Professional Documents
Culture Documents
Fiat Stilo 2002 PDF
Fiat Stilo 2002 PDF
Fiat Stilo 2002 PDF
Inhoudsopgave
1 Algemeen
1.1 Inleiding
1.2 Dashboard en instrumentenpaneel
1.3 Identificatieplaatjes
1.4 Adressen
2 Benzinemotoren
2.1 Inleiding
2.2 Benzinemotor met twee bovenliggende nokkenassen (1,2 L-16V)
2.2.1 Distributieriem uit- en inbouwen
2.2.2 Cilinderkoppakking vervangen
2.2.3 Cilinderkop reviseren
2.2.4 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
2.2.5 Motorrevisie; zuigers, cilinders en drijfstangen
2.2.6 Motorrevisie; krukas en hoofdlagers
2.2.7 Motorrevisie; hoofdlagers en drijfstanglagers kiezen
2.2.8 Smeersysteem
2.3 Benzinemotor met twee bovenliggende nokkenassen (1,6 L-16V)
2.3.1 Distributieriem uit- en inbouwen
2.3.2 Cilinderkoppakking vervangen
2.3.3 Cilinderkop reviseren
2.3.4 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
2.3.5 Motorrevisie; zuigers, cilinders en drijfstangen
2.3.6 Motorrevisie; krukas en hoofdlagers
2.3.7 Motorrevisie; hoofdlagers en drijfstanglagers kiezen
2.3.8 Hulpas
2.3.9 Smeersysteem
2.4 Benzinemotor met twee bovenliggende nokkenassen (1,8 L-16V)
2.4.1 Distributieriem uit- en inbouwen
2.4.2 Cilinderkoppakking vervangen
2.4.3 Cilinderkop reviseren
2.4.4 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
2.4.5 Motorrevisie; zuigers, cilinders en drijfstangen
2.4.6 Motorrevisie; krukas en hoofdlagers
2.4.7 Motorrevisie; hoofdlagers en drijfstanglagers kiezen
2.4.8 Smeersysteem
2.5 Benzinemotor met twee bovenliggende nokkenassen (2,4 L-20V)
2.5.1 Distributieriem uit- en inbouwen
2.5.2 Cilinderkoppakking vervangen
2.5.3 Cilinderkop reviseren
2.5.4 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
2.5.5 Motorrevisie; zuigers, cilinders en drijfstangen
2.5.6 Motorrevisie; krukas, balansas en hoofdlagers
2.5.7 Motorrevisie; hoofdlagers en drijfstanglagers kiezen
2.5.8 Smeersysteem
3 Dieselmotoren
3.1 Inleiding
3.2 Klepspeling afstellen
3.3 Distributieriem uit- en inbouwen
3.4 Cilinderkoppakking vervangen
3.5 Cilinderkop reviseren
3.6 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
3.7 Motorrevisie: zuigers, cilinders en drijfstangen
3.8 Motorrevisie: krukas en hoofdlagers
3.9 Smeersysteem
4 Koelsysteem en verwarming
4.1 Inleiding
4.2 Koelsysteem benzinemotor (1,2 L-16V)
4.2.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.2.2 Radiateur
4.2.3 Thermostaat
4.2.4 Koelvloeistofpomp
4.3 Koelsysteem benzinemotor (1,6 L-16V)
4.3.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.3.2 Radiateur
4.3.3 Thermostaat
4.3.4 Koelvloeistofpomp
4.4 Koelsysteem benzinemotor (1,8 L-16V)
4.4.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.4.2 Radiateur
4.4.3 Thermostaat
4.4.4 Koelvloeistofpomp
4.5 Koelsysteem benzinemotor (2,4 L-20V)
4.5.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.5.2 Radiateur
4.5.3 Thermostaat
4.5.4 Koelvloeistofpomp
4.6 Koelsysteem dieselmotoren
4.6.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.6.2 Radiateur
4.6.3 Thermostaat
4.6.4 Koelvloeistofpomp
4.7 Verwarming en ventilatie
4.7.1 Verwarmings/verdeelunit uit- en inbouwen
4.7.2 Aanjagermotor uit- en inbouwen
4.7.3 Pollenfilter uit- en inbouwen
5 Benzine-inspuiting
5.1 Inleiding
5.2 Bosch Motronic ME 7.3H4 (1,2 L-16V)
5.2.1 Uitwendige motorcomponenten
5.2.2 Stationair toerental
5.2.3 Brandstofsysteem
5.2.4 Emissieregelsystemen
5.2.5 Storingsdiagnose
5.2.6 Controle van het elektronische regelsysteem
5.2.7 Controle en werking van de componenten
5.2.8 Componenten uit- en inbouwen
5.3 Weber Marelli IAW 5NFT1 (1,6 L-16V)
5.3.1 Uitwendige motorcomponenten
5.3.2 Stationair toerental
5.3.3 Brandstofsysteem
5.3.4 Emissieregelsystemen
5.3.5 Storingsdiagnose
5.3.6 Controle van het elektronische regelsysteem
5.3.7 Controle en werking van de componenten
5.3.8 Componenten uit- en inbouwen
5.4 Hitachi MPI (1,8 L-16V)
5.4.1 Uitwendige motorcomponenten
5.4.2 Stationair toerental
5.4.3 Brandstofsysteem
5.4.4 Emissieregelsystemen
5.4.5 Storingsdiagnose
5.4.6 Controle van het elektronische regelsysteem
5.4.7 Controle en werking van de componenten
5.4.8 Componenten uit- en inbouwen
5.5 Bosch Motronic ME 3.1 (2,4 L-20V)
5.5.1 Uitwendige motorcomponenten
5.5.2 Stationair toerental
5.5.3 Brandstofsysteem
5.5.4 Emissieregelsystemen
5.5.5 Storingsdiagnose
5.5.6 Controle van het elektronische regelsysteem
5.5.7 Controle en werking van de componenten
5.5.8 Componenten uit- en inbouwen
6 Dieselinspuiting
6.1 Inleiding
6.2 Bosch Common Rail EDC-15C7
6.3 Uitwendige motorcomponenten
6.4 Brandstofsysteem
6.4.1 Aftappen van water uit het brandstoffilter
6.4.2 Filterelement vervangen
6.4.3 Dieselinspuitpomp uit- en inbouwen
6.4.4 Verstuivers uit- en inbouwen
6.4.5 Elektrische brandstofpomp en brandstofniveauzender uit- en inbouwen
6.4.6 Brandstoftank uit- en inbouwen
6.4.7 Lagedrukbrandstofretourcircuit controleren
6.5 Emissieregelsystemen
6.6 Turbocompressor
6.7 Storingsdiagnose
6.8 Controle van het elektronische regelsysteem
6.9 Controle en werking van de componenten
6.10 Componenten uit- en inbouwen
7 Ontsteking
7.1 Inleiding
7.2 Werking ontstekingssysteem (alle uitvoeringen)
7.2.1 Bougies
8 Koppeling
8.1 Inleiding
8.2 Koppeling handgeschakelde modellen
8.2.1 Koppeling uit- en inbouwen
8.2.2 Koppelingshoofdcilinder uit- en inbouwen
8.2.3 Koppelingswerkcilinder uit- en inbouwen (alleen 1.2, 1.6 en 1.9 JTD 80 pk)
8.2.4 Koppelingsactuator uit- en inbouwen (alleen 1.8 en 1.9 JTD 115 pk)
8.2.5 Trillingsdemper uit- en inbouwen (bij uitvoeringen met koppelingswerkcilinder)
8.2.6 Koppelingssysteem ontluchten
8.3 Koppeling Selespeed-modellen
8.3.1 Elektrohydraulische unit uit- en inbouwen
8.3.2 Koppeling uit- en inbouwen
8.3.3 Koppelingsactuator uit- en inbouwen
8.3.4 Oliepeil elektrohydraulische unit controleren
9 Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel
9.1 Inleiding
9.2 Versnellingsbakolie verversen
9.3 Versnellingsbak uit- en inbouwen
9.3.1 1,2 L-16V-benzinemotor
9.3.2 1,6 L-16V-benzinemotor
9.3.3 1,8 L-16V-benzinemotor
9.3.4 2,4 L-20V-benzinemotor
9.3.5 1,9 L-turbodieselmotor
9.4 Versnellingsbak reviseren (C.514.5)
9.4.1 Versnellingsbak uit elkaar nemen en onderdelen controleren
9.4.2 Ingaande as uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten
9.4.3 Uitgaande as uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten
9.4.4 Differentieel uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten
9.4.5 Versnellingsbak in elkaar zetten
9.4.6 Schakelmechanisme aan de versnellingsbak
9.5 Versnellingsbak reviseren (C.514.6)
9.6 Versnellingsbak reviseren (C.510.5)
9.6.1 Versnellingsbak uit elkaar nemen
9.6.2 Ingaande as
9.6.3 Uitgaande as
9.6.4 Differentieel
9.6.5 Schakelvorkassen en schakelvorken
9.6.6 Versnellingsbak in elkaar zetten
9.7 Versnellingsbak reviseren (C.530.5)
9.7.1 Versnellingsbak uit elkaar nemen
9.7.2 Onderdelen uit elkaar nemen en controleren
9.7.3 Differentieel uit elkaar nemen en in elkaar zetten
9.7.4 Versnellingsbak in elkaar zetten
9.8 Versnellingsbak reviseren (C.538 Getrag)
9.8.1 Versnellingsbak uit elkaar nemen
9.8.2 Onderdelen uit elkaar nemen en controleren
9.8.3 Differentieel uit elkaar nemen en in elkaar zetten
9.8.4 Versnellingsbak in elkaar zetten
9.9 Bedieningsmechanisme versnellingsbak
10 Aandrijfassen
10.1 Inleiding
10.2 Aandrijfassen uit- en inbouwen
10.2.1 Versies met 1,2 L of 1,6 L-benzinemotor
10.2.2 Versies met 1,8 L of 2,4 L-benzinemotor of 1,9 L-turbodieselmotor
10.3 Aandrijfassen uit elkaar nemen en in elkaar zetten
10.3.1 Versies met 1,2 L of 1,6 L-benzinemotor
10.3.2 Versies met 1,8 L of 2,4 L-benzinemotor of 1,9 L-turbodieselmotor
11 Wielophanging
11.1 Inleiding
11.2 Voorwielophanging
11.2.1 Wieldraagarm uit- en inbouwen
11.2.2 Subframe uit- en inbouwen
11.2.3 Fusee uit- en inbouwen; wiellagers vervangen
11.2.4 Veerpoot uit- en inbouwen; schokdemper vervangen
11.3 Achterwielophanging
11.3.1 Complete achteras uit- en inbouwen
11.3.2 Wielnaaf met wiellager vervangen
11.3.3 Schokdempers vervangen
11.3.4 Schroefveren vervangen
11.4 Wielen en banden
11.5 Wielstanden
12 Stuurinrichting
12.1 Inleiding
12.2 Stuurkolom (met elektrische stuurbekrachtiging) uit- en inbouwen
12.3 Stuurhuis
12.3.1 Stuurhuis uit- en inbouwen
12.3.2 Spoorstangen en stuurhuisbalgen vervangen
13 Remmen
13.1 Inleiding
13.2 Hoofdremcilinder met rembekrachtiger uit- en inbouwen
13.3 Onderdrukpomp rembekrachtiger (uitvoeringen met dieselmotor) uit- en
inbouwen
13.4 Voorwielremmen
13.4.1 Remblokken vervangen
13.4.2 Remschijf
13.4.3 Remklauw uit- en inbouwen
13.5 Achterwielremmen
13.5.1 Remblokken vervangen
13.5.2 Remschijf
13.5.3 Remklauw uit- en inbouwen
13.6 Remsysteem ontluchten
13.7 Handrem
13.7.1 Handrem afstellen
13.7.2 Handremkabels uit- en inbouwen
13.8 Antiblokkeerremsysteem (ABS) met EBD
13.8.1 Algemeen
13.8.2 Elektrohydraulisch aggregaat met regeleenheid uit- en inbouwen
13.8.3 Wielsensoren uit- en inbouwen
14 Elektrische installatie
14.1 Elektrische schema's
Elektrische Installatie
14.2 Aandrijfriem nevenaggregaten
14.2.1 Aandrijfriemen uit- en inbouwen (1,2 L-16V-benzinemotor)
14.2.2 Aandrijfriem uit- en inbouwen (1,6 L-16V-benzinemotor)
14.2.3 Aandrijfriem uit- en inbouwen (1,8 L-16V-benzinemotor)
14.2.4 Aandrijfriem uit- en inbouwen (2,4 L-20V-benzinemotor)
14.2.5 Aandrijfriem uit- en inbouwen (1,9-L-dieselmotoren)
14.3 Dynamo
14.3.1 Dynamo uit- en inbouwen (1,2 L-16V-benzinemotor)
14.3.2 Dynamo uit- en inbouwen (1,6 L-16V-benzinemotor)
14.3.3 Dynamo uit- en inbouwen (1,8 L-16V-benzinemotor)
14.3.4 Dynamo uit- en inbouwen (2,4 L-20V-benzinemotor)
14.3.5 Dynamo uit- en inbouwen (1,9 L-dieselmotoren)
14.4 Startmotor
14.4.1 Startmotor uit- en inbouwen (1,2 L-16V-benzinemotor)
14.4.2 Startmotor uit- en inbouwen (1,6 L-16V-benzinemotor)
14.4.3 Startmotor uit- en inbouwen (1,8 L-16V-benzinemotor)
14.4.4 Startmotor uit- en inbouwen (2,4 L-20V-benzinemotor)
14.4.5 Startmotor uit- en inbouwen (1,9 L-dieselmotoren)
14.5 Zekeringen en relais
14.5.1 Zekeringen en relais in het interieur
14.5.2 Zekeringenkastje in motorruimte naast accu
14.5.3 Zekeringenkastje in motorruimte op pluspool van accu
14.5.4 Zekeringenkastje in bagageruimte
14.6 Ruitenwissermechanisme
14.6.1 Ruitenwissermechanisme voorzijde uit- en inbouwen
14.6.2 Ruitenwissermotor achterzijde uit- en inbouwen
14.7 Fiat Code
15 Carrosserie
15.1 Inleiding
15.2 Airbagsysteem en gordelspanners
15.2.1 Algemeen
15.2.2 Bestuurdersairbag uit- en inbouwen
15.2.3 Spiraalmechanisme uit- en inbouwen
15.2.4 Passagiersairbag uit- en inbouwen
15.2.5 Side-bag uit- en inbouwen
15.2.6 Headbag uit- en inbouwen
15.2.7 Storingsdiagnose
15.2.8 Pyrotechnische gordelspanner uit- en inbouwen
15.3 Dashboard en instrumentenpaneel uit- en inbouwen
15.4 Portierbekleding uit- en inbouwen
15.4.1 Portierbekleding voorportier
15.4.2 Portierbekleding achterportier
15.5 Portierruit en ruitmechanisme uit- en inbouwen
15.5.1 Portierruit en ruitmechanisme voorportier
15.5.2 Portierruit en ruitmechanisme achterportier
16 Periodiek onderhoud
16.1 Frequent voorkomende controles
16.2 Geprogrammeerd onderhoud
16.2.1 Werkzaamheden na 20.000 km
16.2.2 Werkzaamheden na 40.000 km
16.2.3 Werkzaamheden na 60.000 km
16.2.4 Werkzaamheden na 80.000 km
16.2.5 Werkzaamheden na 100.000 km
16.2.6 Werkzaamheden na 120.000 km
16.2.7 Werkzaamheden na 140.000 km
16.2.8 Werkzaamheden na 160.000 km
16.2.9 Werkzaamheden na 180.000 km
17 Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
17.1 1,2 L-16V-benzinemotor
17.2 1,6 L-16V-benzinemotor
17.3 1,8 L-16V-benzinemotor
17.4 2,4 L-20V-benzinemotor
17.5 1,9 L-dieselmotor
17.6 Overige aanhaalmomenten
18 Revisiematen
18.1 Revisiematen benzinemotoren
18.1.1 De 1,2 L-16V-benzinemotor
18.1.2 De 1,6 L-16V-benzinemotor
18.1.3 De 1,8 L-16V-benzinemotor
18.1.4 De 2,4 L-20V-benzinemotor
18.2 Revisiematen dieselmotoren
19 Technische gegevens
19.1 1,2 L-16V-benzinemotor
19.2 1,6 L-16V-benzinemotor
19.3 1,8 L-16V-benzinemotor
19.4 2,4 L-20V-benzinemotor
19.5 1,9 L-dieselmotor (80 pk)
19.6 1,9 L-dieselmotor (115 pk)
19.7 Overige technische gegevens
^ 1 Algemeen
Fiat Stilo benzine- en dieselmodellen 2001-2003
In het hoofdstuk "Algemeen" vindt u een algemene inleiding, een overzicht van de
autotypes die per model beschreven worden, de lokatie van de identificatieplaatjes en
een overzicht van het dashboard en instrumentenpaneel.
^ 1.1 Inleiding
Op de salon van Genève beleefde de Fiat Stilo haar wereldpremière. Net als bij
voorganger Bravo/Brava zijn de drie- en vijfdeursversie nogal verschillend van elkaar.
Alleen nu dragen ze allebei de naam Stilo. De vijfdeurs verschilt van de driedeurs in
vormgeving, opbouw en zitpositie. Niet alleen de hoogte van de auto is anders, maar
ook de afstand tussen het wegdek en het zitvlak van de bestuurder. In de driedeurs
ligt dit duidelijk lager, daardoor krijgt hij een dynamisch uiterlijk en sportief
karakter. De vijfdeurs is hoger om het in- en uitstappen te vergemakkelijken, de
interieurruimte te verruimen en een beter overzicht op de weg te bieden. Voor wat
betreft de uitrusting heeft de Fiat Stilo een uitgebreid aanbod. Zo zijn alle
uitvoeringen standaard voorzien van onder andere elektrisch verstel- en verwarmbare
buitenspiegels in carrosseriekleur, elektrisch bediende voorste zijruiten, centrale
portiervergendeling, elektrische stuurbekrachtiging en cruise-control. De Stilo wordt
standaard geleverd met een scala aan interactieve elektronische systemen voor het
chassismanagement, zoals ABS met EBD, ASR, MSR en Brake Assist om de auto te
corrigeren wanneer deze zijn grip op de weg dreigt te verliezen. Voor een maximum
aan communicatiecomfort zijn als optie drie verschillende versies van een info-
telematicasysteem leverbaar. Alle versies bevatten een radio/CD-speler met handsfree
GSM dualband-telefoon, een GPS-module en een SOS-toets om voor informatie of hulp
rechtstreeks contact op te nemen met het Contact Centre. De uitgebreidere versies
hebben bovendien een navigatiesysteem. Ook aan de veiligheid voor de inzittenden is
ruimschoots gedacht.
Het remsysteem bestaat uit twee diagonaal gescheiden remcircuits. Alle uitvoeringen
zijn aan de voorzijde voorzien van geventileerde schijfremmen. Aan de achterzijde zijn
alle uitvoeringen voorzien van massieve remschijven.
Figuur 1.2: Fiat Stilo vijfdeurs
Modeljaar Modellen
2002 80-16V Active 6-speed (3d./5d.)
1.6-16V Active (3d./5d.)
1.6-16V Dynamic (3d./5d.)
1.8-16V Dynamic (3d./5d.)
2.4-20V Abarth (3d./5d.)
1.9-JTD Active 80 pk (3d./5d.)
1.9-JTD Active 115 pk (3d./5d.)
1.9-JTD Dynamic 115 pk (3d./5d.)
Modeljaar Modellen
2003 80-16V Active 6-speed (3d./5d.)
1.6-16V Active (3d./5d./Multi Wagon)
1.6-16V Dynamic (3d./5d./Multi Wagon)
1.8-16V Dynamic (3d./5d./Multi Wagon)
2.4-20V Abarth (3d./5d.)
1.9-JTD Active 80 pk (3d./5d./Multi Wagon)
1.9-JTD Active 115 pk (3d./5d./Multi Wagon)
1.9-JTD Dynamic 115 pk (3d./5d./Multi Wagon)
^ 1.2 Dashboard en
instrumentenpaneel
Figuur 1.3: Dashboard en instrumentenpaneel
1 Luchtrooster voor lucht naar de zijruiten
2 Verstelbaar en regelbaar luchtrooster
3 Bedieningshendel buitenverlichting
4 Instrumentenpaneel en controle/waarschuwingslampjes
5 Verstelbaar en regelbaar luchtrooster
6 Schakelaar waarschuwingsknipperlichten
7 Bedieningsknoppen autoradio
8 Airbag voor passagierszijde
9 Bovenste dashboardkastje
10 Onderste dashboardkastje
11 Bedieningsknoppen verwarming, ventilatie en airconditioning
12 Asbak
13 Bedieningshendel ruitenwissers/achterruitwisser/tripcomputer
14 Start/contactslot
15 Airbag voor bestuurderszijde
16 Hendel voor stuurwielverstelling
17 Opbergvak/toegangsklepje zekeringenkast
18 Hendel voor motorkapontgrendeling
19 Schakelaarpaneel voor bediening verlichting en instelling menu
^ 1.3 Identificatieplaatjes
Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de rechter voorstoel. Het is
bereikbaar nadat het klepje in de vloerbedekking is opgetild.
^ 1.4 Adressen
Fabrikant: Fiat S.p.A., Corso Giovanni Agnelli 200, Torino, Italia.
Invoerder in België: Fiat Auto Belgio SA, Genèvestraat 175, 1140 Brussel. Tel.: 02-
7026511. Fax: 02-6744511.
^ 2 Benzinemotoren
De 1,2 L-motor heeft vier cilinders in lijn en wordt dwars voorin de Stilo geplaatst. De
twee bovenliggende nokkenassen, die vier kleppen per cilinder bedienen, worden door
een distributieriem met mechanische spaninrichting aangedreven. De krukas is
vijfmaal gelagerd. De technische gegevens van de motor staan vermeld in hoofdstuk
19.
Traverse 1870595000
Centreerpennen 1860985000
Tappen 1860992000
Blokkeergereedschap nokkenasriemwiel 1860831000
Hulpstuk blokkeergereedschap nokkenasriemwiel 1860831002
Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.
Distributieriem uitbouwen
Cilinderkopbouten
fase 1 30 (3,0)
fase 2 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
fase 3 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Nokkenashuis 15 (1,5)
Beschermplug bevestigingsbouten nokkenashuis 15 (1,5)
Bougies 27 (2,7)
Nokkenasriemwiel 120 (12,0)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 15 (1,5)
Steunbeugel uitlaatspruitstuk/katalysator 27 (2,7)
Uitlaatspruitstuk aan uitlaatpijp 45 (4,5)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Traverse 1870595000
Centreerpennen 1860985000
Tappen 1860992000
Blokkeergereedschap nokkenasriemwiel 1860831000
Hulpstuk blokkeergereedschap 1860831002
nokkenasriemwiel
Blokkeergereedschap klepstoters 1860988000
Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000
Uitbouwen
Let op! De cilinderkop mag pas worden uitgebouwd als de motor geheel is afgekoeld.
Cilinderkop inbouwen
1c Cilinderkop
1 Conische plug
- Controleer deze pluggen en vervang ze zonodig. Als de oude pluggen weer worden
gebruikt, monteer dan een nieuwe rubberring (O-ring).
- Controleer na de montage of de buitenzijde van de pluggen 1 mm boven het pasvlak
van het nokkenashuis uitsteekt, zoals in figuur 2.10 is aangegeven.
Nokkenassen controleren
Klepstoters controleren
- Verwijder met de hand de klepstoters uit het nokkenashuis, zie figuur 2.11.
- Controleer na het vlakken de inhoud van de verbrandingskamer met behulp van een
maatglas en motorolie. Frees zo nodig wat materiaal weg aan de binnenzijde van de
verbrandingskamer, zie figuur 2.13.
Kleppen en kleponderdelen
Figuur 2.14: De rand van de klepschotel mag niet dunner zijn dan 1 mm
- Schuur vervolgens met een middelfijne schuurpasta de bijbehorende klepzittingen
in tot er een mooi evenwijdig slijpvlak op de klepschotelrand is ontstaan.
- Verwijder de slijppasta grondig.
- Slijp het uiteinde van de klepsteel vlak als dat ingeslagen is. Zorg ervoor dat er zo
weinig mogelijk materiaal wordt weggenomen.
- Controleer of de veerspanning van de klepveren aan de minimum voorgeschreven
waarde voldoet.
Klepgeleiders controleren
Klepgeleiders vervangen
Kogeldrukker 1847038000
Gereedschap voor drukloos maken brandstofcircuit 1870684000
Uitbouwen
Inbouwen
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +40° verder draaien
Carterpan (bouten) 10 (1,0)
Carterpan (moeren) 7 (0,7)
- Verwijder de carterpan zoals beschreven in paragraaf 2.2.8. Let op! Deze kan
stevig vastgekleefd zitten.
- Bouw de distributieriem uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.2.1.
- Bouw de cilinderkop uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.2.2.
- Verdraai de krukas totdat alle zuigers ongeveer op gelijke hoogte staan en
verwijder de koolaanslag met behulp van een stootkantruimer uit de cilinders.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef.
- Verwijder de drijfstanglagerkappen met de lagerschaalhelften.
Let op! De lagerschaalhelften mogen niet worden verwisseld. Ga na waar
merktekens op de drijfstanglagerkappen, de zuigers en de drijfstangen zijn
aangebracht, zodat deze onderdelen straks weer op hun oorspronkelijke plaats
kunnen worden gemonteerd.
- Duw de zuigers met hun drijfstang naar boven uit de cilinder.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een pers en een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.
Zuigerveren controleren
Cilinderboring controleren
- Verwarm de drijfstang in een oven tot ongeveer 240 °C, zodat de zuigerpen kan
worden gemonteerd.
- Plaats de drijfstang heet in de bankschroef. Let op! De zuigerpen is uit het midden
geplaatst (gedesaxeerd). De desaxering van de zuigerpen moet naar het ingeslagen
nummer op de drijfstang zijn gericht, zoals in figuur 2.21 is aangegeven.
- Sla de zuigerpen met behulp van een passende drevel (Fiat 1860986000) in de
zuiger en de drijfstang.
- Ga vervolgens op dezelfde wijze bij de overige zuigers en drijfstangen te werk.
- Laat alles afkoelen en ga verder met inbouwen.
- Breng de zuigerveren aan met behulp van de zuigerverentang (bijvoorbeeld Hazet
790-1). Let op! De tweede veer moet met het opschrift TOP naar boven gericht
gemonteerd worden. Breng de derde veer met de hand aan en zorg ervoor dat
daarbij de twee bovenste veren niet beschadigd worden.
- Na de montage moeten de veersloten 120° ten opzichte van elkaar worden
verdraaid en zo worden geplaatst dat ze niet in lijn staan met de zuigerpen.
- Plaats de zuiger en drijfstang met behulp van een zuigerverenspanband (speciaal
gereedschap Fiat 1860700000) in de cilinder. Zorg ervoor dat de in de zuigerbodem
ingeslagen pijl naar distributiezijde is gericht en dat het volgnummer op de
drijfstang hetzelfde is als het nummer op de bijbehorende drijfstanglagerkap.
- Meet de radiale lagerspeling op met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.2.7)
alvorens tot definitief inbouwen over te gaan. Zet de lagerkap bij het opmeten van
de radiale lagerspeling met het voorgeschreven aanhaalmoment vast en controleer
één tap per keer.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Smeer de lagertappen en
lagers voor inbouwen in met schone motorolie.
Hoofdlagerkappen:
fase 1 40 (4,0)
fase 2 +90° (kwartslag) verder
draaien
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +40° verder draaien
Voorste krukasdeksel met oliepomp 10 (1,0)
Achterste krukasdeksel 10 (1,0)
Vliegwiel 44 (4,4)
Krukasriemwiel:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +90° (kwartslag) verder
draaien
Krukas uitbouwen
Krukas controleren
Krukas inbouwen
Het meten van lagerspelingen gaat het beste met 'Plastigage'. Dit is de naam van een
nauwkeurig gekalibreerde kunststofmeetdraad (zie figuur 2.24).
^ 2.2.8 Smeersysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Krukasriemwiel:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Steunbeugel spruitstuk/katalysator 27 (2,7)
Bevestigingsmoeren uitlaatpijp aan spruitstuk 45 (4,5)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Carterpan uitbouwen
Carterpan inbouwen
Oliepomp controleren
Motorsteun (ophangrubber):
moeren 60 (6,0)
bouten 50 (5,0)
Expansiereservoir 8 (0,8)
Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.
Distributieriem uitbouwen
Distributieriem inbouwen
- Draai de bevestigingsbouten van de nokkenasriemwielen iets los. Maak zonodig
gebruik van speciaal gereedschap Fiat 1870716000 voor het blokkeren van de
riemwielen.
- Verwijder de bougies en plaats een klokmicrometer in het bougiegat van de 1e-
cilinder. Gebruik hiervoor speciaal gereedschap Fiat 1860895000 zoals weergegeven
in figuur 2.30.
Cilinderkopbouten:
fase 1 40 (4,0)
fase 2 +90° (kwartslag)
verderdraaien
fase 3 +90° (kwartslag)
verderdraaien
Thermostaat aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Nokkenashuis 13-16 (1,3-1,6)
Steunbeugel uitlaatspruitstuk 25 (2,5)
Uitlaatpijp aan uitlaatspruitstuk 25 (2,5)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Nokkenasriemwiel 102-126 (10,2-12,6)
Spruitstukhuis aan inlaatspruitstuk 13-16 (1,3-1,6)
Achterste afdichting nokkenas 8-10 (0,8-1,0)
Bougies 23-28 (2,3-2,8)
Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000
Blokkeergereedschap 1870716000
nokkenasriemwiel
Uitbouwen
Let op! De cilinderkop mag pas worden uitgebouwd als de motor geheel is afgekoeld.
Inbouwen
Nokkenasriemwiel 102-126
(10,2-12,6)
Nokkenashuis 13-16 (1,3-
1,6)
Bougies 23-28 (2,3-
2,8)
Thermostaat aan cilinderkop 21-26 (2,1-
2,6)
Blokkeergereedschap 1870716000
nokkenasriemwielen
Nokkenastiming 1860874000
Verwijderen klepsteelafdichtrubbers 1860989000
Aanbrengen klepsteelafdichtrubbers 1860813000
Verwijderen klepgeleiders 1860395000
Aanbrengen klepgeleiders 1860416000
Aanbrengen nokkenaskeerring 1860882000
Klepstoters controleren
- Druk met behulp van een geschikte klepveertang de klepveer samen en verwijder
de klepspietjes uit de schotel.
- Verwijder vervolgens de klepveerschotels, de klepveren en de kleppen. Let op!
Houd alle onderdelen bij elkaar.
- Verwijder de klepsteelafdichtrubbers met behulp van een geschikte trekker. Let
op! Gebruik bij de montage altijd nieuwe klepsteelafdichtrubbers.
- Ontkool de klepzittingen en de in- en uitlaatkanalen en verwijder de pakkingresten
van het pasvlak van de cilinderkop.
- Controleer de vlakheid van de cilinderkop met behulp van een stalen rei en een
voelermaat in diverse richtingen. Vlak zo nodig de cilinderkop waarbij wel de
cilinderkophoogte in acht moet worden genomen.
- Controleer na het vlakken de inhoud van de verbrandingskamer met behulp van
een maatglas en motorolie. Frees zo nodig wat materiaal weg aan de binnenzijde
van de verbrandingskamer, zie figuur 2.36.
Kleppen en kleponderdelen
Klepgeleiders controleren
- Meet de speling tussen de klepsteel en de klepgeleider door de dikte van de
klepsteel en de binnendiameter van de klepgeleider op te meten en vervolgens deze
waarden van elkaar af te trekken.
- Vervang zo nodig de klepgeleiders.
Klepgeleiders vervangen
Kogeldrukker 1847038000
Uitbouwen
Inbouwen
Olie-aftapplug 48 (4,8)
Carterpan (M6) 9 (0,9)
Drijfstanglagerkappen 48-51 (4,8-5,4)
Zuigerverenspanband 1860700000
Zuigerverentang Hazet 790-1 of Fiat 1860183000
Montagehulpstuk borgveerringen 1860303000
zuigerpen
- Verwijder de carterpan zoals beschreven in paragraaf 2.3.8. Let op! Deze kan
stevig vastgekleefd zitten.
- Bouw de distributieriem uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.3.1.
- Bouw de cilinderkop uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.3.2.
- Verdraai de krukas totdat alle zuigers ongeveer op gelijke hoogte staan en
verwijder de koolaanslag met behulp van een stootkantruimer uit de cilinders.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef en de daaronder aangebrachte oliepomp.
- Verwijder de drijfstanglagerkappen met de lagerschaalhelften. Let op! De
lagerschaalhelften mogen niet worden verwisseld. Ga na waar merktekens op de
drijfstanglagerkappen, de zuigers en de drijfstangen zijn aangebracht zodat deze
onderdelen straks weer op hun oorspronkelijke plaats kunnen worden gemonteerd.
- Duw de zuigers met hun drijfstang naar boven uit de cilinder.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de borgringen van de zuigerpen.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.
- Controleer de zuigerveren, zuigers, drijfstangen en cilinderboringen zoals
beschreven in paragraaf 2.2.5.
Zuigers en drijfstangen inbouwen
- Ga voor het inbouwen van de zuigers en drijfstangen op dezelfde wijze te werk als
beschreven in paragraaf 2.2.5.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Smeer de lagertappen en
lagers voor inbouwen in met schone motorolie.
Krukaspoelie 180-200
(18,0-20,0)
Hoofdlagerkappen 72-88 (7,2-
8,8)
Vliegwiel 75-91 (7,5-
9,1)
Voorste krukasdeksel 8-10 (0,8-
1,0)
Achterste krukasdeksel 8-10 (0,8-
1,0)
Vliegwielblokkeergereedschap 1860846000
Aanbrengen voorste 1860878000
krukaskeerring
Krukas uitbouwen
Krukas controleren
Krukas inbouwen
^ 2.3.8 Hulpas
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Olie-aftapplug 48 (4,8)
Carterpan (M6) 9 (0,9)
Oliepomp 21-26 (2,1-2,6)
Lemmet 1870718000
Carterpan uitbouwen
Carterpan inbouwen
- Verwijder de carterpan.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de oliepomp compleet met de
aanzuigbuis.
- Verwijder de afdichting.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
Oliepomp controleren
Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.
Motorsteun distributiezijde:
Distributietiminggereedschap 1870697000
Vliegwielblokkeergereedschap 1860846000
Blokkeergereedschap uitlaatnokkenasriemwiel 1860831000
Hulpstuk voor blokkeergereedschap 1860848000
1860831000
Inbouwen distributieriem 1860905000
Blokkeergereedschap inlaatnokkenasriemwiel 1860856000
Distributieriemspangereedschap 1860845000
De distributieriem moet iedere 60.000 km of na een tijdsinterval van drie jaar worden
vervangen.
Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.
Distributieriem uitbouwen
Cilinderkopbouten:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 40 (4,0)
fase 3 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
fase 4 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
fase 5 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Thermostaathuis aan cilinderkop (M8) 25 (2,5)
Toevoerbuis naar koelvloeistofpomp (M8) 25 (2,5)
Toevoerbuis naar koelvloeistofpomp (M6) 9 (0,9)
Bougies 27 (2,7)
Uitbouwen
Let op! De cilinderkop mag pas worden uitgebouwd als de motor geheel is afgekoeld.
Nokkenaslagerkappen* 15 (1,5)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Inlaatnokkenasriemwiel (M6) 10 (1,0)
Uitlaatnokkenasriemwiel (M12x1,25) 120 (12,0)
Bougies 27 (2,7)
Thermostaat 21-26 (2,1-2,6)
Koelvloeistofpomp aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
- Draai de bevestigingsbout (1a) van het uitlaatnokkenasriemwiel (2) los met behulp
van het blokkeergereedschap Fiat 1860831000 (1b) met hulpstuk 1860848000 (1c)
en verwijder het riemwiel, zie figuur 2.50.
Olie-aftapplug 20 (2,0)
Carterpan:
M6 9 (0,9)
M8 25 (2,5)
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 25 (2,5)
fase 2 +60° verderdraaien
Zuigerverenspanband 1860700000
Zuigerverentang Hazet 790-1 of Fiat 1860183000
Uitdrijven zuigerpen 1860251000
Lemmet voor verwijderen carterpan 1870718000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M6) 1860833000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M8) 1860834000
Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.
- Verwijder de carterpan zoals beschreven in paragraaf 2.4.8. Let op! Deze kan
stevig vastgekleefd zitten.
- Bouw de distributieriem uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.4.1.
- Bouw de cilinderkop uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.4.2.
- Verdraai de krukas totdat alle zuigers ongeveer op gelijke hoogte staan en
verwijder de koolaanslag met behulp van een stootkantruimer uit de cilinders.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef.
- Verwijder de drijfstanglagerkappen met de lagerschaalhelften.
Let op! De lagerschaalhelften mogen niet worden verwisseld. Ga na waar
merktekens op de drijfstanglagerkappen, de zuigers en de drijfstangen zijn
aangebracht zodat deze onderdelen straks weer op hun oorspronkelijke plaats
kunnen worden gemonteerd.
- Duw de zuigers met hun drijfstang naar boven uit de cilinder.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de borgringen van de zuigerpen.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.
Zuigerveren controleren
Cilinderboring controleren
- Smeer de zuigerpen in met olie en sla de zuigerpen met behulp van een passende
drevel in de zuiger en de drijfstang, waarbij het nummer op de drijfstang aan de
zijde van de grote uitsparingen (voor de inlaatkleppen) in de zuigerbodem moet
zitten, zie figuur 2.51.
Hoofdlagerkappen:
fase 1 25 (2,5)
fase 2 +100° verder
draaien
Vliegwiel 121-149 (12,1-14,9)
Voorste krukasdeksel 8-10 (0,8-1,0)
Achterste krukasdeksel 8-10 (0,8-1,0)
Krukasriemwiel (linkse draad, niet smeren) 209-231 (20,9-23,1)
Aanzuigbuis oliepomp 15 (1,5)
Vliegwielblokkeergereedschap 1860846000
Montagehulpstuk voorste krukaskeerring 1860816000
Krukas inbouwen
Olie-aftapplug 20 (2,0)
Carterpan:
M6 9 (0,9)
M8 25 (2,5)
Voorste krukasdeksel 8-10 (0,8-
1,0)
Bevestigingspen oliekoeler 60 (6,0)
Carterpan uitbouwen
Carterpan inbouwen
- Verwijder de carterpan.
- Verwijder de distributieriem zoals beschreven in paragraaf 2.4.1.
- Monteer vliegwielblokkeergereedschap Fiat 1860846000 en verwijder het
krukasriemwiel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de rechter steun.
- Verwijder het oliefilter.
- Plaats een opvangbak voor koelvloeistof.
- Maak de koelvloeistoftoevoer- en -retourslang los van de oliekoeler.
- Draai de bevestigingspen los en verwijder de oliekoeler.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de olie-aanzuigbuis.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste krukasdeksel met
ingebouwde oliepomp.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
Oliepomp controleren
Nokkenaslagerkappen* 15 (1,5)
Uitlaatnokkenasriemwiel (M12x1,25) 120 (12,0)
Inlaatnokkenasriemwiel (M6x1,25) 10 (1,0)
Krukaspoelie 25 (2,5)
Distributieriemspanner 25 (2,5)
Kleppendeksel 9 (0,9)
Distributiedeksel 9 (0,9)
Bougies 27 (2,7)
De distributieriem moet iedere 60.000 km of na een tijdsinterval van drie jaar worden
vervangen.
Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.
Distributieriem uitbouwen
Cilinderkopbouten:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 40 (4,0)
fase 3 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
fase 4 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
fase 5 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Bougies 27 (2,7)
Uitlaatspruitstuk op voorkatalysator 25 (2,5)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Steunbeugel voorste uitlaatpijp (aan carterpan) 50 (5,0)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Uitbouwen
Let op! De cilinderkop mag pas worden uitgebouwd als de motor geheel is afgekoeld.
Inbouwen
Nokkenaslagerkappen* 15 (1,5)
Uitlaatnokkenasriemwiel (M12x1,25) 120 (12,0)
Inlaatnokkenasriemwiel (M6x1,25) 10 (1,0)
Bougies 27 (2,7)
Thermostaat 21-26 (2,1-2,6)
De beschrijving voor het reviseren van de cilinderkop komt vrijwel overeen met
hetgeen beschreven is in paragraaf 2.4.3.
Kogeldrukker 1847038000
Gereedschap voor drukloos maken brandstofcircuit 1870684000
Uitbouwen
Inbouwen
Olie-aftapplug 20 (2,0)
Carterpan:
M6 9 (0,9)
M8 25 (2,5)
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 25 (2,5)
fase 2 +60° verderdraaien
Zuigerverenspanband 1860700000
Zuigerverentang Hazet 790-1 of Fiat 1860183000
Uitdrijven zuigerpen 1860251000
Lemmet voor verwijderen carterpan 1870718000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M6) 1860833000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M8) 1860834000
Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000
- Verwijder de carterpan zoals beschreven in paragraaf 2.5.8. Let op! Deze kan
stevig vastgekleefd zitten.
- Bouw de distributieriem uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.5.1.
- Bouw de cilinderkop uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.5.2.
- Verdraai de krukas totdat alle zuigers ongeveer op gelijke hoogte staan en
verwijder de koolaanslag uit de cilinders met behulp van een stootkantruimer.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef.
- Verwijder de drijfstanglagerkappen met de lagerschaalhelften.
Let op! De lagerschaalhelften mogen niet worden verwisseld. Ga na waar
merktekens op de drijfstanglagerkappen, de zuigers en de drijfstangen zijn
aangebracht zodat deze onderdelen straks weer op hun oorspronkelijke plaats
kunnen worden gemonteerd.
- Duw de zuigers met hun drijfstang naar boven uit de cilinder.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de borgringen van de zuigerpen.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.
Zuigerveren controleren
Cilinderboring controleren
- Smeer de zuigerpen in met olie en sla de zuigerpen met behulp van een passende
drevel in de zuiger en de drijfstang, waarbij het nummer op de drijfstang aan de
zijde van de grote uitsparingen (voor de inlaatkleppen) in de zuigerbodem moet
zitten, zie figuur 2.51.
- Breng de borgringen aan.
- Ga vervolgens op dezelfde wijze bij de overige zuigers en drijfstangen te werk.
- Breng de zuigerveren aan met behulp van de zuigerverentang, zie figuur 2.52. Let
op! Verwissel de topveer en de tweede veer onderling niet en richt de merktekens
die op de zuigerveren zijn aangebracht, naar boven. Breng de derde veer met de
hand aan en zorg ervoor dat daarbij de twee bovenste veren niet beschadigd
worden.
- Na montage moeten de veersloten 120° ten opzichte van elkaar worden verdraaid
en zo worden geplaatst dat ze niet in lijn staan met de zuigerpen.
- Breng de zuiger en drijfstang in de juiste stand met behulp van een
zuigerverenspanband (speciaal gereedschap Fiat 1860700000) in de bijbehorende
cilinder aan, zie figuur 2.53.
- Meet de radiale lagerspeling op met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.2.7)
alvorens tot definitief inbouwen over te gaan. Zet de lagerkap bij het opmeten van
de radiale lagerspeling met het voorgeschreven aanhaalmoment vast en controleer
één tap per keer.
- Inbouwen gebeurt verder in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Smeer de
lagertappen en lagers voor inbouwen in met schone motorolie.
Hoofdlagerkappen:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +100° verder
draaien
Vliegwiel 147-212 (14,7-21,2)
Voorste krukasdeksel 9-12 (0,9-1,2)
Achterste krukasdeksel 9-12 (0,9-1,2)
Krukasriemwiel (linkse draad, niet smeren) 329-441 (32,9-44,1)
Olie-aanzuigbuis 9-12 (0,9-1,2)
Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000
Vliegwielblokkeergereedschap 1860846000
Trekker voor uitbouwen balansas 1840207814
Slagtrekker voor uitbouwen balansas 1840206000
Montagehulpstuk voorste krukaskeerring 1860816000
- Verwijder de borgveren van het voorste balansaslager en sla met een loden hamer
de balansas naar de achterzijde van het cilinderblok. Hierdoor komt de plug in de
achterste zitting van de balansas vrij, zie figuur 2.62. Verwijder vervolgens de
veerring, het lager en de balansas.
Krukas inbouwen
^ 2.5.8 Smeersysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Olie-aftapplug 20 (2,0)
Carterpan:
M6 9 (0,9)
M8 25 (2,5)
Voorste krukasdeksel 9-12 (0,9-
1,2)
Olie-aanzuigbuis 9-12 (0,9-
1,2)
Vaste riemspanner (M10 x 1,25) 50 (5,0)
Verstelbare riemspanner (M8) 25 (2,5)
Bevestigingspen oliekoeler 60 (6,0)
Carterpan uitbouwen
Carterpan inbouwen
- Verwijder de carterpan.
- Verwijder de distributieriem zoals beschreven in paragraaf 2.5.1.
- Monteer vliegwielblokkeergereedschap Fiat 1860898000 en verwijder het
krukasriemwiel. Let op! Linkse schroefdraad.
- Verwijder de ventilateur van het motorkoelsysteem.
- Verwijder het oliefilter.
- Draai de bevestigingspen los en verwijder de oliekoeler zonder de
koelvloeistofslangen los te maken.
- Verwijder de automatische riemspanner en de vaste riemspanner van het
cilinderblok.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de olie-aanzuigbuis.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste krukasdeksel met
ingebouwde oliepomp.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de
volgende punten:
- Vervang de oude pakkingen door nieuwe.
- Verdraai de krukas, totdat de zuiger van de 1e-cilinder exact in het BDP van de
compressieslag staat.
- Monteer de oliepomp met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1870799000 en
controleer of de merktekens (1b) tegenover elkaar staan, zie figuur 2.63.
Oliepomp controleren
^ 3 Dieselmotoren
^ 3.1 Inleiding
Er worden twee typen 'common rail' dieselmotoren gebruikt voor de Fiat Stilo. Het zijn
viercilinderachtkleppers van 1,910 L met enkele bovenliggende nokkenas (OHC),
turbocompressor en directe dieselinspuiting met vermogens van 80 pk en 115 pk. De
115 pk versie beschikt bovendien over een turbocompressor met variabele geometrie
en een tussenkoeler. De motoren zijn dwars voorin geplaatst. De technische gegevens
staan vermeld in tabel 3.1. De enkele bovenliggende nokkenas, die twee kleppen per
cilinder bedient, wordt door een distributieriem met mechanische spaninrichting
aangedreven. De krukas en de nokkenas zijn beide vijfmaal gelagerd. De overige
technische gegevens van de motor staan vermeld in hoofdstuk 19.
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
Kleppendeksel 10 (1,0)
Hefboom 1860443000
Blokkeergereedschap voor klepstoters 1860724001
Punttang universeel
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het geluidsisolatiedeksel van de
cilinderkop.
- Maak de twee carterventilatieslangen los van het kleppendeksel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het kleppendeksel.
- Verdraai de krukas rechtsom tot de nok van de af te stellen klep naar boven wijst
en de onderliggende klep gesloten is.
- Meet de speling tussen de nok en het vulplaatje.
- Als de gemeten waarde niet juist is, moet het vulplaatje worden vervangen. Om het
vulplaatje te verwijderen, moet de klepstoter omlaag worden gedrukt met behulp
van speciaal gereedschap Fiat 1860443000 (zie figuur 3.1) en het
blokkeergereedschap voor de klepstoters (Fiat 1860724001) worden aangebracht.
Plaats dit gereedschap op de rand van de klepstoter, zodat het vulplaatje met een
magneet of punttang kan worden verwijderd.
Figuur 3.1: Klepstoter omlaag drukken met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860443000 en klepstoter naar beneden houden met behulp van speciaal gereedschap
Fiat 1860724001
1 Speciaal gereedschap Fiat 1860443000
2 Speciaal gereedschap Fiat 1860724001
3 Punttang
- Breng een nieuw vulplaatje met de juiste dikte aan en monteer het vulplaatje, met
de zijde waarop de dikte staat naar beneden.
- Herhaal deze handelingen voor de overige kleppen.
- Breng het kleppendeksel aan met een nieuwe pakking.
Krukaspoelie 25 (2,5)
Vaste riemspanner voor de 21-26 (2,1-2,6)
hulporganen
Distributiedeksels 9 (0,9)
Distributieriemspanner 25 (2,5)
Wielbouten 98 (9,8)
Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.
Distributieriem uitbouwen
Cilinderkopbouten:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 65 (6,5)
fase 3 90° (kwart slag)
verderdraaien
fase 4 90° (kwart slag)
verderdraaien
fase 5 90° (kwart slag)
verderdraaien
Kleppendeksel 10 (1,0)
Riemwiel hogedrukpomp 42-52 (4,2-5,2)
Steun van hogedrukpomp aan 25 (2,5)
cilinderkop
Motorsteun distributiezijde:
Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000
Trekker riemwiel hogedrukpomp 1860954001
De cilinderkop mag alleen bij koude motor worden uitgebouwd.
1 141 mm ±0,15
- Meet met een meetklok hoeveel millimeter de zuigers boven het pakkingvlak van
het motorblok uitsteken. Om de compressieverhouding binnen de tolerantie te
houden, moet een juiste cilinderkoppakking worden gemonteerd.
Wartels brandstofleidingen:
Klepgeleiders controleren
Klepgeleiders vervangen
1 45°30' ±1°
Motorsteun distributiezijde
moer (M12 x 1,25) 75 (7,5)
bout (M10) 50 (5,0)
Onderste reactiestangen:
Uitbouwen
Inbouwen
Olie-aftapplug 20 (2,0)
Carterpan:
M6 9-12 (0,9-1,2)
M8 23-33 (2,3-3,3)
Drijfstanglagerkappen:
Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000
Lemmet voor verwijderen carterpan 1870718000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M6) 1860833000
Spiebaansleutel voor uit/inbouwen carterpan (M8) 1860834000
Zuigerveren controleren
Cilinderboring controleren
Hoofdlagerkappen:
Drijfstanglagerkappen:
Krukas uitbouwen
Krukas controleren
Krukas inbouwen
^ 3.9 Smeersysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Carterpan:
M6 9-12 (0,9-
1,2)
M8 23-33 (2,3-
3,3)
Plug oliedrukregelklep 16-20 (1,6-
2,0)
Carterpan uitbouwen
- Verwijder de oliepeilstokbuis.
- Tap de motorolie af.
- Draai de verbindingsbout tussen de carterpan en de tussenassteun los.
- Draai de voorste en achterste bouten van de carterpan los met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1860834000.
- Draai de bouten aan de zijkant van de carterpan los met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1860833000.
- Snijd het afdichtmiddel tussen carterpan en cilinderblok met het speciaal
gereedschap Fiat 1870718000 door.
- Verwijder de carterpan.
Carterpan inbouwen
Oliepomp controleren
^ 4.1 Inleiding
Benzinemotoren
De Fiat Stilo met benzinemotor heeft een gesloten koelsysteem. Het koelsysteem
bestaat uit een radiateur, een expansiereservoir, een thermostaat, een
koelvloeistofpomp en een elektrisch bediende ventilateur met twee snelheden. De
regeleenheid van het motormanagementsysteem bedient de ventilateur rechtstreeks
op basis van de koelvloeistoftemperatuur en de werking van de airconditioning. De
inschakeling van de hoge en lage snelheid wordt geregeld door speciale relais in de
aircoregeleenheid. Deze relais worden bekrachtigd door de regeleenheid van het
motormanagementsysteem.
Dieselmotoren
De Fiat Stilo met dieselmotor heeft een gesloten koelsysteem. Het koelsysteem bestaat
uit een radiateur, een expansiereservoir, een thermostaat, een koelvloeistofpomp en
elektrisch bediende ventilateurs (met twee snelheden) die door de motorregeleenheid
via een relais worden geschakeld.
Verwarming
^ 4.2.2 Radiateur
Uit- en inbouwen
^ 4.2.3 Thermostaat
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
Thermostaat 10 (1,0)
Uit- en inbouwen
^ 4.3.2 Radiateur
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.2.
^ 4.3.3 Thermostaat
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
Uit- en inbouwen
^ 4.3.4 Koelvloeistofpomp
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
^ 4.4.2 Radiateur
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.2.
^ 4.4.3 Thermostaat
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
Uit- en inbouwen
^ 4.4.4 Koelvloeistofpomp
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
Blokkeergereedschap 1860856000
^ 4.5.2 Radiateur
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.2.
^ 4.5.3 Thermostaat
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Uit- en inbouwen
^ 4.5.4 Koelvloeistofpomp
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
^ 4.6.2 Radiateur
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.2.
^ 4.6.3 Thermostaat
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
^ 4.6.4 Koelvloeistofpomp
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Uit- en inbouwen
^ 5.1 Inleiding
De Fiat Stilo met 1,2 L 16V-motor (motorcode 188A5.000) is uitgerust met een Bosch
Motronic ME7.3H4-motormanagementsysteem met multipoint-inspuiting en wordt
beschreven vanaf paragraaf 5.2. De 1,6 L 16V-motor (motorcode 182B6.000) is
uitgerust met een Weber Marelli IAW 5NFT1-motormanagementsysteem met
multipoint-inspuiting en wordt beschreven vanaf paragraaf 5.3. De 1,8 L 16V-motor
(motorcode 192A4.000) is voorzien van een Hitachi MPI-motormanagementsysteem
met multipoint-inspuiting en wordt beschreven vanaf paragraaf 5.4. De 2,4 L 20V-
motor (motorcode 192A2.000) is voorzien van een Bosch Motronic ME3.1-
motormanagementsysteem met multipoint-inspuiting en wordt beschreven vanaf
paragraaf 5.5. De bovengenoemde systemen regelen het inspuit-, ontstekings- en
zelfdiagnosesysteem.
Veiligheidsmaatregelen
- Start de motor nooit als de accuklemmen niet goed op de accupolen zijn bevestigd.
- Gebruik nooit een snellader voor het starten van de motor.
- Koppel de accu nooit los bij draaiende motor.
- Koppel de accu los van de elektrische installatie indien de accu met een acculader
moet worden opgeladen.
- Verwijder de elektronische regeleenheid indien de auto na spuitwerkzaamheden in
een moffeloven met een temperatuur van meer dan 80 °C wordt geplaatst.
- Koppel de multisteker van de elektronische regeleenheid nooit los of sluit hem nooit
aan indien de contactsleutel in de stand 'Marcia' staat.
- Maak de massakabel altijd los van de accu voordat werkzaamheden met een
elektrisch lasapparaat aan de auto worden uitgevoerd.
- Maak het brandstofcircuit eerst drukloos voordat er werkzaamheden aan het
brandstofsysteem uitgevoerd moeten worden.
- Vermijd zo veel mogelijk dat de accu wordt losgekoppeld omdat daardoor informatie
in het geheugen van de elektronische regeleenheid wordt gewist.
^ 5.2 Bosch Motronic ME 7.3H4 (1,2 L-
16V)
Bij het Bosch Motronic ME 7.3H4-systeem (regeleenheid volgens microhybride
technologie) met gasklepactuator zijn de ontsteking en de sequentiële, gefaseerde (via
software) multipoint-inspuiting gecombineerd. Het brandstofsysteem heeft geen
retourcircuit. De regeleenheid controleert elektronisch de luchttoevoer behorende bij
het toerental dat via de gasklepactuator is ingesteld, regelt de inspuiting van
brandstof zodat het lucht/brandstofmengsel binnen een optimaal bereik blijft, en
berekent de ontstekingsvervroeging aangepast aan de verschillende
omgevingsfactoren en de belasting van de motor. De verdelerloze ontsteking beschikt
over vier bobines. De bekrachtigingsmodules zijn in de regeleenheid geplaatst. De
regeleenheid beschikt over een zelfaanpassing die in staat is om wijzigingen in de
motorconditie (bijvoorbeeld door slijtage van de motor of van de componenten) te
herkennen en te compenseren. De kenvelden voor de inspuitduur en de luchttoevoer in
de regeleenheid worden aangepast. Er bestaan twee functies voor de zelfaanpassing
van de inspuitduur: één voor de werking van de benzinedampafsluitklep (open of
dicht) en een functie bij nullast, waarbij efficiënt de gevolgen van eventuele
luchtlekkage worden gecompenseerd. De continue zelfaanpassing van de
brandstofdosering maakt, ongeacht de temperatuur of de hoogte boven zeeniveau een
juiste mengselsamenstelling mogelijk. Daarom moet na reparaties ten minste 15
minuten onder verschillende bedrijfsomstandigheden met de auto worden gereden om
de afwijkingen in de motorconditie te registreren en de zelfaanpassing uit te voeren.
Het systeem beschikt ook over een zelfdiagnose, die een eventuele storing herkent en
opslaat en de bestuurder waarschuwt. Bij een storing in de sensoren of de actuatoren
kiest de elektronische regeleenheid direct voor een 'recovery'-strategie, waarbij de
ontbrekende informatie wordt gereconstrueerd. De motor blijft hierdoor op een
acceptabel niveau werken. Tevens wordt de storing opgeslagen in een permanent
geheugen dat via de speciale Fiat tester (Examiner) kan worden uitgelezen. De
regeleenheid neemt de taak van het defecte onderdeel permanent over en regelt de
werking van het onderdeel met bepaalde limitaties. Zie figuur 5.1 voor de
informatiestromen tussen de regeleenheid en de sensoren en actuatoren van het
motormanagementsysteem en figuur 5.2 voor de locatie van de componenten. Figuur
5.3 geeft een schematische weergave van het systeem.
Uitlaatsysteem
Het uitlaatgas van de motor wordt verzameld in een spruitstuk en afgevoerd naar een
driewegkatalysator. In het voorste gedeelte van de uitlaat voorkomt een flexibel stuk
dat er trillingen worden doorgegeven. In het achterste gedeelte zijn twee
uitlaatdempers opgenomen. Hitteschilden voorkomen dat de carrosserie te sterk
verwarmd wordt. De diverse delen zijn met steunen en elastische ringen aan de
bodemplaat bevestigd. Zie figuur 5.5 voor de componenten van het uitlaatsysteem.
Gasklephuis
Het gasklephuis is op het spruitstukhuis gemonteerd. Het ME7.3H4-systeem bedient
de gasklep op basis van de stand van het gaspedaal. Deze stand wordt gemeten door
een potentiometer die een signaalspanning levert aan de regeleenheid. Deze spanning
wordt verwerkt tot een openingshoek van de gasklep. De gasklepactuator regelt de
gasklepopening tussen 0° en 80° en kan tevens het stationaire toerental regelen. In
het gasklephuis zijn twee potentiometers gemonteerd die elkaar controleren. Het
systeem kan de gasklepbediening volgens twee strategieën regelen: een sportieve en
een meer op comfort gerichte. Via de 'CITY'-schakelaar kan de bestuurder zowel de
werking van de elektrische stuurbekrachtiging als de reactie van de motor op de
gaspedaalbediening wijzigen. Bij ingeschakelde 'CITY'-functie is de reactie van de
motor op gasklepbewegingen veel soepeler, terwijl bij uitgeschakelde 'CITY'-functie de
motor veel feller op het gaspedaal reageert. Bij een storing in de gasklepactuator of
ontbreken van de voeding beperkt de motorregeleenheid het motorvermogen in relatie
tot de gaspedaalstand. Volgas: onderbreking van de inspuiting bij één of meer
cilinders, waarbij een maximaal toerental van 2500 1/min mogelijk is. Halfgas:
onderbreking van de inspuiting bij één of meer cilinders, waarbij een maximaal
toerental lager dan 1200 1/min mogelijk is. Bij vervanging van het gasklephuis, de
inspuitregeleenheid of het spruitstukhuis moet een 'reset'-procedure worden
uitgevoerd.
Voer een complete diagnose met de Fiat-tester (Examiner) uit, als het stationair
toerental afwijkt van de gespecificeerde waarde.
Toerenbegrenzing
Zodra de elektronische regeleenheid registreert dat het toerental te hoog wordt, dan
worden de stuursignalen naar de inspuitventielen onderbroken. Als het toerental is
gedaald onder de kritische waarden, worden de stuursignalen weer gezonden.
^ 5.2.3 Brandstofsysteem
Technische gegevens
Manometer 1860955000
Snelkoppeling 1870684000
Gereedschap voor drukloos maken brandstofcircuit 1870684000
Uitbouwen brandstofpomp (draadring) 1870736000
Het brandstofsysteem is 'returnless', dat wil zeggen dat er slechts één leiding tussen
de brandstoftank en de motor loopt. Hierdoor zijn de retourleiding, het brandstoffilter
en de drukregelaar vervallen. De drukregelaar en het brandstoffilter zijn geïntegreerd
in de brandstofpompunit. Hierdoor wordt het risico op brand bij een ongeval en de
emissie van brandstofdamp tot een minimum beperkt. Zie figuur 5.6 voor de
componenten van het brandstofsysteem.
Maximumbrandstofdruk controleren
Brandstofniveauzender controleren
Brandstofniveau Waarde in
ohm
4/4 6 ±3
3/4 64 ±5
1/2 121 ±5
1/4 193,5 ±7,5
Begin reserve 245 ±6
0 310 ±10
Traagheidsschakelaar
De schakelaar beperkt het brandgevaar (door lekkage van brandstof uit het
brandstofsysteem) door bij een botsing de voeding van de elektrische brandstofpomp te
onderbreken. De massaverbinding kan worden hersteld, door de schakelaar in te
drukken.
^ 5.2.4 Emissieregelsystemen
De Stilo 1.2-16V is met drie systemen uitgerust die de emissie van schadelijke stoffen
beperken: een carterventilatiesysteem, een brandstofdampafzuigsysteem en een
uitlaatgasreinigingssysteem. De plaatsing van de diverse delen is weergegeven in
figuur 5.2.
Carterventilatiesysteem
Dit systeem beheerst de uitstoot van de carterdampen uit het carter. Deze dampen
bestaan uit een lucht/brandstofmengsel en verbrandingsresten die langs de
zuigerveren lekken, en uit oliedampen. De carterdampen worden afgevoerd naar het
inlaatsysteem, waar ze worden verbrand, zie figuur 5.9.
Brandstofdampafzuigsysteem
Lambdasondes
Geheugen wissen
Steker 1 (motorzijde)
1 Niet aangesloten
2 Stuursignaal inspuitventiel 3
3 Niet aangesloten
4 Niet aangesloten
5 Niet aangesloten
6 Druksensor (DS)
7 +5V-sensoren
8 Signaal lambdasonde (+) voor katalysator
9 Massa van fasesensor
10 Toerental/BDP-sensor
11 Massa gasklepactuator
12 Niet aangesloten
13 Niet aangesloten
14 Niet aangesloten
15 Stuursignaal bobine cilinder 4
16 Stuursignaal bobine cilinder 2
17 Signaal lambdasonde (+) na katalysator
18 Stuursignaal inspuitventiel 2
19 Niet aangesloten
20 Niet aangesloten
21 Signaal pingelsensor
22 Niet aangesloten
23 Ingangssignaal gasklepsensor potentiometer 1
24 Niet aangesloten
25 Massa voorste lambdasonde
26 Massa luchttemperatuur- en druksensor
27 Niet aangesloten
28 Gasklepactuator (+)
29 Niet aangesloten
30 Niet aangesloten
31 Stuursignaal bobine cilinder 3
32 Stuursignaal bobine cilinder 1
33 Bediening benzinedampafsluitklep
34 Stuursignaal inspuitventiel 4
35 Niet aangesloten
36 Signaal fasesensor
37 Massa pingelsensor
38 Signaal koelvloeistoftemperatuursensor
39 Ingangssignaal gasklepsensor potentiometer 2
40 Niet aangesloten
41 Massa lambdasonde achter katalysator
42 Toerental/BDP-sensor
43 Massa gasklepactuator
44 Niet aangesloten
45 Niet aangesloten
46 Niet aangesloten
47 Niet aangesloten
48 Niet aangesloten
49 Verwarming lambdasonde voor katalysator
50 Niet aangesloten
51 Stuursignaal inspuitventiel 1
52 Niet aangesloten
53 Niet aangesloten
54 Niet aangesloten
55 Luchttemperatuursensor
56 +5V gasklepsensor 1 en 2
57 Signaal lambdasonde achter katalysator
58 Massa potentiometer 1 en 2 gasklepsensor
59 Niet aangesloten
60 Gasklepactuator (+)
61 Niet aangesloten
62 Niet aangesloten
63 Niet aangesloten
64 Niet aangesloten
Steker 2 (voertuigzijde)
1 Niet aangesloten
2 Lijn K
3 Niet aangesloten
4 +5V potentiometer gaspedaalsensor 2
5 Massa potentiometer gaspedaalsensor 2
6 Niet aangesloten
7 Signaal koppelingspedaalschakelaar
8 Niet aangesloten
9 Niet aangesloten
10 Niet aangesloten
11 CAN-verbinding (HIGH)
12 Niet aangesloten
13 Niet aangesloten
14 Bediening relais elektroventilateur, snelheid 1
15 Niet aangesloten
16 Niet aangesloten
17 Voeding vanaf hoofdrelais
18 Voeding voor stand-by (+30)
19 Bediening hoofdrelais
20 Signaal toerenteller
21 +5V potentiometer gaspedaalsensor 1
22 Massa potentiometer gaspedaalsensor 1
23 Niet aangesloten
24 Viertrapsdrukregelaar - inschakeling snelheid 2 van ventilateur
25 Signaal van rempedaalschakelaar
26 Niet aangesloten
27 Niet aangesloten
28 Niet aangesloten
29 Niet aangesloten
30 Bediening relais elektroventilateur, snelheid 2
31 Bediening waarschuwingslampje
32 Niet aangesloten
33 Voeding van hoofdrelais
34 Niet aangesloten
35 Niet aangesloten
36 Niet aangesloten
37 Inputsignaal potentiometer gaspedaalsensor 2
38 Inschakelverzoek waarschuwingslampje
39 Niet aangesloten
40 Inschakelverzoek airconditioning vanaf dashboard
41 Niet aangesloten
42 Oliedruksignaal
43 CAN-verbinding (LOW)
44 Niet aangesloten
45 Niet aangesloten
46 Bediening inschakelrelais aircocompressor
47 Niet aangesloten
48 Niet aangesloten
49 Directe voeding vanaf hoofdrelais
50 Niet aangesloten
51 Voeding vanaf start/contactslot (+15/54)
52 Niet aangesloten
53 Niet aangesloten
54 Signaal potentiometer gaspedaalsensor 1
55 Signaal brandstofniveausensor in tank
56 Signaal onderbreker (viertraps) voor 1e snelheid elektroventilateur
57 Niet aangesloten
58 Niet aangesloten
59 Niet aangesloten
60 Niet aangesloten
61 Niet aangesloten
62 Bediening brandstofpomprelais
63 Niet aangesloten
64 Niet aangesloten
^ 5.2.7 Controle en werking van de
componenten
Toerental/BDP-sensor
Pingelsensor
Gaspedaalsensor
De gaspedaalsensor bestaat uit een huis op de gaspedaalsteun. In het huis zijn axiaal
op een as twee potentiometers aangesloten (een hoofd- en een
beveiligingspotentiometer). Bovendien zijn er twee veren gemonteerd; één om de
benodigde weerstand aan het gaspedaal te geven en één om de sensor in ruststand
terug te drukken als het gaspedaal wordt losgelaten. Het meetbereik loopt van 0° tot
70° De mechanische slag van het gaspedaal is 88° Bij een storing in één potentiometer
wordt de gasklepopening begrensd tot maximaal 40° met een zeer trage
openingsstrategie. Als beide potentiometers defect zijn, wordt de gasklep niet geopend.
Inlaatluchttemperatuur/druksensor
Koelvloeistoftemperatuursensor
Inspuitventiel
De brandstof wordt met een druk van 4 bar ingespoten, waarbij de brandstof wordt
verdeeld in twee conussen. De inspuitventielen worden 'sequentieel gefaseerd'
aangestuurd, dat wil zeggen dat elk van de vier inspuitventielen wordt bekrachtigd in
de aanzuigvolgorde van de cilinders, waarbij het inspuiten reeds tijdens de uitlaatslag
kan beginnen en kan voortduren tot in de inlaatslag. De inspuitventielen werken op
12 volt. De weerstand in het inspuitventiel kan worden gemeten door de steker los te
koppelen en een ohmmeter aan te sluiten. De inwendige weerstand is 14,5 ±5% ohm.
Snelheidssensor
De sensor is bij het differentieel geplaatst ter hoogte van de linker aandrijfas en geeft
aan de Body Computer informatie over de snelheid van de auto. Dit signaal is zowel
voor de motorregeleenheid als de snelheidsmeter beschikbaar. De sensor werkt
volgens het 'Hall'-principe en levert 16 pulsen per omwenteling. De snelheid kan
worden afgeleid uit de frequentie van de pulsen. Bij uitvoeringen met ABS wordt het
snelheidssignaal door de ABS-regeleenheid geleverd.
Lambdasondes
Gasklephuis
Lambdasonde
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
Lambdasonde 45 (4,5)
Traagheidsschakelaar
Uitlaatsysteem
Het uitlaatgas van de motor wordt verzameld in een spruitstuk en afgevoerd naar een
driewegkatalysator. In het voorste gedeelte van de uitlaat voorkomt een flexibel stuk
dat er trillingen worden doorgegeven. In het achterste gedeelte zijn twee
uitlaatdempers opgenomen. Hitteschilden voorkomen dat de carrosserie te sterk
verwarmd wordt. De diverse delen zijn met steunen en elastische ringen aan de
bodemplaat bevestigd. Zie figuur 5.17 voor de componenten van het uitlaatsysteem.
Gasklephuis
De hoeveelheid inlaatlucht (en dus het vermogen van de motor) wordt bepaald door de
opening van de gasklep voor het inlaatspruitstuk. De motorregeleenheid bedient de
gasklep via een gelijkstroommotor op het gasklephuis op basis van het signaal dat van
de gaspedaalsensor afkomstig is. De actuator regelt de gasklepopening tussen 0° en
82° en kan tevens het stationaire toerental regelen. In het gasklephuis zijn twee
potentiometers gemonteerd die elkaar controleren. Bij een storing van de twee
potentiometers of bij het ontbreken van de voeding past de motorregeleenheid een
recovery-strategie toe in relatie tot de gaspedaalstand. De verminderde werking kan
worden waargenomen door de bestuurder en de EOBD wordt uitgeschakeld.
Voer een complete diagnose met de Fiat-tester (Examiner) uit, als het stationair
toerental afwijkt van de gespecificeerde waarde.
Toerenbegrenzing
^ 5.3.3 Brandstofsysteem
Technische gegevens
Het brandstofsysteem is 'returnless', dat wil zeggen dat er slechts één leiding tussen
de brandstoftank en de motor loopt. Hierdoor zijn de retourleiding, het brandstoffilter
en de drukregelaar vervallen. De drukregelaar en het brandstoffilter zijn geïntegreerd
in de brandstofpompunit. Hierdoor wordt het risico op brand bij een ongeval en de
emissie van brandstofdamp tot een minimum beperkt.
Maximumbrandstofdruk controleren
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
Brandstofniveauzender controleren
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
Traagheidsschakelaar
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
^ 5.3.4 Emissieregelsystemen
De Stilo met 1,6 L-16V-motor is met drie systemen uitgerust die de emissie van
schadelijke stoffen beperken: een carterventilatiesysteem, een
brandstofdampafzuigsysteem en een uitlaatgasreinigingssysteem. De plaatsing van de
diverse delen is weergegeven in figuur 5.14 en figuur 5.17.
Carterventilatiesysteem
Dit systeem beheerst de uitstoot van de carterdampen uit het carter. Deze dampen
bestaan uit een lucht/brandstofmengsel en verbrandingsresten die langs de
zuigerveren lekken, en uit oliedampen. Het systeem voert de carterdampen af naar
het inlaatsysteem, zie figuur 5.19.
Brandstofdampafzuigsysteem
Lambdasondes
^ 5.3.5 Storingsdiagnose
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven in paragraaf 5.2.5.
^ 5.3.6 Controle van het elektronische
regelsysteem
De elektronische regeleenheid is in de motorruimte gemonteerd, zie stuknummer M10
in figuur 5.14. De circuits van het elektronische regelsysteem kunnen worden
gecontroleerd door het meten van spanning en weerstand aan de stekerverbindingen.
De spanningsmetingen dienen met aangesloten steker te worden uitgevoerd. Bij
weerstandsmetingen zal de steker losgenomen zijn en worden de weerstandswaarden
tussen de aansluitingen van de losgenomen steker gemeten.
1 Niet aangesloten
2 Voeding gaspedaalsensor
3 Voeding gaspedaalsensor 2/drukregelaar airco
4 Niet aangesloten
5 Drukregelaar airconditioning
6 Niet aangesloten
7 Signaal te lage motoroliedruk
8 Niet aangesloten
9 Niet aangesloten
10 Seriële lijn K
11 Fiat-CODE
12 Key-on en voeding via contactslot (15/54)
13 Niet aangesloten
14 Verzoek inschakeling elektroventilateur 1
15 Massa gaspedaalsensor 2/drukregelaar airco
16 Accu direct +12V
17 Regeling cruise-control
18 Niet aangesloten
19 Niet aangesloten
20 Bidirectionele CAN-verbinding (low)
21 Niet aangesloten
22 Niet aangesloten
23 Niet aangesloten
24 Niet aangesloten
25 Niet aangesloten
26 Inschakelverzoek airco
27 Niet aangesloten
28 Niet aangesloten
29 Key-on en voeding via contactslot (15/54)
30 Niet aangesloten
31 Niet aangesloten
32 Niet aangesloten
33 Regeling cruise-control
34 Rempedaalschakelaar
35 Rempedaalschakelaar
36 Bidirectionele CAN-verbinding (low)
37 Niet aangesloten
38 Niet aangesloten
39 Niet aangesloten
40 Signaal potentiometer 2 gaspedaalsensor
41 Regeling cruise-control
42 Signaal potentiometer 1 gaspedaalsensor
43 Niet aangesloten
44 Niet aangesloten
45 Niet aangesloten
46 Massa gaspedaalsensor 1
47 Niet aangesloten
48 Niet aangesloten
49 Niet aangesloten
50 Signaal koppelingspedaalschakelaar
51 Bidirectionele CAN-verbinding (high)
52 Bidirectionele CAN-verbinding (high)
53 Niet aangesloten
54 Niet aangesloten
55 Stuursignaal inschakelen lage snelheid ventilateur
56 Niet aangesloten
57 Niet aangesloten
58 Stuursignaal storingsmelding
59 Stuursignaal inschakelen hoge snelheid ventilateur
60 Niet aangesloten
61 Niet aangesloten
62 Bediening relais inspuitsysteem
63 Niet aangesloten
64 Stuursignaal inschakelen airco
1 Stuursignaal bobine 4
2 Niet aangesloten
3 Stuursignaal bobine 3
4 Niet aangesloten
5 Massa cilinderblok
6 Massa cilinderblok
7 Massa absolute-druk- en fasesensoren
8 Niet aangesloten
9 Plus toerental/BDP-sensor
10 Niet aangesloten
11 Niet aangesloten
12 Niet aangesloten
13 Voeding absolute-druk- en fasesensoren (+ 5V)
14 Niet aangesloten
15 Voeding gasklepactuator (+ 5V)
16 Niet aangesloten
17 Stuursignaal bobine 1
18 Niet aangesloten
19 Stuursignaal bobine 2
20 Niet aangesloten
21 Massa cilinderblok
22 Massa cilinderblok
23 Min toerental/BDP-sensor
24 Signaal fasesensor
25 Niet aangesloten
26 Niet aangesloten
27 Niet aangesloten
28 Niet aangesloten
29 Niet aangesloten
30 Signaal gasklepsensor 2
31 Signaal absolute-druksensor
32 Stuursignaal verwarming voorste lambdasonde
33 Stuursignaal inspuitventiel 4
34 Stuursignaal inspuitventiel 2
35 Massa gasklepsensor 1
36 Massa koelvloeistoftemperatuursensor
37 Niet aangesloten
38 Niet aangesloten
39 Niet aangesloten
40 Niet aangesloten
41 Plus pingelsensor
42 Plus-signaal achterste lambdasonde
43 Plus-signaal voorste lambdasonde
44 Signaal gasklepsensor 1
45 Signaal koelvloeistoftemperatuur
46 Niet aangesloten
47 Niet aangesloten
48 Min pingelsensor
49 Stuursignaal inspuitventiel 3
Pingelsensor
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.7.
Gaspedaalsensor
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.7.
Inlaatluchttemperatuur/druksensor
Koelvloeistoftemperatuursensor
Inspuitventielen
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.7.
Lambdasondes
Gasklephuis
Lambdasonde
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.8.
Traagheidsschakelaar
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.8.
Het systeem wordt gekenmerkt door de toepassing van één inspuitventiel per cilinder
die allen ondergebracht zijn in een brandstofverdeelleiding en door een reeks sensoren
die een centrale regeleenheid voorzien van de benodigde gegevens. De
motorregeleenheid regelt de inspuiting zodanig dat het lucht/brandstofmengsel altijd
dicht bij de stoichiometrische verhouding blijft, zodat de katalysatoren met een zo
groot mogelijk rendement werken. De regeleenheid beschikt over zelfaanpassing die in
staat is wijzigingen in de motorconditie (bijvoorbeeld door slijtage van de motor of van
de componenten) te herkennen en te compenseren. Deze wijzigingen worden in de
vorm van aanpassingen op de basiskenvelden opgeslagen. Hierdoor wordt de werking
van het systeem aangepast aan die condities van de motor en de componenten die ten
opzichte van de oorspronkelijke specificaties gewijzigd zijn. Door deze zelfaanpassing
worden ook de onvermijdelijke verschillen gecompenseerd bij het vervangen van
componenten (een gevolg van productietoleranties). Op deze wijze blijft de motor altijd
met het maximumrendement werken zonder controle- en afstelwerkzaamheden. Als de
regeleenheid wordt vervangen, dan moet de motor op bedrijfstemperatuur enkele
minuten stationair 'inlopen', zodat de regeleenheid de zelfaanpassing kan uitvoeren.
In het geheugen van de regeleenheid is een software-programma opgeslagen, dat is
opgebouwd uit een reeks regelstrategieën. Elke regelstrategie regelt en bewaakt een
nauwkeurig vastgelegde regelfunctie van het systeem. Door de informatie van de
sensoren (input) in de desbetreffende regelstrategie te verwerken en te vergelijken
met de opgeslagen kenvelden in het geheugen van de regeleenheid, is het systeem in
staat de verschillende actuatoren aan te sturen (output), waardoor de motor kan
werken. Indien er door de regeleenheid een defect wordt vastgesteld aan bijvoorbeeld
een sensor, vervangt de elektronische regeleenheid de gegevens van de sensor door
reeds in het geheugen opgeslagen gegevens, zodat de motor kan blijven functioneren.
De regeleenheid schakelt dan over naar de zogenaamde 'recovery'-stand. De motor
blijft hierdoor op een acceptabel niveau werken. Tevens wordt de storing opgeslagen in
een permanent geheugen dat via de speciale Fiat-tester (Examiner) kan worden
uitgelezen. De regeleenheid neemt de taak van het defecte onderdeel permanent over
en regelt de werking van het onderdeel met bepaalde limitaties. Zie figuur 5.24 voor de
informatiestromen tussen de regeleenheid en de sensoren en actuatoren van het
motormanagementsysteem en figuur 5.25 voor de locatie van de componenten. Figuur
5.26 geeft een schematische weergave van het systeem.
- zelfaanpassing;
- diagnose;
- herkenning van de Fiat-CODE;
- starten en opwarmen;
- werking bij koude motor;
- werking onder vollast;
- werking tijdens acceleratie;
- werking tijdens deceleratie;
- bediening van cut-off;
- toerenbegrenzing;
- werking bij stationair toerental;
- controle op pingelen;
- werking bij ingeschakelde nokkenasversteller;
- regeling van het stationair toerental;
- afvoer van brandstofdampen;
- bediening van spruitstukverstelling;
- bediening van elektroventilateur;
- recovery;
- diagnose van de lambdasondes;
- diagnose van de katalysator;
- overslagdetectie.
- inlaatlucht via lange kanalen (van 2000 tot 5400 1/min, bij gemiddelde en hoge
motorbelasting). In deze stand is de magneetklep niet bekrachtigd en staat de
actuator in ruststand. Daardoor zijn de kleppen gesloten en zuigt de motor lucht
aan via de lange kanalen, waardoor een hoog koppel in het middentoerengebied
wordt bereikt, zie figuur 5.27.
- inlaatlucht via korte kanalen (onder 2000 1/min en boven 5400 1/min, bij
gemiddelde en hoge motorbelasting en altijd bij lage motorbelasting). In deze stand
wordt de magneetklep bekrachtigd en de actuator met het onderdrukreservoir
verbonden. Hierdoor openen de kleppen, waardoor de motor de korte kanalen
gebruikt en het maximale vermogen kan leveren, zie figuur 5.28.
Uitlaatsysteem
Het uitlaatgas van de motor wordt verzameld in een spruitstuk en afgevoerd naar
twee driewegkatalysatoren. In het voorste gedeelte van de uitlaat voorkomt een
flexibel stuk dat er trillingen worden doorgegeven. Het middelste deel van de uitlaat
bevat een tweede flexibel stuk en de eerste demper. In het achterste gedeelte is een
tweede demper opgenomen. Hitteschilden voorkomen dat de carrosserie te sterk
verwarmd wordt. De diverse delen zijn met steunen en elastische ringen aan de
bodemplaat bevestigd. Zie figuur 5.29 voor de componenten van het uitlaatsysteem.
Gasklephuis
Voer een complete diagnose met de Fiat-tester (Examiner) uit, als het stationair
toerental afwijkt van de gespecificeerde waarde.
Toerenbegrenzing
Een speciale regeling begrenst het toerental op een maximum door eerst bij één en
vervolgens bij meer cilinders de stuursignalen naar de inspuitventielen te
onderbreken. Zodra het toerental is gedaald tot onder de kritische waarden, worden de
stuursignalen weer gezonden.
^ 5.4.3 Brandstofsysteem
Technische gegevens
Manometer 1860955000
Snelkoppeling 1870684000
Gereedschap voor drukloos maken brandstofcircuit 1870684000
Uitbouwen brandstofpomp (draadring) 1870736000
Het brandstofsysteem is 'returnless', dat wil zeggen dat er slechts één leiding tussen
de brandstoftank en de motor loopt. Hierdoor zijn de retourleiding, het brandstofilter
en de drukregelaar vervallen. De drukregelaar en het brandstoffilter zijn geïntegreerd
in de brandstofpompunit. Hierdoor wordt het risico op brand bij een ongeval en de
emissie van brandstofdamp tot een minimum beperkt. Raadpleeg paragraaf 5.2.3 voor
het controleren van de afgeregelde brandstofdruk en de maximumbrandstofdruk.
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
Brandstofniveauzender controleren
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
Traagheidsschakelaar
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
^ 5.4.4 Emissieregelsystemen
De Stilo met 1,8 L-16V-motor is met drie systemen uitgerust die de emissie van
schadelijke stoffen beperken: een carterventilatiesysteem, een
brandstofdampafzuigsysteem en een uitlaatgasreinigingssysteem. De plaatsing van de
diverse delen is weergegeven in figuur 5.25 en figuur 5.29.
Carterventilatiesysteem
Dit systeem beheerst de uitstoot van de carterdampen uit het carter. Deze dampen
bestaan uit een lucht/brandstofmengsel en verbrandingsresten die langs de
zuigerveren lekken, en uit oliedampen. De carterdampen worden afgevoerd naar het
inlaatsysteem, waar ze worden verbrand, zie figuur 5.30.
Brandstofdampafzuigsysteem
Lambdasondes
^ 5.4.5 Storingsdiagnose
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven in paragraaf 5.2.5.
^ 5.4.6 Controle van het elektronische
regelsysteem
De elektronische regeleenheid is in de motorruimte gemonteerd, zie stuknummer M10
in figuur 5.25. De circuits van het elektronische regelsysteem kunnen worden
gecontroleerd door het meten van spanning en weerstand aan de stekerverbindingen.
De spanningsmetingen dienen met aangesloten steker te worden uitgevoerd. Bij
weerstandsmetingen zal de steker losgenomen zijn en worden de weerstandswaarden
tussen de aansluitingen van de losgenomen steker gemeten.
Steker A
A1 Stuursignaal inspuitventiel 1
A2 Stuursignaal inspuitventiel 2
A3 Stuursignaal inspuitventiel 3
A4 Stuursignaal inspuitventiel 4
A5 Vermogensmassa
A6 Massa voor vermogenscircuits - 1
A7 Stuursignaal bobine cilinder 1
A8 Stuursignaal bobine cilinder 2
A9 Stuursignaal bobine cilinder 3
A10 Stuursignaal bobine cilinder 4
A11 Niet aangesloten
A12 Niet aangesloten
A13 Massa voor luchtkwantummeter
A14 Signaal van luchtkwantummeter
A15 Niet aangesloten
A16 Niet aangesloten
A17 Niet aangesloten
A18 Voeding gasklepsensor - 1
A19 Gasklepsensor - 1
A20 Referentiemassa gasklepsensor - 1
A21 Voeding gasklepsensor - 2
A22 Gasklepsensor - 2
A23 Referentiemassa gasklepsensor - 2
A24 Niet aangesloten
A25 Niet aangesloten
A26 Massa koelvloeistoftemperatuursensor
A27 Signaal van koelvloeistoftemperatuursensor
A28 Niet aangesloten
A29 Signaal van pingelsensor
A30 Massa van pingelsensor
A31 Niet aangesloten
A32 Massa
A33 Signaal van fasesensor
A34 Massa van fasesensor
A35 Niet aangesloten
A36 Plus van toerental/BDP-sensor
A37 Massa van toerental/BDP-sensor
A38 Afscherming van toerental/BDP-sensor
A39 Niet aangesloten
A40 Massa
A41 Massa
A42 Niet aangesloten
A43 Stuursignaal voor benzinedampafsluitklep
A44 Massa voor vermogenscircuits - 2
A45 Stuursignaal magneetklep spruitstukverstelling
A46 Niet aangesloten
A47 Stuursignaal magneetklep nokkenasversteller
A48 Niet aangesloten
A49 Niet aangesloten
A50 Niet aangesloten
A51 Niet aangesloten
A52 Niet aangesloten
A53 Niet aangesloten
A54 Niet aangesloten
A55 Niet aangesloten
A56 Niet aangesloten
A57 Niet aangesloten
A58 Massa
A59 Voeding motor gasklepactuator
A60 Massa motor gasklepactuator
Steker B
Pingelsensor
Fasesensor
Koelvloeistoftemperatuursensor
Inspuitventiel
De brandstof wordt met een druk van 3,5 bar ingespoten, waarbij de brandstof wordt
verdeeld in twee conussen. De inspuitventielen worden sequentieel gefaseerd
aangestuurd, dat wil zeggen dat elk van de vier inspuitventielen wordt bekrachtigd in
de aanzuigvolgorde van de cilinders, waarbij het inspuiten reeds tijdens de uitlaatslag
kan beginnen en kan voortduren tot in de inlaatslag. De inspuitventielen werken op
12 volt. De weerstand in het inspuitventiel kan worden gemeten door de steker los te
koppelen en een ohmmeter aan te sluiten. De inwendige weerstand is 14,5 ±5% ohm.
Lambdasondes
Schakelklep nokkenasversteller
Gasklephuis
Lambdasonde
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.8.
Traagheidsschakelaar
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.8.
Uitlaatsysteem
Het uitlaatgas van de motor wordt verzameld in een voorkatalysator die voor het
uitlaatsysteem is geplaatst. Het voorste deel, waarin een flexibel stuk is gemonteerd,
verbindt het middendeel met de tweede katalysator en de eerste demper. In het
achterste deel is de tweede demper opgenomen. Hitteschilden voorkomen dat de
carrosserie te sterk verwarmd wordt. De diverse delen zijn met steunen en elastische
ringen aan de bodemplaat bevestigd. Zie figuur 5.41 voor de componenten van het
uitlaatsysteem.
Gasklephuis
De hoeveelheid inlaatlucht (en dus het vermogen van de motor) wordt bepaald door de
opening van de gasklep voor het inlaatspruitstuk. De motorregeleenheid bedient de
gasklep via een gelijkstroommotor op het gasklephuis op basis van het signaal dat van
de gaspedaalsensor afkomstig is. De actuator regelt de gasklepopening tussen 0° en
80° en kan tevens het stationaire toerental regelen. In het gasklephuis zijn twee
potentiometers gemonteerd die elkaar controleren. Bij een storing van de twee
potentiometers of bij het ontbreken van de voeding past de motorregeleenheid een
recovery-strategie toe in relatie tot de gaspedaalstand. De verminderde werking kan
worden waargenomen door de bestuurder en de EOBD wordt uitgeschakeld.
Voer een complete diagnose met de Fiat-tester (Examiner) uit, als het stationair
toerental afwijkt van de gespecificeerde waarde.
Toerenbegrenzing
Een speciale regeling begrenst het toerental op een maximum door eerst bij één en
vervolgens bij meer cilinders de stuursignalen naar de inspuitventielen te
onderbreken. Zodra het toerental is gedaald tot onder de kritische waarden, worden de
stuursignalen weer gezonden.
^ 5.5.3 Brandstofsysteem
Technische gegevens
Manometer 1860955000
Snelkoppeling 1870684000
Gereedschap voor drukloos maken brandstofcircuit 1870684000
Uitbouwgereedschap brandstofpomp (draadring) 1870736000
Het brandstofsysteem is 'returnless', dat wil zeggen dat er slechts één leiding tussen
de brandstoftank en de motor loopt. Hierdoor zijn de retourleiding, het brandstofilter
en de drukregelaar vervallen. De drukregelaar en het brandstoffilter zijn geïntegreerd
in de brandstofpompunit. Hierdoor wordt het risico op brand bij een ongeval en de
emissie van brandstofdamp tot een minimum beperkt. Raadpleeg paragraaf 5.2.3 voor
het controleren van de afgeregelde brandstofdruk.
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
Brandstofniveauzender controleren
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
Traagheidsschakelaar
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.3.
^ 5.5.4 Emissieregelsystemen
De Stilo met 2,4 L-20V-motor is met drie systemen uitgerust die de emissie van
schadelijke stoffen beperken: een carterventilatiesysteem, een
brandstofdampafzuigsysteem en een uitlaatgasreinigingssysteem. De plaatsing van de
diverse delen is weergegeven in figuur 5.38 en figuur 5.41.
Carterventilatiesysteem
Dit systeem beheerst de uitstoot van de carterdampen uit het carter. Deze dampen
bestaan uit een lucht/brandstofmengsel en verbrandingsresten die langs de
zuigerveren lekken, en uit oliedampen. De carterdampen worden afgevoerd naar het
inlaatsysteem, waar ze worden verbrand, zie figuur 5.43.
Bij draaiende motor worden de oliedampen uit het carter verzameld in de cilinderkop.
Een gedeelte van de oliedamp condenseert en stroomt terug naar de carterpan, de
resterende dampen worden via de slangen (1) en (2) aangezogen door de inlaat. Bij
stationair toerental worden de dampen afgevoerd via slang (1) en bij hogere
toerentallen via slang (2), zie figuur 5.43.
Brandstofdampafzuigsysteem
Lambdasondes
De 'gelaagde' lambdasondes zijn vóór en achter de katalysator geplaatst. De
lambdasondes informeren de motorregeleenheid over het verloop van de verbranding
en over de werking van de katalysatoren. De lambdaregeling is adaptief om
compensatie te bieden voor de slijtage en veroudering van de onderdelen. De motor
hoeft tijdens zijn gehele levensduur niet meer te worden afgesteld. Het CO-
volumepercentage kan niet worden afgesteld, maar wordt volledig geregeld door de
motorregeleenheid.
^ 5.5.5 Storingsdiagnose
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven in paragraaf 5.2.5.
Steker F
F1 Niet aangesloten
F2 Niet aangesloten
F3 Verbinding Fiat-CODE-regeleenheid
F4 Niet aangesloten
F5 Niet aangesloten
F6 Niet aangesloten
F7 Voeding potentiometer gaspedaalsensor
F8 Signaal potentiometer gaspedaalsensor pen 1
F9 Viertrapsdrukregelaar - verzoek inschakeling snelheid 2 van elektroventilateur
F10 Cruise-control ON/OFF
F11 Signaal automaat
F12 CAN-verbinding (low)
F13 Stuursignaal relais aircocompressor
F14 Niet aangesloten
F15 Voeding (+30)
F16 Voeding hoofdrelais
F17 Niet aangesloten
F18 Niet aangesloten
F19 Niet aangesloten
F20 Niet aangesloten
F21 Niet aangesloten
F22 Niet aangesloten
F23 Niet aangesloten
F24 Massa potentiometer 1 gaspedaalsensor
F25 Massa potentiometer 2 gaspedaalsensor
F26 Signaal losgelaten rempedaal
F27 Signaal ingetrapt rempedaal
F28 Niet aangesloten
F29 CAN-verbinding (high)
F30 Stuursignaal brandstofpomprelais
F31 Bekrachtiging hoofdrelais
F32 Voeding hoofdrelais
F33 Niet aangesloten
F34 Niet aangesloten
F35 Niet aangesloten
F36 Niet aangesloten
F37 Niet aangesloten
F38 Niet aangesloten
F39 Niet aangesloten
F40 Signaal potentiometer 2 gaspedaalsensor
F41 Niet aangesloten
F42 Cruise-control RCL
F43 Cruise-control SET +
F44 Niet aangesloten
F45 Niet aangesloten
F46 Inspuitwaarschuwingslampje (EOBD)
F47 Voeding via contactslot (+15)
F48 Voeding hoofdrelais
F49 Niet aangesloten
F50 Niet aangesloten
F51 Niet aangesloten
F52 Niet aangesloten
F53 Diagnose-aansluiting (lijn K)
F54 Signaal luchttemperatuursensor
F55 Niet aangesloten
F56 Niet aangesloten
F57 Signaal luchtkwantummeter
F58 Cruise-control SET -
F59 Niet aangesloten
F60 Oliedrukschakelaar
F61 Niet aangesloten
F62 Niet aangesloten
F63 Spanningsstabilisatiesensor
F64 Niet aangesloten
Steker M
Voor een juist signaal moet de afstand (luchtspleet) tussen het uiteinde van de sensor
en de tanden op de tandkrans liggen tussen 0,8-1,5 mm. Deze afstand is niet
afstelbaar. Bij een afwijkende afstand moeten de conditie van de sensor, de
sensorsteun en de tandkrans worden gecontroleerd.
Pingelsensoren
Voor het meten van de hoeveelheid lucht die door de motor wordt aangezogen, wordt
gebruik gemaakt van een verwarmd membraan, dat in een meetkanaal in de
luchtstroom is geplaatst. De film wordt op constante temperatuur (ongeveer 120 °C
boven de luchttemperatuur) gehouden door een verwarmingsweerstand. Door de lucht
die door het meetkanaal stroomt, wordt de film gekoeld. Om de temperatuur van de
film constant te houden, is het noodzakelijk om de stroom door de
verwarmingsweerstand te variëren. Deze stroom wordt gemeten door een Wheatstone-
weerstandbrug. De stroom is afhankelijk van de hoeveelheid lucht die wordt
aangezogen. De hoeveelheid inlaatlucht wordt direct gemeten, waarbij problemen met
druk- temperatuur- en hoogteverschillen worden voorkomen. De luchtkwantummeter
mag niet uit elkaar worden genomen.
Fasesensor
Gaspedaalsensor
Koelvloeistoftemperatuursensor
Lambdasonde
Gasklephuis
Lambdasonde
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.8.
Traagheidsschakelaar
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 5.2.8.
^ 6 Dieselinspuiting
^ 6.1 Inleiding
De Fiat Stilo is leverbaar met twee dieselmotoren. De 1,9 L-turbodieseluitvoering met
80 pk (motorcode 192A3.000) is uitgerust met een direct inspuitsysteem, type Bosch
Common Rail EDC-15C7 met een turbocompressor met vaste geometrie. De 1,9 L-
turbodieseluitvoering met 115 pk (motorcode 192A1.000) is uitgerust met hetzelfde
dieselinspuitsysteem, maar met een turbocompressor met variabele geometrie en een
tussenkoeler (intercooler). Vanwege de geringe onderlinge verschillen worden beide
motoren gezamelijk beschreven vanaf paragraaf 6.2.
Veiligheidsmaatregelen
- Start de motor nooit als de accuklemmen niet goed op de accupolen zijn bevestigd.
- Gebruik nooit een snellader voor het starten van de motor.
- Koppel de accu nooit los bij draaiende motor.
- Koppel de accu los van de elektrische installatie indien de accu met een acculader
moet worden opgeladen.
- Verwijder de elektronische regeleenheid indien de auto na spuitwerkzaamheden in
een moffeloven met een temperatuur van meer dan 80 °C wordt geplaatst.
- Koppel de multisteker van de elektronische regeleenheid nooit los of sluit hem nooit
aan indien de contactsleutel in de stand 'Marcia' staat.
- Maak de massakabel altijd los van de accu voordat werkzaamheden met een
elektrisch lasapparaat aan de auto worden uitgevoerd.
- Zet de brandstofpomp niet in werking als er geen brandstof in de leidingen staat.
- Verwijderen (of aansluiten) van kabels en stekerverbindingen van het
inspuitsysteem (ook testkabels) alleen bij uitgeschakeld contact.
- Bij werkzaamheden aan het brandstofsysteem moeten ontstekingsbronnen uit de
buurt worden gehouden, moet vonkvorming worden voorkomen en moet uiterst
goed op verontreinigingen worden gelet.
- Lekkages (valse lucht) in het inlaat- en uitlaatsysteem kunnen storingen
veroorzaken.
- Bij alle werkzaamheden in de motorruimte moet erop worden gelet dat de
ventilateur vanzelf kan aanslaan.
- Vermijd zo veel mogelijk dat de accu wordt losgekoppeld omdat daardoor informatie
in het geheugen van de elektronische regeleenheid wordt gewist.
- zelfdiagnose;
- regeling van de hoeveelheid in te spuiten brandstof;
- verbinding met de startblokkering (Fiat-CODE);
- regeling van het inspuitmoment en de voorinspuiting;
- regeling van de turbodruk;
- regeling van het stationair en maximum toerental;
- regeling van de uitlaatgasrecirculatie (EGR);
- regeling van de voorgloei-installatie;
- regeling van de airconditioning;
- bediening van de elektrische opvoerpomp;
- bediening van de elektrische koelventilateurs;
- controle van de brandstoftemperatuur.
Uitlaatsysteem
Zie figuur 6.6 voor de componenten van het uitlaatsysteem.
^ 6.4 Brandstofsysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
- Draai de kartelknop onderaan het filter los, tot al het water is afgetapt en er
uitsluitend zuivere brandstof uit het filter stroomt. Zie figuur 6.8.
^ 6.4.7
Lagedrukbrandstofretourcircuit
controleren
- Sluit een drukmeter aan op de brandstofretourleiding naar de tank.
- Draai de contactsleutel op de stand 'MAR'.
- Controleer of de drukmeter binnen 30 seconden een druk aangeeft onder 1 bar. Let
op! De brandstofpomp in de tank schakelt na 30 seconden uit.
^ 6.5 Emissieregelsystemen
De Fiat Stilo met dieselmotor is met drie systemen uitgerust die de emissie van
schadelijke stoffen beperken: een carterventilatiesysteem, een elektronisch geregeld
uitlaatgasrecirculatiesysteem en een uitlaatgasreinigingssysteem.
Carterventilatiesysteem
De carterventilatie bestaat uit een slang, waarin de dampen uit het cilinderblok
samenkomen, en het kleppendeksel waarin een deel condenseert, zie figuur 6.15.
Het uitlaatgasrecirculatiesysteem voert een gedeelte (5-15%) van het uitlaatgas terug
naar het inlaatspruitstuk onder bepaalde bedrijfsomstandigheden van de motor. Het
uitlaatgas vermindert de piektemperatuur van de thermodynamische cyclus in de
verbrandingskamer. Op deze manier wordt de vorming van stikstofoxiden (NOx)
verminderd. De EGR-klep wordt bediend door de inspuitregeleenheid en heeft tot taak
om het uitlaatgas van het uitlaatspruitstuk terug te leiden naar het inlaatsysteem van
de motor. Een warmtewisselaar zorgt voor een gedeeltelijke koeling van het
uitlaatgas, waardoor het volumetrisch rendement van de motor stijgt.
Oxidatiekatalysator
De oxidatiekatalysator is een systeem, dat gebruikt wordt om achteraf de CO, de HC
en de partikels in het uitlaatgas om te zetten in kooldioxide (CO2) en waterdamp
(H2O). De cilindervormige katalysator heeft een honingraatvormige keramische kern
bekleed met een dunne platinalaag, die een katalytische werking heeft (zie figuur
6.17). Als het uitlaatgas door de openingen in het binnenwerk wordt geleid, versnelt
de katalysator het ontledingsproces van de schadelijke gassen. De oxidatie van het
HC, CO en de partikels vindt in de katalysator plaats bij temperaturen tussen 200 en
350 °C. Boven de 350 °C begint de zwavel in de dieselbrandstof te ontleden, waardoor
zwaveloxide en zwaveltrioxide ontstaan.
^ 6.6 Turbocompressor
De turbocompressor is op het uitlaatspruitstuk gemonteerd en verbetert het
volumetrisch rendement van de motor. De 80 pk-uitvoering is voorzien van een turbo
met vaste geometrie. De 115 pk-uitvoering is voorzien van een turbo met variabele
geometrie en beschikt bovendien over een tussenkoeler (intercooler).
^ 6.7 Storingsdiagnose
Diagnose
Geheugen wissen
Koelvloeistoftemperatuursensor
Toerental/BDP-sensor
Fasesensor
Deze sensor is op de cilinderkop achter het nokkenasriemwiel aangebracht. Op het
nokkenasriemwiel is een opening aangebracht, waardoor de fasesensor de fase van de
motor kan herkennen. De inspuitregeleenheid gebruikt het signaal van de fasesensor
voor het onderscheid tussen BDP in de compressieslag en de uitlaatslag.
Turbodruksensor
Brandstoftemperatuursensor
Brandstofdruksensor
Gaspedaalsensor
- Meet de inwendige weerstand aan de gloeibougies. Die moet 0,6 ohm bedragen.
Koelvloeistoftemperatuursensor
Luchtkwantummeter
^ 7 Ontsteking
In het hoofdstuk "Ontsteking" vindt u een beschrijving van het ontstekingssysteem,
het controleren van het ontstekingstijdstip, controles van de verschillende onderdelen
en het uit- en inbouwen van de verschillende onderdelen.
^ 7.1 Inleiding
De Fiat Stilo is in alle benzine-uitvoeringen voorzien van een elektronische ontsteking
die samen met de benzine-inspuiting door het motormanagementsysteem geregeld
wordt. De elektronische motorregeleenheid krijgt hiervoor van verschillende sensoren
informatie en berekent aan de hand van deze waarden telkens het optimale
ontstekingsmoment. Het ontstekingstijdstip kan niet worden afgesteld.
^ 7.2.1 Bougies
Technische gegevens
Elektrodenafstand in mm:
1,2 L-16V-uitvoeringen:
1,6 L-16V-uitvoeringen:
Champion RC10YCC 0,8
Bosch FR8DEE-N 0,8
NGK BKR5EZ 0,8
1,8 L-16V-uitvoeringen:
2,4 L-20V-uitvoeringen:
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
Bougies 27 (2,7)
^ 8 Koppeling
In het hoofdstuk "Koppeling" vindt u een beschrijving van de koppeling, het uit- en
inbouwen van de koppeling en het uit- en inbouwen van de overige koppelingsdelen.
^ 8.1 Inleiding
De Fiat Stilo is in alle uitvoeringen voorzien van een enkelvoudige
drogeplaatkoppeling. De koppeling wordt op alle uitvoeringen, behalve de Selespeed-
uitvoeringen, hydraulisch bediend. Bij auto's met Selespeed-versnellingsbak is het
koppelingspedaal vervallen en wordt de koppeling automatisch bediend door een
elektrohydraulische unit die ook het kiezen en inschakelen van de versnellingen
regelt.
Vliegwielblokkeergereedschap:
Centreerpen koppelingsplaat:
1 Peilstok
- Vul het oliepeil zonodig bij met hydraulische olie van de voorgeschreven specificatie.
^ 9 Handgeschakelde versnellingsbak
en differentieel
Overbrengings-
verhoudingen (:1)
Overbrengings-
verhoudingen (:1)
1e-versnelling 3,800
2e-versnelling 2,235
3e-versnelling 1,520
4e-versnelling 1,161
5e-versnelling 0,914
achteruit-versnelling 3,546
Eindoverbrenging 3,562
Overbrengingsverhoudingen (:1)
Aftapplug 36 (3,6)
Vulplug 36 (3,6)
Oliepeil controleren
1 Vulopening
1 Aftapplug
- Draai de aftapplug weer in en zet deze met het juiste aanhaalmoment vast.
- Vul de versnellingsbak met de juiste hoeveelheid en kwaliteit olie via de vulplug,
zie figuur 9.1.
Kogeldrukker 1847035000
Traverse 1870595000
Versnellingsbaksteun 1860873000
- Zet de auto op een hefbrug.
- Verwijder de accu en de accuhouder uit de motorruimte.
- Verwijder de slang van het luchtfilter naar het inlaatspruitstuk.
- Verwijder de luchttoevoerslang vanaf het luchtfilter.
- Verwijder het complete luchtfilter.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de beide voorwielen.
- Verwijder de wielkuipbescherming bij het linker voorwiel.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de verbindingsbeugel tussen de
versnellingsbak en motor.
- Maak de kogelkoppen van de schakelkabels los en plaats de schakelkabels opzij.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de steunbeugel voor de schakelkabels.
- Draai de bevestigingsbouten los en plaats de koppelingswerkcilinder opzij.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de massakabel los van de motor.
- Maak de steker los van de schakelaar voor de achteruitrijlichten.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de vliegwielbescherming.
- Maak de spoorstangkogel aan beide kanten los met behulp van een geschikte
kogeldrukker (speciaal gereedschap Fiat 1847035000).
- Draai de bevestigingsbouten van de schokdemper aan de fusee los (beide kanten).
- Verwijder de klemband van de hoes voor de schuifkoppeling en maak de aandrijfas
los (beide kanten).
- Plaats een opvangbak, draai de plug los en tap de versnellingsbakolie af.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats de linker remklauw.
- Draai de bevestigingsbout van de linker fuseekogel op de wieldraagarm los.
- Verwijder de linker aandrijfas met de naaf en de remschijf.
- Maak de voedingskabels van de startmotor los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de startmotor.
- Maak de steker van de snelheidssensor los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de onderste reactiestang van de
versnellingsbak.
- Verwijder de beugel op de versnellingsbak voor de onderste reactiestang.
- Bevestig een hijsoog op het aangegeven punt op het motorblok en monteer de
bevestigingshaak aan het hijsoog, zie figuur 9.3.
Kogeldrukker 1847035000
Versnellingsbaksteun 1860873000
Traverse 1870595000
Steunblokken 1870650000
Verticale steun 1870748000
Traverse 1860851000
- Zet de auto op een hefbrug.
- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder de accu en de accuhouder uit de motorruimte.
- Verwijder het luchtfilter.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de beide voorwielen.
- Verwijder de wielkuipbescherming bij het linker voorwiel.
- Verwijder de bevestigingsveren, maak de twee kogelkoppen los van het
scharniermechanisme en verplaats de schakelkabels opzij.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de kap op de leiding van de
koppelingswerkcilinder.
- Til de veer op en maak de leiding van de koppelingswerkcilinder los uit de zitting
op de versnellingsbak.
- Maak de steker los van de schakelaar voor de achteruitrijlichten.
- Maak de massakabel van de accu los van het versnellingsbakhuis.
- Draai de bovenste bevestigingsbouten van de versnellingsbak los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de onderste reactiestang van de
versnellingsbak.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Bouw de startmotor uit.
- Maak de steker los van de elektroventilateur van het motorkoelsysteem.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de elektroventilateur.
- Bouw de tussenas uit zoals beschreven in paragraaf 10.2.2.
- Draai de bevestigingsbouten van de fusee aan de schokdemper los.
- Draai de bevestigingsbouten van de aandrijfassen aan het differentieel los.
- Monteer de speciale gereedschappen zoals aangegeven in figuur 9.4.
Trekker 1840005400
Hulpstuk voor trekker 1842134000
Stempel 1845057000
Hulpstuk voor trekker 1842133000
Onderdelen controleren
Trekker 1840005001
Hulpstukken 1840005301
Hulpstukken 1840005303
Stempel 1875088000
Stempel 1870152000
Stempel 1870631000
- Verwijder met behulp van een trekker (speciaal gereedschap Fiat 1840005001) en
hulpstukken (Fiat 1840005301) het achterste lager en het aandrijftandwiel van de
4e-versnelling van de ingaande as.
- Verwijder de synchroniseerring en de schakelmof van de 3e/4e-versnelling met
veren en rollen van de ingaande as.
- Verwijder de borgveerring van de synchronaaf van de 3e/4e-versnelling.
- Verwijder met behulp van een trekker (speciaal gereedschap Fiat 1840005001) en
hulpstukken (Fiat 1840005303) de synchronaaf van de 3e/4e-versnelling en de
synchroniseerring en het tandwiel van de 3e-versnelling van de ingaande as.
- Verwijder met behulp van een trekker (speciaal gereedschap Fiat 1840005001) en
hulpstukken (Fiat 1840005301) het voorste lager van de ingaande as.
Ingaande as controleren
Synchronisering controleren
Lagers controleren
In elkaar zetten
Speciaal gereedschap
Trekker 1842133000
Trekker 1840005002
Hulpstukken 1840005301
Hulpstukken 1840005303
Hulpstukken 1840005306
Stempel 1870632000
Stempel 1870152000
Stempel 1870631000
Uitgaande as controleren
Lagers controleren
In elkaar zetten
Trekker 1840005001
Hulpstuk 1840005302
trekker
Steunblok 1845028000
Trekker 1842133000
Stempel 1870632000
Stempel 1870007000
Stempel 1870469000
Controleren
In elkaar zetten
Versnellingsbakhuis 20 (2,0)
As achteruit-versnelling 26 (2,6)
Schakelvork 5e-versnelling 12 (1,2)
Steun/schakelvork achteruit-versnelling 15 (1,5)
Opsluitplaat 20 (2,0)
Borgmoer versnellingsbakassen 118 (11,8)
Differentieeldeksel:
M10 35 (3,5)
M8 20 (2,0)
Stempel 1870631000
Micrometer 1895655000
Stempel 1870007000
Stempel 1870629000
Montagegereedschap oliekeerring 1870007000
Hulpstuk 1870796000
Hulpstuk 1870630000
Differentieelhuis monteren
- Bepaal met behulp van een micrometer (speciaal gereedschap Fiat 1895655000) de
afstand tussen het contactvlak voor het deksel en de buitenste loopring van het
rollager (P in figuur 9.21).
- Bepaal met behulp van de micrometer de dikte van het deksel (H in figuur 9.21).
Verdere montage
Stempel 1860691000
Onderdelen controleren
In elkaar zetten
Versnellingsbakhuis 20 (2,0)
Opsluitplaat 20 (2,0)
Borgmoer uitgaande as 115 (11,5)
Borgbout ingaande as (linkse draad) 105 (10,5)
Montagestandaard 1871000000
Steun in combinatie met 1871001014
montagestandaard
Let op! Leg bij het uit elkaar nemen de onderdelen op volgorde weg, zodat deze bij het
in elkaar zetten weer op de oorspronkelijke plaats komen te zitten.
Let op! Aangeraden wordt als bij zeer hoge kilometerstand de ingaande as door
slijtage moet worden vervangen ook de tandwielen van de uitgaande as te vervangen.
^ 9.6.3 Uitgaande as
- Neem de uitgaande as op de volgende wijze uit elkaar.
- Verwijder het achterste lager, het aangedreven tandwiel van de 4e-versnelling en
het vulstuk tussen de 3e/4e-versnelling met behulp van de speciale gereedschappen
Fiat 1840005002 en 1840005303.
- Verwijder het aangedreven tandwiel van de 3e-versnelling en de 2e-versnelling met
behulp van de speciale gereedschappen Fiat 1840005002 en 1840005306.
- Verwijder de synchroniseerringen met de dubbele conus, het naaldlager, de
schakelmof en de voorsynchronisatieblokjes van de 2e-versnelling, zie figuur 9.29.
Let op! Bij vervanging van de uitgaande as/aandrijftandwiel van differentieel moet
ook het kroonwiel op het differentieel worden vervangen.
^ 9.6.4 Differentieel
Speciaal gereedschap (Fiat)
Montagehulpstuk 1875017000
- Verwijder de lagers van het differentieelhuis met behulp van een geschikte trekker.
- Verwijder de satellietas met behulp van een passende pendrijver. Bij deze
bewerking wordt de veerbus doorgesneden.
- Verwijder de satellieten met de bijbehorende drukringen en de planeetwielen, zie
figuur 9.31.
^ 9.6.5 Schakelvorkassen en
schakelvorken
Figuur 9.32: Schakelvorken en schakelvorkassen
1 Schakelvinger 3e/4e-versnelling
2 Schakelvinger 1e/2e-versnelling
3 Schakelvinger 5e/achteruit-versnelling
4 Schakelvork 5e-versnelling
5 Schakelvork 3e/4e-versnelling
6 Schakelvork 1e/2e-versnelling
7 Schakelvorkas 5e/achteruit-versnelling
8 Schakelvorkas 3e/4e-versnelling
9 Schakelvorkas 1e/2e-versnelling
10 Schroefstoppen van arrêteermechanisme
11 Schakelvork achteruit-versnelling
- De schakelvorkassen mogen niet vervormd zijn en de uitsparingen voor de
arrêteerkogels mogen niet uitgesleten zijn. De schakelvorkassen moeten zonder
overmatige slijtage in hun zittingen kunnen schuiven.
- De schakelvorken mogen niet vervormd zijn en de contactvlakken met de
schakelmoffen mogen geen overmatige slijtage vertonen.
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Montagehulpstuk 1875016000
Steun voor micrometer 1895655000
- Zet de ingaande en uitgaande as in elkaar.
- Monteer de selectiehefboom in het versnellingsbakhuis en draai de
bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Monteer de schakelvinger, monteer de veerbus en draai de bijbehorende bout vast.
- Monteer zonodig een nieuwe oliekeerring in het koppelingshuis met behulp van
speciaal gereedschap Fiat 1875016000.
- Monteer de magneet in het versnellingsbakhuis.
- Monteer het voorste lager van de uigaande as in het versnellingsbakhuis.
- Breng het differentieel aan.
- Monteer de as en het tandwiel van de achteruit-versnelling. Controleer of de
vertanding op het tandwiel naar beneden gericht is.
- Monteer gelijktijdig de ingaande as en uitgaande as.
- Monteer de schakelvorkassen en schakelvorken met de bijbehorende
beveiligingsblokjes en draai de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast, zie figuur 9.33.
Montagestandaard 1820146000
Flens 1847017004
Slagtrekker 1840206001
Let op! Leg bij het uit elkaar nemen de onderdelen op volgorde weg, zodat deze bij het
in elkaar zetten weer op de oorspronkelijke plaats komen te zitten.
- Draai de bouten los en verwijder de koppelingsactuator.
- Plaats de versnellingsbak zo mogelijk op montagestandaard Fiat 1820146000.
- Verwijder de linker asstomp met behulp van een geschikte trekker.
- Draai de bouten los en verwijder de flenzen compleet met de keerringen van het
differentieel.
- Verwijder de vulring.
- Draai de bouten los en verwijder de steun van het differentieelhuis.
- Verwijder het differentieel.
- Verwijder de buitenste loopringen van de differentieellagers.
- Verwijder de magneet.
- Draai de bout voor de as van de achteruit los.
- Draai de bouten los en verwijder het versnellingsbakhuis. Let op! Het
versnellingsbakhuis is met vloeibare pakking aan het koppelingshuis gemonteerd.
Scheid de twee delen met een kunststof hamer.
- Draai de bouten los en verwijder de schakelas voor de 5e-versnelling van de
schakelvork en de schakelvinger van de 5e-versnelling, zie figuur 9.38.
Plaat 1874290000
Halve ringen 1870675000
Reactieblok 1870660000
Steun voor halve ringen 1846017001
Halve ringen 1870676000
Halve ringen 1846001001
Huishelften controleren
- Verwijder de twee lagers van het differentieelhuis met behulp van speciaal
gereedschap 1840005001 en 1840005301.
- Verwijder het aandrijftandwiel voor de kilometertelleraandrijving met behulp van
een geschikte trekker.
- Merk de stand van het kroonwiel op het differentieelhuis.
- Draai de bouten los en verwijder het kroonwiel.
- Scheid de differentieelhuishelften met behulp van een passende pendrijver.
- Verwijder de vulring, het lager en het planeetwiel.
- Verwijder de borgspie met een passende pendrijver uit de satellietas.
- Bouw de overige onderdelen aan de hand van figuur 9.48 uit.
Onderdelen controleren
In elkaar zetten
Kalibers 1870648000
Referentietraverse 1870649000
Plaat 1870647000
Dop 1870652000
- In elkaar zetten van de versnellingsbak gebeurt in omgekeerde volgorde van uit
elkaar nemen. Let daarbij op de volgende punten:
- Monteer gelijktijdig de in- en uitgaande as in hun zitting.
- Bij vervanging één of meer van de volgende onderdelen: ingaande as, vliegwielhuis,
versnellingsbakhuis, voorste lager van ingaande as, achterste lagers, synchronaaf
van de 5e-versnelling, uitgaande as, aangedreven tandwielen van 3e, 4e of 5e-
versnelling, moet de dikte van de vulringen voor de voorspanning van de lagers
voor de ingaande as en de uitgaande as als volgt worden bepaald:
- Bepaal de dikte van de vulringen bij het vervangen van de complete uitgaande as,
achterste lager van secundaire as, aangdreven tandwielen van 3e, 4e en 5e-
versnelling als volgt:
- Plaats twee kalibers (speciaal gereedschap Fiat 1870648000) in de zittingen voor de
achterste lagers in het versnellingsbakhuis.
- Plaats een referentietraverse (speciaal gereedschap Fiat 1870649000) op het
versnellingsbakhuis.
- Breng de twee cilinders van de kalibers (zonder te forceren) met behulp van een
schroevendraaier via de twee gaten in contact met de onderzijde van de
referentietraverse. Blokkeer de twee cilinders met behulp van de bijbehorende
bouten.
- Verwijder de referentietraverse en de kalibers uit het versnellingsbakhuis en plaats
de twee kalibers op speciaal gereedschap Fiat 1870647000.
- Bevestig aan het gereedschap voor controle van de lagervoorspanning: het vulstuk,
de aanslagschijf en de centreerbus, zoals aangegeven in figuur 9.50.
- Bereken de dikte van de vulring door aan het gemeten verschil 0,12 toe te voegen.
Let op! Deze waarde (0,12 mm) komt overeen met de voorgeschreven voorspanning
van de differentieellagers.
- Plaats een vulring (of vulringen) voor de lagervoorspanning met een dikte die gelijk
is aan de berekende dikte (of de eerst leverbare dikte daarboven) in de zitting.
Let op! Leg bij het uit elkaar nemen de onderdelen op volgorde weg, zodat deze bij het
in elkaar zetten weer op de oorspronkelijke plaats komen te zitten.
Huishelften controleren
Figuur 9.58: Ingaande as met behulp van een hydraulische pers verder uit elkaar
nemen
1a Speciaal gereedschap Fiat 1860837000
1b Speciaal gereedschap Fiat 1870677000
2a Speciaal gereedschap Fiat 1875088000
2b Speciaal gereedschap Fiat 1870418000
2c Bus
2d Synchronisatie 3e/4e-versnelling
2e Bovenste axiaallager
2f Synchroniseerring 3e-versnelling
2g Bovenste naaldlager
2h Aandrijftandwiel 4e-versnelling
2i Onderste naaldlager
2l Onderste axiaallager
- Verwijder indien noodzakelijk het aandrijftandwiel van de 5e-versnelling van de
ingaande as. Na demontage moet het aandrijftandwiel van de 5e-versnelling altijd
worden vervangen.
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen. Let hierbij
op de volgende punten:
- Smeer de lagers voor montage in met geschikte olie.
- Controleer na montage van de schakelmof of het aandrijftandwiel voor de 4e-
versnelling en de synchroniseerring vrij kunnen draaien.
Figuur 9.59: Tussenas met behulp van een hydraulische pers uit elkaar nemen
1a Speciaal gereedschap Fiat 1860837000
1b Speciaal gereedschap Fiat 1846017000
2a Ring
2b Bovenste lager voor 1e-versnelling
2c Tandwiel voor 1e-versnelling
2d Onderste lager voor 1e-versnelling
2e Dubbele synchronisatie voor 1e-versnelling
3a Borgingen
3b Veren
3c Kogels
4 Schakelmof 1e/2e-versnelling
- Laat de tussenas in de hydraulische pers gemonteerd en voltooi het uit elkaar
nemen zoals aangegeven in figuur 9.60.
Figuur 9.60: Tussenas met behulp van een hydraulische pers verder uit elkaar nemen
1 Speciaal gereedschap Fiat 1860837000
2a Bus
2b Ring
2c Synchronaaf 1e/2e-versnelling
2d Dubbele synchronisatie 1e/2e-versnelling
2e Aandrijftandwiel 2e-versnelling
2f Naaldlager
Als tijdens revisie één of meer componenten van de uitgaande as moeten worden
vervangen, moet er voor het uit elkaar nemen eerst een meting worden uitgevoerd om
de juiste waarde (voorspanning) van de stelringen voor de differentieellagers vast te
stellen, zodat de juiste stand tussen het kroonwiel en pignonwiel gehandhaafd blijft.
- Plaats de uitgaande as op een meetvlak en meet de hoogte (1b) van de as, van het
controle-oppervlak vanaf de onderste ring van het tandwiel voor de achteruit tot de
oppervlakken van de 4e versnelling, zie figuur 9.61.
Trekker 1870845000
Handvat 1870007000
Montagehulpstuk 1860770000
Onderdelen controleren
In elkaar zetten
Figuur 9.65: Afstand meten voor het bepalen van de juiste dikte van de vulringen
1a Differentieelhuis
1b Hoogte 'A'
S1 Vulring
- De maat 'A' wordt aangegeven met 'Ao' voor het oude differentieelhuis en 'An' voor
het nieuwe differentieelhuis.
- Herhaal de meting en bereken de gemiddelde waarde. Voer de meting bij beide
differentieels uit.
- De dikte van de vulring 'S1' wordt aangegeven met 'S1o' voor de vulring van het
oude differentieelhuis en 'S1n' voor de te bepalen dikte voor het nieuwe
differentieelhuis.
- Bereken de dikte van de nieuwe vulring (S1n) aan de hand van de formule S1n =
S1o + (Ao - An).
- Bereken de dikte van de nieuwe vulring (S2n) voor de andere zijde aan de hand van
figuur 9.66.
Figuur 9.66: Afstand meten voor het bepalen van de juiste dikte van de vulringen
1a Differentieelhuis
1b Hoogte tussen lagerzittingen
2a Hoogte 2a
2b Hoogte 2b
- Meet en noteer de dikte S2o (oud).
- Meet hoogte 'B' in het differentieelhuis tussen de lagerzittingen.
- Plaats het differentieelhuis op het controle-oppervlak en meet de hoogte '1b' tussen
de lagerzittingen.
- Meet de hoogte 2a en 2b van de twee lagerzittingen. Herhaal de meting en bereken
de gemiddelde waarde.
- Voer deze metingen zowel bij het nieuwe als bij het oude differentieelhuis uit.
- Bereken hoogte 'B' aan de hand van de formule 'B' = 1b - 2a - 2b. Voer deze
berekening bij beide differentieelhuizen uit, zodat twee waarden 'Bn' (nieuw) en 'Bo'
(oud) worden verkregen.
- Trek de gemiddelde waarde 'Bo' van het oude differentieelhuis af van de
gemiddelde waarde 'Bn' van het nieuwe differentieelhuis.
- Bereken de dikte van vulring 'S2n' aan de hand van de formule S2n = S1o + S2o -
S1n + (Bo - Bn).
- Breng de vulringen op het differentieel aan en monteer de differentieellagers met
behulp van een hydraulische pers.
De/montagehulpstuk 1870844000
Dop 1870853000
- In elkaar zetten van de versnellingsbak gebeurt in omgekeerde volgorde van uit
elkaar nemen. Let daarbij op de volgende punten:
- Monteer gelijktijdig de in- en uitgaande as en de hulpas met de bijbehorende
vorken in hun zitting.
- Tik het lager voor de hulpas met behulp van een kunststof hamer in de zitting.
- Breng bij de montage afdichtmiddel (Loctite 5203) aan op de diverse pasvlakken.
De rups afdichtmiddel moet ongeveer 1 mm dik zijn, zodat wordt voorkomen dat de
smeerboringen voor de lagers verstopt raken.
- Vervang de bevestigingsbouten van de ingaande- en uitgaande as.
^ 9.9 Bedieningsmechanisme
versnellingsbak
Zie figuur 9.67 voor het toegepaste bedieningsmechanisme van de handgeschakelde
modellen.
^ 10.1 Inleiding
Bij de Fiat Stilo met 1,2 L-benzinemotor en 1,6 L-benzinemotor wordt de aandrijving
van de voorwielen verzorgd door aandrijfassen van ongelijke lengte. Ze hebben aan de
versnellingsbakzijde een tripodekoppeling en aan de wielzijde een homokinetische
koppeling. Vanwege de grotere lengte van de rechter aandrijfas is deze van een
balansmassa voorzien. Bij de Fiat Stilo met 1,8 L-benzinemotor, 2,4 L-benzinemotor
en 1,9 L-turbodieselmotor wordt de aandrijving door aandrijfassen van gelijke lengte
verzorgd. Deze hebben aan beide zijden een homokinetische koppeling. Vanwege de
gelijke lengte van beide aandrijfassen wordt aan de rechterzijde een tussenas tussen
het differentieel en de aandrijfas gebruikt met een steunlager aan het cilinderblok.
Naafmoer:
fase 1 70 (7,0)
fase 2 +62°
verderdraaien
Aandrijfas aan differentieel of tussenas 40 (4,0)
Spoorstangkogel 70 (7,0)
Schokdemper aan fusee 75 (7,5)
Wielbouten 98 (9,8)
Kogeldrukker 1847035000
^ 10.2.1 Versies met 1,2 L of 1,6 L-
benzinemotor
Aandrijfas uitbouwen
Aandrijfas inbouwen
Aandrijfas inbouwen
Slagtrekker 1847017001
Verloopstuk 1860889000
Montagehulpstuk 1870465000
Controleren
In elkaar zetten
Trekker 1860889000
Hulpstuk 1847017000
Controleren
In elkaar zetten
- In elkaar zetten gebeurt in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.
- Schuif nieuwe stofhoezen voor de koppelingen op de aandrijfas voordat de
koppelingen worden aangebracht.
- Monteer nieuwe borgveerringen.
- Vul de stofhoes voor de homokinetische koppeling met Tutela MRM2-vet.
^ 11 Wielophanging
^ 11.1 Inleiding
De voorwielophanging van de Fiat Stilo bestaat uit MacPherson-veerpoten met
dubbelwerkende hydraulische telescopische schokdempers met smeedstalen
wieldraagarmen die aan een subframe zijn opgehangen.
^ 11.2 Voorwielophanging
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Naafmoer:
fase 1 70 (7,0)
fase 2 +62° verderdraaien
Aandrijfas aan differentieel of tussenas 40 (4,0)
Spoorstangkogel 70 (7,0)
Schokdemper aan fusee 75 (7,5)
Stabilisatorstanggewricht aan schokdemper 51 (5,1)
Schokdempermoer 60 (6,0)
Remschijf 13 (1,3)
Wielbouten 98 (9,8)
Kogeldrukker 1847035000
Verwijderen wiellager 1840005003, 1840005302 en
1845028000
Aanbrengen wiellager 1875055000
Montagehulpstuk wielnaaf in fusee 1870225002
^ 11.3 Achterwielophanging
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
- Controleer de bandspanning (zie tabel 11.1) regelmatig als de banden koud zijn.
- Controleer regelmatig de profieldiepte van de banden.
- Enkele soorten banden zijn voorzien van een slijtage-indicator die zichtbaar wordt
als het profiel van de band is afgesleten. Zodra dit het geval is, moet de band
worden vervangen.
- Controleer de banden uitwendig op eventuele scheuren en breuken.
- Indien zich onregelmatige slijtage van de banden voordoet, dient deze zo spoedig
mogelijk te worden weggenomen. Mogelijke oorzaken hiervan kunnen zijn: een
verkeerde sporing, onbalans, te grote speling van ophanging of besturing, verkeerd
gestelde remmen en dergelijke.
- De banden niet kruiselings verwisselen!
Multi Wagon
1.6-16V 195/65 R15 91H 6,5Jx15 1,9 1,9 2,3 2,3/3,0 (**)
ET43
205/55 R16 91V (*) 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3/3,0 (**)
ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5/3,0 (**)
(*) ET41
1.8-16V 195/65 R15 91V 6,5Jx15 1,9 1,9 2,3 2,3/3,0 (**)
ET43
205/55 R16 91V (*) 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3/3,0 (**)
ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5/3,0 (**)
(*) ET41
1.9 JTD 80 pk 195/65 R15 91H 6,5Jx15 1,9 1,9 2,3 2,3/3,0 (**)
ET43
205/55 R16 91W 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3/3,0 (**)
(*) ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5/3,0 (**)
(*) ET41
1.9 JTD 115 195/65 R15 91H 6,5Jx15 1,9 1,9 2,3 2,3/3,0 (**)
pk ET43
205/55 R16 91V (*) 7,0Jx16 2,1 2,1 2,3 2,3/3,0 (**)
ET41
215/45 R17 87W 7,0Jx17 2,3 2,3 2,7 2,5/3,0 (**)
(*) ET41
(*) Optional.
(**) Bij maximale belading van de achterzijde van de auto en neergeklapte achterbank
+ 1 persoon + 500 kg.
Bij warme banden moet de bandspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven
spanning. Controleer de bandspanning nogmaals als de banden koud zijn.
Bij winterbanden moet de bandspanning 0,2 bar hoger zijn dan de voorgeschreven
spanning voor de normale banden.
^ 11.5 Wielstanden
- Plaats de auto voor het controleren van de wielstanden op een horizontale, vlakke
vloer.
- De banden moeten in gelijke mate gesleten zijn en de juiste spanning hebben, zie
paragraaf 11.4.
- De onderdelen van de wielophanging en de stuurinrichting mogen geen overmatige
slijtage vertonen.
- De wiellagers moeten in goede staat zijn.
- Zowel de axiale als de radiale slingering van de velgen mag niet meer dan 3 mm
bedragen.
- Alleen de sporing van de voorwielen is afstelbaar. Afstellen gebeurt door het
verdraaien van de spoorstangen na het losdraaien van de contramoeren. Verdraai
de beide spoorstangen in gelijke mate. Let erop dat de stand van het stuurwiel niet
verandert.
Maak voor het afstellen van de sporing aan beide zijden de klemband van de
stuurhuisbalg op de spoorstang los. Controleer of de spoorstangen vrij in de balgen
kunnen draaien. Smeer de balgen zo nodig in met siliconenvet. Maak na het
afstellen van de sporing de klembanden pas weer vast als de juiste stand van de
stuurhuisbalgen is gecontroleerd. Draai de contramoeren weer vast met een
aanhaalmoment van 43-53 Nm.
- Als bij controle van de wielvlucht (voorwielen) een andere waarde dan
voorgeschreven wordt gemeten, controleer dan de wieldraagarmen en de richtmaten
van de carrosserie.
- De wielstanden van de achteras zijn niet afstelbaar. Als de gevonden waarden niet
binnen de limieten vallen, controleer dan de asbuis en de richtmaten van de
carrosserie.
Sporing -1 ±1 mm
Wielvlucht (camber)* -0°40' ±0°30'
Fuseelangshelling (caster)* 2°53' ±0°30'
Sporing* 3 ±2 mm
Wielvlucht (camber)* 0°55' ±0°30'
*Niet afstelbaar.
^ 12 Stuurinrichting
In het hoofdstuk "Stuurinrichting" vindt u een beschrijving van de toegepaste
stuurinrichting, uit- en inbouwbeschrijvingen van de verschillende componenten van
de stuurinrichting zoals het stuurwiel (incl. de airbag), de stuurkolom, de
stuurbekrachtigingspomp en het stuurhuis.
^ 12.1 Inleiding
De Fiat Stilo beschikt in alle uitvoeringen over een stuurinrichting van het
tandheugel-en-rondsel-type. In alle uitvoeringen wordt de Stilo standaard met een
elektrisch bekrachtigd stuurhuis (Dual drive) geleverd. Ten opzichte van de
hydraulische stuurbekrachtiging heeft de elektrische een aantal voordelen. Het
systeem heeft minder componenten en daardoor een lager gewicht en is minder
complex. De montage en reparatie kunnen sneller plaatsvinden en zijn eenvoudiger.
De elektrische stuurbekrachtiging gebruikt alleen vermogen van de motor als de
stuurbekrachtiging nodig is, waardoor de prestaties van de auto verbeteren en het
brandstofverbruik en de emissie lager worden. De stuurbekrachtiging is
snelheidsafhankelijk en is regelbaar (Normaal/City). De beschrijving van de
airbagsystemen is opgenomen in hoofdstuk 15 Carrosserie.
Uitbouwen
[t1
^ 12.3 Stuurhuis
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
Kogeldrukker 1847035000
^ 12.3.2 Spoorstangen en
stuurhuisbalgen vervangen
Uit elkaar nemen en onderdelen controleren
In elkaar zetten
^ 13 Remmen
In het hoofdstuk "Remmen" vindt u een beschrijving van het toegepaste remsysteem
en uit- en inbouwbeschrijvingen van de verschillende componenten van het
remsysteem zoals de remblokken, de remklauw, de remschijf of remtrommel, de
hoofdremcilinder, de rembekrachtiger en de handremkabel. Daarnaast worden enkele
revisies en controles aan het remsysteem beschreven, en het ontluchten ervan. Verder
wordt het antiblokkeerremsysteem (ABS) beschreven, uit- en inbouw van diverse
componenten van het antiblokkeerremsysteem en diagnose met storingscodes.
^ 13.1 Inleiding
Het remsysteem van de Fiat Stilo bestaat uit twee diagonaal gescheiden remcircuits.
Een circuit werkt op één voorwiel en één achterwiel, bijvoorbeeld rechtsvoor met
linksachter. Hierdoor blijven bij een defect in één van de circuits de remmen aan beide
zijden van de auto werken, waardoor de stabiliteit gehandhaafd blijft. Alle
uitvoeringen zijn aan de voorzijde voorzien van geventileerde schijfremmen, aan de
achterzijde van massieve remschijven. Alle uitvoeringen zijn uitgerust met het 4-
kanaals Bosch 5.7-antiblokkeerremsysteem (ABS) met vier actieve sensoren en
elektronische remdrukverdeling (EBD), dat ervoor zorgt dat de remkracht, afhankelijk
van de asbelastingen, in de juiste verhouding over de voor- en achteras verdeeld
wordt. Het belangrijkste kenmerk van de actieve sensoren is dat het signaal direct
door de sensor wordt bewerkt en niet eerst naar de regeleenheid wordt gestuurd. Het
signaal heeft hierdoor direct invloed op het systeem. Het systeem is tevens voorzien
van elektronische regelingen, zoals ASR (antidoorslipregeling van de aangedreven
wielen), MSR (motorremregeling bij terugschakelen) en EVA (in combinatie met ASR;
remregeling bij noodstops). Afhankelijk van de uitvoering is het systeem bovendien
voorzien van ESP (dynamische stabiliteitsregeling van de auto) en HBA (in combinatie
met ESP; automatische remdrukverhoger bij een noodstop). Alle uitvoeringen zijn
voorzien van een rembekrachtiger met een diameter van 10". Deze rembekrachtiger
wordt bij de dieselmodellen door een onderdrukpomp van onderdruk voorzien. De
remblokslijtage wordt elektronisch gecontroleerd door middel van sensoren en de
handrem werkt op de achterwielen. De technische gegevens staan vermeld in
hoofdstuk 19.
^ 13.3 Onderdrukpomp
rembekrachtiger (uitvoeringen met
dieselmotor) uit- en inbouwen
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
^ 13.4 Voorwielremmen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Remschijf 13 (1,3)
Wartelmoer 14 (1,4)
remslang
Wielbouten 98 (9,8)
- Verwijder de voorwielen.
- Draai de bevestigingsbout van de steunbeugel voor de kabel van de
remblokslijtagesensor los (alleen links) en maak de steker van de
remblokslijtagesensor los.
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauw los en plaats de remklauw opzij., zie
figuur 13.4.
Uit- en inbouwen
- Verwijder de voorwielen.
- Maak de steker van de remblokslijtagesensor los (alleen links).
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauwhouder los en verwijder de
remklauwhouder met de remklauw.
- Draai de bevestigingsbouten van de remschijf los en verwijder de remschijf.
Gebruik hierbij zo nodig een geschikte trekker.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Verwijder eventuele roestvorming zodat de remschijf precies evenwijdig aan het
pasvlak van de naaf wordt gemonteerd.
Controleren
^ 13.5 Achterwielremmen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Bevestigingsbouten 57 (5,7)
remklauwhouder
Bevestigingsbouten remklauw 33 (3,3)
Remschijf 13 (1,3)
Wartelmoer remslang 14 (1,4)
Wielbouten 98 (9,8)
- Verwijder de achterwielen.
- Maak de kunststof kap los van de achterzijde van de middenconsole.
- Ontspan de handremkabel door de stelmoer los te draaien.
- Maak de handremkabel los van de remklauw.
- Verwijder de bevestigingsbouten uit de remklauw en neem deze uit de
remklauwhouder, zie figuur 13.5.
^ 13.5.2 Remschijf
Controleren
Uit- en inbouwen
Controleren
^ 13.7 Handrem
^ 13.8.1 Algemeen
Alle uitvoeringen van de Fiat Stilo zijn voorzien van het Bosch 5.7 ABS/EBD-systeem.
Het ABS is parallel aan het hydraulische remsysteem aangebracht, zodat bij een
storing altijd geremd kan worden. In het ABS is het EBD (Electronic Brake force
Distribution) geïntegreerd. Het ABS is tevens voorzien van elektronische regelingen,
zoals ASR (tractieregelsysteem), MSR (motorremregeling bij terugschakelen) en EVA
(in combinatie met ASR; remregeling bij noodstops). Afhankelijk van de uitvoering is
het systeem bovendien voorzien van ESP (dynamische stabiliteitsregeling van de auto)
en HBA (in combinatie met ESP; automatische remdrukverhoger bij een noodstop).
Bij een storing in het EBD gaan het ABS-waarschuwingslampje en het lampje voor te
laag remvloeistofniveau/aangetrokken handrem gelijktijdig branden. Onder deze
omstandigheden moet zeer voorzichtig met de auto naar de dichtstbijzijnde dealer
worden gereden om het systeem te laten controleren.
Tractieregelsysteem (ASR)
Het ESP herkent het gripverlies van het wiel, zowel in lengte als in dwarsrichting
onder alle rij-omstandigheden van de auto, vanaf accelereren tot remmen, zodat de
koersvastheid en de stabiliteit gegarandeerd kunnen worden. Het ESP wordt geregeld
door de Bosch 5.7 ABS-regeleenheid. De regeleenheid verwerkt de signalen van de
stuurhoek en stuursnelheid, dwarsversnelling en gierhoek, gasklepactuatorstand,
wielsnelheid en de druk in het hydraulische remsysteem. Via speciale software in de
regeleenheid worden de grootheden voor de controle over het weggedrag (slip in
lengte- en dwarsrichting tussen de wielen en het wegdek, sliphoek van de auto)
bepaald. Met behulp van deze waarden bepaalt het systeem de effectieve bewegingen
van de auto, signaleert alle kritische omstandigheden die het gevolg zijn van invloeden
van buitenaf (bijvoorbeeld wegdek met weinig grip) en eventuele bedieningsfouten van
de bestuurder en grijpt vervolgens in door de remwerking en het motorkoppel aan te
passen, zodat de auto bestuurbaar blijft. Het systeem is voorzien van een
hoofdremcilinder/rembekrachtiger met aangepaste hoofdremcilinder. Bovendien zijn
de leidingen tussen de hoofdremcilinder en de ABS-regeleenheid voorzien van Titaflex
inserts, omdat de diameter van de leiding groter is (6 mm ten opzichte van 4 mm bij
normale leidingen). Hierdoor wordt de negatieve invloed op de werking van het ESP
voorkomen bij een lage remvloeistoftemperatuur. Het ESP schakelt automatisch in
tijdens het wegrijden en kan niet worden uitgeschakeld. Het HBA is een module in de
ESP-software, die de drukstijgingsgradiënt controleert als de bestuurder remt. Een
noodstop wordt herkend als deze gradiënt boven de drempelwaarde komt.
Met behulp van de Fiat tester (Examiner) kan de regeleenheid van het ABS worden
uitgelezen. Het elektrohydraulisch aggregaat kan niet worden gerepareerd. Als een
storing wordt vastgesteld, moet het aggregaat worden vervangen. Het aggregaat wordt
gevuld met remvloeistof DOT 4 afgeleverd. Het remsysteem moet op dezelfde wijze
worden ontlucht als een traditioneel remsysteem. Houd bij het werken aan
antiblokkeerremsystemen de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Wielbouten 98 (9,8)
Voorwielen
1 Steker
Achterwielen
1 Steker
^ 14 Elektrische installatie
A Achterzijde
ACT Actuator 1-P,26-H,53-S
BAK Brandstofafslagklep 7-E,17-P,25-V,48-M
BC Boordcomputer
BD Brandstofdruk 43-O
BDP Bovenste dode punt 10-B,19-G,37-W
BO Bobine 8-K t/m 8-P,10-O t/m 10-T,28-B t/m 28-H,53-B t/m
53-I
BP Brandstofpomp
BTP Brandstof temperatuur 35-T
CTS Contactslot
CU Controle-unit
FS Fase 1-M,26-B,35-I,46-S
GB Gloeibougies 43-A
GP Gaspedaal 17-B,10-J,25-Q,35-P,43-Q
HZE Hoofdzekering
ILS Inlaatspruitstuk 25-W,48-N
ILT Inlaatluchttemperatuur 26-C
IP Instrumentenpaneel
ISV Inspuitventiel(en) 8-S t/m 8-W,19-B t/m 19-F,28-J t/m 28-N,28-T t/m
28-X,53-K t/m 53-Q
K Klep
KA Kast
KP Koppeling
KT Koelvloeistoftemperatuur 1-O,26-G,46-U
L Links
LAS Lambdasonde 7-F,7-H,16-Q,16-R,34-C t/m 34-G,48-P,48-Q
LHM Luchthoeveelheidsmeter 1-V,35-K,35-V,44-V
M Magneet
MR Motorregeling 4-A,14-A,14-F,23-A,23-M,32-A,32-P,41-A,41-Q,50-
A
OD Oliedruk 7-I,16-T,35-L,30-Y,39-V
P Druk (pressure)
PSE Pingelsensor 1-T,26-F,37-Y,44-Y
R Rechts
REG Regelunit
REL Relais
RP Rempedaal
RW Regelweerstand
S Schakelaar
SE Sensor
T Temperatuur
UGR Uitlaatgasrecirculatie 43-L
V Voorzijde
VG Voorgloeien 44-D
W Weerstand
WD Waterdetectie 43-N
ZD Zender
ZE Zekering
1 Zwart
2 Wit
3 Oranje
4 Rood
5 Paars/violet/lila
6 Groen
7 Geel
8 Bruin
9 Blauw
A Grijs
B Violet
C Lichtblauw
N.B.
12 is dan zwart/wit
64 is dan groen/rood
enz.
^ Elektrische Installatie
Elektrisch schema 1
Elektrisch schema 2
Elektrisch schema 3
Dynamometer 1895762000
- Zet de auto op een hefbrug, maak de massakabel van de accu los en verwijder het
rechtervoorwiel.
- Verwijder de wielkuipbescherming.
- Draai de onderste en bovenste bevestigingsmoer van de dynamo los.
- Draai de dynamo rechtsom en verwijder de riem
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Stel met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1895762000 de spanning van de
riem af op 30-35 daNm, zie figuur 14.1.
Wielbouten 98 (9,8)
Dynamometer 1895762000
- Zet de auto op een hefbrug, maak de massakabel van de accu los en verwijder het
rechtervoorwiel.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de wielkuipbescherming.
- Draai de bouten van de verstelbare riemspanner los en verwijder de aandrijfriem
voor de dynamo en de koelvloeistofpomp, zie figuur 14.3.
Wielbouten 98 (9,8)
- Zet de auto op een hefbrug, maak de massakabel van de accu los en verwijder het
rechtervoorwiel.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de wielkuipbescherming.
- Verlaag de spanning van de riem met behulp van de middelste bout van de
automatische riemspanner (linksom draaien) en verwijder de riem, zie figuur 14.4.
Wielbouten 98 (9,8)
- Zet de auto op een hefbrug, maak de massakabel van de accu los en verwijder het
rechtervoorwiel.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de wielkuipbescherming.
- Verlaag de spanning van de riem met behulp van de middelste bout van de
automatische riemspanner en verwijder de riem, zie figuur 14.5.
Wielbouten 98 (9,8)
Uit- en inbouwen
- Zet de auto op een hefbrug, maak de massakabel van de accu los en verwijder het
rechtervoorwiel.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de wielkuipbescherming.
- Verlaag de spanning van de aandrijfriem voor de hulporganen door de riemspanner
te verstellen en verwijder de aandrijfriem, zie figuur 14.7.
^ 14.3 Dynamo
Motorsteun 22 (2,2)
Moeren uitlaatpijp 45 (4,5)
Dynamo 80 (8,0)
Uit- en inbouwen
Dynamo 80 (8,0)
Uit- en inbouwen
Dynamo 70 (7,0)
Onderste reactiestangen aan subframe 135 (13,5)
- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder het geluidsisolatiedeksel van de cilinderkop.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder het rechter voorwiel.
- Verwijder de rechter wielkuipbescherming.
- Verwijder de aandrijfriem voor de hulporganen zoals beschreven in paragraaf
14.2.5.
- Verwijder de voorste uitlaatpijp.
- Verwijder de oliepeilstokbuis.
- Draai de bevestigingsbouten van de onderste reactiestangen los om de motor los te
maken van het subframe.
- Draai de moeren los en maak de kabels los van de dynamo.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de dynamo langs de onderzijde uit de
motorruimte.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
^ 14.4 Startmotor
^ 14.5.2 Zekeringenkastje in
motorruimte naast accu
Figuur 14.9: Zekeringen in de motorruimte naast de accu
F01 MAXI FUSE Regeleenheid ABS/ASR/ESP (60 A)
F02 MAXI FUSE Regeleenheid elektrische stuurbekrachtiging (70 A)
F03 MAXI FUSE Start/contactslot (20 A)
F04 MAXI FUSE Voorgloei-installatie (uitvoering JTD) (50 A)
F05 MAXI FUSE Elektropomp Selespeed-versnellingsbak (uitvoering 2.4-20V) (30 A)
F06 MAXI FUSE Ventilateur motorkoelsysteem (lage snelheid - uitvoering 1.2-16V
en 1,6-16V), ventilateur motorkoelsysteem (uitvoeringen 1.8-16V en JTD),
ventilateur motorkoelsysteem (30 A)
F07 MAXI FUSE Ventilateur motorkoelsysteem (hoge snelheid 1.2-16V en 1.6-16V
met airconditioning) (50 A)
F08 MAXI FUSE Aanjager (30 A)
F09 Koplampsproeiers (20 A)
F10 Claxon (15 A)
F11 Secundaire componenten (elektronische inspuiting) (15 A)
F14 Grootlicht rechts (10 A)
F15 Grootlicht links (10 A)
F17 Primaire componenten (elektronische inspuiting) (10 A)
F16 Elektronische inspuiting/Selespeed (7,5 A)
F18 Regeleenheid inspuitsysteem +30 (7,5 A)
F19 Aircocompressor (7,5 A)
F20 Verwarmd brandstoffilter (uitvoering JTD) (30 A)
F21 Brandstofpomp (behalve 1.6-16V) (15 A)
F22 Primaire componenten elektronische inspuiting (uitvoeringen 1.2-16V, 1.8-16V
en 2.4-20V) (15 A)
F22 Primaire componenten elektronische inspuiting (uitvoering JTD) (20 A)
F23 +30 Selespeed (15 A)
F24 Elektrische stuurbekrachtiging (+ start/contactslot) (10 A)
F30 Mistlampen voor (15 A)
^ 14.5.3 Zekeringenkastje in
motorruimte op pluspool van accu
Figuur 14.10: Zekeringen in de motorruimte op de pluspool van de accu
F70 MEGA FUSE Regeleenheid motorruimte (150 A)
F71 MIDI FUSE Regeleenheid dashboard (70 A)
F72 MIDI FUSE Regeleenheid dashboard (60 A)
F73 MIDI FUSE Hulpverwarming (uitvoering JTD) (50 A)
^ 14.5.4 Zekeringenkastje in
bagageruimte
Figuur 14.11: Zekeringenkastje in de bagageruimte
F54 Extra versterker radio (25 A)
F55 Beschikbaar
F56 Elektrische stoelverstelling (bestuurderszijde) (30 A)
F57 Stoelverwarming bestuurderszijde (10 A)
F58 Beschikbaar
F59 Beschikbaar
F60 Elektrische stoelverstelling (passagierszijde) (30 A)
F62 Beschikbaar
F63 Regeleenheid Easy-go (10 A)
F64 Beschikbaar
F67 Stoelverwarming passagierszijde (10 A)
F68 Derde remlicht (uitvoering met radar cruise-control) (7,5 A)
^ 14.6 Ruitenwissermechanisme
^ 14.6.1 Ruitenwissermechanisme
voorzijde uit- en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Ruitenwissermotor 10 (1,0)
Wisserarm 20 (2,0)
- Maak de massakabel los van de accu.
- Verwijder de beschermdoppen, draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de
ruitenwisserarmen.
- Verwijder het paraventpaneel.
- Maak de voedingssteker los, draai de bevestigingsbouten los en verwijder het
complete ruitenwissermechanisme uit de auto, zie figuur 14.12.
^ 14.6.2 Ruitenwissermotor
achterzijde uit- en inbouwen
- Maak de massakabel van de accu los.
- Draai de bevestigingsbouten los en maak met behulp van een spatel het binnenste
achterkleppaneel los van de inwendige borgveren en verwijder het paneel.
- Til het beschermkapje op, draai de moer los en verwijder de ruitenwisserarm.
- Maak de steker los van de ruitenwissermotor, draai de bouten los die aangegeven
staan in figuur 14.10 en verwijder de ruitenwissermotor.
Met de noodstartprocedure kan de motor worden gestart als er een probleem is met de
Code-startblokkering (code defect, sleutel onbruikbaar enz.). Met het gaspedaal kan de
noodcode naar de motorregeleenheid worden overgebracht via het van de gasklep
afkomstige signaal. Voer hiervoor de volgende werkzaamheden uit:
^ 15.1 Inleiding
De Fiat Stilo driedeurs, vijfdeurs en Multi Wagon zijn op dezelfde bodemgroep
gebouwd en verschillen onderling door de carrosserie-uitvoering. Zie tabel 15.1, 15.2
en 15.3 voor de verschillende coderingen.
Tabel 15.1: Coderingen van de Fiat Stilo driedeurs (chassiscode ZFA 192.000)
Motortype Uitvoeringscode
1.2-16V Active 192AXA1B 00
1.2-16V 192AXA1B 00B
Dynamic
1.6-16V Active 192AXB1A 02
1.6-16V 192AXB1A 02B
Dynamic
1.8-16V 192AXC1A 04
2.4-20V 192AXD12 06B
1.9-JTD 80 pk 192AXF1A 10
1.9-JTD 115 pk 192AXE1A 08
Tabel 15.2: Coderingen van de Fiat Stilo vijfdeurs (chassiscode ZFA 192.000)
Motortype Uitvoeringscode
1.2-16V Active 192BXA1B 01
1.2-16V 192BXA1B 01B
Dynamic
1.6-16V Active 192BXB1A 03
1.6-16V 192BXB1A 03B
Dynamic
1.8-16V 192BXC1A 05
2.4-20V 192BXD12 07B
1.9-JTD 80 pk 192BXF1A 11
1.9-JTD 115 pk 192BXE1A 09
Tabel 15.3: Coderingen van de Fiat Stilo Multi Wagon (chassiscode ZFA
192.000)
Motortype Uitvoeringscode
1.6-16V 192CXB1A 12
1.8-16V 192CXC1A 13
1.9-JTD 80 pk 192CXF1A 15
1.9-JTD 115 pk 192CXE1A 14
^ 15.2 Airbagsysteem en
gordelspanners
^ 15.2.1 Algemeen
De Fiat Stilo is standaard voorzien van een bestuurders- en passagiersairbag, twee in
de voorstoelen geïntegreerde side-bags en twee window-bags (headbags). De
elektronische regeleenheid bewaakt het hele systeem, waarbij alle componenten
worden gecontroleerd en waardoor zonodig airbags worden geactiveerd. De
regeleenheid wordt gevoed met de accuspanning (12 V) bij ingeschakeld contactslot. In
vergelijking met een traditioneel systeem ondersteunt de extra vertragingssensor
(ECS) de elektronische sensor in de regeleenheid bij een frontale botsing. Deze sensor
geeft snelle informatie over de ernst van de botsing. Als het door de regeleenheid
bewerkte signaal zich boven de inschakellimiet bij een ernstige botsing bevindt, zendt
de regeleenheid het inschakelsignaal alleen als de beveiligingssensor gesloten is. De
regeleenheid activeert eerst uitsluitend de gordelspanners en, bij een ernstige botsing,
de gordelspanners en de airbags voor. De voorste airbags voor de bestuurder en
passagier zijn voorzien van twee fasen, dankzij een 'dubbele inschakeling' (dual stage).
Door het systeem met dubbele inschakeling kan de airbag voor op verschillende
manieren worden opgeblazen: met maximale energie of met minimale energie. Deze
energie wordt geregeld door het gebruik van twee ladingen bij elke airbag, die volgens
een door de regeleenheid bepaalde volgorde kan worden ontstoken. Met de berekening,
die de regeleenheid uitvoert bij een frontale botsing, is de regeleenheid in staat om de
ernst van de botsing te bepalen en vervolgens op aangepaste wijze één of beide
ladingen te ontsteken. De werking van de passagiersairbag wordt bovendien geregeld
door een indelingssensor inzittende (OCS), die de gewichtsklasse van de passagier
herkent. Bij een ernstige botsing heeft deze sensor als taak om de tweede fase te
voorkomen, afhankelijk van de gemeten gewichtsklasse. Als op de passagiersstoel geen
inzittende aanwezig is of geen levend object met een laag gewicht, dan voorkomt de
OCS het inschakelen van de passagiersairbag geheel.
Als één van de limieten niet wordt bereikt, dan kan, nadat de werkende delen van het
systeem zijn hersteld, de regeleenheid opnieuw worden gebruikt, als eerst een RESET-
procedure met de Fiat-tester (Examiner) wordt uitgevoerd. Na de laatste activering,
bij alle gebeurtenissen, kunnen geen verdere herstelprocedures worden uitgevoerd.
Let op! Neem bij werkzaamheden waarbij de airbag betrokken is altijd de volgende
veiligheidsmaatregelen in acht:
- Koppel voor werkzaamheden aan het airbagsysteem altijd beide accuklemmen los
en isoleer deze polen zorgvuldig. Zet het contact tevens in de 'STOP'-stand.
- Wacht na het loskoppelen van de accuklemmen ten minste 10 minuten alvorens
met de werkzaamheden te beginnen.
- Leg een nieuwe of verwijderde airbag altijd met de beklede zijde naar boven in een
metalen kast die afgesloten kan worden.
- Werkzaamheden aan het airbagsysteem mogen uitsluitend worden uitgevoerd door
juist opgeleide personen.
- Neem een airbagmodule nooit uit elkaar.
- Gebruik nooit onderdelen van het airbagsysteem van een andere auto. Altijd
vervangen door nieuwe onderdelen.
- Gebruik bij het werken aan airbagsystemen een beschermende bril en
handschoenen.
- Controleer na het uitvoeren van werkzaamheden aan het airbagsysteem de werking
ervan met behulp van de Fiat-tester (Examiner).
- Controleer als het airbagsysteem is ontstoken, gedeeltelijk ontstoken of niet
ontstoken is de volgende componenten: stuurkolom, stuurkolomsteunen, kabels en
stekerverbindingen, deel waaraan de regeleenheid en de modules zijn bevestigd,
spiraalmechanisme, dashboard.
- Let op! De bedrading van het airbag- en gordelspannersysteem is in de kleur geel
uitgevoerd.
- Verwijder de elektronische regeleenheid indien de auto na spuitwerkzaamheden in
een moffeloven met een temperatuur van meer dan 85 °C wordt geplaatst.
Deze bewerking moet niet integraal worden uitgevoerd bij de aanwezigheid van het
VDC-systeem, met uitzondering van het loskoppelen van de steker in de verbinding
van het spiraalmechanisme.
Inbouwen
^ 15.2.7 Storingsdiagnose
Tijdens het rijden met de auto voert de regeleenheid doorlopend een zelfdiagnose van
het systeem uit en worden eventuele storingen opgeslagen. Als een storing wordt
gevonden gaat het waarschuwingslampje voor storingen in het airbagsysteem op het
instrumentenpaneel branden. Na het starten gaat het waarschuwingslampje ongeveer
4 seconden branden (testfase) en dooft vervolgens. Als het lampje niet gaat branden of
niet dooft na 4 seconden, dan is een storing gevonden in het airbagsysteem. Ook het
inschakelen van het systeem als gevolg van een botsing boven een bepaalde
drempelwaarde wordt door de regeleenheid opgeslagen. Met behulp van de Fiat-tester
kan het geheugen van de regeleenheid worden uitgelezen en gewist (nadat de storing
is verholpen). Let op! Na een botsing waarbij het systeem is ingeschakeld kan het
geheugen van de regeleenheid niet meer gewist worden. In dat geval moet de
regeleenheid worden vervangen.
^ 15.4.2 Portierbekleding
achterportier
- Verwijder bij uitvoeringen met handmatige ruitbediening de ruitslinger met behulp
van speciaal gereedschap Fiat 1878034000.
- Verwijder bij uitvoeringen met elektrische ruitbediening de bedieningsschakelaar
van de elektrische ruitbediening.
- Verwijder de doppen en draai de onderliggende bouten los, zie figuur 15.13.
^ 15.5.2 Portierruit en
ruitmechanisme achterportier
- Verwijder het portierpaneel van het achterportier zoals beschreven in paragraaf
15.4.2.
- Zet de portierruit half open zodat via de inspectie-opening de borgveer van de ruit
zichtbaar is.
- Verwijder het antiletselrubber en de ruitgoot zo ver als nodig is, zodat de
bevestigingsbouten van het voorste sierpaneel op het portierframe bereikt kunnen
worden.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste sierpaneel van het
portierframe.
- Verplaats de borgveer en verwijder de portierruit.
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de steker los (bij uitvoeringen met
elektrische ruitbediening achter) en verwijder het ruitmechanisme uit het portier.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
^ 16 Periodiek onderhoud
- Controleer iedere 1000 km of voor aanvang van een lange rit de conditie en
spanning van de banden (ook het reservewiel). Controleer het koelvloeistofniveau,
het remvloeistofniveau, het niveau van de stuurbekrachtigingsvloeistof (indien van
toepassing) en het niveau van de ruitensproeiervloeistof. Vul zonodig bij.
- Controleer iedere 3000 km of voor de aanvang van een lange rit het peil van de
motorolie en vul zonodig bij.
^ 17 Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
fase 1 30 (3,0)
fase 2 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
fase 3 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Conische plug voorzijde nokkenashuis (M20x1,5) 40 (4,0)
Conische plug achterzijde nokkenashuis (M14x1,5) 15 (1,5)
Distributieriemspanner 25 (2,5)
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +40°
verder
draaien
Hoofdlagerkappen:
fase 1 40 (4,0)
fase 2 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 15 (1,5)
Koelvloeistofpomp aan cilinderblok 10 (1,0)
Krukaspoelie 22 (2,2)
Krukasriemwiel:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +90°
(kwartslag)
verder
draaien
Lambdasonde 45 (4,5)
Moer van ophangrubber aan versnellingsbakzijde (M12x1,25) 90 (9,0)
Motorsteun aan distributiezijde (moer) 50 (5,0)
Motorsteun aan distributiezijde (bout) 43 (4,3)
Nokkenashuis 15 (1,5)
Nokkenasriemwiel 120 (12,0)
Ophangrubber van steun aan versnellingsbakzijde (M8x1,25) 25 (2,5)
Reactiestang aan subframe (M12x1,25) 120 (12,0)
Spruitstuk/katalysator aan cilinderkop 25 (2,5)
Spruitstuk/katalysator aan uitlaatpijp 45 (4,5)
Steunbeugel uitlaatspruitstuk/katalysator 27 (2,7)
Thermostaat 10 (1,0)
Uitlaatspruitstuk aan uitlaatpijp 45 (4,5)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Cilinderkopbouten:
fase 1 40 (4,0)
fase 2 +90° (kwartslag)
verderdraaien
fase 3 +90° (kwartslag)
verderdraaien
Deksel hulpas aan cilinderblok 10-12 (1,0-1,2)
Distributieriemspanner 21-26 (2,1-2,6)
Drijfstanglagerkappen 48-51 (4,8-5,4)
Hoofdlagerkappen 72-88 (7,2-8,8)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Koelvloeistofpomp 21-26 (2,1-2,6)
Krukaspoelie 180-200 (18,0-
20,0)
Lambdasonde 45 (4,5)
Motorsteun (ophangrubber):
moeren 60 (6,0)
bouten 50 (5,0)
Motorsteun aan distributiezijde 50 (5,0)
Carterpan:
M6 9 (0,9)
M8 25 (2,5)
Cilinderkopbouten:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 40 (4,0)
fase 3 +90° (kwartslag)
verder draaien
fase 4 +90° (kwartslag)
verder draaien
fase 5 +90° (kwartslag)
verder draaien
Distributiedeksel 10 (1,0)
Distributieriemspanner 25 (2,5)
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 25 (2,5)
fase 2 +60° verderdraaien
Hoofdlagerkappen:
fase 1 25 (2,5)
fase 2 +100° verder
draaien
Inlaatnokkenasriemwiel (M6x1,25) 10 (1,0)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Kleppendeksel 10 (1,0)
Koelvloeistofpomp aan cilinderkop 21-26 (2,1-2,6)
Krukaspoelie 25 (2,5)
Krukasriemwiel (linkse draad, niet smeren) 209-231 (20,9-23,1)
Lambdasonde 45 (4,5)
Motorsteun distributiezijde:
Carterpan:
M6 9 (0,9)
M8 25 (2,5)
Cilinderkopbouten:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 40 (4,0)
fase 3 +90°
(kwartslag)
verder draaien
fase 4 +90°
(kwartslag)
verder draaien
fase 5 +90°
(kwartslag)
verder draaien
Distributiedeksel 9 (0,9)
Distributieriemspanner 25 (2,5)
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 25 (2,5)
fase 2 +60°
verderdraaien
Hoofdlagerkappen:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +100° verder
draaien
Inlaatnokkenasriemwiel (M6x1,25) 10 (1,0)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Kleppendeksel 9 (0,9)
Koelvloeistofpomp aan cilinderkop 25 (2,5)
Krukaspoelie 25 (2,5)
Krukasriemwiel (linkse draad, niet smeren) 329-441 (32,9-
44,1)
Lambdasonde 45 (4,5)
Moer van motorsteun versnellingsbakzijde (M12) 90 (9,0)
Carterpan:
M6 9-12 (0,9-1,2)
M8 23-33 (2,3-3,3)
Cilinderkopbouten:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 65 (6,5)
fase 3 90° (kwart slag)
verderdraaien
fase 4 90° (kwart slag)
verderdraaien
fase 5 90° (kwart slag)
verderdraaien
Dieselinspuitpomp aan steun 25 (2,5)
Distributiedeksels 9 (0,9)
Distributieriemspanner 25 (2,5)
Drijfstanglagerkappen:
Hoofdlagerkappen:
Motorsteun distributiezijde:
Onderste reactiestangen:
Wartels brandstofleidingen:
Versnellingsbak (C.514.5)
Aftapplug 36 (3,6)
As achteruit-versnelling 26 (2,6)
Borgmoer versnellingsbakassen 118
(11,8)
Differentieeldeksel:
M10 35 (3,5)
M8 20 (2,0)
Opsluitplaat 20 (2,0)
Schakelvork 5e-versnelling 12 (1,2)
Steun/schakelvork achteruit-versnelling 15 (1,5)
Versnellingsbakhuis 20 (2,0)
Vulplug 36 (3,6)
Versnellingsbak (C.514.6)
Aftapplug 36 (3,6)
Borgbout ingaande as (linkse draad) 105
(10,5)
Borgmoer uitgaande as 115
(11,5)
Opsluitplaat 20 (2,0)
Versnellingsbakhuis 20 (2,0)
Vulplug 36 (3,6)
Versnellingsbak (C.510.5)
Versnellingsbak (C.530.5)
Aandrijving
Naafmoer:
fase 1 70 (7,0)
fase 2 +62°
verderdraaien
Voorwielophanging
bout 125
(12,5)
moer 70 (7,0)
Schokdemper aan fusee 75 (7,5)
Schokdempermoer 60 (6,0)
Spoorstangkogel 70 (7,0)
Stabilisatorstang aan subframe 25 (2,5)
Stabilisatorstanggewricht aan schokdemper 51 (5,1)
Achterwielophanging
Stuurinrichting
Remmen
Elektrische installatie
^ 18 Revisiematen
Voor zover niet anders vermeld, worden alle revisiematen in millimeters gegeven.
In het hoofdstuk "Revisiematen" vindt u per beschreven motor een overzicht van de
revisiematen. Behandeld worden ondermeer de cilinderkop, de in- en uitlaatklep, de
nokkenas, de zuiger en cilinder, de zuigerveren, de krukas en drijfstang, de oliepomp
en het vliegwiel.
Klepgeleiders
Binnendiameter 6,022-6,040
Buitendiameter 10,010-10,030
Overmaten 0,05/0,10/0,25
Perspassing 0,049-0,051
Kleppen
Klepsteeldiameter 5,974-5,992
Klepschoteldiameter 22,250-22,550
Klepschotelhoek 45°30' ±5'
Klepsteelspeling 0,030-0,066
Klepveren
Klepveerlengte
bij 225 N 31
bij 423 N 23
Vrije klepveerlengte 40
Nokkenas
Klepstoterdiameter 28,354-28,370
Klepstoterspeling 0,046-0,051
Klepspeling voor controle timing 0,45
Klepstelwijze hydraulisch
Cilinderblok
Diameter cilinderboringen
klasse A 70,800-70,810
klasse B 70,810-70,820
klasse C 70,820-70,830
Diameter hoofdlagerboringen 48,350-48,650
Coniciteit cilinders ±0,005
Ovaliteit cilinders max. 0,05%
Overmaat cilinders 0,4
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1
Zuigers
Drijfstangen
Krukas
Hoofdlagertapdiameter
klasse A 47,982-47,988
klasse B 47,988-47,994
klasse C 47,994-48,000
Hoofdlagertapbreedte 23,975-24,025
Hoofdlagerspeling 0,025-0,049
Dikte hoofdlagers
klasse A 1,836-1,840
klasse B 1,843-1,847
klasse C 1,848-1,852
ondermaten 0,254/0,508
Drijfstanglagertapdiameter 41,990-42,008
Dikte axiale krukaslagers 2,310-2,360
overmaat 0,127
Axiale krukasspeling 0,055-0,265
Oliepomp
Klepgeleiders
Binnendiameter 7,022-7,040
Buitendiameter 13,010-
13,030
Overmaten 0,05/0,10/0,25
Perspassing 0,033-0,080
Kleppen
Klepsteeldiameter
inlaat 6,982-7,000
uitlaat 6,974-6,992
Klepschoteldiameter
inlaat 30,20-34,50
uitlaat 29,75-30,05
Klepschotelhoek 45°30' ±5'
Klepsteelspeling
inlaat 0,022-0,058
uitlaat 0,030-0,066
Klepveren
Klepveerlengte
bij inlaatklepveer
bij 278,0-308,0 N 34
bij 601,0-659,0 N 25,5
bij uitlaatklepveer
bij 278,0-308,0 N 34
bij 577,0-635,0 N 26
Nokkenas
Diameter lagertappen
lagertap 1 29,944-
29,960
lagertap 2 52,400-
52,415
lagertap 3 52,800-
52,815
lagertap 4 53,200-
53,215
lagertap 5 53,600-
53,615
Noklichthoogte
inlaat 8,5
uitlaat 8,0
Radiale speling lagertappen 0,030-0,070
Nokkenashuis
Lagerboringdiameter
lagertap 1 29,989-
30,014
lagertap 2 52,445-
52,470
lagertap 3 52,845-
52,870
lagertap 4 53,245-
53,270
lagertap 5 53,645-
53,670
Diameter klepstoterboring 33,000-
33,025
Klepstoterbussen
Klepstoterdiameter 32,959-
32,975
Klepstoterspeling 0,025-0,066
Klepspeling voor controle timing 0,45
Klepstelwijze hydraulisch
Cilinderblok
Diameter cilinderboringen
klasse A 86,400-
86,410
klasse B 86,410-
86,420
klasse C 86,420-
86,430
Diameter hoofdlagerboringen 54,507-
54,520
Breedte hoofdlagerboring 22,14-22,20
Coniciteit cilinders max. 0,005
Ovaliteit cilinders max. 0,05
Overmaat cilinders 0,1
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1
Zuigers
Drijfstangen
Krukas
Hoofdlagertapdiameter
klasse A 50,790-
50,800
klasse B 50,780-
50,790
ondermaat 0,127
Hoofdlagerspeling 0,019-0,050
Drijfstanglagertapdiameter
klasse A 45,513-
45,523
klasse B 45,503-
45,513
ondermaat 0,127
Dikte axiale krukaslagers 2,310-2,360
overmaat 0,127
Axiale krukasspeling 0,055-0,265
Oliepomp
Klepgeleiders
Binnendiameter 7,022-7,040
Buitendiameter 13,010-13,030
Overmaten 0,05/0,10/0,25
Kleppen
Klepveren
Klepveerlengte
binnenste klepveer
bij 96,1-106,0 N 29,5
bij 201,0-210,7 N 20
buitenste klepveer
bij 270,7-294,3 N 34
bij 484,6-523,8 N 24,5
Nokkenas
Klepstoterbussen
Klepstoterdiameter 32,959-32,975
Klepstoterspeling 0,025-0,066
Klepspeling voor controle timing 0,45
Klepstelwijze hydraulisch
Cilinderblok
Diameter cilinderboringen
klasse A 82,000-82,010
klasse B 82,010-82,020
klasse C 82,020-82,030
Diameter hoofdlagerboringen 56,705-56,718
Breedte hoofdlagerboring 21,780-21,800
Coniciteit cilinders max. 0,010
Ovaliteit cilinders max. 0,005
Overmaat cilinders 0,4
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1
Zuigers
Drijfstangen
Krukas
Hoofdlagertapdiameter
klasse A 52,994-53,000
klasse B 52,988-52,994
klasse C 52,982-52,988
Hoofdlagerspeling 0,031-0,050
overmaten 0,254/0,508
Drijfstanglagertapdiameter
klasse A 50,799-50,805
klasse B 50,793-50,799
klasse C 50,787-50,793
overmaten 0,254/0,508
Dikte axiale krukaslagers 2,342-2,358
overmaat 0,127
Axiale krukasspeling 0,059-0,161
Oliepomp
Klepgeleiders
Binnendiameter 7,022-7,040
Buitendiameter 13,010-13,030
Overmaten 0,05/0,10/0,25
Kleppen
Klepveren
Klepveerhoogte
binnenste klepveer
bij 75,5-86,5 N 29,5
bij 162,6-180,6 N 23,4
vrije lengte 31,20
buitenste klepveer
bij 205,8-227,8 N 36,8
bij 413,6-449,6 N 27,6
vrije lengte 46
Nokkenas
Klepstoterbussen
Klepstoterdiameter 32,959-32,975
Klepstoterspeling 0,025-0,066
Klepspeling voor controle timing 0,45
Klepstelwijze hydraulisch
Cilinderblok
Diameter cilinderboringen
klasse A 82,000-82,010
klasse B 82,010-82,020
klasse C 82,020-82,030
Coniciteit cilinders max. 0,005
Ovaliteit cilinders max. 0,05
Overmaat cilinders 0,4
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1
Zuigers
Drijfstangen
Krukas
Hoofdlagertapdiameter
klasse A 59,994-60,000
klasse B 59,988-59,994
klasse C 59,982-59,988
ondermaat 0,127
Hoofdlagerspeling 0,030-0,056
Drijfstanglagertapdiameter
klasse A 50,799-50,805
klasse B 50,793-50,799
klasse C 50,787-50,793
ondermaat 0,127
Dikte axiale krukaslagers 2,469-2,485
overmaat 0,254
Axiale krukasspeling 0,059-0,161
Oliepomp
Nokkenas
Noklichthoogte
inlaat 8,5
uitlaat 9,0
Diameter lagertappen 26,000-26,015
Axiale lagerspeling 0,100-0,230
Klepstoterbussen
Klepstoterdiameter 36,975-36,991
Klepspeling
inlaatkleppen 0,30-0,40
uitlaatkleppen 0,30-0,40
Klepspeling voor controle timing 0,40
Klepstelwijze vulplaatjes
Kleppen
Klepsteeldiameter
inlaat/uitlaat 7,890-7,940
Klepschotelhoek 45°30' ±5
Klepgeleiders
Klepveren
Cilinderblok
Cilinderdiameter
klasse A 82,000-82,010
klasse B 82,010-82,020
klasse C 82,020-82,030
Diameter hoofdlagerboringen 63,691-63,732
Coniciteit cilinders max. 0,005
Ovaliteit cilinders max. 0,05
Vervorming pasvlak cilinderkop max. 0,1
Overmaat cilinders 0,1
Zuigers
Drijfstangen
Hoofdlagertapdiameter
klasse A 59,994-60,000
klasse B 59,987-59,993
klasse C 59,982-59,986
ondermaat hoofdlagertappen 0,127
Drijfstanglagertapdiameter
klasse A 50,799-50,805
klasse B 50,793-50,799
klasse C 50,787-50,793
ondermaat drijfstanglagertappen 0,127
Axiale krukasspeling 0,049-0,211
Oliepomp
^ 19 Technische gegevens
Smeersysteem
Koelsysteem
Brandstofsysteem
Ontsteking
Type elektronisch
Ontstekingsvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Bobineweerstand (bij 23 °C)
primair (ohm) 0,52-0,62
secundair (kilo-ohm) 6830-7830
Toerental/BDP-sensor:
weerstand bij 20 °C (ohm) 1134-1386
luchtspleet (mm) 0,5-1,5
Bougies NGK DCPR8E-N (E3)
NGK DCPR7E-N (E4)
Bougie-elektrodenafstand (mm) 0,8
Koelsysteem
Brandstofsysteem
Ontsteking
Type elektronisch
Ontstekingsvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Bobineweerstand (bij 23 °C)
primair (ohm) 0,52-0,62
Toerental/BDP-sensor:
weerstand bij 20 °C (ohm) 1134-1386
luchtspleet (mm) 0,5-1,5
Bougies NGK BKR5EZ
Bosch FR8DEE-N
Champion RC10YCC
Bougie-elektrodenafstand (mm) 0,8
Smeersysteem
Koelsysteem
Ontsteking
Type elektronisch
Ontstekingsvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Bobineweerstand (bij 20 °C)
primair (ohm) 0,495-0,605
Toerental/BDP-sensor:
weerstand bij 20 °C (ohm) 570±57
luchtspleet (mm) 0,5-1,5
Bougies Champion RC10YCC
NGK BKR6EZ
Bougie-elektrodenafstand (mm) 0,8
^ 19.4 2,4 L-20V-benzinemotor
Motor
Smeersysteem
Koelsysteem
Koelvloeistof Mengsel van Paraflu-antivries (glycol-mono-
ethyleen) en gedestilleerd water
Mengverhouding (%)
water/antivries 50/50
Inhoud (kg) incl. verwarming 8,3
Openingsdruk dop
expansiereservoir (bar) 0,98
Thermostaat opent bij (°C) 88 ±2
Brandstofsysteem
Ontsteking
Type elektronisch
Ontstekingsvolgorde 1-2-4-5-3
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Toerental/BDP-sensor achter op cilinderblok
luchtspleet (mm) 0,8-1,5 (niet afstelbaar)
Bougies Champion RC8BYC
Bougie-elektrodenafstand (mm) 0,8
^ 19.5 1,9 L-dieselmotor (80 pk)
Motor
Smeersysteem
Brandstofsysteem
Smeersysteem
Koelsysteem
Brandstofsysteem
*Multi Wagon-uitvoeringen
Wielophanging
Type
voor Onafhankelijke wielophanging, type MacPherson, met
smeedstalen wieldraagarmen
bevestigd aan een subframe, dubbelwerkende
hydraulische telescopische
schokdempers, schroefveren en stabilisatorstang.
achter Gekoppelde wielophanging (semi-onafhankelijk),
schroefveren, dubbelwerkende
hydraulische telescopische schokdempers. Asbuis
bestaat uit twee langsdragers en
open torsie-traverse met stabilisatorstang en
gecontroleerde vervormbare
hydraulische ophangelementen.
Wielstanden zie tabel 11.2 en tabel 11.3
Bandenspanning zie tabel 11.1
Vet homokineten Tutela MRM2
Stuurinrichting
Remmen
Achterwielremmen (schijven)
Elektrische installatie
Startmotoren
1.2-16V 12 V-0,9 kW
1.6-16V 12 V-1,3 kW
1.8-16V 12 V-1,0 kW
2.4-20V 12 V-1,4 kW
1.9-JTD 80 pk 12 V-2,0 kW
1.9-JTD 115 pk 12 V-2,0 kW
Dynamo's
Spanning (V) 14
Nominale laadstroom (A)
1.2-16V (Denso) 50-90
1.6-16V (Bosch) 50-90
1.8-16V (Denso) 70-120
2.4-20V (Denso) 140
1.9-JTD 80 pk (Denso) 70-120
1.9-JTD 115 pk (Denso) 70-120
Accu's
Stilo driedeurs
Stilo vijfdeurs
Stilo vijfdeurs