Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 8

De Waarde van de Psychotische Ervaring

door Alan Watts


Transcript. Oorspronkelijk uitgezonden op KSAN radio, San Francisco.

Ik denk dat de meesten van jullie op de hoogte zijn van de aankondiging van deze reeks
zomercursussen en workshops, met de titel “De Waarde van de Psychotische Ervaring.” En veel
mensen die belangstelling hebben voor een volstrekt nieuwe benadering van de tot nu toe onder de
geestelijke gezondheid vallende problemen, nemen deel aan deze seminars en workshops, waarmee ze
iets vreselijks gevaarlijks en in zekere zin revolutionairs doen. De reden daarvan is de volgende:

We leven in een wereld waarin afwijkende meningen over religie niet langer gevaarlijk zijn, omdat
niemand religie meer serieus neemt. Je kunt daarom net als bisschop Pike de leer van de heilige Drie-
eenheid, de werkelijkheid van de maagdelijke geboorte en de lichamelijke verrijzenis van Jezus ter
discussie stellen en toch gewoon een gerespecteerde bisschop blijven. Maar wat je op dit moment niet
ongestraft kunt doen, of waar je heel moeilijk ongestraft mee weg kunt komen zijn ketterse ideeën
over de psychiatrie. Psychiatrie wordt namelijk wel serieus genomen en ik zou, wat betreft dat
vraagstuk, eigenlijk graag een parallel willen trekken tussen de tegenwoordige tijd en de
middeleeuwen.

Als we teruggaan naar de tijd van de Spaanse Inquisitie, moeten we bedenken dat de
theologieprofessor aan de Universiteit van Sevilla destijds hetzelfde soort maatschappelijke aanzien en
dezelfde intellectuele status genoot als tegenwoordig de hoogleraar pathologie aan de Stanford
Medical School. Verder moeten we bedenken dat die theoloog, net als de hoogleraar pathologie op dit
moment, iemand van goede wil is, met een intense belangstelling voor het menselijke welzijn. Hij
vond het niet alleen, maar deze professor in de theologie WIST dat iedereen met ketterse ideeën de
meest gruwelijke eeuwigdurende kwellingen zou ondergaan. Jullie zouden eens de fantastische
beschrijvingen van de kwellingen in de Hel moeten lezen, niet alleen uit de middeleeuwen, maar ook
uit zeer recente tijd, geschreven door zeer scherpzinnige intellectuelen. De Inquisiteurs dachten dus,
gedreven door echte barmhartige motieven, dat het beste wat ze konden doen was de ketterijen uit
ketters martelen. En nog erger, dat ketterijen besmettelijk waren, andere mensen konden besmetten en
hen in levensgevaar konden brengen. Om die mensen weer bij zinnen te brengen maakten zij dus met
de best denkbare beweegredenen gebruik van de duimschroeven, pijnbank, ijzeren maagd, loden kat
met negen staarten en tot slot de brandstapel, omdat zij geen andere middelen tot hun beschikking
leken te hebben.

Tegenwoordig, en met name in de Verenigde Staten, is een afwijkende bewustzijnstoestand ketters.


Niet zozeer afwijkende meningen als wel de wereld ervaren op een manier die afwijkt van de
“normale” ervaring. Ronald Laing, die in deze reeks voordrachten nog ter sprake zal komen, heeft er
duidelijk op gewezen, dat ons geleerd wordt welke ervaringen toelaatbaar zijn, op dezelfde manier
waarop ons geleerd wordt welke gebaren, manieren en gedrag toelaatbaar en maatschappelijk
aanvaardbaar zijn. Als dus iemand zogenaamde “vreemde” ervaringen heeft en die ervaringen probeert
over te brengen — omdat iemand vanzelfsprekend praat over wat hij voelt — wordt hij op een hele
rare manier aangekeken en wordt hem gevraagd “of hij wel goed bij zijn hoofd is.” Dat komt omdat
mensen zich duidelijk onbehaaglijk voelen, als ze merken dat ze zich in gezelschap bevinden van
iemand die de wereld op een nogal andere manier ervaart dan zijzelf. Ze vragen zich dan af of die
persoon eigenlijk wel menselijk is. Hij ziet er wel uit als een menselijk wezen, maar omdat zijn manier
van ervaren zo anders is, vragen ze zich af of hij dat wel echt is. En dan krijg je zo’n soort — hetzelfde
soort walgelijke gevoel van binnen, dat je zou krijgen als je bij wijze van spreke een keurig gekleed,
beeldschoon meisje tegen zou komen, je aan haar voorgesteld wordt en zij dan voordat ze een hand
geeft eerst haar handschoen uitdoet en je vervolgens een grote roofvogelklauw in je hand aantreft. Dat
zou toch griezelig zijn, of niet?
Of stel je voor dat je een roos zou zien en daar binnenin zou kijken naar de plek waar de
bloemblaadjes nog gesloten zijn, dat je die dan opeens als lippen open zou zien gaan en de roos tegen
je zou zeggen “goede morgen.” Zou je dan niet het gevoel hebben dat er iets griezeligs aan de hand
was. Iets dergelijks vindt er plaats als je onder alledaagse omstandigheden in een bar zit te drinken en
naast je zich iemand bevindt die dronken is en er onsamenhangende dronkemanstaal uitkraamt. Dan
schuif je je kruk ook een beetje uit de buurt van die man omdat hij op een bepaalde manier, wat wij
onmenselijk noemen, is geworden. Die dronkeman begrijpen we echter; wij weten wat er met hem aan
de hand is en dat het wel over zal gaan. Maar stel je voor dat iemand volstrekt oninvoelbaar gaat
verkondigen dat hij plotseling het gevoel kreeg dat hij in het verleden leeft, of dat het lijkt dat hij van
iedereen is gescheiden door een enorme glasplaat, of dat hij opeens alles in ongelofelijk gedetailleerde
kleuren ziet bewegen. Dan zeggen we, “dat is niet normaal. Er moet iets mis met hem zijn.” En het feit
dat er zo’n groot percentage van de bevolking van dit land in psychiatrische inrichtingen zit is iets wat
wij niet veel anders moeten zien; dus niet dat psychische aandoeningen zo vaak voor zouden komen,
maar dat er een grote onverdraagzaamheid heerst ten opzichte van andere bewustzijnsvormen.

Op dit moment wordt in Arabische landen, waar de islam de boventoon voert, iemand die wij als
psychisch gestoord zouden definiëren, met een zeker respect bejegend. Tegen de dorpsgek wordt met
respect opgekeken omdat gezegd wordt dat zijn ziel niet in zijn lichaam is, maar bij Allah. En omdat
zijn ziel bij Allah is, moet je dat lichaam respecteren en met zorg omringen en niet zien als iets dat je
moet opruimen en uit het zicht moet verwijderen, maar als een soort aandenken aan het feit dat iemand
nog op Aarde kan leven terwijl zijn ziel al in de Hemel is. Dat is een heel andere manier van kijken.
Ook in India bestaat er een bepaald verschil in bejegening van mensen die bij ons gek genoemd
zouden worden. Er bestaat een gedicht — een oud Hindoe-gedicht — dat luidt: “soms naakt, soms
gek, nu eens geleerd, dan weer dwaas, zo verschijnen zij op Aarde als vrije mensen.”

Je ziet echter dat onze houding ten opzichte van dit soort eigenlijk aanvankelijk onschuldige gedrag, is
dat wij wat die mensen vertellen als onzin beschouwen en wat ze ervaren hebben als flauwekul. Wij
voelen ons daardoor bedreigd, omdat we niet zeker van onszelf zijn. Iemand die wel heel zeker van
zichzelf is kan zich verbazingwekkend snel aanpassen aan verschillende communicatievormen. In
vreemde landen waar je de taal van de mensen bij wie je verblijft niet spreekt kun je, als je je daar niet
voor schaamt, door middel van gebaren enorm goed contact maken met andere mensen en nog
verrassender is dat mensen met elkaar kunnen communiceren door gewoon te praten. Je kunt mensen
een heleboel duidelijk maken door verstandige onzin uit te kramen, door als het ware een vreemde taal
te imiteren en uit te spreken zoals die klinkt. Je kunt heel eenvoudig gevoelens en emoties
overbrengen en waar je wel en niet van houdt. Als je echter onbuigzaam bent en dit spel niet mee wilt
spelen voel je je bedreigd door iedereen die op een speelse manier met jou wil communiceren. En die
onbuigzaamheid zet dan een soort vicieuze cirkel in werking. Met ander woorden, als je terugdeinst,
zodra iemand je iets ongewoons vertelt over een ongewone bewustzijnstoestand, vraagt die ander zich
af of “er iets mis met hem is en heeft hij het gevoel dat hij door niemand begrepen wordt.” Hij kan
zich ook afvragen “wat er aan de hand is en of iedereen gek geworden is.” En dan merkt hij dat hij
bang wordt en naar mate hij banger wordt, gaat hij steeds meer in de verdediging en komt uiteindelijk
in een katatone toestand terecht, een toestand waarin iemand gewoon niet meer beweegt. En
vervolgens schuiven wij hem af naar een inrichting, waar hij gevangen wordt gehouden door
inquisiteurs. Dat is een heel special soort priesters, die allemaal de speciale kenmerken vertonen die
priesters altijd al hebben gehad. Zij dragen ook een speciaal ambtsgewaad. Zoals katholieke priesters
tijdens de mis een kazuifel dragen, draagt de dokter voor de psyche, net als elke dokter, een lange
witte jas en daarbij iets om zijn nek dat overeenkomsten vertoont met een stool, namelijk een
stethoscoop. Op grond van zijn autoriteit, die vaak gespeend is van elk gevoel voor burgerlijke
vrijheid, zal hij dit onbegrijpelijke individu gevangen zetten en hem, zoals Laing betoogde,
onderwerpen aan een ontmenselijkingsritueel. Hij wordt opgeborgen. En omdat de ziekenhuizen zo
vol zitten met dit soort mensen, wordt hem weinig aandacht geschonken. En als hij dan toch aandacht
krijgt, is het heel moeilijk voor hem om uit te maken hoe hij daarmee om moet gaan.

Je komt in die Kafkaëske situatie terecht als je bijvoorbeeld in de staat Californië naar een instituut als
de Vacaville-gevangenis wordt gestuurd. Vacaville ligt ongeveer halverwege de weg van San
Francisco naar Sacramento. Daar zie je een groot bord staan met het opschrift “California State
Medical Facility.” De staat Californië is beroemd om zijn vage omschrijvingen. Als je onder een lage
brug doorgaat staat er in plaats van “Lage Brug,” “Verminderde Verticale Vrije Ruimte.” Of als je bij
een tolbrug komt staat er in plaats van gewoon “Tolbrug,” “U nadert een Verkeersoversteekplaats.” En
als er gewoon “Gevangenis” zou moeten staan, luidt het opschrift “California State Medical Facility,”
of zoals in Soledad “California State Correctional Facility.” Vacaville is dus een plek waar mensen
naartoe gestuurd worden voor wat een, van een tot tien jaar durende, straf wordt genoemd. Er is daar
een soort toezichthoudende psychiatrische dienstverleningsstaf, die de gevangenen een enkele keer
onderzoekt, omdat het er zoveel zijn. Het is een maximaal beveiligde gevangenis, waar zelfs nog meer
hekwerk omheen staat dan om San Quentin. Een tijdje geleden heb ik daar een lezing gehouden voor
de gevangenen. Ze vroegen iemand die wat over meditatie en yoga wilde vertellen. Een van de
gevangenen nam mij apart — een heel keurige, door en door Amerikaanse jongen. Hij was daar
waarschijnlijk opgesloten voor het roken van wiet; ik kan me niet meer precies herinneren wat de
aanklacht was. “Weet u,” zei hij, “ik weet me echt geen raad met deze plek. Ik wil echt een eerlijk
mens worden, hier weg, een baan zoeken en als een gewoon mens leven.” Hij zei, “ik denk dat ze niet
weten hoe ze daarmee om moeten gaan. Ze hebben net geweigerd me te ontslaan. Ik moest voor de
commissie verschijnen; ik heb met ze gepraat. Maar ik ken de regels van het spel niet en volgens mij
kennen de leden van de commissie die trouwens ook niet.”

Zoals je ziet is er dus sprake dus een uiterst verwarrende situatie, zodat iemand die in een
psychiatrische inrichting wordt opgenomen misschien op de eerste plaats het gevoel heeft dat hij grip
op zichzelf moet krijgen en een zinnig onderhoud met de dokter moet hebben. In de communicatie
tussen psychiater en patiënt schuilt echter een fundamenteel element van angst en wantrouwen. Als ik
namelijk kwaadwillend ben zou ik elke gezonde uitspraak van jou als iets zeer duisters kunnen
interpreteren, maar dat zou dan alleen maar een teken zijn van mijn eigen paranoia. En de psychiater
kan heel gemakkelijk paranoïde worden, omdat het systeem, dat hij gevraagd wordt te
vertegenwoordigen, in wezen paranoïde is. Een paar weken geleden sprak ik een psychiater in
Engeland. Een van de meest charmante dames die ik ooit heb ontmoet, een oudere vrouw, zeer
intelligent, heel aantrekkelijk en heel redelijk. We hadden het met elkaar over het probleem van de
LSD-psychose. Ik vroeg haar wat voor behandelingen zij daarvoor gebruikten en allerlei vragen die
daarmee te maken hadden. Aanvankelijk leek het alsof zij wat in de verdediging ging. We kregen het
over het onderwerp dat officieel het ervaren van “depersonalisatie” wordt genoemd, waarbij je het
gevoel hebt dat jij en je ervaring — je zintuiglijke ervaring — dat wil zeggen alles wat je ervaart,
mensen, dingen, dieren, de gebouwen om je heen, een geheel vormen. Ik zei, “noem je dat een
hallucinatie?” “Per slot van rekening,” zei ik, “past dat heel goed bij de feiten van wetenschap,
biofysica, ecologie en biologie en nog veel beter dan dat onze gewone, normale ervaring.” Ze zei dat
dat niet haar probleem was. Ze zei, “dat kan wel waar zijn, maar ik ben ingehuurd door een
maatschappij die het gevoel heeft dat zij een bepaalde gemiddelde soort normale ervaring in stand
moet houden en mijn vak is bij mensen het, wat de maatschappij het normale bewustzijn vindt, te
herstellen. Ik heb geen andere mogelijkheid dan het daarbij te laten.”

Dus als iemand in een dergelijke situatie terechtkomt en heel moeizaam aandacht krijgt, voelt hij zich
angstig. Juist in zijn bouw doet de psychiatrische inrichting denken aan de grote
krankzinnigheidsvisioenen, aan — je kent dat gevoel wel — aan de gangen van het brein. Als je
verdwaald bent in een doolhof en niet terug zou kunnen, weet je niet zeker waar je bent, of je vader en
moeder wel je eigen vader en moeder zijn, of dat je je over tien minuten nog herinnert hoe je Engels
moet praten. Je voelt je verloren. En dan is de psychiatrische inrichting door zijn inrichting en alles
ook nog eens een afspiegeling van situatie. Eindeloze gangen, allemaal hetzelfde. In welke bevind je
je? Kom je er ooit nog uit? En dat gaat alsmaar door. Dag, na dag, na dag. En als af en toe iemand met
je praat kijkt die ook nog niet eerlijk uit zijn ogen. Hij ziet je niet als een heel mens. Hij kijkt naar je
alsof je maf bent. Wat moet je dan doen? Als je er echt uit wilt kun je het beste geweld gebruiken,
maar dan zeggen ze dat dat juist het bewijs is dat je gek bent. En als je dan nog gewelddadiger wordt,
stoppen je ze in de isoleer en het enige wat je dan nog kunt doen, de enige manier om je nog te uiten,
is stront op de muur smeren. En dan zeggen ze “het is wel duidelijk. Die man is niet menselijk.”
De afgelopen paar dagen is uitgebreid de vraag aan de orde gesteld of dit een zieke maatschappij is. Ik
heb geluisterd naar een beeldschone psychoanalyticus met een vet Duits accent. Prachtig! “Het ist gans
duitlich das die maatsjappij volsjtrekt uitsichtloos is, doch.” En ik heb geluisterd naar vier echte
Amerikanen die zeiden “de meeste mensen in deze maatschappij zijn goed, het is een GOEDE
maatschappij, maar we hebben een hele zieke minderheid.”

Wat ik dus wil doen — in ieder geval in dit eerste gedeelte van de cursus — is al onze basisideeën heel
fundamenteel ter discussie stellen, namelijk wat ziekte, wat gezondheid, wat geestelijke ongezondheid
en gezondheid is. Ik vind namelijk dat we moeten uitgaan van de bescheiden positie dat we dat niet
echt weten. Over Robert Oppenheimer wordt verteld dat hij kort voor zijn dood, terwijl hij het beeld
van de technologie, met name de nucleaire technologie, onder de loep nam, zei “ik ben bang dat het
volmaakt duidelijk is dat de wereld naar de verdommenis gaat. Ze zal zichzelf vernietigen, ze ligt op
ramkoers. De enige manier waarop ze niet naar de verdommenis zou kunnen gaan is dat we niet
proberen te voorkomen dat dat gebeurt.” Denk daar maar eens over na. Het kan namelijk heel goed
aangetoond worden dat de grootste onruststokers in de wereld van vandaag de mensen met goede
bedoelingen zijn. Zoals de hoogleraar theologie aan de universiteit van Sevilla of de hoogleraar
psychiatrie waar je ook maar wilt. Alleen al het idee dat we weten wie ziek is, wie fout is! We leven
op dit moment in een politieke situatie waarin iets bizars gaande is. Iedereen weet waar hij tégen is;
niemand weet waar hij vóór is. Niemand denkt namelijk meer over wat een grootse manier van leven
zou zijn. De reden van die armoede is, is dat wij geen verbeelding meer hebben. Er bestaat geen
aardse, geen fysieke of technische reden voor welke armoede, waar dan ook. Maar je ziet dat er
vreselijk veel mensen zijn die bijeengaren wat zij voor geweldige rijkdommen aanzien, maar het is
alleen maar geld. Ze weten niet hoe ze het moeten gebruiken, ze weten niet hoe ze ervan kunnen
genieten, omdat ze geen verbeelding hebben.

Ik zal nu niet al de datum noemen, maar wel mijn voornemen om een cursus te geven aan zeer rijke
mensen met de titel “Bent u rijk en ongelukkig?” omdat jullie dat zeer waarschijnlijk zijn. Sommigen
niet, maar de meesten wel. Het geval wil dus dat wij in deze toestand leven waarin iedereen weet waar
hij tegen is, zoals ze bijvoorbeeld zeggen “ik ben tegen de Vietnamoorlog,” ik ben tegen discriminatie
van niet-blanken, of zelfs van elk ander ras dan het gekleurde ras,” enzovoort. Nou en? Maar het is
niet genoeg om dat gevoel te hebben; dat stelt niets voor. Je moet een volstrekt concreet idee hebben
van wat je wél zou willen en daarom doe ik het serieuze voorstel dat iedereen die gaat studeren als
toelatingsexamen de opdracht krijgt een essay te schrijven over zijn beeld van de hemel, waarbij hem
gevraagd wordt absoluut specifiek te zijn. Hij mag bijvoorbeeld niet zeggen “ik zou graag met een
prachtig meisje willen samenwonen.” Wat bedoel je met een prachtig meisje? Hoe precies en op welke
manier? Wees duidelijk! Tot aan haar laatste heupgewieg en elke karaktertrek, gezelligheid, haar
interessen en al het andere. Wees duidelijk! En over al die andere soort dingen. “Ik zou in een prachtig
huis willen wonen.” Wat bedoel je precies met een prachtig huis? Ben je soms opeens architectuur
gaan studeren? Je zult zien dat dit toelatingsessay over “Mijn idee over de Hemel” uiteindelijk zal
uitmonden in een proefschrift. Dus in een situatie waarin we allemaal weten waar we tégen zijn en niet
weten waar we vóór zijn, weten we wel tegen WIE we zijn. We definiëren allerlei soorten mensen als
niet-menselijk. We zeggen dat ze volstrekt irrationeel, totaal stompzinnig zijn. Mensen zeggen, “ach,
die negers zijn volstrekt onontwikkeld, die leren nooit iets, daar kun je niets aan doen, ze zijn
hopeloos, trek je handen ervan af.” De Birchers zeggen hetzelfde. “Ze zijn dom, laat ze maar.” Het
enige resultaat is dat in een dergelijke situatie iedereen dan kan denken “grijp je wapen.” En dat leidt
tot een vicieuze cirkel, omdat iedereen dan naar zijn wapen grijpt. Dus ons uitgangspunt moet zijn dat
we niet weten wie gezond en wie ziek is. En bovendien moeten we volgens mij uitgaan van de
veronderstelling dat we, omdat we dat niet weten, er ook niets is dat we eraan kunnen doen.

Ik wil graag een Turks spreekwoord citeren: “Wie op de vloer slaapt kan niet uit zijn bed vallen.”
Daarom moeten we een aanvangs- een basishypothese opstellen over het leven, namelijk dat zelfs als
je veronderstelt dat je de maatschappij en jezelf kunt veranderen, je nooit zeker kunt weten dat de
richting waarin je stuurt een verbetering zou inhouden.
Ik zal een Chinees verhaaltje vertellen, een soort Taoïstisch verhaaltje over een boer. Op zekere dag
liep zijn paard weg. ‘s Avonds kwamen zijn buren bijeen en zeiden “wat erg.” Hij zei, “misschien.” De
dag daarop kwam het paard terug en bracht zeven wilde paarden met zich mee. “Jee!” zeiden ze, “dat
is geluk hebben!” Hij zei, “misschien.” De volgende dag raakte zijn zoon verzeild in een worsteling
met een van die wilde paarden, toen hij dat probeerde te temmen. Hij werd eraf gegooid en brak zijn
been. En alle buren zeiden, “wat vreselijk dat je zoon zijn been gebroken heeft.” Hij zei, “misschien.”
De dag daarop kwamen er dienstplichtambtenaren om jongemannen te ronselen voor het leger en
keurden zijn zoon af omdat hij een gebroken been had. En alle mensen kwamen hem opzoeken en
zeiden “Fantastisch! Jouw zoon is ontsnapt.” Hij zei, “misschien.”

Zo zie je maar dat je nooit weet in welke richting de vooruitgang ligt. Op dit moment is dat een
fantastisch probleem voor genetici. Zoals je weet denken de genetici dat ze tot op zekere hoogte het
DNA en RNA kunnen beheersen; ze geloven dat het misschien echt mogelijk is om mensen voort te
brengen, zoals wij die zouden willen. En ze roepen “hoera.” Maar dan bedenken ze zich weer even en
denken vervolgens ‘oei-oei-oei-oei, maar wat voor soort mens?” Dus maken zij zich zorgen. Kort
geleden was er een bijeenkomst van postdoctoraalstudenten en genetici op de universiteit van
Californië. Ze hadden een aantal psychologen, theologen en filosofen uitgenodigd om daarover met
hen te praten en hen voor te lichten. Ik was daar ook bij aanwezig. Dat wil dus zeggen dat ze ECHT
wanhopig zijn. Dus ik zei, ik zal jullie wat vertellen. Het enige wat jullie kunnen doen is dat je heel
zeker weet dat je een grote verscheidenheid aan mensen in stand houdt, omdat je nooit weet wat er
verder gaat gebeuren. En daarom hebben we volgens mij behoefte aan een enorme hoeveelheid
verschillende soorten menselijke intelligentie, hulpbronnen en talenten, zodat er altijd iemand
beschikbaar is als de nood aan de man komt. Je ziet dus dat er een absolute misvatting heerst over het
idee van het de zedenmeester spelen over het volk. Daarom heb ik, zoals ik vaak heb gezegd, afstand
genomen van de clerus, niet omdat de kerk niet in praktijk bracht wat ze predikte, maar omdat zij
predikte. Je kunt mensen namelijk niet vertellen wat voor leven ze moeten leiden omdat je, als ze je
raad opvolgen, een ras van monsters zou kunnen krijgen. Bekijk het maar eens vanuit het standpunt
dat de mensheid een ras van monsters is.

Dat zat ik te bedenken toen ik vanmiddag van Monterey hier naartoe reed, naar de snelweg keek en al
die autootjes daarover zag rijden. Ik vroeg me af of ik, als ik de aarde als een lichaam zoals het mijne
zou beschouwen, niet het gevoel zou hebben dat dit een soort invasie van rare bacteriën was, die bezig
waren mij op te eten. Of het zou kunnen dat de vogels, bijen en bloemen — de dieren in het algemeen
— de enige soort gezonde bacteriën waren. Zoals je weet zwerven bijen en vogels maar wat rond,
dwalen doorgaans door bossen en over velden en houden er een nogal ongeorganiseerd maar zeer
interessant levenspatroon op na, terwijl mensen overal rechte lijnen overheen leggen. Spoorwegen. Ze
overdekken zichzelf met troep. Een vogel kan dan wel een nest hebben, maar heeft er geen behoefte
aan zich te omringen met auto’s, boeken, gebouwen, grammofoonplaten en universiteiten en het hele
landschap te bedelven onder een grote hoeveelheid prullaria. Mensen kloppen zich daarvoor op de
borst. “Dat is nou cultuur!” Dat is een grote prestatie. Zoals je weet is een gebouw bouwen, het enige
waar je geld voor kunt krijgen. Voor nieuwe professoren kun je geen geld krijgen, maar wel voor
nieuwe gebouwen. Dus bedekken we de aarde met troep. En daarom zou de aarde zich wel eens
kunnen voelen, zoals wij ons zouden voelen als we opeens een ziekte zouden krijgen, waardoor wij in
plaats van een zachte huid, opeens bedekt zouden zijn met kristalachtige korsten en daarmee
vervolgens helemaal onder zouden zitten — pokken! Zijn wij misschien de pokken op deze planeet?
Wees er niet te zeker van dat wij dat niet zijn. Overweeg het alleen maar. Daarvoor bestaan goede
aanwijzingen — bedenk dat ik dit zeg om jullie uit te dagen, om jullie een beetje krankzinnig te maken
zodat jullie gaan twijfelen aan alle veronderstellingen waarvan jullie denken dat die echt waar zijn.
Het is namelijk heel goed mogelijk dat het hele gedoe van de mens om de gebeurtenissen op aarde te
beheersen door middel van zijn intellect, zijn taal, zijn wiskunde en zijn wetenschap, rampzalig is. We
zeggen dan: kijk naar zijn successen, kijk hoeveel ziekten we al hebben genezen, kijk hoeveel honger
er al de wereld uit is geholpen, kijk hoe wij de levenstandaard hebben verbeterd. Ja, maar in hoeveel
tijd?
Welnu, zelfs als wij zeggen dat dat al is begonnen met de dageraad van de ons bekende geschiedenis,
is het slechts een minieme tijdspanne, vergeleken met de tijd waarin de mensheid bestaat. En als dat
pas sinds de Industriële Revolutie is, is het nog maar een piepklein tijdje. Hoe weten we dan dat dit
vooruitgang is? Hoe weten we dat dit een succes is? Het kan best een ramp van onvoorstelbare
afmetingen zijn. Dat is mogelijk. Maar de waarheid is dat wij dat niet weten. Het zou natuurlijk best
mogelijk kunnen zijn dat elke ster aan de hemel ooit een planeet was en dat op die planeet intelligent
leven tot ontwikkeling is gekomen, dat op den duur de geheimen van atoomenergie ontdekte, zichzelf
in een kettingreactie opblies, in verschillende stukken explodeerde die daar uiteindelijk omheen
begonnen te wentelen, weer planeten werden en na een tijdje opnieuw intelligent leven ontwikkelden.
Na miljoenen jaren, toen de hoofdster begon af te koelen, bliezen zij zichzelf op hun beurt op en dat is
manier waarop het steeds doorgaat. Dat is dus de theorie van de hindoes. Niet letterlijk, maar zoals je
weet hangen zij de theorie aan dat het leven, elke manifestatie in het universum, op een prachtige
manier begint en vervolgens degenereert. Maar dat gebeurt met alles. Is het niet zo dat alles uiteenvalt,
veroudert en verdwijnt? Waarom zouden het al die soorten, al die planeten en al die universums niet
op dezelfde manier vergaan?

Zoals je ziet is dat een totaal omgekeerd beeld vergeleken met dat van ons gezonde verstand. Wij
denken dat alles zou moeten groeien en steeds maar beter moet worden. Als je het van een andere kant
bekijkt zou het wel eens heel anders kunnen zijn. Dat levert heel andere gedachten op. We weten dat
de waarheid is, dat het bestaan een wisselwerking is, of beter, een zaak tussen de stoffelijke wereld en
onze zintuigen, en dat wat wij als bestaan kennen daarom een verhouding betekent. Het is de manier
waarop bepaalde, wat wij even elektrische trillingen zullen noemen, invloed uitoefenen op
zintuigorganen met een bepaalde structuur. Dat is wel een beperkte manier om daarover te praten,
maar voor het moment is dat toereikend. Daardoor zullen, naar gelang van de structuur van het
zintuigorgaan, de trillingen op verschillende manieren optreden of tot uitdrukking komen. Met andere
woorden, ik kan mijn vinger op deze manier bewegen en als die dan toevallig een snaar betokkelt,
klinkt het als “plonk.” Maar als ik toevallig de snaar van een contrabas zou raken, hoor je ‘bongggg”
en zal de vinger “bongggg” teweegbrengen. Maar als met dezelfde beweging een trommelvel zou
raken zou dat “boem” worden, dus wat is die beweging dan eigenlijk? Dat is datgene waar die in
wisselwerking mee staat. Als de beweging iemand anders’ huid raakt, kan ik daar geen geluid van kan
maken. Dan is het een gevoel en als het voor iemands oog wordt gedaan, is het alleen beweging.

Dus de werkelijkheid is afhankelijk van de structuur van wat we even het receptororgaan zullen
noemen. Achter die receptororganen — zintuigen zijn helemaal niet zo eenvoudig — dus voorbij de
zintuigen, zijn ze niet meer te scheiden van een buitengewoon ingewikkelde zenuwstructuur. En dat
geldt niet alleen daarvoor, maar ook voor het systeem van culturele normen die bepalen aan welke
gebeurtenissen aandacht geschonken en welke genegeerd moeten worden, wat om bepaalde redenen,
zoals overleven, belangrijk en onbelangrijk is. Daardoor veranderen we dus de selectiviteit van de
zintuigen en het zenuwstelsel als geheel, in een selectiesysteem dat bepaalt wat cultureel aanvaard
wordt als werkelijk of onwerkelijk en belangrijk of onbelangrijk.

Zoals je ziet komen we dan uit op de mogelijkheid dat een zo ingewikkeld selectiesysteem een heel
grote verscheidenheid vertoont en dat mensen die wij gek noemen gewoon een ander waardesysteem
hebben. Ze kunnen een andere zenuwstructuur hebben, wat duidelijk het geval is als er door syfilis of
hersentumoren veroorzaakte beschadigingen zijn aangericht. Maar wat moeten we met iets dat niet
helemaal op dat vlak ligt, maar op het vlak van de keuzen, die te maken hebben met wat ik
maatschappelijke conditionering zou willen noemen? “Het genie woont maar één verdieping lager dan
krankzinnigheid,” is een bekende uitspraak van Schopenhauer. En hoe weten we of een bepaalde
verandering in de structuur van het hele zintuigsysteem een ziekte is of een groeirand — een soort
verbetering van het menselijke wezen? We hebben wel bepaalde heel ruwe normen die wij daarop
toepassen, maar we kunnen daar nooit helemaal zeker van zijn, omdat geestelijke gezondheid de norm
van de kudde is. Gezondheid is gewoon de norm van organismen die zichzelf mens vinden. Die sluiten
zich aaneen en zeggen dan “zoals wij het zien, zo is het.” Je herinnert je vast hoe in het verhaal “Kaa’s
Jacht” in Kiplings Jungleboek, de apen, de Bandar-log, worden uitgelachen omdat ze bij tijd en wijle
in een vergadering bijeenkomen en dan schreeuwen “we zeggen het allemaal, dus moet het waar zijn!”
Maar zoals je weet schuilen daarin de grootste politieke problemen. Hoe moet de meerderheid een
minderheid tolereren, in zich opnemen en beoordelen? Het is een academisch probleem. We
beschikken over maatstaven om te bepalen wie gezonde wetenschappers, betrouwbare geleerden zijn
— we geven ze een titel. En die sluiten zich dan allemaal aaneen en bekrachtigen die maatstaven.
Maar opeens realiseren ze zich dat ze een beetje bekrompen worden en dat dingen niet zo lekker meer
lopen. Dan zegt op zekere dag opeens iemand “die ouwe je-weet-wel, van wie we altijd dachten dat hij
knettergek was en heel, heel onorthodox, die is met een idee gekomen waar we allemaal over na
moeten denken.” Je zou dus moeten zeggen dat elke universiteitsfaculteit onder haar leden minstens
vijf procent mafkezen zou moeten tellen. Elke cultuur moet binnen haar domein een hoop maffe
mensen dulden. Het is onmogelijk dat iedereen in de Verenigde Staten hippie zou kunnen worden,
maar het feit dat een groot gedeelte van de jonge mensen hippie zijn zou een reden moeten zijn om
jezelf gelukkig te prijzen, zelfs als je zelf niet zo zou willen leven. Nog afgezien van de
verscheidenheid aan rassen bij ons: zwarten, Mexicanen, Chinezen, Japanners enzovoort. Dat is
allemaal buitengewoon belangrijk, omdat dat, zoals ik al tegen de genetici heb gezegd, de
verscheidenheid bewaart. Een cultuur die onzeker is over zichzelf — ik kom nu weer terug op mijn
uitgangspunt — kan dit niet tolereren.

Voor zover ik mij herinner waren ze in Engeland veel zekerder van zichzelf. Toen ik nog een jongen
was van 15 en op een zeer orthodoxe Church of England-school zat, kondigde ik aan dat ik boeddhist
was. Niemand vertrok een spier. Als hier iemand aankondigt dat hij iets vreemds is, moeten ze bij de
directeur komen en is er een groot probleem. De FBI wordt ingeschakeld en nog veel meer. Maar zij
zeiden alleen “zo zo, die jongen is boeddhist!”moedigden me instemmend aan in mij afwijkende
belangstelling en gaven me de eerste prijs in de godsdienstles. Hier is dus precies dezelfde ontspannen
houding nodig.

Laat ik een paar vragen stellen, die geen antwoord behoeven. Is het Amerikaanse gezin zo’n
struikelblok dat als een paar kinderen in vrije-liefde-communes leven, dat daar een fundamentele
bedreiging voor vormt en dat ze al onze aardige jongens en meisjes zo bederven dat ze ook zo willen
leven? Zijn de Amerikaanse universiteiten zo saai dat een paar studenten die er de brui aan geven en
hun eigen universiteit vormen een bedreiging vormen voor het hele systeem en ze alle andere aardige
jongens en meisjes zullen bederven? Zullen die paar kinderen die rondlopen met fraaie baarden en
lange haren al onze jongens in vreemde vogels veranderen?

Ik heb laatst iets grappigs meegemaakt. Toen ik in Engeland was heb ik in de Westminster Abbey een
kerkdienst bijgewoond. Ik had mijn vrouw meegenomen omdat ik graag wilde dat ze dat ook een keer
zou zien, omdat het het hart en de ziel van de Britse gevestigde orde is. De deken van de Westminster
is bijna net zoiets als de Dalai Lama. Er was zo’n smaakvolle Victoriaanse dienst — prachtige
gewaden, koor en van dat alles — en toen ze in processie naar voren kwamen, liep het koor voorop,
keurig geknipte jongetjes met koorhemden en rode petten op, gevolgd door een aantal oudere jongens
ook in koorhemd — in die aparte koorhemden die gedragen worden vanwege hun Britse openbare-
school-kleur. Maar zoals je weet zijn die openbare scholen helemaal niet openbaar, maar zeer privé,
zeer exclusief en de school van Westminster is een van de topscholen, net zoals Eaton of Harrow.
Plotseling zag ik dat al die jongens in koorhemden enorme Beatlekapsels droegen. Ik kon mijn ogen
niet geloven, omdat ik destijds een King’s Scholar [1] was en wij in onze tijd heel keurig waren en
allemaal een baret droegen op kortgeknipte haren. En achter die jongens in koorhemd liepen de
gewone leerlingen van de school — geen King’s Scholars — die dus geen koorhemd droegen, maar
een gestreepte zwarte broek, zwart jasje, puntboord en zwarte das. Wij liepen meestal ook net zo in
een stoet naar voren, maar hier waren dat jongens, allemaal met hetzelfde kapsel, die naar voren
liepen. Een overduidelijke grap en ik denk dat je erbij had moeten zijn om die te vatten, maar het was
heel geestig. Je zou denken, mijn God wat is hier aan de hand? Dit is de Westminster Abbey! Maar de
deken van de Westminster gaf geen krimp, het raakte hem niet. Hij is volmaakt zeker van zichzelf. Hij
weet dat dat en al het andere zo door Jezus Christus bepaald is, dat het goed is en dat als je mee wilt
doen en iets anders doet, dat ook allemaal goed is.
En dat is de houding die wij in moeten nemen ten opzichte van alles wat afwijkend, psychotisch en
maf is. Wij weten namelijk niet zeker wat juist is, wie gezond is en wat de bovenkant is. In een
relativistisch universum klamp je je nergens aan vast, maar leer je zwemmen. En je weet wat
zwemmen betekent. Dat is een soort ontspannen houding ten opzichte van het water, waarin je jezelf
niet drijvend houdt door je aan het water vast te grijpen, maar door je daar op een bepaalde manier aan
over te geven, en dat geldt evenzeer voor je relaties met mensen overal om je heen.

NOOT

[1] King's Scholars waren een aparte kleine groep van speciale jongens die het privilege hadden om op
de school te wonen en versneld opgeleid te worden voor de bekende universiteiten

You might also like