Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 77

Deel I

-r-
Uisserijkunde 4
Hoofdstuk I De pelagische trawl
a. Inleiding 6
b. De pelagrsche trawl 6
L Constructie en optulging van pelagische trawls 7
2. De uitrusting en lnrichting voor de pelagische visserij 8
3. De beoefening van de pelagische visserij 9
4. Kenmerken van de pelagische visserij 10
5. Procedure pelagische visserij 10
a. Aanvang visserÍj 10
b. uitzetten 11
c. Vissen 13
d. Inhalen 13
e. Beëindiging van de visserij 17

HooÍdstuk2 UisopspoÍingsapparatuur
a. lnleiding 18
b. Snelheid van het geluid onder water 18
C. Registratie van het bodemprofiel op echogram 19
d. Onderscheid tussen verschillende vssoorten 20
l Haringscholen 20
2. Makreel 20
3. Tonijn
4. Plankton 20
e. Reacties van vissen op geluid en licht 2I
f. Registratie van enkele vis, visscholen 2r

Hoofdstuk 3 Visserij met de ringzcgen


a. Inleidlng 26
b. Ringzegen 26
1. Historischeontwikkeling 27
2. De i.nrichting en uitrusting van ringzegenvaartuigen 28
3. De constructi.e van de ringzegen 3l
4. De beoefening van de visserij met de ringzegen 31
a. Lokaliseren en ultzetten 31
b. Aan boord brengen van de ringzegen 33

HooÍdstuk 4 Uisteelt
a. lnleiding 34
b. De voor- en nadelen van visteelt 35
c. Msteelt in Nederland 35
L Open systeem 36
2. Stagnerend systeem 38
3. Recirculatiesysteem 38
d. Het kweken 38
e. Voorbeelden 39
L De Afrikaanse meerval 39
2. De paling 39

tlirrlriihnd! | lD. ,.Iatu.h. r,dwl


HooÍdstukS 0venichtwereldvisserij
a. Inieiding 40
b. Toekomstige behoefte aan vis en potentiele mogelijkheden 42
c. De vmchtbaarheid van het aquatisch ml1ieu 44
d. Mechanischestimulering 44
e. Lichtattractie 48
f. Elektrischestimulering 49

HooÍdstuk 6 Ê.henische samcnstelling van vis en schaal-


dieren
a. Inleiding 51
b Morfologie 5]
c. Chemische samenstelling 53
1. Water 53
2. Eiwitten 54
3. Vetten 57
4. Mineralen 59
5. Vitamines 60
Rigor mortis (lijkstlj {heid) 6)

HooÍdstuk 7 Microhiol0gie van vis en visserijproduhen


a. lnleiding 64
b. Milieu 64
c. Water 64
d. Voedingsstoffen voor micro-organismen (nutriënten) 66
e. Zuurstof 67
f. Temperatuur 67
Zuurgraad ó8
h. Croei oI verrneerdering van micro-organ ismen 68
i. Bacteriologie van verse vis en gekookte gamalen 6B
j Corserveermiddelen 70
k. Visbehandeling en verzor$ng op zee 7I
1. Inleiding 7T
2. SeÈoens- en soortinvloeden 7I
3. lnvloed van vangstmethoden op de kwaliteit 7L
a. De sh;mhuid 72
b. De opperhuid 72
c. De lederhuid 72
d. Kneuzingen en verwondingen
e. Gestikte vis
f. De bodemtrawl 73
1. De platvistrawl 73
2 De rondvistrawl 74
3. De haringtrawl 75
4. De pelagrsche of zwevende trawl 75
4. Op de houdbaarheid gerichte voorzienlngen aan schip en vistuig 75
5. De wijze waarop de vis aan boord wordt behandeld en verzorgd 77
a. Het lezen van de vangst en het sorteren op soort 78
b. Toe te passen richtlijnen bij het lezen van de vangst 79

ti..ldilrídê | De peidSis.le rrd,i


|
c. Het stdppen van rondvis 82
d. Het strippen van platvis 83
e. Machinaal strippen 86
f. Spoelen ofwassen 86
g. IJzen van de vis aan boord 87
h. Visruimen 90
Visbehandeling na aanvoer aan de wal 91
1. Afslag 9l
a. Verse zeevis 91
b. Diepgeworen zeevis 92
c. Zoefwatervis 92
Koelen, wiezen en ontdooien 92
I. Koeling aan boord 92
a. Het ijzen van vis 93
b. Verschillende ijssoorten en de fysische kenmerken daarvan 94
c. Het omgaan met ijs 96
d. Koude-overdracht van ijs aan vis 96
e. Factoren die de inkoelsnelheid beinvloeden 97
f. lsverbruik voor viskoeling 99
g. De ondersteunende functie van luchtkoeling in het visruim 99
h. Zeewaterkoeling 100
2. Vriezen van vis 100
a. GrondstoÍkeuze I00
b. Gevolgen voor het produkt l0t
c. Het inwiezen l0I
d. Vriestijd en wiessnelheid r0z
e. Vriessystemen 103
f. Verpakken van bevroren vis I06
g. Vriesopslag I06
3. Het ontdooien 107
a. Ontdooidrip 107
Het fileren van vis 108
l. nrichLing van verwerkingsruimte
I 108
2. Bewaring van vis in de Íileerderij 109
3. Het. wassen van vis als voorbewerking voor het. Iileren 109
4. Het fileren 109
5. Nabewerking en bewaring van de verse filet LIl
6. lnwiezen en verpakken 113
7. Kwaliteit van het eindprodukt 114
o. Conservering van vis 114
1. Het roken van vis 115
a. Chemische en fysische aspecten I t5
b. Technologie en microbiologie van het roken 116
1. Het heetrookproces 116
2. Het koudrookproces |.7
2. Het zouten van haring 118
a. Zoutgehalte van de haring in de evenwichtstoestand 119
b. De invloed van de bewaartemperatuur op de indringingssnelheid
van zout in de haring T2I
c. Maatjesharing T2I
d. Deense haring r22
e. Noordzeeharing t23

Yittlriituídê I De p.lasische trael


I
f. Ierse haring t24
g. De vervaardiging van lichtgezouten maatjesharing I24
h. Houdbaarheid emmers haring t24
\ --2 i. Kwaliteit en benamingen t25
van he'i z'u'ien r25
,';. #i:ii#Ï:i*:ï:;:ï 126
a. Bereiding van gemarineerde haring 126
b. Bacteriologische aspecten en chemische aspecten n het marineren r29
4. Bestraling met gammastraling (doorstraling) t29
. 5. Gasverpakken 131
p. Hygiëne bij de visverwerking r32

HooÍdstuk I Samenstellen van een compleet net


a. Inleiding I35
b. Voorbeeld samenstellen 135
I. Aanslaan van de netstukken (perken) I39
2. Het aanbrengen van de dunnepees r40
3. Het naden r43
4. De staande rijg r44
5. De pezen t45
6. Klossen r45
7. Drijvendekunstvezels t45
8. Verdeelstrop t45
9. Pooklijn of Grommer r17
10. Sleeplappen r47
c. Opdrachten r48
d. Verordeningen van de Europese Commissie r52

\---,'

urBêriirrid. r D. p.lígi'ík trawl


I
5
HooÍdstuk Í
De pelagische trawl

A. lnleiding
Pelagische visserij is de meest beoefende visserij op de wereld. Het grootste deel van de
wereldwateren is immers te diep om de bodemvisserij te beoefenen.
Pelagisch betekent zwevend. Onder dit begrip kunnen veel visserijmethoden worden inge-
deeld. Behalve de bodemnetten zijn alle andere netten pelagische netten.

B. De pelagische trawl
Reeds vóór I940 waren pogingen gedaan om een gesleept net te ontwikkelen waarmee de
hele waterkolom bevist kon worden. Pas in 19ó3 werd dit vistuig, de pelagische trawl
(Eng.: midwater trawl), voor het eerst met succes in Duitsland voor de vangst van haring
toegepast.

De pelagische trawl is een 'zweefnet' dat op elke gewenste diepte in de waterkolom


gebracht kan worden. Om dit te realiseren is het nodig visborden toe te passen die, naast
een horizontale kracht om het net in die richting open te trekken, ook een vertikale naar
boven gerichte kracht op het net uitoefenen. Hiervoor werden door de Duitser Suberkrub
staien visborden ontwikkeld die een vleugelvormig profiel hebben.

AchteÍd.h trawler, Bron: Produhtschap vís

De Suberknlb-borden (Eng.: Suberknib door) worden zodanig door het water verplaatst dat
ze Íraast een scheerkracht (horÈontale spreiding) ook een liftkracht op het net uitoefenen.

Vi..c'iituíd.4 De pela86cr. trrtrl


|
De Sriberknlb-borden bevinden zich hoger in de waterkolom dan het net, dat in vertikale
richtlng opengetrokken wordt door aan weerszijde aan de onderkant van het net zware
gewichten, de nokgewichten (Eng.:wing-end weight), te hangen.

De pelagische visserij werd in 1966 in de Nederlandse haringnsserij ingevoerd en heeft de


visserij met drijfreet of haring-patent in korte tijd volledig verdrongen. lnmiddels heeft de
pelagische visserij een geweldige ontwikkeling doorgemaakt en is tot een Nederlandse
speci.aliteit uitgegroeid. Dit komt tot uiting omdat alle Nederlandse hektrawlers het hele
jaar met de pelagische trawl op haring, makreel en horsmakreel vissen. Ook werden zij-
trawlers voor de beoefening van deze visserijmethode over het achterschip ingericht en
uitgerust. lnmiddels is de zijtrawler, waarvan de laatste in 1965 gebouwd werd, uit. ons
vlootbestand verdwenen.

8.1. Constructie en 0ptuiging van pelagische tÍawls


Een pelagische trawl bestaat uit een vierzr.ldig net dat aan elke kant door een boven- en
onderkabel (Eng.: upper and lower sweep) met resp. boven- en onderkant van een
Suberknlb-bord verbonden is. VIak voor de ondernokken (Eng.: lower wing) zijn aan de
onderkabels nokgewichten opgehangen.
Onder- en bovenkabels hebben dezelfde lengte. De bovenkabels zijn op de bovennokken
bevestigd. Tussen onderkabels en ondemokken zijn staaldraad-stroppen aangebracht die
de onderkabels verlengen. Deze verlengingsdraden (Eng.: extension wire) maken het
mogelijk dat de ondernokken voldoende naar beneden getrokken worden om een grote
vertikale netopening te krijgen.
De eerste pelagrsche netten hadden in het voornet netwerk met een maaswijdte van 20 cm.
De afmetingen van een pelagisch net worden sinds die tijd gekarakteriseerd door de groot-
ste omtrek van het net uitgedrukt in het aantal mazen van 20 cm.
lnmiddels is de maaswijdte van het netwerk in het voornet toegenomen tot bijv 3,6 meter.
Een net met een omtrek van 150 mazen van 3,6 meter wordt echter veelal aangeduid als
een 2700 mazen net

G5ox]É =z7oo).
0,2

Van een dergelijk net zijn de vlerken en het eerste perk van netwerk met een maaswijdte
van 3,6 m gemaakt. Het tweede en de volgende perken hebben een maaswijdte van resp.
I,8 m, 1,2 m,0,8 m, 0,6 m etc., zodat de maaswijdte naar het achtemet voortdurend
afneemt.

Een pelagisch net is víerz|dig. Boven- en onderzijde zijn veelal geh.lk hoewel sommige
fabrikanten de ondemokken enige meters langer dan de bovennokken maken waardoor
de verlengingsdraden korter kunnen zijn. De twee zijden zljn meestal kleiner dan de
onder- en bovenzi.jde, soms echter gelijk van afmetingen waardoor een vierkant net ver-
kregen wordt.

Een vierkant net, d.w.z. een net met vier identieke zi.jden, wordt door buitenlandse hek-
trawlers toegepast a1s ze op grote diepte vissen. ln dat geval kan door de lange vislijnen en
de toepassing van zware nokgewichten tijdens het vissen een vierkante vorm van her net
bereikt worden.

De Nederlandse hektrawlers vissen overwegend in relatief ondiep water en kunnen mede


daardoor alleen lichte nokgewichten toepassen. Het resultaat is dat het net tijdens het vis-
sen een rechthoekige vorm aanneemt en het dus weinig zin heeft een vierkant net toe te

Iir.eriirude t De p.la8s.ie t, awl


I
passen. Reden waarom van de Nederlandse pelagrsche netten de zijkanten (zijden) (Eng.:
side panel) kleiner geconstrueerd worden dan de onder- en bovenkanten. A1s vuistregel
geldt dat van de Nederlandse netten de vertikale netopening tweederde van de horizontale
netopening is.

8.2. lle uitrusting en indchting voor de pelagische visserij


Bij de pelagrsche visserij wordt een visopsporingssysteem bestaande uit sonar, echolood
(Eng.: echo sounder) en netsonde (Eng.: netsounder) toegepast. Met behulp van deze vis-
opsporingsapparatuur (Eng.: fish finding equipment) kan zeer gericht op in scholen of
concenhaties voorkomende vissen gevist worden. Deze zeer actieve visserijmethode wordt
in de Engelse vaktaal dan ook wel met 'aimed trawling aangeduid. De vislier moet voor
een efficiènte beoefening van de pelagrsche visserij in staaÍ zlJn om het vistuig tijdens het
vissen tegen de stuwkracht van de schroef in naar het schip te trekken. Dit is nodig om in
staat te zijn het vistuig in korte tijd veel hoger in de waterkolom te brengen. Het kan voor-
komen dat een visschool zich veel hoger dan het net in de waterkolom bevindt of a1s vlak
boven de zeebodem gevist wordt deze plotseling zeer steil oploopt. ln dat geval kan de
beschikbare tijd om het vistuig door verhoging van de scheepssnelheid hoger in de water-
kolom te brengen onvoldoende zijn. Deze tijd is a{hankelijk van de snelheid waarrnee
gevist wordt en de uitgevierde vislijnlengte, die aÍhankeh3k is van de diepte waarop gevist
wordt. Door bij zoveel mogelijke handhaving van de scheepssnelheid de vislier in te scha-
kelen wordt. bereikt dat het vistuig, door de gezamenlijke actie van vergroting van de
vistuigsnelheid (scheepssnelheid + vislijnsnelheld) en verkorting van de vislljnen, zeer
snel strlgt.
De Nederlandse hektrawlers hebben voor het opslaan, uitzetten en inhalen van de pelagi-
sche netten twee, schuin boven elkaar geplaatste nettentrommels (Eng.: netdrum) die
onderdeel van de vislier uitmaken, zodat hiervoor geen aparte aandrijving nodig È. Op
deze nettentrommels bevinden zich twee pelagische netten van gelijke afmetingen waar-
van één als reserve dient voor het geval het net waarmee gevist wordt, schade oploopt.
Bestaat er kans dat in ondiep water gevist of snel met het net gemanoeuweerd moet wor-
den, dan bevatten de nettentrommels een groot en een kleiner pelagisch net.

Optui ging p el a gis ch fi et

Yi.$dih'nd! | D. p.lasÈ.h. tawl


|
8.3. De beoeÍening van de pelagische visserij
In het visserijgebied aangekomen wordt met behulp van de sonar naar een visschool
gezocht.
Wordt een visschool verkend dan geeft de sonar de richting en afstand tot de visschool
aan. Vervolgens wijzigt het schip koers naar de school. ls het schip boven de school aange-
kornen dan kan op de recorder of de beeldbuis van het echolood de omvang en de positie
van de school in de waterkolom afgelezen worden.

De netsonde, een op de bovenpees bevestigd echolood dat door de nesondekabel (Eng.:


netsounder cable) met het schip verbonden is, geeft de schipper voortdurend informatie
over de poslti.e van het net ten opzichte van de bodem en de vertikale netopening. Als op
diep water gevist wordt, past men een dubbele netsonde toe, waarbij de ene transducer
naar de oppervlakte gericht ls en dus de diepte van de bovenpees ten opzichte van het
wateroppervlak aangeeft, terwijl de andere naar beneden gericht is en zowel de vertikale
netopening a1s de positie van het net ten opzichte van de bodem meet.

Om de visschool te vangen moet de schipper het net in een zodanige positie in de water-
kolom brengen dat de netopening de dichtste concentratie van rris in de school zal door-
snijden. Als de schipper het net hiertoe omhoog moet brengen dan wordt snelheid
vermeerderd waardoor de Suberhiib-borden meer 1iítkracht op het net gaan uitoefenen en
het net zal stijgen. Het kan voorkomen dat de hiervoor beschikbare tijd, die bepaald wordt
door snelheid en uitgevierde lengte vislijn, te klein is. In dat geval kan geprobeerd worden
de vislijnen in te halen, terwi3l de scheepssnelheid zoveel mogelijk gehandhaafd blijft. Dit
kan alleen als de vislier sterk genoeg is, terwijl ook voldoende voortstuwingsvermogen
beschikbaar moet zijn.

Bevindt de school zich lager dan het net in de waterkolom, dan wordt snelheid vermln-
derd en, als de school zich veel dieper dan het net bevindt, wordt vishjn uitgevierd. Op de
netsonderecorder kan de schipper zien of de school geheel in de netopening komt of, bijv
a1s gevolg van een neeÍrÀ/aartse ontwijkingsreactie vóóï het naderende net, de school
gedeeltelijk ontsnapt. In de begintr.ld van de pelagische visserij werden netten toegepast
waarvan het netwerk in het voomet een maaswijdte van 20 cm had. Met behulp van de
netsonde werd waargenomen dat niet-kuiuieke haring die in de netopening kwam wijwel
altijd op ca. 4-5 m van het netwerk bleef.

Deze ontwijkingsreactie gaf aanleiding de maaswijdte in het voornet stapsgewijs te vergro-


ten tot 3,6 m en zelfs nog groter. Haring, maar ook makreel en horsmakreel houden
afstand tot naderend netwerk en komen door hun ontwijkingsreactie steeds meer in de
baan van de kuil (Eng.: cod-end), het nauwmazige deel van het net waarin de vangst zich
verzamelt. Dit leiden van vis door naderend netwerk moet erg geleideh3k geschieden.
Daarom is het noodzakelljk dat de omtrek van het netwerk naar het achternet ioe zeet
geleidelijk veïloopt. Is dit niet het geval, dan is de kans groot dat vissen, voor ze in het
nauwmazige deel van het net zi.jn, in paniek raken en in alle richtingen trachten te ont-
vluchten met a1s gevolg een kleinere vangst en grote kans op zg. 'stekers' in het nauwmazi-
ge deel van het net vóór de kuil, de voorkuil die ook wel tunnel genoemd wordt.

Alhoewel de pelagische visserij op elke positie in de waterkolom beoefend kan worden,


vissen de Nederlandse hektrawlers overwegend met de pelagische trawl vlak boven de zee-
bodem omdat haring, makreel en horsmakreel zich vooral overdag br1 de zeebodem
ophouden. Dit vlak boven de zeebodem vissen vergt veel ervaring en een nauwkeurige
regeling van de stuwkracht van de schroef en dus van de snelheid om het verloop van de
zeebodem te kunnen volgen. Bij het vissen vlak boven de zeebodem zijn de nokgewichten

Viiicriiturdc | De pelasscle Íawl


|
in contact met de zeebodem, waardoor de naar beneden gerichte lcacht op het net tenge-
volge van de nokgewichten afi:reemt en het net niet verder zakt. De vertikale netopening
zal achter afnemen.

Sommlge pelagrsche vissoorten, o.a. de in het noordelgke deel van de Atlantische Oceaan
voorkomende roodbaars, hebben een voorkeur voor een bepaalde watertemperatuur.
Informatie over het temperatuurverloop in de waterkolom en vooral de diepte van de
temperatuurspronglaag, die voor veel vissoorten een barrière \s waar ze boven of onder
bh;ven, is dan van groot belang voor het resultaat van de visserÍj. Vooral als de vissoort
waarop gevist wordt niet in grote concentraties voorkomt, zodat de visopsporingsappara-
tuur weini.g hulp biedt. Om deze informatie te krijgen kan een temperatuursonde in de
omhulling van de netsonde gemonteerd worden. De nelsondekabel fungeert als informa-
tie-overbrenger. De temperatuur van de waterlaag waarin het net zich bevindt, kan op de
netsonderecorder afgelezen worden.

Heeft het net op verschillende punten van de kuil bevestigde kuilv-ullingsmeters, dan fun-
geert de netsondekabel ook a1s overbrenger van deze informatie die op de netsonderecor-
der zichtbaar gemaakt wordt. Het principe van de kuihrrllingsmerers is gebaseerd op
meting van de vervorming van de mazen als de kuil zich \,Llt.

8.4. l(ennerken yan de pelagische uisserij


Voord,elen
a. De hele waterkolom van vlak boven de bodem tot vlak onder het wateroppervlak kan
bevist. worden.
b. Is geschikt voor de vangst van zowel verspreid als in concentraties en scholen voorko-
mende vissoorten. In het laatste geval kan de vangst erg goot zijn.
c. Door de toepassing van visopsporingsapparatuur kan zeer gericht op in concentraties
of scholen voorkomende vissoorten gevist worden (aimed trawling).

Nadelen
a. Voor het met gunstig resultaat beoefenen van deze visserijmethode is een voortstu-
wingsvermogen van minimaal 500 kW (800 pk) nodig waardoor het energieverbruik
groot is.
b. Voor een efficiènte beoefening is een sterke vislier, tenminste één nettentrommel en
een netsonde een vereiste inveslering.

8.5. Procedure pelagische visserii


(zoals toegepast door Nedeilandse wieshektrawlers)
Uítgangspunten
1. Schip komt in gebied aan waar de aanwezigheid van visscholen verwacht wordt, maar
(nog) geen andere schepen vissen.
2. Vertikale echolood staat al enige tijd bij.
3. VH.F- en middengolfontvangeïs staan bij om uit wijde omgeving informatle over
eventuele andeÍe schepen te ontvangen.

8.5.a. Aanvang vissedj


A. Schip en yistuig voor aanvangen van visserij gereedrnaken
1. Vaart tot 8-I0 knoop verminderen. Naast echolood ook sonar voor opsporen van vis-
school bijzetten. Trackplotter van Decca navigatiesysteem bijzetten.
2. Voldoende lengte boven- en ondervoorlopers van vislijntrommels vieren, zodat deze
door de hangerblokken gevoerd kunnen worden. Voorlopers vervolgens door de zg.
'brillen' leiden die aan het eind van de bordstroppen bevestigd zUn. Bovenvoorlopers

lÈroriiru"d0l pzla8s.he r/akl 10


ID.
buitenom over de steunen van de portaalmast brengen en aan dek klaar leggen.
Ondervoorlopers aan (nok)gewichten bevestigen.
3. Borgkettingen met aan uiteinde haak waaraan Sriberkrub-visborden buitenboord
komen te hangen aan bevestigingspunten (kram op trekplaat) vastmaken en vervol-
gens visborden met behulp van jompers buitenboord zetten bij langzame vaart en
schip met koers in de wind.
4. Kuil met aansluitende deel van achtemet van nettentrommel vieren en naar hekrol
brengen. Pooklijn waarmee kuil afgesloten wordt, aantrekken en kuilkiem zo vastslaan
dat pooklijn niet los kan schieten.
5. Vaart vermeerderen tot de 'zoeksnelheid' van 8-I0 knoop.

8.5.b. Uitretten
B. Uitzetten van pelagische trawl
L Als sonar aanwezigheid van visschool aangeeft, wordt schip op koers naar visschool
gebracht en vaart verminderd tot langzaam vooruit. De bemanningsleden die voor het
uiuetten van het vistuig nodig zijn, komen aan dek.
2. lndien de afstand tussen de visschool en het schip zodanig groot is, dat het vistuig
uitgevierd is voordat het schip op de positie van de school aangekomen is, wordt met
uiuetten begonnen.
3. Als de school bij sonarwaarneming te dicht bij het schi.p is, kan over de school heenge-
varen worden tot voldoende afstand tussen schip en visschool verkregen is om vistuig
uit te zetten en op gewenste diepte te brengen. Heeft het schip voldoende afstand dan
op tegenkoers naar visschool gaan. Tijdens het over de school varen geeft het vertikale
echolood informatie over afmetingen en dieptepositie van de school en kan eventueel
exacte Decca-positie bepaald worden.
4. De kuil wordt op een teken vanaf de brug overboord gegooid waarna het net van de
netten[ommel gevierd wordt. Tijdens het uitvieren wordt de steek, waarmee het kuil-
touw aan het speciale stropje op de bovennaad van het net bevestigd is, gecontroleerd.
(figuur l).

Fíguur l

lir$diku"dc | De pelas6à. trarl 11


|
5. lndien het net zover uitgevierd ls dat het midden van de bovenpees de hekrol passeert,
wordt de nettentrommel gestopt, zodat de netsonde op het net bevestigd kan worden.
6. Netsondelier inschakelen, zodat netsondekabel tijdens het verder vieren van vistuig
strak staat waardoor onklaar raken van netsonde voorkomen wordt. NettenÍommel
stoppen als de nokken van het net de hekrol bereiken.
7. Bovenvoorlopers aan bovennokken bevestigen. Verlengingskabels, die gewichten met
nokken verbi.nden, aan ondernokken bevestigen.
Net, dat met zg. 'thuishalers' met nettentrommel verbonden is, nog verder uitvieren tot
de onder- en bovenvoorlopers strak komen te staan en de thuishalers van de netten-
trommel ontlast worden. Nettentrommel stoppen en voorlopers inhieuwen, totdat
gewichten overboord geÍokken worden. Patenthaken van de thuishalers kunnen nu
uitgepakt worden terwijl híeuweinden, die zich aan de ondernokken bevinden, aan de
gewichten bevestigd worden.
9 Voorlopers uitvieren tot de stoppers, die zich aan het einde van deze kabels bevinden,
in de brillen aan het einde van de bordstroppen vastlopen waardoor de weerstands-
kracht van het net op de visborden komt (figuur 2). Hierdoor valt de verbindingsdraad
los en kan de patentschalm, dle de verbindingsdraad met de vislijn verbindt, door het
hangerblok getrokken worden.

Figuur 2

10. De patenschalm wordt ln de aan het visbord bevestigde G-haak gepikt (figuur 3).

Fíguur 3

Ii.reriikud! { D. pelas6chr rÍd'l 12


|
l1 . Vislijnen bhieuwen tot borgkettingen losvallen en de haken uitgepakt kunnen worden.
12. Schlp op tegenkoers naar de visschool leggen en over de op de trackplotter aangegeven
h.;n naar de door de markering aangegeven laatst waargenomen positie van de vis-
school brengen. Als schip op tegenkoers ligt, wordt getracht visschool met behulp van
de sonar weer te lokaliseren.
13. Motorvermogen opvoeren en zoveel vislijn uitvieren dat vistuig, rekening houdend
met de nog in te stellen vissende snelheid, op de waargenomen diepte van de visschool
komt.
14. De laatste lengte vislijn (bijv 50 m) wordt uitgevierd met weinig vermogen op de
schroef om te voorkomen dat bij het stoppen van de lier te grote belastingen in het
vistuig optreden.
15. Vewolgers wordt vermogen op de schroef zodanig opgevoerd dat vissende snelheid
bereikt wordt.

8.5.c. Vissen
C. Het vissen met de pelagische trawl
1. Tr;dens het uitzetten wordt de positie van de visschool voortdurend met behulp van de
sonar geobseweerd en worden eventueel noodzakelijke koerscorrecties aangebracht.
2. Op het moment dat school zlch onder het schip bevindt, geeft echoloodschrijver infor-
matie over afrnetingen (grootte) van de school en de positie in de waterkolom. Gelet
wordt hoe vistuig op dat moment achter het schip staat. lndien vistuig niet recht ach-
ter het schip staat, wordt zodanige koerscorrectie aangebracht dat te verwachten is dat
school binnen het vangbereik van het net komt.
3. lndien op nesondeschrijveÍ waargenomen wordt dat net ten opzichte van school niet
de juiste diepte heeft, dan wordt het net door vaart te vemeerderen (net stijgt) oí te
verminderen (net daalt) op de gewenste diepte gebracht.
4. lndien op netsondeschrijver waargenomen wordt dat een gÍoot deel van de school
gevangen wordt dan vistuig inhalen (zie D.).
5. lndien op netsondeschrijver waargenomen wordt dat school geheel of grotendeels
gemist wordt, dan eerst even doorvissen om ruimte te krijgen voor het weer op tegen-
koers brengen van schip en visturg.
6. lndien de positie van de pelagische trawl vlak boven de zeebodem is, vervolgens
motor korte tijd op vo11e kracht om afstand tussen vistuig en zeebodem te vergroten.
7. Als afstand vistuig-zeebodem voldoende groot is motorvermogen vermlnderen en
vislier inschakelen. Vislijnen inhieuwen tot visborden boven water zun.
8. Schip en vistuig op tegenkoers brengen.
9. Zodra schip op tegenkoers ligt, vislijnen weer uitvieren en school met sonar opsporen.
Procedure begint nu weer met C.1..

8.5.d, lnhalen
D. Inhalen van vistuig en aan boord brengen van de yangst
L Motorvermogen korte tr.ld opvoeren waardoor de totale vangst in kuil en achtemet
komt en de afstand vistuig-zeebodem toeneemt.
2. Motorvermogen verminderen en vislier inschakelen. Vislijnen snel inhieuwen tot
visborden wateroppervlak bereikt hebben. Vervolgens visborden langzaam tot hanger-
blokken inhieuwen. (figuur 4).

vissedi*md! | p.las&i1.rra.l 13
lD.
Fíguur 4

3. Patenthaken vàn borgkettingen aan visborden bevestigen. Vislijnen iets vieren zodat
visborden in borgkettingen komen te hangen en visli.jnen losvallen.
4. Vislijnen met aangesplitste patentschalmen van aan visborden bevestigde G-haken los-
maken.
5. Boven- en ondervoorlopers op vislijntrommels winden tot gewichten hangerblokken
bereiken.
6. Hieuweind van gewichten losmaken. Thuishalers van nettenÍommel aan bovenlok-
ken en hieuweinden van ondemokken bevestigen (figuur 5).

word€n oD do rhui.hstor! bevosrgd

Figuur 5

7. Nettentrommel inschakelen en thuishalers strak zetten waama bovenvoorlopers en


verlengingskabels J.osgemaakt kunnen worden.
Nettentrommel weer inschakelen en net zover op nettentrommel winden tot midden
van de bovenpees met de daarop bevestigde netsondetransducer de hekrol bereikt
(figuur 6).

Ii$rdilurd. r De pslasiscl. rr@l 14


I
Figuur 6

9. Netsondelier uitschakelen en netsondetransducer verwijderen.


10. Net verder op nettentrommel winden tot het punt waar het kuiltouw van het stropje
op bovennaad losgemaakt kan worden (figuur 7).

strop v.. hel nor waaraan

Fíguur 7

1I. Strop bij hekrol om netwerk van achtemet sLaan en haak van zg. Jojo'in deze strop
inpikken. Hulptrommel van lier waarop deze lojo' zit inschakelen en deze staaldraad
stij f zetten.
12. Nettentrommel iets laten uitvieren zodat, jojo gehele gewicht van vangst opvangt.
13. Kuiltouw door middel van aan tweede hulptrommel bevestlgde thuishaler inhieuwen,
totdat veÍdeelstrop hekrol bereikt.
14. Visstortluik, met aan de binnenkant de kuilvang, openen.
15. Jomper, die zich op derde hulptrommel bevindt, inhalen tot het deel van de vangst dat
zich achter de verdeelstrop bevindt - een zg. 'pak - over de hekrol aan boord komt en
in de kuilvang valt (figuur 8).

Ibseriikr"dè | D. péla8s.he rrawl 75


|
Figuur I
16. Kuilklem losmaken door een ruk aan de uiteinden van de pooklijn te geven. Hierdoor
komt de pooklijn 1os en stort de vis via de glijgoot in de vislast op het tussendek.
17. Kuil door middel van pooklijn en kuilklem weer afsluiten. Vervolgens jomper uitvie-
ren, waardoor kuil en kuiltouw door de belasting van de nog in het achtemet aanwezi-
ge vis overboord getrokken wordt.
18.Jojo inhieuwen waardoor nog ln het achtemet aanwezige vis naar de kuil gedwongen
wordt en deze zich weer met yis !'ult.
19. Kuil met jomper naar het achterschip trekken en over de hekrol hijsen (figuur 9).
Tweede 'pak' komt aan boord en valt in kuilvang. Gelijktijdig jojo bijr.ieren om te voor-
komen dat. er een te grote belasting op het achtemet komt. Kuiltouw met hand inhalen
en aan dek opschi.eten.

als jomp6r gehiêuwd wordl

Fíguur 9

N-8.: Procedure D-I6 tot D-19 wordt net zo lang herhaald tot gehele vangst aan
boord is.

Vilt.íltÍrdc I De prldgische trawl 16


I
8.5.e. Beëindiging van de vissedj
E. Vistuig aan boord brengen bij [s6indiging van de visserij
1. Als de gehele vangst van de laatste trek aan boord is, wordt na het leegstorten van het
laatste 'pak' de j omper gevierd en kuiltouw strak gezet, zodat j omperhaak uit verdeel-
strop gepikt kan worden.
2. Jojo wordt gevierd en strop om achtemet wordt verwijderd.
3. Kui.ltouw wordt gevierd, totdat deze onbelast is. Kuiltouw wordt van thuishaler losge-
maakt en op stropje aan bovennaad gestoken.
4. Gehele net kan nu op nettentrommel gewonden worden.
5. Ondervoorlopers worden van gewichten losgemaakt waama onder- en bovenvoorlo-
pers gelijktijdig op vis\ntrommels gewonden kunnen worden.
6. Visborden aan j ompers over de verschansing bi.nnenboord brengen en horizontaal tus-
sen portaalmast en verschansing op het achterdek zetten.
7. Visborden en gewichten zeeyast zetten. Het schip is gereed voor de thuisreis.

Yirroiirurd. t De p?ld8isíle rra,l 17


I
HooÍdstuk 2
UisopsporingsappaÍatuuÍ

A. lnleiding
Zonder visopsporingsappaïatuur is het vissen met veel pelagische netten ondenkbaar.
Omdat veel soorten vis die met pelagische netten worden gevangen, in schoolverband
zwemmen kunnen zij opgespoord worden met deze apparatuur.
De positie van het net in de waterkolom kan met behulp van deze apparatuur ook worden
bepaald.

B. Snelheid van het geluid onder water

Het is nodi.g de voortplantingssnelheid van geluidstrillingen onder warer re kennen om


afstanden te kunnen meten.
De voortplantingssnelheid van trillingen in het water is 1435 meter per seconde.
Deze geluids- o{ akoestische trillingen zljn te verdelen in: sonore of wel hoorbare trillin-
gendie (frequenties van 20 tot 15.000 trillingen per seconde) en ultrasonore trillingen, die
door het menseli.jke oor niet meer gehoord kunnen worden (frequenties van 15.000 tot
100.000 trillingen per seconde en hoger).
Men zendt een korte stoot akoestische trillingen, ook wel'puls' genoemd uit, die zich in
het water voonplant met een snelheid van v meter per seconde. Men wacht nu tot de rril-
lingen na terugkaatsrng (bijv bij een echolood tegen de bodem) weer opgevangen worden
(zie figuur l0). De triliingen (in het vewolg pulsen genoemd), die men na terugkaatsing
weer opvangt, worden echo 's genoemd. Als nu de tijd die verstreken is tussen het moment
van uitzenden en het moment van ontvangen gelijk is aan t seconden, dan volgt hieruit,
dat de afstand a = 0,5 vt. De factor 0,5 is het gevolg van het feit, dat de pulsen de weg
tweemaal afgelegd hebben, nl. eenmaal heen en eenmaal terug.

ii
--
_t:=--:
I:-:_
zêeooDêtu|ák

Fíguur 10

Nemen we een getallenvoorbeeld:

v = 1500 m per seconde


t= I seconde,

dan duurt zowel de heen- als terugweg dus 0,5 seconde; in 0,5 seconden wordt afgelegd
750 m; de gemeten diepte bedraagt dus 750 m.

rillldirund!{ v&pyonnssdppdld&L/
|
l8
Het i.s dus nu duidelijk, waarom eersl de voortplantingssnelhei.d van pulsen ondeï water
bepaald di.ent te worden, voordat men afstanden en diepten kan meten.
De juiste kennis van de voortplantingssnelheid van het geluid in het water is van grote
betekenis voor het echolood.

Figuur IJ. geeft een overzicht, hoe de snelheid van het geluid met de temperaturcn en het
zoutgehalte verandert. In koud water en zoutgehalte 0 g is de geluidssnelheid ongeveer
1400 m per seconde en in warm water met sterk zoutgehalte 1520 m per seconde. Hieruit
volgt, dat a1s we ons echolood instellen op een voortplantingssnelheid van 1400 m per
sec.; dus op koud water met zoutgehalte 0 g en hadden we een diepte van 15,20 m dan
zou het in de Rode Zee bij warm water en hoog zoutgehalte ongeveer 14 m aanwTjzen.
Stelt men het echolood in op een gemiddelde geluidssnelheid van bljv 1460 m dan
kunnen bij veranderde wateromstandigheden ln de praktr;k fouten van maximaal 4%
opfeden, dit wil zeggen een diepte-aanwijzing van bijv 10 m warer onder de kiel kan ook
9,60 of 10,40 m bedragen. Deze onnauwkeurigheid wordt in de praktijk geaccepteerd.

I watêrtemparatuur Zoutgehalte

250 I

200

150

100

50

00.
10 20 to ooroaouo to to m/sêc
tooo 'o 'tuoo
Figuur 11

G. Begistratie vail het hodemproÍiel op echogram


Voor ondiep water (bijv tot 100 m diepte) zullen we voor onze volgende voorbeelden aan-
nemen, dat gelui.dsuitzending plaats heeft in een kegelvorm. Binnen het tastbereik van een
echolood neemt de geluidsuitstraling de vorm van een bolsegment aan met steeds groter
wordende straal, zoals de kringen aan de oppervlakte van het water zich uitbreiden, als
men er een steen ingooit. Dit beeld is voor de opeenvolgende impulsen in figuurl2 gete-
kend, voorgesteld door a. b. en c.. Hieruit kan men lezen, dat het middelpunt A van het
impulssegment het eerst de bodem za7 raken, terwijl de rand B de bodem iets later zal
raken. Loodrecht onder de transducer wordt dus de goede diepte gemeten, waaruit we dus
kunnen zien dat de bovenkant van de registratie van de bodem op het echogram dejuiste
diepte aangeeft.

liss..lalítno I isopsp oÁrssappn atu'r 19


lv
E. Beacties van vissen op geluid en licht
Uit vele waamemingen is komen vast te staan, dat vissen alleen reageren op hoorbaar
geluid, dus op geluid van lage frequentie. De grens van deze frequentie heeft men echter
nog niet met julstheid kunnen vaststellen. Ook a1 omdat een bepaalde soort vi.s vaak alleen
reageert op een geluld binnen een bepaald frequentiegebied. Van verschillende vissoorten
is reeds waargenomen, dat zij een bepaald geluid voortbrengen, waardoor zij in staat zijn
elkaar te horen en daardoor bij elkaar blijven. De veronderstelling is zelfs, dat de vissen
waarvan nog niet geconstateerd is, dat zij een geluid kunnen voortbrengen, dit misschien
wel doen in een frequentie 0-20, dat te laag is om met het menselijk oor waar te nemen.
Ook is algemeen bekend dat tom3nen brj regenbuien aan de oppewlakte komen en door
sproeien op de wateroppervlakte worden gelokt.
Op het echolood is duidelijk waargenomen, dat een haringschool onder het schip plotse-
ling schrikt en zich verspreldt. Als men een harde klap op de stalen huid van het schip
geeft bijv bij het losslaan (woeger) van een sliphaak rond de vislijnen, die dan tegen de
huid valt. Proeven waarbij een fiansducer in een aqua]:ium vlak boven de vissen in wer-
king werd gesteld, toonden aan dat de vissen er zlch niets van aantrokken en rustig onder
de transducer bleven zwemmen. Ook in de praktijk is nooit bemerkt, dat vissen door de
geluidsuitzending van een echolood werden veqaagd. Evenmin worden ze aangetrokken.
Men kan dus aannemen, dat een echolood met een frequentie van I,1 Khz. en hoger geen
invloed heeft op de vissen.
Om het verschil van haring, makreel en horsmakreel te onderscheiden, wordt ook wel de
volledige dekverlichting ineens aangestoken. Als het horsmakreel rs, zal deze naar alle
kanten wegschieten.

t Begistratie van enkele vis, visscholen

Zoal.s we in figuur L2 gezien hebben, is de geluidsuitstraling vanuit de transducer in de


vorm van een bolsegment binnen het tastbereik. Iedere opvolgende impuls heeft een zeke-
re dikte, omdat deze impuls een zekere duur heeft (plm. l/100 sec.). Deze dikte is dan
ongeveer 75 cm. Treft een impuls nu een vis, dan zal de echo ontvangen worden over een
lengte van plm. 150 cm. Door het in- en uitslingeren van de transducer is de opgevangen
impuls ongeveer 2 x maal, zo lang. lnderdaad za1 men dan ook op het echolood een echo
van één enkele vis een streepje zien van enige millimeters lengte. De bovenkant van dit
streepje is weer de ware diepte, waarop zich de vis bevindt. Wat gebeurt er nu als we over
de vis heenvaren? We zullen aannemen, dat de vis in het water altijd stilstaat in verhou-
ding tot de veel grotere vaart van het schip. Het tastbereik van de geluidsuitstraling hangt
a1s een kegeivorm recht onder het schip. ln de rand van deze kegel komt een vis a, figuur

13. Deze vis wordt geraakt door een impuls, die b5 terugkaatsing dus een streepje op het
echolood geeft. Als het schip even verder is gekomen, zal dezelfde vis weer geraakt worden
door een impuls op de plaats b enz.. Van deze vis worden dus een serie naast elkaar liggen-
de streepjes als echo's op het echolood geregistreerd, omdat het echolood zich met een
bepaalde snelheid voortbeweegt. Deze streepjes zullen echter niet op dezelfde plaats naast
elkaar liggen, want de vis in positie a bevindt zich verder van de onderkant van het schip
af als bijv in positie d, die er bi.jna loodrecht onder 1igt. De vis in positie a wordt op een
grotere diepte geregistreerd dan in positie b en die b weer op grotere diepte dan die in
positie c enz.. Totdat de vis de positie loodrecht onder het schip is gepasseerd, waarna de
afstand in e, f, g, en h weer langzaam groter woÍdt. Hier komt nog bij, dat in de buurt van
de rand van het tastbereik de impuls vermindert, zodat hier de echostreepjes op het echo-
lood naar de rand steeds kleiner worden.

tlirrlriil'lnd. { rasopsponigsappaÍdrl{tr/ 21
|
,!.
ié.*-- J
A Transducêr watêroppêÍvlak

Bundelbrêedte

vvv

l/tlv\/t/
Figuur 13

Waiertemperatuur
Zoutgehalte
Voortplantingssnelheid van het geluid
m/sec

Totaal overzicht geintegreerde visopsporingsapparatuur:


- Omni sonar;
- Echoloden;
- I.T.l. systeem;

A watertemperatuur
Zottgehalte in Vo

25o
0 1020 30

20o

15 (,

10o

5o
van het geluid
0o
10 20 30 40 60 70
1400 1450

FígMr 14

vi...ti*ttac I sponngsapparctutr 22
l\Jlsop
Totaal ovêzicht geïntegreerdê Visopsporings Apparatuur
'OmniSolar
'Echoloden
'l.T.l. Syste€m
'TÉwlsonaí

I
staaldraed kabel É -_ ómnisonar r
tl i 24Khz di6ptê
$hoolvê
FS-900 (t.T.t.) {1)
(r.T.t.) ítrt_)
dreadloos
(s)
,=*
oppeívlaKetol eÍs;nd;.d. dala lransÍeí
' z'z-gsKhz.
trawlsonar bovenpeês visbordên naarschip
330 Khz
(FS-9oo)

(r.T.r.)
calchsensors
(volhêids meteís)

onderpses en bodem

Benaming Geïntêgíêêrde apparatuur Datum 15-04-'95


Ondêrdeel Visopspoíing totaal Door
Schaal PFl20 0,1 x10 INA
Filênaam Simladjnteg2 Blad nr. 2

Fig,]ar 15

Totaal ovezicht geïntegreerde Visopsporings Apparatuur

aÍstand

3 calchs€nsors (1.Í1.)
tussen
visboÍden ..t
1;
qK
onvangst
ÍrawloPening (FS'900)
(r.T.r.)
v.- r {lTl )
"
- ira-nsducer
27-33Khz "-'
oponlns
Írawl (hoogte) (r.Ír.)
Trawt (diêptê) 0.Ít.) visbord
(.r.t.)
Hooglê bov€n dê bod€m (.Í.t.)
0.Ír.)
Figuur 16

21lOSl95 22tl538

cource: 90" speed:06Kn. pos.57a30'.20 N Mode nomaal


002"-45"10 E Rate ofÍ
Actevê
,
.t 131 ml lranual
sensorc
input
lli !-l 826 m
Audio alam
7"1 lIil i)
Systêêm setup

ea se
.t. 71.,

78m
/.'
6.4'
1,, ''/l\
'I1.1 ,rU.rOjL, | 36m

3.40 m

12:25 min _
Soft IÉ ffi Hard

Fíguur 17

rirrcriirunde | vsopsporinssopparan ur 23
|
ES-500 ECHOLOOD

Bov€n ên Ondêrp€€s
gegevêns van l.T.l,

sR-240 SONAR

Positiê van Trawl


gêgêvens van l.T.l.

Fíguur )B en 19

NETSONDESYSTEEM

geluid: 1500m p/sêc


15OO:1OO=151 50 m
3/sec. 3 x 1.50 = 4.50 m

grcndpees
bodsm

TRAWLSONAR SYSTEEM

. grondPeês + 40 cm

Figuur 20 en 21

rb$dilu'd. { i.soFporinssappardruur 24
|
lttatatatrtttlttttttrttttittrlattltf
ratatttttaatrtttattr
Oppervlakiê

\
-:--:"ll
\
!\\
t,\\\
I'f ..'{"'*\i...ir
/l \t'
/ !
./
I

Ii
rà\i
a l\
.t *=..-\
a -'.---_="
ítaaalalrrrrllrar{a
I

l
| 42m
=,ll
i

i
Bodem

il
Fígnr 22

'Transducer
I

Fígu,r 23

Vi$rdirurd. | iasopvnnSsappalatuul 25
|
HooÍdstuk 3

Uissefij met de ringzegen

A. lnleiding
De eerste modellen van de ringzegen moeten al heel oud zr;n. Het principe van dit net is
het insluiten, door een omringende beweging, van vis.
De ringzegens in dit hoofdstuk beschreven zijn echter zeer modem en enoÍn groot.
Ringzegens van groot tot klein worden overal ter wereld gebruikt.

B. Ringzegen

Het vangprincipe van een ringzegen (Eng.: purse sei.ne) is gebaseerd op het door een wand
van netwerk omringen van een visschool, zodat ontsnappen in zijwaartse richting ni.et
mogeh;k is. Vervolgens wordt de onderkant van het net gesloten, waardoor ontsnappen
van vis in de diepte ook onmogelijk is.

Een ringzegen bestaat uit een groot, langwerpig stuk netwerk. De bovenkant van dir net-
werk is aan een lijn met drijvers bevestigd, de drijverhjn (Eng.: float line). Aan de met lood
of ketting verzwaaràe onderkant zijn op regelmatige afstand ringen (Eng.: purse ring)
bevestigd, waardoor de sluith'1n (Eng.: purse line) Ioopt. Door deze sluit\n in te halen
wordt het net aan de onderkant dichtgetrokken waardoor het net de vorm van een buidel
(Eng.: purse) krijgt, waarmee een gedeelte van de watermassa afgesloten wordt.

Over de gehele wereld gerekend is de ringzegen het vistuig, waamee de grooste hoeveel-
heid vis gevangen wordt. De ringzegen wordt zowel in de geindustrialiseerde landen a1s in
de ontwikkelingslanden toegepast voor het vangen van pelagische vissoorten die, perma-
nent of tijdelijk, in grote concenfaties of scholen voorkomen.

De vissoorten die met de ringzegen gevangen worden, zijn zowel kleine pelagische vissen,
in hoofdzaak haringachtigen (haring, ansj ovis, sardien, sardinelle, pelser), als gote pelagr-
sche vissen waarvan de tot de makreelachtigen behorende tonijnen de belangnlkste zijn.

Het grootste deel van de door ringzegenvaartuigen (Eng.: purse seiner) aangevoerde vangst
van kleine pelagrsche vissoorten wordt als grondstof voor de fabricage van vismeel en vis-
olie gebruikt. Vooral landen als Peru, Chili en Noorwegen hebben een belangrijke indus-
trievisserij die de ringzegen toepast.

Met de ringzegen gevangen kleine pelagische yissoorten als sardien en ansjovis worden
ook a1s grondstofvoor de conservenindustrie gebrulk (o.a. Portugal, Marokko).

ln de tropen worden met de dngzegen gevangen kleine pelagische vissoorten in hoofdzaak


voor directe menselijke consumptie gebruikt.

De speciaal voor de vangst van tonunen ingerichte en uitgeruste ringzegenvaartuigen


(Eng.: tuna purseseiner; tuna clipper) die in de tropen opereren, wiezen deze dure vissoort
aan boord in tanks met onderkoelde pekel in (Eng.: brine freezing). Het grootste deel van
deze aanvoer wordt in de conservenindustrie (Eng.: canning i.ndustry) tot een hoogwaar-
dig en lang houdbaar produkt verwerkt.

Yi.lediru"de I l1/6rnj de 26
'ner 'insz's,n
B.t. Historische ontwikkeling
De ringzegen behooÍt vanwege het vangprincipe tot de groep van omringende vistuigen
(Eng.: encircling gear). De voorloper van de ringzegen is de reeds eeuwen langs oevers en
stranden toegepaste oever- of strandzegen. In de landen om de Middellandse Zee heeft
zich uit de strandzegen een vistuig ontwikkeld dat hlermee grote overeenkomsten
vertoont. Dit vistuig, 'de lampara', ontstond uit de behoefte om ook verder van de kust in
dieper water voorkomende scholen kleine pelagische vissoorten te vangen. Evenals de
strandzegen heeft de lampara lange vlerken met grote mazen en is de bovenkant van drij-
vers voorzien, terwijl de onderzijde verzwaard is. De drijverpees is echter veel langer dan
de verzwaarde loodpees (Eng.: leed line; sole rope).
De visserij met de lampara wordt meestal met één schip uitgevoerd. Nadat een visschool
gelokaliseerd is - woeger gebeurde dit visueel vanuit een kraaiennest - wordt een boei
overboord gezet waaraan een vlerk van de lampara is vastgemaakt. Het schip vaart nu, ter-
wijl de rest van het net wordt uitgezet, met een wijde boog om de school heen tot de boei
weer bereikt wordt. Vewolgens worden beide vlerken van het net gelijktijdi.g binnenboord
gebracht. Doordat de onderkant van het net veel korter is dan de bovenkant, wordt ti.ldens
het inhalen de vluchtweg naar beneden afgesloten door het ver vóór de drijverpees uitste-
kende netwerk van de onderkant. Ulteindehjk is zoveel netwerk binnenboord gebracht
dat de vis zich in het mldden van het net bevindt. Dit gedeelte van het net is van nauw-
mazig netwerk vewaardigd, dat ter plaatse ruim aan de drijverpees bevestigd is (verde-
Iingsverhouding). Hierdoor ontstaat de zak (Eng.: bunt) waar de vangst zich verzamelt.

De lampara-visserij kan ook met twee schepen beoefend worden, die het net langzaam
tussen de schepen in de richting van de visschool siepen.

Oorspronkelijk werd deze visserijmethode in de Middellandse Zee voor de vangst van sar-
dien toegepast. Deze visserij vindt in donkere nachten plaats waarbrj de sardien bij een
kleine boot, die met sterke lampen is uitgerust, geconcentreerd wordt (lichtvisserij).

Vervolgens werd de lampara gemodiflceerd door ter plaatse van de zak waarin de vangst
zich verzamelt aan de onderpees met korte stroppen ringen te bevestigen. Door deze rin-
gen loopt een lijn waarmee, als de vlerken binnenboord gebracht worden, de onderkant
geheel afgesloten en boven water getrokken wordt.

De volgende stap in de ontwikkeling van dit tlpe omringende vistuig was het wijzigen van
het net in een meer rechthoekige vorm en het langs de hele lengte van de onderpees aan-
brengen van ringen. Hierdoor ontstond her ringnet (Eng.: ringnet) dat zijn naam ontleent
aan het feit dat een visschoo] met het netwerk van dit vistuig omringd kon worden.
Vervolgens wordt door inhalen van de sluirh.;n de onderkant gesloten en pas daarna wordt
een gedeelte van het net scheep gehaald. Dit betekent dat de tijd waarin vis eventueel in de
diepte kan ontsnappen kleiner wordt, terwijl als het net geheel gesloten ls, ontsnappen
onmo gelijk geworden is.

Evenals bij een lampara worden van een ringnet beide einden tegelijkertijd aan boord
gebracht. Het grote verschil tussen beide vistuigen is dat een ringnet aan de onderkant
door middel van de sluitlijn gesloten kan worden.

Vervolgens ontstond de behoefte om het inhalen van het net verder te mechaniseren. Dit
kon alleen bereikt worden door het net van één kant aan boord te brengen. Hiertoe werd
de nauwmazige zak naar het einde van het net gebracht dat als laatste aan boord komt en
zo ontstond de ringzegen.

vkr.rii*und. 4 vis.rir n.r d. nisz.sft


|
8.2. De inÍchting en uitrusting van dngzegenvaaÍuigen
Voor opsporing van de in scholen of concentraties voorkomende vissoorten die met de
ringzegen gevangen worden, zijn de ringzegenvaartuigen met een sonar uitgerust. De
modeme sonars kunnen autornatisch een zoekprogramma rondom het schip uitvoeren en
bij nadering van de visschool deze eventueel tot onder het schip blijven volgen. Om dit te
kunlen doen kan de transducer, die onder het vlak van het schip uitsteekt, zowel in het
horizontale vlak over 360 graden draaien als in het vertikale vlak kantelen, van enkele gra-
den boven het horizontale vlak tot 90 graden vertikaal naar beneden. In laatstgenoemde
stand functloneert de sonar net zo als een echolood. Op het voorschip bevindt zich aan
bakboord een speciale, in langsscheepse richting geplaatste, lier \À/aarmee de sluitlijn rnge-
haald wordt. Deze sluit\nlier (Eng.: purseJine winch) heeft twee trommels waarvan er
êér' zo groot moet zijn dat de hele sluithjn opgeslagen kan worden. De andere trommel
kan kleiner zíjn. Deze trommel wordt alleen b4 het inhalen gebruikt en heeft een thuis-
haler die, nadat het net uitgezet en de boei met de daaraan bevesti.gde sluitlijn opgepikt is,
het eind van de sluitlijn binnenboord brengt. Vervolgers worden beide trommels inge-
schakeld, terwijl de sluithjn gelijktijdig van twee kanten ingehaald wordt. Nadat het net
geheel aan boord is gebracht, wordt het gedeelte van de sluithln dat zich op de kleine
trommel bevindt weer op de grote trommel gewonden. Recht tegenover de sluith;nlier
bevindt zich aan stuurboordzijde een tegen de verschanslng geplaatste T:vormige galg met
twee schijven waarover de sluidijn door de beide trommels van de sluitlijnlier wordt inge-
haald.
Voor het binnenhalen van de ringzegen wordt een grote, V-vormige schijf toegepast die
hydraulisch aangedreven wordt. Dit werktuig werd het eerst aan de Amerikaanse westkust
toegepast en is over de hele wereld onder de naam powerblok (Eng.: power block)
bekend. Om slippen van het netwerk te voorkomen is de schijf met rubber bekleed.
De haalsnelheid is regelbaar en wordt in hoofdzaak bepaald door de snelheid waarmee de
bemanning het net op het achterschip kan opschieten. Er bestaan twee typen powerblok-
ken. Het eerder genoemde powerblok met V-vormige schijf en het later in Noolwegen ont-
wikkelde powerblok bestaande uit drie met rubber beklede rollen waar het net tussendoor
geleid wordt. Ter onderscheiding wordt dit laatste t)?e triplex-powerblok genoemd.

eo ,à1--):Z===.-)J eo 1

c.-t
<.-t
-- -l,"

B = stultvlllifi,í, nnsEegan lnetbunl


C- koatanks voot vis K - eêconbínêeftle rínezêeên/nawtwíacà
D- boes./tuk'f'hrcef L- visoomp èl sêhêpnêt
M - t t,têÍafschêidêt
F = ttidcx pqiebto*

Fígli4r 24 Uittltstíng en inichtíhg iflgzegenlddÍtuig

Visiêriih'd! | y,sserij nd d. Énsz.sa 28


|
Het gewone powerblok wordt meestal aan een lange giek of hydraulische kraan opgehan-
gen. Giek of kraan bevindt zich op het achterschip. Het is ook rnogehjk het powerblok
midscheeps boven de verschansing te monteren en wel zodanig dat het blok zowel kan
draaien als kantelen. Het triplex powerblok kan alleen op laatstgenoemde manier geinstal-
leerd worden. Vooral de laatste jaren wordt aan boord van de ringzegenvaartuigen die op
het noordehjke deel van de Atlantische Oceaan opereren in toenemende mate het triplex
powerblok toegepast. Reden hiewoor is vooral dat het net minder snel slipt. Vooral als een
in giek of kraan opgehangen powerblok toegepast wordt, moet deze voorzien zijn van een
trekkrachtbegrenzing en de mogelijkheid om bij gevaar van kapseizen het ner snel uir te
vieren.
De afmetingen van powerblok en triplex-powerblok worden bepaald door de afmetingen
van het netwerk als dit samengebundeld is (Eng.: net grrth). Daarnaast moeten ook de
drijvers, de verzwaring aan de onderkant en de sluitlijnringen kunnen passeren. Nadat het
netwerk het powerblok gepasseerd is, loopt het vewolgens over één of twee hoog boven
het achterschip opgehangen nettransportrollen (Eng.: nettransport reel). Deze ro1 is
beweegbaar om het door de bemanning visklaar opschieten van de ringzegen te vergemak-
kelijken.
De ringzegen wordt tegenwoordig veel op het achterschip in een speciale netbun
(Eng.: net bin) opgeslagen, gereed om uitgezet te worden. Deze bun heeft gladde wanden
terwijl de achter- en stuurboordranden waarover het net in zee getrokken wordt goed afge-
rond zijn, zodat het netwerk tijdens het uitzetten niet kan bhjven haken.
Om te voorkomen dat de sluitringen en de daaraan bevestigde ringenbreidels bij het
uitzetten in de war raken, worden deze in de juiste volgorde op een stalen schietstang
(Eng.: shooting bar) opgeslagen. Deze schietstang met sluitlijnringen is op de stuurboord-
verschansing aangebracht en kan zodanig draaien dat hij bi.; het inhalen van de ringzegen
naar het voorschip wijst., waardoor de sluitringen makkehjk op de staaf geschoven kunnen
worden. Blj het uitzetten wordt de staaf naar het achterschip gedraaid.
Tr.ldens het inhalen van de ringzegen wordt het schip naar en, als geen maatregelen geno-
men worden, in het netwerk getrokken. Soms kan dit geheel of gedeeltelijk voorkomen
worden door zodanig te schieten dat het schip tijdens het inhalen benedenwinds van de
ringzegen komt. Meestal is dit niet voldoende of zelfs niet mogelijk en moet een kleine,
met een steÍke motor uitgeruste huipboot (Eng.: skifÍ) gebruikt worden.

Nadat deze hulpboot te water gelaten is, maakt deze eerst aan het begin van het net vast en
trekt hieraan op tegenkoers van het schip, zodat dit in positie gehouden wordt.

Is de ringzegen uitgezet, dan maakt de hulpboot aan bakboord van het schip vast en tracht
door dwarsscheeps trekken te voorkomen dat het schip tijdens sluiten van de onderkant
en aan boord brengen van het net in de ringzegen komt. Tevens kan de hulpboot gebruikt
worden om tijdens het schieten onklaar geraakt netwerk te verhelpen of, als bij zeer grote
vangsten de ringzegen dreigt te zinken, door aan de drijverpees vast te maken plaatselijk
voor extra drijfvermogen te zorgen.

De schroef van de hulÉoot is zodanig door een kooi beschermd dat over de drijverpees
gevaren kan worden.

De laaste jaren worden wijwel alle ringzegenvaartuigen met in vooÍ- en achterschip


geplaatste dwarsschroeven uitgeÍust. Door deze boeg- en hekschroef (Eng.: bow,, resp.
stem thruster) wordt het mogehjk gemaakt dat het schip zonder vaart volledig manoeu-
weerbaar is en kan onder alle omstandlgheden voorkomen worden dat het schip in de
ringzegen getrokken wordt.

Uisrcíiruds 4 iassmj n'r le riaSz.sm 29


|
Door de toepassing van dwarsschroeven is het niet meer noodzakelijk om een hulpboot te
gebruiken, waardoor het na verkenning omclrkelen van een rlisschool ook sneller kan
geschieden. Tegenwoordig wordt de hulpboot a11een nog door grote ringzegenvaartuigen
die op tonijn vissen toegepast. Laastgenoemde vaartuigen beschikken tevens over enkele
kleine speedboten, waaÍnee trjdens het schieten en sluiten getracht wordt de zidn zeer
snel verplaatsende school tonijnen zoveel mogelijk binnen het vangbereik van de ringze-
gen op te jagen of te concentreren. Brj dit laaste wordt we1 van aas gebruik gemaakt.

Voor het aan boord brengen van de grote vangsten die met de ringzegen gedaan worden,
werd woeger uisluitend een groot schepnet (Eng.: brail) toegepast. Dit schepnet bestaat
uit een grote stalen ring waaraan een zakvormig net vastgemaakt is. Het schepnet wordt
aan een grek in het zich nog buitenboord bevindende deel van de ringzegen neergelaten,
veÍvolgens met een kleine lier opgehaald en binnen boord leeggestort.

Tegenwoordig wordt de vangst van kleine pelagische vissoorten, vooral als deze voor de
vismeelindustrie bestemd is, met behulp van een vispomp (Eng.: fish pump), die in het net
neergelaten wordt, aan boord gepompt. Het mengsel van water en vis dat aan boord komt,
wordt over een waterafschei.der (Eng.: water separation screen) geleid waarna de vis in het
ruim of de tanks met gekoeld zeewater (Eng.: refrigirated sea \rr'ater; r.s.w) gestort wordt,
waarmee vooral schepen die ook vis voor directe menseluke consumptie aanvoeren, zi.jn
uitgerust.

Aan boord van tonijn-ringzegenvaartuigen wordt de vangst in tanks met onderkoelde


pekel ingeworen (Eng.: brine freezing). Bij tonljn-ringzegenvaartuigen wordt de hulpboot
op de achtersteven meegevoerd. Hiertoe loopt de achtersteven schuin naar binnen. Nadat
de ringzegen zodanig op het achterschip opgeschoten is dat onmiddellijk weer kan
worden uitgezet, wordt de hulpboot met behulp van de sluitlijnlier tegen de schuine
achtersteven opgetrokken en zeevast gezet. Dit gebeurt zodanig dat de hulpboot weer snel
te water gelaten kan worden. Aan de oppervlakte zwemmende scholen tonijn worden ver-
kend door visuele waarnemlng van de verstoring van het wateroppewlak of door de aan-
wezigheid van meeuwen, die duiken naar de kleine pelagische vissen waar ook de school
jacht op maakt. Om een zo groor mogelijk gezichtsveld te hebben worden deze schepen
met een kraaiennest uitgerust van waaruit horizon en wateroppervlak met behulp van een
kijker worden geobserveerd. Via een telefoon worden waarnemingen direct aan de brug
doorgegeven.
Zeer grote schepen hebben tegenwoordig ook een helikopter. De effaring heeft geleerd dat
tonijnen zich in de open oceaan veelal b4 dn;vende voorwerpen zoals drij{hout e.d.
ophouden. Dieper zwemmende tonijnscholen kunnen met sonar opgespoord worden.
De aanwezigheid van tonijnen is ook waarschr;nlijk als de temperatuur van het oppewlak-
tewater sterk varieert. Dit kan geconstateerd worden door continue meting van de tempe-
ratuur van het zeewater dat als koelwater gebruik wordt. De laatste ontwikkeling is dat
gebruik wordt gemaakt van gegevens dle met behulp van in vliegtuigen of satellieten
gemonteerde apparatuur verkregen worden.

j"r

Figuur 25 Constnrcti. rtugzegen

vi..oijlu.di 4 nsrni n.r d. /iígzegrn 30


|
8.3 De constructie van de Íngzegen
De ringzegen is opgebouwd uit drie verschillende stukken netwerk, nl. de zak (Eng. bunt),
het hoofdnet (Eng.: body) en de vlerk (Eng.: wing; choke). De vangst vezamelt zich in de
zak en is daarom van fijnmazig en sterk netwerk vervaardigd. De vlerk is het deel met gro-
te mazen dat als eerste met het powerblok aan boord gehaald wordt. Om dit te vergemak-
kelijken È de vlerk driehoekig van vorm. Soms heeft het netwerk van zowel zak, hoofdnet
als vlerk ter versterking aan de omtrek een smalle rand van gofrr,azig en zeer sterk net-
werk (Eng. : selvedge).

Nadat zak, hoofdnet en vlerk aan elkaat gezet ztjl]. erL eventueel de versterkingsrand is aan-
gebracht, wordt het net aan resp. boven-, onder- en zijpezen bevestigd. Aan de bovenpees
wordt vervolgens de drijverpees bevestigd. De drijverpees bestaat uit een pees waarop drij-
veÍs geregen zijn. Tegenwoordig zijn de drijvers vaak opblaasbaar. Aan de onderpees wor-
den met behulp van korte stroppen de sluitringen bevestigd. l-angs de onderpees wordt
zoveel ketting aangebracht, dat de zinksnelheid voldoende groot is.
Aan het materiaal van ringzegens worden de volgende eisen gesteld: hoog speciflek
gewicht ln verband met een grote zinksnelheid, hoge breeksterkte, lage weerstand ten
opzi.chte van stroming en lage kostprijs. Vanwege het hoge specifieke gewicht wordt voor
de constructie van ringzegens netwerk van het sterke nylon (PA) of het nog zwaardere,
maar minder sterke, polyester (PES) toegepast. De zinksnelheid kan nog verder vergroot
worden door het netwerk te tanen of een andere kleurbehandeling te geven. Hierdoor
neemt ook de bescherming tegen de nadelige invloed van licht op het netwerk af.
Teneinde het gewicht, de weerstand tegen stroming en de prijs te verlagen worden ringze-
gens voor de vangst van kleine pelagische vissoorten vaak van knooploos netwerk vervaaÍ-
digd. De maaswijdte van het netwerk van een ringzegen moet zodanig zijn dat de vissen
enerzijds niet kunnen ontsnappen en anderzijds niet, als bij een kieuwnet, in de mazen
verstdkt kunnen raken. De vissen die in het net vasuitten moeten na het aan boord bren-
gen van het netwerk hieruit verwijderd worden, wat erg arbeidsintensief is. Raken veel vis-
sen in de mazen verstrikt, dan bestaat zelfs de kans dat de ringzegen door het gewicht van
de vissen zinkt. De maaswijdte van het netwerk van een ringzegen is dan ook kleiner dan
de maaswijdte van liet netweÍk van een kieuwnet voor de vangst van dezelfde vissoort. De
maaswijdte van een ringzegen die in de Noordzee voor de vangst van haring of makreel
toegepast wordt is ca. 32 mm. De maaswijdte voor sprot, sardien en lodde (capelin), welke
laatste vissoort voor de noordkust van Noorwegen voor verwerking tot vismeel gevangen
wordt, is ca. 20 mm. De maaswijdte van een tonijn ringzegen (Eng.: tuna purseseine) is
I00 mm of meer.

8.4. De beoeíening van de visseÍii met de Íingregen

8.4.a. Lokalisercn en uitzetten


Zodra op de visgrond met behulp van de sonar een visschool opgespoord is, wordt eerst de
richting bepaald waarin de school zich verplaatst.

Vervolgens wordt, rekening houdend met richting en sterkte van wind en stroom, naaÍ
de beste positie gestoomd van waaruit het uitzetten kan beginnen. De markeringsboei
(Eng.: marker buoy) met de daaraan bevestigde trek- en sluith.;n wordt overboord gezet.
De schipper bhlft de positie en verplaatsing van de school tot het laatste moment volgen.
Vervolgens wordt de strop die belet dat het net door de weerstand van de boei overboord
getrokken wordt, losgegooid en wordt vaart vermeerderd. Zodra het netwerk te water is,
wordt zoveel weerstand opgewekt dat ook het verdere deel van de ringzegen overboord
getrokken wordt.

Vi.rodiru"ft | vsdi h.r de Í,8?.8.a 31


|
Als de hele ringzegen uitgezet is, wordt de boel opgepikt. De sluitlijn wordt losgemaakt en
aan de thuishaler van de sluitlijnlier vastgemaakt waama beide trommels van deze lier
gelijktljdig ingeschakeld worden en het slulten van de ringzegen kan beginnen.

De tljd die nodig is om de onderkant van de ringzegen te sluiten hangt af van de lengte van
de zegen en het vermogen dat de sluitlijnlier kan leveren.

Als de visschool zich niet verplaatst en een neweus gedrag vertoont, wordt getracht zo-
danig uit te zetten dat de stoming de ringzegen zoveel mogelijk openhoudt. Hierdoor
wordt bereikt dat de kans afneemt dat de school tijdens het sluiten in contact met het net-
werk komt en verder gealarmeerd wordt.
Soms komt het voor dat de visschool meer verspreid of in relatief ondiep water vlak bij de
bodem voorkomt. In dat geval is het gewenst dat begonnen wordt de ringzegen tegen-
stroom uit te zetien en een, wijde boog te maken. De nlet-gesloten lingzegen verplaatst
zich dan met de stroming mee daarbi.j zoveel mogelijk vissen brjeendrijvend. Vervolgen-:
wordt de ringzegen met behulp van lange treklijnen (Eng.: tow rope) gesloten, die aan bei-
de kanten van het net bevestigd zijn.

Het is meer uitzondering dan regel dat brj het omcirkelen van de visschool met de dng-
zegen d.e situatie bereikt wordt dat de cirkel volledig gesloten 1s. In dat geval stooml
het schip naar de markeringsboei terwijl de treklijn, die de laatste verbinding met de ring-
zegen vormt, ultgevierd wordt. Is de markeringsboei bereikt en aan boord gebracht
dan wordt de ringzegen gesloten door de treklijnen met behulp van een speciale liet
(Eng.: tow rope winch) in te halen.

Bij het omcirkelen van de school met de fingzegen is de ideale situatie dat de onderkant
van het netgedeelte dat aLs laatste overboord gaat op hetzelfde moment de ontwerpdieptt
van de ringzegen bereikt als het netgedeelte dat als eerste overboord gaat. Dit wordl
bereikt door het gewicht dat per meter aan de loodlijn bevestigd is vanaf de zak, die al:
eerste overboord gaat, toe te laten nemen.

Factoren van grote invloed op het vangvermogen van een ringzegen zi.jn de zinksnelheic
(Eng.: sinking speed) en de tijd die voor het sluiten van de onderkant nodig is.

Bij een school die zich in een bepaalde richting verplaatst, wordt begonnen de ingzeger
in dezelfde richting en vervolgens in een wijde boog voor de school te schieten. Dit kar
problemen geven als de wind dezellde richting als de school heeft, omdat het schip het uit
zetten bovenwinds van de ringzegen eindigt, waardoor het schip de neiging heeft in de
ringzegen te drijven.

1 = drijverpees
2 = loodpees
3 = dngcnbreidel
4 = sluiting
5 = sluitlijn
6 = zijpees met dngen
7 = vlerkstuk
I = treklijn
I = ÍÍ8klijn
l0 = haa An
11 = zak

Fíguut 26 De ifi.gzegen wordt geslotm

Yilleriih"de t vEserij n'r d. na$'8en 32


I
8.4.b. Aan boord brcngen van de ringzegen
Is de ringzegen ook aan de onderkant gesloten (figuur 2ó) dan wordt de haallijn, die aan
het werkstuk bevestigd is, over het powerblok geleid zodat begonnen kan worden een deel
van de ringzegen aan boord te brengen.
Zodra àe sluitringen trjdens het inhalen sparmi.ngsloos zijn, worden deze van de sluitlijn
losgemaakt, zodat de ringen en de daaraan vastgemaakte stroppen ook over het powerblok
binnenboord kunnen komen.

Nadat het grootste deel van de ringzegen aan boord is gebracht, bevindt de vangst zich in
het deel van de ringzegen dat tljdens het uitzetten als eerste overboord gaat. Dit deel van
de ringzegen wordt zak (Eng.: bunt) genoemd en moet zo sterk zijn dat het netwerk niet
onder het gewicht van de vangst scheurt. Dit wordt bereikt door in de zak veel dikkere
garens toe te passen, terwijl de maaswijdte van het netwerk ook kleiner is dan in de rest
van àe rrozcoen *"ardoor tcvens voorlomen wordt dat wissen onfsnannen
lrJllclrs rrcL lrtlrarslr varr uc r[rBzsBsr uslllarrrrlrrBsrsucrr zuuar[t
op het achterdek opgeschoten dat onmiddellijk weer uitgezet kan worden. De sluitringer
worden in volgorde op de schietstang geschoven. Tr.; dens dit opschieten van het netwerl
wordt de loodpees zoveel mogelijk aan stuurboord gehouden, terwijl de drijverpees aan dr
bakboord kant van de netbun opgeslagen wordt.
ls de hele ringzegen aan boord dan wordt de markeringsboei boven op het net klaargelegc
nadat de slultlijn, die weer door de sluitringen is gevoerd en de treklijn aan de boei zi.jr
vastqemaakt.
8.4.h. Aan bood brungen van de ringzegen
ls de ringzegen ook aan de onderkant gesloten (figuur 26) dan wordt de haallijn, die aan
het werkstuk bevestigd is, over het powerblok geleid zodat begonnen kan worden een deel
van de ringzegen aan boord te brengen.
Zodra de sluitringen tijders het inhalen spanningsloos zijn, worden deze van de sluitlijn
losgemaakt, zodat de ringen en de daaraan vastgemaakte stroppen ook over het powerblok
binnenboord kunnen komen.

Nadat het grootste deel van de ringzegen aan boord is gebracht, bevindt de vangst zich in
het deel van de ringzegen dat tijdens het uitzetten als eerste overboord gaat. Dit deel van
de ringzegen wordt zak (Eng.: bunt) genoemd en moet zo sterk zijn dat. het netwerk niet
onder het gewicht van de vangst scheurt. Dit wordt bereikt door in de zak veel dikkere
garens toe te passen, terwijl de maaswijdte van het netwerk ook kleiner is dan in de rest
van àc Ànozcoen *""-Áonr tpven< vonrLomen wordt dat vissen ontsnannen
rrJ(rcrrs rrcL lrtrrarcrr varr ue rrrrBZsBsrr wuruL rrcL rrsL Lruur sru(srs uslllarurllrBsrsucrr zuuarut
op het achterdek opgeschoten dat onmidde\k
weer uitgezet kan worden. De sluitringer
worden in volgorde op de schietstang geschoven. Tr.; dens dit opschieten van het netwerl
wordt de loodpees zoveel rnogelijk aan stuurboord gehouden, terwijl de drijverpees aan dr
bakboord kant van de netbun opgeslagen wordt.
ts de hele ringzegen aan boord dan wordt de markeringsboei boven op het net klaaïgelegc
nadat de slultlijn, die weer door de sluitringen is gevoerd en de treklijn aan de boei zi.jr
vastqemaakt.
8.4.b. Aan boord brengen van de ringregen
Is de ringzegen ook aan de onderkant gesloten (figuur 26) dan wordt de haallijn, die aan
het werkstuk bevestigd is, over het powerblok geleid zodat begormen kan worden een deel
van de ringzegen aan boord te brengen.
Zodra de sluitringen tÍjders het inhalen spanningsloos zijn, worden deze van de sluitlijn
losgemaakt, zodat de ringen en de daaraan vastgemaakte stroppen ook over het powerblok
binnenboord kunnen komen.

Nadat het grootste deel van de ringzegen aan boord is gebracht, bevindt de vangst zich in
het deel van de ringzegen dat tijdens het uiuetten als eercte overboord gaat. Dit deel van
de ringzegen wordt zak (Eng.: bunt) genoemd en moet zo sterk zijn dat het netwerk niet
onder het gewicht van de vangst scheurt. Dit wordt berelkt door in de zak veel dikkere
garens toe te passen, terwijl de maaswijdte van het netwerk ook kleiner is dan in de rest
van de ringzegen waardoor tevens voorkomen wordt dat vissen ontsnappen.

Tijdens het inhalen van de ringzegen wordt het net door enkele bemanningsleden zodanlg
op het achterdek opgeschoten dat onmiddellljk weer uitgezet kan worden. De sluitringen
worden in volgorde op de schlestang geschoven. Tijdens dit opschieten van het netwerk
wordt de loodpees zoveel mogelijk aan stuurboord gehouden, terwijl de drijverpees aan de
bakboord kant van de netbun opgeslagen wordt.
Is de hele ringzegen aan boord dan wordt de markeringsboei boven op het net klaargelegd
nadat de sluitlijn, die weer door de sluitringen is gevoerd en de treklijn aan de boei zijn
vastgemaakt.

ri...r|lr0lndc l nAt ae nwega 33


lvksetij
HooÍdstuk 4

Uisteelt

A. lnleiding
Visteelt staat de laatste jaren sterk in de belangstelling. Zowel nationaal als intemationaal
wordt er veel aandacht aan besteed. In het algemeen is teelt van produkten gericht op een
zo hoog mogelijke produktiviteit. Dit geldt ook voor de visteelt. Men kan onderscheid
maken in het kweken van vis (telen) en het opkweken van gevangen vis. Ook kan men een
onderverdeling maken ln visteeit in zoet water, brak wateï en zout water. Ál deze visteelt-
soorten hebben gemeen dat men door beinvloeding van het leefmiiieu van de vis, probeert
een grote produktie te krijgen. Het leefmilieu kan men beinvloeden door:

voedrng enzof bijvoedering van de vis;


bemesting om de groei van plankton en andere organismen te bevorderen;
beluchting;
regulering van de visstand naar aantal, soort, Ieeftijd, sekse en grootte;
het voorkomen van besmettingen met virussen en bacteriën, die ziekten kunnen ver-
oorzaken.

In het buitenland heeft. men veel ervaring opgedaan in de visteelt. De natuurlijke omstan-
digheden zgn daar vaak beter dan in ons land. Zo is er een groot aanbod van zalm en forel
uit Noorwegen, Schotland en Denemarken. Het aanbod van gekweekte zalrr' is zel{s zo
groot dat Noorwegen in 1990 minimumprijzen heeft vastgesteld. De zalm wordt in lorden
en estuaria gekweekt. Rode en witte forel worden voomamelijk in zoetwater gekweekt. ln
Noorwegen, Engeland en Schotland probeert men tong, tarbot, griet en kabeljauw te kwe-
ken. De proeven blijken hoopgevend. ln de warmere landen zoals Gri.ekenland, lsraé1 en
voormalig Joegoslaviè neemt vooral de zeebrasemteelt toe (totaal in Europa ca. 3000 ton
per jaar). Deze vis wordt met name in estuaria gekweekt. De natuurlijke omstandigheden
zijn hier erg gunstig door de goede beheersing van de tempeÍatuur.

In subtropische en tropische gebieden is de beheersing van de temperatuur van het


kweekwater minder van belang. De temperatuur blijft constant en koelt niet zo snel af als
in noordelijke landen. Uit deze gebleden komen vooral garnalen, kreeftachtigen, tilapia' s,
victoriabaars, paling en de karperachtigen.

Diverse landen hebben maatregelen genomen met betrekking tot de beheersing en het
voorkomen van visziektes. Men dient bijvoorbeeld rnedicijnen toe. Hlerbij is het van
belang dat er geen residuen (chemische resten) in de vis blijven zitten. Momenteel wordt
hiemaar onderzoek verricht. De kweker draagt een grote verantwoordelijkheid in het toe-
dienen van medicijnen.

Bij uitvoer van Nederlandse vis dient door een ce ificaat verklaard te worden dat bU
betreffende bedrijven geen zi.ektes zijn aangetroffen. De Rijksdlenst voor de Keuring van
Vee en Vlees (RW) geeft deze certifi.caten af. Men heeft hiertoe een speciaal controlesys-
teem ontwikkeld. Áan bedrijven die aan bepaalde voorwaarden voldoen geeft men een
Sanitair Levend Visnummer. Dit nummer is min of meer een kwaliteitsgarantie.
Gelijksoortige controlesystemen bestaan er ook in het buitenland.

vis!.dikond. I rrr!'€ll 34
I
B. lle voor- en nadelen van visteelt
Het voordeel van het gecontroleerd fokken en kweken van vis, is de hoge produktie. Over
het algemeen kan men stellen dat de vis bovendien van goede kwaliteit is.

De visteelt heeft ook nadelen, met name de open systemen. Áfvalprodukten van de vis en
de kwekerij leiden onder andere tot een verhoogde algengroei. De verhoogde algengroei
kan tot een verstoring van het ecologisch evenwicht in het water leiden. Veel algen in het
water beperken de goei van plankton. Het tekort aan plankton. dat
9z4is tot voedsel
dient, heeft weer tot gevolB dat de vis niet snel genoeg groeit en zicí niet snel genoeg
voortplant. Een gevolg hiewan kan zljn dat er ook niet genoeg aasvis meer in het water zit.
Het resultaat is dat de kweker op aas gaat vissen om de kweekvis te kumen bijvoederen.

Forel, Bron: Nederlands Visbureau

Een verstoord evenwicht heefi gevolgen voor het welzijn van de vis. Het is noodzakelijk
dat de kwekers en de overheden zich in de directe toekomst met de nroblemen van visreelr
gaan bezighouden.

Een ander gevolg van de verhoogde algengroei is de toename van stofwisselingsprodukten


in heÍ water. De hoeveelheid zuurstof daalt ook. Niet alleen voor het ecologisch evenwicht
in het algemeen geeft visteelt problemen, ook de teelt zelf ondervindt problemen. Een ver-
stoord evenwicht heeft gevolgen voor het welzijn van de vis. Uiteindeh.lk zal een en ander
Ieiden tot groeivertraging, groeistilstand en zells tot sterfte.

De intensieve visteelt begint zich al te wreken in de Noorse fjorden. Het is noodzakehlk


dat de kwekers en de overheden zich in de directe toekomst met de problemen van visteelt
gaan bezighouden.

c. Uisteelt in Nederland
In Nederland houdt men zich ook bezig met de visteelt. De verwachtingen zijn groot. Veel
problemen, met name rond de palingteelt, moeten nog opgelost worden. De aÍzet van
gekweekte vis heeft zr;n beperkingen, met name voor wat betrefr de kostprijs. De detaillist
en de consument hebben bovendien nog de nodige bezwaren tegen geteelde vis. Geteelde
vis moet als volwaardig produkt nog geaccepteerd worden.

liriodiksnde | vnr.stu 35
|
Het ui.tzetten van jonge zalm en zeeforel in beekjes is nodig om deze vissoorten op peil te
houden.

In onderstaand overzicht wordt het aantal kwekerijen in Nederland weergegeven en de


produktie in kilogrammen in 1989..

Kwekerijen Aantal Produkten

meewal ,150.000 kg
paling 200.000 kg
forel 200.000 kg
zalmforel 50.000 kg

totaal 1+ 900.000 kg

De volgende kweeksystemen worden in Nederland gebruikt:


a. open systeem;
b. stagnerend systeem;
c. ïecirculatie systeem.
c.t. 0pen systeem
Het open systeem is een natuurlijk ontstaan waterbassin. Het water is niet afgesloten van
de buitenlucht en is afkomstig uit een natuurlijke bron. De waterbeheersing br; een open
systeem is van groot belang. De voedselhoeveelheid in het water hangt af van het inlaten
en aflaten van oppewlaktewater. Men noemt dit een extensief systeem. Natuurlijk kan de
voedselhoeveelheid ook beinvloed worden door bi.jvoederen.

Een nadeel van het open systeem is dat het water veÍontreinigd kan raken met yirussen en
bacteriën. De verontreiniging wordt veroorzaakt, doordat het water niet gezuiverd wordt.
Voorbeelden van open systemen zijn de baaien, lorden en estuaria in het buitenland.
Onder het open systeem vallen ook de vijvers waarvan het water aÍkomstlg ls uit bronnen
en wellen. ln Nederland worden op deze manier vooral forel en karper gekweekt.
Het voordeel van deze vijvers is dat de aanwezigheid van virussen en van bacteriën
beperkt kan worden. Het water kan echter altijd verontreinigd raken door onder andere
vogels. Het systeem komt nameL3k ln aanraking met de'open'lucht.

li.i!íirund. | elr 36
|ltst
a) &,

t"
(De

Eet o,rerzícht vr''t de opbolt'tr ran een tu.et4l belangijhe twen rearatl^tlesystemei voot teelt ,tan palitg (a,b)
en eeí slsteem loot' kelt vot meanal (c). Bron: RNO-DLO
Legenda

'I têeld'astin
2 TrÈngelfi lter/ trommelfi ltêr/ platenb€zinker
3 rrickllngf,ltef
4 Frnp
5 zuurstoíreactor
5 bronpomp
7 u.v.lampêi
8 bto{/€Í (pêrCucht} a afiroêr teeltbasCh
9 lentilator b aanvoèr teel6assln
10 mêstopslag c iuppleliêwàter
11 riool/oppervlaktelrràter d ctb
12 upío!/vfflteí zuurÍof
13 pomÉ.k t zuuratof r/ooÍ noodgevellen

Een recirculatiesysteem is een volledig gesloten en geautomatiseerd systeem, dat birmers-


huis plaatsvindt.

lirlrdi*d.l elr 37
lnst
c.2. Stagnercnd systeem
Het stagnerend systeem is een gesloten systeem uitgaande van de waterbeheercing. Het
water is aÍkomstig uit wellen en bronnen. Het wordt afgevoerd in het oppewlaktewater.

c.3. Bechculatiesysteem
Een recirculatiesysteem is een volledig gesloten systeem. Men maakt hier gebruik van ver-
warmd bronwater, welwater of leidingwater. Het water wordt gereinigd door middel van
GioXilters. Na filtering wordt het opnieuw gebruikt, vandaar de naam recirculatie. Het
recirculatiesysteem is zeer intensief en vindt voornamelijk binnenshuis plaats. Het systeem
is vaak volledig geautomatiseerd. Vooral meerval en aal worden in een recirculatiesysteem
gekweekt. Bij dÍ systeem kan men de watertemperatuur goed regelen. Dit is br.; de kweek
van genoemde vissoorten van groot belang.

D. Het kweken

Zoals ln de inleidrng reeds vermeld, wordt er onderscheid gemaakt in het kweken Gelen)
van vis en het opkweken van gevangen vis. Men kan de produktie van het nageslacht rege-
1en of niet. Het niet reguleren van de voortplanting houdt onder andere in, dat jonge vis
gevangen wordt en ln het kweeksysteem wordt uitgezet. A1s de vis niet goed gecontroleerd
wordt, kan men bij een gesloten systeem ziektes binnenhalen. Het uitzetten vanjonge vis
in een kweeksysteem brengt dus de nodige risico' s mee. De kans op virussen en bacteriën
is echter niet groter dan bij het open systeem.

Natuurlijke voortplantr.ng ln kweeksystemen vindt vooral in zuidoost Azië plaats. Delen


van àe zee o{ van een meer worden afgezet met een net. De opbrengst van de kweekme-
thode varieert sterk. Er moet voor gezorgd worden dat tijdens de getijdewisseling het
water in het net vewerst wordt.

Bij regulering van de voortplanting is beheersing van het voortplantingsproces, het voort-
plantingstrjdstip en het voortplantingsprodukt van belang. Per vissoort verschillen de
gonadenontwikkeling, de gonadenafrijping en het afpaaien. Gonaden vormen de
geslachsprodukten, hom en kuit. Bij de karperachtigen speelt de temperatuur een belang-
rijke rol enbij zalmachtigen juist de daglengte. Het voortpiantingstljdstip kan met dejuis-
te kennis beinvloed worden. Zo kan de kweker de produktie afstemmen op de waag.

De vooÍtplanting wordt beinvloed door hormonen die door de hypoS'se worden afgege-
ven. Afgifte van de hormonen (GTH) gebeurt onder invloed van prikkels van buiren. Men
noemt deze prikkels triggers. Voorbeelden van deze triggers zijn de aanwezigheid van de
andere sekse of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een ondergelopen weiland bij de karper.
Bij vis in gevangenschap komt geen spontane voortplanting voor. De hormonen kunnen
worden nagebootst. Door het lnjecteren van een paaistimulerende stof (bijvoorbeeld gona-
dotropinen, een hormoon afkomstig uit de urine van zwangere vrouwen of de gemalen
karperhlpofyse) kan men de voortplanting stimuleren. Na ongeveer 12 uur en bij een
temperatuur van 25'C komen de eitjes wij. De vis kan op het juiste moment worden afge-
streken. Dit vuirl zeggen dat de kuit door het duwen op de buik uit de buikholte wordt
gedrukt.

Door genetische selectie en manipulatie zal men binnenkort in staat zijn sekse-omkering
te laten plaasvinden of voor de volgende generatie het geslacht te bepalen.

Vi!!ênilurde I Y6tesl. 38
]
A1s dekweker door fokken of door vangst nieuwe broed heeft, wordt hij voor de volgende
problemen gesteld:
- hoe worden de j ongen consumptiewaardig (het opkweken) ;
- hoe blijft de vis gezond (het voorkomen van ziektes).

t. Uoofteelden
In deze paragraaí worden een goed en een minder goed voorbeeld van visteelt behandeld,
. te weten:
a. de Afrikaanse meewal;
b. de paling.

E.l. lle AÍrikaanse meerval


85 de Afrikaanse meewál yindt de uitbroeding van eieren circa 20 à 60 uur na de bevruch-
ting plaats. Het broed verteert eerst de dooierzakreserve. Na ongeveer 3 dagen moet het
worden gevoerd met pekelkreeftjes en watewlooien. Vewolgens wordt op fljnkorrelig
droogvoer overgegaan. Omdat de meerval naast kieuwen ook over een labyrint-orgaan
beschikt, kan de vis in grote aantallen in een beperkte ruimte worden gekweekt. Het laby-
rint-orgaan is min of meer vergelijkbaar met de longen bij zoogdieren. Bi.j zuurstofgebrek
in het water kan de meerval dus lucht happen aan het wateroppewlak.

De grootste groeisnelheid wordt verkregenblj 27,5 à 30"C. Naarmate de vissen groter wor-
den daalt deze optimale tempemtuur tot ongeveer 25"C. Na 20 tot 26 weken in de kweek-
bakken kan de meewal een gewicht bereiken van 300 à 500 gram. Een m3 kan tussen de
100 à 400 kg vis opleveren.

Nederlandse kwekers lopen qua kennis en ewaring achterop bij het buitenland. Doordat
men over steeds meer praktische ervaring beschikt en gebruik kan maken van weten-
schappelijke kennis, lopen ze de achterstand langzaam maar zeker in.

8.2. lle paling


De paling is een aanmerkelijk moellijker vis om te kweken. Veel kwekers hebben het bij
deze vis opgegeven. Het rendement was te laag door zi.ektes, gebrek aan kennis en een
tekort aan glas- en pootaal. Het is nog niet gelukt om via kunstmatige voortplanting aal-
broed te krijgen. Men is dus aÍhankelijk van wild gevangen glas- en pootaal. Her r.isico op
viszi.ektes is hierdoor groot. De aanpassing van in het wi.ld gevangen glas- en pootaal aan
de kweekomstandi.gheden kan soms een sterfte van 20oó opleveren.
,.---\
Aal kan zowel in zoet als in zout water worden gekweekt. Om deze vis te kweken heeft
men net als bij meerval warm water nodig. Bij een optimale temperatuur van 23 à 25"C
bereikt de vis vanaf het glasaalstadium in 12 tot 18 maanden een gewicht van f5O à 200
gram. Pootaal bereikt dit gewicht al na ó tot 12 maanden.

De meeste aal wordt gekweekt inJapan. Sinds 1969 kweekt men daar ook de Europese aa1.

Vi$oriikund! a viíeelr
I
39
HooÍdstuk 5

Ílverzi cht we relduisserii

A. lnleiding
Visserij is de verzamelnaam van alle menselijke activiteiten die het onttrekken van planten
en dieren aan het aquatisch milieu tot doel hebben ten behoeve van de directe of indirecte
voeding van de mens. Visserij heeft dus niet alleen betrekking op de vangst van vissen,
maar is ook van toepassing op het vangen van schaaldieren (gamalen, kreeften, krabben),
schelpdieren (mosselen, kokkels, etc), weekdieren (o.a. inktvissen), zoogdieren (o.a. wal-
vissen), algen en wieren.

Het aquatisch milieu waarin de visserij beoefend wordt, kan zeer verschillend zijn, nl. het
zoute water van oceanen en zeeën, het brakke wateÍ van bijv lagunen en het zoete water
van rivieren en meren.
Over de hele wereld verschaft de visserij dlrecte werkgelegenheid aan naar schatting 10
miljoen vissers. Een deel hiervan kan echter slechs gedurende een deel van hetjaar werk-
gelegenheid in de visserij vinden. Deze part-tlme vissers komen vooral in tropische landen
voor waar, brjv door klimatologische omstandigheden, de visserij a1leen seizoenmatig
beoefend kan worden.

Behalve aan de vissers geeft de visserij werkgelegenheid aan mlljoenen mensen die betrok-
ken zijn b4 het verwerken, fanspoÍteïen en verkopen van vis en visprodukten.
Wordt verder rekening gehouden met de families van diegenen die in de visserij werkzaam
zijn, dan zijn enkele honderden miljoenen van de visserij aÍhankelijk.

Het grootste aantal vissers is werkzaam in de ambachtelijke (artisanal) of kleinschalige


(sma1l scale) visserij van de ontwikkelingslanden, vooral in zuidoost Azië (o.a. India,
Indonesié, Filipijnen). Dlt komt ook tot uitdrukking in het aantal vaartuigen. Volgens
schatting maken deze vissers gebruik van ca. 3 mil.joen kleine boten en kano' s met over-
wegend windvoortstuwing. Hier tegenover staan de ca. 20.000 schepen groter dan 100
bruto register ton \À.'aarrnee in hoofdzaak de vissers van de geindustriallseerde landen de
visserij beoefenen.

De visserij is ook erg belangrijk voor de voedselvoorziening. Het aandeel van vis in de
wereldbehoefte aan dierh.lke eiwitten is ongeveer 18 procent. Vooral in veel Aziatische ont-
wikkelingslanden vorÍnt vis een zeer belangrijk bestanddeel van het dieet. Volgens schat-
tingen van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) levert vis
in ontwikkelingslanden zelfs een bijdrage van meer dan 30 procent in de behoefte van het
grooste deel van de bevolking.

Vis kan echter ook op indirecte wijze een brldrage in de behoefte aan dierlijke eiwitten
dekken. Over de hele wereld worden grote hoeveelheden vis tot vismeel en visolie ver-
werkt. Vismeel wordt in hoofdzaak als een component van vee- en kippenvoer gebruikt en
levert zo een bijdrage in de produktie van vlees, melk en eieren. Over de hele wereld werd
in 1982 ongeveer 2,5 miljoen ton vismeel en 0,5 miljoen ton visoli.e geproduceerd. Voor
de produktle van 1 kg vismeel is gemiddeld 4,5 kg vis nodig, zodat de vismeelindustrie
meer dan I I miljoen ton vis als grondstof gebruikte.

Vir..dilurdê | o!.rzicàt ,ersld'ise/ij 40


|
Vis voor directe merselijke consumptie wordt in verschillende vormen aan de consument
aangeboden, nl. vers, beworen, als consewen ingeblikt of verduurzaamd door drogen,
zouten, roken en combinaties hiervan. Het aandeel van verse vis in het wereldvisverbruik
is de laatste jaren 35 procent. Van de aanvoer wordt verder 21 procent beworen en 13 pro-
cent ingeblikt, terwijl 11 procent verduurzaamd wordt door de traditionele methoden van
drogen, zouten en Íoken. De resterende 17 procent wordt als grondstof voor de produktie
van vismeel en visolie gebruikt.

Volgens de visserijstatistiek van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde


Naties (FAO) leverde de beoefening van de wereldvisserij over de hele wereld in 1982 een
aanvoer van bijna 77 miljoen ton op. Hiervan kwam ruim 68 milj oen ton uit oceanen en
(rand)zeeën. De inspanningen van de vissers in het zoete water leverden een aanvoer van
8,5 miljoen ton op.

De oceanen en zeeën bedekken 71 procent van het aardoppervlak. Een blik op de wereld-
kaart leert echter dat op het zuidelijk halfrond een groter deel (BJ. procent) met water
bedekt is dan op het noordelijk halfrond (6J. procent). Tabel 1 geeft aan hoe de aanvoer
van de zeevisserij over de oceanen, inclusief de randzeeèn, verdeeld is en welke oppewlak-
te deze wateÍÍnassas hebben.
Zoals te verwachten is, levert de Grote Oceaan ook het grootste aandeel in de wereldaan-
voer. A1s rekening gehouden wordt met de veel kleinere oppervlakte van de Atlantische
Oceaan dan Ievert àeze wereldzee de grootste hoeveelheid aanvoer per oppewlakte een-
heid.
De Indische Oceaan is niet alleen klein van afmetingen. Ook de aanvoer is, in vergelijking
met de aanvoer uit de andere oceanen, gering. De Indische Oceaan is dan ook de mirst
produktieve oceaan.

Naast de grote verschillen in de produktiviteit tussen de oceanen bhlken er ook in de


afzonderlijke oceanen gebieden te zijn waar de produktiviteit veel groter i.s dan de gemid-
delde waarde. Zo leverde het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan in I982 een
aanvoeï van bijna 1l miljoen ton op. Het aandeel van het noordwestelijke deel van de
Grote Oceaan in de wereldaanvoer was in l9B2 zelfs ruim 20 miljoen ton . Zodat deze twee
gebieden samen al bijna de helft van de totale aanvoer ult het maritieme milieu voor hun
rekening nemen. Visrijke gebieden bevinden zich o.a. ook in het zuidoostelijke deel van
zowel de Atlantische als de Grote Oceaan.

Vi$cÍjhíd!4 ove'zi.ht w€Íeldviss.rij 41


J
B. Toekomstige hehoeÍte aan vis en potentiële mogelijkheden

Volgens de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties zal er in 1985 voor


directe merseli.jke consumptie behoefte zijn aan 70 miljoen ton vis. Deze behoefte za\ in
hetjaar 2000 zelfs 1I0 miljoen ton zijn. Vergeleken met de in 1982 voor directe menselij-
ke consumptie aangevoerde ca. 66 miljoen ton zal dit voor de wereldvisserij een grote
inspanning betekenen.
Ongeveer de helft van deze toename van de behoefte is het gevolg van de steeds groeiende
wereldbevolking. Een ander deel is nodig om het reeds op dit moment in vele delen van de
wereld aanwezige tekort aan dierlijke eiwitten op te heffen.

Beziet men het exploitatiepatroon van veel visstapels, dan blijkt dat de meeste hiervan
reeds optimaal of zelfs overbevist worden. ln het algemeen is de mate van bevissing het
hoogst in de gematigde zones van het noordelijk halfrond waar zich de dicht bevolkte
geindustriali.seerde landen bevinden. Ofschoon zich hier enige nog weinig geëxplolteerde
visstapels bevinden, zoals bijv {e!we lnElf" in het noordoostelljke deel van de
Atlantische Oceaan, liggen de gebieden waar de ïangst van conventionele yissoorten nog
opgevoerd kan worden op het zuidelgk halfrond. Eén van deze gebieden is het continenta-
1e plateau voor de kust van Árgentinië. Daamaast zal een toename van de vangst op de lan-

gere termijn a{hangen van de techno-economische mogelijkheden om tot nu toe niet, - of


weinig -. beviste vissrapels te bevissen.

ln zee- en zoetwateÍ leven meer dan 30.000 soorten vissen waarvan minder dan 1000
soorten van enig commercleel belang zijn. Het aantal visstapeis dat van groot commercieel
belang is, beperkt zich zelfs tot ongeveer 50 vissooïten.'Van de weinig beviste stapels in
zee wordt voor toekomstige exploiïatie het meest verwacht van de inktvissen, de mesopel-
agische vissoorten (o.a. lantaamvis) die zich op een diepte van 200 tot 1000 meter ophou-
den en het 'krill' (aasgamalen).

De verwachting is dat de vangst van inktvissen vewiervoudigd kan worden tot ca. 5 mi1-
joen ton per jaar. lnktvissen kunnen met verschillende visserijmethoden gevangen wor-
den. Verschillende van deze methoden zijn ook geschlkt om in de ambachrelijke visserij
toegepast te worden.

Onderzoek en ontwikkeling gencht op het vangen en verwerken van de in de oceanen ver-


spreid voorkomende, relatlef kleine en veel graten bevattende, mesopelagische vissoorten is
pas begonnen. Het vangen za1 naar verwachting welnig problemen opleveren. Veel meer
problemen zullen opgelost moeten worden voordat deze vissoorten in een geschikte vorm
en tegen een redelijke prijs aan de consument aangeboden kunnen worden. ln eerste
instantie wordt in hoofdzaak gedacht aan het gebruik van deze vissoorten als gondstof voor
de vismeelindustrie. ln een later stadium van ontwikkeling van deze visserij wordt verwacht
dat deze vissoorten, vooral als ze gevangen kunnen worden in de buurt van landen met een
tekort aan dierlijke eiwitten, een bijdrage kunnen leveren in de voedselvoorziening.

Recentelljk is de grootste vooruitgang geboekt in de ontwikkeling van de visserij op de


kleine schaaldieren die in gote hoeveelheden in de zuidelijke Poolzee voorkomen en als
voedsel voor vele walvissoorten dienen, het 'krill'. Vandaar dat deze kleine gamaalachtigen
bij ons met de naam 'walvisaas' aangeduid worden. De produkten die tot heden ontwik-
keid werden zijn mede door de afgelegen liggrng van de vanggebieden, de daar heersende
klimatologische omstandigheden en de verwerking die aan boord moet plaatsvinden rela-
tlef erg duur. Niettegenstaande deze nadelige factoren wordt toch verwacht dat de
opbrengst op langere termijn in de orde van grootte van 10 tot 50 miljoen ton kan zijn.

li...tïlund. I o e et acht w ereld! iss.tij 42


I
Een aanzienlijke bijdrage in de voorziening van vis kan geleverd worden door uitbreiding
van het kweken van vis, de aquacultuur. De jaarproduktie van aquacultuur is op dit
moment ongeveer 6 miljoen ton. Het grootste aandeel in deze opbrengst wordt geleverd
door landen in zuidoost Aziè (a1s o.a. India en Indonesië) waar de klimatologische
omstandigheden voor het kweken erg goed zrjn. Volgens verwachting kan de hoeveelheid
gekweekte vis uiteindelijk 20 tot 40 miljoen ton bedragen.

Het kweken van vis hoeft zich niet te beperken tot speciaal voor dit doel geconstrueerde
vijvers. Zo wordt vis gekweekt in bevloeide rijstvelden en in natuurlijke wateren a1s poelen
en lagunen. Ook is het mogehjk in bepaalde omstandigheden vis in beschutte delen van
de zee te kweken door bijv van kooiachtige constructies gebruik te maken.

Uitgaande van de huidige situatie in de wereldvisserij zijn er echter nog andere mogelijk-
heden om de hoeveelheid vis dle direct geconsumeerd kan worden op relatief korte ter-
mijn te vergroten. VeeLal worden bij de beoefening van de visserij grote hoeveelheden
ongewenste, veelal ondermaatse vis gevangen. Deze ongewerste bijvangst is o.a. zeer groot
in de garnalenvisserij, zoals deze zowel in de gematigde streken als in de tropen beoefend
wordt. Gamalen komen immers overwegend voor in kustgebieden waar ook de jonge vis-
sen opgroeien. Tr.] dens de garnalenvisserij worden, vooral in tropische wateren, dan ook
zeer grote hoeveelheden jonge vis gevangen. Geschat wordt dat bij deze visserij, die voor
ontwikkelingslanden veel buitenlandse valuta oplevert, meer dan 5 mi\oen ton vis weer
overboord gezet wordt.

Eén van de grootste problemen br; de afzet van vis in ontwikkelingslanden is vee1a1 de gro-
te afstand tussen de aanvoerplaats en de bevolkingscentra en het ontbreken van een goede
infrastructuur voor het distribueren van verse vis (wegen, transportmiddelen, koehng,
etc). Hierdoor, en door het vaak ontbreken van de mogelijkheid de vangst reeds aan boord
te koelen, gaan grote hoeveelheden vis door bederf verl.oren. Verder gaat ook veel vis ver-
loren bij het drogen van vis. Vis die, zoals in de tropen gebruikelijk is, in de zon te drogen
ligt, wordt door larven van vliegen aangetast. Dit woÍdt enigermate voorkomen door de vis
te roken, maar zelfs dan zijn deze vliegen in staat hun nageslacht achter te laten daar waar
de rook niet doorgedrongen is. Een voorzichtige schatting is dan ook dat door al deze
invloeden perjaar 1O milj oen ton vis verloren gaat.

Tabel 1. Overzicht aanloeÍ xít m oryefllahte lan uereld.zeeën (1982)

Aanvoer Oppervlakte ton/km2


Gon) (k-2)

Grote Oceaan 39.330.000 55,6 I68.ó59.000 16,7 0,233


Atlantische Oceaan 25.\25.000 35,5 87.094.000 24 0,288
Indische Oceaan 3.745.000 5,3 59.683.000 I6,5 0,062
Middellandse en Zwarte Zee 1.881.000 2,7 2.980.000 0,8 0,63i
Poolzeeèn
(arctisch en antarctisch) 648.000 0,9 42.344.000 12 0,015

70.729.000 100 3ó0.760.000 100

Vb!Íiiluidcr o'aei.htw.reldviserij 43
I
c. lle vruchtbaarheid van het aquatisch milieu
Evenals op het land vormen plantaardige organismen ook in het water de basis van
de voedselketen. Op het land is de vmchtbaarheid veelal direct waameemb aar aan d.e
plantengroei. In zee is dit veel minder duidelijk zichtbaar omdat het basisvoedsel daar
aanwezig is in de vorrn van zeer kleine plantaardige organismen met de-naam plantaardig
plankton of fytoplankton. 'Plankton' ls een Grieks woord en betekent 'het drijvende'.
Piankton bevindt zich in de grootste dichtheden ln de bovenste 100 m van de waterkolom.
De planten op het land hebben voor hun groei o.a. voedingszouten nodig die ze met een
gecompliceerd stelsel van wortels uit de bodem moeten halen. De plantaardige organis-
men in het water zijn daarentegen geheel omgeven door water waarin de voedingszouten
zijn opgelost.

De in het water drijvende plantaardige organismen hebben echter net als de planten op het
land de beschikking over bladgroen (chlorophyl) dat aan planten de zo karakteristieke
groenachtige kleur geeft.

D. Mechanische stimulering
De meeste vissoorten hebben a1s gedragskenmerk dat ze al het mogehlke zu11en doen om
een voorwerp dat nadert op enige afstand te houden. De meestal waargenomen natuurlijke
Íeactie is dat vissen het naderend voorwerp tot een bepaalde afstand naderbij laten komen
en dit voorwerp vervolgens door weg te zwemmen trachten te ontwijken. De situatie
is dan ontstaan dat het naderend vooïwerp de vissen opjaagt. Vooral in de zeevisserij
wordt van dit gedragskenmerk gebruik gemaakt door vissen met behulp van mechanische
middelen tot voor de vangopening van een net op te jagen. Vooral vissoorten als plat- en
rondvissen, die hun leefmilieu op of bij de zeebodem hebben, kunnen met behulp van
mechanische stimulering gevangen worden. Een duidelijk voorbeeld van een visserijme-
thode waarvan het vangvermogen in hooldzaak op mechanische stimulering gebaseerd is,
is de visserij met de ankerzegen op schol. De platvissen trachten de over de zeebodem naar
elkaar bewegende en daardoor bodemmateriaal opwervelende vislijnen te ontwijken en
komen daarbij in de baan van het net. Van groot belang is hierbrj dat de snelheid waarmee
de vislijnen zich over de zeebodem bewegèn zodanig is, dat volwassen vissen niet gedwon-
gen worden met een snelheid te zwemmen dle hoger is dan de maximale kruissnelheid.
Is dit wel het geval, dan moeten ze op het witte spiersysteem overschakelen waardoor ze
snel uitgeput raken en de kans bestaat dat ze door de vislijnen ingehaald worden.

Mechanische stimulering vindt ook toepassing brj de visserij op rond- en platvis met de
bodemtrawl. Hiertoe worden tussen de visborden, die het net in horizontale richting
opentrekken, en het net lange kabels aangebracht die over de zeebodem lopen.
Oorspronkelijk waren de visborden direct of met korte stroppen aan het net bevestigd.
Bij de invoering van het gebruik van kabels tussen ner en visborden bleek dar hi.erdoor her
vangvermogen aanzienlijk toenam. De verklaring hiervoor is dat met kabels een veel groter
oppewlak van de zeebodem en de vlak daarboven gelegen waterlaag bevist wordt (zie
figuur 27). Een rondvis die dicht brj een visbord komt, zal dit naderende object door de
met de verplaatsing van het visbord door het warer gepaard gaande drukgolf met behulp
van de zijlijnorganen voelen of, als in relatief ondiep en helder water gevist wordt, vi.sueel
waamemen. Meestal laat de vis het visbord eerst tot een bepaalde afstand naderen.

vbsedituíd!l !eu ldvissdi 44


Iokk.hr
Fíguur 27

Wordt de afstand te klein, dan wordt de afstand met een korte zwembewegng en koers-
variatie weer vergroot. Inmiddels is het visbord gepasseerd en wordt de vis als volgende
obstakel met de naar het net toelopende kabel geconfronteerd. Ook dit obstakel wordt
weer ontweken. Het uiteindelijke resultaat is dat de vis voor de vangopening van het net
gedreven is. Daar wordt de vis geconfronteerd met de voortbewegende boven- en grond-
pees. A1s, zoals in fi.guur 28 is weergegeven, vis tegen de verplaatsingsrichting van het net
inzwemt, zal de vis omkeren en trachten voor het naderende netwerk uit te blijven zwem-
men. Is de snelheid van het net groter dan de maximale kruissnelheid die de vis kan ont-
wikkelen dan moet de vis overschakelen op het witte spiersysteem, raakt wij snel uitgeput
en wordt door het net ingehaald.

.N\
[l\--
t(r\)\--
(()))í

Il'\T I

;t )l
l^l t

((1
1-

Figuur 28

Yi.,rriÈuía! I oïszicirt w.Eidvissíij 45


I
A1s een over de zeebodem bewegende kabel een platvis nadert, is de reactie dat de vis zich
bi.j waameming van de kabel of het opgewervelde bodemmateriaal zich over korte afstand
in een loodrechte richting van de kabel afbeweegt. A1s de afstand tussen kabel en vis weer
voldoende groot is, komt de platvis weer in een rusttoestand. Deze rust is echter van korte
duur. Even later wordt de vis weer door de naar het net toelopende kabel opgejaagd. Dit
gaat door tot de vis zich voor de grondpees van het net bevindt. De vissen die zich hier
verzameld hebben, zullen trachten dit voortbewegende obstakel te ontwijken door in de
sleeprichtrng weg te zwemmen (zie figuur 29).

t,

Figuur 29

Dit zwemmen bestaat uit korte perioden op topsnelheid, waardoor ze weer op enige
a[srand van de grondpees komen.
Vervolgens laten ze zich weer inhalen en begint de cyclus opnieuw Dit heÍhaalt zich tot de
vissen uitgeput zijn. Vaak wordt waargenomen dat het gedrag op het moment dat vissen
door de grondpees ingehaaid worden, verandert. Ze draaien zrch om en zwemmen tegen
de bewegingsrichting van het net in. Bij de toepassing van kabels om het vangvermogen
van bodemtrawls te vergroten, zijn zowel de lengte van de kabels als de hoek die de kabels
met de sleeprichting van het net maken van belang.
Brj gelijkblijvende sleepsnelheid za1 de toepassing van langere kabels rot gevolg hebben dat
het vangvermogen van de trawl toeneemt. De veïklaïing is dat de afstand tussen de rri.sbor-
den @ordspreiding) en derhalve ook het beviste oppervlak van de zeebodem toegenomen
is. ln het algemeen zal bij verlengen van de kabeJs de hoek die ze met de sleeprichting
maken r.rijwel niet veranderen. De snelheid, waaÍÍnee de kabels de vissen naderen, de
relatleve snelheid, zal daardoor niet wijzigen. In dlt geval bestaat er derhalve geen verschil
in de snelheid waarmee de vissen door langere of kortere kabels worden opgejaagd.
Wel zullen naarmate de kabels langer worden steeds meer vissen over een grotere afstand
opgejaagd worden voor ze in de baan van het net komen. Hierdoor neemt de kans toe dat
kleine vissen uitgeput raken, door de kabels i.ngehaald worden en zo ontsnappen.

Een andere mogelijkheid om de afstand tussen de visborden te vergroten is het brj gelijk-
bhjvende lengte van de kabels opvoeren van de sleepsnelheid. Ondank dat het bevÈte

Yittediludr
'1 | ] ov.ra.ht w.r.idaseni 46
oppeívlak hlerdoor ls toegenomen, blijkt in de praktijk van de visserij veelal dat het vang-
vermogen niet groter is geworden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat door de toege-
nomen bordspreidrng de vertikale netopening afgenomen is, waardoor meer (rond)vissen
over het net kunnen ontsnappen. Een andere verklaring kan zijn, dat de hoek die de
kabels met de sleeprichtrng maken zodanig vergroot is, dat de relatieve snelheid waarmee
de kabels de vissen naderen groter i.s dan de maximale kruissnelheid van grotere vissen. De
toegenomen relatieve snelheid waarmee kabel(s) en vis(sen) elkaar naderen en de grotere
afstand die een deel van de vissen moet afleggen om in de baan van het net te komen kan
tot gevolg hebben dat ook grotere vissen door de kabels ingehaald worden en ontsnappen.

Brj de visserij met de bodemtrawl (bordentrawl) hebben naast de kabels ook de visborden
een belangrijke functie om het ontsnappen van vissen in zijwaartse richting over de kabels
te voorkomen. Bij de verplaatslng van visborden ontstaan grote wervelingen in het water.
Dit komt, omdat het. water aan de voorkant van het visbord, dus aan de kant waar zich de
beugels met de daaraan bevestigde vislijn bevinden, opgestuwd wordt waardoor er een
drukverhogrng ontstaat. Aan de achterkant ontstaat een tekort aan water en derhalve een
drukverlaging. Om de drukverlaging te compenseren stroomt water toe. Ook vanaf de
voorkant over de randen van het visbord heen. Dit gaat met wervelingen gepaard. De
grootste werveling ontstaat echter aan de achterste vertikale rand van het visbord waar het
water dat langs het oppervlak van het bord stroomt dit oppewlak weer verlaat, de zg.
staartwerveling. Tijdens de passage van het visbord wordt door de zich over de zeebodem
bewegende onderkant bodemmateriaal opgewerveld. Dit bodemmateriaal verspreidt zich
na de passage van het visbord in het turbulente water waardoor er een langgerekte wolk
bodemmateriaal ontstaat. De richting van deze langgerekte wolk wordt in hoofdzaak
bepaald door de hoek die het visbord met de sleeprichting maakt en dient zodanig te zijn
dat de richting waarin de kabels lopen gevolgd wordt. Het resultaar is dan dar deze wolk
bodemmateriaal, die voor de vissen een obstakel is, in zijwaartse richtlng ontsnappen
voorkomt en, net als de kabels, de vi.ssen tot voor de netopening 1eidt.
Zoals in het voorgaande besproken, kan de bordspreiding ook toenemen door met een
$otere snelheid te slepen. Hierbij besraar de kans dat de door het visbord opgewewelde
wolk bodemmateriaal de kabels niet volgt (zle figuur 30) waardoor er een opening aan de
zijkant van het net ontstaat waar (rond)vissen alsnog kunnen ontsnappen.

:f ).

(1
:$\
Itl t
(t
I ilffi"ïï#'.:*"5
) 1t s@od
lt \

Í)

Figrur 30

Vilrc iru"ds l ov.rzi.lr -ersldv,rsaii 47


I
E. Iichtattractie
Evenals bij mens en dier is ook voor vissen het gezichtsvermogen het belangrijkste zintuig.
Het gezichtsvermogen wordt gebruikt om zich in de omgeving te oriènteren enlof voor het
woegtijdig waamemen van een predator en voedsel.

Sommige vissoorten maken alleen jacht op voedsel als het licht is en stoppen deze activi-
teit a1s het lichmiveau Iager dan een bepaalde waarde wordt. Bij andere vissoorten vindt
juist het omgekeerde plaats.

Het lichtniveau is ook van invloed op het sociale gedrag van vissen. Veel vissoorten vor-
men overdag een school die zich bij afnemende lichtintensiteit verspreidt en daarbij veelal
in de waterkolom omhoog komt.

Vissen zijn, net als de mens en dier, qua activiteiten aangepast aan het ritme van dag en
nacht en reageren op het veranderen van het lichtniveau. Als ze op een ongewoon tijdstip
met een lichtniveau geconfronteerd worden, vertonen vissen meestal een ander gedrag.
Soms is dit gedrag het vergroten van hun activiteit, meestal gepaard gaande met vergÍoting
van hun zwemsnelheid. Dit verschUnsel wordt;ptohilresis genoemd.

Een ander gedrag is het naar een lichtbron toe óf er van af bewegen. Dit verschijnsel is
onder de naamJoÍotaxis bekend. Wordt een vissoort door een lichtbron aangetrokken, dan
spreekt men v^ÍL positíeye íototaxjs. Negatieve JototaxÍs treedt op als een vissoort van een
lichtbron a{beweegt.

In het algemeen kan gesteld worden dat ook bij vissen het voedselzoeken geassocieerd is
met gezichtsvermogen en het daarbij benodigde licht. Veel vissooten vertonen dan ook
een positieve fototaxis om voedsel te zoeken. Bij de vormen van visserij met lichtattractie
wordt van deze positieve fototaxis gebruik gemaakt.

De visserij met lichtattractie wordt in hoofdzaak in gebreden toegepast waar het water he1-
der is, zodat licht tot op gÍote afstand van de lichtbron zichrbaar is. Deze gebieden liggen
vooral in de subtropen en topen en het is dan ook in deze streken waar de lichtvisserij het
meest toegepast wordt, vooral in streken waar geen passaat- en moessonwinden waaien en
de zee vaak vlak is waardoor weinig verlies van licht door reflectie optreedt.

De Líchtvísseijwordt meestal niet in de perioden vlak vóór, tijdens en vlak na volle maan
beoefend, omdat vissen dan minder op licht reageren. Of dit komt omdat het ilchtniveau
bij vo11e maan te groot is om de vissen op een J.ichtbron te laten reageren is niet bekend.
De maanstand kan ook op indirecte wijze het gedrag van vissen beinvloeden omdat br.;
volle en nieuwe maan het gootste getijverschil (springtij) en de grooste getijdestroming
optreedt.

Lichtattractie wordt vooral. toegepast voor het vangen van kleine pelagrsche vissoorten als
sardien, die 's nachts in de waterkolom omhoog komen en zich daarbij verspreiden. Door
in donkere nachten een lichtbron boven ofin het water te hangen, worden deze yissoorten
brj de lichtbron geconcentreerd. Hierdoor wordt het mogelijk om een commercieel verant-
woorde visserij te beoefenen.

De iichtvisserij vergt weinig energre, terwijl de br3 de lichtbron geconcentreerde yissen met
relatief eenvoudige vistuigen gevangen kunnen worden. Zo wordt o.a. in de Filipr;nen,
lndonesiè en op het Tanganyika Meer met vertikaal bewegende netten (Eng.: liftnet) gevist

vi..enihíd.l 48
loveEchr'esldviseÍij
die onder het platform of catamaran hangen en, nadat de vissen zich bij de lamp(en) ver-
zameld hebben, opgehaald worden.

In de Middellandse Zee wordt de lichtvissenj beoefend bij de vangst van sardien. Hierbij
wordt in de donkere nachten van een met sterke lampen uitgeruste hulpboot gebruik
gemaakt. De vissen dle zich bij de hulpboot verzamelen, worden met behulp van een
omringend vistuig van het tlpe lampara gevangen.

Een andere toepassi.ng van lichtattractie is de door Japanse schepen beoefende nachtehjke
visserij op inktvis. Hierbij zijn de lampen niet, zoals bij andere vormen van lichtvisserij,
boven of in het water gehangen. De lampen bevinden zich midscheeps boven het schip,
omdat inktvis een grote voorkeur heeft om zich in het overgangsgebied tussen de schaduw
van het schip en het verlichte wateroppervlak te verzamelen.

De inktvis wordt met automatisch op en neer bewegende lijnen, waaraan een vangtuig
bestaande uit een ring van haken (Eng.:jlg) bevestigd is, gevangen. De inktvissen vallen
deze Jigs' als prool aan waarbij één of meerdere haken in het lichaam s1aan. Deze vorm van
visserij ls intemationaal onder de Engelse naam ligging.bekend.

t Elektrische sÍimulering

AIs in het water, bijv van een aquarium, een elektrisch veid wordt opgewekt door er twee
elektroden in te steken die op een geh.lkspanningsbron (accu, dlnamo) aangesloten zijn,
kunnen bij een vis die zich in het veld bevindt met toenemende stroomsterkte de volgende
reactles rÀ/orden waargenomen:
l. de ee6te reactie 1s dat vissen, die een positie parallel met de richting van de stroom
innemen, een trillende beweging met hun lichaam maken. Vissen die dwars op de
stroomrichting georiënteerd zijn draaien zich met kop in de richting van de positieve
elektrode (anode);
2. de volgende reactie is dat de vissen naar de anode toezwemmen. Dit verschijnsel van
anodlsche attractie wordt in de wetenschap elehtrotaxis genoemd;
3. als laatste kan worden waargenomen dat de vissen zich, met de kop nog steeds naar de
anode gericht, op hun zij draaien en niet meer in staat zijn zich te bewegen. Dit ver-
schijnsel wordt el ehtronarcosis genoemd.

A1s een wisselspanning toegepast wordt, is de reactie totaal verschillend. De vissen draaien
zich zodanig dat ze dwars op de richting van de stroom georiénteerd ztjn, waaràoor ze
over hun lichaam een minimaal potentiaal verschil hebben. Er treedt dus geen anodlsche
attractie op. Bij toename van de stroom zijn de vissen ook hier niet meer in staat om zich te
bewegen en treedt elektronarcosis op.

Een elektrische stimulering van vis, waarbij dezelfde reacties optreden, is zowel in zoet- als
zeewater mogelijk.

De geleidbaarheid van zeevr'ateÍ is echter gemiddeld 500 maal groter dan de geleidbaar-
heid van zoetwater. Het gevolg is dat, om dezelfde reactie te krijgen, de spanmng in zee-

tliseriitmdcl orzic}t wdrl'lvrsmy 49


I
vr'ater 500 maal groter moet zijn dan in zoetwater. Dit betekent dat stimulering met behulp
van een gelijkspanningsbron in zeewater niet economisch toegepast kan worden, omdat
dit teveel elektrisch veÍnogen zou vergen.

Elektrische stimulering wordt toegepast voor:


a. het met behulp van een pulserende gelijkspanning afschrikken van vissen;
b. het met behulp van een continue gelijkspanning aantrekken (anodische attractie) en
vervolgens vangen van vissen.

Het principe van het afschrikken yan vissen wordt in zoetwater toegepast voor het weg-
houden van vÍssen bij koelwater in- en uitlaatwerken van industriêle installaties als bijv
centrales.

Anodische attractie wordt in de Nederlandse binnenvisserij voor de vangst van paling toe-
gepast. Hierbij wordt met een schepnet gevist waarvan de stalen beugel, waaraan het
netwerk bevestigd is, aan de positieve klem van een kleine motorgeneÍator bevesrigd ls dle
in de roeiboot i.s opgesteld. De negatieve klem van de generator is bevestigd aan een kope-
ren plaat, die opzij van de boot in het water hangt en a1s kathode fungeen.

ln Nederland, Duitsland en Engeland wordt onderzoek verricht naar de toepassing van


pulserende elektrische spanningen (velden) voor het uit de zeebodem opjagen van platvis-
sen. Het doel hiervan is het vewangen van de veel energie vergende mechanische stimule-
ring met behulp van kettingen (wekkers) door de veel minder energie vergende en minder
schade aan bodem en vangst toebrengende elektrische stimulering.

ri$lriila"as | ov.'ziclr,eÊldvi'sgrij 50
|
Hoofdstuk 6

Ghemische samenstelling uan vis en


schaaldieren

A. lnleiding
Het verwerken van vis tot kwalitatief goede visprodukten brengt met zich mee dat enige
kennis van de chemische samenstelling van vis noo&akelijk is.
Door de chemische samenstelling van de verschillende vissoorten is het zo dat vis niet
altijd op dezelfde manier kan worden verwerkt.

Bij beschouwing van de samerstelling van vis kan onderscheid gemaakt worden tussen de
bouw of morfologie en de chemische samenstelling.

B. MorÍologie
De morfologie beschíjft hoe het vislichaam is opgebouwd uit een skelet (o.a. kop en wer-
velkolom met botten en graten), uit spierweefsel en uit organen die voomamelijk in een
aan de buikzijde door ribben omsloten holte zijn ondergebracht. Voorts maken zintuigen,
huid, vinnen en staart deel uit van het vislichaam.
De waarde van vis als voedselbron voor mens en dier wordt in belangnlke mate bepaald
door de omvang en hoedanigheid van het spierweefsel. Het eetbare gedeelte, de Íilet, komt
hiermee grotendeels overeen. ln de filet komen soms graten voor, die hinderlijk of zelfs
gevaarlijk kunnen zijn voor de consument. Bij de appreciatie van vis en visprodukten
speelt de aanwezigheid van graten een niet onbelangrijke rol. Er bestaat een officieuze
norm voor de afmeting van graten die hinderhjk zijn voor de consument (zie liguur 32).
ln figuur 33 is een platvisskelet afgebeeld met een aanduiding van de diverse onderdelen
hiervan.

Soms worden oïganen en geslachtsprodukten als voedsel gebruikt (lever, kuit). In enkele
gevallen is de gehele vis na te zijn geconserveerd geschikt om als menselijk voedsel te die-
nen (sardien in blik, viseiwitconcentraat of hygiënisch geproduceerd vismeel) .
Warmeer vis dienst doet a1s diewoeder, wordt meestal eveneens het gehele vislichaam ver-
werkt (gemalen vis, vismeel). Fileerresten, ingewanden, huid etc. kunnen ook afzonderlijk
tot een eindprodukt worden verwerkt.

Fíguur 32. Aanbevole'n norm yoor àe minimale afmaingm ran em graat die als'd.eJect' diant te worden adnge-
merht

Yirss'iikuids | chrnis.he 5afr ewt llirs'on d schadtdi,effi 51


| 'is
Figuur 33 Het shelet yan een platyis
1. Yleesgraten (Eng.: ptnbones)
2. Nbbn
3. 1e dooft,,lormig aanhongsel
4. Wemels
5. VinstÍal"n

Tabel2. De globale chdnische sanenstellíngyan \'ís, schaaT- en schelpdíren (al oJ nietbeuerht)

Magere !,rs Matig vette !1s Scbaaldieren Schelpdiercn

hele gesrripre frler van tilet van hele maatjes gekookte gesroomde geblancheerde
wijring wijting wíjdne schol, rong haring frlet g€pelde gepelde kokkels
schelvis gamalen zonder schelp

75óÁ 80óÁ 800ó 76"Á 77 52% 65% 7AaÁ 73óÁ 774Á

5 I I 5 5-30 15 2 3 1

Eiwit (N x 6,25 17 I7 18 t7 16 16 l8 18 t4
Mrneralen 3 3 2 2 24* I 2 3
Overige -0,1 -0,1 -0,1 -0,I -0,1 -0,I 0,25++

100 100 100 100 t00 100 ss 100 100

+) inclusief 3% zout
**) cholesterol
***) glycogeen

ri$!'iihídê| ch.nÍr.hesam retli,n|lanlis dschoatàierd 52


|
G. Chemische samenstelling
Het belangrijkste bestanddeel van vis is water. Daarnaast bevat vis de volgende macrocom-
ponenten (macro = $oot): eiwitten, vetten Geide organische stoffen) en mineralen (anor-
ganische stoffen).
Voor diverse vissoorten, schaal- en schelpdieren is a1 of nlet in bewerkte vorm de globale
chemische samenstelling van de belangrijkste bestanddelen weergegeven in tabel 2.
Meer gedetailleerde gegevens over de samenstelling van vis en visprodukten zijn te vinden
in de Nederlandse Voedingsmiddelentabel. (Uitgereikt aan curslsten.)
Hi.ema volgt een bespreking van enige afzonderlijke componenten.

c,l. Watel
Het vochtgehalte is in vette vis aan sterke schommelingen onderhevig, evenals het vetgehal-
te. Deze veranderingen zijn seizoensa{hankehjk, zie figuur 34. Als r,-uistregel kan dienen
yocht + vet = constant = 100 - (elwit + mineralen).
Bij sommige magere vissen zoals kabeljauw en schol daalt in de paaitijd het eiwitgehalte in
het spierweefsel (en neemt het vochtgehalte overeenkomstig toe). Bij kabeljauw kan het
eiwitgehalte dalen met2oÁ,blj schol zelfs met 50ó.
Het water in vis i.s gebonden aan het weefsel of onderdeel van de bloedsomloop. In het
spierweefsel omringt het water ieder afzonderlijk eiwitmolecuul waarui.t de spiervezels
zijn opgebouwd. Uitwendige invloeden kunnen deze watermantels aantasten, met als
gevolg een verandering van de consistentie van het visvlees. Verhitting van vis (koken)
leidt tot een gewenste verandering, het gaar worden, waarbij veel aanvankelijk gebonden
water wijkomt (kookvocht). Er komt meeï vocht wij naarmate de vis minder vers is.
Brj droging of zouting wordt veel gebonden water aan het weefsel onttrokken, waardoor
dit minder snel bederft. Tijdens iruriezen kristalliseert een deel van het gebonden water
tot ijs dat na ontdooiing niet meer geheel door het weefsel kan worden vastgehouden. Dit
leidt tot ontdooidrip.

Fíguur 34 Het seizoerLstterloop tan ile chemísche samenstellirLgedn sprot

Yirrsdihni! | I chmÈch. sa'i eístellnq'aí lk d s.haÁldieÍd 53


enz)muti.sche reactles samen onder de term'autolyse', dit betekent zelfontbinding. Aan de
vis is dit te zien wanneer hij slap wordt. De erz;-rnen zijn niet gevoelig voor koude, doch
vlokken snel uit blj verhitting.
Daamaast is er in visspierweefsel een groep eiwitten die het vermogen hebben in een 5%-
zoutoplossing op te lossen. Deze zoutoplosbare eiwitten zijn de feitehjke spiereiwitten die
verantwoordelijk zijn voor de samenÍekking en ontspanning van de spieren. Deze groep
o}Iivat 75Vo van alle in het spierweefsel aanwezige eiwitten. De voomaamste bestanddelen
zijn actine en myosine die ti.jdens de samentrekking een complex vormen dat actomyosine
heet. Vooral het myosine is gevoelig voor vochtverlies, dat optreedt bij wiezen (water kris-
talliseert tot ijs), zouten (water wordt gebonden door zout tot pekel) en drogen (water ver-
dampt).

Tabel 3. Schema van de retwerhingswijzen vh horhg

5
(%)
I
I 9 {
22 26

r8%)

t8 22 t7 2 3

la 22

i3 1a 22

8r0 I

4,8
a

Tijdens het rriezen en bewaren kan het spierweefsel dusdanig beschadigd worden dat de
vis na het ontdooien het dooiwater niet meer vasthoudt, doch dit laat weglopen (drip).
Tijdens het drogen en zouten worden de eiwitten in nog sterkere mate aangetast, waardoor
ze weliswaar niet hun voedingswaarde verliezen, maar wel geheel anders van vorrn en
uiterlijk worden, waardoor de gezouten en gedroogde produkten sterk afivijken van de
verse vis.
Terslotte is er een onoplosbare elwitfractie in visspierweefsel die 50ó van de eiwitten verte-
genwoordigt. Deze eirÀ/itten vormen het bindweefsel dat de spierbundels omgeetr.
Vergeleken met vlees van landdieren is er maar weinig van dit zogenaamde collagene eiwit
aanwezig. Dit verklaart waarom gekookt visvlees tudens het kauwen nooit aanleiding geeft

ri"""'iiruot I nenst ttihg'an'is eÁàa,j1làierci 55


Icr,*".]'. 'o
tot klachten over taaiheid door bindweefsel, zoals zenen bij vlees. Wel kan zich een intrin-
sieke taaiheid ontwikkelen ten gevolge van een in diepgeworen toestand verlopende reac-
tie, waarbij tussen eiwitten dwarsverbindingen worden gevormd.
De voedingswaarde van viseiwit is ultstekend. Dj.t komt omdat de eerder genoemde essen-
tiële aminozuren in een goed uitgebalanceerde verhouding aanwezig zijn. Aan het amino-
zuur lysine bestaat zelfs een overschot. Kippeneiwit wordt wel het meest ideale voeding-
seiwit genoemd. Wanneer men de waarde hi.ervan op 1000ó stelt, komt het viseiwit juist
voor vlees en melk met ongeveer 80oó op de tweede plaats. Men kan de waarde van een
eiwit q.'rnboliseren door het eiwit voor te stellen als een houten ton. De duigen zijn dan de
aminozuren. Bij kippeneiwit zr;n alle duigen even lang. De ton kan een maximale hoeveel-
heid water bevatten, waannee wij een maat hebben om de eiwitkwaliteit uit te drukken.
Wanneer één of meer duigen iets korter in lengte zijn kan de ton minder water bevatten.
Het eiwit dat door deze ton wordt uitgebeeld zal dan ook een geringere voedingswaarde
bezitten. Bij de voeding van mens en dier gaat het echter vooral om de aminozuurgehalten
zoals die in het bloed aanwezig zljn. Deze worden niet alleen bepaald door de hoeveelheid
hoogwaardig elwit, zoals kippenei, vis of vlees, die men consumee , maaï ook door de
eiwitten die a{komstig zijn uit het plantaardig voedsel. Deze eiwitten kunnen de voedings-
waarde van dierh;ke bron in sterke mate gunstig beinvloeden. Wanneer vis samen met
aardappelen wordt gegeten wordt na vertering in de maag een ideale aminozuurconcentra-
tie in het bloed verkregen, omdat aardappeleiwit nu juist dat aminozuur bevat dat bij vis
iets tekort schiet.
Men spreekt in de voedingsl.eer van de ondersteunende of aamrllende werking van plant-
aardige eiwitten ten opzichte van de eiwitten van dierlijke oorsprong.
Bij een langdurig gebrek aan één of meerdere van de onmisbare aminozuren treden eiwit-
gebreksziekten op. De in ontwikkelingslanden veel optredende ziekte 'kwashiorkor' is een
eiwitgebreksziekte.
In tabel 4 zijn voor een aantal voedingsmiddelen de ami.nozuursamenstellingen gegeven.
Vergelijken we in de tabel bgvoorbeeld het maiseiwit met dat van vlees, dan wordt duide-
l1k dat het tryptophaan hier in ernstige mate tekort is. Om de benodigde hoeveelheid
tryptophaan in het lichaam te krijgen moet van maiseiwit 1,4 : 0,6 is ruim 2x zoveel gege-
ten worden als van vleeseiwit. Bij vis ligt deze verhouding veel gunstiger.

Tabel 4. De aminozttt+rsotnenstellir.g yan e\hele belangijhe voeàingsmíd.de\m ín oÁ ,,tan het annwezíge eíwít*

()
c(! '-c
q) o

-c
(5 Pe o
.g
o
c
0)
o- (5
c (, '6
c .s
p o) .E :c ói; c 1 C)
.s c
'6 o- o o .E
o) à C'
E o- l 6!) E
ï -} F È >b -c
F o)
J

Vlees -7 -7
3,3 10 4 1,4 5 4,4 5 I 6 5,5
Kippenei o,o 2,4 7 4,5 1,5 6,3 6,4 4,3 at 7,2
Vis 7,4 2,6 9 3,8 1,2 4,4 4,4 4,7 9,5 b,5 6
Mar's 4,8 2,5 2,3 o 0,6 5 4,6 3,7 15 AA 5,3
Soja 7,3 2,9 6,8 4 1,4 5,3 o,0 3,9 8 6 5,3
Aardappel 2,2 8,3 2,1 5,9 2,5 6,9 9,6 3,7 5,3
Peulvruchten 7 2,2 6,5 2,4 0,8 2,6 3,9 7 5,5 5,5

De met * gemerhte atrinoztrm zíjn de essmtiële amínozuren

Iiirsdir!"de a chdm6.hs sd ftntett nswn vis en sàaatàiercn 56


I
c.3, Vetten
Vetten vormen het derde belangrijke bestanddeel van de vis. In tegenstelling tot de gren-
zen voor het eiwitgehalte liggen die voor het vetgehalte bij vette vissoorten (zoals haring)
zeer ver uit elkaar (zie tabel2).

Het vetgehalte in vis is aÍhankelijk van de soort, het seÈoen, de rijpheid, de voedingstoe-
stand, de leeftijd en het soort voedsel van de vis. Vooral bij vette vissen doen zich aanzien-
lijke seÈoenschommelingen in het vetgehalte voor (zie tabel. 3).
In tabel 3 wordt een schematisch overzicht gepresenteerd van de verwerkingswijzen van
haring. Deze hangen in sterke mate af van het vetgehalte van deze vis.
De Nederlandse Voedingsmiddelentabel maakt onderscheid tussen magere, matig vette en
vette vis. In onderstaande tabel 5 zi.jn enige vissoorten op basis van deze verdeling gegroe-
peerd.

Tabel5

Vetgehalte in het <1Y" 1-51" 5-25%


eetbare qedeelte
aanduiding mager matiq vet vet
voorbeêlden kabeljauw schol haring
wijting tong sprot
schelvis heilbot makreel
koolvis roodbaars paling
zalm
Íorel

Bij magere vis komt het vet gelijkmatig in het spierweefsel voor. Daamaast is de lever van
deze vissen rijk aan vet (schelvislever). In vette vis komt het vet niet alleen in het spier-
weefsel voor, maar is daarnaast ongelijk over het lichaam verdeeld.
Het merendeei van het in de vis aanwezige vet is normaal van samensteiling en is opge-
bouwd ult glycerol en veLzuren. Men spreekt van trigliceriden, omdat ieder molecuul gly-
cerol drie vetzuurmoleculen kan binden. ln de natuur komen verschillende vetzuren naast
elkaar in een molecuul vet voor, dus gebonden aan eenzelfde glycerolmolecuul. De vetzu-
ren verschillen van elkaar in twee opzichten: hun ketenlengte kan onderling verschillen en
hun verzadigrngsgraad loopt uiteen. De verzadigrngsgraad wordt door het aantal dubbele
bindingen tussen de koolsto{atomen van de vetzuurketens bepaald. In dierlijk vet komen
gewoonhlk veLzuren voor met ketenlengten van 14, 16, 18, 20 en 22 koolstofatomen.
Naast koolstof (C) komen de elementen waterstof (H) en zuurstof (0) voor.
A1 naar gelang van het aantal dubbele bindingen in een vetzuurmolecuul onderscheiden
we verzadigde vetzuren, enkelvoudig onverzadigde veuuren en meervoudig onverzadigde
vetzuren. Enkelvoudig onverzadigde vetzuren hebben een dubbele blnding midden in de
koolsto{keten. Bi.j meervoudig onverzadigde vetzuren komen twee tot zes dubbele bindin-
gen voor, die onderling drie koolstofatomen van elkaar verwijderd zr;n.
a. verzadigde vetzuÍen
voorbeeld: palmitinezuur:
cH3. (cH2) 14. cooH
stearinezuur:
cH3. (cH2)16. cooH
b. enkelvoudig onverzadigde vetzuren
voorbeeld: oliezuur:
CHr.(CH2)7.CH = CH.(CHz)z.COOH

Vi..êriiltcíd! | Chentrch. sa nnt ltitglan lis en schaaai.rcn 57


|
c. meervoudig onverzadigde vetzuren
voorbeeld: linolzuur:
CH3.(CHz)a.CH = CH.CHz.CH = CH.(CH2)7.COOH

We hebben in de Voedingsmiddelenubel kunnen lezen dat het. normale ver gewoonlijk als
brandstof dlenst doet. De energie-inhoud is meer dan 2x zo groot a1s die van vergelijkbare
gewichtshoeveelheden koo\draten en eiwitten.
In een extreem geval kunnen we voor een portie van 100 g vette haring een energie-
inhoud van 1050 kJ berekenen, teÍwijl kabeljauw slechts 325 kJ per L00 g eetbaar gedeel-
te bevat. Hieruit bhjkt de zin van het onderscheid tussen vette en magere vis.
Het normale vetbestanddeel van vis, vooral dat van vette vis, bevat grote hoeveelheden
meervoudig onverzadigde veuuren. Voor levertraan noteerden we 32% in de tabe1.
Deze onverzadigde vetzuren zijn verantwoordelijk voor de vloeibare vorm waarin het vet
voorkomt. Het is dan ook beter om van visoliën te spreken. Van haringolie is bekend dat
de verzadigingsgraad van de olie net a1s het oliegehalte zelf seizoenaÍhankelijk is.
Gedurende de winter en het woege voorjaar zi.jn de in olie aanwezige vetten minder sterk
onverzadigd dan in de maand mei. De verklaring van dit verschijnsel. is dat de enz)rnen
van de haring tijdelijk niet bij machte zijn de grote hoeveelheden in het opgenomen voed-
se1 (plankton) aanwezige sterk onverzadigde vetten snel te hydrogeneren (verzadigen met
waterstol).
Voordat vetten in het lichaam van de vis kunnen worden opgenomen, moeten ze eerst
wateroplosbaar worden gemaakt. Dlt geschiedt met behulp van het en4'm lipase dat het
vet verzeept. (splitst in glycerol en vetzuren). Na passage van de darmwand vindt de verde-
re aÍbraak of verbranding plaas in de lichaamscellen of worden de vetbestanddelen weer
in vet omgezet en naar de daartoe bestemde plaasen in het vislichaam vervoerd , waaÍ zlj
als brandstof dienen ofvoor later gebruik bhlven opgeslagen.

ln dode vis is het enzymen lipase nog steeds actlef. AÍbraak van vetten ln vetzuren en gly-
cerol is dan ook het eerste bederfverschijnsel waar vetten bij betrokken zijn. Men merkt
dit aan een stijging van het gehalte aan wije vetzuren. Hiermee heeft men een maat voor
de versheid van vette vis. De onverzadigdheid maakt de o1iën van vis zeer kwetsbaar voor
orydatie en rans worden. Vette vis moet daarom extra goed behandeld worden, zoveel
mogelijk afgesloten van de lucht en afgescherrnd tegen licht. Diepgeworen vette vis moer
goed geglaceerd worden. De vetoxydatie gaat ook bij lage temperaturen langzaam door.
Het best kan men diepgeworen vette vis na het glaceren ook nog in plastic verpakken en
de blokken in kartonnen dozen stoppen.

Ontdooien dient altijd afgesloten van de lucht te geschieden, dus in water olpekel. Net als
bij de aminozuren worden enkele vetzuren essentieel genoemd. Z! mogen in de voeding
van mens en menig dier niet ontbreken. Vroeger werden deze stoffen vitamine-F genoemd,
maar tegenwoordig weet men dat het hier onder andere om het vetzuur linolzuur gaat.
Essentiële vetzuren komen slechts in kleine concentraties in het visvet voor. De meeste
meervoudig onverzadigde veLzuren zi.jn van het t)?e omega-3, hetgeen betekent dat de
eerste dubbele binding 3 koolstofatomen van het begin van de koolsto{keten verwijderd is.
Een voorbeeld hiervan is het zogenaamde clupanodonzuur, dat voorkomt in haringolie.
cH3.cH2.cH = cH.cH2.cH = cH2.cH = cH.cH2.
.CH = CH.CH2'CH = CH'CHZ'CH2'CH2'COOH
Deze meervoudig onverzadigde vetzuren hebben in de voedingswetenschap belangstelllng
gewekt, omdat ze in staat zijn gebleken in het li.chaam het cholesterolgehalte in het bloed
te doen dalen. Een hoog cholesterolgehalte wordt in verband gebracht met een grotere sta-
tistische kans op het optreden van hart- en vaatziekten.

vis!.dik"'dê | ctu,ri,,l. .analrll,ng van vi\ m."n@rdi.,a 58


|
Uit onderzoekingen is gebleken dat de verzuren van het type omega-3 rijkelijk voorkomen
in het vetbestanddeel van de hartspier en in hersenweefsels van mens en dier.
In visvet komen overigens tenminste 40-50 verschillende vetzuren voor; 8-10 hiervan
nemen 80-900ó van het totaalvetgehalte voor hun rekenin1
/
Naast trigliceriden zijn er nog andere vetachtige stoffen. Deze verbindingen íaken deel uit
van celmembranen. Zij spelen een belangrijke rol bij de stofwisseling in de cellen van het
levende lichaam. Het zijn verbindingen met een ingewikkelder chemische samenstelling
dan gewone vetten. De meeste bezitten een fosfaatgroep en worden daarom fosfolipiden
genoemd. Een bekende vertegenwoordiger van deze groep genaamd lecithine komt zowel
in dieren als planten voor.
De vetzuren die in fosfoliplden van vis voorkomen, zijn over het algemeen sterker onver-
zadigd dan die van de normale vetten, de trigliceriden. Een andere bijzondere vetachtige
stof, het cholesterol zorgt voor de mechanische stabiliteit van celmembranen. Gebrek aan
cholesterol leidt tot een instabiele membraan, waardoor de cel openbreekt en afsterft.
Cholesterol is een vertegenwoordiger van de groep verbindingen die sterolen genoemd
wordt. Hiertoe behoort ook een stof waaruit in het mensehjk lichaam vitamine D kan wor-
den gemaakt. Niet onvermeld mag in dit verband blgven dat de visoliën rijk zijn aan vita-
mine A, D en E die hierin opgelost voorkomen. Onze slotconclusie van de bespreking van
de in vis voorkomende vetbestanddelen of lipiden luidt dat het merendeel van de vetten
door zijn sterk onvezadigd karakter kwetsbaar is bij contact met licht en luchuuurstof,
waardoor ransheid kan ontstaan
Bij een goede behandeling van vis treedt de ongewenste ransheidontwikkeling echter pas
op, nadat de vis door andere bederfreacties oneetbaar is geworden.
De meest recente inzichten van de voedingswetenschap wijzen erop dat het sterk onveÍza-
digde karakter van de visvetten in fysiologlsch opzicht een voordeel betekent in verband
met de gebleken samenhang met een verlaagde cholesrerolspiegel in het bloed van de con-
sument.
Dit houdt in dat zowel magere visprodukten als die met hoge vetgehalten tot de meest
waardevolle bestanddelen van ons voedingsmiddelenpakket gerekend mogen worden.
Levertraan onrbreekt in de Voedingsmiddelentabel, omdat het nauwelijks nog gegeten
wordt. De samenstelling van levertraan is als volgt:
vet totaal in 100 g: verzadigde vetzuren 18 g
enkelvoudig onverzadigde vetzuren 5og
meewoudig onverzadigde vetz uren 329
waarvan linolzuur 1,8 g en iinoleenzuur I,Z g.
Dit produkt wordt gekenmerkt door een hoog gehalte meewoudig onverzadlgde vetzuren
en door zijn rijkdom aan vitamine A en D.
Op pag. 28 van de Voedingsmiddelentabel staat een tabel met analyse-resultaten van cho-
lesterol in diverse levensmiddelen. Gewezen wordt op het hoge gehalte van deze stof in de
dooier van kippeneieren. Ook 1n de organen van vele diersoorten komt veel cholesterol
voor (lever, nler). Visprodukten met een hoog gehalte aan cholesterol zijn gamalen, hom
en kuit van haring, paling en schelvislever (niet vermeld). De Voedingsraad adviseert de
consumptie van cholesterolhoudende levensmiddelen beperkt te houden. Op pag. 40 staat
als maximale hoeveelheid dagelijks te consumeren cholesterol genoemd 250-300 mg.
Momenteel wordt de gemiddelde consumptie per hoofd op 500 mg geschat (= I/Z gram)

C.4. Mineralen
Hleronder worden bestanddelen verstaan die niet van organische aard zi.jn. De voomaam-
ste minerale bestanddelen van vis zijn kalium, natrium, calci.um, magnesium, chloor en
fosfor. Minerale bestanddelen die slechts in kleine hoeveelheden voorkomen zljn 1jzer,
koper en jodium. Calcium en fosfor zijn belangrijke bestanddelen van het visskelet (cal-
ciumfosfaat) .

Vi.rldiru.d. | cl@À.h. sa naÉí: inl .aa 6d s, radàtrn 59


|
Visvlees is een goede bron van magnesium en fosfor, maar het calciumgehalte is tamelijk
laag. Een uitzondering vormt haringfilet, omdat hierin veel kleine graatjes voorkomen die
niet hinderlijk zijn voor de consument. Ook ingeblikte vis is rijker aan eetbaaÍ graalmate-
riaal ten gevolge van de intense hittebehandeling die het produkt heeft ondergaan (sar-
dien, moot zalm).
Visvlees bevat mi.nder ijzer dan vlees vanwege zijn geringe gehalte aan bloed. Het koperge-
halte ligt op heuelfde niveau a1s in vlees. Vis is een uitstekende jodiumbron (100x hoger
gehalte dan vlees). Schelpdiewlees is rijk aan ijzer en koper en eveneens een goede bron
van jodium. Gamalen hebben een ijzergehalte dat vergelijkbaar is met dat van visvlees.
Hun kopergehalte is hoger Het hoge j odiumgehalte van vis, schaal- en schelpdieren vormt
een krachtig argument deze produktgoep in her dagehjks menu niet te veronachtzamen.
Vermeldenswaard is tenslotte dat het zoutgehalte van zoetwateÍvis, maar ook van zeevis
voldoende laag is voor opname van vis in het zoutaïme dieet.

c.5. Vitamines
Hieronder wordt verstaan een aantal chemische verbindingen van organische ooïsprong,
die de mens regelmatig in kleine hoeveelheden in zijn voedsel tot zich moet nemen om
gezond te blijven. De belangrijkste vitamines worden

Figuur 35 Doorsnee van em spíewezel

Fíguur 36 Em opeagemeilen spíemezel met spierfibrillm

Viltlriirud. { óerdsche sa mnteltiklrai ris e schadldi,etd 60


|
FILAMENTEN

Figuur 37 Schenatisch beeld tan spíercontractie

aangeduid met hoofdletters. Vitamine A, D en E zijn vetoplosbare stoffen, die uit de


B-groep en vitamine C zijn wateroplosbaar.
Een tekort aan vitamine. A in ons voedsel leidt tot storingen in het gezichtsvermogen (xe-
rophtalmie, nachtblindheid, blindheid). Bij een gebrek aan vitamine 81 (thiamine) kan een
ziekte optreden die bekend staat als beriberi'. Een vitamine-B2 (riboflavine)-tekort kan lei-
den tot huidafwijkingen en wellicht groeistoomissen.
Een tekort aan vitamine 86 (pyridoryne) wordt in verband gebracht met een bepaald soort
anaemie, met slapeloosheid en met huidafuijkingen aan mond en tong.
Vitamine C (ascorbinezuur) voorkomt het optreden van scheurbuik. Hieraan voorafgaan-
de q..rnptomen van vitamine C-gebrek zijn lusteloosheid, opgezwollen tandvlees, inwendi-
ge bloed ingen, vertraagde wondgenezing.
Het vitamine D (cholecalciferol) speelt een ro1 bij de botvormrng. Bij gebrek is er kans op
het optreden van rachitis (Engelse ziekte).
ln visleverolie komt veel vitamine A voor. Exteem hoge gehalten worden gevonden in de
Ieverolie van heilbot en tonijn. De vette vissoorten haring en zalm hebben weinig olie in
hun levers, die evenwel zeer rijk zijn aan vitamine A. De belangnjkste commerciêle bron
van leverolie is van oudsher de kabeljauw die een grote lever heeft die voor meer dan de
helft uit olie bestaat. Het vitamine A gehalte in de diverse leverolies verhoudt zich a1s
500:50:10:1 bij achtereenvolgers heilbot/tonijn:haring/zalm:kabeljauw:wijting.
Mager visvlees is een slechte bron van vitamine A. Vette vis heeft slechts een iets hoger
gehalte. Een uitzondering vormt het spierweefsel van pahng dat zeer rijk is aan dit vitami-
ne. Tij dens verwerking van vis tot gerookte of ingeblikte produkten neemt het vitamine Á
gehalte niet of nauwelijks af. Het voorkomen van vitamine D in leverolie is vergeli.jkbaar
met dat van vitamine A. Haai- en rogleverolie bevat evenwel slechts een spoortje vitamine
D. Mager visvlees bevat geen vitamine D, vet visvlees daarentegen wel. Paling is hier weer
een uitschieter. Het vitamine D blijft volledig behouden tijdens roken, verhi.tten of zouten,
zelfs bij langdurige bewaring van de eindprodukten. Een goede bron van vitamine 81 is de
kuit van kabeljauw. In haringkuit komt aarzienlijk minder van dit vitamlne voor. De stof is
enigszins hittegevoelig. Brl inblikken van kuit gaat 20% van het vitamine Bt verloren, een
groot deel komt in het kookvocht terecht en zal daar eveneens verloren gaan.

Iili0rii*und. I í mdsteltirslar $.n sàaatàieren 61


lchenischs
Vitamine 86 komt vooral voor in lever en kuit van kabeljauw en in mindere mate in schol-
filet, sprot en spierweefsel van kabeljauwachtigen. Het vitamine is hittestabiel.
Vitamine C komt in vis in kleine concentraties voor vergelijkbaar met die in vlees (1-5
mglfOO g). Di.t wateroplosbare vitamine is gevoelig voor verhi.tting en de aanwezi.gheid
van lucht (zuurstof).

D. Bigor mortis (liikstiiÍheidl Lr'r,


Spierweefsel (van vis) bestaat uit lange spiewezels, die ieder afzonderlijk zijn opgebouwd
uit splercellen. Spiewezels zijn voor te stellen als langgerekte buisjes met een wand van
bindweefsel (sarcolemma). Naar de uiteinden toe versmallen deze spiervezels zlch tot
pezen die aan het skelet zijn gehecht. De buisjes zqn ger.uld met in elkaar vewloeiende
spiercellen zonder celwanden, bestaande uit fibrillen (zie figuur 35 en 36). De spierfibril-
1en zijn omgeven door celmateriaal, cyoplasma genaamd, waarin ook een celkern en stof-
wisselingslichaampjes (mitochondria) voorkomen. Zij vertonen een groot aantal dwars-
streepjes die verband houden met de plaats waar i.n- ofuit elkaar schuivende flbrildraden
(filamenten) elkaar overlappen (zie figuur 37).
In deze filamenten vindt het samenspel plaats tussen de spiereiwitcomponenten actine en
myosine, dat resulteert in spiersamentrekking en spierverslapping. Het strekken van spier-
weefsel kost meer energie dan het samentrekken, reden waarom na de dood van een vis
woeg of laat een spiercontractie optreedt die de vis een verstarde vaak gebogen houding
doet aannemen. Men spreekt van een toestand van lijkstijÍheid (Latgn: rigor mortis). Het
tr;dstip waarop de lijkstr.1{heid begint, is aÍhankelijk van de beschikbaarheid van glyco-
geen, de in levende vis aanwezige brandstofvoor de spierwerking (zie tabel 6). De concen-
ftatie hiervan hangt samen met vele factoren: de vissoort, de visgrootte, de voedingstoe-
stand, de vangstmethode, de mate van'stress'die de vis na de vangst in zijn doodsstrijd
ondergaat. Ook het temperatuumiveau is van invloed. Naarmate de vis meer is uitgeput en
dus de glycogeenvoorraad is opgebruik en naarmate de temperatuur hoger is, treedt de
rigor mortis eerder op, is heviger en duurt deze korter.

Tabel 6. De globale chanische sammstellingvan :lis, schaal- m schelpdíeran (aI oJ niet be,,eeÍht)

Ma8ere vis Marig vett€ vis scbaldieren schelpdieren

hele gesÍipÈ ilet van filet van hele naarles geLookte gesroomde geblancheerde
wiidns wiitins Á'iÍíns schol, tong h"ri"g ilet gepelde gepelde kokkels
gamalen

750Á 800ó 400Á 7604 77-519 654Á 7AóÁ 73% 77.Á

5 I 1 5 530 t5 2 3 1

Eiwit (N x 6,25 17 17 18 I7 l6 16 t8 l8 T4
Mineralen 3 3 2 2 2 I 2 3
Ov€rige 0,1*** 0,1x** 0,1* i *
4,25+* 5x**

Totaal 100 100 100 100 lo0 100 99 100 lo0

\
.
.:t:lvi;q&skz
ib$Íf sg{qrauel
" l.rz,
.-.'3,ii86fu>l 'H'f

Yi.tcriiluíd! | Càdi!. À. ,a n^Eltn, von vi. en sd",aatdken 62


|
Na geruime tijd wordt de vis weer zacht en soepel, ten gevolge van de invloed van eiwit-
splitsende enzl'rnen die in het spierweefsel werkzaám zijn. Het spierweefsel is dan bestor-
ven en geschikt om te worden toebereid. Bij kleine kabeljauwachtigen zoals schelvis en
wijting begint de rigor mortis bij bewaring bij O'C I - 2 uur na de dood en kan deze toe-
stand 20 - 40 uur voortduren. Kabeljauw en koolvis worden na 2 - 9 uur lijkstijf en na 40
- I 15 uur weer zacht. Tong wordt na 4 - 7 uur lijlstij f en na 44 uur weer zacht.
De grote mate van spreiding in de literatuurgegevers houdt voornamelijk verband rnet de
wisselende mate van sÍess die de vis tijdens het trawlen ondergaat.
Wanneer vis voor het bereiken van de rigor mortis wordt ingeworen, wordt deze toestand
uitgesteld tot na het ontdooien. Er bestaat meer kans op het opÍeden van kloven (Eng.:
gaping) en drip dan wanneer de vis na de rigor mortis was ingeworen. Filet die voor de
dgor mortis is gesneden kan tot 40oó van zijn oorspronkelijke lengte krimpen. Naderhand
treedt dan nog slechts een gering vormherstel op. De consumpti.ekwaliteit heeft van zo'n
pré-rigorbehande\ng zwaar te lijden. Het visvlees wordt na de berelding als taai ewaren.
Vroeger werd kabeljauw soms aan boord voor het intreden van de rigor mortis met een
mes overdwars ingekerfd. Dit had tot gevolg dat het visvlees op de graat samentrok tor
stevige moten (krimpkabeljauw).

Wanneer men vis aantreft in een toestand van lijkstrj{heid en men er zeker van kan zijn dat
hij tevoren niet is ingeworen en ontdooid, dan kan de vis niet lang tevoren gevangen zljn
en is hlj dus zeer vers. Het is niet zinvol te trachten de rigor mortis toestand met mechan!
sche middelen op te heffen. Rechtbuigen van zulke vis leidt licht rot inu,endige scheurin-
gen. Het enlge wat men kan doen om de vis sneller dooÍ de rigor mortis heen te krijgen, ls
de bewaartemperatuur verhogen.
Wanneer vis op de normale wijze aan boord van ijs wordt voorzi.en, passeert deze meestal
de toestand van lijkstijÍheld voordat het vissersvaartuig zijn vangst aan de wal brengt.
De aan rigor mortis verbonden problemen doen zlch dan ook vooral voor wanneer men
vis aan boord wil fileren of inwiezen. Daar is de opslagnrimte schaars en kan de tempera-
tuur niet naar believen worden ingesteld.

Ii5!.n'jlu!dc 1 óenír.h, sa ntrtelhnllan É d sch@Idi.ren 63


|
HooÍdstuk 7

Microbiologie van vis en vissedjprodukten

A. lnleiding Le trr,
De microbiologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van micro-
organismen. De meeste micro-organismen zijn eencellig en zo klein dat ze met het blote
oog niet waarneembaar zijn.
Drie belangn;ke groepen van micro-organismen zijn: bacteriën, schimmels en gisten. De
afmetingen van deze micro-organismen wordt uitgedrukt in p (= 0,00I millimeter). Voor
bacterièn vadêren de afmetingen van l0 tot 0,3, voor schimmels van 300 tot 2 en voor gis-
ten van 15 tot 2 F.
De cellen hebben een wand en een inhoud. Om de lnhoud zit een membraan. De inhoud
bevat alles wat voor de levensfuncties nodig is. Bij levensfuncties denken we aan stofwisse-
ling (= metabolisme) en voortplanting (= vermeerdering, goei in aantal).
De celinhoud (= cytoplasma o{ celplasma) bestaat uit water, zouten, suikeÍs, aminozuren
(= bouwstenen van eiwitten), eiwitten, o.a. enz),Tnen waarover straks meer, vetachtige stof-
fen en erfehlkheidsmateriaal (= kernmateriaal of genetisch materiaal, DNA = {esox}ibo-
nucleic acid). Bij schimmels en gisten is er een duidelijke celkem te onderscheiden, bij
bacteriën niet. De eigenschappen zijn voor elke soort edeli.jk vastgelegd. Er is dan ook
voor elke groep genoemde micro-organismen een zeer uitgebreide classificatie in orden,
families, geslachten en soonen.
Vele micro-organismen vormen ook sporen, bij schimmels dienen deze sporen tot de
verspreiding van de soort. Bij bacterièn is dit anders. ln sommige bacterie-families komt
sporevorming voor. Maar hier vormt één bacteriecel slechts één spore. Deze spore kan
ongunstige omstandigheden overieven. zoals verhitting of uitdroging. Komt zo'n spore in
een gunstig miiieu, dan kan deze uitgroeien tot één bactedecel. Bacteïiën die sporen vor-
men worden in de wetenschap aangeduid met 'bacillen'. Deze benaming wordt vaak ver-
keerd gebruikt, men spreekt namelijk vaak van baclllen als het over ziekteverwekkende
bacteriën gaat die helemaal geen sporen kunnen vormen.

B. Milieu
Micro-organismen komen praktisch overal in de natuur voor, behalve in weefsels van
gezonde levende organismen (afgezien van enkele uirzonderingen) en op grote diepte in
de aardbodem en ïn het zich daar bevindende water (NoÍton warer, > 40 m diep).
Er zijn zeer vele soorten van micro-organismen. ledere soort is aangewezen op een bepaald
milieu/oit mllieu wordt bepaald d.oor de aanwezigheid van vocht (water), voedingsstof-
fen, J.ucht (lucht-zuurstof), temperatuur en zuurgraad. /

C. Water

Zonder water is geen leven mogelijk, de cellen zelf bestaan voor minstens 90oó uit water.
Water dient als transportmiddel voor voedingsstofien en afvalstoffen. Alleen in water
opgeloste voedingssroffen hebben een kans door micro-organismen te worden benut.
Bacterièn hebben een uitgesproken nat milieu nodig om te leven, schimmels daarentegen
een vochtig milieu (bijvoorbeeld opslagruimten, kelders, enz.). Gisten hebben ook een vn;
natte omgeving nodig.

Yissediklnd€ a Àr'(roriolos. un tL n vsrd 'Dduhtf 64


|
Voor het optreden van bederfvan een levensmiddel is niet zozeer het watergehalte hiervan
bepalend als wel de mate waarin dit vocht beschikbaar is voor de groei van micro-organis-
men. Een maat voor de beschikbaarheid van het vocht in een produkt wordt weergegeven,
door een cijferwaarde tussen 0 en 1.0. Men noemt deze waarde de wateractiviteit aw.
De a--waarde is een verhoudingsgetal dat aangeeft hoe sterk de waterdampdruk van een
produkt afwijkt van die van zulveï water bij dezelfde temperatuur en druk. De maximale
a*-waarde, nameli.jk L.0, hoort brj zulver water en ook bij een produkt met eennat opper-
vlak of waarvan het aanwezige vocht kan verdampen alsof het een wij wateroppervlak
was. De a* van natte, rauwe vis is gelijk aan die van water, namelijk 1.0.
Een lagere waterdampdruk aan het oppervlak van een visprodukt duidt erop dat het hierin
aanwezige vocht grotendeels in een gebonden toestand verkeert, dus niet wij kan verdam-
pen. Het kan zowel gedroogde als gezouten produkten betreffen.

Wanneer de wateractiyiteit lager is dan 0.95 kunnen de meeste bacteriën zich niet meer
vermenigvuldigen. Er zijn echter ook bacteriesoorten die wé1 br; a*-waarden tussen 0.95
en 0.90 nog kunnen groeien, bijvoorbeeld stafyloccen. Staphylococcus aureus kan zelfs
groeien bij een a*-waarde van 0.86. Voor vele schlmmels geldt een a* van 0.85 als onder-
grens, waar beneden zi.j zich niet meer kunnen vermenigruldigen.

Micro-organismen die kunnen groeien brj lage aw-waarden, worden xerofiel genoemd
(Gr. : droogte minnend) of halofiel (Gr. : zout minnend) .
Beneden een wateractir.iteit van aw = 0.60 is een produkt in microbiologrsch opzicht sta-
biel te noemen. Er kan geen groei van micro-organismen in optreden.
De wateÍactiyiteit van levensmiddelen kan rechstreeks worden gemeten in speciaal hier-
toe ontwikkelde meetapparatuur. De wateractiviteit van gezouten produkten kan ook wor-
den afgeleid uit de sterkte van de hierin aanwezige pekel. Deze laat zich berekenen uit de
lormtsle V7*ytr x 100, waarin Z het zoutgehalte en W het watergehalte voorstelt.
Onderstaande tabel geeft het verband tussen pekelsterkte en wateractivircit.

Tabel 7 . Het verband tr/6sen pehelsterhte*) ea Nateracti!íteit aw

Pekelsterkte (ZZ+WxI00) aw

0 1.0
0.88 0.995
t.74 0.990
3.43 0.980
6.57 0 960
9.38 0.940
t 1.90 0.920
14.18 0.900
16.28 0.880
18. l8 0.860
19.94 0.840
2r.59 0.820
23.t3 0.800
26.5 0.753

*) UitgeÁruht ín gewichtsprocenten zoxt

Vi$rdikude 1 | MnÍobiolqie ran'is ei \issenjprcàuh1m 65


Van gedroogde visprodukten kan de wateractiviteit afgeleid worden uit het vochtgehalte
met behulp van de zg. sorptie-isotherm. Een sorptie-isotherm geeft het verband weer tus-
sen vochtgehalte en wateracdviteit, gemeten bij een bepaalde temperatuur. Tegenwoordig
wordt de wateractiviteit gestandaardiseerd gemeten bij een temperatuur van 25"C.
De wateractiviteit dient men niet te verwarren met het begrip evenwichtsrelatieve vochtig-
heid (E.R.V). Met het laatste wordt de toestand van lucht bedoeld, nadat er vochtuitwisse-
ling heeft plaatsgevonden tussen de lucht en een zich hierin bevindend produkt. Wanneer
een volledig evenwicht is bereikt tussen produkt en ongevingslucht, kan het produkt brl-
voorbeeld een Aw hebben van 0.70. De E.R.V van de lucht bedraagt dan 70o/o (a- 0.9 -
E.R.V 90oó etc.).
ln Tabel 8 is van enige visprodukten de wateractiviteit aw vermeld in relatie tot het vocht-
gehalte en de pekelsterkte.

Tabel 8. De \,,rateraati.riteit A1r tan enige.risprodrhtm

Produkt water (oó) zout (oÁ) pekelsterkte (oó)


(w) (z) (vz+w)

Verse haring 70 0.6 0,85 0.995


Gestoomde bokkrng 65 2 3.0 0 985
Maatje 58 7 3.3 0.98
Spekbokking 53 6 10.2 0.93
Klipvis 35 20 >26.5 0.75
Stokvis t5 L n.vt. 0.70
Vismeel t0 0.2 n.v t. 0.60

D. UoedingsstoÍÍen voor micro-organismen (nutriënten)

Voedingsstoffen zijn nodig voor instandhouding van de levensprocessen binnenin de cel


en voor de opbouw van celmateriaal bij de vermeerdering van cellen.
De voedingsstoflen omvatten:
J. mineralen: kalium, fosfor, zwavel en daarnaast natrium, calcium, magnesium en ijzer
en sporenelementen, molÈdeen, koper, mangaan en zink;
2. een koolsto{bron;
3. een stikstoÍbron;
4. vitaminen.
Men onderscheidt heterotrofe en autofofe organismen. Heterotroof wi] zeggen dat orga-
nismen naast mineralen, organische stoffen nodig hebben die door andere organismen zijn
opgebouwd. Deze organische stoffen omvatten koolhydraten. eiwitten en vetten die
meestal eerst in kleine 'bouwstenen' moeten worden ontleed teneinde door de organismen
te kunnen worden opgenomen. Dit ontleden gebeurt door enz)'rnen die door het organis-
me worden afgescheiden (enzy'rnen = biokatalysatoren). Denk bijvoorbeeld aan spijsverte-
ringsen-4rmen.

Uit de opgenomen organische stoffen worden celeigen stoffen opgebouwd (asslmilatie).


Voor opbouwprocessen is energie nodig. Deze energie wordt geleverd door a{braak (ver-
branding, oxydatie) van een gedeelte van de organische stof tot eenvoudige verbindingen
of koolzuurgas en water (dissimilatie).
Voorbeelden van heterotrofe organismen zijn: mens, en dier en vele soorten micro-organis-
men.

Iiir.riilrldr I Mn obidl,a, vn
I \B en ,,ss?àiDt aauhta 66
'l
Autotrofe (= zelfuoedend) organismen daarentegen bouwen hun celeigen stoffen op uit
anorganische stoffen: mineralen, koolzuurgas en water. Een voorbeeld van autoftofe orga-
nismen vormen de groene planten. De energie nodig voor de opbouw van organische stof
wordt hier geleverd door het zonlicht. Ook zijn er autotrofe micro-organismen die organi-
sche stof opbouwen uit mlneralen, koolzuurgas en water. De benodigde energie hiervoor
wordt geleverd door chemische omzettingen (oxydaties, bijvoorbeeld van ammoniak tot
nitriet en vervolgens nitraat, van zwavelwaterstof tot zwavel).
Het door autotrofe organismen opgebouwde organisch materiaal kan weer worden
gebruikt door heterotrofe organismen. Er is een kringloop van de stof. ledere organische
stof die in de natuur is gevormd, kan a1s voedingsstof dienen voor een of andere groep
heterotrofe organismen. Deze organische stof za1 gedeelteh.lk dienen als bouwstof en
gedeeltelljk als energieleverancier (brandstof), waarbij in dit laatste geval uiteindelijk weer
anoÍganische stoffen ontstaan, koolzuurgas, water en mineralen. Dit laatste wordt. ook wel
het mineralisatieproces genoemd. De heterotrofe organismen verzorgen het mineralisatie-
proces. De heterotrofe micro-organismen vormen de gÍootste groep van de heterotrofe
organÈmen en zij verzorgen het mineralisatieproces dan ook hoofdzakelijk.
Overal waar organische stof is, zijn micro-organismen in grote aantallen aa Mezig, hetero-
trofe wel te verstaan. Ook hler moet de organische stof eerst in kleinere bouwstenen wor-
den afgebroken door enz;.rnen om de celwand en het celmembraan te kunnen passeren.
Ook micro-organismen scheiden enz)'rnen af in het milieu. Binnenln de cel zijn weer
andere enz)'rnen werkzaam. De stofwisseling is het totaal van alle enz)rynatische reacties.

E. ZuurstoÍ

Voor verbrandingsprocessen (energie) is zuurstof nodig. Nu zijn er micro-organismen die


uitsluitend op luchzuurstof zljn aangewezen, zoals schimmels bijvoorbeeld. Deze groeien
aêroob. Gisten en bacteriên gebruiken of luchtzuurstof (ze groeien dan eveneens aéroob),
dan wel gebonden zuurstof en kunnen dan ook zonder luchtzuurstof groeien. In dit laatste
geval spreekt men dan van facultatief anaëroob (an = ontkenning).
Ook zrjn er micro-organismen, met name onder de bacterièn, waarvoor luchtzuurstof gif
is. Deze zijn uitsluitend te kweken in afwezigheid van luchtzuurstof (anaêroob).

t Temperatuur

Voor de activiteit van micro-organismen is de omgevingstemperatuur bepalend. Ieder


micro-organisme heeft een temperatuurgebied waarin het actief is, dat wil zeggen dat de
I rrtl stofuisseling functioneert en er vermeerdering plaatsvindt. De intensiteit, de snelheid,
waarmee dit plaatsvindt, is alhankelijk van de temperatuur. Zo spreken we van een opti-
male temperatuur. Hierbij gaan alle en4..rnatische reacties en dus ook de vermeerdering
het snelst. Bij de mlnimum tempeÍatuur gaan alle reacties zeer traag. Beneden de mini-
mum temperatuur vindt geen vermeerdering plaats en op den lange duur kan er zelfs een
afsterving plaarsvinden. Dan is er ook een maximum temperatuur waaï de micro-organis-
men nog wel actief zijn, maar in mindere mate dan bg de optimum tempemtuur. Er is een
scherpe grens, bij I of 0,5"C boven de maximum temperatuur treedt afsterving op.
Erzy'rnen gaan stuk, want het eiwitgedeelte wordt gedenatureerd.
We onderscheiden psychrofiele (= koudeminnende) micro-organismen mer een rempera-
tuurgebied van enkele graden onder het wiespunt tot ca. 20'C. Hun optimum ligt bij 12 -
15"C. Deze micro-organismen komen veel voor in grond en water.

De psychrotrofe (= zich voedend in een koude omgeving) micro-organismen hebben een

Íisr.riikund! 4 | MiÍoliolosld wr vB n rss.njpraàÀtm 67


zo snel als bU O - 2"C. Zeeis heeft een natuurlijke flora die zich beperkt tot de huld, de
kieuwen en het maagdarmkanaal. Tijdens de vangst en de verwerking aan boord komt
hier nog een extÍa besmetting brj. Bij het strippen vindt een verspreiding van ingewands-
bacterién plaats. Het wassen van gestripte vis verwijdert de bacteriën voor een gedeelte.
Wassen dient hoofdzakelijk om bloedresten en zand te verwijderen. Verdere handelingen
aan boord zorgen voor een extra besmetting. Vooral Us kan een bron van besmetting zijn.
Garnalen worden aan boord gekookt in zeewater en komen dan praktisch steriel uit de
kookpot (de zg. flauwe garnalen). Direct daama vindt herbesmetting plaats, nl. tijdens het
koelen dat vaak nog traditioneel in zeewateÍ gebeurt en tijdens het schonen.
In het algemeen geldt dat, hoe hoger het aantal micro-organismen, i.n dit geval het aantal
bacteriën, dat zich op of in een produkt bevindt aan het begin van de opslag, des te eerder
zal het bederf merkbaar worden en des te geringer zal de houdbaarheid zijn.
ln het begin, dus op het verse produkt, zullen vele soorten aanwezrg zljn, maar naaÍrnate
de tljd verstrijkt, zu11en bepaalde soorten de overhand krijgen, omdat ze zich sneller ver-
menigr-uldigen dan de rest. De groep bacteriên die de overhand krijgt, bestaat uit de zoge-
naamde Gram-negatleve, genoemd naar de kleurmethode volgens Gram. (Deze vormen
geen sporen.)

De afvalstoffen van de bacteriële stofwisseling worden afgescheiden in het milieu; brj vis
betekent dit in het visvocht in/op het natte oppewlak van de huid, in de kieuwen en in de
buikholte van gestripte vis.
Het visvlees, dat van nature geen bacterièn bevat zal, wanneer de vishuid maar onbescha-
digd is, de eerste tijd geen ofslechts zeer geringe aantallen bacterièn bevatten. Een ontwik-
keling vindt hier later plaats. Bij gestripte in ijs bewaarde schol is de ontwikkeling van
bacteriën in het visvlees gedurende de eerste l0 dagen verwaarloosbaar gering. Het
opgang komen van de bacteriegroei in het visvlees valt ruwweg samen met de overgang
van de versheldsklasse A naar B.
Deze bacteriële afualstoffen noemen we bederfprodukten. Is de vis in smeltend ijs gepakt,
dan zal een gedeelte van de afvalstoffen worden afgevoerd met het smeltwater. In de buik-
holte en in de kieuwen is deze afuoer te verwaarlozen en de afvalstoffen zullen zich daar
ophopen. Het is op deze plaatsen waar we afualstoffen het eerst waarnemen als geuren,
bederfgeuren. Vooral de vluchtige zwavelverbindrngen die gevormd worden uit zwavel-
houdende aminozuren worden al waargenomen in zeer geringe concentraties (enkele
0,00I mg ln één m3 lucht). De concentïatie bepaalt hoe deze geuren worden waargeno-
men: licht zuur, koolachtig, bedorven en rotte kool en zwavelwaterstof. Vooral deze laatste
geuren worden waargenomen als het bederf al flink op gang is gekomen. Zwavelwaterstof
is bovendien giftig en in visruimen kan de gevormde hoeveelheid een gezondheidsrisico
opleveren. Ook worden nog andere geurstoffen gevormd, die verantwoordelijk zijn voor
de muffe aardappelgeur en fruitachtige geuren.
Ook zijn er diverse bederfprodukten die gemakkelijk chemisch kunnen worden bepaald.
Bij het overschrijden van bepaalde concentraties in het produkt wordt het produkt afge-
keurd als zijnde bedorven, niet geschikt voor menselijke consumptie. De vluchtige stik-
stoÍbasen vormen de belangrijkste groep van deze bederfprodukten. Hiervan zijn tri-
methylamine (TMA) en ammoniak de belangnjkste componenten. TMA wordt gevormd
uit trimethylami.neoxyde (TMAO). Deze stof komt voor in zeevi.s en gamal.en.
TMAO, het woord zegÍhet al,bevaÍ zuurstof. En er zijn vele bacterièn die julst de gebon-
den zuurstof van TMAO bij hun stofwisseling gebruiken. Vooral op plaatsen waar geen of
weinig luchtzuurstof is, zulLen de facultatief (an)aêrobe bacteriën zich ontwikkelen en het
zijn juist deze bacteriën die de zuurstof van TMAO gebruiken en daardoor TMA doen ont-
staan.
Voor vissoorten met wit vlees is het TMA-gehalte een bruikbare kvaliteitsindex.
Ammoniak wordt gevormd door oxydatie van aminozuren. Voor gamalen is het ammo-

Vi.r.diruídcI ranrÉ. iss.tijproàulad 69


IMi./olioiogle
Frleerbednlven, voorver-
pakte filets, soms Yisvlees
3n garnalen.
Zeewater, vissersboten,
garnalen, soms geijsde
ris
Visingewanden, zeewater.
risvlees, voorverpakte
niakgehalte daarentegen wel een bruikbare kwaliteitsindex, voor verse vis daarentegen
niet.
Bacterièn die sterke bederfgeuren vormen, vormen niet altijd TMA.
Verschillende soorten uit de groep van de Gram-negatieve bacterièn vormen vaak verschil-
lende bederfprodukten. In onderstaande tabel worden enkele geslachten van de belang-
rijkste bederfuero orzakende bacterièn genoemd, hun bederfprodukten en de plaatsen
waar zij voorkomen en bij uitstek gedijen.

Tthel9.

Geslacht Bederlprodukten Plaats


@
Pseudomonas Vis, gamalen, fileerbedrij -
ven
Alteromonas
Soort: Fileerbedrijven, voower-
putrefaciens pakte fi.lets, soms visvlees
(= rot makend) en garnalen.
Soort: Zeewater, vissersboten,
tlpische garnalen, soms geijsde
gamalenbedewer' vis
Photobacterium Visingewanden, zeewater,
visvlees, voowerpakte
fl1ets
Moraxella Vis, garnalen, fileerbedrij -
ven, zeewater

J. Gonserveermiddelen

Hoewel zout en azrjn br.1 uitstek geschikt zr.1n om vis te conserveren, spreekt men bij deze
chemische stoffen toch niet van conserveermiddelen. Hieronder wordt verstaan de verza-
meling chemische verbindingen die de groei en vermenigl'uldiging van micro-organismen
afremmen of verminderen, wanneer zij in kleine hoeveelheden aan het te conserveren
levensmiddel worden toegevoegd. Uitgangspunt blj deze wijze van voedselconservering is
dat het karakter van her voedingsmiddel niet of zo min mogelij k wordt aangetast.
Het gebruik van conserveermiddelen is nauwkeurig in de Warenwet en de hiervan deel
uitmakende Produktbesluiten gereglementeerd.
Desinfectiemiddelen, die een antimicrobiële (microbicide) werking bezirten worden wel
eens met conserveermiddelen verward. Dit zi.jn echter geen conserveermiddelen, maar gif-
tige stoffen die niet aan voedingsmlddelen mogen worden toegevoegd. Zij zijn niet alleen
toxisch voor bacteriën, maar ook voor mens en dier. Voorbeelden hiervan zijn chloor-
bleekloog, halamid en waterstofperoxyde.
Het werkingsprincipe van coÍrseweermiddelen is gevarieerd. Sommige beinvloeden de
groei van micro-organismen door hun stof\ÀTisseling te ontregelen. Andere verbinden zich
met een bepaalde component uit de bacteriecel, bljvoorbeeld met een eiwit, waardoor het
micro-organisme in zijn voortplantrng wordt geremd. Weer andere beinvloeden de struc-
tuur van celmembranen, waardoor geen voedlngsstoffen meer kunnen worden opgeno-
men. De belangrijkste conserveermiddelen voor visprodukten zijn twee zwakke organi-
sche zuren en hiervan afgeleide zouten: benzoèzuur/natriumberzoaat en sorbinezuur/

Ib..riil'!íd! 1 tan v. m vqsehrprcàuhten


70
lML,or'olo$'
kaliumsorbaat.

Deze conserveermiddelen zrjn vooral werkzaam tegen gisten en schimmels maar hebben
tegen bacteriën mlnder effect. Vooral wanneer bacteriën zich in een neutraal milieu bevin-
den, waarin zij een optlrnale groei vertonen, hebben genoemde conseweermiddelen wei-
nig effect.
Aan gepelde gamalen mag in Nederland maximaal L"Á beruoëzutr erl of sorblnezuur wor-
den toegevoegd. Dit gehalte wordt ln het in voorbereidi.ng zijnde Visbesluit verlaagd tot
0,8%. In de meeste winkelmonsters bedraagt het gehalte aan dit conserveermiddel tussen
0,5 en 1%. In deze hoge concentraties remt het benzoèzuur op effectieve wijze de ontwik-
keli.ng van bederÍbacterièn. De werking van het benzoèzuur kan nog worden vergroot
door de toevoeging van een zwak organisch zuur zoals citroenzuur. Er komen wel andere
bacteriën tot ontwikkeling, met name de Moraxella's, doch deze dragen niet br; aan de
bederflucht van gamalen. Het totaal kiemgetal waarbij met benzoézuur geconserveerde
gamalen in organoleptisch opzicht uiteindeluk niet meer geschikt zijn om te worden
geconsumeerd ligt, dan ook op een veel hoger niveau, namelijk omstreeks 108
bacteriën/gram, vgl. 106 bacterien/gram bij 'normaal' dus zonder benzoëzuur bedervende
gamaien.
Een conserveermiddel dat in sommige visprodukten mag worden gebruikt is het uit de
medische wereld a{komstige hexamethyleentetramine, kortweg hexa genoemd. Deze stof
scheidt in oplossing formaldehyde af en is daardoor zeer effectief tegen beder{bacteriën in
neutraal milieu. De toepassing van dit conserveermiddel zal vermoedehlk binnen aízlen-
bare tijd verboden worden.

K. Visbehandeling en venorging 0p zee


K.1. Inleiding
Twee elementen van het specifieke vakmanschap van de visserman zijn
1. het vangen van de vis en
2. de behandeling van de vangst aan boord.
Deze zijn niet los van elkaar te beschouwen, immers bij kleine regelmatige vangsten kan
aan de visverzorging veel meer tijd besteed worden dan bij grote onregelmatige vangsten.
Hierbij spelen weersinvloeden een belangnjke ro1. Dit wil overigens niet zeggen dat er bij
grote vangsten geen C\ÍP nodig is.
,/
K.2. Seizoens- en sooftinvloeden
Er zijn specifieke seizoens- en soortinvloeden die een bepaalde wijze van behandeling dic-
teren. ln de levende vis is er sprake van een dlrramisch evenwicht tussen voedselopname
en enz)-nactiviteit. Hoe meer voedsel een dier tot zich neemt, des te meer enzymen hij
produceert. Sterft het dier, dan valt ook het evenwicht weg. De enzymen blijven actief en
tasten nu het dode en dus weerloze spierweefsel aan. Het visvlees wordt nu snel zachter en
toegankelijk voor mlcro-organismen. Bij de meeste vissen vindt de periode van overÍnatige
voeding plaats in de zomermaanden bij relatief hoge temperaturen. Vissen met hoge
en4Ínactiviteit, gevangen bij zomerse temperaturen, z11n zeer kwetsbaar en vereisen een
zorgruldige, snelle en hygiénische verzorging. Sprekende voorbeelden zijn maatjesharing
in juni vergeleken met vo11e haring in oktober/november of zomerschelvis tegenover win-
terschelvis .

K.3. lnvloed uan uangstmethode 0p de kwaliteit


Ook de manier waarop de vis wordt gevangen, is van invloed op de kwaliteit van de aange-
voerde vis.

llirraiilrmdc
'l | | rr.r'rrobroloerc lan Á en /i,s. n;Drcauhit 71
Bacterieel zowel als en4'rnatisch bederf begint al direct na de dood van de vis. Het zal des
te sneller om zich heengrijpen als ti.ldens of na de vangst de vis in een of andere vorm
lichameh3k letsel heeft opgelopen. Dit kan veroorzaakt zi.jn door een ruwe behandehng of
door de gebezigde visserijmethode en zichtbaar zijn a1s a) huidbeschadlgingen; b) kneu-
zingen en verwondingen; c) in het net gestikte vis.
Van buitenaf gezien bestaat de vishuid uit:
a. een slijmhuid,
b. een opperhuid en een
c. lederhuid.
K.3.a De slijmhuid
Dit is een heldere gladde shlmlaag die het gehele vislichaam bedekt. Deze beschermt de vis
tegen infectie van micro-organismen uit het zeewater. Tevens is de vis door àeze glaààe
s\m1aag in staat om gemakkelijk door het water te gluden. Tenslotte sluit deze slgmlaag
het lichaam af voor het zeewater met name voor de zouten uit het zeewater.
Ze wordt gevormd en ln stand gehouden door slijmcellen die zich in de onder deze slijm-
huid liggende opperhuid bevinden.

K.3.h, lle oppeftuid


In tegenstelling met de opperhuid van zoogdleren, die uit afgestorven hoomachtige huid-
cellen bestaat, is de opperhuid van vissen een levende huid. Tegen direct contact met de
omgeving wordt deze levende huid afgeschermd door de slijmhuid.

K.3.c. De ledefiuid
In de lederhuid bevinden zich de schubben. Net als de haarwortels bij de mens zitten ook
de schubben in zakjes ln de lederhuid verpakt. Ze worden door de opperhuid en de slijm-
huid bedekt.
De bacterièn die in het normale leven van de vis in het omringende zeewater, de zeebodem
en de ingewanden en ook op de huid van de vis aanwezig zijn, wachten als het ware op
hun kans op zich in het vislichaam te nestelen en te vermenigvuldlgen. Zodra de structuur
van de vishuid, hetzij door schuren in het net of door een ruwe behandeling daarna, wordt
vemield nemen ze hun kans waar. Ze nestelen zich in de vernielde huid en daaronder.
Daar vermeniglrrldi.gen ze zich zeer snel, als de temperatuur daartoe geèigend is en drin-
gen via de bloedvaten het vislichaam binnen. Ook al wordt deze vis zeer snel in ijs afge-
koeld, toch zal de houdbaarheid ervan korter zijn dan die van onbeschadigde vissen.

Huidbeschadígingtong, Bro4: drs. P eal Banning (RIVO - DLO)

Yhctiihnd! 4
'l I Mro obroloo. van vB d tus.nu, oduhta
I[3.d. lheuzingen en verwondingen
Kneuzingen worden veroorzaakt door stoten, gooi.en, op de vis trappen enz.. Hierbij
wordt niet alleen de huid, maar op die plaats ook het vislichaam (spierweefsel) bescha-
digd, wat met inwendige bloedingen gepaard, gaat. De natuurlijke weerstand van het bind-
en spierweefsel tegen infectie is verbroken. Bacterièn van buiten en spierenzl'rnen binnen
het lichaam tasten nu direct en gezamenlijk het kapotte bloederige vi.svlees aan. De bacte-
riën kunnen zich in ongekoelde vis in snel tempo vermenigvuldigen.
Gelaneusde of verwonde vissen in het ruim geijsd tussen de onbeschadigde vissen zi.jn een
gevaar voor de houdbaarheid van de gehele lading. Hier geldt het gezegde: 'Eén rotte appel
ln de mand maakt al het gave fruit te schand'. Bovendien zijn bloeduitstortingen uit een
oogpunt van presentatie niet gewenst. Volgens voorgestelde Codex-normen kan vis, indien
deze te talrijk voorkomen, zelfs worden afgekeurd.

K.3.e. Gestihe vis


Halen zoogdieren hun zuurstof uit de lucht door middel van de longen, vissen halen hun
zuuÍstof uit het water waarin ze ademen door middel van hun kieuwen. Raken de kieuwen
verstopt, zodat er niet voldoende vers zuurstofrijk water doorsÍomen kan, dan stik de
vis. Dit kan gebeuren als vissen met hun kop i.n de mazen van een net verstrikt raken,
waardoor hun kleuwdeksels niet meer voldoende open kunnen, bijvoorbeeld bij haring
die te lang in dnjfnetten hangt, 'de zg. overnachte haring'. Ook vis gevangen in fawlnetten
kan stikken, brjvoorbeeld als veel vis tussen fijn zand en modder a1s één massa in de kuil
terechtkomt. De vis hapt dan als het ware naar lucht, zet daarbij de kieuwdeksels wijd
open waarbij zand en modder tussen de kieuwen terechtkomen en deze verstoppen.
Wordt daarbij de tere slijmlaag en dunne opperhuid door het scherpe zand en dergelijke
van de vis geschuurd dan is de vis niet waterdicht meer en za1 deze door het binnendrin-
gende zeewater enigszins opzwellen en een bleke onfrisse kleur krijgen. Dit is voorname-
hjk bij het vissen tijdens siecht weer het geval, wanneer meestal te lange trekken worden
gedaan.
In het net gestikte kaalgeschuurde vis is minder lang houdbaar dan levend onbeschadigd
gevangen vis, omdat:
a. de lijkstij{heid snel inzet en zeer korte tijd aanhoudtl
b. de kieuwen door miljoenen bodembacteriën zijn besmet;
c. de kaalgeschuurde huid een open toegangspoort voor infectie is.

Vis die levend en onbeschadigd gevangen wordt, is langer houdbaar dan vis die in de kuil
tussen modder, zand en scherp l'ui1 is gestikt en daarom met miljoenen bodembacterièn
besmet, dood en gehreusd aan dek komt. Evenmin als een bedorven vis weer vers en sma-
kelijk wordt door hem bijvoorbeeld goed schoon te spoelen of te ber,riezen, net zo min zal
in het net gestlkte, kaalgeschuurde vis haar glans en frisheid terugkrijgen door ze daama
zorgr,'uldig te verzorgen.
De meeste vis die door onze schepen wordt, aangevoerd wordt gevangen met trawlnetten,
heuq de bodemtrawl of de pelagische traw1.

K.3.Í. lle bodemtrawl


Bij de bodemtrawl onderschelden we de platvistrawl, de rondvistrawl en de haringtrawl.

\ 6 va
y6 ltÉi'l'
K.3.Í.1. Ite platvistrawl
De platvistrawl wordt weer onderverdeeld in de boomkor en de platvisbordentrawl.
De boomkor wordt voornamelijk gebruikt voor de visserij op platvis en garnalen met a1s
bijvangst schelvis, wijting en kabe\auw. Het bestaat uit een Íechtewormig net dat hori-
zontaal door een lange en stevige stalen buisconstructie, de 'boom' genaamd, wordt open-
gehouden. Aan beide ulteinden van deze boom bevindt zlch een brede, rjzeren glijbeugel,

_l
Uis*riilunde { I vno}rorooe \ an vL d yÉyndt odu.htm 73
de 'schoen'. Deze schoenen dienen om de boom op een bepaalde hoogte over de zeebo-
dem te laten glijden. De grootte van de schoen, dus de hoogte van de boom boven de zee-
bodem, bepaalt de vertikale opening van het net.
Het verschil tussen de platvisbordentïawl en de boomkor is dat in de eerste het net niet
door een boom, maar door scheerborden zgdelings, dus horizontaal wordt opengehou-
den. Scheerborden zijn rechthoekige met ijzerbeslag verzwaarde langwerpige, houten bor-
den. Twee van deze borden worden door het vissende schip over de zeebodem voortge-
trokken. De bevestigingspunten van de trekkabels van het schip op de borden zi.jn zo
gekozen dat door de druk van het water en de greep van de borden op de zeebodem het
ene bord naar rechts en het andere naar links uitscheert. Tussen de beide borden is het net
gespannen (horÈontale opening). De vertikale opening wordt bepaald door de hoogte
(breedte) van de borden.
Piatvissen (zoals tong en schol enz.) voeden zich met wormen, mosselen en kleine schaal-,
schelp- en weekdieren, dus voedsel dat zrj op de zeebodem aantreffen. Daarom leeft plat-
vis op de zeebodem, terwijl in rusttoestand platvis zich zelfs in de zeebodem ingraaft. Ook
a1s wordt opgeschrikr, bijvoorbeeld door het naderende vistuig, verdwijnt ze bliksem-
ze
snel in de zachte bovenlaag van de zeebodem. Door deze eigenschap van platvissen is de
visser genoodzaakt de voor-onderkant van het net zeer stijf tegen de bodem aan voort te
slepen. De onderzijde van het net is naar achteÍen, dus naar de punt van de trechter, diep
ingesneden. De voorste begrenzing van deze insnijding is bevestigd aan een zware ketting,
'de grondpees', waardoor de onderzijde van de trechter één geheel vormt met de zeebo-
dem. De platvis die zich bij de nadering van het vistuig in de zeebodem verschulft, wordt
daaruit pas verjaagd als de grondpees over de schuilplaats heengh;dt. De meeste ontsnap-
pen dan onder de grondpees en het net. Om dit te voorkomen wordt de platvis voordat de
grondpees hun schuilplaats genaderd is, opgeschrikt door 'wekkers'. Wekkers zijn zware
kettingen die a1le korter zijn dan de grondpees en ook onderling in lengte verschillen. Net
als de grondpees zijn de wekkers met beide einden bevestigd aan de schoenen (bij de
boomkor) of aan de borden (bij de bordentrawl). Door hun verschil in lengte slepen ze op
onderlinge afstanden voor de grondpees uit. De zachte zeebodem wordt daardoor als het
ware omgeploegd en de opgeschrikte platvis ziet geen kans om zich weer in de bodem te
verschuilen en wordt i.n een wolk van fijn zand en modder in het net gevangen en in de
kuil verzameld. Samen met alles wat het net op de zeebodem tegenkomt, zoals scherpe
stenen, schelpen, zeesterren, krabben, alle soorten l,r-ril enz.. De kans op weggeschuurde
schubben, beschadigde slijmhuid, }neuzingen en inwendige bloedingen brj vis die op
deze manier gevangen wordt, is groot, voornameh.lk ook a1s het vissen bi; slecht weer
plaasheeft en de tijd tussen uitzetten en halen van het net (de trek) lang, dus meerdere
uren duurt.

K.3.Í.2. De rundvistnwl
Ruim genomen verstaat de visserman onder rondvis alle vis die niet tot de platvissen, de
haring, makreel en de haaien, roggen en ponen behoren. Rondvis zoals kabeljauw, schel-
vis, wijting, koolvis, leng en heek enz. geàraagt zrch anders dan platvis. Daar platvis zich
meestal verspreidt op ofin de zeebodem ophoudt en zich blj naderend gevaar in de bodem
verschuift is de horizontale spreiding van het plawisnet belangrijker dan de vertikale ope-
mng. Rondvis daarentegen leeft meer in groepsverband (in grote of kleine scholen) maar
toch ook in verband met voeding en voortplanti.ng in de onmiddellijke nabijheid van de
zeebodem. Bij gevaar zwemt rondvis weg en probeert het naderend vistuig bij voorkeur
zijwaarts en later ook naar boven te ontwijken. Deze eigenschap van rondvissen wordt als
volgt door de visserman benut.
Het net van de rondvistrawl heeft net als bij de platvistrawl een trechtervorm. De boven-
zijde van de trechter echter is aanmerkelijk langer en steekt ver voor de onderzijde
(grondpees) uit. Door middel van drijvers en hoogtescheerborden wordt het net vertikaal

titr.tiiluÍdc
'l t lMrooDiolooe vcn vb.n vi5sen,,,odutu.n 74
opengehouden. lirssen het net en beide scheerborden is aan elke zij de een a 80 meter
lange zware kabel aangebracht, waardoor het net ver achter de scheerborden aansleepr.
De visborden kunnen dan ook veel verder van elkaar afscheren als bij de platvistrawl waar-
door het beviste oppervlak (de horÈontale afstand tussen de borden) veel groter is. Bi; het
vissen woelen borden en kabels fijn zand en modder van de zeebodem op. De rondvis die
zich tussen de borden bevindt, durft niet zTjwaarts over de woelende kabels heen weg te
zwemmen en wordt als het ware naar het net toegedreven. pas als de grondpees genaderd
is, tracht hij naar boven re onrwijken, maar stuit dan op het bovennet (de kap), die immers
ver voor de grondpees uitsteekt. Het spreekt vanzelf dat vis die op deze manier feitelijk
zlchzelf vangt in een veel betere conditie aan dek komt dan die gevangen met de platvis-
trawl.

K,3,Í.3, Be haringtnwl
Net als rondvis zwemt ook haring en makreel in min of meer grore scholen. Overdag br.;
voorkeur in de nabijheid van de zeebodem, rerwijl als het donker wordt de scholen haring
en makreel uitwaaieren naar hogere waterlagen. De visserij op haring en makreel i.s dan
ook het produktiefst bij daglicht als de scholen hun onderste begrerzing hebben aan de
zeebodem.
Her vistuig is in principe gelijk aan dat van de rondvistrawl. Alleen het net is langer en in
het achtersuk nauwmazig.
Door de grote trawlers wordt bijna het gehele jaar door met de haringtrawl gevist op
haring, makreel en rondvis. Ook tgdens het haringseÈoen wordt tegelijk met de haring
veel rondvis meegevangen. Vooral br.; grote haring- of makreelvangsten heeft de meegevan-
gen rondvis veel te lijden in het net tij dens het vissen. Schubben en slijmhuid zijn dan gro-
tendeels weggeschuurd, terwijl ook veel rondvis stikt tussen de massa haring en andere vis
en dood aan dek komt.

K,3.Í.4. lle pelagische oÍ zwevende trawl


De 'pelagische' trawl ook wel 'zwevende' trawl genoemd wordt gebruikt voor de vangst
van vis die vrij van de bodem in scholen rondzwemt, voornamellk haring, makreel, sprot,
kabe\auw en wijting.
ln tegenstelling tot het tweezijdige bodemrrawlnet is een pelagisch net vierzr.ldig. Het heeft
zeer grote mazen in het voomet die naar achteren snel kleiner (nauwer) worden. Het lange
achternet en de kuil zijn nauwmazig. Om met succes op wij zwemmende scholen te vissen
heeft het een grote vooropening (omvang) en is mede daardoor ook zeer lang, terwijl het
ievens met wij grote snelheid door het water gesleept moet kunnen woÍden. Er wordt op
twee manieren mee gevist:
a. door grote meÍ veel vermogen uitgeruste trawlers;
b. door kotters, waarblj twee van deze schepen gezamenhlk één net trekken (de zg. span-
visserij).
De pelagisch zwemmende scholen vis worden door middel van echometers opgezocht en
de hoogte boven de zeebodem gelokaliseerd, waarna he! net uitgezet wordt. Met zo groot
mogelijke sneiheid wordt dan geprobeerd door de waargenomen school heen te trekken.
Bigkt volgens echometerwaameming dat dit is gelukt, dan wordt direct daarna het net
opgehaald. De op deze wijze springlevend gevangen vis verblijft dan ook zeer kort in het
net en komt levend en onbeschadigd aan dek. Dit komt de houdbaarheid ten goede, mits
de verzorging van de vis optimaal is.

K.4, 0p de houdhaarheid geilchte voorzieningen aan schip en uistuig


Niet alleen is de manier waarop vis wordt gevangen (de visserijmethode) van invloed op
zr;n lichamelijke toestand en dus op de houdbaarheid. Levend onbeschadigd, gevangen
vis kan door onvoldoende op de houdbaarheid gerichte voorzieningen aan schip en

visldiik'íd. a tar yis ennssdiiproau|da


lMicroliotosi. 75

You might also like