Professional Documents
Culture Documents
Vissrijkundeboek 4 BLZ 2-75 PDF
Vissrijkundeboek 4 BLZ 2-75 PDF
-r-
Uisserijkunde 4
Hoofdstuk I De pelagische trawl
a. Inleiding 6
b. De pelagrsche trawl 6
L Constructie en optulging van pelagische trawls 7
2. De uitrusting en lnrichting voor de pelagische visserij 8
3. De beoefening van de pelagische visserij 9
4. Kenmerken van de pelagische visserij 10
5. Procedure pelagische visserij 10
a. Aanvang visserÍj 10
b. uitzetten 11
c. Vissen 13
d. Inhalen 13
e. Beëindiging van de visserij 17
HooÍdstuk2 UisopspoÍingsapparatuur
a. lnleiding 18
b. Snelheid van het geluid onder water 18
C. Registratie van het bodemprofiel op echogram 19
d. Onderscheid tussen verschillende vssoorten 20
l Haringscholen 20
2. Makreel 20
3. Tonijn
4. Plankton 20
e. Reacties van vissen op geluid en licht 2I
f. Registratie van enkele vis, visscholen 2r
HooÍdstuk 4 Uisteelt
a. lnleiding 34
b. De voor- en nadelen van visteelt 35
c. Msteelt in Nederland 35
L Open systeem 36
2. Stagnerend systeem 38
3. Recirculatiesysteem 38
d. Het kweken 38
e. Voorbeelden 39
L De Afrikaanse meerval 39
2. De paling 39
\---,'
A. lnleiding
Pelagische visserij is de meest beoefende visserij op de wereld. Het grootste deel van de
wereldwateren is immers te diep om de bodemvisserij te beoefenen.
Pelagisch betekent zwevend. Onder dit begrip kunnen veel visserijmethoden worden inge-
deeld. Behalve de bodemnetten zijn alle andere netten pelagische netten.
B. De pelagische trawl
Reeds vóór I940 waren pogingen gedaan om een gesleept net te ontwikkelen waarmee de
hele waterkolom bevist kon worden. Pas in 19ó3 werd dit vistuig, de pelagische trawl
(Eng.: midwater trawl), voor het eerst met succes in Duitsland voor de vangst van haring
toegepast.
De Suberknlb-borden (Eng.: Suberknib door) worden zodanig door het water verplaatst dat
ze Íraast een scheerkracht (horÈontale spreiding) ook een liftkracht op het net uitoefenen.
G5ox]É =z7oo).
0,2
Van een dergelijk net zijn de vlerken en het eerste perk van netwerk met een maaswijdte
van 3,6 m gemaakt. Het tweede en de volgende perken hebben een maaswijdte van resp.
I,8 m, 1,2 m,0,8 m, 0,6 m etc., zodat de maaswijdte naar het achtemet voortdurend
afneemt.
Een pelagisch net is víerz|dig. Boven- en onderzijde zijn veelal geh.lk hoewel sommige
fabrikanten de ondemokken enige meters langer dan de bovennokken maken waardoor
de verlengingsdraden korter kunnen zijn. De twee zijden zljn meestal kleiner dan de
onder- en bovenzi.jde, soms echter gelijk van afmetingen waardoor een vierkant net ver-
kregen wordt.
Een vierkant net, d.w.z. een net met vier identieke zi.jden, wordt door buitenlandse hek-
trawlers toegepast a1s ze op grote diepte vissen. ln dat geval kan door de lange vislijnen en
de toepassing van zware nokgewichten tijdens het vissen een vierkante vorm van her net
bereikt worden.
Om de visschool te vangen moet de schipper het net in een zodanige positie in de water-
kolom brengen dat de netopening de dichtste concentratie van rris in de school zal door-
snijden. Als de schipper het net hiertoe omhoog moet brengen dan wordt snelheid
vermeerderd waardoor de Suberhiib-borden meer 1iítkracht op het net gaan uitoefenen en
het net zal stijgen. Het kan voorkomen dat de hiervoor beschikbare tijd, die bepaald wordt
door snelheid en uitgevierde lengte vislijn, te klein is. In dat geval kan geprobeerd worden
de vislijnen in te halen, terwi3l de scheepssnelheid zoveel mogelijk gehandhaafd blijft. Dit
kan alleen als de vislier sterk genoeg is, terwijl ook voldoende voortstuwingsvermogen
beschikbaar moet zijn.
Bevindt de school zich lager dan het net in de waterkolom, dan wordt snelheid vermln-
derd en, als de school zich veel dieper dan het net bevindt, wordt vishjn uitgevierd. Op de
netsonderecorder kan de schipper zien of de school geheel in de netopening komt of, bijv
a1s gevolg van een neeÍrÀ/aartse ontwijkingsreactie vóóï het naderende net, de school
gedeeltelijk ontsnapt. In de begintr.ld van de pelagische visserij werden netten toegepast
waarvan het netwerk in het voomet een maaswijdte van 20 cm had. Met behulp van de
netsonde werd waargenomen dat niet-kuiuieke haring die in de netopening kwam wijwel
altijd op ca. 4-5 m van het netwerk bleef.
Sommlge pelagrsche vissoorten, o.a. de in het noordelgke deel van de Atlantische Oceaan
voorkomende roodbaars, hebben een voorkeur voor een bepaalde watertemperatuur.
Informatie over het temperatuurverloop in de waterkolom en vooral de diepte van de
temperatuurspronglaag, die voor veel vissoorten een barrière \s waar ze boven of onder
bh;ven, is dan van groot belang voor het resultaat van de visserÍj. Vooral als de vissoort
waarop gevist wordt niet in grote concentraties voorkomt, zodat de visopsporingsappara-
tuur weini.g hulp biedt. Om deze informatie te krijgen kan een temperatuursonde in de
omhulling van de netsonde gemonteerd worden. De nelsondekabel fungeert als informa-
tie-overbrenger. De temperatuur van de waterlaag waarin het net zich bevindt, kan op de
netsonderecorder afgelezen worden.
Heeft het net op verschillende punten van de kuil bevestigde kuilv-ullingsmeters, dan fun-
geert de netsondekabel ook a1s overbrenger van deze informatie die op de netsonderecor-
der zichtbaar gemaakt wordt. Het principe van de kuihrrllingsmerers is gebaseerd op
meting van de vervorming van de mazen als de kuil zich \,Llt.
Nadelen
a. Voor het met gunstig resultaat beoefenen van deze visserijmethode is een voortstu-
wingsvermogen van minimaal 500 kW (800 pk) nodig waardoor het energieverbruik
groot is.
b. Voor een efficiènte beoefening is een sterke vislier, tenminste één nettentrommel en
een netsonde een vereiste inveslering.
8.5.b. Uitretten
B. Uitzetten van pelagische trawl
L Als sonar aanwezigheid van visschool aangeeft, wordt schip op koers naar visschool
gebracht en vaart verminderd tot langzaam vooruit. De bemanningsleden die voor het
uiuetten van het vistuig nodig zijn, komen aan dek.
2. lndien de afstand tussen de visschool en het schip zodanig groot is, dat het vistuig
uitgevierd is voordat het schip op de positie van de school aangekomen is, wordt met
uiuetten begonnen.
3. Als de school bij sonarwaarneming te dicht bij het schi.p is, kan over de school heenge-
varen worden tot voldoende afstand tussen schip en visschool verkregen is om vistuig
uit te zetten en op gewenste diepte te brengen. Heeft het schip voldoende afstand dan
op tegenkoers naar visschool gaan. Tijdens het over de school varen geeft het vertikale
echolood informatie over afmetingen en dieptepositie van de school en kan eventueel
exacte Decca-positie bepaald worden.
4. De kuil wordt op een teken vanaf de brug overboord gegooid waarna het net van de
netten[ommel gevierd wordt. Tijdens het uitvieren wordt de steek, waarmee het kuil-
touw aan het speciale stropje op de bovennaad van het net bevestigd is, gecontroleerd.
(figuur l).
Fíguur l
Figuur 2
10. De patenschalm wordt ln de aan het visbord bevestigde G-haak gepikt (figuur 3).
Fíguur 3
8.5.c. Vissen
C. Het vissen met de pelagische trawl
1. Tr;dens het uitzetten wordt de positie van de visschool voortdurend met behulp van de
sonar geobseweerd en worden eventueel noodzakelijke koerscorrecties aangebracht.
2. Op het moment dat school zlch onder het schip bevindt, geeft echoloodschrijver infor-
matie over afrnetingen (grootte) van de school en de positie in de waterkolom. Gelet
wordt hoe vistuig op dat moment achter het schip staat. lndien vistuig niet recht ach-
ter het schip staat, wordt zodanige koerscorrectie aangebracht dat te verwachten is dat
school binnen het vangbereik van het net komt.
3. lndien op nesondeschrijveÍ waargenomen wordt dat net ten opzichte van school niet
de juiste diepte heeft, dan wordt het net door vaart te vemeerderen (net stijgt) oí te
verminderen (net daalt) op de gewenste diepte gebracht.
4. lndien op netsondeschrijver waargenomen wordt dat een gÍoot deel van de school
gevangen wordt dan vistuig inhalen (zie D.).
5. lndien op netsondeschrijver waargenomen wordt dat school geheel of grotendeels
gemist wordt, dan eerst even doorvissen om ruimte te krijgen voor het weer op tegen-
koers brengen van schip en visturg.
6. lndien de positie van de pelagische trawl vlak boven de zeebodem is, vervolgens
motor korte tijd op vo11e kracht om afstand tussen vistuig en zeebodem te vergroten.
7. Als afstand vistuig-zeebodem voldoende groot is motorvermogen vermlnderen en
vislier inschakelen. Vislijnen inhieuwen tot visborden boven water zun.
8. Schip en vistuig op tegenkoers brengen.
9. Zodra schip op tegenkoers ligt, vislijnen weer uitvieren en school met sonar opsporen.
Procedure begint nu weer met C.1..
8.5.d, lnhalen
D. Inhalen van vistuig en aan boord brengen van de yangst
L Motorvermogen korte tr.ld opvoeren waardoor de totale vangst in kuil en achtemet
komt en de afstand vistuig-zeebodem toeneemt.
2. Motorvermogen verminderen en vislier inschakelen. Vislijnen snel inhieuwen tot
visborden wateroppervlak bereikt hebben. Vervolgens visborden langzaam tot hanger-
blokken inhieuwen. (figuur 4).
vissedi*md! | p.las&i1.rra.l 13
lD.
Fíguur 4
3. Patenthaken vàn borgkettingen aan visborden bevestigen. Vislijnen iets vieren zodat
visborden in borgkettingen komen te hangen en visli.jnen losvallen.
4. Vislijnen met aangesplitste patentschalmen van aan visborden bevestigde G-haken los-
maken.
5. Boven- en ondervoorlopers op vislijntrommels winden tot gewichten hangerblokken
bereiken.
6. Hieuweind van gewichten losmaken. Thuishalers van nettenÍommel aan bovenlok-
ken en hieuweinden van ondemokken bevestigen (figuur 5).
Figuur 5
Fíguur 7
1I. Strop bij hekrol om netwerk van achtemet sLaan en haak van zg. Jojo'in deze strop
inpikken. Hulptrommel van lier waarop deze lojo' zit inschakelen en deze staaldraad
stij f zetten.
12. Nettentrommel iets laten uitvieren zodat, jojo gehele gewicht van vangst opvangt.
13. Kuiltouw door middel van aan tweede hulptrommel bevestlgde thuishaler inhieuwen,
totdat veÍdeelstrop hekrol bereikt.
14. Visstortluik, met aan de binnenkant de kuilvang, openen.
15. Jomper, die zich op derde hulptrommel bevindt, inhalen tot het deel van de vangst dat
zich achter de verdeelstrop bevindt - een zg. 'pak - over de hekrol aan boord komt en
in de kuilvang valt (figuur 8).
Fíguur 9
N-8.: Procedure D-I6 tot D-19 wordt net zo lang herhaald tot gehele vangst aan
boord is.
A. lnleiding
Zonder visopsporingsappaïatuur is het vissen met veel pelagische netten ondenkbaar.
Omdat veel soorten vis die met pelagische netten worden gevangen, in schoolverband
zwemmen kunnen zij opgespoord worden met deze apparatuur.
De positie van het net in de waterkolom kan met behulp van deze apparatuur ook worden
bepaald.
ii
--
_t:=--:
I:-:_
zêeooDêtu|ák
Fíguur 10
dan duurt zowel de heen- als terugweg dus 0,5 seconde; in 0,5 seconden wordt afgelegd
750 m; de gemeten diepte bedraagt dus 750 m.
rillldirund!{ v&pyonnssdppdld&L/
|
l8
Het i.s dus nu duidelijk, waarom eersl de voortplantingssnelhei.d van pulsen ondeï water
bepaald di.ent te worden, voordat men afstanden en diepten kan meten.
De juiste kennis van de voortplantingssnelheid van het geluid in het water is van grote
betekenis voor het echolood.
Figuur IJ. geeft een overzicht, hoe de snelheid van het geluid met de temperaturcn en het
zoutgehalte verandert. In koud water en zoutgehalte 0 g is de geluidssnelheid ongeveer
1400 m per seconde en in warm water met sterk zoutgehalte 1520 m per seconde. Hieruit
volgt, dat a1s we ons echolood instellen op een voortplantingssnelheid van 1400 m per
sec.; dus op koud water met zoutgehalte 0 g en hadden we een diepte van 15,20 m dan
zou het in de Rode Zee bij warm water en hoog zoutgehalte ongeveer 14 m aanwTjzen.
Stelt men het echolood in op een gemiddelde geluidssnelheid van bljv 1460 m dan
kunnen bij veranderde wateromstandigheden ln de praktr;k fouten van maximaal 4%
opfeden, dit wil zeggen een diepte-aanwijzing van bijv 10 m warer onder de kiel kan ook
9,60 of 10,40 m bedragen. Deze onnauwkeurigheid wordt in de praktijk geaccepteerd.
I watêrtemparatuur Zoutgehalte
250 I
200
150
100
50
00.
10 20 to ooroaouo to to m/sêc
tooo 'o 'tuoo
Figuur 11
13. Deze vis wordt geraakt door een impuls, die b5 terugkaatsing dus een streepje op het
echolood geeft. Als het schip even verder is gekomen, zal dezelfde vis weer geraakt worden
door een impuls op de plaats b enz.. Van deze vis worden dus een serie naast elkaar liggen-
de streepjes als echo's op het echolood geregistreerd, omdat het echolood zich met een
bepaalde snelheid voortbeweegt. Deze streepjes zullen echter niet op dezelfde plaats naast
elkaar liggen, want de vis in positie a bevindt zich verder van de onderkant van het schip
af als bijv in positie d, die er bi.jna loodrecht onder 1igt. De vis in positie a wordt op een
grotere diepte geregistreerd dan in positie b en die b weer op grotere diepte dan die in
positie c enz.. Totdat de vis de positie loodrecht onder het schip is gepasseerd, waarna de
afstand in e, f, g, en h weer langzaam groter woÍdt. Hier komt nog bij, dat in de buurt van
de rand van het tastbereik de impuls vermindert, zodat hier de echostreepjes op het echo-
lood naar de rand steeds kleiner worden.
tlirrlriil'lnd. { rasopsponigsappaÍdrl{tr/ 21
|
,!.
ié.*-- J
A Transducêr watêroppêÍvlak
Bundelbrêedte
vvv
l/tlv\/t/
Figuur 13
Waiertemperatuur
Zoutgehalte
Voortplantingssnelheid van het geluid
m/sec
A watertemperatuur
Zottgehalte in Vo
25o
0 1020 30
20o
15 (,
10o
5o
van het geluid
0o
10 20 30 40 60 70
1400 1450
FígMr 14
vi...ti*ttac I sponngsapparctutr 22
l\Jlsop
Totaal ovêzicht geïntegreerdê Visopsporings Apparatuur
'OmniSolar
'Echoloden
'l.T.l. Syste€m
'TÉwlsonaí
I
staaldraed kabel É -_ ómnisonar r
tl i 24Khz di6ptê
$hoolvê
FS-900 (t.T.t.) {1)
(r.T.t.) ítrt_)
dreadloos
(s)
,=*
oppeívlaKetol eÍs;nd;.d. dala lransÍeí
' z'z-gsKhz.
trawlsonar bovenpeês visbordên naarschip
330 Khz
(FS-9oo)
(r.T.r.)
calchsensors
(volhêids meteís)
onderpses en bodem
Fig,]ar 15
aÍstand
3 calchs€nsors (1.Í1.)
tussen
visboÍden ..t
1;
qK
onvangst
ÍrawloPening (FS'900)
(r.T.r.)
v.- r {lTl )
"
- ira-nsducer
27-33Khz "-'
oponlns
Írawl (hoogte) (r.Ír.)
Trawt (diêptê) 0.Ít.) visbord
(.r.t.)
Hooglê bov€n dê bod€m (.Í.t.)
0.Ír.)
Figuur 16
21lOSl95 22tl538
ea se
.t. 71.,
78m
/.'
6.4'
1,, ''/l\
'I1.1 ,rU.rOjL, | 36m
3.40 m
12:25 min _
Soft IÉ ffi Hard
Fíguur 17
rirrcriirunde | vsopsporinssopparan ur 23
|
ES-500 ECHOLOOD
Bov€n ên Ondêrp€€s
gegevêns van l.T.l,
sR-240 SONAR
Fíguur )B en 19
NETSONDESYSTEEM
grcndpees
bodsm
TRAWLSONAR SYSTEEM
. grondPeês + 40 cm
Figuur 20 en 21
rb$dilu'd. { i.soFporinssappardruur 24
|
lttatatatrtttlttttttrttttittrlattltf
ratatttttaatrtttattr
Oppervlakiê
\
-:--:"ll
\
!\\
t,\\\
I'f ..'{"'*\i...ir
/l \t'
/ !
./
I
Ii
rà\i
a l\
.t *=..-\
a -'.---_="
ítaaalalrrrrllrar{a
I
l
| 42m
=,ll
i
i
Bodem
il
Fígnr 22
'Transducer
I
Fígu,r 23
Vi$rdirurd. | iasopvnnSsappalatuul 25
|
HooÍdstuk 3
A. lnleiding
De eerste modellen van de ringzegen moeten al heel oud zr;n. Het principe van dit net is
het insluiten, door een omringende beweging, van vis.
De ringzegens in dit hoofdstuk beschreven zijn echter zeer modem en enoÍn groot.
Ringzegens van groot tot klein worden overal ter wereld gebruikt.
B. Ringzegen
Het vangprincipe van een ringzegen (Eng.: purse sei.ne) is gebaseerd op het door een wand
van netwerk omringen van een visschool, zodat ontsnappen in zijwaartse richting ni.et
mogeh;k is. Vervolgens wordt de onderkant van het net gesloten, waardoor ontsnappen
van vis in de diepte ook onmogelijk is.
Een ringzegen bestaat uit een groot, langwerpig stuk netwerk. De bovenkant van dir net-
werk is aan een lijn met drijvers bevestigd, de drijverhjn (Eng.: float line). Aan de met lood
of ketting verzwaaràe onderkant zijn op regelmatige afstand ringen (Eng.: purse ring)
bevestigd, waardoor de sluith'1n (Eng.: purse line) Ioopt. Door deze sluit\n in te halen
wordt het net aan de onderkant dichtgetrokken waardoor het net de vorm van een buidel
(Eng.: purse) krijgt, waarmee een gedeelte van de watermassa afgesloten wordt.
Over de gehele wereld gerekend is de ringzegen het vistuig, waamee de grooste hoeveel-
heid vis gevangen wordt. De ringzegen wordt zowel in de geindustrialiseerde landen a1s in
de ontwikkelingslanden toegepast voor het vangen van pelagische vissoorten die, perma-
nent of tijdelijk, in grote concenfaties of scholen voorkomen.
De vissoorten die met de ringzegen gevangen worden, zijn zowel kleine pelagische vissen,
in hoofdzaak haringachtigen (haring, ansj ovis, sardien, sardinelle, pelser), als gote pelagr-
sche vissen waarvan de tot de makreelachtigen behorende tonijnen de belangnlkste zijn.
Het grootste deel van de door ringzegenvaartuigen (Eng.: purse seiner) aangevoerde vangst
van kleine pelagrsche vissoorten wordt als grondstof voor de fabricage van vismeel en vis-
olie gebruikt. Vooral landen als Peru, Chili en Noorwegen hebben een belangrijke indus-
trievisserij die de ringzegen toepast.
Met de ringzegen gevangen kleine pelagische yissoorten als sardien en ansjovis worden
ook a1s grondstofvoor de conservenindustrie gebrulk (o.a. Portugal, Marokko).
Yi.lediru"de I l1/6rnj de 26
'ner 'insz's,n
B.t. Historische ontwikkeling
De ringzegen behooÍt vanwege het vangprincipe tot de groep van omringende vistuigen
(Eng.: encircling gear). De voorloper van de ringzegen is de reeds eeuwen langs oevers en
stranden toegepaste oever- of strandzegen. In de landen om de Middellandse Zee heeft
zich uit de strandzegen een vistuig ontwikkeld dat hlermee grote overeenkomsten
vertoont. Dit vistuig, 'de lampara', ontstond uit de behoefte om ook verder van de kust in
dieper water voorkomende scholen kleine pelagische vissoorten te vangen. Evenals de
strandzegen heeft de lampara lange vlerken met grote mazen en is de bovenkant van drij-
vers voorzien, terwijl de onderzijde verzwaard is. De drijverpees is echter veel langer dan
de verzwaarde loodpees (Eng.: leed line; sole rope).
De visserij met de lampara wordt meestal met één schip uitgevoerd. Nadat een visschool
gelokaliseerd is - woeger gebeurde dit visueel vanuit een kraaiennest - wordt een boei
overboord gezet waaraan een vlerk van de lampara is vastgemaakt. Het schip vaart nu, ter-
wijl de rest van het net wordt uitgezet, met een wijde boog om de school heen tot de boei
weer bereikt wordt. Vewolgens worden beide vlerken van het net gelijktijdi.g binnenboord
gebracht. Doordat de onderkant van het net veel korter is dan de bovenkant, wordt ti.ldens
het inhalen de vluchtweg naar beneden afgesloten door het ver vóór de drijverpees uitste-
kende netwerk van de onderkant. Ulteindehjk is zoveel netwerk binnenboord gebracht
dat de vis zich in het mldden van het net bevindt. Dit gedeelte van het net is van nauw-
mazig netwerk vewaardigd, dat ter plaatse ruim aan de drijverpees bevestigd is (verde-
Iingsverhouding). Hierdoor ontstaat de zak (Eng.: bunt) waar de vangst zich verzamelt.
De lampara-visserij kan ook met twee schepen beoefend worden, die het net langzaam
tussen de schepen in de richting van de visschool siepen.
Oorspronkelijk werd deze visserijmethode in de Middellandse Zee voor de vangst van sar-
dien toegepast. Deze visserij vindt in donkere nachten plaats waarbrj de sardien bij een
kleine boot, die met sterke lampen is uitgerust, geconcentreerd wordt (lichtvisserij).
Vervolgens werd de lampara gemodiflceerd door ter plaatse van de zak waarin de vangst
zich verzamelt aan de onderpees met korte stroppen ringen te bevestigen. Door deze rin-
gen loopt een lijn waarmee, als de vlerken binnenboord gebracht worden, de onderkant
geheel afgesloten en boven water getrokken wordt.
De volgende stap in de ontwikkeling van dit tlpe omringende vistuig was het wijzigen van
het net in een meer rechthoekige vorm en het langs de hele lengte van de onderpees aan-
brengen van ringen. Hierdoor ontstond her ringnet (Eng.: ringnet) dat zijn naam ontleent
aan het feit dat een visschoo] met het netwerk van dit vistuig omringd kon worden.
Vervolgens wordt door inhalen van de sluirh.;n de onderkant gesloten en pas daarna wordt
een gedeelte van het net scheep gehaald. Dit betekent dat de tijd waarin vis eventueel in de
diepte kan ontsnappen kleiner wordt, terwijl als het net geheel gesloten ls, ontsnappen
onmo gelijk geworden is.
Evenals bij een lampara worden van een ringnet beide einden tegelijkertijd aan boord
gebracht. Het grote verschil tussen beide vistuigen is dat een ringnet aan de onderkant
door middel van de sluitlijn gesloten kan worden.
Vervolgens ontstond de behoefte om het inhalen van het net verder te mechaniseren. Dit
kon alleen bereikt worden door het net van één kant aan boord te brengen. Hiertoe werd
de nauwmazige zak naar het einde van het net gebracht dat als laatste aan boord komt en
zo ontstond de ringzegen.
eo ,à1--):Z===.-)J eo 1
c.-t
<.-t
-- -l,"
Nadat deze hulpboot te water gelaten is, maakt deze eerst aan het begin van het net vast en
trekt hieraan op tegenkoers van het schip, zodat dit in positie gehouden wordt.
Is de ringzegen uitgezet, dan maakt de hulpboot aan bakboord van het schip vast en tracht
door dwarsscheeps trekken te voorkomen dat het schip tijdens sluiten van de onderkant
en aan boord brengen van het net in de ringzegen komt. Tevens kan de hulpboot gebruikt
worden om tijdens het schieten onklaar geraakt netwerk te verhelpen of, als bij zeer grote
vangsten de ringzegen dreigt te zinken, door aan de drijverpees vast te maken plaatselijk
voor extra drijfvermogen te zorgen.
De schroef van de hulÉoot is zodanig door een kooi beschermd dat over de drijverpees
gevaren kan worden.
Voor het aan boord brengen van de grote vangsten die met de ringzegen gedaan worden,
werd woeger uisluitend een groot schepnet (Eng.: brail) toegepast. Dit schepnet bestaat
uit een grote stalen ring waaraan een zakvormig net vastgemaakt is. Het schepnet wordt
aan een grek in het zich nog buitenboord bevindende deel van de ringzegen neergelaten,
veÍvolgens met een kleine lier opgehaald en binnen boord leeggestort.
Tegenwoordig wordt de vangst van kleine pelagische vissoorten, vooral als deze voor de
vismeelindustrie bestemd is, met behulp van een vispomp (Eng.: fish pump), die in het net
neergelaten wordt, aan boord gepompt. Het mengsel van water en vis dat aan boord komt,
wordt over een waterafschei.der (Eng.: water separation screen) geleid waarna de vis in het
ruim of de tanks met gekoeld zeewater (Eng.: refrigirated sea \rr'ater; r.s.w) gestort wordt,
waarmee vooral schepen die ook vis voor directe menseluke consumptie aanvoeren, zi.jn
uitgerust.
j"r
Nadat zak, hoofdnet en vlerk aan elkaat gezet ztjl]. erL eventueel de versterkingsrand is aan-
gebracht, wordt het net aan resp. boven-, onder- en zijpezen bevestigd. Aan de bovenpees
wordt vervolgens de drijverpees bevestigd. De drijverpees bestaat uit een pees waarop drij-
veÍs geregen zijn. Tegenwoordig zijn de drijvers vaak opblaasbaar. Aan de onderpees wor-
den met behulp van korte stroppen de sluitringen bevestigd. l-angs de onderpees wordt
zoveel ketting aangebracht, dat de zinksnelheid voldoende groot is.
Aan het materiaal van ringzegens worden de volgende eisen gesteld: hoog speciflek
gewicht ln verband met een grote zinksnelheid, hoge breeksterkte, lage weerstand ten
opzi.chte van stroming en lage kostprijs. Vanwege het hoge specifieke gewicht wordt voor
de constructie van ringzegens netwerk van het sterke nylon (PA) of het nog zwaardere,
maar minder sterke, polyester (PES) toegepast. De zinksnelheid kan nog verder vergroot
worden door het netwerk te tanen of een andere kleurbehandeling te geven. Hierdoor
neemt ook de bescherming tegen de nadelige invloed van licht op het netwerk af.
Teneinde het gewicht, de weerstand tegen stroming en de prijs te verlagen worden ringze-
gens voor de vangst van kleine pelagische vissoorten vaak van knooploos netwerk vervaaÍ-
digd. De maaswijdte van het netwerk van een ringzegen moet zodanig zijn dat de vissen
enerzijds niet kunnen ontsnappen en anderzijds niet, als bij een kieuwnet, in de mazen
verstdkt kunnen raken. De vissen die in het net vasuitten moeten na het aan boord bren-
gen van het netwerk hieruit verwijderd worden, wat erg arbeidsintensief is. Raken veel vis-
sen in de mazen verstrikt, dan bestaat zelfs de kans dat de ringzegen door het gewicht van
de vissen zinkt. De maaswijdte van het netwerk van een ringzegen is dan ook kleiner dan
de maaswijdte van liet netweÍk van een kieuwnet voor de vangst van dezelfde vissoort. De
maaswijdte van een ringzegen die in de Noordzee voor de vangst van haring of makreel
toegepast wordt is ca. 32 mm. De maaswijdte voor sprot, sardien en lodde (capelin), welke
laatste vissoort voor de noordkust van Noorwegen voor verwerking tot vismeel gevangen
wordt, is ca. 20 mm. De maaswijdte van een tonijn ringzegen (Eng.: tuna purseseine) is
I00 mm of meer.
Vervolgens wordt, rekening houdend met richting en sterkte van wind en stroom, naaÍ
de beste positie gestoomd van waaruit het uitzetten kan beginnen. De markeringsboei
(Eng.: marker buoy) met de daaraan bevestigde trek- en sluith.;n wordt overboord gezet.
De schipper bhlft de positie en verplaatsing van de school tot het laatste moment volgen.
Vervolgens wordt de strop die belet dat het net door de weerstand van de boei overboord
getrokken wordt, losgegooid en wordt vaart vermeerderd. Zodra het netwerk te water is,
wordt zoveel weerstand opgewekt dat ook het verdere deel van de ringzegen overboord
getrokken wordt.
De tljd die nodig is om de onderkant van de ringzegen te sluiten hangt af van de lengte van
de zegen en het vermogen dat de sluitlijnlier kan leveren.
Als de visschool zich niet verplaatst en een neweus gedrag vertoont, wordt getracht zo-
danig uit te zetten dat de stoming de ringzegen zoveel mogelijk openhoudt. Hierdoor
wordt bereikt dat de kans afneemt dat de school tijdens het sluiten in contact met het net-
werk komt en verder gealarmeerd wordt.
Soms komt het voor dat de visschool meer verspreid of in relatief ondiep water vlak bij de
bodem voorkomt. In dat geval is het gewenst dat begonnen wordt de ringzegen tegen-
stroom uit te zetien en een, wijde boog te maken. De nlet-gesloten lingzegen verplaatst
zich dan met de stroming mee daarbi.j zoveel mogelijk vissen brjeendrijvend. Vervolgen-:
wordt de ringzegen met behulp van lange treklijnen (Eng.: tow rope) gesloten, die aan bei-
de kanten van het net bevestigd zijn.
Het is meer uitzondering dan regel dat brj het omcirkelen van de visschool met de dng-
zegen d.e situatie bereikt wordt dat de cirkel volledig gesloten 1s. In dat geval stooml
het schip naar de markeringsboei terwijl de treklijn, die de laatste verbinding met de ring-
zegen vormt, ultgevierd wordt. Is de markeringsboei bereikt en aan boord gebracht
dan wordt de ringzegen gesloten door de treklijnen met behulp van een speciale liet
(Eng.: tow rope winch) in te halen.
Bij het omcirkelen van de school met de fingzegen is de ideale situatie dat de onderkant
van het netgedeelte dat aLs laatste overboord gaat op hetzelfde moment de ontwerpdieptt
van de ringzegen bereikt als het netgedeelte dat als eerste overboord gaat. Dit wordl
bereikt door het gewicht dat per meter aan de loodlijn bevestigd is vanaf de zak, die al:
eerste overboord gaat, toe te laten nemen.
Factoren van grote invloed op het vangvermogen van een ringzegen zi.jn de zinksnelheic
(Eng.: sinking speed) en de tijd die voor het sluiten van de onderkant nodig is.
Bij een school die zich in een bepaalde richting verplaatst, wordt begonnen de ingzeger
in dezelfde richting en vervolgens in een wijde boog voor de school te schieten. Dit kar
problemen geven als de wind dezellde richting als de school heeft, omdat het schip het uit
zetten bovenwinds van de ringzegen eindigt, waardoor het schip de neiging heeft in de
ringzegen te drijven.
1 = drijverpees
2 = loodpees
3 = dngcnbreidel
4 = sluiting
5 = sluitlijn
6 = zijpees met dngen
7 = vlerkstuk
I = treklijn
I = ÍÍ8klijn
l0 = haa An
11 = zak
Nadat het grootste deel van de ringzegen aan boord is gebracht, bevindt de vangst zich in
het deel van de ringzegen dat tljdens het uitzetten als eerste overboord gaat. Dit deel van
de ringzegen wordt zak (Eng.: bunt) genoemd en moet zo sterk zijn dat het netwerk niet
onder het gewicht van de vangst scheurt. Dit wordt bereikt door in de zak veel dikkere
garens toe te passen, terwijl de maaswijdte van het netwerk ook kleiner is dan in de rest
van àe rrozcoen *"ardoor tcvens voorlomen wordt dat wissen onfsnannen
lrJllclrs rrcL lrtlrarslr varr uc r[rBzsBsr uslllarrrrlrrBsrsucrr zuuar[t
op het achterdek opgeschoten dat onmiddellijk weer uitgezet kan worden. De sluitringer
worden in volgorde op de schietstang geschoven. Tr.; dens dit opschieten van het netwerl
wordt de loodpees zoveel mogelijk aan stuurboord gehouden, terwijl de drijverpees aan dr
bakboord kant van de netbun opgeslagen wordt.
ls de hele ringzegen aan boord dan wordt de markeringsboei boven op het net klaargelegc
nadat de slultlijn, die weer door de sluitringen is gevoerd en de treklijn aan de boei zi.jr
vastqemaakt.
8.4.h. Aan bood brungen van de ringzegen
ls de ringzegen ook aan de onderkant gesloten (figuur 26) dan wordt de haallijn, die aan
het werkstuk bevestigd is, over het powerblok geleid zodat begonnen kan worden een deel
van de ringzegen aan boord te brengen.
Zodra de sluitringen tijders het inhalen spanningsloos zijn, worden deze van de sluitlijn
losgemaakt, zodat de ringen en de daaraan vastgemaakte stroppen ook over het powerblok
binnenboord kunnen komen.
Nadat het grootste deel van de ringzegen aan boord is gebracht, bevindt de vangst zich in
het deel van de ringzegen dat tijdens het uitzetten als eerste overboord gaat. Dit deel van
de ringzegen wordt zak (Eng.: bunt) genoemd en moet zo sterk zijn dat. het netwerk niet
onder het gewicht van de vangst scheurt. Dit wordt bereikt door in de zak veel dikkere
garens toe te passen, terwijl de maaswijdte van het netwerk ook kleiner is dan in de rest
van àc Ànozcoen *""-Áonr tpven< vonrLomen wordt dat vissen ontsnannen
rrJ(rcrrs rrcL lrtrrarcrr varr ue rrrrBZsBsrr wuruL rrcL rrsL Lruur sru(srs uslllarurllrBsrsucrr zuuarut
op het achterdek opgeschoten dat onmidde\k
weer uitgezet kan worden. De sluitringer
worden in volgorde op de schietstang geschoven. Tr.; dens dit opschieten van het netwerl
wordt de loodpees zoveel rnogelijk aan stuurboord gehouden, terwijl de drijverpees aan dr
bakboord kant van de netbun opgeslagen wordt.
ts de hele ringzegen aan boord dan wordt de markeringsboei boven op het net klaaïgelegc
nadat de slultlijn, die weer door de sluitringen is gevoerd en de treklijn aan de boei zi.jr
vastqemaakt.
8.4.b. Aan boord brengen van de ringregen
Is de ringzegen ook aan de onderkant gesloten (figuur 26) dan wordt de haallijn, die aan
het werkstuk bevestigd is, over het powerblok geleid zodat begormen kan worden een deel
van de ringzegen aan boord te brengen.
Zodra de sluitringen tÍjders het inhalen spanningsloos zijn, worden deze van de sluitlijn
losgemaakt, zodat de ringen en de daaraan vastgemaakte stroppen ook over het powerblok
binnenboord kunnen komen.
Nadat het grootste deel van de ringzegen aan boord is gebracht, bevindt de vangst zich in
het deel van de ringzegen dat tijdens het uiuetten als eercte overboord gaat. Dit deel van
de ringzegen wordt zak (Eng.: bunt) genoemd en moet zo sterk zijn dat het netwerk niet
onder het gewicht van de vangst scheurt. Dit wordt berelkt door in de zak veel dikkere
garens toe te passen, terwijl de maaswijdte van het netwerk ook kleiner is dan in de rest
van de ringzegen waardoor tevens voorkomen wordt dat vissen ontsnappen.
Tijdens het inhalen van de ringzegen wordt het net door enkele bemanningsleden zodanlg
op het achterdek opgeschoten dat onmiddellljk weer uitgezet kan worden. De sluitringen
worden in volgorde op de schlestang geschoven. Tijdens dit opschieten van het netwerk
wordt de loodpees zoveel mogelijk aan stuurboord gehouden, terwijl de drijverpees aan de
bakboord kant van de netbun opgeslagen wordt.
Is de hele ringzegen aan boord dan wordt de markeringsboei boven op het net klaargelegd
nadat de sluitlijn, die weer door de sluitringen is gevoerd en de treklijn aan de boei zijn
vastgemaakt.
Uisteelt
A. lnleiding
Visteelt staat de laatste jaren sterk in de belangstelling. Zowel nationaal als intemationaal
wordt er veel aandacht aan besteed. In het algemeen is teelt van produkten gericht op een
zo hoog mogelijke produktiviteit. Dit geldt ook voor de visteelt. Men kan onderscheid
maken in het kweken van vis (telen) en het opkweken van gevangen vis. Ook kan men een
onderverdeling maken ln visteeit in zoet water, brak wateï en zout water. Ál deze visteelt-
soorten hebben gemeen dat men door beinvloeding van het leefmiiieu van de vis, probeert
een grote produktie te krijgen. Het leefmilieu kan men beinvloeden door:
In het buitenland heeft. men veel ervaring opgedaan in de visteelt. De natuurlijke omstan-
digheden zgn daar vaak beter dan in ons land. Zo is er een groot aanbod van zalm en forel
uit Noorwegen, Schotland en Denemarken. Het aanbod van gekweekte zalrr' is zel{s zo
groot dat Noorwegen in 1990 minimumprijzen heeft vastgesteld. De zalm wordt in lorden
en estuaria gekweekt. Rode en witte forel worden voomamelijk in zoetwater gekweekt. ln
Noorwegen, Engeland en Schotland probeert men tong, tarbot, griet en kabeljauw te kwe-
ken. De proeven blijken hoopgevend. ln de warmere landen zoals Gri.ekenland, lsraé1 en
voormalig Joegoslaviè neemt vooral de zeebrasemteelt toe (totaal in Europa ca. 3000 ton
per jaar). Deze vis wordt met name in estuaria gekweekt. De natuurlijke omstandigheden
zijn hier erg gunstig door de goede beheersing van de tempeÍatuur.
Diverse landen hebben maatregelen genomen met betrekking tot de beheersing en het
voorkomen van visziektes. Men dient bijvoorbeeld rnedicijnen toe. Hlerbij is het van
belang dat er geen residuen (chemische resten) in de vis blijven zitten. Momenteel wordt
hiemaar onderzoek verricht. De kweker draagt een grote verantwoordelijkheid in het toe-
dienen van medicijnen.
Bij uitvoer van Nederlandse vis dient door een ce ificaat verklaard te worden dat bU
betreffende bedrijven geen zi.ektes zijn aangetroffen. De Rijksdlenst voor de Keuring van
Vee en Vlees (RW) geeft deze certifi.caten af. Men heeft hiertoe een speciaal controlesys-
teem ontwikkeld. Áan bedrijven die aan bepaalde voorwaarden voldoen geeft men een
Sanitair Levend Visnummer. Dit nummer is min of meer een kwaliteitsgarantie.
Gelijksoortige controlesystemen bestaan er ook in het buitenland.
vis!.dikond. I rrr!'€ll 34
I
B. lle voor- en nadelen van visteelt
Het voordeel van het gecontroleerd fokken en kweken van vis, is de hoge produktie. Over
het algemeen kan men stellen dat de vis bovendien van goede kwaliteit is.
De visteelt heeft ook nadelen, met name de open systemen. Áfvalprodukten van de vis en
de kwekerij leiden onder andere tot een verhoogde algengroei. De verhoogde algengroei
kan tot een verstoring van het ecologisch evenwicht in het water leiden. Veel algen in het
water beperken de goei van plankton. Het tekort aan plankton. dat
9z4is tot voedsel
dient, heeft weer tot gevolB dat de vis niet snel genoeg groeit en zicí niet snel genoeg
voortplant. Een gevolg hiewan kan zljn dat er ook niet genoeg aasvis meer in het water zit.
Het resultaat is dat de kweker op aas gaat vissen om de kweekvis te kumen bijvoederen.
Een verstoord evenwicht heefi gevolgen voor het welzijn van de vis. Het is noodzakelijk
dat de kwekers en de overheden zich in de directe toekomst met de nroblemen van visreelr
gaan bezighouden.
c. Uisteelt in Nederland
In Nederland houdt men zich ook bezig met de visteelt. De verwachtingen zijn groot. Veel
problemen, met name rond de palingteelt, moeten nog opgelost worden. De aÍzet van
gekweekte vis heeft zr;n beperkingen, met name voor wat betrefr de kostprijs. De detaillist
en de consument hebben bovendien nog de nodige bezwaren tegen geteelde vis. Geteelde
vis moet als volwaardig produkt nog geaccepteerd worden.
liriodiksnde | vnr.stu 35
|
Het ui.tzetten van jonge zalm en zeeforel in beekjes is nodig om deze vissoorten op peil te
houden.
meewal ,150.000 kg
paling 200.000 kg
forel 200.000 kg
zalmforel 50.000 kg
totaal 1+ 900.000 kg
Een nadeel van het open systeem is dat het water veÍontreinigd kan raken met yirussen en
bacteriën. De verontreiniging wordt veroorzaakt, doordat het water niet gezuiverd wordt.
Voorbeelden van open systemen zijn de baaien, lorden en estuaria in het buitenland.
Onder het open systeem vallen ook de vijvers waarvan het water aÍkomstlg ls uit bronnen
en wellen. ln Nederland worden op deze manier vooral forel en karper gekweekt.
Het voordeel van deze vijvers is dat de aanwezigheid van virussen en van bacteriën
beperkt kan worden. Het water kan echter altijd verontreinigd raken door onder andere
vogels. Het systeem komt nameL3k ln aanraking met de'open'lucht.
li.i!íirund. | elr 36
|ltst
a) &,
t"
(De
Eet o,rerzícht vr''t de opbolt'tr ran een tu.et4l belangijhe twen rearatl^tlesystemei voot teelt ,tan palitg (a,b)
en eeí slsteem loot' kelt vot meanal (c). Bron: RNO-DLO
Legenda
'I têeld'astin
2 TrÈngelfi lter/ trommelfi ltêr/ platenb€zinker
3 rrickllngf,ltef
4 Frnp
5 zuurstoíreactor
5 bronpomp
7 u.v.lampêi
8 bto{/€Í (pêrCucht} a afiroêr teeltbasCh
9 lentilator b aanvoèr teel6assln
10 mêstopslag c iuppleliêwàter
11 riool/oppervlaktelrràter d ctb
12 upío!/vfflteí zuurÍof
13 pomÉ.k t zuuratof r/ooÍ noodgevellen
lirlrdi*d.l elr 37
lnst
c.2. Stagnercnd systeem
Het stagnerend systeem is een gesloten systeem uitgaande van de waterbeheercing. Het
water is aÍkomstig uit wellen en bronnen. Het wordt afgevoerd in het oppewlaktewater.
c.3. Bechculatiesysteem
Een recirculatiesysteem is een volledig gesloten systeem. Men maakt hier gebruik van ver-
warmd bronwater, welwater of leidingwater. Het water wordt gereinigd door middel van
GioXilters. Na filtering wordt het opnieuw gebruikt, vandaar de naam recirculatie. Het
recirculatiesysteem is zeer intensief en vindt voornamelijk binnenshuis plaats. Het systeem
is vaak volledig geautomatiseerd. Vooral meerval en aal worden in een recirculatiesysteem
gekweekt. Bij dÍ systeem kan men de watertemperatuur goed regelen. Dit is br.; de kweek
van genoemde vissoorten van groot belang.
D. Het kweken
Zoals ln de inleidrng reeds vermeld, wordt er onderscheid gemaakt in het kweken Gelen)
van vis en het opkweken van gevangen vis. Men kan de produktie van het nageslacht rege-
1en of niet. Het niet reguleren van de voortplanting houdt onder andere in, dat jonge vis
gevangen wordt en ln het kweeksysteem wordt uitgezet. A1s de vis niet goed gecontroleerd
wordt, kan men bij een gesloten systeem ziektes binnenhalen. Het uitzetten vanjonge vis
in een kweeksysteem brengt dus de nodige risico' s mee. De kans op virussen en bacteriën
is echter niet groter dan bij het open systeem.
Bij regulering van de voortplanting is beheersing van het voortplantingsproces, het voort-
plantingstrjdstip en het voortplantingsprodukt van belang. Per vissoort verschillen de
gonadenontwikkeling, de gonadenafrijping en het afpaaien. Gonaden vormen de
geslachsprodukten, hom en kuit. Bij de karperachtigen speelt de temperatuur een belang-
rijke rol enbij zalmachtigen juist de daglengte. Het voortpiantingstljdstip kan met dejuis-
te kennis beinvloed worden. Zo kan de kweker de produktie afstemmen op de waag.
De vooÍtplanting wordt beinvloed door hormonen die door de hypoS'se worden afgege-
ven. Afgifte van de hormonen (GTH) gebeurt onder invloed van prikkels van buiren. Men
noemt deze prikkels triggers. Voorbeelden van deze triggers zijn de aanwezigheid van de
andere sekse of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een ondergelopen weiland bij de karper.
Bij vis in gevangenschap komt geen spontane voortplanting voor. De hormonen kunnen
worden nagebootst. Door het lnjecteren van een paaistimulerende stof (bijvoorbeeld gona-
dotropinen, een hormoon afkomstig uit de urine van zwangere vrouwen of de gemalen
karperhlpofyse) kan men de voortplanting stimuleren. Na ongeveer 12 uur en bij een
temperatuur van 25'C komen de eitjes wij. De vis kan op het juiste moment worden afge-
streken. Dit vuirl zeggen dat de kuit door het duwen op de buik uit de buikholte wordt
gedrukt.
Door genetische selectie en manipulatie zal men binnenkort in staat zijn sekse-omkering
te laten plaasvinden of voor de volgende generatie het geslacht te bepalen.
Vi!!ênilurde I Y6tesl. 38
]
A1s dekweker door fokken of door vangst nieuwe broed heeft, wordt hij voor de volgende
problemen gesteld:
- hoe worden de j ongen consumptiewaardig (het opkweken) ;
- hoe blijft de vis gezond (het voorkomen van ziektes).
t. Uoofteelden
In deze paragraaí worden een goed en een minder goed voorbeeld van visteelt behandeld,
. te weten:
a. de Afrikaanse meewal;
b. de paling.
De grootste groeisnelheid wordt verkregenblj 27,5 à 30"C. Naarmate de vissen groter wor-
den daalt deze optimale tempemtuur tot ongeveer 25"C. Na 20 tot 26 weken in de kweek-
bakken kan de meewal een gewicht bereiken van 300 à 500 gram. Een m3 kan tussen de
100 à 400 kg vis opleveren.
Nederlandse kwekers lopen qua kennis en ewaring achterop bij het buitenland. Doordat
men over steeds meer praktische ervaring beschikt en gebruik kan maken van weten-
schappelijke kennis, lopen ze de achterstand langzaam maar zeker in.
De meeste aal wordt gekweekt inJapan. Sinds 1969 kweekt men daar ook de Europese aa1.
Vi$oriikund! a viíeelr
I
39
HooÍdstuk 5
A. lnleiding
Visserij is de verzamelnaam van alle menselijke activiteiten die het onttrekken van planten
en dieren aan het aquatisch milieu tot doel hebben ten behoeve van de directe of indirecte
voeding van de mens. Visserij heeft dus niet alleen betrekking op de vangst van vissen,
maar is ook van toepassing op het vangen van schaaldieren (gamalen, kreeften, krabben),
schelpdieren (mosselen, kokkels, etc), weekdieren (o.a. inktvissen), zoogdieren (o.a. wal-
vissen), algen en wieren.
Het aquatisch milieu waarin de visserij beoefend wordt, kan zeer verschillend zijn, nl. het
zoute water van oceanen en zeeën, het brakke wateÍ van bijv lagunen en het zoete water
van rivieren en meren.
Over de hele wereld verschaft de visserij dlrecte werkgelegenheid aan naar schatting 10
miljoen vissers. Een deel hiervan kan echter slechs gedurende een deel van hetjaar werk-
gelegenheid in de visserij vinden. Deze part-tlme vissers komen vooral in tropische landen
voor waar, brjv door klimatologische omstandigheden, de visserij a1leen seizoenmatig
beoefend kan worden.
Behalve aan de vissers geeft de visserij werkgelegenheid aan mlljoenen mensen die betrok-
ken zijn b4 het verwerken, fanspoÍteïen en verkopen van vis en visprodukten.
Wordt verder rekening gehouden met de families van diegenen die in de visserij werkzaam
zijn, dan zijn enkele honderden miljoenen van de visserij aÍhankelijk.
De visserij is ook erg belangrijk voor de voedselvoorziening. Het aandeel van vis in de
wereldbehoefte aan dierh.lke eiwitten is ongeveer 18 procent. Vooral in veel Aziatische ont-
wikkelingslanden vorÍnt vis een zeer belangrijk bestanddeel van het dieet. Volgens schat-
tingen van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) levert vis
in ontwikkelingslanden zelfs een bijdrage van meer dan 30 procent in de behoefte van het
grooste deel van de bevolking.
Vis kan echter ook op indirecte wijze een brldrage in de behoefte aan dierlijke eiwitten
dekken. Over de hele wereld worden grote hoeveelheden vis tot vismeel en visolie ver-
werkt. Vismeel wordt in hoofdzaak als een component van vee- en kippenvoer gebruikt en
levert zo een bijdrage in de produktie van vlees, melk en eieren. Over de hele wereld werd
in 1982 ongeveer 2,5 miljoen ton vismeel en 0,5 miljoen ton visoli.e geproduceerd. Voor
de produktle van 1 kg vismeel is gemiddeld 4,5 kg vis nodig, zodat de vismeelindustrie
meer dan I I miljoen ton vis als grondstof gebruikte.
De oceanen en zeeën bedekken 71 procent van het aardoppervlak. Een blik op de wereld-
kaart leert echter dat op het zuidelijk halfrond een groter deel (BJ. procent) met water
bedekt is dan op het noordelijk halfrond (6J. procent). Tabel 1 geeft aan hoe de aanvoer
van de zeevisserij over de oceanen, inclusief de randzeeèn, verdeeld is en welke oppewlak-
te deze wateÍÍnassas hebben.
Zoals te verwachten is, levert de Grote Oceaan ook het grootste aandeel in de wereldaan-
voer. A1s rekening gehouden wordt met de veel kleinere oppervlakte van de Atlantische
Oceaan dan Ievert àeze wereldzee de grootste hoeveelheid aanvoer per oppewlakte een-
heid.
De Indische Oceaan is niet alleen klein van afmetingen. Ook de aanvoer is, in vergelijking
met de aanvoer uit de andere oceanen, gering. De Indische Oceaan is dan ook de mirst
produktieve oceaan.
Beziet men het exploitatiepatroon van veel visstapels, dan blijkt dat de meeste hiervan
reeds optimaal of zelfs overbevist worden. ln het algemeen is de mate van bevissing het
hoogst in de gematigde zones van het noordelijk halfrond waar zich de dicht bevolkte
geindustriali.seerde landen bevinden. Ofschoon zich hier enige nog weinig geëxplolteerde
visstapels bevinden, zoals bijv {e!we lnElf" in het noordoostelljke deel van de
Atlantische Oceaan, liggen de gebieden waar de ïangst van conventionele yissoorten nog
opgevoerd kan worden op het zuidelgk halfrond. Eén van deze gebieden is het continenta-
1e plateau voor de kust van Árgentinië. Daamaast zal een toename van de vangst op de lan-
ln zee- en zoetwateÍ leven meer dan 30.000 soorten vissen waarvan minder dan 1000
soorten van enig commercleel belang zijn. Het aantal visstapeis dat van groot commercieel
belang is, beperkt zich zelfs tot ongeveer 50 vissooïten.'Van de weinig beviste stapels in
zee wordt voor toekomstige exploiïatie het meest verwacht van de inktvissen, de mesopel-
agische vissoorten (o.a. lantaamvis) die zich op een diepte van 200 tot 1000 meter ophou-
den en het 'krill' (aasgamalen).
De verwachting is dat de vangst van inktvissen vewiervoudigd kan worden tot ca. 5 mi1-
joen ton per jaar. lnktvissen kunnen met verschillende visserijmethoden gevangen wor-
den. Verschillende van deze methoden zijn ook geschlkt om in de ambachrelijke visserij
toegepast te worden.
Het kweken van vis hoeft zich niet te beperken tot speciaal voor dit doel geconstrueerde
vijvers. Zo wordt vis gekweekt in bevloeide rijstvelden en in natuurlijke wateren a1s poelen
en lagunen. Ook is het mogehjk in bepaalde omstandigheden vis in beschutte delen van
de zee te kweken door bijv van kooiachtige constructies gebruik te maken.
Uitgaande van de huidige situatie in de wereldvisserij zijn er echter nog andere mogelijk-
heden om de hoeveelheid vis dle direct geconsumeerd kan worden op relatief korte ter-
mijn te vergroten. VeeLal worden bij de beoefening van de visserij grote hoeveelheden
ongewenste, veelal ondermaatse vis gevangen. Deze ongewerste bijvangst is o.a. zeer groot
in de garnalenvisserij, zoals deze zowel in de gematigde streken als in de tropen beoefend
wordt. Gamalen komen immers overwegend voor in kustgebieden waar ook de jonge vis-
sen opgroeien. Tr.] dens de garnalenvisserij worden, vooral in tropische wateren, dan ook
zeer grote hoeveelheden jonge vis gevangen. Geschat wordt dat bij deze visserij, die voor
ontwikkelingslanden veel buitenlandse valuta oplevert, meer dan 5 mi\oen ton vis weer
overboord gezet wordt.
Eén van de grootste problemen br; de afzet van vis in ontwikkelingslanden is vee1a1 de gro-
te afstand tussen de aanvoerplaats en de bevolkingscentra en het ontbreken van een goede
infrastructuur voor het distribueren van verse vis (wegen, transportmiddelen, koehng,
etc). Hierdoor, en door het vaak ontbreken van de mogelijkheid de vangst reeds aan boord
te koelen, gaan grote hoeveelheden vis door bederf verl.oren. Verder gaat ook veel vis ver-
loren bij het drogen van vis. Vis die, zoals in de tropen gebruikelijk is, in de zon te drogen
ligt, wordt door larven van vliegen aangetast. Dit woÍdt enigermate voorkomen door de vis
te roken, maar zelfs dan zijn deze vliegen in staat hun nageslacht achter te laten daar waar
de rook niet doorgedrongen is. Een voorzichtige schatting is dan ook dat door al deze
invloeden perjaar 1O milj oen ton vis verloren gaat.
Vb!Íiiluidcr o'aei.htw.reldviserij 43
I
c. lle vruchtbaarheid van het aquatisch milieu
Evenals op het land vormen plantaardige organismen ook in het water de basis van
de voedselketen. Op het land is de vmchtbaarheid veelal direct waameemb aar aan d.e
plantengroei. In zee is dit veel minder duidelijk zichtbaar omdat het basisvoedsel daar
aanwezig is in de vorrn van zeer kleine plantaardige organismen met de-naam plantaardig
plankton of fytoplankton. 'Plankton' ls een Grieks woord en betekent 'het drijvende'.
Piankton bevindt zich in de grootste dichtheden ln de bovenste 100 m van de waterkolom.
De planten op het land hebben voor hun groei o.a. voedingszouten nodig die ze met een
gecompliceerd stelsel van wortels uit de bodem moeten halen. De plantaardige organis-
men in het water zijn daarentegen geheel omgeven door water waarin de voedingszouten
zijn opgelost.
De in het water drijvende plantaardige organismen hebben echter net als de planten op het
land de beschikking over bladgroen (chlorophyl) dat aan planten de zo karakteristieke
groenachtige kleur geeft.
D. Mechanische stimulering
De meeste vissoorten hebben a1s gedragskenmerk dat ze al het mogehlke zu11en doen om
een voorwerp dat nadert op enige afstand te houden. De meestal waargenomen natuurlijke
Íeactie is dat vissen het naderend voorwerp tot een bepaalde afstand naderbij laten komen
en dit voorwerp vervolgens door weg te zwemmen trachten te ontwijken. De situatie
is dan ontstaan dat het naderend vooïwerp de vissen opjaagt. Vooral in de zeevisserij
wordt van dit gedragskenmerk gebruik gemaakt door vissen met behulp van mechanische
middelen tot voor de vangopening van een net op te jagen. Vooral vissoorten als plat- en
rondvissen, die hun leefmilieu op of bij de zeebodem hebben, kunnen met behulp van
mechanische stimulering gevangen worden. Een duidelijk voorbeeld van een visserijme-
thode waarvan het vangvermogen in hooldzaak op mechanische stimulering gebaseerd is,
is de visserij met de ankerzegen op schol. De platvissen trachten de over de zeebodem naar
elkaar bewegende en daardoor bodemmateriaal opwervelende vislijnen te ontwijken en
komen daarbij in de baan van het net. Van groot belang is hierbrj dat de snelheid waarmee
de vislijnen zich over de zeebodem bewegèn zodanig is, dat volwassen vissen niet gedwon-
gen worden met een snelheid te zwemmen dle hoger is dan de maximale kruissnelheid.
Is dit wel het geval, dan moeten ze op het witte spiersysteem overschakelen waardoor ze
snel uitgeput raken en de kans bestaat dat ze door de vislijnen ingehaald worden.
Mechanische stimulering vindt ook toepassing brj de visserij op rond- en platvis met de
bodemtrawl. Hiertoe worden tussen de visborden, die het net in horizontale richting
opentrekken, en het net lange kabels aangebracht die over de zeebodem lopen.
Oorspronkelijk waren de visborden direct of met korte stroppen aan het net bevestigd.
Bij de invoering van het gebruik van kabels tussen ner en visborden bleek dar hi.erdoor her
vangvermogen aanzienlijk toenam. De verklaring hiervoor is dat met kabels een veel groter
oppewlak van de zeebodem en de vlak daarboven gelegen waterlaag bevist wordt (zie
figuur 27). Een rondvis die dicht brj een visbord komt, zal dit naderende object door de
met de verplaatsing van het visbord door het warer gepaard gaande drukgolf met behulp
van de zijlijnorganen voelen of, als in relatief ondiep en helder water gevist wordt, vi.sueel
waamemen. Meestal laat de vis het visbord eerst tot een bepaalde afstand naderen.
Wordt de afstand te klein, dan wordt de afstand met een korte zwembewegng en koers-
variatie weer vergroot. Inmiddels is het visbord gepasseerd en wordt de vis als volgende
obstakel met de naar het net toelopende kabel geconfronteerd. Ook dit obstakel wordt
weer ontweken. Het uiteindelijke resultaat is dat de vis voor de vangopening van het net
gedreven is. Daar wordt de vis geconfronteerd met de voortbewegende boven- en grond-
pees. A1s, zoals in fi.guur 28 is weergegeven, vis tegen de verplaatsingsrichting van het net
inzwemt, zal de vis omkeren en trachten voor het naderende netwerk uit te blijven zwem-
men. Is de snelheid van het net groter dan de maximale kruissnelheid die de vis kan ont-
wikkelen dan moet de vis overschakelen op het witte spiersysteem, raakt wij snel uitgeput
en wordt door het net ingehaald.
.N\
[l\--
t(r\)\--
(()))í
Il'\T I
;t )l
l^l t
((1
1-
Figuur 28
t,
Figuur 29
Dit zwemmen bestaat uit korte perioden op topsnelheid, waardoor ze weer op enige
a[srand van de grondpees komen.
Vervolgens laten ze zich weer inhalen en begint de cyclus opnieuw Dit heÍhaalt zich tot de
vissen uitgeput zijn. Vaak wordt waargenomen dat het gedrag op het moment dat vissen
door de grondpees ingehaaid worden, verandert. Ze draaien zrch om en zwemmen tegen
de bewegingsrichting van het net in. Bij de toepassing van kabels om het vangvermogen
van bodemtrawls te vergroten, zijn zowel de lengte van de kabels als de hoek die de kabels
met de sleeprichting van het net maken van belang.
Brj gelijkblijvende sleepsnelheid za1 de toepassing van langere kabels rot gevolg hebben dat
het vangvermogen van de trawl toeneemt. De veïklaïing is dat de afstand tussen de rri.sbor-
den @ordspreiding) en derhalve ook het beviste oppervlak van de zeebodem toegenomen
is. ln het algemeen zal bij verlengen van de kabeJs de hoek die ze met de sleeprichting
maken r.rijwel niet veranderen. De snelheid, waaÍÍnee de kabels de vissen naderen, de
relatleve snelheid, zal daardoor niet wijzigen. In dlt geval bestaat er derhalve geen verschil
in de snelheid waarmee de vissen door langere of kortere kabels worden opgejaagd.
Wel zullen naarmate de kabels langer worden steeds meer vissen over een grotere afstand
opgejaagd worden voor ze in de baan van het net komen. Hierdoor neemt de kans toe dat
kleine vissen uitgeput raken, door de kabels i.ngehaald worden en zo ontsnappen.
Een andere mogelijkheid om de afstand tussen de visborden te vergroten is het brj gelijk-
bhjvende lengte van de kabels opvoeren van de sleepsnelheid. Ondank dat het bevÈte
Yittediludr
'1 | ] ov.ra.ht w.r.idaseni 46
oppeívlak hlerdoor ls toegenomen, blijkt in de praktijk van de visserij veelal dat het vang-
vermogen niet groter is geworden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat door de toege-
nomen bordspreidrng de vertikale netopening afgenomen is, waardoor meer (rond)vissen
over het net kunnen ontsnappen. Een andere verklaring kan zijn, dat de hoek die de
kabels met de sleeprichtrng maken zodanig vergroot is, dat de relatieve snelheid waarmee
de kabels de vissen naderen groter i.s dan de maximale kruissnelheid van grotere vissen. De
toegenomen relatieve snelheid waarmee kabel(s) en vis(sen) elkaar naderen en de grotere
afstand die een deel van de vissen moet afleggen om in de baan van het net te komen kan
tot gevolg hebben dat ook grotere vissen door de kabels ingehaald worden en ontsnappen.
Brj de visserij met de bodemtrawl (bordentrawl) hebben naast de kabels ook de visborden
een belangrijke functie om het ontsnappen van vissen in zijwaartse richting over de kabels
te voorkomen. Bij de verplaatslng van visborden ontstaan grote wervelingen in het water.
Dit komt, omdat het. water aan de voorkant van het visbord, dus aan de kant waar zich de
beugels met de daaraan bevestigde vislijn bevinden, opgestuwd wordt waardoor er een
drukverhogrng ontstaat. Aan de achterkant ontstaat een tekort aan water en derhalve een
drukverlaging. Om de drukverlaging te compenseren stroomt water toe. Ook vanaf de
voorkant over de randen van het visbord heen. Dit gaat met wervelingen gepaard. De
grootste werveling ontstaat echter aan de achterste vertikale rand van het visbord waar het
water dat langs het oppervlak van het bord stroomt dit oppewlak weer verlaat, de zg.
staartwerveling. Tijdens de passage van het visbord wordt door de zich over de zeebodem
bewegende onderkant bodemmateriaal opgewerveld. Dit bodemmateriaal verspreidt zich
na de passage van het visbord in het turbulente water waardoor er een langgerekte wolk
bodemmateriaal ontstaat. De richting van deze langgerekte wolk wordt in hoofdzaak
bepaald door de hoek die het visbord met de sleeprichting maakt en dient zodanig te zijn
dat de richting waarin de kabels lopen gevolgd wordt. Het resultaar is dan dar deze wolk
bodemmateriaal, die voor de vissen een obstakel is, in zijwaartse richtlng ontsnappen
voorkomt en, net als de kabels, de vi.ssen tot voor de netopening 1eidt.
Zoals in het voorgaande besproken, kan de bordspreiding ook toenemen door met een
$otere snelheid te slepen. Hierbij besraar de kans dat de door het visbord opgewewelde
wolk bodemmateriaal de kabels niet volgt (zle figuur 30) waardoor er een opening aan de
zijkant van het net ontstaat waar (rond)vissen alsnog kunnen ontsnappen.
:f ).
(1
:$\
Itl t
(t
I ilffi"ïï#'.:*"5
) 1t s@od
lt \
Í)
Figrur 30
Sommige vissoorten maken alleen jacht op voedsel als het licht is en stoppen deze activi-
teit a1s het lichmiveau Iager dan een bepaalde waarde wordt. Bij andere vissoorten vindt
juist het omgekeerde plaats.
Het lichtniveau is ook van invloed op het sociale gedrag van vissen. Veel vissoorten vor-
men overdag een school die zich bij afnemende lichtintensiteit verspreidt en daarbij veelal
in de waterkolom omhoog komt.
Vissen zijn, net als de mens en dier, qua activiteiten aangepast aan het ritme van dag en
nacht en reageren op het veranderen van het lichtniveau. Als ze op een ongewoon tijdstip
met een lichtniveau geconfronteerd worden, vertonen vissen meestal een ander gedrag.
Soms is dit gedrag het vergroten van hun activiteit, meestal gepaard gaande met vergÍoting
van hun zwemsnelheid. Dit verschUnsel wordt;ptohilresis genoemd.
Een ander gedrag is het naar een lichtbron toe óf er van af bewegen. Dit verschijnsel is
onder de naamJoÍotaxis bekend. Wordt een vissoort door een lichtbron aangetrokken, dan
spreekt men v^ÍL positíeye íototaxjs. Negatieve JototaxÍs treedt op als een vissoort van een
lichtbron a{beweegt.
In het algemeen kan gesteld worden dat ook bij vissen het voedselzoeken geassocieerd is
met gezichtsvermogen en het daarbij benodigde licht. Veel vissooten vertonen dan ook
een positieve fototaxis om voedsel te zoeken. Bij de vormen van visserij met lichtattractie
wordt van deze positieve fototaxis gebruik gemaakt.
De visserij met lichtattractie wordt in hoofdzaak in gebreden toegepast waar het water he1-
der is, zodat licht tot op gÍote afstand van de lichtbron zichrbaar is. Deze gebieden liggen
vooral in de subtropen en topen en het is dan ook in deze streken waar de lichtvisserij het
meest toegepast wordt, vooral in streken waar geen passaat- en moessonwinden waaien en
de zee vaak vlak is waardoor weinig verlies van licht door reflectie optreedt.
De Líchtvísseijwordt meestal niet in de perioden vlak vóór, tijdens en vlak na volle maan
beoefend, omdat vissen dan minder op licht reageren. Of dit komt omdat het ilchtniveau
bij vo11e maan te groot is om de vissen op een J.ichtbron te laten reageren is niet bekend.
De maanstand kan ook op indirecte wijze het gedrag van vissen beinvloeden omdat br.;
volle en nieuwe maan het gootste getijverschil (springtij) en de grooste getijdestroming
optreedt.
Lichtattractie wordt vooral. toegepast voor het vangen van kleine pelagrsche vissoorten als
sardien, die 's nachts in de waterkolom omhoog komen en zich daarbij verspreiden. Door
in donkere nachten een lichtbron boven ofin het water te hangen, worden deze yissoorten
brj de lichtbron geconcentreerd. Hierdoor wordt het mogelijk om een commercieel verant-
woorde visserij te beoefenen.
De iichtvisserij vergt weinig energre, terwijl de br3 de lichtbron geconcentreerde yissen met
relatief eenvoudige vistuigen gevangen kunnen worden. Zo wordt o.a. in de Filipr;nen,
lndonesiè en op het Tanganyika Meer met vertikaal bewegende netten (Eng.: liftnet) gevist
vi..enihíd.l 48
loveEchr'esldviseÍij
die onder het platform of catamaran hangen en, nadat de vissen zich bij de lamp(en) ver-
zameld hebben, opgehaald worden.
In de Middellandse Zee wordt de lichtvissenj beoefend bij de vangst van sardien. Hierbij
wordt in de donkere nachten van een met sterke lampen uitgeruste hulpboot gebruik
gemaakt. De vissen dle zich bij de hulpboot verzamelen, worden met behulp van een
omringend vistuig van het tlpe lampara gevangen.
Een andere toepassi.ng van lichtattractie is de door Japanse schepen beoefende nachtehjke
visserij op inktvis. Hierbij zijn de lampen niet, zoals bij andere vormen van lichtvisserij,
boven of in het water gehangen. De lampen bevinden zich midscheeps boven het schip,
omdat inktvis een grote voorkeur heeft om zich in het overgangsgebied tussen de schaduw
van het schip en het verlichte wateroppervlak te verzamelen.
De inktvis wordt met automatisch op en neer bewegende lijnen, waaraan een vangtuig
bestaande uit een ring van haken (Eng.:jlg) bevestigd is, gevangen. De inktvissen vallen
deze Jigs' als prool aan waarbij één of meerdere haken in het lichaam s1aan. Deze vorm van
visserij ls intemationaal onder de Engelse naam ligging.bekend.
t Elektrische sÍimulering
AIs in het water, bijv van een aquarium, een elektrisch veid wordt opgewekt door er twee
elektroden in te steken die op een geh.lkspanningsbron (accu, dlnamo) aangesloten zijn,
kunnen bij een vis die zich in het veld bevindt met toenemende stroomsterkte de volgende
reactles rÀ/orden waargenomen:
l. de ee6te reactie 1s dat vissen, die een positie parallel met de richting van de stroom
innemen, een trillende beweging met hun lichaam maken. Vissen die dwars op de
stroomrichting georiënteerd zijn draaien zich met kop in de richting van de positieve
elektrode (anode);
2. de volgende reactie is dat de vissen naar de anode toezwemmen. Dit verschijnsel van
anodlsche attractie wordt in de wetenschap elehtrotaxis genoemd;
3. als laatste kan worden waargenomen dat de vissen zich, met de kop nog steeds naar de
anode gericht, op hun zij draaien en niet meer in staat zijn zich te bewegen. Dit ver-
schijnsel wordt el ehtronarcosis genoemd.
A1s een wisselspanning toegepast wordt, is de reactie totaal verschillend. De vissen draaien
zich zodanig dat ze dwars op de richting van de stroom georiénteerd ztjn, waaràoor ze
over hun lichaam een minimaal potentiaal verschil hebben. Er treedt dus geen anodlsche
attractie op. Bij toename van de stroom zijn de vissen ook hier niet meer in staat om zich te
bewegen en treedt elektronarcosis op.
Een elektrische stimulering van vis, waarbij dezelfde reacties optreden, is zowel in zoet- als
zeewater mogelijk.
De geleidbaarheid van zeevr'ateÍ is echter gemiddeld 500 maal groter dan de geleidbaar-
heid van zoetwater. Het gevolg is dat, om dezelfde reactie te krijgen, de spanmng in zee-
Het principe van het afschrikken yan vissen wordt in zoetwater toegepast voor het weg-
houden van vÍssen bij koelwater in- en uitlaatwerken van industriêle installaties als bijv
centrales.
Anodische attractie wordt in de Nederlandse binnenvisserij voor de vangst van paling toe-
gepast. Hierbij wordt met een schepnet gevist waarvan de stalen beugel, waaraan het
netwerk bevestigd is, aan de positieve klem van een kleine motorgeneÍator bevesrigd ls dle
in de roeiboot i.s opgesteld. De negatieve klem van de generator is bevestigd aan een kope-
ren plaat, die opzij van de boot in het water hangt en a1s kathode fungeen.
ri$lriila"as | ov.'ziclr,eÊldvi'sgrij 50
|
Hoofdstuk 6
A. lnleiding
Het verwerken van vis tot kwalitatief goede visprodukten brengt met zich mee dat enige
kennis van de chemische samenstelling van vis noo&akelijk is.
Door de chemische samenstelling van de verschillende vissoorten is het zo dat vis niet
altijd op dezelfde manier kan worden verwerkt.
Bij beschouwing van de samerstelling van vis kan onderscheid gemaakt worden tussen de
bouw of morfologie en de chemische samenstelling.
B. MorÍologie
De morfologie beschíjft hoe het vislichaam is opgebouwd uit een skelet (o.a. kop en wer-
velkolom met botten en graten), uit spierweefsel en uit organen die voomamelijk in een
aan de buikzijde door ribben omsloten holte zijn ondergebracht. Voorts maken zintuigen,
huid, vinnen en staart deel uit van het vislichaam.
De waarde van vis als voedselbron voor mens en dier wordt in belangnlke mate bepaald
door de omvang en hoedanigheid van het spierweefsel. Het eetbare gedeelte, de Íilet, komt
hiermee grotendeels overeen. ln de filet komen soms graten voor, die hinderlijk of zelfs
gevaarlijk kunnen zijn voor de consument. Bij de appreciatie van vis en visprodukten
speelt de aanwezigheid van graten een niet onbelangrijke rol. Er bestaat een officieuze
norm voor de afmeting van graten die hinderhjk zijn voor de consument (zie liguur 32).
ln figuur 33 is een platvisskelet afgebeeld met een aanduiding van de diverse onderdelen
hiervan.
Soms worden oïganen en geslachtsprodukten als voedsel gebruikt (lever, kuit). In enkele
gevallen is de gehele vis na te zijn geconserveerd geschikt om als menselijk voedsel te die-
nen (sardien in blik, viseiwitconcentraat of hygiënisch geproduceerd vismeel) .
Warmeer vis dienst doet a1s diewoeder, wordt meestal eveneens het gehele vislichaam ver-
werkt (gemalen vis, vismeel). Fileerresten, ingewanden, huid etc. kunnen ook afzonderlijk
tot een eindprodukt worden verwerkt.
Fíguur 32. Aanbevole'n norm yoor àe minimale afmaingm ran em graat die als'd.eJect' diant te worden adnge-
merht
hele gesrripre frler van tilet van hele maatjes gekookte gesroomde geblancheerde
wijring wijting wíjdne schol, rong haring frlet g€pelde gepelde kokkels
schelvis gamalen zonder schelp
5 I I 5 5-30 15 2 3 1
Eiwit (N x 6,25 17 I7 18 t7 16 16 l8 18 t4
Mrneralen 3 3 2 2 24* I 2 3
Overige -0,1 -0,1 -0,1 -0,I -0,1 -0,I 0,25++
+) inclusief 3% zout
**) cholesterol
***) glycogeen
c,l. Watel
Het vochtgehalte is in vette vis aan sterke schommelingen onderhevig, evenals het vetgehal-
te. Deze veranderingen zijn seizoensa{hankehjk, zie figuur 34. Als r,-uistregel kan dienen
yocht + vet = constant = 100 - (elwit + mineralen).
Bij sommige magere vissen zoals kabeljauw en schol daalt in de paaitijd het eiwitgehalte in
het spierweefsel (en neemt het vochtgehalte overeenkomstig toe). Bij kabeljauw kan het
eiwitgehalte dalen met2oÁ,blj schol zelfs met 50ó.
Het water in vis i.s gebonden aan het weefsel of onderdeel van de bloedsomloop. In het
spierweefsel omringt het water ieder afzonderlijk eiwitmolecuul waarui.t de spiervezels
zijn opgebouwd. Uitwendige invloeden kunnen deze watermantels aantasten, met als
gevolg een verandering van de consistentie van het visvlees. Verhitting van vis (koken)
leidt tot een gewenste verandering, het gaar worden, waarbij veel aanvankelijk gebonden
water wijkomt (kookvocht). Er komt meeï vocht wij naarmate de vis minder vers is.
Brj droging of zouting wordt veel gebonden water aan het weefsel onttrokken, waardoor
dit minder snel bederft. Tijdens iruriezen kristalliseert een deel van het gebonden water
tot ijs dat na ontdooiing niet meer geheel door het weefsel kan worden vastgehouden. Dit
leidt tot ontdooidrip.
5
(%)
I
I 9 {
22 26
r8%)
t8 22 t7 2 3
la 22
i3 1a 22
8r0 I
4,8
a
Tijdens het rriezen en bewaren kan het spierweefsel dusdanig beschadigd worden dat de
vis na het ontdooien het dooiwater niet meer vasthoudt, doch dit laat weglopen (drip).
Tijdens het drogen en zouten worden de eiwitten in nog sterkere mate aangetast, waardoor
ze weliswaar niet hun voedingswaarde verliezen, maar wel geheel anders van vorrn en
uiterlijk worden, waardoor de gezouten en gedroogde produkten sterk afivijken van de
verse vis.
Terslotte is er een onoplosbare elwitfractie in visspierweefsel die 50ó van de eiwitten verte-
genwoordigt. Deze eirÀ/itten vormen het bindweefsel dat de spierbundels omgeetr.
Vergeleken met vlees van landdieren is er maar weinig van dit zogenaamde collagene eiwit
aanwezig. Dit verklaart waarom gekookt visvlees tudens het kauwen nooit aanleiding geeft
Tabel 4. De aminozttt+rsotnenstellir.g yan e\hele belangijhe voeàingsmíd.de\m ín oÁ ,,tan het annwezíge eíwít*
()
c(! '-c
q) o
(Ë
-c
(5 Pe o
.g
o
c
0)
o- (5
c (, '6
c .s
p o) .E :c ói; c 1 C)
.s c
'6 o- o o .E
o) à C'
E o- l 6!) E
ï -} F È >b -c
F o)
J
Vlees -7 -7
3,3 10 4 1,4 5 4,4 5 I 6 5,5
Kippenei o,o 2,4 7 4,5 1,5 6,3 6,4 4,3 at 7,2
Vis 7,4 2,6 9 3,8 1,2 4,4 4,4 4,7 9,5 b,5 6
Mar's 4,8 2,5 2,3 o 0,6 5 4,6 3,7 15 AA 5,3
Soja 7,3 2,9 6,8 4 1,4 5,3 o,0 3,9 8 6 5,3
Aardappel 2,2 8,3 2,1 5,9 2,5 6,9 9,6 3,7 5,3
Peulvruchten 7 2,2 6,5 2,4 0,8 2,6 3,9 7 5,5 5,5
Het vetgehalte in vis is aÍhankelijk van de soort, het seÈoen, de rijpheid, de voedingstoe-
stand, de leeftijd en het soort voedsel van de vis. Vooral bij vette vissen doen zich aanzien-
lijke seÈoenschommelingen in het vetgehalte voor (zie tabel. 3).
In tabel 3 wordt een schematisch overzicht gepresenteerd van de verwerkingswijzen van
haring. Deze hangen in sterke mate af van het vetgehalte van deze vis.
De Nederlandse Voedingsmiddelentabel maakt onderscheid tussen magere, matig vette en
vette vis. In onderstaande tabel 5 zi.jn enige vissoorten op basis van deze verdeling gegroe-
peerd.
Tabel5
Bij magere vis komt het vet gelijkmatig in het spierweefsel voor. Daamaast is de lever van
deze vissen rijk aan vet (schelvislever). In vette vis komt het vet niet alleen in het spier-
weefsel voor, maar is daarnaast ongelijk over het lichaam verdeeld.
Het merendeei van het in de vis aanwezige vet is normaal van samensteiling en is opge-
bouwd ult glycerol en veLzuren. Men spreekt van trigliceriden, omdat ieder molecuul gly-
cerol drie vetzuurmoleculen kan binden. ln de natuur komen verschillende vetzuren naast
elkaar in een molecuul vet voor, dus gebonden aan eenzelfde glycerolmolecuul. De vetzu-
ren verschillen van elkaar in twee opzichten: hun ketenlengte kan onderling verschillen en
hun verzadigrngsgraad loopt uiteen. De verzadigrngsgraad wordt door het aantal dubbele
bindingen tussen de koolsto{atomen van de vetzuurketens bepaald. In dierlijk vet komen
gewoonhlk veLzuren voor met ketenlengten van 14, 16, 18, 20 en 22 koolstofatomen.
Naast koolstof (C) komen de elementen waterstof (H) en zuurstof (0) voor.
A1 naar gelang van het aantal dubbele bindingen in een vetzuurmolecuul onderscheiden
we verzadigde vetzuren, enkelvoudig onverzadigde veuuren en meervoudig onverzadigde
vetzuren. Enkelvoudig onverzadigde vetzuren hebben een dubbele blnding midden in de
koolsto{keten. Bi.j meervoudig onverzadigde vetzuren komen twee tot zes dubbele bindin-
gen voor, die onderling drie koolstofatomen van elkaar verwijderd zr;n.
a. verzadigde vetzuÍen
voorbeeld: palmitinezuur:
cH3. (cH2) 14. cooH
stearinezuur:
cH3. (cH2)16. cooH
b. enkelvoudig onverzadigde vetzuren
voorbeeld: oliezuur:
CHr.(CH2)7.CH = CH.(CHz)z.COOH
We hebben in de Voedingsmiddelenubel kunnen lezen dat het. normale ver gewoonlijk als
brandstof dlenst doet. De energie-inhoud is meer dan 2x zo groot a1s die van vergelijkbare
gewichtshoeveelheden koo\draten en eiwitten.
In een extreem geval kunnen we voor een portie van 100 g vette haring een energie-
inhoud van 1050 kJ berekenen, teÍwijl kabeljauw slechts 325 kJ per L00 g eetbaar gedeel-
te bevat. Hieruit bhjkt de zin van het onderscheid tussen vette en magere vis.
Het normale vetbestanddeel van vis, vooral dat van vette vis, bevat grote hoeveelheden
meervoudig onverzadigde veuuren. Voor levertraan noteerden we 32% in de tabe1.
Deze onverzadigde vetzuren zijn verantwoordelijk voor de vloeibare vorm waarin het vet
voorkomt. Het is dan ook beter om van visoliën te spreken. Van haringolie is bekend dat
de verzadigingsgraad van de olie net a1s het oliegehalte zelf seizoenaÍhankelijk is.
Gedurende de winter en het woege voorjaar zi.jn de in olie aanwezige vetten minder sterk
onverzadigd dan in de maand mei. De verklaring van dit verschijnsel. is dat de enz)rnen
van de haring tijdelijk niet bij machte zijn de grote hoeveelheden in het opgenomen voed-
se1 (plankton) aanwezige sterk onverzadigde vetten snel te hydrogeneren (verzadigen met
waterstol).
Voordat vetten in het lichaam van de vis kunnen worden opgenomen, moeten ze eerst
wateroplosbaar worden gemaakt. Dlt geschiedt met behulp van het en4'm lipase dat het
vet verzeept. (splitst in glycerol en vetzuren). Na passage van de darmwand vindt de verde-
re aÍbraak of verbranding plaas in de lichaamscellen of worden de vetbestanddelen weer
in vet omgezet en naar de daartoe bestemde plaasen in het vislichaam vervoerd , waaÍ zlj
als brandstof dienen ofvoor later gebruik bhlven opgeslagen.
ln dode vis is het enzymen lipase nog steeds actlef. AÍbraak van vetten ln vetzuren en gly-
cerol is dan ook het eerste bederfverschijnsel waar vetten bij betrokken zijn. Men merkt
dit aan een stijging van het gehalte aan wije vetzuren. Hiermee heeft men een maat voor
de versheid van vette vis. De onverzadigdheid maakt de o1iën van vis zeer kwetsbaar voor
orydatie en rans worden. Vette vis moet daarom extra goed behandeld worden, zoveel
mogelijk afgesloten van de lucht en afgescherrnd tegen licht. Diepgeworen vette vis moer
goed geglaceerd worden. De vetoxydatie gaat ook bij lage temperaturen langzaam door.
Het best kan men diepgeworen vette vis na het glaceren ook nog in plastic verpakken en
de blokken in kartonnen dozen stoppen.
Ontdooien dient altijd afgesloten van de lucht te geschieden, dus in water olpekel. Net als
bij de aminozuren worden enkele vetzuren essentieel genoemd. Z! mogen in de voeding
van mens en menig dier niet ontbreken. Vroeger werden deze stoffen vitamine-F genoemd,
maar tegenwoordig weet men dat het hier onder andere om het vetzuur linolzuur gaat.
Essentiële vetzuren komen slechts in kleine concentraties in het visvet voor. De meeste
meervoudig onverzadigde veLzuren zi.jn van het t)?e omega-3, hetgeen betekent dat de
eerste dubbele binding 3 koolstofatomen van het begin van de koolsto{keten verwijderd is.
Een voorbeeld hiervan is het zogenaamde clupanodonzuur, dat voorkomt in haringolie.
cH3.cH2.cH = cH.cH2.cH = cH2.cH = cH.cH2.
.CH = CH.CH2'CH = CH'CHZ'CH2'CH2'COOH
Deze meervoudig onverzadigde vetzuren hebben in de voedingswetenschap belangstelllng
gewekt, omdat ze in staat zijn gebleken in het li.chaam het cholesterolgehalte in het bloed
te doen dalen. Een hoog cholesterolgehalte wordt in verband gebracht met een grotere sta-
tistische kans op het optreden van hart- en vaatziekten.
C.4. Mineralen
Hleronder worden bestanddelen verstaan die niet van organische aard zi.jn. De voomaam-
ste minerale bestanddelen van vis zijn kalium, natrium, calci.um, magnesium, chloor en
fosfor. Minerale bestanddelen die slechts in kleine hoeveelheden voorkomen zljn 1jzer,
koper en jodium. Calcium en fosfor zijn belangrijke bestanddelen van het visskelet (cal-
ciumfosfaat) .
c.5. Vitamines
Hieronder wordt verstaan een aantal chemische verbindingen van organische ooïsprong,
die de mens regelmatig in kleine hoeveelheden in zijn voedsel tot zich moet nemen om
gezond te blijven. De belangrijkste vitamines worden
Tabel 6. De globale chanische sammstellingvan :lis, schaal- m schelpdíeran (aI oJ niet be,,eeÍht)
hele gesÍipÈ ilet van filet van hele naarles geLookte gesroomde geblancheerde
wiidns wiitins Á'iÍíns schol, tong h"ri"g ilet gepelde gepelde kokkels
gamalen
5 I 1 5 530 t5 2 3 1
Eiwit (N x 6,25 17 17 18 I7 l6 16 t8 l8 T4
Mineralen 3 3 2 2 2 I 2 3
Ov€rige 0,1*** 0,1x** 0,1* i *
4,25+* 5x**
\
.
.:t:lvi;q&skz
ib$Íf sg{qrauel
" l.rz,
.-.'3,ii86fu>l 'H'f
Wanneer men vis aantreft in een toestand van lijkstrj{heid en men er zeker van kan zijn dat
hij tevoren niet is ingeworen en ontdooid, dan kan de vis niet lang tevoren gevangen zljn
en is hlj dus zeer vers. Het is niet zinvol te trachten de rigor mortis toestand met mechan!
sche middelen op te heffen. Rechtbuigen van zulke vis leidt licht rot inu,endige scheurin-
gen. Het enlge wat men kan doen om de vis sneller dooÍ de rigor mortis heen te krijgen, ls
de bewaartemperatuur verhogen.
Wanneer vis op de normale wijze aan boord van ijs wordt voorzi.en, passeert deze meestal
de toestand van lijkstijÍheld voordat het vissersvaartuig zijn vangst aan de wal brengt.
De aan rigor mortis verbonden problemen doen zlch dan ook vooral voor wanneer men
vis aan boord wil fileren of inwiezen. Daar is de opslagnrimte schaars en kan de tempera-
tuur niet naar believen worden ingesteld.
A. lnleiding Le trr,
De microbiologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van micro-
organismen. De meeste micro-organismen zijn eencellig en zo klein dat ze met het blote
oog niet waarneembaar zijn.
Drie belangn;ke groepen van micro-organismen zijn: bacteriën, schimmels en gisten. De
afmetingen van deze micro-organismen wordt uitgedrukt in p (= 0,00I millimeter). Voor
bacterièn vadêren de afmetingen van l0 tot 0,3, voor schimmels van 300 tot 2 en voor gis-
ten van 15 tot 2 F.
De cellen hebben een wand en een inhoud. Om de lnhoud zit een membraan. De inhoud
bevat alles wat voor de levensfuncties nodig is. Bij levensfuncties denken we aan stofwisse-
ling (= metabolisme) en voortplanting (= vermeerdering, goei in aantal).
De celinhoud (= cytoplasma o{ celplasma) bestaat uit water, zouten, suikeÍs, aminozuren
(= bouwstenen van eiwitten), eiwitten, o.a. enz),Tnen waarover straks meer, vetachtige stof-
fen en erfehlkheidsmateriaal (= kernmateriaal of genetisch materiaal, DNA = {esox}ibo-
nucleic acid). Bij schimmels en gisten is er een duidelijke celkem te onderscheiden, bij
bacteriën niet. De eigenschappen zijn voor elke soort edeli.jk vastgelegd. Er is dan ook
voor elke groep genoemde micro-organismen een zeer uitgebreide classificatie in orden,
families, geslachten en soonen.
Vele micro-organismen vormen ook sporen, bij schimmels dienen deze sporen tot de
verspreiding van de soort. Bij bacterièn is dit anders. ln sommige bacterie-families komt
sporevorming voor. Maar hier vormt één bacteriecel slechts één spore. Deze spore kan
ongunstige omstandigheden overieven. zoals verhitting of uitdroging. Komt zo'n spore in
een gunstig miiieu, dan kan deze uitgroeien tot één bactedecel. Bacteïiën die sporen vor-
men worden in de wetenschap aangeduid met 'bacillen'. Deze benaming wordt vaak ver-
keerd gebruikt, men spreekt namelijk vaak van baclllen als het over ziekteverwekkende
bacteriën gaat die helemaal geen sporen kunnen vormen.
B. Milieu
Micro-organismen komen praktisch overal in de natuur voor, behalve in weefsels van
gezonde levende organismen (afgezien van enkele uirzonderingen) en op grote diepte in
de aardbodem en ïn het zich daar bevindende water (NoÍton warer, > 40 m diep).
Er zijn zeer vele soorten van micro-organismen. ledere soort is aangewezen op een bepaald
milieu/oit mllieu wordt bepaald d.oor de aanwezigheid van vocht (water), voedingsstof-
fen, J.ucht (lucht-zuurstof), temperatuur en zuurgraad. /
C. Water
Zonder water is geen leven mogelijk, de cellen zelf bestaan voor minstens 90oó uit water.
Water dient als transportmiddel voor voedingsstofien en afvalstoffen. Alleen in water
opgeloste voedingssroffen hebben een kans door micro-organismen te worden benut.
Bacterièn hebben een uitgesproken nat milieu nodig om te leven, schimmels daarentegen
een vochtig milieu (bijvoorbeeld opslagruimten, kelders, enz.). Gisten hebben ook een vn;
natte omgeving nodig.
Wanneer de wateractiyiteit lager is dan 0.95 kunnen de meeste bacteriën zich niet meer
vermenigvuldigen. Er zijn echter ook bacteriesoorten die wé1 br; a*-waarden tussen 0.95
en 0.90 nog kunnen groeien, bijvoorbeeld stafyloccen. Staphylococcus aureus kan zelfs
groeien bij een a*-waarde van 0.86. Voor vele schlmmels geldt een a* van 0.85 als onder-
grens, waar beneden zi.j zich niet meer kunnen vermenigruldigen.
Micro-organismen die kunnen groeien brj lage aw-waarden, worden xerofiel genoemd
(Gr. : droogte minnend) of halofiel (Gr. : zout minnend) .
Beneden een wateractir.iteit van aw = 0.60 is een produkt in microbiologrsch opzicht sta-
biel te noemen. Er kan geen groei van micro-organismen in optreden.
De wateÍactiyiteit van levensmiddelen kan rechstreeks worden gemeten in speciaal hier-
toe ontwikkelde meetapparatuur. De wateractiviteit van gezouten produkten kan ook wor-
den afgeleid uit de sterkte van de hierin aanwezige pekel. Deze laat zich berekenen uit de
lormtsle V7*ytr x 100, waarin Z het zoutgehalte en W het watergehalte voorstelt.
Onderstaande tabel geeft het verband tussen pekelsterkte en wateractivircit.
Pekelsterkte (ZZ+WxI00) aw
0 1.0
0.88 0.995
t.74 0.990
3.43 0.980
6.57 0 960
9.38 0.940
t 1.90 0.920
14.18 0.900
16.28 0.880
18. l8 0.860
19.94 0.840
2r.59 0.820
23.t3 0.800
26.5 0.753
Iiir.riilrldr I Mn obidl,a, vn
I \B en ,,ss?àiDt aauhta 66
'l
Autotrofe (= zelfuoedend) organismen daarentegen bouwen hun celeigen stoffen op uit
anorganische stoffen: mineralen, koolzuurgas en water. Een voorbeeld van autoftofe orga-
nismen vormen de groene planten. De energie nodig voor de opbouw van organische stof
wordt hier geleverd door het zonlicht. Ook zijn er autotrofe micro-organismen die organi-
sche stof opbouwen uit mlneralen, koolzuurgas en water. De benodigde energie hiervoor
wordt geleverd door chemische omzettingen (oxydaties, bijvoorbeeld van ammoniak tot
nitriet en vervolgens nitraat, van zwavelwaterstof tot zwavel).
Het door autotrofe organismen opgebouwde organisch materiaal kan weer worden
gebruikt door heterotrofe organismen. Er is een kringloop van de stof. ledere organische
stof die in de natuur is gevormd, kan a1s voedingsstof dienen voor een of andere groep
heterotrofe organismen. Deze organische stof za1 gedeelteh.lk dienen als bouwstof en
gedeeltelljk als energieleverancier (brandstof), waarbij in dit laatste geval uiteindelijk weer
anoÍganische stoffen ontstaan, koolzuurgas, water en mineralen. Dit laatste wordt. ook wel
het mineralisatieproces genoemd. De heterotrofe organismen verzorgen het mineralisatie-
proces. De heterotrofe micro-organismen vormen de gÍootste groep van de heterotrofe
organÈmen en zij verzorgen het mineralisatieproces dan ook hoofdzakelijk.
Overal waar organische stof is, zijn micro-organismen in grote aantallen aa Mezig, hetero-
trofe wel te verstaan. Ook hler moet de organische stof eerst in kleinere bouwstenen wor-
den afgebroken door enz;.rnen om de celwand en het celmembraan te kunnen passeren.
Ook micro-organismen scheiden enz)'rnen af in het milieu. Binnenln de cel zijn weer
andere enz)'rnen werkzaam. De stofwisseling is het totaal van alle enz)rynatische reacties.
E. ZuurstoÍ
t Temperatuur
De afvalstoffen van de bacteriële stofwisseling worden afgescheiden in het milieu; brj vis
betekent dit in het visvocht in/op het natte oppewlak van de huid, in de kieuwen en in de
buikholte van gestripte vis.
Het visvlees, dat van nature geen bacterièn bevat zal, wanneer de vishuid maar onbescha-
digd is, de eerste tijd geen ofslechts zeer geringe aantallen bacterièn bevatten. Een ontwik-
keling vindt hier later plaats. Bij gestripte in ijs bewaarde schol is de ontwikkeling van
bacteriën in het visvlees gedurende de eerste l0 dagen verwaarloosbaar gering. Het
opgang komen van de bacteriegroei in het visvlees valt ruwweg samen met de overgang
van de versheldsklasse A naar B.
Deze bacteriële afualstoffen noemen we bederfprodukten. Is de vis in smeltend ijs gepakt,
dan zal een gedeelte van de afvalstoffen worden afgevoerd met het smeltwater. In de buik-
holte en in de kieuwen is deze afuoer te verwaarlozen en de afvalstoffen zullen zich daar
ophopen. Het is op deze plaatsen waar we afualstoffen het eerst waarnemen als geuren,
bederfgeuren. Vooral de vluchtige zwavelverbindrngen die gevormd worden uit zwavel-
houdende aminozuren worden al waargenomen in zeer geringe concentraties (enkele
0,00I mg ln één m3 lucht). De concentïatie bepaalt hoe deze geuren worden waargeno-
men: licht zuur, koolachtig, bedorven en rotte kool en zwavelwaterstof. Vooral deze laatste
geuren worden waargenomen als het bederf al flink op gang is gekomen. Zwavelwaterstof
is bovendien giftig en in visruimen kan de gevormde hoeveelheid een gezondheidsrisico
opleveren. Ook worden nog andere geurstoffen gevormd, die verantwoordelijk zijn voor
de muffe aardappelgeur en fruitachtige geuren.
Ook zijn er diverse bederfprodukten die gemakkelijk chemisch kunnen worden bepaald.
Bij het overschrijden van bepaalde concentraties in het produkt wordt het produkt afge-
keurd als zijnde bedorven, niet geschikt voor menselijke consumptie. De vluchtige stik-
stoÍbasen vormen de belangrijkste groep van deze bederfprodukten. Hiervan zijn tri-
methylamine (TMA) en ammoniak de belangnjkste componenten. TMA wordt gevormd
uit trimethylami.neoxyde (TMAO). Deze stof komt voor in zeevi.s en gamal.en.
TMAO, het woord zegÍhet al,bevaÍ zuurstof. En er zijn vele bacterièn die julst de gebon-
den zuurstof van TMAO bij hun stofwisseling gebruiken. Vooral op plaatsen waar geen of
weinig luchtzuurstof is, zulLen de facultatief (an)aêrobe bacteriën zich ontwikkelen en het
zijn juist deze bacteriën die de zuurstof van TMAO gebruiken en daardoor TMA doen ont-
staan.
Voor vissoorten met wit vlees is het TMA-gehalte een bruikbare kvaliteitsindex.
Ammoniak wordt gevormd door oxydatie van aminozuren. Voor gamalen is het ammo-
Tthel9.
J. Gonserveermiddelen
Hoewel zout en azrjn br.1 uitstek geschikt zr.1n om vis te conserveren, spreekt men bij deze
chemische stoffen toch niet van conserveermiddelen. Hieronder wordt verstaan de verza-
meling chemische verbindingen die de groei en vermenigl'uldiging van micro-organismen
afremmen of verminderen, wanneer zij in kleine hoeveelheden aan het te conserveren
levensmiddel worden toegevoegd. Uitgangspunt blj deze wijze van voedselconservering is
dat het karakter van her voedingsmiddel niet of zo min mogelij k wordt aangetast.
Het gebruik van conserveermiddelen is nauwkeurig in de Warenwet en de hiervan deel
uitmakende Produktbesluiten gereglementeerd.
Desinfectiemiddelen, die een antimicrobiële (microbicide) werking bezirten worden wel
eens met conserveermiddelen verward. Dit zi.jn echter geen conserveermiddelen, maar gif-
tige stoffen die niet aan voedingsmlddelen mogen worden toegevoegd. Zij zijn niet alleen
toxisch voor bacteriën, maar ook voor mens en dier. Voorbeelden hiervan zijn chloor-
bleekloog, halamid en waterstofperoxyde.
Het werkingsprincipe van coÍrseweermiddelen is gevarieerd. Sommige beinvloeden de
groei van micro-organismen door hun stof\ÀTisseling te ontregelen. Andere verbinden zich
met een bepaalde component uit de bacteriecel, bljvoorbeeld met een eiwit, waardoor het
micro-organisme in zijn voortplantrng wordt geremd. Weer andere beinvloeden de struc-
tuur van celmembranen, waardoor geen voedlngsstoffen meer kunnen worden opgeno-
men. De belangrijkste conserveermiddelen voor visprodukten zijn twee zwakke organi-
sche zuren en hiervan afgeleide zouten: benzoèzuur/natriumberzoaat en sorbinezuur/
Deze conserveermiddelen zrjn vooral werkzaam tegen gisten en schimmels maar hebben
tegen bacteriën mlnder effect. Vooral wanneer bacteriën zich in een neutraal milieu bevin-
den, waarin zij een optlrnale groei vertonen, hebben genoemde conseweermiddelen wei-
nig effect.
Aan gepelde gamalen mag in Nederland maximaal L"Á beruoëzutr erl of sorblnezuur wor-
den toegevoegd. Dit gehalte wordt ln het in voorbereidi.ng zijnde Visbesluit verlaagd tot
0,8%. In de meeste winkelmonsters bedraagt het gehalte aan dit conserveermiddel tussen
0,5 en 1%. In deze hoge concentraties remt het benzoèzuur op effectieve wijze de ontwik-
keli.ng van bederÍbacterièn. De werking van het benzoèzuur kan nog worden vergroot
door de toevoeging van een zwak organisch zuur zoals citroenzuur. Er komen wel andere
bacteriën tot ontwikkeling, met name de Moraxella's, doch deze dragen niet br; aan de
bederflucht van gamalen. Het totaal kiemgetal waarbij met benzoézuur geconserveerde
gamalen in organoleptisch opzicht uiteindeluk niet meer geschikt zijn om te worden
geconsumeerd ligt, dan ook op een veel hoger niveau, namelijk omstreeks 108
bacteriën/gram, vgl. 106 bacterien/gram bij 'normaal' dus zonder benzoëzuur bedervende
gamaien.
Een conserveermiddel dat in sommige visprodukten mag worden gebruikt is het uit de
medische wereld a{komstige hexamethyleentetramine, kortweg hexa genoemd. Deze stof
scheidt in oplossing formaldehyde af en is daardoor zeer effectief tegen beder{bacteriën in
neutraal milieu. De toepassing van dit conserveermiddel zal vermoedehlk binnen aízlen-
bare tijd verboden worden.
llirraiilrmdc
'l | | rr.r'rrobroloerc lan Á en /i,s. n;Drcauhit 71
Bacterieel zowel als en4'rnatisch bederf begint al direct na de dood van de vis. Het zal des
te sneller om zich heengrijpen als ti.ldens of na de vangst de vis in een of andere vorm
lichameh3k letsel heeft opgelopen. Dit kan veroorzaakt zi.jn door een ruwe behandehng of
door de gebezigde visserijmethode en zichtbaar zijn a1s a) huidbeschadlgingen; b) kneu-
zingen en verwondingen; c) in het net gestikte vis.
Van buitenaf gezien bestaat de vishuid uit:
a. een slijmhuid,
b. een opperhuid en een
c. lederhuid.
K.3.a De slijmhuid
Dit is een heldere gladde shlmlaag die het gehele vislichaam bedekt. Deze beschermt de vis
tegen infectie van micro-organismen uit het zeewater. Tevens is de vis door àeze glaààe
s\m1aag in staat om gemakkelijk door het water te gluden. Tenslotte sluit deze slgmlaag
het lichaam af voor het zeewater met name voor de zouten uit het zeewater.
Ze wordt gevormd en ln stand gehouden door slijmcellen die zich in de onder deze slijm-
huid liggende opperhuid bevinden.
K.3.c. De ledefiuid
In de lederhuid bevinden zich de schubben. Net als de haarwortels bij de mens zitten ook
de schubben in zakjes ln de lederhuid verpakt. Ze worden door de opperhuid en de slijm-
huid bedekt.
De bacterièn die in het normale leven van de vis in het omringende zeewater, de zeebodem
en de ingewanden en ook op de huid van de vis aanwezig zijn, wachten als het ware op
hun kans op zich in het vislichaam te nestelen en te vermenigvuldlgen. Zodra de structuur
van de vishuid, hetzij door schuren in het net of door een ruwe behandeling daarna, wordt
vemield nemen ze hun kans waar. Ze nestelen zich in de vernielde huid en daaronder.
Daar vermeniglrrldi.gen ze zich zeer snel, als de temperatuur daartoe geèigend is en drin-
gen via de bloedvaten het vislichaam binnen. Ook al wordt deze vis zeer snel in ijs afge-
koeld, toch zal de houdbaarheid ervan korter zijn dan die van onbeschadigde vissen.
Yhctiihnd! 4
'l I Mro obroloo. van vB d tus.nu, oduhta
I[3.d. lheuzingen en verwondingen
Kneuzingen worden veroorzaakt door stoten, gooi.en, op de vis trappen enz.. Hierbij
wordt niet alleen de huid, maar op die plaats ook het vislichaam (spierweefsel) bescha-
digd, wat met inwendige bloedingen gepaard, gaat. De natuurlijke weerstand van het bind-
en spierweefsel tegen infectie is verbroken. Bacterièn van buiten en spierenzl'rnen binnen
het lichaam tasten nu direct en gezamenlijk het kapotte bloederige vi.svlees aan. De bacte-
riën kunnen zich in ongekoelde vis in snel tempo vermenigvuldigen.
Gelaneusde of verwonde vissen in het ruim geijsd tussen de onbeschadigde vissen zi.jn een
gevaar voor de houdbaarheid van de gehele lading. Hier geldt het gezegde: 'Eén rotte appel
ln de mand maakt al het gave fruit te schand'. Bovendien zijn bloeduitstortingen uit een
oogpunt van presentatie niet gewenst. Volgens voorgestelde Codex-normen kan vis, indien
deze te talrijk voorkomen, zelfs worden afgekeurd.
Vis die levend en onbeschadigd gevangen wordt, is langer houdbaar dan vis die in de kuil
tussen modder, zand en scherp l'ui1 is gestikt en daarom met miljoenen bodembacterièn
besmet, dood en gehreusd aan dek komt. Evenmin als een bedorven vis weer vers en sma-
kelijk wordt door hem bijvoorbeeld goed schoon te spoelen of te ber,riezen, net zo min zal
in het net gestlkte, kaalgeschuurde vis haar glans en frisheid terugkrijgen door ze daama
zorgr,'uldig te verzorgen.
De meeste vis die door onze schepen wordt, aangevoerd wordt gevangen met trawlnetten,
heuq de bodemtrawl of de pelagische traw1.
\ 6 va
y6 ltÉi'l'
K.3.Í.1. Ite platvistrawl
De platvistrawl wordt weer onderverdeeld in de boomkor en de platvisbordentrawl.
De boomkor wordt voornamelijk gebruikt voor de visserij op platvis en garnalen met a1s
bijvangst schelvis, wijting en kabe\auw. Het bestaat uit een Íechtewormig net dat hori-
zontaal door een lange en stevige stalen buisconstructie, de 'boom' genaamd, wordt open-
gehouden. Aan beide ulteinden van deze boom bevindt zlch een brede, rjzeren glijbeugel,
_l
Uis*riilunde { I vno}rorooe \ an vL d yÉyndt odu.htm 73
de 'schoen'. Deze schoenen dienen om de boom op een bepaalde hoogte over de zeebo-
dem te laten glijden. De grootte van de schoen, dus de hoogte van de boom boven de zee-
bodem, bepaalt de vertikale opening van het net.
Het verschil tussen de platvisbordentïawl en de boomkor is dat in de eerste het net niet
door een boom, maar door scheerborden zgdelings, dus horizontaal wordt opengehou-
den. Scheerborden zijn rechthoekige met ijzerbeslag verzwaarde langwerpige, houten bor-
den. Twee van deze borden worden door het vissende schip over de zeebodem voortge-
trokken. De bevestigingspunten van de trekkabels van het schip op de borden zi.jn zo
gekozen dat door de druk van het water en de greep van de borden op de zeebodem het
ene bord naar rechts en het andere naar links uitscheert. Tussen de beide borden is het net
gespannen (horÈontale opening). De vertikale opening wordt bepaald door de hoogte
(breedte) van de borden.
Piatvissen (zoals tong en schol enz.) voeden zich met wormen, mosselen en kleine schaal-,
schelp- en weekdieren, dus voedsel dat zrj op de zeebodem aantreffen. Daarom leeft plat-
vis op de zeebodem, terwijl in rusttoestand platvis zich zelfs in de zeebodem ingraaft. Ook
a1s wordt opgeschrikr, bijvoorbeeld door het naderende vistuig, verdwijnt ze bliksem-
ze
snel in de zachte bovenlaag van de zeebodem. Door deze eigenschap van platvissen is de
visser genoodzaakt de voor-onderkant van het net zeer stijf tegen de bodem aan voort te
slepen. De onderzijde van het net is naar achteÍen, dus naar de punt van de trechter, diep
ingesneden. De voorste begrenzing van deze insnijding is bevestigd aan een zware ketting,
'de grondpees', waardoor de onderzijde van de trechter één geheel vormt met de zeebo-
dem. De platvis die zich bij de nadering van het vistuig in de zeebodem verschulft, wordt
daaruit pas verjaagd als de grondpees over de schuilplaats heengh;dt. De meeste ontsnap-
pen dan onder de grondpees en het net. Om dit te voorkomen wordt de platvis voordat de
grondpees hun schuilplaats genaderd is, opgeschrikt door 'wekkers'. Wekkers zijn zware
kettingen die a1le korter zijn dan de grondpees en ook onderling in lengte verschillen. Net
als de grondpees zijn de wekkers met beide einden bevestigd aan de schoenen (bij de
boomkor) of aan de borden (bij de bordentrawl). Door hun verschil in lengte slepen ze op
onderlinge afstanden voor de grondpees uit. De zachte zeebodem wordt daardoor als het
ware omgeploegd en de opgeschrikte platvis ziet geen kans om zich weer in de bodem te
verschuilen en wordt i.n een wolk van fijn zand en modder in het net gevangen en in de
kuil verzameld. Samen met alles wat het net op de zeebodem tegenkomt, zoals scherpe
stenen, schelpen, zeesterren, krabben, alle soorten l,r-ril enz.. De kans op weggeschuurde
schubben, beschadigde slijmhuid, }neuzingen en inwendige bloedingen brj vis die op
deze manier gevangen wordt, is groot, voornameh.lk ook a1s het vissen bi; slecht weer
plaasheeft en de tijd tussen uitzetten en halen van het net (de trek) lang, dus meerdere
uren duurt.
K.3.Í.2. De rundvistnwl
Ruim genomen verstaat de visserman onder rondvis alle vis die niet tot de platvissen, de
haring, makreel en de haaien, roggen en ponen behoren. Rondvis zoals kabeljauw, schel-
vis, wijting, koolvis, leng en heek enz. geàraagt zrch anders dan platvis. Daar platvis zich
meestal verspreidt op ofin de zeebodem ophoudt en zich blj naderend gevaar in de bodem
verschuift is de horizontale spreiding van het plawisnet belangrijker dan de vertikale ope-
mng. Rondvis daarentegen leeft meer in groepsverband (in grote of kleine scholen) maar
toch ook in verband met voeding en voortplanti.ng in de onmiddellijke nabijheid van de
zeebodem. Bij gevaar zwemt rondvis weg en probeert het naderend vistuig bij voorkeur
zijwaarts en later ook naar boven te ontwijken. Deze eigenschap van rondvissen wordt als
volgt door de visserman benut.
Het net van de rondvistrawl heeft net als bij de platvistrawl een trechtervorm. De boven-
zijde van de trechter echter is aanmerkelijk langer en steekt ver voor de onderzijde
(grondpees) uit. Door middel van drijvers en hoogtescheerborden wordt het net vertikaal
titr.tiiluÍdc
'l t lMrooDiolooe vcn vb.n vi5sen,,,odutu.n 74
opengehouden. lirssen het net en beide scheerborden is aan elke zij de een a 80 meter
lange zware kabel aangebracht, waardoor het net ver achter de scheerborden aansleepr.
De visborden kunnen dan ook veel verder van elkaar afscheren als bij de platvistrawl waar-
door het beviste oppervlak (de horÈontale afstand tussen de borden) veel groter is. Bi; het
vissen woelen borden en kabels fijn zand en modder van de zeebodem op. De rondvis die
zich tussen de borden bevindt, durft niet zTjwaarts over de woelende kabels heen weg te
zwemmen en wordt als het ware naar het net toegedreven. pas als de grondpees genaderd
is, tracht hij naar boven re onrwijken, maar stuit dan op het bovennet (de kap), die immers
ver voor de grondpees uitsteekt. Het spreekt vanzelf dat vis die op deze manier feitelijk
zlchzelf vangt in een veel betere conditie aan dek komt dan die gevangen met de platvis-
trawl.
K,3,Í.3, Be haringtnwl
Net als rondvis zwemt ook haring en makreel in min of meer grore scholen. Overdag br.;
voorkeur in de nabijheid van de zeebodem, rerwijl als het donker wordt de scholen haring
en makreel uitwaaieren naar hogere waterlagen. De visserij op haring en makreel i.s dan
ook het produktiefst bij daglicht als de scholen hun onderste begrerzing hebben aan de
zeebodem.
Her vistuig is in principe gelijk aan dat van de rondvistrawl. Alleen het net is langer en in
het achtersuk nauwmazig.
Door de grote trawlers wordt bijna het gehele jaar door met de haringtrawl gevist op
haring, makreel en rondvis. Ook tgdens het haringseÈoen wordt tegelijk met de haring
veel rondvis meegevangen. Vooral br.; grote haring- of makreelvangsten heeft de meegevan-
gen rondvis veel te lijden in het net tij dens het vissen. Schubben en slijmhuid zijn dan gro-
tendeels weggeschuurd, terwijl ook veel rondvis stikt tussen de massa haring en andere vis
en dood aan dek komt.