Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 5

Katholieke Universiteit Leuven

FACULTEIT BIO- INGENIEURSWETENSCHAPPEN

Verslag : Diffusie en osmose


Louise Katalagarianakis 1ste BAC bio-
ingenieurswetenschappen
Anke D’hoore Reeks 8
Jo Petitjean 10 december 2010

1 Inleiding
Binnenin de cel van een plant, maar ook van cel tot cel gebeurt er
transport van allerhande gassen, ionen, water en moleculen.

Dit kan op twee verschillende manieren plaatsvinden, enerzijds via actief


transport en anderzijds via passief transport. Van actief transport spreekt
men als er een bepaalde energie voor het vervoer moet geleverd worden
door de plant zelf. Bij passief transport komt er geen energie van de plant
zelf aan te pas, maar wel aan de eigen energie van de moleculen en
ionen. Deze energie zorgt ervoor dat ze zich verplaatsen van een plek met
een hogere concentratie naar een plek met lagere concentratie, tot ze
homogeen verdeeld zijn over het hele volume. Dit proces wordt diffusie
genoemd.

Een speciaal geval van diffusie, met name het diffusieproces van water
doorheen een semipermeabel membraan, duidt men aan met de naam
osmose. Door semipermeabel membraan kan er geen diffusie van grotere,
polaire moleculen (bv. glucose en sucrose) net als alle ionen,
plaatsvinden. Een evenwicht kan alleen tot stand komen wanneer
watermoleculen diffunderen van een oplossing met lage concentratie naar
een oplossing met hoge concentratie.

Bij cellen zonder celwand, zoals dierlijke cellen, is het vrij gemakkelijk om
de richting van osmose te voorspellen. Indien twee omgevingen aan
weerszijden van een semipermeabel membraan dezelfde cencentratie aan
opgeloste stoffen bevatten, spreekt men van een istone oplossing, en
vindt er geen transport plaats. Heeft de omgeving aan de ene kant van
het membraan een hogere concentratie (hypertoon) aan opgeloste stoffen
dan de andere zijde (die dus een lagere concentratie bevat, en hypotoon
is), dan diffundeert water vanuit het hypotone milieu naar het hypertone
milieu.
Bij plantencellen speelt er nog een extra factor mee bij de osmose,
namelijk de fysische celwanddruk, ofwel de turgordruk (ψP).. Samen met
de osmotische potentiaal (ψS) bepaalt dit de waterpotentiaal (ψ). De
waterpotentiaal wordt uitgedrukt in eenheden van druk, meestal MPa. In
een hypotone omgeving, bestaat er een continue wateropname uit de
omgeving. Een dierlijke cel zou barsten door een te grote opname van
water, maar bij een plantencel ontstaat er een fysische tegendruk van de
celwand, zodat het geheel in evenwicht blijft. In een hypertone omgeving
zal de cel water verliezen, en krimpen. Dit resulteert in het loskomen van
het plasmamembraan van de celwand, dit wordt plasmolyse genoemd. In
een eerste stadium is dit effect nog omkeerbaar, maar na langdurige
plasmolyse zal de cel afsterven.

Het practicum bestond uit 3 proeven. De eerste proef werd uitgevoerd met
aardappelweefsel (Solanum tuberosum L.), de tweede met wortelweefsel
en bij de derde proef bekeken we de plasmolyse bij cellen van de Rode ui
(Allium cepa L.). Drie hypotheses werden opgesteld. Ten eerste werd er
verondersteld dat bij de oplossingen met een lage concentratie, de lengte
(bij de aardappelstaafjes) of het gewicht (bij de wortelschijfjes) zou
toenemen, doordat het water onder osmotisch invloed in de cellen zou
diffunderen. Bij oplossingen met een hoge concentratie zou de lengte of
het gewicht dan afnemen, doordat er water onttrokken wordt aan de
cellen. Ten slotte zou er een osmotisch evenwicht bereikt worden, zodat
beide concentraties istoon worden.

Bij de Rode ui werd er verwacht dat bij een hoge concentratie de cel zal
krimpen, het plasmamembraan zal intrekken en dus plasmolyse zal
vertonen. Bij een lagere concentratie zal de cel een grotere centrale
vacuole bezitten.

2 Materiaal en methode
Voor de eerste proef werden er 5 glazen bekers gebruikt. Deze werden
gevuld met 40 ml van verschillende concentraties NaCl-oplossing (0%,
0.5%, 5%, 10% en 20%). De Aardappel werd in gelijke staafjes, 15 van
elks 3 cm lengte, gesneden worden, hiervoor werd een friensnijder
gebruikt en voor de schil te verwijderen een aardappelmesje. De randen
werden met het aardappelmesje zo gelijk mogelijk gemaakt. De staafjes
werden verdeeld over 5 groepjes. De totale lengte van elk groepje werd
gemeten ( tot op 1 mm nauwkeurig) en opgeschreven, daarna werden er 3
staafjes in elk bekertje gelegd. De tijd werd genomen wanneer het laatste
staafje in de beker gelegd werd. Na 30, 60, 90 en 120 minuten werden de
staafjes uit de bekers genomen en opnieuw gemeten tot op mm
nauwkeurig. De resultaten kunnen teruggevonden worden in tabel 1.
Bij de tweede proef werden er van een ongeschilde wortel 15 schijfjes met
een aardappelmesje gesneden. Er werd op gelet dat deze ongeveer
dezelfde dikte hadden. Ook hier werden de wortelschijfjes in 5 groepjes
verdeeld. Voordat ze in de bekerglaasjes gingen werden ze per 3 gewogen
tot op 0,01 g nauwkeurig. Daarna werden ze in dezelfde glazen bekers
gelegd, naast de staafjes aardappel. Ook hier werd de tijd gemeten vanaf
dat het laatste schijfje erin gelegd werd. Na 30, 60, 90 en 120 minuten
werden de wortelschijfjes eruit genomen, afgedroogd zodat er geen
overtollig gewicht veroorzaakt kan worden, en opnieuw werden ze
gewogen. Deze resultaten bevinden zich in tabel 2.

Voor het plasmolyse-experiment werden vier stukjes van het vlies dat zich
tussen de rokken van de ui bevindt geïsoleerd ( elk met een oppervlakte
van ca. 0,5 cm² ) en op vier verschillende draagglaasje geplaatst. Met een
pasteurpipet werden er 2 druppels oplossing toegevoegd, per
draagglaasje werd een oplossing met verschillende sucroseconcentratie (0
M, 0,50 M, 0,75 M en 1 M). En daarop werd telkens zorgvuldig een
dekglaasje geplaatst. Men liet deze preparaten een vijftal minuten rusten
voordat het bekeken werd met een lichtmicroscoop onder een 10x en 40x
objectief. Bijlage 1 bevat de schetsen die gemaakt werden.

3 Resultaten
Datatabel 1 Lengteveranderingen in aardappelweefsel als gevolg
van osmose ( mm )

Zoutoplossing (% NaCl)

Tijd (min) 0 0,5 5 10 20

0 9,0 8,9 9,2 8,6 8,6

30 9,0 8,9 9,0 8,4 8,2

60 9,1 9,1 8,8 8,1 7,9

90 9,3 9,3 8,6 8,0 7,9

120 9,3 9,3 8,7 7,8 7,7

Grafiek 1
Lengte aardappel in functie van de tijd

Datatabel 2 Massaveranderingen in wortelweefsel als gevolg van


osmose ( g )

Zoutoplossing (% NaCl)

Tijd (min) 0 0,5 5 10 20

0 6,30 5,94 6,36 5,89 6,17

30 6,41 6,31 6,05 5,31 5,42

60 6,48 6,37 5,85 5,34 5,42

90 6,54 6,43 5,83 5,34 5,40

120 6,52 6,43 5,85 5,29 5,33

Grafiek 2

Massa wortel in functie van de tijd

Datatabel 3 Ratio aardappel:

Tijd 0 0,5 5 10 20
(min)
0 1 1 1 1 1
30 1 1 0,98 0,98 0,95
60 1,01 1,02 0,96 0,94 0,92
90 1,03 1,04 0,93 0,93 0,92
120 1,03 1,04 0,95 0,91 0,9

Indien de ratio groter is dan 1, dat wilt zeggen dat de aardappel of wortel water
heeft opgenomen. Dit impliceert dan weer dat de aardappel zich bevindt in een
hypotone oplossing. Indien de ratio kleiner is dan 1 bevindt de aardappel of
wortel zich in een isotone oplossing. Indien de ratio gelijk is aan 1 bevindt de
aardappel of wortel zich in een hypotoon milieu.

Datatabel 4 Ratio wortel:

Tijd 0 0,5 5 10 20
(min)
0 1 1 1 1 1
30 1,02 1,06 0,95 0,9 0,88
60 1,03 1,07 0,92 0,91 0,88
90 1,04 1,08 0,92 0,91 0,88
120 1,03 1,08 0,92 0,9 0,86

Netto- waterverlies en –opname voor aardappel en wortel

Datatabel 3 Osmotische potentiaal

% NaCl 0 0,5 5 10 20

ΨS (MPa)

4 Besluit en discussie
Uit Datatabel 1 en grafiek 1 kan er besloten worden dat bij de Aardappelstaafjes
in de oplossing met 0% en 0,5% zaten , de omgevingen hypotoon waren in
vergelijking met het Aardappelweefsel. Er werd opgemerkt dat de lengte van het
Aardappelweefsel toenam en het dus water opgenomen had. Bij de oplossingen
met 5%, 10% en 20% verminderden de Aardappelstaafjes in lengte. Hoe hoger
de concentratie zoutoplossing van de omgeving, hoe groter het lengteverlies
was. Dit was het gevolg van osmose, de omgeving in de maatbekers waren
hypertoon ten opzichte van het Aardappelweefsel. Het Aardappelweefsel ging
daardoor water uitscheiden zodat het isotoon werd met de omgeving. Ook voor
de Wortel werden er gelijkaardige besluiten getrokken. Er kon vastgesteld
worden dat de isotone waarde zich tussen de 0,5 % en de 5% bevond. Door het
bereken van de ratio werd er op een snelle manier afgelezen wanneer er
waterverlies of wateropname was.

Ook voor het derde experiment waren de hypothesen correct gemaakt. Aan het
eerste preparaatjes, dat gemaakt werd met een sucroseconcentratie van 0 M
(figuur 1), werd er niets opgemerkt. Bij dat van 0,25 M (figuur 2 )
sucroseconcentratie werd er een lichte vorm van inkrimping van het
celmembraan opgemerkt, de celkern werd ook tegen de celmembraan gedrukt.
Vooral bij de preparaatjes met sucroseconcentraties van 0,75 M en 1 M (figuur 3
en figuur 4 ) werd er duidelijk een inkrimping waargenomen. Het celmembraan
kwam los van de celwand. Dit verschijnsel werd verklaard doordat de
concentratie opgeloste stof buiten de cel groter was dan binnen in de cel. Water
werd gestuurd naar de omgeving van de cel, waardoor de cel ging uitdrogen .
Het cytoplasma van een cel van een rode ui is hypertoon in vergelijking met
oplossingen met een sucroseconcentratie 0,25 M en hoger.

You might also like