smeersysteem

Hoeveelheid motorolie (L)


incl. oliefilter 4,7
excl. oliefilter 4,4
Motoroliekwaliteit API CD (ACEA B3)
Viscositeit SAE 10W-40
Min. oliedruk (bar) bij
Stationair toerental 1,0
4000 1/min 4,0
Koelsysteem

Koelvloeistof Mengsel van Paraflu-antivries (glycol-mono-


ethyleen) en gedestilleerd water
Mengverhouding (%) 50/50
water/antivries 50/50
Inhoud (kg) koelsysteem 5,25
Openingsdruk dop
expansiereservoir (bar) 0,98
Thermostaat opent bij (°C) 88 ±2

Brandstofsysteem

Type inspuitpomp Bosch Common-rail EUDC


Draairichting rechtsom (vanaf
distributiezijde)
Inspuitvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Inhoud brandstoftank (L) 58
inclusief reserve van 9
Emissienorm E3
CO2 -emissie (g/km)
driedeurs 144
vijfdeurs 146
Multi Wagon 149
Stationair toerental (1/min) 850 ±20
Brandstofpomp elektrisch in brandstoftank
Brandstofdruk (bar) min. 2,0
Max. uitgangsdruk inspuitpomp (bar) 1350

^ 19.6 1,9 L-dieselmotor (115 pk)


Motor

Motorcode 192 A1.000


Motortype OHC
Boring (mm) 82,0
Slag (mm) 90,4
Cilinderinhoud (L) 1,910
Compressieverhouding (:1) 18,5
inlaat opent voor BDP 0°
inlaat sluit na ODP 32°
uitlaat opent voor ODP 40°
uitlaat sluit na BDP -2°
Max.vermogen (kW(pk)) bij (1/min) 85 (115) bij 4000
Max.koppel (Nm) bij (1/min) 255 bij2000
Inspuitpomp Radialjet
type Bosch EUDC
inspuiting direct
Drukvulling ja
Tussenkoeler ja
Motormanagement dieselinspuiting
Klepspeling (mm):
inlaat (koud) 0,30 ±0,05
uitlaat (koud) 0,35 ±0,05
Katalysator/emissiecode 2x oxidatie/E3
Fiscaal vermogen België (pk) 10

Smeersysteem

Hoeveelheid motorolie (L)


incl. oliefilter 4,7
excl. oliefilter 4,4
Motoroliekwaliteit API CD (ACEA B3)
Viscositeit SAE 10W-40
Min. oliedruk (bar) bij
stationair toerental 1,0
4000 1/min 4

Koelsysteem

Koelvloeistof Mengsel van Paraflu-antivries (glycol-mono-


ethyleen) en gedestilleerd water
Mengverhouding (%)
water/antivries 50/50
Inhoud (kg) koelsysteem 7,3
Openingsdruk dop
expansiereservoir (bar) 0,98
Thermostaat opent bij (°C) 88 ±2

Brandstofsysteem

Type inspuitpomp Bosch Common-rail EUDC


Draairichting rechtsom (vanaf distr.zijde)
Inspuitvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Inhoud brandstoftank (L) 58
inclusief reserve van 9
Emissienorm E3
CO2 -emissie (g/km)
driedeurs 140
vijfdeurs 143
Multi Wagon 149
Stationair toerental (1/min) 850 ±20
Brandstofpomp elektrisch in brandstoftank
Brandstofdruk (bar) min. 2,0
Max. uitgangsdruk inspuitpomp (bar) 1350

^ 19.7 Overige technische gegevens


Koppeling

Type enkelvoudige drogeplaatkoppeling met


diafragmaveer
Bediening hydraulisch
Werking druktype
Voeringmaten koppelingsplaat
(buiten/binnendiameter) in mm
1.2-16V 190/134
1.6-16V 200/140
1.8-16V 215/147
2.4-20V 230/155
1.9-JTD 80 pk 230/155
1.9-JTD 115 pk 235/165
Veerdruk diafragmaveer (daN)
1.2-16V 400
1.6-16V 430
1.8-16V 500
2.4-20V 580
1.9-JTD 80 pk 450
1.9-JTD 115 pk 580

Handgeschakelde versnellingsbak benzinemotoren

Motor (L) 1.2- 1.6-16V 1.8-16V


16V
Versnellingsbaktype C.514 C.514R C.510
Overbrengings-
verhoudingen (:1)
1e-versnelling 3,909 3,909 3,909
2e-versnelling 2,158 2,158 2,238
3e-versnelling 1,480 1,480 1,520
4e-versnelling 1,121 1,121 1,156
5e-versnelling 0,897 0,897 0,946
6e-versnelling 0,766
achteruit-versnelling 3,818 3,818 3,909
Eindoverbrenging 4,071 3,733 (3,867)* 3,867
Olie-inhoud (L) 1,87 1,98 1,98
Oliekwaliteit API-GL5 (MIL L-2105D LEV.)
Olieviscositeit SAE 75W-80 EP
Aanbevolen type Tutela Car ZC75 Synth

*Multi Wagon-uitvoeringen

Motor (L) 2.4-20V


Versnellingsbaktype C.530 Selespeed
Overbrengings-
verhoudingen (:1)
1e-versnelling 3,800
2e-versnelling 2,235
3e-versnelling 1,520
4e-versnelling 1,161
5e-versnelling 0,914
achteruit-versnelling 3,546
Eindoverbrenging 3,562
Olie-inhoud (L) 1,76
Oliekwaliteit API-GL5 (MIL L-2105D LEV.)
Olieviscositeit SAE 75W-80 EP
Aanbevolen type Tutela Car ZC75 Synth
Selespeed-unit
oliekwaliteit ATF Dexron III
aanbevolen type Tutela CS Speed

Handgeschakelde versnellingsbak dieselmotoren

Motor (L) 1.9 JTD (80 1.9 JTD (115 pk)


pk)
Versnellingsbaktype C.510 C.538 Getrag
Overbrengingsverhoudingen
(:1)
1e-versnelling 3,909 3,577
2e-versnelling 2,238 1,887
3e-versnelling 1,520 1,192
4e-versnelling 1,156 0,848
5e-versnelling 0,919 0,686
achteruit-versnelling 3,909 3,308
Eindoverbrenging 3,053 3,632
Olie-inhoud (L) 1,98 1,65
Oliekwaliteit API-GL5 (MIL L-2105D LEV.)
Olieviscositeit SAE 75W-80 EP
Aanbevolen type Tutela Car ZC75 Synth

Wielophanging

Type
voor Onafhankelijke wielophanging, type MacPherson, met
smeedstalen wieldraagarmen
bevestigd aan een subframe, dubbelwerkende
hydraulische telescopische
schokdempers, schroefveren en stabilisatorstang.
achter Gekoppelde wielophanging (semi-onafhankelijk),
schroefveren, dubbelwerkende
hydraulische telescopische schokdempers. Asbuis
bestaat uit twee langsdragers en
open torsie-traverse met stabilisatorstang en
gecontroleerde vervormbare
hydraulische ophangelementen.
Wielstanden zie tabel 11.2 en tabel 11.3
Bandenspanning zie tabel 11.1
Vet homokineten Tutela MRM2

Stuurinrichting

Type tandheugel-en-rondsel, elektrisch bekrachtigd


Aantal stuuromwentelingen:
1.2-16V - 1.6-16V - 1.9-JTD 2,9
1.8-16V - 2.4-20V 2,5
Minimum draaicirkel (m):
1.2-16V - 1.6-16V - 1.9-JTD 10,5
1.8-16V - 2.4-20V 11,1

Remmen

Remvloeistofkwaliteit DOT 4 (ISO 4925 en CUNA NC 956-01)


Aanbevolen type Tutela Top 4
Inhoud (kg) 0,525
ABS type Bosch 5.7 4-kanaals met 4 sensoren
Diameter rembekrachtiger 10"
Handrem vast bij 4e-tand
Voorwielremmen (schijven)
Diameter (mm)
1.2-16V 257
1.6-16V 257 (284)*
1.8-16V 284
2.4-20V 281
1.9-JTD 80 pk 284
1.9-JTD 115 pk 284
Dikte (mm)
1.2-16V (geventileerd) 21,8-22,1
1.6-16V (geventileerd) 21,8-22,1
1.8-16V (geventileerd) 21,8-22,1
2.4-20V (geventileerd) 25,9-26,1
1.9-JTD 80 pk (geventileerd) 21,8-22,1
1.9-JTD 115 pk (geventileerd) 21,8-22,1
Diameter remzuiger (mm)
1.2-16V 54
1.6-16V 54
1.8-16V 54
2.4-20V 54
1.9-JTD 80 pk 54
1.9-JTD 115 pk 54
Afdraaien toegestaan tot (mm)
1.2-16V (geventileerd) 20,55
1.6-16V (geventileerd) 20,55
1.8-16V (geventileerd) 20,55
2.4-20V (geventileerd) 24,55
1.9-JTD 80 pk (geventileerd) 20,55
1.9-JTD 115 pk (geventileerd) 20,55
Minimaal toegestane dikte
(mm)
1.2-16V (geventileerd) 20,2
1.6-16V (geventileerd) 20,2
1.8-16V (geventileerd) 20,2
2.4-20V (geventileerd) 24,2
1.9-JTD 80 pk (geventileerd) 20,2
1.9-JTD 115 pk (geventileerd) 20,2

*Multi Wagon uitvoeringen.

Achterwielremmen (schijven)

Diameter (mm) 251-251,4


Dikte massief (mm) 9,8-10,1
Diameter remzuiger (mm) 38
Afdraaien toegestaan tot (mm) 9,35
Minimaal toegestane dikte 9,0
(mm)

Elektrische installatie

Startmotoren
1.2-16V 12 V-0,9 kW
1.6-16V 12 V-1,3 kW
1.8-16V 12 V-1,0 kW
2.4-20V 12 V-1,4 kW
1.9-JTD 80 pk 12 V-2,0 kW
1.9-JTD 115 pk 12 V-2,0 kW

Dynamo's

Spanning (V) 14
Nominale laadstroom (A)
1.2-16V (Denso) 50-90
1.6-16V (Bosch) 50-90
1.8-16V (Denso) 70-120
2.4-20V (Denso) 140
1.9-JTD 80 pk (Denso) 70-120
1.9-JTD 115 pk (Denso) 70-120

Accu's

1.2-16V 12 V-44 Ah-250 A


1.6-16V 12 V-50 Ah-250 A
1.8-16V 12 V-50 Ah-250 A
2.4-20V 12 V-60 Ah-320 A
1.9-JTD 80 pk 12 V-60 Ah-380 A
1.9-JTD 115 pk 12 V-60 Ah-380 A

Modellenoverzicht en maten (mm)

Stilo driedeurs

Uitvoering 1.2- 1.6-16V 1.8-16V


16V
Lengte 4182 4182 4182
Breedte 1784 1784 1784
Hoogte 1475 1475 1475
Wielbasis 2600 2600 2600
Spoorbreedte
voor 1514 1514 1514
achter 1508 1508 1508
Stilo driedeurs

Uitvoering 2.4- 1.9-JTD 80 pk 1.9-JTD


20V 115 pk
Lengte 4182 4182 4182
Breedte 1784 1784 1784
Hoogte 1475 1475 1475
Wielbasis 2600 2600 2600
Spoorbreedte
voor 1518 1514 1514
achter 1512 1508 1508

Stilo vijfdeurs

Uitvoering 1.2- 1.6-16V 1.8-16V


16V
Lengte 4253 4253 4253
Breedte 1756 1756 1756
Hoogte 1525 1525 1525
Wielbasis 2600 2600 2600
Spoorbreedte
voor 1514 1514 1514
achter 1508 1508 1508

Stilo vijfdeurs

Uitvoering 2.4- 1.9-JTD 80 pk 1.9-JTD


20V 115 pk
Lengte 4253 4253 4253
Breedte 1756 1756 1756
Hoogte 1525 1525 1525
Wielbasis 2600 2600 2600
Spoorbreedte
voor 1518 1514 1514
achter 1512 1508 1508

Stilo Multi Wagon

Uitvoering 1.6- 1.8-16V 1.9-JTD 80


16V pk
Lengte 4516 4516 4516
Breedte 1756 1756 1756
Hoogte* 1570 1570 1570
Wielbasis 2600 2600 2600
Spoorbreedte
voor 1514 1514 1514
achter 1508 1508 1508

Stilo Multi Wagon

Uitvoering 1.9-JTD 115 pk


Lengte 4516
Breedte 1756
Hoogte 1570
Wielbasis 2600
Spoorbreedte
voor 1514
achter 1508

*Onbelaste hoogte inclusief dakrails.

You might also like