Professional Documents
Culture Documents
Visserijkunde 1 BLZ 3-27 PDF
Visserijkunde 1 BLZ 3-27 PDF
a. Inleiding 7
b Oceanen en randzeeën 7
C. De No ordzee B
l. De begrenzrng B
2. De diepte B
3. De zeebodem B
a. Inleiding 24
b. Het kweken z6
c. Vissoorten en produkten 27
I. Makreel en makreelprodukten 28
2. Horsmakreel 29
3. Tong 29
4. Schol 30
5. Bot 3I
6. Schar 31
7. Tongschar (neustong) 32
8. Witje 32
9. Schaïïetong 33
I0. Tárbot 33
11. Griet 33
12. Heilbot 33
13. Rog en vleet 34
14. Kab.ljauw (Sul) 34
15. Schelvis 35
16 Wijting 36
I 7. Steenbolk (steenwijting) 36
IB. Heek, leng en lom 36
19. Koolvis (zwarte koolvis) 36
20. Pollak (witte koolvis) 37
HooÍdstuk 5 Produkttechnologie
a. Inleiding 108
b. Het fileren van vis 108
1. De verwerkingsruimte r0B
2. De voorbewerking 109
3. Het fileren 109
4. De nabewerking en de bewaring van filets r11
5. De kwaliteitsbepaling rt2
c. Koelen , vnezen en ontdooien van vis rt2
I. Het koelen van vis aan boord T12
2. Het vnezen van vis TL7
3. De vriesapparatuur aanboord tt9
4. De werking van koelapparaten T2T
5. Het ontdooien L23
d. Het roken van vis L23
l. De chemische en fysische aspecten van het roken I23
2. De voorbewerkitg van vis 125
3. De rookapparatuur 126
4. Het heetroken van makreel r27
5. Het roken van paling r29
e. De verwerking van garnalen 130
l. De garnalenvisserij 130
2. De verwerking van garnalen aan boord 131
3. De bederfelijkheid van de gekookte garnaal r33
4. De garnalenverwerking aanwal 133
f. De vennrerking van schelpdieren 134
l. Oesters L34
2. Kokkels L34
g. Bijlage 135
HooÍdstuk 7 Uoedin$sleer
a. Inleidirg 15r
b. Voeding en eetgewoonten 151
l. Het belang van voedsel 15I
2. Gezonde voeding t5t
3. Eiwitten t52
4. Vetten 153
5. Koolhydraten r55
6. Vitamines r56
7. Mineralen of voedingszouten 156
B. Water r57
A. lnleiding
De visserman moet kennis hebben van de produkten die hr.; behandelt. In dit hoofdstuk
komen onderwerpen aan de orde a1s:
de leefomgeving van de vis (zoals de oceanen en de randzeeën waarin hij leeft, het
voedsel dat hij eet, de invloed van stromingen, temperatuur en lichfl;
de opbouw van de vis (zoals het. skelet, de ingewanden, de zintuigen, e.d.);
de voortplanting bij de vis;
het rationeel bevissen van de viswateren.
Pelagiezone
B. 0ceanen en Íandzeeën
Vanaf het strand wordt de zee steeds dieper. I-angs de kusten van het vasteland zijn er uit-
gestrekte zeegebieden met diepten van 200 meter. De relatief ondiepe zeeên worden rand-
zeeën genoemd. Deze randzeeën worden tot het vasteland gerekend. Ze worden het
Continentale Piat genoemd. Het Continentale Plat is niet overal even breed. Voor sommige
stukken kust is het smal. Voor andere stukken kust kan het plat zich honderden mijlen
uitstrekken. Slechts 7o/o van de zeebodem wordt tot het Continentale Plat gerekend.
De diepte van de randzee neemt toe in de richting van de oceaan. De helling is maximaal
1:500. Dir betekent dat de helling flauw is. Over een afstand van 500 meter wordt de zee
maar I meter dieper. Als de zee ongeveer 200 meter diep is, loopt de bodem wij plotseling
steil naar beneden. Deze helling loopt door tot aan de bodem van de oceaan en wordt de
conrinental slope genoemd. Deze continentale helling is de eigenlijke grens tussen het vas-
te land en de oceaan. Het Continentale Plat hoort immers bij het vasteland. De afloop van
de continental slope is minimaal I:30 (over 30 meter wordt de zee I meter dieper) en
maximaal I : 15 (over 15 meter wordt de zee I meter dieper) . De continental slope eindigt
ongeveer op 4000 meter diepte.
Randzeeën zijn goede visgronden. Ze àjn rijk aan plankton. Plankton wordt gegeten door
de diverse vissoorten. Met verschillende netten wordt in de randzeeën op de vis gejaagd.
De continental slope is meestal te diep om te bevissen. Alleen de bovenste strook van de
helling kan bevist worden. Dit betekent dat slechts op 9 a 10oó van de totale zee-opper-
vlakte bodemnetten gebruikt kunnen worden.
De Noordzee is een gebied waar veel vis voorkomt. Het gevolg is dat de zee intensief bevist
wordr. Ongeveer 2OoÁ v an alÊnrie"die-g*eïbngsf fuf-r\
heeáttainisehe gebied is uit de
Noordzee aÍkomstig. Het is noodzakelijk dat de diverse landen samenwerken om de visse-
rijgronden goed te beheren. De opvatting dat de vis in de Noordzee aangevuld wordt van-
uit de oceanen is namelijk niet terecht. De Noordzee is vrijwel uitsluitend aangewezen op
haar eigen produktiemogelijkheden. De voorwaarden hiertoe zijn goed. De temperatuur
en de grote hoeveelheden voedingszouten helpen bij het instandhouden van het benodi"-
de plankton.
C.2. 0e diepte Kn
De Noordzee heeft een oppervlakte van 575.000d. De gemiddelde diepte is 94 meter. De
bodem daalt van zuid naar noord, in de richting van de Noordatlantische Oceaan. De
gedeelten bij de Belgische en Nederlandse kust, bij de Duitse bocht en bij de Deense kust
zijn gemiddeld 40 meter diep.
Boven de 54'N.8. bevindt zich de Doggersbank. Dit is een uilgestrekt gebied met een
diepte van 40 meter. Sommige delen zijn nog geen 20 meter diep. Ten noorden van de
Doggersbank bevindt zich het Devils Hole. Dit gedeelte heeft een diepte van B0 meter. De
Grote Vissersbank ligt meer naar het oosten en is 60 tot 80 meter diep. Dicht bij de kust
van Noorwegen ligt een diepe geul met de naam Noorse Diep. Deze geul is 200 meter diep
en op sommige plaatsen zelfs 300 meter. Vooral ten westen van het Noorse Diep.liggen
goede visgronden.
G.3. 0e reebodem
De bodem van de Noordzee bestaat uit verschillende grondsoorten. De smaak en de kleur
van bodemvissen hangen nauw samen met de bodemsoort. In de Noordzee komen niet
overal dezelfde vissen voor. De aanwezigheid van een vissoort in een bepaald gebied,
wordt bepaald door de grondsoort en de hoeveelheid voedsel. Bij rotsgronden bevinden
zich schelvis , zeewolf., heilbot en koolvis. Als op de rotsgrond weinig derrie is, zal deze vís
goed smaken.
Uisseriikunm f Devrs en njnleeJomgníng
I
De bodem van de Noordzee is uitstekend in kaart gebracht. ln het verre verleden hoorde
grote delen van de zeebodem tot het land. De Doggersbank was bijvoorbeeld een uitge-
strekt schiereiland. De zeebodem bestaat hierdoor voor een deel uit turf- en veenlagen.
Resten van bomen en dieren worden er nog aangetroffen.
Het grootste deel van de bodem van de Noordzee bestaat uit zand, klei en slib. ln de ijstij-
den werd dit materiaal door rivieren aangevoeïd. Een deel van het zand is door de Rijn
naar de zee vervoerd. Waar de stroomsnelheid iaag is konden de kleideeltjes naar de
bodem zakken. Op die plaatsen ontstonden kleilagen op de bodem. Waar meer stïoming
stond, kon alleen grover zand bezinken. De stromingen in het water hebben ewoor
gezorgd dat grind, grof en fijn zand gescheiden werden. Dit is de reden dat men in de
Noordzee gebieden aantreft met een verschillende bodemgesteldheid.
Vrijwel in de gehele Noordzee komen gebieden voor die bedekt zijn met stenen. Het kan
fijn en grof grind zijn of het kunnen zelfs zeer grote keien zijn. Dit materiaal werd tijdens
de ijstijd door de gletsjers meegevoerd vanaf de bergen in Noorwegen en Zweden.
I Zbgtrornen verplaatsen het \Mater wel in horizontale richting. De wind, de draaiing van de
!
;
aarde, tcmperatuunerschillen en verschillen intrryutgehalte kunnen stromingen veroorza-
d.
ken. Stromingen zorgen ervoor dat het zeewatdin de oceanen in beweging blíjft. Ze zor-
gen voor de verplaatsing van plankton, visseëieren, lawen, en dergelijke. Voor de visstand
in de Noordzee is dit van groot belang. Ook de hoeveelheid voedingszouten in het water
bepalen de vruchtbaarheid van de
="Q.watertemperatuur en het licht dat in het water
door kan dringen bepalen of het plarfkíon groeit. De Noordzee is door de grote hoeveel-
heid plankton één van de visrijkste zeeènter wereld.
Zeevonkwordt ook tot het permanente plankton gerekend. Het is een ééncellig diertje dat
de vorm van een bolletje heeft met een kort zweepdraadje. Als er veel zeevonk in het
ppervlaktewaíer à1, is het water rood van kleur. Zeevonk iicht op als het geagiteerd
wordt. Door golfslag, boeggolf, hekgolf of de branding licht de zee dan op.
Periodiek plankton
Tot het periodiek plankton behoren de dieren die in hun jeugd klein zijn en willoos rond-
zweven. In het volwassen stadium worden ze niet meer tot het plankton gerekend. Tot het
periodieke plankton horen de larven van schaal- en schelpdieren, larven van zeepikken en
stekelhuidigen en de drijvende eieren en larven van vissen.
Ook de temperatuur van het water is van belang voor de voedselproduktie. 's Winters
bedraagt de gemiddelde temperatuur van de Noordzee 5 à 6"C.'s Zomers is dit t4 à 15"C.
Dichter naar het land toe nemen de temperaturen iets toe. Ondanks de hoge temperatuur
is de voedselproduktie's zomers niet gelijkmatig. Er zijn twee perioden van bloei, namelijk
het voor- en najaar. De oorzaak van de groei van het plantaardige plankton en daardoor
ook van het zoóplankton zijn:
aÍbraakprocessen vinden vooral 's winters plaats. Hierdoor zljn er in het voorjaar veel
voedingszouten in het water;
de krachtige wind in het voorjaar mengt het water door elkaar. Voedingszouten veï-
spreiden zich over de gehele waterlaag;
in het voorjaar stijgt de watertemperatuur.
ln de herfsr daalt de temperatuur en neemt de lichtsterkte af. Toch bloeit het plantaardige
plankton weer op. Dit komr doordat de temperatuurverschillen van het water eryoor zor-
gen dat de voedingszouten goed verdeeld raken over de \/atermassa. Deze bloei van plant-
aardig plankton en daardoor ook dierlijk plankton is echter minder groot dan in het voor-
jaar.
Zeegras lijkt nog meer dan wier op gras. Vroeger waren er uitgestrekle zeegr^svelden in de
Noordzee. Tijdens de jaren dertig stierf dit gras door een onbekende ziekte. Vissers consta-
teerde dat de vangsten echter niet achteruit gingen. Men kan hieruit concluderen dat zee-
gras geen belangrijke bron van voedsel is. Het gras is wel belangrijk voor vissen die eieren
leggen op de bladeren van het gras.
0.2. Plankon
De belangrijkste voedselbron in de zee is het plantaardig plankton. Plankton zijn micro-
scopisch kleine plantjes en diertjes. Deze worden willoos door de stroom meegevoerd.
Ook visseëieren en larven die door de zeestromingen worden meegevoerd, worden tot het
plankton gerekend. In ondiepe zeeën zakL het plankton naar de bodem. Behalve vissen
voeden ook verschillende bodemdieren zich ermee.
Er is een constante regen van voedselresten en gestorven plankton. Deze resten worden
door bacteriën omgezet in diverse voedingszouten. De waterstroming voert de voedings-
zouten naar de bovenste waterlagen. Hier maakt het plantaardige plankton op haar beurt
weer gebruik van.
Permanent plankton
Permanent plankton zijn diersoorten die ook in volwassen toestand zeer klein zijn. De
belangrijkste dieren die hieronder vallen zrjn dc rroeipoorkreeftjes, ook wel watervlooien
genoemd. Deze \Matervlooien voeden zich met kiezelwier. Overdag bevinden ze zich in
diepe donkere waterlagen. 's Avonds stijgen ze omhoog om zich te goed te doen aan het
.1
À : ,''' i*
*-t \+r\
*.s,{ fi"Ë
Vanuit het Kanaal komt ook een deel van de Atlantische stroming binnen. \Àfuar de-twee
stromingen elkaar ontmoeten ontstaan uitgebreide "neren". Neren zijn gebieden waar het
water een langzaamronddraaiende beweging maakt. Een grote neer ligt ten zuiden van de
Doggersbank en een andere ten noordoosten.
Langs de Nederlandse kust stroomt een brede strook water die aÍkomstig is uit het Kanaal.
De stroming beweegt zich richting Duitse Bocht en Deense kust. Al met al is het stroom-
beeld van de Noordzee erg ingewikkeld. De diverse stromingen staan geregistreerd op de
zogenoemde stroomkaarten.
tt Het omhoog komen van dieptewater noemt men opwelling. Langs de kust van ondiepe
zeeën wordt opwelling veroorzaakL door een constante aflandige wind. Midden op zee kan
ook opwelling voorkomen. Deze wordt veroorzaakt als twee stromen uit elkaar wijken. De
#ï* opwellingsgebieden zijn van goot belang voor de visserij. Ze zorgen ervoor dat het plank-
t
ton oveï de gehele watermassa verdeeld wordt.
Een walvis is een zoogdier en geen vis. De walvissen ademen door longen. Daarom komen
ze regelmatignaar boven om lucht re happen. Ze zíjn warmbloedig en herkenbaar aan de
horizontale staartvin. Ook inktvissen zijn geen vissen. Ze behoren tot de weekdieren en
zijn familie van de schelpdieren zoals, de oester, de mossel en de kokkel.
IIet lichaam van de vis kan men onderverdelen in drie delen, te lveten:
a. de kop;
b. de romp;
c. de staart.
ad. a. de kop
De kop is het deel van het lichaam dat begint bij de pun! van de snuit en eindigt brj de
achterkant van het kieuwdeksel. Op de kop bevinden zich de ogen, het gehoororgaan, het
reuk-, het smaak- en het evenwichtszintuig.
ad. b. de romp
De romp begint bij de achterrand van het kieuwdeksel en loopt door tot aan de anus. In de
romp bevindt zich de buikholte. In de buikholte zitten het spijsverteringsstelsel en de
voortplantingsorganen. De wand van de romp bestaat hoofdzakelijk uit spieren.
ad. c. de staart
De staart is het deel achter de anus. Hij zorgt voor de voortbeweging van de vis. De staart
bestaat voornamelijk uit spieren. Aan de vorm kan men de vissoort herkennen. Snelle vis-
sen hebben een torpedovormige staart. Snelle zwemmers zijn makreel, tonijn en haring.
Bodemvissen hebben meestal een afgeplatte staart. Dankzij de staartvorm en de kleur vait
de vis weinig op.
)Df--borstvin
anaalvinnen
buikvin
Gqaarile vinnen zíjn vinnan ilie steeik per twee aanweTrg 2íjn. Eën ttin zit aan ilelínkerkant en ë6r aan ile
rechterhant v an ha lichaam.
De meeste vissen hebben gepaarde borst- en buikvinnen. Gepaarde vinnen zijn vinnen die
steeds per twee aanwezígzijn. Eén vin zit aan de linkerkant en één aan de rechterkant van
het lichaam. Naast de borst- en buikvinnen kan de vis een of twee anaalvinnen en een,
twee of drie rugvinnen hebben. De borstvinnen staan bij alle vissen achter het kieuwdek-
sel. De buikvinnen bevinden zich bij sommige vissen in de buurt van de anus en bij ande-
re vissen bij de keel. AÍhankelijk van de plaats van de buikvin is de vis buik, borst- of keel-
standig. Het aantal vinnen en de plaats daarvan bepalen tot welke familie de vis behoort.
Elke vin heeft zijn eigen frrnctie, zie het volgende schema.
vinsoort functie
ad. c. de reuk
Het reukorgaan bestaat uit een paar instulpingen op de kop, de zogenoemde reukgroeve.
Warer met reukstoffen stroomt langs de reukgroeve. De reuk is bij de vis goed ontwikkeld
en is met name belangrijk voor vissen die scholen vonnen. Deze vissen zijn zelfs in staat
individuele vissen door de reuk te onderscheiden. He! reukorgaan speelt ook een belang-
rijke rol bij de trek. Een bekend voorbeeld hiervan is de paaitrek van de zalm.
Het skelet bestaat uit de beenderen van de kop, uit een schoudergordel, uit de wervelko-
lom en uit verschillende soorten graten en vinstralen. Soms heeft de vis ook een bekken.
ad. b. de wervelkolom
De wervelkolom wordt ook wel de ruggegraat genoemd. Het is de kern van het skelet. De
ruggegraat bestaat uit een aantal wervels. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de staart-
wervels en de buikwervels. De staartwervels bestaan uit een wervellichaam en twee doorn-
uitsteeksels. Eén uitsteeksel wijst naar boven en de ander naar beneden. De rompwervel
bestaat uit een wervellichaam en één doornuitsteeksel. Dit doomuitsteeksel wijst naar
boven. Bij de meesre vissen zitten aan de rompwervel nog lwee dwarsuitsteeksels.
ad. c. de schoudergordel
De schoudergordel vormt de verbinding tussen de borstvinnen en het skelet. Dit skeleton-
derdeel is duidelijk waarneembaar bij rond-en platvissen.
ad. e. de zijgraten
De zijgraten worden ook wel doornuitsteeksels genoemd. Doornuitsteeksels zitten aan de
ruggewervels vast (zie ad.b. de wervelkolom).
ad. f. de buikgraten
De dunne buikwand van de vis wordt verstevigd door de buikgraten. Deze bieden
bescherming aan de organen in de buikholte. De graten zijn bevestigd aan de wervelko-
lom. De buikgraat kan met de ribben van de mens vergeleken worden.
ad. g. de vingraten
De vingraten liggen in het verlengde van de doornuitsteeksels. Ze bevinden zich op de
plaats waar de rug- en de anaalvinnen aan het lichaam zitten. De vingraten vorrnen de ver-
binding tussen de vinstralen en het skelet.
ad. h. de vinstralen
Vinstralen zijn beenderen die de vinnen verstevigen. Vinnen bestaan uit vliezen.
Bij een dode vis stopt de bloedsomloop. De spieren kunnen nog enige tijd natrekken. De
afvalprodukten van de spieren die b5 de levende vis worden afgevoerd, blijven nu in het
lichaam zitten. Deze afualprodukten hope4 zich op in de spieren. Een gevolg hiervan is de
lijkstijfheid. ltqoC /7oQrt'S (tre B{"" 72)
/
E.6. Ile huid
De huid van de vis verschilt aanmerkelijk van de huid van zoogdieren. Zoogdieren hebben
een laag dode huidcellen die voorkomt dat de huid uitdroogt. Vissen leven in water en
worden niet door uitdroging bedreigd. De huid van de vis is opgebouwd uit:
a. de slijmlaag;
b. de schubben;
c. de lederhuid.
ad. a. de slijmlaag
De huid van de vis wordt bedekt met een laag slijm. Dit slijm wordt door slijmcellen in de
huid afgescheiden. De slijmlaag zorgt ervoor dat:
de huid die eronder ligt ondoordringbaar wordt voor schadelijke stoffen (de zouten in
het water zijn bijvoorbeeld schadelijk);
parasieten, bacterièn en schimmels het lichaam niet binnendringen;
dar de vis gemakkelijker door het water beweegt.
Een aantal vissoorten hebben geen slijmlaag. De beschermende functie wordt dan volledig
door schubben overgenomen.
ad. b. de schubben
De slijmlaag bedekt de schubben. Schubben zijn hoornvormige plaatjes. Deze plaatjes lig-
gen in zakvormige instulpingen in de lederhuid, de zogenoemde schubzakjes. Schubben
zijn tere, dunne schijfies of stevige, harde plaatjes. Bij de ene vis zljnze klein, bij de andere
groot. Sommige vissoorten hebben geen schubben, bijvoorbeeld de zeepaling. Deze vissen
hebben dan een dikke slijmlaag. Andere vissen hebben kleine diepliggende schubben,
zoals de paling en de zalmachtigen. Schubben komen in verschillende vormen voor. De
haring heeft een wij ronde gladde schub. De tong heeft een schub die met tandjes is bezet.
De schar heeft een schub die een mengvonn is van de twee hiervoor genoemde schubben.
Schubben liggen over het algemeen dakpansgewijs over elkaar. Slechts een klein deel van
de schub is zichtbaar. Een schub die door beschadiging verloren gaat, wordt vervangen.
Pasgeboren broed heeft geen schubben. Al snel worden ze gevormd. Tijdens de groei van
de vis neemt het aantal niet toe. Wel groeit de schub met de vis mee.
Uit de grootte van de schub kan men de leeftijd van de vis berekenen. In de winter staat de
groei bijna stíI. Deze periode is op de schub zichtbaar door een aantal dicht op elkaar
gedrongen groeilijnen. ln de zorner is er meer voedsel beschikbaar. De vis zal sneller groei-
en. Op de schubben is dit zichtbaar door de minder dicht op elkaar gedrongen groeiringen.
ad. c de lederhuid
De'zijden van de vis zijn vaak zilverachtig. De bovenkant van de vis is vaak donker. De
kleur van de huid heeft tot doel de vis onzichtbaar te maken in het water. De zilverachtige
kleur van de zijden wordt veroozaakL door de reflectie van het licht tegen zeer kleine
kleurloze kristallen (guanine). Deze kristallen zijn een afvalprodukt van de stofwisseling.
Ze bevinden zich aar^ de buitenzijde van de schubben of in speciale cellen in de lederhuid.
Halfdoorschijnende vissen hebben deze kristallen niet.
De kleur van de huid wordt veroorzaak: door duizenden pigmentcellen in de huid. Deze
cellen liggen in de opperhuid en in de lederhuid. Iedere pigmentcel bevat slechts één
kleur. De combinatie van de diverse kleuren bepalen de uiteindelijke kleur van de vis. De
vis neemt de kleur aan die hij ziet. Voorkomt men dat de vis ziet, dan kan hij de kleur van
de huid nier veranderen. De kleurverdeling en verandering bij de vis heeft te maken met
schutkleuren.
Vislarven zijn wijwel geheel doorschijnend. Pas in de loop van de ontwikkeling worden de
pigmentcellen gevormd.
Uisseilikunm f
I
De vts m ninleeJomgmíng t8
Het bloed is een waterachtige, gele vloeistof met daarin verschillende soorten cellen. Zo àjn er
de rode bloedlichaampjes die het bloed rood kleuren. Deze cellen zorgen voor het Íansport
van zuurstof. Er zijn witte bloedlichaampjes die het lichaam beschermen tegen ziektekiemen.
Naast de bloedlichaampjes zijn er ook bloedplaatjes in het bloed. De bloedplaatjes zorgen
ervoor dat het bloed stolt bi.l verwondingen. De milt is het orgaan dat bloed aanmaakt.
ad. b. de kieuwen
Met de kieuwen kan de vis zuurstof opnemen uit en koolzuur afstaan aan het water.
Vis zuigt zijn bek vol met water. Het water wordt van de mondholte langs de kieuwen naar
de kieuwhoite geperst. Vanuit de kieuwholte stroomt het door de kieuwspleten, tussen de
secundaire kieuwblaadjes door. De kieuwblaadjes staan in contact met kanaaltje die gevuld
zijn met zuurstofarm bloed. Het bloed neemt zuurstof op en staat koolzuur af. Vervolgens
gaan de kieuwdeksels open. Het water ontsnapt waarna de deksels weer sluiten.
Haaien en roggen hebben geen kieuwdeksel maar een aantal afzonderlijke spleten. Ook
zijn er vissen die met geopende bek zwemmen. Hierdoor is er een constante waterstroom
langs de kieuwen.
ad. c. de spijsverteringporganen
Over het algemeen kauwen vissen hun voedsel niet. De tanden dienen ervoor om de prooi
te grijpen en naar binnen te werken. Het keelgat kan door een sluitspier afgesloten wor-
den. Achter het keelgat bevindt zich het darmkanaal. Het darmkanaal dient voor:
transport van het voedsel. Door spiercontracties beweegt de darmwand het voedsel
voort. Het voedsel gaat via de slokdarm naar de maag, en vervolgens naar de darm die
eindigt bij de anus;
mechanische bewerking. Het voedsel wordt kleiner gemaakt zodat het verteerd kan
worden. De darm maakt knijpende bewegingen. Slijm uit de darmwand wordt door
het voedsel gemengd. Langzaamverandert het voedsel in een papperige brij;
chemische bewerking. Het voedsel wordt afgebrokken tot kleine deeltjes;
opname van voedingsstoffen. De kleine deeltjes worden door de darmwand geabsor-
beerd. Vewolgens neemt het bloed de deeltjes op.
De slokdarm is kort en eindigt in de maag. De maag heeft een gespierde rekbare wand. De
maag zorgt voor:
opslag van het voedsel tót het de darm in gaat;
mechanische bewerking van het voedsel;
chemische bewerking van eiwitten.
Achter de maag bevindt zich een aantal zakken. Een deei van het voedsel wordt hier opge-
slagen en verteerd. Bij het haringkaken blijven deze darmaanhangels in de haring achter.
Platvissenhebben er2à3.Zalmenforelhebbener30 à40enmakreelheefterbijna200.
De lever leverr een belangrijk bijdrage aan de spijsvertering. De lever maakt gal. Gal bevat
de schadelijke afvalsroffen die uit het lichaam verwijderd moeten worden. Zo zuivert en
vemieuwr de lever het bloed. Gal wordt in de galblaas tijdelijk opgeslagen. Vanuit de gal-
blaas wordt het in de darm afgegeven. In het darmkanaal helpt de gal bij het verteren van
vetten. Met de uitwerpselen verlaat het uiteindelijk het lichaam.
De lever is naast de schoonmaker van het bloed, een voorïaadorgaan. Dit houdt in dat er
suikers, vetachtige stoÍïen en vitamines in worden bewaard. De pancreas of de alvleesklier
levert ook een belangrijke bijdrage aan de venering. De pancreas vornt enzymen.
Enzymen zijn noodzakelijk voor de vertering.
ad. d. de zwemblaas
De zwemblaas is een uitgroeiing van de darm. Bij sommige vissoorten verdwijnt dezeblaas
tijdens het volwassen worden. In de zwemblaas zíl een kleine klier. Deze klier scheidt gas-
sen uit het bloed af om de zwemblaas bij te vullen. De vis wordt hierdoor even zwaar als
het omringende water. Hierdoor kan hrj gemakkelijk op verschillende diepten blijven zwe-
ven. Makreelachtigen hebben geen zwemblaas. Deze vissoort heeft een vethoudend
orgaan.
ad. e. de nieren
De nieren liggen dicht onder de wervelkolom. Het zijn langgerekte bruine organen. De
afvoerbuis van de nieren ligt vlak achter de anus. Het bloed wordt door de nieren gezui-
verd. Afualstoffen verlaten met de urine de blaas.
ad. f. de voortplantingsorganen
Er zijn mannelijke en wouwelijke vissen. De geslachtsorganen van beide bestaan uit klie-
ren. ln deze klieren komen de geslachtsprodukten tot ontwikkeling. Vanaf de klieren
lopen gangen naar de buitenkant van het lichaam. Door deze gangen kunnen de geslachts-
produkten het lichaam verlaten.
De mannelijke geslachtsklier produceert hom. Bij levende vissen ziet het rijpe hom eruit
als een wine melkachtige vioeistof. In dit vocht zitten miljoenen zaadcellen. Bij dode vis-
sen stolt het vocht dat hom wordt genoemd.
ln de geslachtklieren van de vrouwelijke vis komen grote hoeveeiheden eieren tot ontwik-
keling. Deze eieren noemt men kuit. Over het algemeen leggen de meeste vissen 40.000
ror 3.000.000 eieren. De meeste vissen kunnen zoveel eieren haast niet in de buikholte
opslaan. De kuit wordt daarom buiten de buikholte vlak bij de staartwortel opgeslagen. Brj
haaien en roggen zijn de eièren zo groot als een dooier van een kippeëi. Bij haring en
kabeljauw zíjnzezo gtootals een speldeknop.
Elke vissoort heeft zijn voorkeur voor paaigebieden. Paaiplaatsen worden vaakzo uitgeko-
zen dat eieren en larven met de stroom naar de kinderkamers gevoerd worden.
Kinderkamers zijn gebieden waar de jonge vis zijn kindertijd doorbrengt. Het is meestal
een gebied waar voldoende voedsel is, waar een hogere temperatuur heerst en waar het
redelijk veilig is. Bekende kinderkamers zijn de Waddenzee ett de Zeeuwse \Materen.
Mocht de stroming door omstandigheden afurijken dan zullen veel vislarven sterven. Het
is belangrijk dat kinderkameïs beschermd worden. 7* zijn van groot belang voor het
voortbestaan van vissoorten.
Onder de visstapel wordt verstaan de totale hoeveelheid vis die in een bepaald zeegebied
aanwezígis. Ook kan men er onder verstaan de totale hoeveelheid vis van één bepaalde
vissoort. De grootte en het gewicht van een visstapel verandert steeds. Het wordt bepaald
door:
de jaarlijkse toename van vis door voortplanting;
de toename in gewicht door groei;
de natuurlijke sterfte;
de visserij.
Het is belangrijk dat men weet hoe groot de totale sterfte is. Ook dient men te weten hoe
de verhouding is tussen de natuurlgke sterfte en de sterfte door de visserij. Door het
nemen van merk- en leeftijdsproeven komt men één en ander te \ /eten. Als men de vissta-
pel constant wil houden mag de sterfte nooit groter zijn dan de aanwas. De overheid heeft
maatregelen genomen om hiervoor te zorgen. Dezemaalregelen zijn:
a. minimum maten;
b. maaswijdtevoorschriften;
c. gesloten tijden;
d. gesloten gebieden;
e. vangstbeperking of quotering.
ad. a. mimimummaten
Tijdens een intemationale conferentie in 1946 (lnternationale Overbevissingsconventie)
werden een aantal regels vastgelegd die de zeevisserij beschermt. Eén van de maatregelen
was het vaststellen van een minimumlengte voor een aantal vissoorten. Deze lengte geldt
zowel voor de vangst als voor de aanvoer van de vis. Voor zeevissen gevangen in
Nederlands visgebied geiden sinds 1990 de volgende maten:
Uissedikunt f
I
Devts en ninleefomgming 22
rr pLfiukÊ Koof
t,
ad. b. maaswijdtevoorschriften
Voor netten werden verschillende minimum maaswijdten vastgesteld. Jonge vis kan zo
door de rrrazen van het net zwemmen, zonder gevangen te worden. Voor de Noordzee
geldt voor de bodemtrawl een minimum wijdte van 8 cm. Controle op de voorschriften
vindt plaats in de haven. Met behulp van een meetwig of schiel wordt van een aantal
mazen de diameter gecontroleerd
lisseriikunru f
I
Devts en ninleeJomgmíng 23
HooÍdstuk 2
Produhkennis en kwaliteitsheoordeling
A. lnleidin$
Een visserman moet produkten aanvoeren die kwalitatief goed zijn. Produkten moeten een
goede laraliteit hebben om te voorkomen dat de volksgezondheid gevaar loopt. Minstens
zo belangrijk is het feit dat een klant die goede produkten koopt een tevreden klant is. En,
tevreden klanten komen over het algemeen terug in de winkel. Om de kwaliteit van pro-
dukten vast te stellen dient men te keuren. ln de navolgende paragrafen komt aan de orde
wat keuren inhoudt, welke factoren bij keuring van belang zijn en welk niveau van kwali-
teit gehanteerd moet worden.
Het bepalen of een produkt een goede kwaliteit heeft is soms subjectief. De ene visspecia-
list zal het niet altijd eens zijn met de andere specialist. Om produkten te kunnen keuren
is ervaring belangrijk. Juist door de verscheidenheid in produkten is de praktijk de beste
leermeester. Er bestaat geen kant en klare aanpak om vis te keuren. Door het waarnemen
van diverse factoren zalmen tot een eindoordeel komen. Het is niet zo dat men de kwali-
teit van één partij vis kan baseren op de beoordeling van één of twee vissen. Vis is een
jachtmatig verkregen produkt, dit betekent dat de produkten pas bij de be- en verwerking
geuniformeerd kunnen worden. Zelfs na de be- en verwerking zullen niet alle produkten
van gelijke kwaliteit zijn. Men moet hier echter wel naar streven. Zelfs bij visconserven is
de kwaliteit niet altijd uniform.
Niet alleen de detaillist, maar rjok de overheid houdt zichbezigmet kwaliteitsbepaling van
produkten. De RW voert controle uit op vis en visprodukten bij aanvoer, import en
expoït. Ze doen dit in nauw overleg met het Produktschap voor Vis en Visprodukten. De
Keuringsdiensten van Waren controleren de kwaliteit van vis en visprodukten in de deuil-
handel en de horeca. De Keuringsdiensten bekijken of de produkten geschikt zijn voor
menselijke consumptie. Naast deze drie instanties zijn er de diverse Ministeries (het minis-
terie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, het ministerie VROM en het ministerie van
Economische Zaken) die zich met vïaagstukken rondom vis en de keuring van vis bezig
houden. Natuurlijk spelen economische en politieke factoren een rol bij de bepaling van
een standpunt. De diverse ambtenaren houden zich bezig met wagen als:
wat is kwaliteit en welke elementen bepalen kwaliteit;
wat is de kwaliteitsverwachting van de consument;
moeten voor de visser dezelfde kwaliteitsnorïnen gelden als voor de detaillist;
op welk moment bepaalt men de kwaliteit en met welk oogmerk;
wat zijn kwaliteitsnonnen en hoe worden zebepaald;
is er een algemene richtlijn voor de kwaliteitsbepaling van vis;
wat is de rol van de overheid in de kwaliteitskeuring.
Over het algemeen keurt men rauwe produkten. Voor een goed oordeel over de kwaliteit
van de vis, dient het produkt ook in gekookte of gefrituurde toestand bekeken te worden.
In de prakrijk is dit echter moeilijk uitvoerbaar. De detaillist moet daarom produkten ver-
kopen met een hogere kwaliteit dan'geschikt voor menselijke consumptie'. Het is belang-
rijk dat de detaillist zich realiseert dat een produkt welke hij inkoopt naar verloop van t{d
vermindert. in kwaliteit. Dit betekent dat de detaillist bij de afslag of de groothandel geen
produkten van mindere kwaliteit moet kopen. Voor het produkt uiteindelijk in de winkel
zal liggen is de kwaliteit namelijk verslechterd. Vooral bij een lage aanvoer van vis is de
detaillist geneigd genoegen te nemen met produkten van slechte kwaliteit. Het is echter
beter nee te verkopen dan slechte produkten.
Keuring van produkten gebeurt de gehele dag door. Het is niet zo dat men alleen brj de
inkoop keurt. De detaillist moet constant oog hebben voor kwaliteit. Deze kan snel achter-
uit gaan. Zelfs in de diepwiezer kan de kwaliteit verminderen. Er zijn talrijke oorzaken die
de teruggang kunnen veroorzaken. Schaaldieren kunnen zelfs binnen een uur niet meer
geschikt zijn voor consumptie. Van invloed zijn de temperatuur, het vochtgehalte, het
smeltwater, andere produkten en het hygiènisch handelen.
B. Het kweken
Zoals in de inleiding reeds vermeld, wordt er onderscheid gemaakt in het kweken (telen)
van vis en het opkweken van gevangen vis. Men kan de produktie van het nageslacht rege-
len of niet. Het niet reguleren van de voorplanting houdt onder andere in, dat jonge vis
gevangen wordt en in het kweeksysteem wordt uitgezet. Als de vis niet goed gecontroleerd
wordt, kan men bij een gesloten systeem ziektes binnenhalen. Het uitzetten van jonge vis
in een kweeksysteem brengt dus de nodige risico's mee. De kans op virussen en bacteriën
is echter niet groter dan bij het open systeem.
De visteelt heeft ook nadelen, met name de open systemen. Afvaiprodukten van de vis en
de kwekerij leiden onder andere tot een verhoogde algengroei. De verhoogde algengroei
kan tot een verstoring van her ecologisch evenwicht in het water leiden. Veel algen in het
water beperken de groei van plankton. Het tekort aan plankton, dat de vis tot voedsel
dient, heeft weer tot gevolg dat de vis niet snel genoeg groeit en zich niet snel genoeg
voortplant. Een gevolg hiervan kan zijn dat er ook niet genoeg aasvis meer in het water zit.
Het resultaat is dat de kweker op aas gaat vissen om de kweekvis te kunnen bijvoederen.
Een nadeel van het open systeem is dat het water verontreinigd kan raken met virussen en
bacteriën. De verontreinigrng wordt veroorzaakt doordat het water niet gezuiverd wordt.
Voorbeelden van open systemen zijn de baaien, fiorden en estuaria in het buitenland.
Onder het open systeem vallen ook de vijvers waawan het water aÍkomstig is uit bronnen
en wellen. ln Nederland worden op deze manier vooral forel en karper gekweekt. Het
voordeel van deze vijvers is dat de aanwezigheid van virussen en van bacteriën beperkt
kan worden. Het water kan echter altijd verontreinigd raken door onder andere vogels.
Het systeem komt namelijk in aanraking met de "open" lucht.
Stagnerend systeem
Het stagnerend systeem is een gesloten systeem uitgaande van de waterbeheersing. Het
water is afkomstig uit \Mellen en bronnen. Het wordt afgevoerd in het oppervlaktewater.
Uissediku nde f
I
P roduhthennís en hw alíteísbe oordelíng 26
Recirculatiesysteem
Een recirculatiesysteem is een volledig gesloten systeem. Men maakt hier gebruik van ver-
warmd bronwater, welwater of leidingwater. Het water wordt gereinigd door middel van
(bioXilters. Na filtering wordt het opnieuw gebruikt, vandaar de naam recirculatie. Het
recirculatiesysteem is zeer intensief en vindt voornamelijk binnenshuis plaats. Het systeem
is vaak volledig geautomatiseerd. Vooral meerval en aal worden in een recirculatiesysteem
gekweekt. Bij dit systeem kan men de watertemperatuur goed regelen. Dit is bij de kweek
van genoemde vissoorten van groot belang.
Aal kan zowel in zoet als in zout water worden gekweekt. Om deze vis te kweken heeft
men net als bij meerval warm water nodig. Bij een optimale temperatuur van 23 à 25"C
bereikt de vis vanaf het glasaalstadium in 12 tot 18 maanden een gewicht van 150 à 200
gram. Pootaal bereikt dit gewicht al na 6 tot 12 maanden.
De meeste aal wordt gekweekt inJapan. Sinds 1969 kweekt men daar ook de Europese aal.
c. Uissoorten en pÍodukten
De meeste vissen zijn aÍkomstig uit het Atlanto Scandinavische visgebied, zoals:
haring; makreel; horsmakreel;
kabeljauw; wijting; schelvis;
koolvis; wolf; schol;
schar; tong; tarbot;
griet; rog; heilbot;
bot; sProt; sardien;
zalm; forel; leng;
poon.
Kreeftachtigen van het westelijk halfrond worden over het algemeen levend geïmporteerd.
Kreeftachtigen van het oostelijk halfrond worden diepgevroren geleverd.
Paling wordt door Nederlandse vissers gevangen. Hij wordt echter ook geimporteerd door
verscheidene andere landen. Paling wordt zowel levend als diepgeworen geleverd.
Uissedikuntf
lProduhtlunntsenhwolíteítsbeoordelíng
27