Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 18

De cel als eenheid van leven

H7: celstructuur en functie


1. De fundamentele eenheden van leven

 Alle organismen bestaan uit cellen


 Een cel is de eenvoudigste compositie van stoffen die kan leven
 Celstructuur is gecorreleerd aan cel functie
 Alle cellen (vandaag op aarde) zijn met elkaar verwant door hun afstamming van
evolutionair vroeger ontwikkelde cellen

7.1 om cellen te bestuderen gebruiken biologen microscopen en biochemische technieken


Cellen zijn te klein om met het blote oog waar te nemen

 Microscopie
Lichtmicroscoop (LM) valt er licht doorheen een specimen en daarna doorhen een
systeem van glazen lenzen, die het beeld vergroten

Kwaliteit hangt af van:


- Vergroting, verhouding tussen de grootte van het beeld van het object en zijn
werkelijke grootte
- Oplossend vermogen ( resolutie); maat voor de duidelijkheid van het beeld
- Contrast, zichtbare verschillen tussen delen van het staal

Belangrijke figuur
100 -10 µm meeste planten en dierlijke cellen
10 – 1µm  bacteriën

Virussen zijn 100x kleiner als bacteriën

Virussen zijn geen levende materie

Moleculen: nm
Cellen: µm

Kunnen kijken tot 0.2 mm


Met licht kijken tot 0.2µm
Met elektronen microscoop tot 0.2 nm
Een LM kan de werkelijke grootte van een specimen tot 1000 maal vergroten
 De meeste organellen zijn te klein om waar te nemen met een LM
Kwaliteit soms verbeteren door het aanbrengen van kleuren

2 basistypes van elektronen microscopen ( EM)


 Voor de subcellulaire structuren te bestuderen

• Scanning elektronenmicroscopen (SEM) focuseren een elektronenstraal op het


oppervlak van een specimen, waardoor er een 3-D beeld ontstaat
• Transmission elektronenmicroscopen (TEM) focuseren een elektronenstraal
doorheen een specimen. TEMs worden hoofdzakelijk gebruikt om de interne
structuur van cellen te bestuderen

De verschillende microscopen aan


de hand van een tekening

 Celfractionering

• Celfractionering haalt cellen uit elkaar en scheidt de belangrijke organellen van


elkaar
• Ultracentrifuges fractioneren cellen in hun samenstellende onderdelen
• Celfractionering stelt wetenschappers in staat om de functie van organellen te
achterhalen
• Biochemie en cytologie helpen om celfunctie en celstructuur met elkaar te verbinden
Homogenisatie  differentiële centrifugatie
Cellen mixen  kapot maken  inhoud Door dat te doen maar da telkens met een
komt vrij andere G-kracht gaan er verschillende
HOMOGENISATIE = Een proces waarbij onderdelen naar onder gedrukt worden
cellen (en weefsels) in kleinere fragmenten
opgedeeld worden met vorming van een Supernatans= bovenste gedeelte
uniforme, stabiele suspensie Pellet= onderste gedeelte
(= HOMOGENAAT) Bv.

‘Celfractioneren’

7.2 eukaryoten cellen hebben interne membranen die hun functies compartimentaliseren

 De structurele en functionele eenheid van elk organisme bestaat uit één van deze
celtypes: prokaryoot of eukaryoot
 Enkel organismen uit de domeinen van de Bacteria en de Archaea bestaan uit
prokaryote cellen
 Protisten, schimmels, dieren en planten bestaan allemaal uit eukaryote cellen

Vergelijking tussen prokaryoten en eukaryoten cellen


Basiseigenschappen van ALLE cellen
o Plasmamembraan
o Half vloeibare substantie: cytosol
o Chromosomen ( bevatten de genen )
o Ribosomen ( maken proteïnen )
Belangrijke opmerking!
Cytosol ≠ cytoplasma ( ruimte die wordt opgevuld door cytosol en organellen

Prokaryoten Eukaryoten
o Afwezigheid van een kern (nucleus) o DNA in een kern die begrensd is
o DNA in een niet duidelijk begrensde door een kernmembraan
regio: nucleoid (membranous nuclear envelope)
o Afwezigheid van membraangebonden o Membraanomsloten organellen
organellen o Cytoplasma in de regio tussen de
o Cytoplasma begrensd door de plasmamembraan en de kern
plasmamembraan o Eukaryote cellen zijn meestal veel
groter dan prokaryote cellen:
 Range bacteriën: 1-
10 mm (meestal 1
tot 5 mm)
 Range eukaryote
cellen: 10-100 mm

De plasmamembraan is een selectieve barrière die voldoende uitwisseling van zuurstof,


nutriënten en afvalstoffen moeilijk maakt om het hele volume van de cel te voorzien
 De basisstructuur van een biologische membraan is een fosfolipidendubbellaag

Polaire koppen aan de buitenkant

Paarse bollen= eiwitten


Groene bolletje= glucose/ suiker
Samen = CHILCOPTROTEINEN

Hebben olifanten grotere cellen of hebben ze gewoon meer cellen?


• De logistiek van het cellulaire metabolisme stelt grenzen aan de mogelijke grootte
van cellen
• De verhouding van het celoppervlak tot het celvolume is de kritische factor
• Als de oppervlakte van een cel toeneemt met een factor n2, dan neemt het volume
tegelijk toe met een factor n3
• Kleine cellen hebben relatief een groter oppervlak in verhouding tot hun volume
 Niet 1 cel omdat er dan niet genoeg voedingstoffen binnenkomen in het oppervlakte
( difussie)

Overzicht van een eukaryoten cel


 Heeft een interne membranen die de cel in de organellen verdelen
 Planten en dierlijke cellen hebben voor het grootste gedeelte dezelfde organellen
 Dierlijke cel

kunnen schetsen!

Alle structuren zijn met


elkaar gekoppeld

Endergonische reactie 
voor eiwitsynthese
( er moet dus ergens ATP
gemaakt worden)

 Plantencel
celwand= cellulose
dubbele membraanwand

VACUOLE= voor afbraak


van cellen

Wij hebben lisosomen


( planten hebben dit niet),
vacuole neemt deze functie
over

Oud= grotere vacuole

7.3 de genetische instructies van een eukaryoot zijn gevestigd in de kern, en worden
uitgevoerd door de ribosomen

 De kern bevat het merendeel van het DNA in een eukaryote cel
 Ribosomen gebruiken de informatie van het DNA om proteïnen te maken
De kern= informatie
• De kern (nucleus) bevat het merendeel van de genen van een cel is meestal het
opvallendste organel
• De kernmembraan (nuclear envelope) omsluit de kern, waardoor deze van het
cytoplasma gescheiden wordt
• De kernmembraan is een dubbele membraan; en elk membraan bestaat uit een
fosfolipidendubbellaag

Porien: om m-RNA te laten ontsnappen

Laminia: geeft structuur aan het membraan


(netje met eiwitten)

CHROMATINEN= eiwitten met DNA errond


gewikkeld ( draden)  kunnen condenseren naar
chromosomen

Verder uitleg:

• Kernporiën zorgen ervoor dat moleculen de kern binnen kunnen en andere de kern
kunnen verlaten
• De vorm van de kern wordt in stand gehouden door de nucleaire lamina, die bestaat
uit proteïnen
• In de kern zit een diffuus complex van DNA en proteïnen die het genetische materiaal
vormen: chromatine
• Chromatine kan condenseren tot duidelijke chromosomen
• Het kernlichaampje (nucleolus) zit in de kern en is de plaats waar de synthese van
ribosomaal RNA (rRNA) plaatsvindt

Ribosomen, eiwitfabriekje

• Ribosomen zijn partikels die bestaan uit ribosomaal RNA en proteïnen


• Ribosomen voeren eiwitsynthese uit op 2 locaties:
o In het cytosol (vrije ribosomen)
o Op de buitenzijde van het endoplasmatisch reticulum en de kernmembraan
(gebonden ribosomen)

Op deze manier kunnen schetsen maar zien echt uit naar zwarte puntjes
7.4 het endomembraansysteem reguleert het verkeer van eiwitten en voert verschillende
metabole functies uit naar de cel

Componenten endomembraan systeem:


a) Kernmembraan
b) Endoplasmatisch reticulum
c) Golgi apparaat
d) Lysosomen
e) Vacuolen
f) Plasmamembraan
Deze componenten staan in direct contact met elkaar of zijn indirect verbonden via vesikels
( alles met een dubbele membraan hoort niet bij endomembraansysteem)

B) Het endoplasmatisch reticulum: biosynthetische fabriek


Het endoplasmatisch reticulum (ER) bevat meer dan de helft van de membraanhoeveelheid
in vele eukaryote cellen
Het ER membraan loopt door in de kernmembraan
Er zijn 2 duidelijk onderscheiden delen van ER:
- Glad (Smooth) ER, zonder ribosomen
- Ruw (Rough) ER, met ribosomen op het oppervlak

Functies van het glad ER Functies van ruw ER


o Synthetiseert lipiden o Heeft gebonden ribosomen, die
o Metaboliseert carbohydraten glycoproteïnen secreteren (eiwitten
o Detoxificeert schadelijke stoffen die covalent met carbohydraten
(gif) gebonden zijn)
o Slaat calcium op o Aan buitenzijde eiwit maken en aan
 Meestal maar 1 functie per keer de kant van het lumen worden er
Bv. In de lever gaat het de schadelijke suikerketens opgezet (glycosylatie =
stoffen zijn post-translationele modificatie)
Bijnier synthetiseert lipiden o Distribueert transportvesikels,
Zenuwcellen  slaan calcium op proteïnen die door membranen
omsloten zijn
o Is een membraanfabriek voor de cel

C) het goliapparaat: centrum voor ontvangst en verzending

• Het Golgi apparaat bestaat uit afgeplatte membraanzakjes: cisternae


• Functies van het Golgi apparaat:
o Modificeert producten van het ER (oa verdere glycosylatie)
o Maakt bepaalde macromoleculen
o Sorteert en verpakt materialen in transportvesikels
d) lysosomen: verteringscompartimenten
• Een lysosoom is een membraanzakje met hydrolytische enzymen die
macromoleculen kunnen verteren
• Lysosomale enzymen kunnen eiwitten, vetten, polysacchariden en nucleïnezuren
hydrolyseren
• Sommige cellen kunnen andere cellen ‘opslokken’ door fagocytose (=‘celvraat’);
daarbij wordt een voedselvacuole gevormd
• Een lysosoom fusioneert met de voedselvacuole en verteert de molecule
• Lysosomen gebruiken ook enzymen om celcomponenten te recycleren (organellen,
macromoleculen); dit proces heet autofagie (= ‘zichzelf opeten’)

Fagie=
eten
Auto=
zelf

1ste situatie: eten vanbuiten de cel


2de situatie: zit al eten in de cel

e) vacuolen: diverse onderhoudscompartimenten


• Een plantencel of schimmelcel kan één of meerdere vacuolen hebben
• Voedselvacuoles, gevormd door fagocytose
• Contractiele vacuoles, aanwezig bij vele zoetwater protisten, die
het teveel aan water uit de cel pompen
• Centrale vacuoles, aanwezig bij vele volwassen plantencellen,
slaan organische componenten en water op

f)Het endomembraansysteem
Het endomembraansysteem is een complexe en dynamische speler in de
gecompartimentaliseerde organisatie van de cel
7.5 mitochondriën en chloroplasten zetten energie om van de ene vorm in de andere
Mitochondriën zijn de sites van cellulaire ademhaling, een metabool proces dat ATP
genereert

Chloroplasten, voorkomend bij planten en algen, zijn de sites van fotosynthese


Peroxisomen zijn oxidatieve organellen ( enkelvoudige membranen)

• Mitochondriën en chloroplasten
o Behoren niet tot het endomembraansysteem
o Hebben een dubbele membraan
o Hebben eiwitten die door vrije ribosomen gemaakt worden
o Bevatten hun eigen DNA

De evolutionaire origine van mitochondrion en chloroplasten


• Mitochondriën en chloroplasten hebben gelijkaardige eigenschappen dan bacteriën
o Omgeven door twee lagen rond cytoplasma
o Bevatten vrije ribosomen en circulair DNA
o Groeien en reproduceren onafhankelijk in cellen
• Deze overeenkomsten hebben geleid tot de endosymbiotische theorie

2de cel heeft aan fagosthose


gedaan

Goed kijken naar de benamingen,


aan de hand daarvan de figuur
kunnen uitleggen

Leven samen in 1 cel ( verklaring


benaming)

Mitochondrien: chemische energie conversie


• Mitochondriën zitten in bijna alle eukaryote cellen
• Ze hebben een gladde buitenmembraan en een binnenmembraan met
vouwstructuur, die vouwen zijn cristae
• De binnenmembraan creëert 2 compartimenten: de intermembranaire ruimte en de
mitochondriale matrix
• Sommige metabole stappen van de celademhaling worden gekatalyseerd in de
mitochondriale matrix
• Cristae bieden een groot oppervlak voor enzymen die ATP synthetiseren
Chloroplasten: omzetten van lichtenergie
• De chloroplast is een lid van de familie van organellen die men plastiden noemt
• Chloroplasten bevatten het groene pigment chlorofyl, en ook enzymen en andere
moleculen die een functie hebben bij fotosynthese
• Chloroplasten zitten in bladeren en andere groene plantenorganen en ook in algen

• De structuur van een chloroplast omvat:


o Thylakoïden, membraanzakjes, die gestapeld zijn tot een granum
o Stroma, the interne vloeistof

Peroxisomen: oxidatie
• Peroxisomen zijn gespecialiseerde metabole compartimenten die begrensd zijn door
een enkelvoudige membraan
• Peroxisomen produceren waterstofperoxide en zetten dit
om in water
• Zuurstof wordt hierbij gebruikt om verschillende moleculen
af te breken
 Radicalaire reacties  agresseif
 Bepaalde functies schadelijker voor cellen daarom gebeuren
ze op aparte plaatsen

7.6 het cytoskelet is een netwerk van vezels dat structuren en activiteiten in de cel
organiseert

Het cytoskelet is a netwerk van vezels dat zich doorheen het cytoplasma uitstrekt
Het organiseert de structuren en activiteiten van de cel, en verankert vele organellen
Het bestaat uit 3 types van moleculaire structuren:
a) Microtubuli
b) Microfilamenten
c) Intermediaire filamenten

Het cytoskelet is verspreid over de ganse cel!


De verschillende componenten van het
cytoskelet warden verschillende aangekleurd
met fluorescente probes: groen voor
microtubule, rood-oranje voor de
microfilamenten.
De intermediaire filamenten zijn hier niet
aangekleurd.
De blauwe bol is de kern!
Rol van het cytoskelet: steun, beweging en regulatie

• Het cytoskelet helpt om de cel te ondersteunen en de vorm te behouden


• Het interageert met motorproteïnen om beweging te veroorzaken
• Binnen in de cel kunnen vesikels over “monorails” getransporteerd worden, voorzien
door het cytoskelet
• Recent bewijsmateriaal suggereert dat het cytoskelet biochemische activiteiten mee
reguleert
 Motor heeft ATp nodig
 Monorail= over kunnen wandelen en dan een vesikel vasthouden in de lucht

Componenten van cytoskelet


• Drie vezeltypes bouwen het cytoskelet op:
o Microtubuli zijn de dikste van de drie componenten van het cytoskelet
o Microfilamenten, ook actine filamenten genoemd, zijn de dunste
componenten
o Intermediaire filamenten zijn vezels met een diameter daartussen

een idee hebben van de afmetingen!!


- In de range van µm
- Maar zitten hier op nm
- Onderste kader (groen) => bouwstenen
 2 benamingen kennen
 Microtubules ( tubulin polymers)

De grootste van de 3
1 α + 1β = tubulin dimer

Kader goed kennen!

Het is druk resistent: dus gaat niet


veranderen als er druk op inwerkt

 Microtubuli

Microtubuli zijn holle cilinders van ongeveer 25 nm in diameter en ongeveer 200 nm tot 25
µm lang
 Functie van microtubuli:
o Vormgeving van de cel
o De beweging van de organellen geleiden
o De chromosomen tijdens de celdeling uit elkaar trekken (vorming spoelfiguur)

 Centrosomen en centriolen

In vele cellen groeien microtubuli vanuit een centrosoom nabij de nucleus


 Het centrosoom is een “microtubuli-organisatiecentrum”
 In dierlijke cellen bestaat het centrosoom uit een paar centriolen, die elk bestaan uit
negen tripletten van microtubuli, georganiseerd in een ring

Uit een microtubuli groeit een centriole ( samen met


een centrisoom

9 tripletten vormen samen een centrioles


 Cilia en flagellen ( trilhaar en zweephaar)
Microtubuli controleren de beweging van cilia en flagellen, locomotorische aanhangsels
van sommige cellen
 Cilia en flagellen verschillen in slagpatroon ( beweging!)
 Aantal: Meestal veel cilia per cel in tegenstelling tot slechts 1 flagel of enkele
flagellen!!

Hoesten= slijm naar boven halen ( eerst


tot de keel door cellen van de lichtwegen
deze hebben cilia door de bewegingen
van hun komt de vloeistof naar boven
 De cilia beweegt zelf niet

Eicel naar de baarmoeder  cellen in


eileider gaan wuiven en zo gaat deze
vooruit

• Cilia en flagellen hebben dezelfde ultrastructuur:


o Een kern van microtubuli, omhuld door de plasmamembraan
o Een basaal lichaam dat cilium of flagel verankert op het cytoskelet
o Een motorproteïne, dyneïne, dat de buigbewegingen van cilium of flagel
aandrijft

Uitleg voor de figuur te


begrijpen:
1ste trilhaar  uitvergroten 
basaallichaam, daar hangt de
haar vast  haar doorsnjden
en langs boven opkijken 
microtubule  doubletten (9
duobletten en 2 central)

Basaallichaam  9 tripletten
en niks in het midden ( 9
tripletten)
Blauwe draden= spaak => 2
doubletten verbinden met
elkaar ( cros-linking)
Rode voetjes= motor eiwitten  verbinding tussen 2 doubletten ( zijn ewitten)
De beweging
De voetjes gaan zich verplaatsen ( dit gaat niet gebeuren)
Want hangen vast met cros-linking eiwitten en kunnen
dus niet weg

Kan niet verchuiven en gaan zich dus kromtrekken


De kant hangt af van waar ze gaan wandelen vanvoor of
vanachter  als de voetjes terug loslaten gaan ze gewoon
terug rechts staan

Uitleg in woorden:
• Hoe dyneïne “walking” flagellen en cilia doet bewegen:
o Dyneïnearmen zullen alternatief de buitenste microtubuli grijpen, bewegen en
loslaten
o Proteïne cross-links beperken de mogelijkheid van de microtubuli om t.o.v. elkaar
te verschuiven
o De krachten, uitgeoefend door de dyneïnearmen, zorgen dat de doubletten
krommen, waardoor cilium/flagel zal buigen

 Microfilamenten ( actine filamenten)


 Microfilamenten zijn volle staafjes van ongeveer 7 nm in diameter, opgebouwd als
een in elkaar gedraaide dubbele keten van actine subunits (eenheden)
 De structurele rol van microfilamenten is om spanning te verdragen, weerstand te
bieden aan trekkrachten die in de cel worden uitgeoefend
 Ze vormen een a 3-D netwerk,de cortex( schors), juist binnen de plasmamembraan
om de celvorm te ondersteunen
 De kern van de microvilli van darmcellen, bestaat uit bundels van microfilamenten
( actine is hier zeer belangrijk  aan de buitenkant van de cel)
meer ter hoogte van de cortex
 Trekkrachten op te vangen
 Aanwezig in alle cellen

Rol van microfilamenten in celmotiliteit


• Microfilamenten die een functie hebben bij de beweging van cellen bevatten, naast
actine, ook het eiwit myosine
• In spiercellen liggen duizenden actinefilamenten parallel met elkaar
• Dikkere filamenten, bestaande uit myosine, interageren met de dunnere actinevezels

Actine en myosine aanwezig


MYOSINE= motorproteine  deze gaan
wandelen over actine fillamenten
( principe van spiercontracties )  gaan
die weer wandelen en gaan dan
samentrekken
Blauwe figuur  door uitstulpingen gaat
het zich voort beweging =( door de actine
die daar aanwezig is )

• Locale contracties, veroorzaakt


door actine en myosine, zorgen ook voor amoeboïde beweging
• Pseudopodia (schijnvoetjes, cellulaire extenties) strekken zich uit en en trekken terug
door de omkeerbare assemblage van actinesubunits in microfilamenten.
• Cytoplasmatische stroming is een circulaire stroming van het cytoplasma in cellen
• Deze stroming versnelt de distributie van stoffen in de cel
• In plantencellen zullen actine-myosine interacties en sol-gel transformaties de
cytoplasmatische stroming aandrijven
 Intermediaire filamenten

 Intermediaire filamenten hebben een diameter tussen 8–12 nanometer, groter dan
die van microfilamenten, maar kleiner dan die van microtubuli
 Komen maar voor bij bepaalde dieren
waaronder de vertebraten (gewervelde
dieren)
 Ze ondersteunen de celvorm en houden
organellen op hun plaats, ‘permanente
kader van de cel’
 Intermediaire filamenten zijn meer
permanente structuren in het
cytoskelet dan de microtubuli en
microfilamenten (die makkelijker
opgebouwd en afgebroken worden)

7.7 extracellulaire componenten en cel verbindingen helpen cellulaire activiteiten te


coördineren
De meeste cellen synthetiseren en secreteren materialen extern van de plasmamembraan
Deze extracellulaire structuren omvatten:
• Celwanden bij planten
• De extracellulaire matrix (ECM) bij dierlijke cellen
• Intercellulaire verbindingen (junctions)

Celwand van plantencellen


• De celwand is een extracellulaire structuur die plantencellen van dierlijke cellen
onderscheidt
• Prokaryoten, fungi, en sommige protisten hebben ook celwanden
• De celwand beschermt de plantencel, behoudt de celvorm, en voorkomt massale
wateropname
• Plantaardige celwanden bestaan voornamelijk uit cellulosevezels, ingebed tussen
andere polysacchariden en proteïnen
• Plantencelwanden bestaan meestal uit verschillende lagen:
o Primaire celwand: relatief dun en flexibel
o Middenlamel: dunne laag tussen de primaire celwanden van naburige cellen
o Secundaire celwand (in sommige cellen): tussen de plasmamembraan en de
primaire celwand afgezet
 Plasmodesmata zijn kanaaltjes tussen naburige plantencellen
De extracellulaire matrix ( ECM) bij dierlijke cellen)
• Dierlijke cellen hebben geen celwanden maar zijn aan hun buitenzijde bedekt met
een uitgebreide extracellulaire matrix (ECM)
• De ECM bestaat uit glycoproteïnen zoals collageen, proteoglycanen, en fibronectine
• ECM proteïnen binden op receptorproteïnen in de plasmamembraan: integrins

Functies ECM:
- Steun
- Adhesie
- Communicatie

Intercellulaire verbindingen
• Naburige cellen in weefsels, organen of orgaanstelsels zullen dikwijls aan elkaar
hechten en met elkaar interageren en communiceren door direct fysisch contact
• Intercellulaire juncties bevorderen dit contact
• Er zijn verschillende types van intercellulaire verbindingen
o Plasmodesmata
o Tight junctions (afsluitgordels)
o Desmosomen
o Gap junctions

Plasmodesmata bij plantencellen


• Plasmodesmata zijn kanaaltjes die de celwand perforeren
• Doorheen die plasmodesmata kunnen water en kleine moleculen
(en soms eiwitten en RNA) doorgegeven worden van cel naar cel
(cytoplasmatisch continuüm)

Tight Junctions, Desmosomen en Gap Junctions bij DIERlijke cellen

• Ter hoogte van tight junctions worden membranen van naburige cellen zeer dicht
tegen elkaar gedrukt, om zo lekken van extracellulair vocht te verhinderen
• Desmosomen (anchoring junctions) vormen trekvaste verbindingen (stevig!) tussen
cellen
• Gap junctions (communicating junctions) zijn cytoplasmatische kanaaltjes tussen
naburige cellen
Samenvatting: de cel: een eenheid van leven, meer dan de som van haar onderdelen

• Cellen zijn afhankelijk van de integratie van hun structuren en organellen om goed te
kunnen functioneren (emergent properties)
• Bijvoorbeeld: de mogelijkheid van een macrofaag om bacteriën te vernietigen is
afhankelijk van de hele cel, waarbij de werking van componenten zoals cytoskelet,
lysosomen, en plasmamembraan gecoördineerd moeten zijn

You might also like