Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 7

Het Boek Genesis of der schepping.

Inleiding.

Het eerste Boek der H. Schriftuur heeft reeds in de Grieksche Septuagintvertaling den naam
van ‘Genesis’, dat is: wording of oorsprong, omdat het een aanvang neemt met den oorsprong
der wereld. Daar het bovendien hoofdzakelijk geschreven werd om den oorsprong van het
volk Gods aan te wijzen, verdient het ten volle zijnen naam.

Het Boek Genesis bestaat uit twee onderscheidene deelen. Eerst geeft het tot XI 26 meer in
het algemeen de geschiedenis der eerste menschheid waarna het met de lotgevallen der
stamvaders van Israël de wordingsgeschiedenis van Gods volk begint, om die geschiedenis tot
den dood van Joseph in Egypte voort te zetten.

Maar nog op een andere verdeeling wordt door den schrijver zelf gewezen. Na het verhaal van
de schepping der wereld, dat de plechtstatige inleiding vormt, bestaat geheel het Boek uit tien
stukken van ongelijke uitgebreidheid en belangrijkheid, welke telkens als ‘generationes’
worden aangekondigd. Over de beteekenis van dit woord, dat letterlijk ‘geslachten’ beteekent,
maar dikwijls meer het begrip van ‘geschiedverhaal’ uitdrukt, wordt later gesproken.

In die tien stukken nu of verhalen, welke steeds door een beknopte en beperkte herhaling zijn
aaneengeschakeld, is overal eenzelfde orde
[p. 8]
vastgehouden. Op de algemeene geschiedenis der vier eerste afdeelingen volgt in de vijfde de
bijzondere geslachtslijst van Sem tot Thare, den vader van Abraham, waarna de laatste vijf
uitsluitend de aandacht bepalen tot Abraham en diens nakomelingschap en wel ten slotte
eenig en alleen tot Jacob met zijn huisgezin. Naarmate derhalve de verhaler voortgaat en
allengs van de algemeene wereldhistorie tot de bijzondere familiegeschiedenis vordert,
moeten noodzakelijk vele menschengeslachten voor goed verdwijnen, moeten bijv. de
nakomelingen van Caïn, van Cham en Japheth, van Ismaël en Esau, wijl hunne lotgevallen
niet meer ter zake doen, uit het geschiedverhaal worden verwijderd en uitgestooten. Dit nu
gebeurt altijd in dier voege, dat met dusdanige geslachten eerst ten volle wordt afgehandeld,
alvorens zich het ééne uitverkoren geslacht van Gods volk op de baan der ontwikkeling
voortbeweegt. Alzoo komt Seth na de zeven geslachten van Caïn, gaan de geslachten van
Japheth en Cham vóór die van den gezegenden Sem, de geslachten van Ismaël vóór die van
Isaäc en wederom de geslachten van Esau vóór die van Jacob. En ook op diezelfde
proleptische of vooruitverhalende manier wordt in de afzonderlijke ‘generationes’ het leven
der hoofdpersonen, bijv. van Adam en Sem, van Abraham en Isaäc, met opgave van het getal
hunner jaren besloten, al duurde dan ook, volgens die opgave zelve, dat leven in het verhaal
der volgende afdeeling nog voort. Het is zaak, om op dien proleptischen schrijftrant wel te
letten. dien de gewijde schrijver met opzet koos, om op die wijze alles vooraf uit den weg te
ruimen, wat hem anders later, naar gelang hij voortschreed, in zijn gang kon belemmeren en
vertragen.

Ten einde plan en orde in het Boek Genesis duidelijk blijke, volgt thans in het kort de
hoofdinhoud.

Na de inleiding van het scheppingsverhaal komen:


1. De geslachten van hemel en aarde II 4 - IV 26. Onder dien titel wordt de gelukstaat van
Adam en Eva, hunne zonde en de straf dier zonde beschreven. Te midden van die ellende
belooft echter God voor de toekomst de overwinning op het helsche serpent. - Met de
ontwikkeling der menschheid toont zich nu naast het goed ook het kwaad. Caïn doodt Abel,
die door Seth wordt vervangen. Niet langer is dan do gevloekte broedermoorder belangrijk
voor de gewijde geschiedenis en de optelling van Caïn's geslachten besluit daarom deze
afdeeling.

2. De geslachten van Adam V 1 - VI 8. De nakomelingschap van Adam langs Seth tot Noë
wordt opgenoemd, waarna het verhaal volgt van het algemeen bederf ten gevolge der
vermenging van goeden met boozen. Alleen Noë vindt genade bij God.

3. De geslachten van Noë VI 9 - IX 29. Tot straf van het algemeen bederf overstroomt de
zondvloed de aarde en alleen Noë met zijn gezin blijft gespaard. God sluit een verbond met
hem en zijne zonen, maar reeds een van de drie stamvaders der nieuwe menschheid haalt zich
door zijne boosheid den vloek op den hals.

4. De geslachten der zonen van Noë X 1 - XI 9. Voorop staan de verschillende geslachten en


volken, welke uit Japheth, Cham en Sem voortgesproten, de aarde bevolkt hebben. Daarna
wordt verhaald, wat tot de splitsing in verschillende volken de eerste aanleiding gaf. Om
[p. 9]
de hoovaardij der menschen bij Babel's torenbouw verwarde God de taal en verstrooide Hij
hen over de aarde.

5. De geslachten van Sem XI 10-26. Met uitsluiting van alle andere geslachten vindt hier
alleen die nakomelingschap van Sem vermelding, welke in rechte lijn afdaalt tot Thare, den
vader van Abraham.

6. De geslachten van Thare XI 27 - XXV 11. Deze afdeeling geeft de levensgeschiedenis van
Abraham, die door God geroepen, uit Chaldea naar Chanaän trekt, waar God hem den
stamvader maakt van het toekomstig bondsvolk.

7. De geslachten van Ismaël XXV 12-18. Alvorens deze zoon van Abraham, niet de erfzoon,
uit de geschiedenis verdwijnt, worden hier in het kort de uit hem gesproten volken opgeteld.

8. De geslachten van Isaäc XXV 19 - XXXV 29. Onder dien titel is hoofdzakelijk de
geschiedenis van Isaäc's zonen, Esau en Jacob, begrepen.

9. De geslachten van Esau XXXVI 1-43. De historische ontwikkeling van Esau tot het volk
der Edomieten is hier beschreven. Daarbij werd ingelascht de geslachtsgeschiedenis der
Horreërs op Seïr's gebergte, waar zich Esau met zijne nakomelingschap, gescheiden van het
volk Gods, vestigde.

10. De geslachten van Jacob XXXVII 2 - L 26. Deze laatste afdeeling geeft Jacob's
geschiedenis in zijne zonen en eindigt met zijn dood en den dood van Joseph.

Zoo dan gaat de verhaler geleidelijk en in rechte lijn voorwaarts van Adam tot Abraham en
diens uitverkoren geslacht, en heeft hij kennelijk altijd het ééne doel voor oogen, om Israël's
ontwikkelingsgeschiedenis te boek te stellen. Omvat ook zijn verhaal in den aanvang hemel
en aarde en geheel de menschheid, het is geheel overeenkomstig dat doel. Zonder de kennis
toch van God, den Schepper van alles, kon Israël niet weten, in wat verhouding het tot dien
Schepper en tot het heelal stond, en zoo het niet van paradijs en zondeval en toekomstigen
Verlosser gehoord had, zou het onmogelijk zijne waardigheid van volk Gods gewaardeerd,
zich zelf begrepen hebben. Ook moest de gemeenschappelijke oorsprong met heel de
menschheid en de bijzondere verwantschap met enkele volken in het licht gesteld worden, ten
einde Israël volgens die wetenschap zijn gedrag zou regelen. Zoo schemert dan reeds, zelfs
waar alles nog wereldgeschiedenis is, dat ééne doel door, wat echter eerst zonneklaar
uitschijnt, waar Abraham's familiegeschiedenis begint.

Hetgeen tegen Moses als schrijver wordt ingebracht, is in de algemeene inleiding aangestipt.
Niettemin worde nog even de aandacht gevestigd op het gebruik der Godsnamen Elohim en
Jehova, welke in de Vulgaat geregeld vertaald zijn: Elohim met Deus en Jehova met
Dominus. Waarom nu in enkele verhalen (bijv. in het scheppingsverhaal I en II) alleen
Elohim, in andere verhalen (zie bijv. in Abraham's geschiedenis XII-XIII) nergens Elohim
maar Jehova, waarom in de meeste verhalen nu Elohim dan Jehova, of ook wel Jehova
Elohim (bijv. II 4-22) als naam van God voorkomt, die vraag vindt haar antwoord in een
andere vraag: waarom ook door ons de Zoon Gods nu eens Heer, dan wederom Heiland of
wel Heer en Heiland genoemd wordt. Voorzeker hebben Elohim en Jehova hun eigen
beteekenis en wordt daarom meermalen nu deze dan
[p. 10]
gene naam bij voorkeur gebezigd. Elohim is God in zijne kracht en grootheid en vandaar dat
in het scheppingsverhaal alleen die naam wordt gevonden. Jehova is God in zijne openbaring
aan de menschen en vandaar dat bijzonder in Abraham's geschiedenis God als de God des
verbonds zoo dikwijls den naam van Jehova voert, bij welken naam dan ook later Israël Hem
bij voorkeur zijnen God noemde, terwijl met den meer algemeenen Godsnaam Elohim ook de
goden der heidenen werden aangeduid. Ja zelfs geeft niet zelden juist die verschillende
beteekenis verklaring van het feit, dat beide namen in eenzelfde verhaal en nevens elkander
gebezigd worden. Zoo verschijnt aanstonds, waar de geschiedenis der menschheid aanvangt II
4, Jehova Elohim als om aan te duiden, dat een en dezelfde God hemel en aarde geschapen en
zich gewaardigd heeft de menschen lief te hebben. Maar al hebben die twee namen
verschillende beteekenis, zij zijn namen van den éénen God en kunnen derhalve afwisselend
en naar verkiezing gebruikt worden, gelijk dat inderdaad menigvuldig gebeurt. En zoo heeft
het eigenaardig gebruik der Godsnamen ten nadeele van Moses hoegenaamd geen
bewijskracht.

Wat de waarde van het Boek Genesis betreft, zij heeft na dit alles geen toelichting noodig. Op
den Pentateuch is heel de Schriftuur van Oud en Nieuw verbond opgebouwd en Genesis is
voor de overige Boeken van den Pentateuch de onmisbare grondslag.

Inleiding op den Pentateuch.

De vijf Boeken van Moses vormen te zamen onder de benaming van Thora of Pentateuch één
geheel. Zij omvatten het tijdperk van de schepping der wereld tot den dood van Moses en
geven hoofdzakelijk de wordingsgeschiedenis van het volk Israël. Met de historie der eerste
menschengeslachten en der stamvaders van genoemd volk wordt in het eerste Boek dat
Koninkrijk Gods voorbereid, welks stichting en regeling den inhoud der andere Boeken
uitmaken. Van de eigenlijke stichting verhaalt het tweede Boek, waar ook de uitvaardiging
van de grondwet en van andere voorname wetten, alsook de instelling van den eeredienst is
beschreven, terwijl in het derde en vierde de overige wetten voor het godsdienstig en
burgerlijk leven worden afgekondigd, hetgeen echter altijd op zulk eene wijze geschiedt, dat
wetgeving en geschiedenis elkander aanvullen en als dooreen zijn gevlochten. Het vijfde
Boek eindelijk is meerendeels herhaling van wat reeds werd opgeteekend en heeft vooral ten
doel de getrouwheid aan den Goddelijken Koning en den eerbied voor zijne wet in te
scherpen. En zoo zijn die vijf Boeken te zamen inderdaad één afgesloten geheel. Het Boek
Genesis is de noodzakelijke inleiding tot de drie volgende Boeken Exodus, Leviticus en
Numeri, wier natuurlijk besluit Deuteronomium is.
[p. 2]
Het was Moses niet te doen, om met louter natuurlijke kennis zijn volk te verrijken. Niet eens
geheel de geschiedenis van Israël en veel minder nog de gansche wereldgeschiedenis, maar de
geschiedenis van den godsdienst werd door hem te boek gesteld. Moses is de schrijver van
Gods Openbaring. Zou het dan verkeerd zijn zich over den Pentateuchschrijver te ergeren,
omdat hij aanzienlijke tijdruimten in Israël's historie, bijv. de eeuwen der Egyptische
dienstbaarheid, slechts even aanstipt, of acht en dertig jaren van het woestijnleven nagenoeg
niet bespreekt, even verkeerd zou het zijn in zijne geschriften de beslissing te willen vinden
van wetenschappelijke vraagstukken, aan welker oplossing hij niet heeft gedacht. Wel zeker
geeft de Pentateuch veel meer nog dan de geschiedenis van Gods Openbaring. Ook de
ongewijde wetenschappen zooals aard- en aardrijkskunde, natuur- en volkenkunde hebben er
hun deel, en waar Moses het gebied der menschelijke kennis betreedt, ook daar kan hij, door
God op bovennatuurlijke wijze verlicht en bestierd, niet gefaald hebben. Maar iets anders is
het, niet in strijd met de wetenschap te spreken, iets anders op die wetenschap het volle licht
te doen schijnen. Klaarblijkelijk lag dat laatste niet in de plannen van God noch in de
bedoeling van Moses. Midden tusschen zijn volk moest zich Moses naar aller begrip en
spraakgebruik schikken en zóó in bevattelijke taal 's Heeren wil en wet en wonderdaden
beschrijven. En hiermede is reeds voldoende verklaring gegeven, waarom de inhoud van den
Pentateuch voor de menschelijke wetenschap soms duister is of zelfs met haar in strijd kan
schijnen.

Bovendien zij wel opgemerkt, dat in den loop der tijden aan den oorspronkelijken tekst der
bijbelboeken op velerlei wijze schade is toegebracht. Hebben wij ook door de onfeilbare
voorlichting der Kerk, waarmede de bevindingen der tekstcritiek overeenstemmen, volkomen
zekerheid, dat de H. Schriftuur, niet alleen in de geopenbaarde geloofs- en zedenleer maar
ook in het overige, zakelijk ongeschonden is gebleven: het staat te gelijk vast, dat de oude
handschriften in sommige punten van ondergeschikt belang hun oorspronkelijke zuiverheid
min of meer hebben ingeboet en ten gevolge van latere tekstwijziging een enkele maal in
schijnbare tegenspraak met de menschelijke kennis kunnen komen. God had gewis door een
wonder zijner almacht kunnen bewerken, dat ook het minste en geringste in de H. Schrift
zonder eenige verandering ware gebleven, maar God heeft dat wonder niet gedaan.

Dit nu moet altijd, maar vooral waar het de bijbelsche tijdrekening geldt, in het oog worden
gehouden. Tot hiertoe, en wij komen thans bepaaldelijk op den Pentateuch terug, heeft die
tijdrekening, bijzonderlijk tot aan Abraham's geboorte, groote bezwaren. Wel wordt in twee
geslachtslijsten de tijd van Adam tot Abraham nauwkeurig aangegeven, althans zoo niet
verscheidene tusschengeboorten zijn overgeslagen. Want ook dit blijft mogelijk, dat in die
stamlijsten eenige personen opzettelijk verzwegen werden op eenzelfde wijze, als zulks,
gelijk bekend is, in de stamlijst des Heeren bij Matthaeus gebeurde. En zoo zou bijv. het
bericht, dat Heber, toen hij vier en dertig jaren oud was, Phaleg gewon, naar Hebreeuwschen
spreektrant de beteekenis kunnen hebben, dat Heber op dien leeftijd, door de geboorte van een
zijner
[p. 3]
kinderen, in rechte lijn stamvader van Phaleg werd. Maar deze nieuwere en ongewone
opvatting nog buiten beschouwing gelaten, zijn de bezwaren der tijdrekening, zelfs waar de
tijdsopgave in onze twee stamlijsten zoo eenvoudig schijnt, inderdaad onoverkomelijk.
Immers die tijdsopgave is in grondtekst en oudste vertalingen verschillend. Volgens den
Hebreeuwschen tekst en de Vulgaat had de zondvloed plaats in het jaar 1656 na de schepping
der wereld en werd Abraham, gesteld dat bij zijne geboorte Thare honderd dertig jaren telde,
ruim drie en een halve eeuw later, in het jaar 2009 geboren. Maar de oude Septuagint of
vertaling der Zeventigen verlengt het tijdvak tot den zondvloed met ongeveer zes eeuwen en
het tijdvak van den zondvloed tot Abraham met achthonderd en tachtig jaren, terwijl wederom
de Samaritaansche Pentateuch in zijne telling, van beide, grondtekst en Septuagint, verschilt.
Welke nu van die drie lezingen de ware is, kan slechts gegist en vermoed worden. Veelal
wordt de Hebreeuwsche tekst voor eerstgenoemd tijdperk gevolgd, maar niet voor het tweede,
dat naar veler meening veel te kort is berekend. Derhalve hebben de oudheidkundigen ruim
veld, wanneer zij op grond hunner nasporingen een grooter getal van eeuwen tusschen den
zondvloed en Abraham vermoeden.

Alvorens hiermede te eindigen, zij het nog eens herhaald, dat die onzekerheid in de bijbelsche
tijdrekening ons niet moet verwonderen. Wat is begrijpelijker, dan dat bij het veelvuldig
afschrijven van den bijbeltekst vooral in de cijfers eenige verandering gebracht werd. En God
was niet verplicht, om door een voortdurend wonder hiertegen te waken. Want die jaartallen
raken het wezen der geopenbaarde geloofs- en zedenleer niet en behooren tot de minst
belangrijke gedeelten van den gewijden tekst. Al weten wij niet meer, hoeveel tijd er sedert
den zondvloed verloopen is, daardoor wordt onze zaligheid niet in gevaar gebracht.

Dat de Boeken van Moses met recht zoo heeten, wordt buiten de Kerk tegenwoordig door
velen geloochend. Tegen de onafgebroken overlevering van Christenen en Joden verhief zich
bijzonder in deze eeuw de tegenspraak van het altoos verder protesteerend Protestantisme.
Met groot vertoon van belezenheid en geleerdheid zijn tal van redenen aangevoerd ten
bewijze, dat de Boeken van Moses uit velerlei bestanddeelen van verschillende herkomst
samengesteld en deels onder koning Josias, deels onder Esdras verzameld en geordend zijn.
Als akten dier late geboorte moeten de andere heilige Schriften dienst doen. Uit de historische
en profetische Boeken van Israël zou blijken, dat de meeste Mosaïsche voorschriften
aangaande het ééne heiligdom, aangaande de offers en feesten en priesters en levieten niet dan
vele eeuwen na Moses in werking kwamen. Daargelaten nog de willekeur, waarmede te dezer
zake het getuigenis dier Boeken nu eens aangenomen, dan weer verworpen wordt, zij er alleen
aan herinnerd, dat wettelijke voorschriften zeer gemakkelijk sedert lang kunnen bestaan, al
wordt in de latere historie van het onderhouden dier voorschriften geen melding gemaakt en
geen teeken gevonden. Toch moet bij deze bewijsvoering het tegendeel als onomstootelijk
gelden.
[p. 4]
Wat de eerstgemelde bewering betreft, dat de Pentateuch uit velerlei oorkonden van
verschillende tijden bestaan zou, zij is in zooverre aannemelijk, dat Moses bij het
samenstellen van Genesis schriftelijke bescheiden van de voorvaderen gebruikt kan hebben,
dat hij uit de overlevering bijv. de verschillende stamlijsten kende en deze overeenkomstig
Gods bovennatuurlijke ingeving heeft te boek gesteld. Maar in bedoelde bewering is van zulk
eene gematigdheid schijn noch schaduw. Met verwijzing naar Exod. VI 3 wordt op het
eigenaardig gebruik der Godsnamen Elohim en Jahve of Jehova gewezen, waarna de
gevolgtrekking komt, dat het Boek Genesis uit veelsoortige berichten van oudere Elohim-
schrijvers en jongere Jahve-schrijvers is samengesteld. Hetzelfde wordt dan verder van de
overige Boeken eerst als waarschijnlijk, welhaast als zeker gezegd. De meening nu, dat Jahve
een latere Godsnaam is, steunt alleen op een verkeerd begrip van Exod. VI 3. Ook heeft het
eigenaardig gebruik dier Godsnamen hoegenaamd geene bewijskracht, wijl reeds in Genesis
die namen zeer dikwijls dooreen of aan elkaar gekoppeld in hetzelfde verhaal voorkomen.
Daarenboven mocht Moses, die beide namen kende, ze naar verkiezing gebruiken. Als tweede
hoofdbewijs voor de meerderheid van Pentateuchschrijvers gelden de zoogenaamde
herhalingen en tegenstrijdigheden. Hier kan om de aanteekeningen der bijbelvertaling het
antwoord nog korter zijn. De bewering, dat de Pentateuch in herhalingen en wel in
tegenstrijdige herhalingen vervalt, berust op eene misduiding van den breeden oosterschen
verhaaltrant en op de hebbelijkheid om aanvullende berichten aanstonds als andersoortig en
tegenstrijdig te doodverven. Die tegenstrijdigheden bestaan niet. Zoo heet bijv. een eerste en
zeer in het oog vallende tegenstrijdigheid Gen. II 4, waar een tweede scheppingsverhaal zou
beginnen. Meer dan lange redeneering zal daar aandachtige lezing de ongegrondheid der
beschuldiging duidelijk maken.

Komen wij nu ten slotte tot de redenen, waarom de Boeken van Moses met recht hunnen
naam voeren. Velerlei zijn die redenen en ze worden hier slechts in het kort aangestipt.

Dat de Pentateuch door Moses geschreven is, getuigt allereerst de Pentateuch zelf. Tot vier
malen gebeurt dit: in Exodus (XVII 14; XXIV 4; XXXIV 27) en Numeri (XXXIII 2) en ten
overvloede prijkt in Deuteronomium (XXXI 9, 24, 25) een zoo duidelijke verklaring, dat ze
Moses' handteekening aan het einde van heel het werk genoemd mag worden. En bij nader
onderzoek verdient dat getuigenis ook geloof. Niet alleen toch vormen de vijf Boeken, gelijk
gezegd is, één afgesloten geheel, maar bovendien hangt in elk afzonderlijk Boek alles zoo
innig samen, sluit alles zoo vast aaneen, dat gebeurtenis en geloofsleer, verhaal en wet
onmogelijk van elkander te scheiden zijn.

Zulk een voortreffelijke eenheid van inhoud nu is met eene samenstelling door velen
onbestaanbaar en wijst op een eenigen schrijver. En die schrijver moet ten tijde van Moses
geleefd hebben. In verscheidene woorden en woordvormen bewaarde de Pentateuch de
merken eener oudheid, die eenig is. Ook herinnert het gebruik van Egyptische woorden aan
den leeftijd van Moses. Maar vooral verdient te dezer zake onze
[p. 5]
aandacht de juiste beschrijving van lang verdwenen toestanden, het nauwkeurig verhaal van
lang vergeten gebeurtenissen, voor wier vroegere werkelijkheid de hedendaagsche
oudheidkunde in tal van ontdekkingen getuigenis aflegt. En hiermede is niet alles gezegd.
Want bij ernstige lezing blijkt klaar, dat de Pentateuchschrijver van afkomst en godsdienst
Hebreër, door opvoeding en tijdelijk verblijf Egyptenaar was; dat hij den uittocht uit Egypte,
de omzwerving door de woestijn medemaakte en vóór de verovering van Kanaän zijn
geschiedverhaal opstelde; dat hij geen verzamelaar van vroegere wetten was, maar als
wetgever bij uitnemendheid is opgetreden; kortom, dat hij Moses geweest moet zijn en de
Pentateuch op hem gelijkt als het kind op zijn vader.

Na den Pentateuch komt als een wolk van getuigen door alle eeuwen van het Israëlietische
volksbestaan de lange reeks der andere heilige Schriften. In velerlei aanhalingen en
toespelingen veronderstellen zij alle de Thora als het heilig Boek, dat door Moses geschreven
werd en met goddelijk gezag godsdienst, staat en volkszeden regelt. Ware nu de Pentateuch
niet uit de hand van Moses ontvangen, dan zou dus hun inhoud onverklaarbaar, hun bestaan
zelfs onmogelijk zijn. Dan moesten immers, wat monsterachtige veronderstelling, zoovele
geschriften van zooveel verschillende, door eeuwen van elkander gescheidene schrijvers, alle
of onecht of vervalscht zijn.

Zeker is het mogelijk, dat een volk door bedriegers misleid wordt en zijn getuigenis derhalve
niet ontvankelijk is. Maar waar oud Israël sedert de vroegste tijden aan Moses den Pentateuch
toekent, gaat het niet aan om van bedrog te spreken. Want dit getuigenis betreft geen bloot
wijsgeerig of dichterlijk geschrift, welks bestaan en oorsprong aan de belangstelling der
groote menigte gemakkelijk ontglipt, maar een echt volksboek en wetboek, waarop in het
godsdienstig en burgerlijk leven een ieder het oog gericht hield. Evenmin betreft dat
getuigenis een soort van Koran, die den hartstocht vleit en het verstand zelfs van de besten
verduistert, maar het geldt den Pentateuch met zijn zware eischen en lastige verplichtingen,
met zijn harde wetten, strenge strafverordeningen en grievende herinneringen. Voorwaar te
dezer zake is dan Israël wel een eerbiedwaardig, geen afwijsbaar getuige. Wie zulk een
getuigenis verwerpt, moet alle menschelijke zekerheid en te gelijk zijn redelijk verstand
verloochenen.

Nog een enkel getuige worde gehoord, al kan hij ook door adel van geboorte en geestesgaven
niet in de schaduw van Israël staan. Het Samaritaansche volk, dat zich, na de vernietiging van
het rijk der tien stammen door Assyrië, in het ontvolkte land vestigde; dat de Joden na den
terugkeer uit de Babylonische gevangenschap haatte, hunne heilige schriften in het algemeen
verwierp en Esdras een leugenaar noemde; dat zeldzame volk houdt den Pentateuch voor
heilig, en Moses als den schrijver erkennend, bevestigt het zoo allernadrukkelijkst het
getuigenis van zijn doodsvijand en de hooge oudheid der overlevering.

Maar meer dan bloot menschelijk is de zekerheid, welke ons werd gegeven. Wat tot hiertoe
gezegd werd, bewijst ongetwijfeld de redelijkheid onzer overtuiging. Die overtuiging echter
steunt niet op het getuigenis van den Pentateuch noch op het gezag der Synagoog, maar
[p. 6]
op het getuigenis en het gezag der Kerk. Van hare majesteit komt onze zekerheid. Omdat de
Kerk van Christus als de eerste Boeken van het Oud Testament de vijf Boeken van Moses
noemt, daarom zijn wij zeker met de zekerheid des geloofs, dat de Pentateuch onder
goddelijke ingeving geschreven is, en omdat zij ons, in de Schriften van het Nieuw
Testament, met de woorden van Christus en van zijne apostelen, Moses als den schrijver dier
Boeken aanwijst, daarom kunnen wij hun ontstaan aan een ander dan aan Moses niet
toeschrijven zonder letsel des geloofs.

You might also like