Masterproef 2010 PDF

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 204

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van

betonelementen
Ruben Van Coile

Promotor: prof. dr. ir. Luc Taerwe


Taer
Begeleiders: dr. ir. Robby Caspeele, dr. ir.-arch.
ir. arch. Emmanuel Annerel
Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van
Master in de ingenieurswetenschappen: bouwkunde

Vakgroep Bouwkundige Constructies


Voorzitter: prof. dr. ir. Luc Taerwe
Faculteit Ingenieurswetenschappen
Academiejaar 2009-20102010
Voorwoord
De Masterthesis vormt het ultieme sluitstuk van de 5-jarige opleiding tot burgerlijk ingenieur bouwkunde
aan de UGent. Het is de bedoeling dat de afstuderende ingenieur, met de kennis opgedaan tijdens de
volledige studie, zelfstandig één specifiek onderwerp verder uitwerkt en de bekomen resultaten
presenteert aan de hand van een proefschrift. U heeft momenteel de definitieve versie van mijn
proefschrift in handen, en, hoewel ik moet toegeven dat het uiteindelijke resultaat zeer volumineus is
geworden, ben ik zeer gelukkig met het werk dat de laatste maanden bij het uitwerken van deze thesis
werd verricht. Ik ben in het bijzonder gelukkig met de mate waarin het onderwerp mij geboeid heeft en
het feit dat deze Masterthesis mijn ogen geopend heeft voor het universitaire onderzoek. Hoewel ik bij
de start van het academiejaar dacht dat doctoreren niets voor mij was, hoop ik nu nog enkele jaren aan
de faculteit Ingenieurswetenschappen te kunnen blijven om mij volledig te verdiepen in een onderwerp.
Ik had nooit gedacht dat zelfstandig een onderwerp uitwerken zo motiverend kon zijn, en ik ben dan ook
zeer dankbaar dat de faculteit Ingenieurswetenschappen zoveel middelen vrijmaakt voor de
thesisbegeleiding.

Ik wil dan ook in het bijzonder mijn thesisbegeleiders dr. ir. Caspeele en dr.ir.-arch. Annerel bedanken
voor de tijd die zij voor mij hebben vrijgemaakt. Ik begrijp dat het niet steeds eenvoudig is
dienstverlening, lesopdrachten, het eigen doctoraat etc. te combineren met het opvolgen van een
Masterproef, en ik ben dan ook zeer onder de indruk van de tijd die werd vrijgemaakt, de snelheid
waarop mijn vragen werden beantwoord, de inhoudelijke steun die ik kreeg, en in het algemeen de zeer
aangename samenwerking. Het is niet in het minst aan hen te danken dat het uitwerken van mijn thesis
zo’n voldoeninggevende ervaring is geworden.

Hoewel ik bijzonder enthousiast ben over het thesiswerk, ging het uitwerken van deze thesis niet zonder
slag of stoot. Vooral Excel deed bij momenten zeer moeilijk, en ik ben dan ook mijn familie en mijn
vriendin Valérie zeer dankbaar voor het geduld waarmee zij mijn frustraties wisten te relativeren. Ik
hoop dat ik hen niet teveel tot last geweest ben, en ook zij mijn thesisperiode positief evalueren.

Tot slot wens ik U, lezer, te bedanken. Het onder handen krijgen van een dergelijk volumineus eindwerk
is uiteraard niet motiverend. Toch nodig ik U graag uit om dit eindwerk te doorbladeren en vast te
stellen dat een groot aantal pagina’s door figuren en tabellen wordt ingenomen. Ik zal niet ontkennen
dat ik wel zeer enthousiast ben geweest bij het schrijven van dit eindwerk, maar als compensatie heb ik
verschillende titels aangeduid als informatief en niet noodzakelijk voor het bereiken van de
doelstellingen van deze thesis. Ik hoop dat U in deze thesis enkele resultaten zal terugvinden die U
interessant lijken voor Uw persoonlijk onderzoek.

Ruben Van Coile,


Brugge, 16 mei 2010

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen


I
Toelating tot bruikleen
De auteur geeft de toelating deze Masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de
Masterproef te kopiëren voor persoonlijk gebruik.
Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de
verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze Masterproef.

The author gives permission to make this Master dissertation available for consultation and to copy parts
of this Master dissertation for personal use.
In the case of any other use, the limitations of the copyright have to be respected, in particular with
regard to the obligation to state expressly the source when quoting results from this Master dissertation.

Ruben Van Coile


Brugge, 16 mei 2010

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen


II
Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen

Ruben Van Coile

Promotor: prof. dr. ir. Luc Taerwe


Begeleiders: dr. ir. Robby Caspeele, dr. ir.-arch. Emmanuel Annerel

Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de
ingenieurswetenschappen: bouwkunde

Vakgroep: Bouwkundige constructies


Voorzitter: prof. dr. ir. Luc Taerwe
Faculteit Ingenieurswetenschappen
Academiejaar 2009-2010

Samenvatting
De temperatuurstijging tijdens brand heeft een nefaste invloed op de materiaalkarakteristieken van
gewapend beton. D.m.v. Monte Carlo simulaties wordt het effect van deze gereduceerde
materiaalkarakteristieken op het weerstandbiedend moment MR,fi,t van platen en balken onderzocht en
wordt nagegaan hoe groot de onzekerheid is omtrent de grootte van MR,fi,t. Dit onderzoek wordt
uitgevoerd in een Excel rekenmodel, ontwikkeld voor deze Masterproef, waarbij de berekening steunt op
een discretisatie van de doorsnede. Voor ieder discretisatiepunt worden de lokale temperatuur en
materiaalkarakteristieken bepaald en in rekening gebracht.

Uit de simulaties voor het veldmoment blijkt dat MR,fi,t bij een grote brandduur nadert tot de
rekenwaarde MRd,fi,t volgens EN 1992-1-2. Hierdoor reduceert de inherente veiligheid aan
weerstandszijde significant. De snelheid waarmee de veiligheid reduceert, blijkt in belangrijke mate
afhankelijk van de grootte van de betondekking en de variatie van deze betondekking. Andere
belangrijke parameters zijn de variatiecoëfficiënt van de vloeigrens bij kamertemperatuur (δfy(20)) en de
modelonzekerheid χ. In het bijzonder m.b.t. de modelonzekerheid wordt aangeraden om bijkomende
(literatuur-)studies uit te voeren om de toe te passen grootte, spreiding en distributie van de
modelonzekerheid expliciet voor brandsituaties vast te stellen. Uit de proeven blijkt immers dat de
modelonzekerheid een grote invloed heeft op de berekende veiligheid die met MRd,fi,t overeenstemt.

De vereenvoudigde rekenmethodes die door EN 1992-1-2 voorgesteld worden (500°C-methode en zone


methode), blijken bij toepassing in het model een vrij nauwkeurige inschatting te geven van MR,fi,t
bekomen via de standaardmethode. Anderzijds is de afwijking die wordt gevonden t.o.v. deze resultaten
uit de standaardmethode vaak aan de onveilige kant. Daarom wordt gesuggereerd dat men zou kunnen
opteren om bij deze vereenvoudigde methodes licht bij te sturen om steeds een veilige benadering te
bekomen.

Trefwoorden: Risicoanalyse, structurele veiligheid van betonconstructies, betonconstructies tijdens


brand, weerstandbiedend moment, EN 1992-1-2

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen


III
Effects of fire on the safety level of concrete
elements
Ruben Van Coile

Supervisors: prof. dr. ir. Luc Taerwe, dr. ir. Robby Caspeele, dr. ir-arch. Emmanuel Annerel

 proposed in this paper can be used for the calibration of


Abstract – This paper discusses the evolution of bending partial safety factors.
moment capacity of slabs and beams during fire. Based on
traditional linear-elastic structural analysis, a model is developed II. THE CONCEPTS BEHIND THE MODEL
which is able to calculate the time-dependent bending moment
capacity, taking into account the changing material properties of
both the concrete and the reinforcement due to the temperature A. Evolution of the temperature distribution
distribution over the concrete cross section. Firstly, a During fire the heat results in a transient temperature
probabilistic analysis is performed in which the effect of the distribution over the cross section of the concrete element as
uncertainty regarding multiple variables on the safety level of the concrete is heated from the exposed side. In the
the reinforced concrete element is investigated through Monte
simulations the beams are exposed from three sides, while the
Carlo simulations. Comparisons are made between these
probabilistic simulations and deterministic calculations based on slabs are exposed from the bottom side only. In this paper the
EN 1992-1-2 [1]. Secondly, the inherent safety of the design value changing material properties are related directly to the rising
of the bending moment capacity is discussed. Finally, the temperature θ. Though it is clear that the actual behavior is
applicability of the simplified calculation methods in EN 1992-1- much more complex and is the result of physical and
2 [1] is investigated by comparing the probabilistic model results chemical changes, this kind of simplification is acceptable for
based on these simplified calculation methods with results based this first level of analysis, and is corresponding to the
on the original probabilistic analysis. methodology followed by EN 1992-1-2 [1]. However the
Keywords – Structural engineering, Fire, Bending moment temperature distribution over the cross section of a slab is a
capacity, Safety level, Monte Carlo, EN 1992-1-2 non-linear function (graph on the right in Figure 1), resulting
in material properties changing over the thickness or height h
of the slab. For beams the situation is even more complicated
I. INTRODUCTION as the temperature distribution becomes two-dimensional.
Fire safety of concrete structures is a topic of great
importance to both the legislators and the general public.
Though total failure of a structure due to fire exposure may be
rather exceptional, recent examples like the collapse of the
Architecture faculty of the TU Delft in the Netherlands
(2008) and the partial collapse of the Windsor Tower in
Madrid (2005) stand testimony to the devastating effect of
fires. Especially the risk of progressive collapse of multiple
storey constructions can pose a significant threat to
surrounding buildings. Taking into account both the
increasing number of dense high-rise districts in almost all of
the world’s main cities, and their economical and social
Figure 1 Discretization of a flat slab cross section
importance, structural fire safety is a topic of great
importance.
In order to be able to evaluate the material properties for
In the European Union the main directives for structural computational purposes, discretization of both the time t and
analysis are provided by the Eurocode. Though the Eurocode the cross-section of the concrete element is necessary. The
gives a great deal of attention to the performance of structures temperature distribution is evaluated only at discrete time
exposed to fire, it is unclear what level of safety corresponds steps, e.g. every 30mins. For slabs the height of the slab is
to the maximum time of fire resistance. Analyzing this level divided into elements with height hi (5mm), as is visualized in
of safety is of the utmost importance in order to assess the Figure 1 where a segment of the concrete slab is displayed in
probability of structural collapse and to give designers a clear the center. The temperature distribution is visualized on the
view of the time available for evacuation of unaffected floors right, and the distribution of strains ε on the left. In the center
of the structure. Furthermore the type of probabilistic analysis of a particular element (in the ‘discretization point’) the local
strain εi and temperature θi are evaluated. The model further
assumes this temperature and strain to be uniform for the
R. Van Coile is a Master student Civil Engineering, Ghent University entire element with height hi. The discretization of beams
(UGent), Gent, Belgium. E-mail: Ruben.VanCoile@UGent.be .

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonnen liggers IV


divides the beam cross section in square areas with height and III. PROBABILISTIC ANALYSIS OF A SIMPLY SUPPORTED FLAT
width equal to hi. Every discretized area is again characterized SLAB
in the calculations by its central ‘discretization point’. The discussed calculation procedure is used to determine
the mean and standard deviation of MR,fi,t for many different
B. Probabilistic variables slab configurations. A typical example of such a slab
In order to analyze the level of safety of concrete elements configuration is presented in Table 1. The most important
during fire, the uncertainty regarding the bending moment probabilistic parameters for this slab configuration are given
capacity MR,fi,t is quantified. This uncertainty is evaluated by in Table 2. The results of the corresponding Monte Carlo
taking into account the uncertainty on basic parameters such experiments for a ISO 834 fire are visualized in Figure 2.
as the height h, the width b (for beams), the concrete cover c,
Table 1: Characteristics flat slab under discussion
the steel section As, the concrete strength at room temperature
fc(20°C), the yield strength at room temperature fy(20°C), the Symbol Name Dimension Value
modulus of elasticity at room temperature of both concrete lx slab width m 5
and steel (Ec(20°C) and Es(20°C)), the temperature effect on ly slab length m 6
the material properties, and the model uncertainty χ1. The h thickness m 0.400
uncertainty of these basic parameters is evaluated based on c1 concrete cover bottom m 0.035
the approach in [2], except for the uncertainty regarding the Ø1 bottom reinforcement m 0.010
temperature effect on the material properties which is based diameter
on [3]. All random variables are considered independent. An s1 axial distance bottom m 0.100
extensive explanation of the distributions used and the c2 concrete cover top m 0.035
coefficients of variation assumed, is given in the master Ø2 top reinforcement m 0.010
dissertation [4]. diameter
Every slab or beam that is used in the simulations is s2 axial distance top m 0.100
characterized by a vector X of randomly generated values for
fck(20°C) 20°C characteristic MPa 20
the basic parameters. By generating many parameter vectors
concrete strength
X, calculating MR,fi,t for every X, and analyzing the results
fyk(20°C) 20°C characteristic MPa 500
statistically, the evolution of the distribution of MR,fi,t during
yield strength
fire can be calculated. This type of analysis by repeated
Es(20°C) 20°C steel modulus of MPa 200,000
random sampling of the parameter space is generally referred
elasticity
to as Monte Carlo sampling.

C. The bending moment capacity Table 2: Distribution of the most important probabilistic parameters
Once a parameter vector X has been randomly generated for for the slab configuration under discussion
a concrete item (slab or beam), the further calculation of the Symbol Distribution μ σ
bending moment capacity is deterministic. The model c [m] Beta [0;0.105] 0.035 0.015
developed evaluates the temperature and the corresponding fy(20°C) [MPa] Lognormal 625 62.5
material properties for every discretization point, and iterates χ [-] Lognormal 1.2 0.15
towards the ultimate bending limit state. This ultimate limit
state is characterized by the Euler-Bernouilli assumption that
the cross section is undeformable in its own plane, and the
ultimate strains of either the compressed concrete (3,5‰), the
tensile steel (10‰), or both are attained. These are the
assumptions of the classical linear-elastic structural analysis.
Based on these strain assumptions and the requirement to
have no axial force in the ultimate bending limit state, the
linear distribution of the strain across the height of the
concrete element can be determined, based on which MR,fi,t
can be calculated. This calculation is repeated for different
discrete time steps and for a large number of randomly
generated slabs/beams. A sample size of 10,000 slabs/beams
proves to be sufficient for an accurate calculation of the mean
μ and standard deviation σ of MR,fi,t for a given slab/beam
configuration. Figure 2 Evolution of MR,fi,t in case of an ISO 834 fire
Analyzing Figure 2, it is clear that for the configuration in
this example the uncertainty regarding MR,fi,t increases after
the initiation of the fire (0min-120min), as can be seen in
Table 3. Later in the fire (120min-240min), the uncertainty
1
decreases again due to the fact that the lower fractiles of
The model uncertainty χ is a probabilistic factor by which the initial MR,fi,t approach their lower limit. Analysis of the effect of the
result of the deterministic calculation is multiplied, as is common in
different probabilistic variables is carried out by
probabilistic analysis of the bending moment capacity (as described
in [2]).
systematically conducting Monte Carlo experiments in which

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonnen liggers V


one of these variables is taken as deterministic, or by reducing
its uncertainty. This analysis reveals that the variables with
the highest impact on the evolution and uncertainty of MR,fi,t
are c, fy(20°C) and χ. Further, the probabilistic variables h, As,
fc(20°C), Ec(20°C) and Es(20°C) do not seem to have any
significant effect and thus can be treated as deterministic
parameters. Special attention should be given to the model
uncertainty χ. Based on [2] a lognormal distribution with
mean 1.2 and standard deviation of 0.15 was assumed. This
parameter proves to be crucial for the calculation of MR,fi,t. It
is important to note that no confirmation was found that the
model uncertainty in case of a design at room temperature can
be extrapolated to fire situations. Nevertheless the
calculations indicate that not taking the model uncertainty
into account, results in a significant reduction of MR,fi,t and
the corresponding safety calculated. Figure 3 MR,fi,t, MEd,fi and MRd,fi,t of the slab with parameters as given
in Table1 in case of an ISO 834 fire

Table 3: Mean µ and standard deviation σ of MR,fi,t in case of an ISO


The actual safety level of the slab under investigation, is
834 fire assessed by comparing MR,fi,t with the design values MEd,fi and
MRd,fi,t. An indication of the probability of structural failure
ISO 834 [min] μ [kNm] σ [kNm] can be calculated through equation (2), with Pf the probability
0 210.72 35.83 of failure, β the safety index, and Φ the cumulative standard
30 188.15 36.60 normal distribution. Though equation (2) is not the
60 153.43 44.59 conventional definition for the safety index β, it does give an
90 126.16 48.78 indication of the level of safety, and since β is used solely to
120 104.31 49.13 compare different configurations, the deviation from the
150 87.90 47.36 classical definition does not constitute a problem.
180 72.01 43.59 The calculation of equation (2) is carried out under the
210 61.57 40.25 assumption of a normal distribution for MR,fi,t. This
240 52.34 36.06 assumption was made because no slabs were generated in
which MR,fi,t falls below MEd,fi early in the fire. The results of
IV. LEVEL OF SAFETY THROUGH COMPARISON WITH DESIGN the evaluation according to equation (2) are displayed in
VALUES EUROCODE Table 4. A first analysis of the assumption of a normal
distribution is conducted in the study resulting in the master
For the considered slab, EN 1992-1-2 tabulates a maximum dissertation [4].
fire resistance of 240min, based solely on the distance of the
Pf  P  M R , fi ,t  M Ed , fi       
reinforcement axis to the concrete surface exposed to fire
(40mm). According to EN 1992-1-2, structural fire resistance (2)
is defined by equation (1), in which MEd,fi is the design value
of the moment induced by the design loads2, and MRd,fi,t is the The values in Table 4 indicate the fast decrease of β and
design value of the bending moment capacity. As soon as (1) increase of the probability of failure for the considered slab. It
is no longer fulfilled, the maximum fire resistance is reached. is particularly alerting that the calculated probability of
failure reaches 31.8% before attaining the fire resistance time
M Rd , fi ,t  M Ed , fi (1) limit of 240min.
Table 4: Pf and β according to (2)
A theoretical fire resistance according to equation (1) of
240min is confirmed by the model calculations of MEd,fi and ISO 834 [min] β [-] Pf [-]
MRd,fi,t. As one can clearly see in Figure 3, the intersection of 0 4.90 4.90E-07
MRd,fi,t and MEd,fi is about to be reached just after 240min. 30 4.18 1.49E-05
Extrapolation of the curves results in an intersection at 60 2.65 4.04E-03
258min. 90 1.86 3.13E-02
120 1.40 8.01E-02
150 1.11 0.133
180 0.84 0.200
210 0.65 0.257
240 0.47 0.318

Another way to evaluate the safety level of the slab is based


on equation (3), with αR, the sensitivity factor for the bending
moment capacity, assumed to be equal to 1, in accordance
2 with the descriptions of EN 1990. By doing so one has the
In this analysis the deadweight of the concrete is assumed to be
possibility to calculate a safety index β and compare different
25kN/m³ and the variable load is 7.5kN/m².

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonnen liggers VI


configurations, without having to define the load. Where differences are minimal, the calculations based on the 500°C
equation (2) indicates the theoretical chance of structural isotherm method appear to be on the unsafe side.
failure, equation (3) gives insight in the inherent safety on the The zone method is the second simplified calculation
resistance side when designing with MRd,fi,t. Results are method proposed by EN 1992-1-2 and divides the cross-
presented in Table 5. Again – for comparison reasons – a section of the concrete in different zones in which the
normal distribution for MR,fi,t was assumed. temperature is assumed to be uniform. A similar probabilistic
analysis was performed as for the 500°C-method. The results
Pf  P  M R , fi ,t  M Rd , f ,ti      R   (3) of the zone method (dividing the slab thickness in four zones
of equal height) were compared to the previous results by the
Table 5: Pf and β according to equation (3) more complex model described in section II. It was concluded
that the zone method gives excellent results and negligible
ISO 834 [min] β [-] Pf [-] differences with the more complex model, under the
0 2.11 0.02 precondition that the reinforcement is kept out of the
30 1.52 0.06 simplification and retains its actual temperature.
60 0.65 0.26
90 0.16 0.44 VI. CONCLUSIONS
120 0.02 0.49 In this study a calculation model was created which is able
150 0.03 0.49 to calculate the bending moment capacity MR,fi,t of slabs and
180 0.10 0.46 beams, taking into account the changing material properties
210 0.20 0.42 over the cross section of the element. Through Monte Carlo
240 0.28 0.39 experiments, the effects of the uncertainty of different basic
variables on MR,fi,t were evaluated. These calculations
Although the results in Table 5 indicate that MRd,fi,t is more indicate that the variation of MR,fi,t increases during fire, most
‘reliable’ at 240min than at 120min of the ISO 834 fire, the notably due to the uncertainty regarding the concrete cover c,
overall probability of MR,fi,t not reaching MRd,fi,t quickly the uncertainty of the yield strength at normal temperatures
increases after the initiation of the fire and results in a huge fy(20°C), and the model uncertainty χ. Further research
decrease of the inherent safety of the design value MRd,fi,t. regarding the effect and correct distribution of these
The importance of the calculations performed should parameters is suggested, especially regarding the model
however not be overestimated. The model assumptions are uncertainty χ to be applied in fire situations.
based on very conservative simplifications regarding the Calculating the design values MRd,fi,t and MEd,fi indicates
maximum strain and do not take into account any positive that the fire resistance time calculated by the model
effects due to restrained thermal elongation. The results are corresponds with tabulated data in EN 1992-1-2 [1]. The
however an indication that further research is required in probability of MR,fi,t not reaching MRd,fi,t or MEd,fi is however
order to assess the structural safety of concrete elements very high. During fire, the calculated probability of MR,fi,t not
during fire. As noted earlier, the most significant parameters reaching MRd,fi,t peaks at 49% (Table 5). This indicates that
responsible for the uncertainty and magnitude of MR,fi,t found the inherent safety of the design value decreases significantly
during this study are c, fy(20°C) and χ. Further research in fire conditions. Likewise the probability of structural
concerning these parameters can be of great interest. A first failure prior to the fire resistance limit of 240min is
evaluation of the effects of these parameters has already been calculated as 31.8% (Table 4). Further research which uses
carried out in this master dissertation [4]. Furthermore, a more complex models should verify these results before any
similar analysis is presented for beams in which the effect of conclusions can be made.
the different probabilistic variables is evaluated through As a final point of interest the simplified calculation
comparing the results of Monte Carlo experiments. methods proposed in EN 1992-1-2 appear to be very reliable
as long as the reinforcing steel is calculated with its actual
V. APPLICABILITY OF SIMPLIFIED CALCULATION METHODS temperature.
In order to simplify the calculations in subsequent studies,
it is most interesting to evaluate the simplified calculation ACKNOWLEDGEMENTS
methods proposed in EN 1992-1-2. The first simplified The author would like to acknowledge the help of dr.
method is designated as the ‘500°C isotherm method’, which ir. Robby Caspeele and dr. ir.-arch. Emmanuel Annerel who
simplifies the calculation by neglecting the strength of provided valuable feedback and data.
concrete with temperatures above 500°C, while retaining the
original material properties for concrete at lower REFERENCES
temperatures. However, the strength of the reinforcement [1] CEN, European Standard EN 1992 – Design of concrete structures –
should be reduced by the actual temperature. An analysis of Part 1-2: General rules – Structural fire design, Brussels, 2004.
the applicability of this method is performed by adapting the [2] M. Holický and M. Sýkora Stochastic Models in Analysis of Structural
developed probabilistic model to this 500°C isotherm method Reliability, Proceedings of the International Symposium on Stochastic
Models in Reliability engineering, Life Sciences and Operation
and comparing the results of subsequent Monte Carlo Management, 2010.
experiments with the original results obtained by the more [3] R. Minne, Weerstand tegen brand van vloerplaten in gewapend beton,
complex model described above in section II. The Universiteit Gent, 1979
calculations performed by using this simplified method show [4] R. Van Coile, Invloed van brand op het veiligheidsniveau van
betonelementen, master dissertation Universiteit Gent, 2010
very good agreement with the original results, but while the

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonnen liggers VII


Inhoudsopgave
Voorwoord..................................................................................................................................................I
Toelating tot bruikleen...............................................................................................................................II
Samenvatting ............................................................................................................................................III
Extended Abstract.................................................................................................................................... IV
Tabel van afkortingen en symbolen.........................................................................................................XIII
Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies tijdens brand”....................................................................1
1. Brandveiligheid van gebouwen.......................................................................................................1
2. Het modelleren van brand..............................................................................................................2
3. Thermische effecten op een betonconstructie ...............................................................................3
3.1. Materiaalkarakteristieken.......................................................................................................4
3.2. Thermische uitzetting .............................................................................................................8
3.3. Thermische acties ...................................................................................................................8
4. De juridische en normatieve achtergrond.....................................................................................11
5. De veiligheid van een betonconstructie tijdens brand ..................................................................13
6. De koelfase...................................................................................................................................14
Hoofdstuk 2. Doelstellingen van deze thesis ......................................................................................15
Hoofdstuk 3. Opzet van het model.....................................................................................................17
1. Discretisatie van de doorsnede.....................................................................................................17
2. Probabilistische parameters in het rekenmodel ...........................................................................18
2.1. De generatie van toevalswaarden voor basisvariabelen .......................................................18
2.2. De hoogte h ..........................................................................................................................18
2.3. De betondekking c ................................................................................................................19
2.4. De staalsectie As ...................................................................................................................19
2.5. De betondruksterkte bij kamertemperatuur fc(20)................................................................20
2.6. De vloeigrens van de wapening bij kamertemperatuur fy(20) ...............................................20
2.7. De elasticiteitsmodulus van beton bij kamertemperatuur Ec(20) ..........................................20
2.8. De elasticiteitsmodulus van staal bij kamertemperatuur Es(20) ............................................21
2.9. De invloed van temperatuur op de materiaalkarakteristieken ..............................................21
2.10. De modelonzekerheid.......................................................................................................22
3. Onderzoek van het weerstandbiedend moment...........................................................................22
3.1. Getabellariseerde data .........................................................................................................22

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen


VIII
3.2. Berekeningswijze in het model................................................................................................. 22
3.2.1. Berekening op discrete tijdstippen .................................................................................. 22
3.2.2. Discretisatie van de doorsnede ........................................................................................ 23
3.2.3. Aannames voor de grenstoestand ................................................................................... 23
3.2.4. Materiaalmodellen ........................................................................................................... 24
3.2.5. Berekening van het weerstandbiedend moment ............................................................ 24
3.2.6. Praktische implementatie................................................................................................. 25
3.2.7. Brandsituaties beschouwd in het rekenmodel ................................................................ 25
4. Onderzoek van de veiligheid............................................................................................................. 26
Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen.....................................................................................................28
1. Discretisatie van de plaatdoorsnede ................................................................................................ 28
2. Criteria voor het plaatontwerp bij kamertemperatuur ................................................................... 29
3. Studie 1: eenvoudig opgelegde plaat met dikte 400mm ................................................................. 30
3.1. Plaatconfiguratie1 bij ISO 834 brand........................................................................................ 30
3.2. Plaatconfiguratie2 bij ISO 834 brand........................................................................................ 35
3.3. Plaatconfiguratie2 bij deterministische Eurocode-berekening (ISO 834) ............................... 38
3.4. Tussentijdse conclusie .............................................................................................................. 41
3.5. Plaatconfiguratie2 met materiaalkarakteristieken EN 1992-1-2 (ISO 834) ............................. 41
3.5.1. Resultaten van de simulaties............................................................................................ 41
3.5.2. Vergelijking simulaties met verschillende bron materiaalkarakteristieken .................... 43
3.5.3. Conclusie ........................................................................................................................... 45
3.6. Plaatconfiguratie1 bij KWS brand............................................................................................. 46
3.6.1. Resultaten van de simulaties............................................................................................ 46
3.6.2. Vergelijking ISO 834 en KWS, plaatconfiguratie1 ............................................................ 48
3.7. Plaatconfiguratie2 bij KWS brand............................................................................................. 49
3.8. Plaatconfiguratie2 met materiaalkarakteristieken EN 1992-1-2 (KWS) .................................. 51
3.9. Tussentijdse conclusie .............................................................................................................. 54
3.10. Invloed van het aantal simulaties......................................................................................... 54
3.11. Effect van de grootte van de discretisatiestap..................................................................... 55
3.12. Effect berekeningswijze ........................................................................................................ 56
3.12.1. 500°C-methode ................................................................................................................. 56
3.12.2. Zone methode1 (ISO 834)................................................................................................ 58

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen


IX
3.12.3. Zone methode2 (ISO 834)................................................................................................. 61
3.12.4. Zone methode3 (ISO 834)................................................................................................. 63
3.12.1. Conclusie ........................................................................................................................... 63
3.13. Studie probabilistische variabelen (ISO 834) ....................................................................... 64
3.13.1. Variatie van de hoogte...................................................................................................... 64
3.13.2. Variatie van de betondekking........................................................................................... 64
3.13.3. Variatie van de wapeningssectie ...................................................................................... 69
3.13.4. Variatie betondruksterkte bij kamertemperatuur ........................................................... 70
3.13.5. Variatie vloeigrens bij kamertemperatuur ....................................................................... 71
3.13.6. Variatie elasticiteitsmodulus beton bij kamertemperatuur ............................................ 80
3.13.7. Variatie elasticiteitsmodulus staal bij kamertemperatuur .............................................. 80
3.13.8. Effect van de variatie van het temperatuurseffect op de materiaalkarakteristieken..... 81
3.13.9. Effect van de modelonzekerheid χ ................................................................................... 88
3.14. Conclusie ‘Studie probabilistische variabelen’..................................................................... 91
3.15. Studie conceptuele verschillen (ISO 834)............................................................................. 94
3.15.1. De grootte van de betondekking...................................................................................... 94
3.15.2. De belastingsklasse van het gebouw................................................................................ 96
3.15.3. Gevolg van een dubbel gewapende doorsnede............................................................... 97
3.15.4. Plaat dragend in één richting............................................................................................ 98
3.16. Conclusie ‘Studie conceptuele verschillen’ .......................................................................... 99
3.17. Overige effecten ................................................................................................................. 100
3.17.1. Effect van de wijze waarop de belasting in rekening wordt gebracht.......................... 100
3.18. De distributie van de gesimuleerde platen ........................................................................ 103
3.19. Conclusies............................................................................................................................ 111
4. Ter info: Studie 2: plaat met hoogte 300mm ................................................................................. 112
4.1. ISO 834 brand.......................................................................................................................... 112
4.2. KWS brand............................................................................................................................... 113
4.3. Onderzoek variabele parameters (ISO 834) ........................................................................... 114
4.3.1. Simulaties met deterministische betondekking............................................................. 114
4.3.2. Simulaties met deterministische wapeningssectie ........................................................ 115
5. Ter info: Studie 3: bestuderen van het inklemmingsmoment (ISO 834) ....................................... 116
5.1. Plaatconfiguratie2................................................................................................................... 116

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen


X
5.2. Plaatconfiguratie4................................................................................................................... 118
5.3. Effect van de berekeningswijze .............................................................................................. 120
5.3.1. 500°C-methode ............................................................................................................... 120
5.3.2. Zone methode3............................................................................................................... 121
5.3.3. Conclusie ......................................................................................................................... 123
5.4. Studie probabilistische variabelen ......................................................................................... 123
5.4.1. Variatie van de betondekking......................................................................................... 123
5.4.2. Variatie van de betondruksterkte bij kamertemperatuur ............................................. 124
5.4.3. Variatie van de vloeigrens bij kamertemperatuur ......................................................... 124
5.4.4. Effect van de hoogtevariatie........................................................................................... 126
5.5. Effect van de randvoorwaarden ............................................................................................. 126
Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers.................................................................................................. 127
1. Bespreking van het rekenmodel..................................................................................................... 127
2. Begroting van het veiligheidsniveau............................................................................................... 128
3. Axiale uitzettingsverhindering ........................................................................................................ 129
4. Studie4: Balk 600x300mm .............................................................................................................. 130
4.1. De onderzochte balkconfiguratie ........................................................................................... 130
4.2. Parameterstudie van het veldmoment .................................................................................. 131
4.2.1. Standaardberekening...................................................................................................... 131
4.2.2. Bepaling van de benaderende distributiefunctie........................................................... 133
4.2.3. Berekening met materiaalkarakteristieken volgens EN 1992-1-2 ................................. 137
4.2.4. Effect van de berekeningswijze ...................................................................................... 140
4.2.5. Studie probabilistische veranderlijken ........................................................................... 143
4.2.6. Conclusies ‘Studie probabilistische veranderlijken’....................................................... 154
4.3. Ter info: Onderzoek van het inklemmingsmoment ............................................................... 155
4.3.1. Standaardberekening...................................................................................................... 155
4.3.2. Bepaling van de benaderende distributie ...................................................................... 156
4.3.3. Berekening met materiaalkarakteristieken volgens EN 1992-1-2 ................................. 158
4.3.4. Tussentijdse conclusie .................................................................................................... 160
4.3.5. Effect berekeningswijze.................................................................................................. 160
4.4. Conclusies inklemmingsmoment balkconfiguratie1 .............................................................. 164
5. Conclusies Balken............................................................................................................................ 164

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen


XI
6. Ter info: Studie5: Alternatieve balkconfiguratie .........................................................................165
6.1. Balkconfiguratie2................................................................................................................165
6.2. Simulatie veldmoment........................................................................................................166
Hoofdstuk 6. Conclusies ...................................................................................................................168
Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor β ...................................................................... 170
1. Differentiatie van veiligheidsfactoren.........................................................................................170
2. Variatie op de FORM analyse......................................................................................................170
2.1. Opgestelde redenering .......................................................................................................170
2.2. Toepassing: plaatconfiguratie2 bij ISO 834 brand ...............................................................172
2.3. Toepassing: 100.000 simulaties met importance sampling .................................................176
2.3.1. Conceptuele uitwerking ..............................................................................................176
2.3.2. Resultaten praktische toepassing................................................................................177
2.4. Conclusie ............................................................................................................................180
Bijlagen ..................................................................................................................................................181
1. Plaatconfiguraties.......................................................................................................................181
1.1. Plaatconfiguratie1...............................................................................................................181
1.2. Plaatconfiguratie2...............................................................................................................181
1.3. Plaatconfiguratie3...............................................................................................................182
1.4. Plaatconfiguratie4...............................................................................................................182
2. Balkconfiguraties ........................................................................................................................183
2.1. Balkconfiguratie1................................................................................................................183
2.2. Balkconfiguratie2................................................................................................................183
3. Originele grafieken [Minne, (1979)]...........................................................................................184
3.1. Vloeigrens staal ..................................................................................................................184
3.2. Elasticiteitsmodulus staal....................................................................................................184
3.3. Druksterkte beton...............................................................................................................185
3.4. Elasticiteitsmodulus beton..................................................................................................185
Referenties.............................................................................................................................................186

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen


XII
Tabel van afkortingen en symbolen
In dit werk worden niet steeds de gebruikelijke symbolen aangehouden. Dit is een gevolg van het grote
aantal disciplines waaruit deze thesis inspiratie put. Zo wordt de modelonzekerheid bv. aangeduid met
de notatie χ om verwarring met de temperatuur θ te vermijden, en wordt voor de temperatuur de
notatie θ gebruikt om duidelijk onderscheid te maken met de tijd t. Soms wordt eenzelfde symbool
gebruikt voor meerdere parameters. Dit is het geval wanneer het niet volgen van de standaardnotatie
vreemd overkomt en verwarring praktisch onmogelijk is. Zo wordt het symbool σ zowel toegepast om de
materiaalspanning als de standaardafwijking aan te duiden, en staat de parameter β zowel voor
veiligheidsindex als voor de Beta-parameter van de Beta-distributie.

De tabel start met de Latijnse letters, gevolgd met de Griekse letters (beide alfabetisch gerangschikt). Op
het eind volgen de overige symbolen, zoals # en Ø.

Symbool Dimensie Verklaring


As mm² sectie wapening
a mm benedengrens Beta-distributie betondekking
a mm afstand wapeningsas tot blootgesteld betonoppervlak
b mm bovengrens Beta-distributie betondekking
b mm breedte doorsnede betonelement
c mm betondekking
c1 mm c onderwapening
c2 mm c bovenwapening
CDF - cumulatieve distributiefunctie probabilistische parameter
d mm afstand getrokken wapening tot meest gedrukte vezel
di mm afstand discretisatiepunt i tot meest gedrukte vezel
E - integriteitcriterium EN 1992-1-2
Ec(20) MPa elasticiteitsmodulus beton bij kamertemperatuur
Ec(θ) MPa elasticiteitsmodulus beton bij temperatuur θ
Es(20) MPa elasticiteitsmodulus staal bij kamertemperatuur
Es(θ) MPa elasticiteitsmodulus staal bij temperatuur θ
fy(20) MPa vloeigrens staal bij kamertemperatuur
fyk MPa karakteristieke waarde fy(20)
fy(θ) MPa vloeigrens staal bij temperatuur θ
fy,x%( θ) MPa x%-fractiel van fy(θ)
fyd MPa rekenwaarde fy
fc(20) MPa betondruksterkte bij kamertemperatuur
fc(θ) MPa betondruksterkte bij temperatuur θ
fc,x%( θ) MPa x%-fractiel van fc(θ)
fck MPa karakteristieke waarde fc(20)
fcd MPa rekenwaarde fc
fctm MPa gemiddelde betontreksterkte
fct,eff MPa effectieve treksterkte beton op moment van scheurvorming
g(X) - grenstoestandsvergelijking
h mm hoogte element
hi mm tussenafstand discretisatiepunten

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen


XIII
I - isolerend criterium EN 1992-1-2
ISO 834 - standaard temperatuur-tijdkromme
i.f.v. - in functie van
KDF - kansdichtheidsfunctie probabilistische parameter
KWS - koolwaterstofbrand temperatuur-tijdkromme
lx m breedte plaat
ly m lengte plaat
MR kNm weerstandbiedend moment
MR,fi kNm MR in brandcondities
MR,fi,t kNm MR,fi op tijdstip t
MR,fi,t,50 kNm 50%-fractiel MR,fi op tijdstip t
MRd kNm rekenwaarde MR
MRd,fi kNm MRd in brandcondities
MRd,fi,t kNm MRd,fi op tijdstip t
ME kNm aangrijpend moment
ME,fi kNm ME in brandcondities
ME,fi,t kNm ME,fi op tijdstip t
ME,fi,t,50 kNm 50%-fractiel ME,fi op tijdstip t
MEd kNm rekenwaarde ME
MEd,fi kNm MEd in brandcondities
MEd,fi,t kNm MEd,fi op tijdstip t
Msd kNm alternatieve notatie MEd
m.a.w. - met andere woorden
m.b.t. - met betrekking tot
o.b.v. - op basis van
Pf - faalkans
P[x] - kans op gebeurtenis x
R - draagvermogencriterium EN 1992-1-2
Rx min x min brandweerstand volgens criterium R
ri - random-gegenereerde variabele, uniform verdeeld over interval [0;1]
s mm horizontale asafstand wapeningsstaven
s1 mm s onderwapening
s1,1 mm s laag1 onderwapening1
s1,2 mm s laag2 onderwapening
s2 mm s bovenwapening
t min tijd na start brand
tfi,req min vereiste brandweerstand in minuten
u* - ontwerppunt in de ruimte van de genormeerd normaal verdeelde
veranderlijken
X - vector probabilistische veranderlijken
x* - ontwerppunt in de ruimte van de basisveranderlijken

1
Hierbij wordt geteld van het buitenoppervlak naar het centrum van de doorsnede toe. Laag1 ligt dus het dichtst
bij het betonoppervlak (onafhankelijk van boven- of onderwapening). Een analoge notatie wordt voor alle andere
relevante parameters gebruikt om onderscheid te maken tussen de verschillende lagen in eenzelfde trek- of
drukzone.

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen


XIV
z mm afstand trekwapening tot resultante drukkracht
αi - gewichtsfactor variabele i
α - parameter Beta-distributie
β - parameter Beta-distributie
β - veiligheidsindex
β1 - Pf  P  M R , fi ,t  M Ed , fi       
Bepaald als effectieve onderschrijdingsfrequentie van MEd,fi door Monte Carlo
simulaties MR,fi,t
β2 - Pf  P  M R , fi ,t  M Ed , fi       
Bepaald als onderschrijdingskans van MEd,fi door MR,fi,t normaal2 verdeeld
β3 - Pf  P  M R , fi ,t  M Ed , fi       
Bepaald als onderschrijdingskans van MEd,fi door MR,fi,t lognormaal verdeeld
β4 - Pf  P  M R , fi ,t  M E , fi       
Bepaald als effectieve onderschrijdingsfrequentie in gezamenlijke Monte Carlo
van MR,fi,t en ME,fi
β5 - Pf  P  M R , fi ,t  M E , fi       
Bepaald als onderschrijdingskans van ME,fi door MR,fi,t bij aanname normale
distributie voor zowel MR,fi,t als ME,fi
β6 - Pf  P  M R , fi ,t  M Rd , fi ,t      R  
Bepaald als effectieve onderschrijdingsfrequentie van MRd,fi,t door Monte Carlo
waarden MR,fi,t
β7 - Pf  P  M R , fi ,t  M Rd , fi ,t      R  
Bepaald als onderschrijdingskans van MRd,fi,t door MR,fi,t normaal verdeeld
β8 - Pf  P  M R , fi ,t  M Rd , fi ,t      R  
Bepaald als onderschrijdingskans van MRd,fi,t door MR,fi,t lognormaal verdeeld
β9 - Afstand ontwerppunt u* tot oorsprong in de genormeerd normaal verdeelde
ruimte
ζ - z/d
γ - partiële veiligheidsfactor Eurocode
δ - variatiecoëfficiënt
Δ variabel verschil in…
Δθ °C verschil in temperatuur
Δ1 mm tussenafstand verschillende wapeningslagen onderwapening
Δ2 mm tussenafstand verschillende wapeningslagen bovenwapening
ε - materiaalrek
εi - ε t.h.v. discretisatiepunt i
εcu2 - maximale betonstuik
εud - maximale staalrek
ε* - verhinderde inwendige thermische vervorming

2
Parameters distributies bepaald op basis van statistische verwerking resultaten Monte Carlo simulaties

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen


XV
ηi - fractiel distributie materiaalkarakteristiek i bij verhoogde θ
θ °C temperatuur
μ variabel gemiddelde

y variabel mediaan lognormale distributie
ρ - geometrisch wapeningspercentage
σ MPa materiaalspanning
σ variabel standaardafwijking
σdekking mm variatie van de betondekking
φ - kansdichtheidsfunctie genormeerd normale veranderlijke
 - cumulatieve distributiefunctie genormeerd normale veranderlijke

χ - modelonzekerheid
Ψ - combinatiewaarde Eurocode
Ø mm diameter wapeningsstaaf
Ø1 mm Ø staaf onderwapening
Ø2 mm Ø staaf bovenwapening
# variabel aantal

Invloed van brand op het veiligheidsniveau van betonelementen


XVI
Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies tijdens brand”

1. Brandveiligheid van gebouwen


Brandveiligheid van gebouwen wint de laatste jaren steeds meer aan belang. Een voorbeeld hiervan is de
opleiding Fire Safety Engineering die enkele jaren geleden voor de eerste maal ingericht werd aan de
faculteit Ingenieurswetenschappen van de UGent. Deze Masterproef handelt over de structurele
integriteit van betonelementen in brandsituaties, maar Fire Safety Engineering omvat uiteraard veel
meer dan enkel dit structurele aspect.

Fire Safety Engineering handelt uiteindelijk over het redden van mensenlevens en het voorkomen van
materiële schade en schade aan het milieu. Zo bestudeert men in de brede discipline van de Fire Safety
Engineering o.a. rookontwikkeling, vluchtroutes, evacuatietijden, enz. In al deze takken van de Fire
Safety Engineering komt regelmatig risicoanalyse aanbod (vb. [Frantzich, (1998)] en [Magnussen et al.,
(1996)]).

In dit eindwerk wordt onder ‘veiligheid’ steeds de structurele veiligheid van constructie-elementen
tijdens brand bedoeld. Er wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de gebruiksgraad van het
gebouw, het gevaar voor nabijgelegen constructies of voor niet-brandende verdiepingen. Zaken zoals
progressive collapse en de veiligheid van de constructie na de brand vallen duidelijk buiten het kader van
deze thesis. Toch zijn het juist deze elementen die verder onderzoek naar de structurele integriteit
tijdens brand nodig maken.

Recente voorbeelden (Figuur 1) zoals de gedeeltelijke instorting van de Windsor Tower in Madrid (2005)
en het structureel falen van de faculteit architectuur van de TU Delft (2008) tonen aan dat de structurele
integriteit van de huidige hoogbouw niet steeds gegarandeerd is bij lange brandtijden. Structurele
integriteit is nochtans noodzakelijk om in eerste instantie gebruikers en reddingswerkers voldoende tijd
te geven om het gebouw te evacueren, en in tweede instantie zware schade aan nabijgelegen
constructies te vermijden. Aangezien elke grootstad een zeer dichtbebouwd district heeft met
hoogbouw, kan zelfs na een volledige evacuatie het structureel falen van een van deze constructies
aanleiding geven tot gigantische economische schade t.g.v. het tot stilstand komen van het volledige
economische hart van de stad.

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies tijdens brand”


1
Figuur 1: Recente voorbeelden structureel falen tijdens brand, links: Windsor Tower, Madrid, 2005; rechts: faculteit
Architectuur (bouwkunde) TU Delft, Delft, 2008

Deze Masterproef tracht een eerste inschatting te geven van de kans op structureel falen van
constructies tijdens brand, door de evolutie van het veiligheidsniveau van betonelementen onderworpen
aan buiging te onderzoeken in brandsituaties. Hiertoe wordt een eenvoudig computermodel opgesteld
dat in staat is de onzekerheid m.b.t. basisvariabelen om te zetten in een onzekerheid m.b.t. het
maximaal weerstandbiedend moment (de maximale sterkte van het element). Op deze wijze is het
mogelijk een eerste analyse te maken van de grootte van de onzekerheid, en van de parameters die
hiervoor bepalend zijn. Gezien de eenvoud van het model en de – verder besproken – definiëring van het
begrip veiligheid, moeten faalkansen die in deze Masterproef vermeld worden als relatieve waarden
gezien worden, ter vergelijking van verschillende situaties, en zeker niet als een inschatting van
werkelijke faalfrequenties.

2. Het modelleren van brand


In deze Masterscriptie wordt een brand vrijwel steeds gemodelleerd als een standaard brand volgens de
ISO 834 temperatuur-tijdkromme. Deze curve wordt opgegeven door EN 1991-1-2. Daarnaast worden
ook enkele simulaties uitgevoerd voor een koolwaterstof (KWS) brand. Door de bekomen resultaten met
elkaar te vergelijken wordt het mogelijk het effect van het type brand op de reductie van het
weerstandbiedend moment te begroten.

Daarnaast is het eveneens mogelijk om bij de berekening van betonconstructies met parametrische
branden te werken. Dit type modellering brengt de brandeigenschappen van het gebouw wel direct in
rekening, maar wordt hier niet toegepast. De getabellariseerde waarden van de Eurocode en de
wettelijke voorschriften van Council Directive 89/106/EEC (Europese wetgeving) zijn immers gebaseerd
op de standaardbrand.

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies tijdens brand”


2
De ISO 834 en KWS brandcurven kunnen in principe vervangen worden door een “BFD curve”3 [Barnett,
(2002)]. Met dit type curve kan men zowel een ISO 834, een KWS brand, als natuurlijke en parametrische
branden modelleren door toepassing van een verschillende vormconstante [Barnett, (2007)]. Door
gebruik van een ‘natural fire curve’ kan men de effecten van werkelijke branden die de
brandeigenschappen van het gebouw in rekening brengen, onderzoeken. Het zou zeer interessant zijn
om de simulaties die in het kader van deze thesis werden berekend eveneens uit te voeren met
‘natuurlijke branden’ (al dan niet door toepassing van de BFD curve). Men kan dan de berekening van
een betonconstructie volgens de Eurocode – met toepassing van de ISO 834 brand – vergelijken met
Monte Carlo simulaties van de constructie tijdens een werkelijke brand. Hierbij kan men eventueel de
brand zelf genereren op basis van Monte Carlo simulaties. Volgens [Huang et al., (2006)] en [Fletcher et
al. (2007)] wordt het gedrag van betonconstructies in werkelijke branden immers niet steeds goed
beschreven door de standaardbranden. Hierdoor zou het bij toepassing van louter standaardbranden
zeer moeilijk zijn om de veiligheid van werkelijke betonstructuren te bepalen. Bij de uitwerking van deze
Masterproef werden de simulaties echter enkel berekend op basis van nominale brandkrommen. Dit is
gerechtvaardigd omdat in deze thesis verschillende situaties onderling vergeleken worden en er geen
directe link gemaakt wordt met ‘werkelijke’ faalkansen in brandsituaties. Wenst men de werkelijke
faalkans van een constructie-element te begroten, dan zal men simulaties moeten uitvoeren op basis
van een realistische, natuurlijke brandcurve.

3. Thermische effecten op een betonconstructie


Het effect van brand op een betonconstructie wordt in de literatuur algemeen beschreven door
reductiecoëfficiënten op de sterkte-eigenschappen toe te passen, waarbij deze reductiecoëfficiënten
variëren als functie van de temperatuur van het beton. Deze wijze om brandeffecten op de
betonconstructie te beschrijven, wordt ook in deze thesis toegepast. Het doel van deze Masterproef ligt
immers in het kwalitatief beschrijven van de relevante variabele parameters voor de structurele
performantie van betonelementen in brandsituaties, door toepassing van risicoanalyse. Het uitwerken
van een fysicochemisch model om de brandeffecten op beton te beschrijven, ligt ver buiten het kader
van dit werk. Het incorporeren van dergelijk onderzoek in sterkteberekening en risicoanalyse is echter
een logische stap die in de toekomst moet genomen worden. Een loutere temperatuursafhankelijkheid
van de materiaalkarakteristieken is immers onderhevig aan heel wat kritiek, zoals in [Fletcher et al.,
(2007)]. De interactie tussen beton en brand is immers een zeer complex fenomeen. Beton is een zeer
heterogeen materiaal en elke component reageert verschillend bij brandsituaties [Fletcher et al., (2007)].
Differentiële uitzettingen van de verschillende aggregaten en de cementmatrix kunnen bijvoorbeeld
aanleiding geven tot scheurvorming en spalling (het explosief wegspringen van beton aan het
oppervlak). Deze effecten worden in dit eindwerk niet in rekening gebracht. Volgens EN 1992-1-2 is
spalling onwaarschijnlijk bij een watergehalte kleiner dan 3%. In dit eindwerk wordt in eerste instantie
aangenomen dat aan deze voorwaarde voldaan is. Is dit niet het geval, dan mag men volgens
EN 1992-1-2 het effect van spalling in rekening brengen door een lokaal verlies van betondekking op de

3
“BFD curve” wordt in [Barnett, (2002)] gebruikt om een nieuw ontwikkelde brandcurve aan te duiden. De
benaming wordt niet voluit gegeven.

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies tijdens brand”


3
wapeningstaven te beschouwen. Dit effect probabilistisch in rekening brengen is een tweede logische
uitbreiding die men zich bij dit eindwerk kan voorstellen.

3.1. Materiaalkarakteristieken
De materiaalkarakteristieken van het beton en het wapeningsstaal wijzigen sterk bij toenemende
temperatuur. Hoge temperaturen hebben een sterke impact op de inwendige structuur van het beton.
Bij hoge temperaturen zetten de granulaten uit en krimpt de cementsteen. Deze fenomenen, en meer
algemeen differentiële uitzettingen, kunnen resulteren in inwendige trekspanningen en scheurvorming
[Taerwe,(2009b)] en [Fletcher et al., (2007)], wat een zeer negatief effect heeft op de sterkte van het
beton. Ook de sterkte van het wapeningsstaal daalt bij stijgende temperatuur.

EN 1992-1-2 geeft in functie van de temperatuur reductiecoëfficiënten voor de afname van de


betondruksterkte, de toename van de maximale betonstuik, en een aangepast spanning-rekdiagram
voor wapeningsstaal. Voor de betonkarakteristieken worden in deze thesis de waarden voor
kiezelhoudende granulaten aangehouden. De treksterkte van het beton werd bij de volledige
modellering verwaarloosd. Hetgeen een conservatieve aanname is en ook voorgeschreven wordt door
EN 1992-1-2.

De coëfficiënten van EN 1992-1-2 geven echter steeds een conservatieve inschatting van de
materiaalkarakteristieken. Het temperatuurseffect volgens de Eurocode is dus niet zondermeer
toepasbaar wanneer men via Monte Carlo simulaties de distributie van het ‘werkelijk’ weerstandbiedend
moment wenst te bestuderen. In [Minne, (1979)] wordt het proefondervindelijk vastgestelde verloop
van de sterktereductie grafisch weergegeven, inclusief de 5%- en 95%-karakteristieken. Deze
onzekerheid m.b.t. de afname van de materiaalkarakteristieken werd bij de uitwerking van het model
ondersteld normaal verdeeld te zijn volgens (1). Een voorbeeld van een dergelijke grafiek, zoals
toegepast bij de modellering, is weergegeven in Figuur 24. De originele grafieken worden weergegeven in
bijlage ‘Originele grafieken [Minne, (1979)]’. Het aannemen van een normale verdeling lijkt o.b.v. Figuur
2 niet voor elke temperatuur geloofwaardig, maar is een eerste benadering die bij gebrek aan verdere
informatie werd toegepast. Een uitgebreide literatuurstudie om de correctheid van deze aanname te
onderbouwen en het onderzoeken van het effect van het aannemen van andere distributies, worden
aangeraden bij verdere uitwerking.

f y ,95%    f y ,5%  
   
2
(1)
f y ,95%    f y ,5%  
   
2 1, 645

4
De knik in de 5%- en 95%-curves is inherent aan de regressie opgesteld in [Minne, (1979)].

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies tijdens brand”


4
Figuur 2: Relatieve vloeigrens staal fy(θ)/fy(20), [Minne, (1979)]

Omdat het met de grafieken uit [Minne, (1979)] mogelijk is om de onzekerheid m.b.t. de reductie van de
sterktekarakteristieken bij hogere temperaturen rechtstreeks in rekening te brengen, worden deze
figuren in deze thesis standaard
standaard gebruikt bij het uitrekenen van de verschillende modellen. Het is echter
belangrijk na te gaan hoe dit verloop van de materiaalkarakteristieken zich gedraagt ten opzichte van de
materiaalkarakteristieken volgens EN 1992
1992-1-2.

Figuur 3 geeft een overzicht van de relatieve afbouw van de vloeigrens van het staal bij hogere
temperaturen fy(θ),
), relatief t.o.v. de vloeigrens bij kamertemperatuur f y(20).

Figuur 3: Reductiecoëfficiënt f y(θ)/f


)/fy(20) volgens EN 1992-1-2 en op basis van [Minne, (1979)]
)]

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies


“betonconstructie tijdens brand”
5
Uit Figuur 3 blijkt dat tot 600°C fy(θ) o.b.v. [Minne, (1979)] een sterkere reductie van f y(20) inhoudt dan
voorgesteld wordt door de Eurocode. De curves uit [Minne, (1979)] liggen immers onder de Eurocode
grafiek. Hieruit volgt dat de reductie volgens [Minne, (1979)] zeker voldoende conservatief is om een
veilige inschatting te maken van de reductie van va n de vloeigrens bij hogere temperaturen.
tem Men dient
echter op te merken dat de relatieve waarde fy(θ)/fy(20) in geval van EN 1992-1-2
1992 vermenigvuldigd wordt
met fyk, terwijl de relatieve waarde van fy(θ)/fy(20) volgens [Minne, (1979)] met een toevallige waarde
van fy(20) wordt vermenigvuldigd. Deze probabilistische waarde van f y(20) wordt bepaald via de
‘werkelijke’ distributie van de vloeigrens bij kamertemperatuur (lognormaal verdeeld met
karakteristieken volgens (2) ( o.b.v. [Holický en Sýkora, (2010)]). Hierdoor
erdoor zal in het rekenmodel
gemiddeld een lagere waardearde voor fy(θ)) worden toegepast bij een berekening volgens EN 1992-1-2.
1992

 fy (20)  f yk  2 fy (20)
 fy (20) (2)
 fy (20)   0,07à0,10
 fy (20)

Een volledig analoge redenering zoals hierboven uitgewerkt


u voor de vloeigrens geldt voor de reductie
van de betondruksterkte (Figuur
Figuur 4).

Figuur 4: Vergelijken relatieve betondruksterkte bij hogere temperaturen volgens EN 1992


1992-1-2 en op basis van [Minne,
(1979)]

In deze figuur lopen de reducties volgens de Eurocode en [Minne, (1979)] veel meer gelijk. Tussen 500°C
en 800°C stijgt de relatieve betondruksterkte
betondru volgens de Eurocode even n boven de 50%-fractiel
50% van
[Minne, (1979)]. Bij zeer hoge temperature
temperaturen geeft de Eurocode echter duidelijk een grotere
sterktereductie dan de fractielcurven van [Minne, (1979)]. Volgens EN 1992-1
1-2 dient de betonsterkte bij
temperaturen boven 1200°C verwaarloosd te worden. Dit is echter geen reden om de

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies


“betonconstructie tijdens brand”
6
reductiecoëfficiënten volgens [Minne, (1979)] af te wijzen. Omdat deze extreem hoge temperaturen van
1200°C en hoger zelden bereikt worden in de betonconstructie – op enkele mm aan het oppervlak na – is
dit onderscheid bij zeer hoge temperaturen van weinig belang voor de toepa ssingen vermeld in deze
scriptie.

Men dient echter op te merken dat niet alleen de maximale sterktekarakteristieken f c(θ) en fy(θ) in beide
materiaalmodellen verschillen, maar ook de rekken waarbij deze optreden. In feite moet men een
vergelijking baseren op temperatuursafhankelijke spanning spanning-rekdiagramma’s.
rekdiagramma’s. Dit wordt voor
wapeningsstaal bij 500°C uitgewerkt in Figuur 5.. De curve op basis van de fractielen van [Minne, (1979)]
wordt opgesteld uitgaande van een elasto
elasto-plastisch diagram, waar dee materiaalwet volgens de Eurocode
een parabolische sectie heeft en tot ver boven de eerste grafiek stijgt.. Anderzijds dient men op te
merken dat het elasto-plastisch
plastisch diagram veel sneller stijgt en al bij kleine rekken aan de maximale
staalspanning werkt.

Figuur 5: Spanning-rekdiagramma’s
rekdiagramma’s bij 500°C volgens EN 1992-1-2
1992 2 en op basis van [Minne, (1979)]

Het verschil tussen beide berekeningswijzen voor de vloeigrens bij kamertemperatuur is significant, maar
is een gevolg van het verschillend doel waarmee de beide materiaalmodellen werden opgesteld . Waar
de Monte Carlo simulatie op basis van o.a. de grafieken van [Minne,
Minne, (1979)]
(1979) tracht om een zicht te
krijgen op het verloop van het ‘werkelijk’ weerstandbiedend moment, wordt in de berekeningen van de
Eurocode een basisveiligheid ingebouwd door steeds met kara
karakteristieke
kteristieke waarden te werken (die
( indien
nodig verder gereduceerd worden door middel van partiële veiligheidsfactoren).
veiligheidsfactoren De inherente veiligheid
van de Eurocode vertaalt zich ook in het gehanteerde materiaalmodel dat voor kleine rekken een lage
inschatting geeft van de corresponderende staalspanning.

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies


“betonconstructie tijdens brand”
7
Als conclusie kan men stellen dat de reducties van de sterktekarakteristieken volgens [Minne, (1979)]
zeker aanvaardbaar lijken t.o.v. de reducties vooropgesteld in de Eurocode. Dit geldt in het bijzonder
voor de reductie van de vloeigrens van het staal. Op basis van Figuur 3 lijkt de inschatting van fy(θ)/fy(20)
alvast conservatief, zodat een onveilige overschatting van de vloeigrens bij hogere temperaturen zeker
vermeden wordt. Zoals later zal blijken is het staal vaak bepalend voor het bezwijken van een
constructie-element tijdens brand. De grafieken van [Minne, (1979)] lijken dan ook algemeen toepasbaar
om een beeld van de sterkte te bekomen.

Indien men o.b.v. een literatuurstudie of eigen ervaring alternatieve materiaalwetten of


reductiecoëfficiënten in de berekeningen wenst toe te passen, kunnen deze eenvoudig
geïmplementeerd worden in het rekenmodel. In deze Masterproef wordt hier echter niet verder op
ingegaan.

3.2. Thermische uitzetting


Tijdens brand ondergaat een betonelement een thermische uitzetting weergegeven door εθ=αθ Δθ.
Afhankelijk van de randvoorwaarden van het betonelement wordt deze thermische rek deels of volledig
verhinderd en ontstaan er thermische spanningen.

Zoals vermeld in [Taerwe, (2009b)] treedt bij beton dat een eerste maal wordt opgewarmd onder
belasting, eveneens een transiënte rek op. De totale rek kan volgens EN 1992-1-2 bepaald worden
volgens (3). In het rekenmodel wordt enkel de tweede component εσ, de ogenblikkelijke
spanningsafhankelijke rek, in rekening gebracht. Hoewel de transiënte rek en de andere
rekcomponenten zeer belangrijk zijn bij het bestuderen van het gedrag van een constructie tijdens
brand, zullen ze hier niet in rekening worden gebracht. Spanningsloze rekcomponenten (zoals
ongehinderde thermische uitzetting) zijn immers van secundair belang wanneer men een
krachtenevenwicht van een enkele betoncomponent wenst te bepalen.

 totaal   thermisch      kruip   transiënt (3)

3.3. Thermische acties


De uitzetting van het beton resulteert (mogelijks) eveneens in verschillende thermisch-mechanische
acties. De basis van de berekeningswijze wordt uiteengezet in EN 1992-1-2. De effecten worden
uitgebreider behandeld in [Taerwe, (2009b)]. In EN 1991-1-2 wordt echter vermeld dat krachten en
momenten ten gevolge van temperatuursverandering niet in rekening gebracht worden wanneer ze een
positief effect hebben5.

5
Forces and moments caused by temperature changes shall be considered with the exception of those cases where
they may be recognized a priori to be either negligible or favourable

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies tijdens brand”


8
In hoeverre de (verhinderde) thermische vervormingen in het model in rekening gebracht moeten
worden, kan het best verduidelijkt worden via een voorbeeld. In Figuur 6 6 [CEN, (2004b)] wordt het
temperatuursverloop in een plaat gegeven die aan één zijde wordt blootgesteld aan een brand die
gemodelleerd wordt aan de hand van de standaard brandkromme. Het is onmiddellijk duidelijk dat zich
in de plaat een niet-lineaire thermische gradiënt vormt. De theoretische rekken ten gevolge van deze
thermische gradiënt kunnen opgedeeld worden in een uniforme rek, een dubbele driehoekige verdeling
en een residuele vervorming ε* die inwendig verhinderd wordt (Figuur 7). Welke krachtswerkingen door
deze verschillende componenten opgewekt worden, is afhankelijk van de randvoorwaarden van de plaat.

Figuur 6: Temperatuur in een plaat bij een ISO 834 brand, [CEN,(2004b)]

6
Het temperatuursverloop dieper in de plaat (voorbij 100mm) werd voor de modeltoepassingen opgesteld d.m.v.
extrapolatie door het fitten van een exponentiële curve via de kleinste kwadraten methode.

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies tijdens brand”


9
Figuur 7: Opdeling thermische rek εθ in uniforme rek, kromming en verhinderde inwendige vervorming εθ* [Taerwe, (2009b)]

Is de plaat eenvoudig opgelegd, dan treedt de uniforme rek effectief op, wat resulteert in een loutere
verlenging van de plaat, zonder dat hierdoor bijkomende spanningen ontstaan. De dubbel driehoekige
verdeling doet een kromming ontstaan in de plaat. Wordt de kromming ter hoogte van de opleggingen
verhinderd, dan ontstaat een thermisch moment in de plaat met constante waarde over de volledige
lengte. Men dient op te merken dat indien zowel de kromming als de verlenging van de plaat niet
worden verhinderd, de beide eerste componenten van de thermische rek geen krachtswerkingen in de
plaat veroorzaken. De derde component veroorzaakt wel steeds inwendige spanningen.

Voor een opgelegde plaat die aan de onderzijde blootgesteld is aan de brand en belast wordt door een
uniforme neerwaartse last, werken grote delen van deze derde component echter positief en dient men
deze volgens EN 1991-1-2 niet in rekening te brengen. Dit wordt verduidelijkt in Figuur 8, berekend o.b.v.
[Taerwe, (2009b)]. Hierbij komen de positieve waarden van ε* overeen met de verhinderde uitzetting
van de doorsnede, wat dus lokaal drukspanningen genereert. Uit de figuur blijkt dat aan de onderzijde
van de doorsnede, waar de trekwapening geplaatst wordt, drukspanningen optreden. Uit een analyse
van de verder besproken simulaties blijkt dat het bereiken van de maximale rek van het getrokken staal
steeds bepalend is voor het bezwijken van het betonelement. Het in rekening brengen van de
verhinderde inwendige vervorming zou dit fenomeen tegenwerken en heeft bijgevolg een positief effect,
zodat ε* o.b.v. EN 1992-1-2 niet in rekening moet gebracht worden. Daarom werd effectief beslist om
deze spanningen niet te beschouwen in het model.

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies tijdens brand”


10
Figuur 8:: Verhinderde inwendige vervorming εθ*, plaat met 400mm hoogte, 90min ISO 834

4. De juridische en normatieve achtergrond


Vereisten voor constructiematerialen worden gereguleerd door de Council Directive 7 89/106/EEC van 21
december 1988 [European Council,
C (1988)]. Volgens de Europese Commissie verzekert deze Directive het
vrije verkeer van constructiematerialen in de Europese Unie door de nationale wetgevingen op elkaar af
te stemmen. Naast vereisten omtrent mechanische sterkte, hygiëne, ëne, gezondheid, mil
milieu, e.a. worden
8
ook vereisten opgelegd m.b.t. de veiligheid in brandsituaties . Op 3 mei 2000 werd door de Europese
Commissie een document aangenomen met een classificatiesysteem voor de brandweerstand van
constructiematerialen, constructi elementen en volledige constructies 9 [European Commission,
constructieve-elementen
(2000)]. Hierin worden verschillende brandcriteria
b opgelegd:
gd: R, E en I, respectievelijk het criterium van
draagvermogen, integriteit en isolatie.
isolatie Voor constructie-elementen wordt een verschillende classificatie
toegepast naargelang enkel een scheidende functie (criteria E en I), enkel een drag ende functie
(criterium R), of zowel een scheidende als een dragende functie vereist zijn (criterium R, E en I) [Taerwe,
(2009b)].. Waar de criteria E en I slechts een classificatie tot 240min brandweerstand hebben , wordt voor
elementen die enkel een dragen
dragende functie hebben ook de classificatie R360 toegepast,
toegepast corresponderend
met een brandweerstand van 360min. In Tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de verschillende
classificaties die voor dragende elementen door de Europesee Commissie worden voorgeschreven.
voorgeschreven

7
Council Directive = Europese richtlijn; Lidstaten zijn verplicht om hun wetge ving aan te passen zodat aan de
richtlijn voldaan wordt.
8
Safety in the event of fire
9
For the resistance to fire performance of Construction products, Construction Works and parts thereof

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies


“betonconstructie tijdens brand”
11
Tabel 1: Classificatie draagvermogencriterium volgens [European Commission, (2000)]
Classificatie volgens 2000/367/EC
Titel Constructie-elementen met enkel een dragende functie
Symbool R
Dimensie min
15 20 30 45 60 90 120 180 240 360

Meer algemeen worden door [European Council, (1988)] de volgende eisen geformuleerd voor
gebouwen in brandsituaties:

Het draagvermogen van de constructie kan voor een zekere tijd aangenomen worden,
De ontwikkeling en de verspreiding van vuur en rook is beperkt,
Het verspreiden van brand naar omliggende constructies is beperkt,
De gebruikers kunnen de constructie veilig verlaten of kunnen op een andere wijze geëvacueerd
worden,
De veiligheid van de reddingsteams wordt in rekening gebracht.

EN 1992-1-2 verwijst naar 89/106/EEC, maar beschouwt zelf enkel passieve methodes van
brandbeveiliging. De link tussen beide documenten wordt bepaald door de overeenkomst tussen de
Europese Commissie en het CEN (European Committee for Standardisation), BC/CEN/03/89. Hierdoor
kreeg het CEN een mandaat om (de voorbereiding van) Eurocodes op te stellen. Door toedoen van de
CEN-CENELEC International Regulations moeten de nationale standaardisatie-instituten van de
deelstaten de Eurocodes overnemen. Hierbij dient men op te merken dat de Eurocode op verschillende
plaatsen ruimte laat voor nationale ‘keuzes’ tussen verschillende waarden. Deze keuzes worden bepaald
in de corresponderende nationale annexen.

Zoals vermeld, brengt EN 1992-1-2 enkel de passieve brandweerstand van betonconstructies in rekening.
Bijkomende weerstand en brandbeveiliging, zoals blussystemen, coating van materialen en isolatie
wordt in andere normen uitgewerkt, net zoals richtlijnen met betrekking tot nooduitgangen, limieten
aan het aantal mensen toegelaten in een bepaalde ruimte, enz.

EN 1992-1-2 geeft verschillende voorschriften voor de berekening van het draagvermogen van
betonconstructies tijdens brand. Hierdoor is het mogelijk een inschatting te maken van de brandduur
waarvoor het draagvermogen van de constructie kan aangenomen worden. Het praktisch toepassen van
deze voorschriften voor de berekening van het weerstandbiedend moment van een plaat of balk is
echter niet eenvoudig. De temperatuur volgens EN 1992-1-2 varieert immers met de positie in een
bepaalde dwarsdoorsnede, zodat op elke positie verschillende materiaalkarakteristieken gelden. Niet
alleen de waarde van bv. de betondruksterkte varieert met de positie, maar ook de rek waarbij deze
druksterkte bereikt wordt. Om berekeningen te vereenvoudigen geeft EN 1992-1-2 verschillende
alternatieve richtlijnen. Zo wordt bv. het principe van ‘de kritieke staaltemperatuur’ ingevoerd,
gedefinieerd als ‘de temperatuur van het wapeningsstaal op het moment waarop het betonelement
criterium R bereikt’. Een ander hulpmiddel zijn verschillende getabellariseerde waarden van de
parameter a – de afstand van de wapeningsas tot het blootgesteld oppervlak – waarmee volgens de

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies tijdens brand”


12
norm een zekere brandweerstand correspondeert. De getabellariseerde waarden worden door de norm
aanzien als aanvaarde ontwerpwaarden10. Wanneer deze waarden toegepast worden, is volgens EN
1992-1-2 geen bijkomend nazicht m.b.t. spalling vereist.

De getabellariseerde waarden voor eenvoudig opgelegde liggers, hyperstatische liggers en volle platen11
zijn gebaseerd op een kritieke staaltemperatuur van 500°C. Dit betekent dat falen van het element
ondersteld wordt wanneer de temperatuur van de getrokken wapening 500°C bereikt. Dergelijke
tabellen steunen op het principe dat structureel falen van betonelementen tijdens brand meestal enkel
plaatsvindt ten gevolge van het sterkteverlies van de wapening [Fletcher et al., (2007)]. Bij het toepassen
van deze werkwijze wordt de onzekerheid m.b.t. de thermische reactie van de betonconstructie
vervangen door getabellariseerde waarden gebaseerd op extensieve testen met de standaard
brandcurves [Fletcher et al., (2007)]. Een onderzoek van de relatieve veiligheid die met deze
vereenvoudiging correspondeert, volgt in deze thesis.

5. De veiligheid van een betonconstructie tijdens brand


In dit document wordt de veiligheid van verschillende configuraties onderzocht aan de hand van het
veiligheidsindex-concept. De veiligheidsindex β wordt door EN 1990 ingevoerd als maatgevende
getalwaarde voor het veiligheidsniveau van constructies, gerelateerd aan de kans op bezwijken. De
veiligheidsindex wordt dan ook conventioneel gerelateerd aan de faalkans Pf volgens (4). Deze ‘kans op
bezwijken’ is echter slechts een theoretische waarde en correspondeert niet met werkelijke
bezwijkfrequenties. Het concept van de veiligheidsindex wordt – zoals vermeld in [Taerwe, (2009a)] –
“slechts gebruikt ter kalibratie van genormaliseerde veiligheidsfactoren en voor het onderling vergelijken
van de veiligheid van constructies”, of zoals in EN 1990 geschreven, worden de veiligheidsindices
gebruikt voor het opstellen van voorontwerprichtlijnen aan de hand van semiprobabilistische methodes.

Pf      (4)

Zoals vermeld in Bijlage C van EN 1990 zijn de partiële veiligheidsfactoren en combinatiewaarden ψ die
voorgeschreven worden door de Eurocode in eerste instantie gebaseerd op “een ijking in
overeenstemming met een lange ervaring in de bouwtraditie”. Dit betekent dat de meeste factoren
bepaald zijn op basis van historische methodes. Een andere – minder toegepaste – mogelijkheid berust
op probabilistische methodes. In dit geval kan men enerzijds volledig probabilistische methodes (niveau
3) en anderzijds eerste orde betrouwbaarheidsmethodes (FORM; niveau 2) onderscheiden. Methodes
van niveau 3 steunen op een exacte uitwerking (analytisch, via numerieke integratie, of d.m.v. Monte
Carlo simulaties). EN 1990 stelt dat methodes van niveau 3 zelden toegepast worden omwille van het
veelvuldig ontbreken van statistische gegevens. Methodes van niveau 2, of gelijkwaardige methodes –
zoals door proeven ondersteund ontwerp, werden gebruikt voor de verdere ontwikkeling van de
Eurocodes.

10
Recognized design solutions
11
Flat slabs

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies tijdens brand”


13
Voor de volledigheid dient men nog de methodes van niveau 1 en niveau 0 aan te halen. De methode
van niveau 1 komt overeen met de standaard semiprobabilistische Eurocode berekening waarbij
probabilistische veranderlijken gekenmerkt worden door een karakteristieke waarde, en waarbij partiële
veiligheidsfactoren ingevoerd worden. De methode van niveau 0 is de klassieke deterministische
berekening waarbij een globale veiligheidsfactor wordt aangehouden. Voor een verdere bespreking van
deze concepten wordt verwezen naar [Taerwe, (2009a)].

In deze thesis wordt via Monte Carlo simulaties (methode van niveau 3) het veiligheidsniveau van
betonelementen in brandcondities onderzocht. Het kwalitatief beschrijven van dit veiligheidsniveau
gebeurt aan de hand van een bezwijkgrenstoestand. [Taerwe, (2009a)] geeft aan dit concept de volgende
definitie:

“In een bezwijkgrenstoestand wordt een grens van het draagvermogen bereikt en bij overschrijding
ervan bezwijkt het bouwwerk geheel of gedeeltelijk”

De bezwijkgrenstoestand wordt kwantitatief uitgedrukt via een grenstoestandsvergelijking of


prestatiefunctie g(X), met X de vector van de probabilistische basisveranderlijken. Voor verdere
uitwerking wordt opnieuw naar [Taerwe, (2009a)] verwezen. Hier is het voldoende op te merken dat de
grenstoestandsvergelijking zodanig opgesteld wordt dat (5) geldt, en waarbij een negatieve waarde van
g(X) correspondeert met een combinatie X van realisaties van veranderlijken die tot “bezwijken”
aanleiding geven.

Pf  P  g  X   0  (5)

De Eurocode stelt wel streefwaarden voor β voorop m.b.t. de normale ontwerpcondities (beschouwd
over de levensduur van de constructie). Voor accidentele situaties – zoals brand – werden echter geen
streefwaarden van een veiligheidsindex teruggevonden. De resultaten van de Monte Carlo simulaties
worden in deze thesis dan ook in eerste instantie gebruikt om verschillende configuraties te vergelijken
en zo na te gaan welke karakteristieken een belangrijke (of verwaarloosbare) impact hebben op het
veiligheidsniveau tijdens brand.

6. De koelfase
De afkoeling van het beton na brand wordt in deze thesis niet in rekening gebracht. Toch is het belangrijk
op te merken dat het beton tijdens brand heel wat fysische en chemische wijzigingen ondergaat.
Sommige van deze veranderingen zijn reversibel, andere zijn permanent. Hoewel de constructie
mogelijks niet bezwijkt tijdens de brand, kunnen blijvende wijzigingen aanleiding geven tot onvoldoende
veiligheid van de constructie voor dagelijks gebruik in normale condities. Een betonconstructie kan na
brand significant verzwakt zijn, ook als er geen uitwendige tekenen van schade zijn [Fletcher et al.,
(2007)].

Hoofdstuk 1. Inleiding “betonconstructies tijdens brand”


14
Hoofdstuk 2. Doelstellingen van deze thesis
Het doel van deze Masterproef kan omschreven worden als het kwalitatief beschrijven van de relevante
probabilistische parameters voor de structurele performantie van betonelementen in brandsituaties,
door toepassing van risicoanalyse.

Omwille van de beperkte tijd beschikbaar voor een thesis wordt het concept structurele performantie
verder verfijnd tot weerstand tegen buiging en worden enkel platen en liggers onderzocht. De term
brandsituaties wordt verder verfijnd tot brand volgens de standaard ISO 834 temperatuur-tijdkromme.
De mate waarin een configuratie aan het criterium R voldoet, wordt voorgesteld door middel van een
veiligheidsindex.

Bij de aanvang van deze thesis worden een aantal probabilistische variabelen gedefinieerd. Een eerste
opdracht is het opstellen van een rekenmodel volgens de traditionele lineair-elastische structurele
analyse van betonnen elementen dat in staat is om de variatie van deze probabilistische variabelen om
te zetten in een onzekerheid met betrekking tot het weerstandbiedend moment. Het is de bedoeling om
tijdens de brand een betrouwbaarheidsinterval op te stellen voor het evoluerende weerstandbiedende
moment, en om een eerste visualisatie te geven van de evolutie van de distributie van het
weerstandbiedend moment tijdens brand. Dit zal uitgewerkt worden door middel van Monte Carlo
simulaties, waarbij aangetoond wordt dat het aantal uitgevoerde simulaties voldoende is om een
nauwkeurig beeld te krijgen van de theoretische evolutie van het weerstandbiedend moment. Het
rekenmodel moet zeer flexibel zijn, zodat men vrij eenvoudig het effect van andere aannames m.b.t. de
distributie of onzekerheid van de probabilistische variabelen op het weerstandbiedend moment kan
onderzoeken.

Een tweede doelstelling is het vergelijken van de probabilistische berekening met de deterministische
berekening volgens de Eurocode. Zo dient onderzocht te worden waar (op een gegeven tijdstip in
brandcondities) de rekenwaarde van het weerstandbiedend moment zich situeert t.o.v. de distributie
van het ‘werkelijk’ weerstandbiedend moment. Er zal onderzocht worden in hoeverre de inherente
veiligheid van de rekenwaarde bij kamertemperatuur behouden blijft bij hogere temperaturen.

In derde instantie moet het effect van de afzonderlijke probabilistische variabelen onderzocht worden.
Het is de bedoeling om via het flexibele rekenmodel te schetsen welke variabelen een belangrijke
invloed hebben op de brandweerstand van het betonnen element en welke variabelen weinig impact
hebben, en eerder de complexiteit verhogen. Hiertoe kunnen verschillende simulaties onderling
vergeleken worden, of kan een benadering gemaakt worden van de gewichtsfactoren van de
verschillende probabilistische variabelen (naar analogie met FORM-analyse). Daarnaast is het ook de
bedoeling om de effecten van conceptuele verschillen, zoals het onderscheid tussen een dubbel
gewapende doorsnede en een enkelvoudig gewapende doorsnede, op het veiligheidsniveau van het
betonelement te onderzoeken.

Hoofdstuk 2. Doelstellingen van deze thesis


15
Een vierde opdracht is het nagaan van de toepasbaarheid van vereenvoudigde berekeningsmethodes uit
EN 1992-1-2, door deze methodes te toetsen aan de resultaten van het ‘exacte’ rekenmodel, en in te
schatten in hoeverre deze vereenvoudigde methodes veilig zijn.

Tot slot is een vijfde opdracht het aanduiden van conceptuele gebreken in de gehanteerde werkwijze en
het formuleren van aanbevelingen voor verder probabilistisch onderzoek. Zo werd bijvoorbeeld al
aangehaald dat het uitbreiden van de simulaties met natuurlijke branden een betere inschatting kan
geven van het ‘werkelijk’ veiligheidsniveau van het betonelement.

Men dient op te merken dat het gedrag van kolommen tijdens brand in de Masterthesis niet wordt
onderzocht. Er bleek onvoldoende tijd beschikbaar om de thesis in deze richting uit te breiden. Dit is
eveneens een logische en belangrijke uitbreiding die aangeraden wordt voor vervolgonderzoek. In de
literatuur vindt men immers terug dat het structureel falen van constructies tijdens brand vrijwel steeds
een gevolg is van kolomfalen [Huang et al., (2006)].

Met betrekking tot de doelstellingen omtrent het inschatten van de veiligheid van de betonnen
elementen dient benadrukt te worden dat het niet de bedoeling is om een schatting te maken van de
werkelijke faalkans van betonelementen tijdens brand. Volgens [Fletcher et al., (2007)] blijkt uit de
literatuur dat het instorten van betonconstructies in werkelijke brandsituaties algemeen te wijten is aan
een gebrekkige continuïteit van de wapening, uitvoeringsfouten, en de onmogelijkheid van de
constructie om de horizontale uitzetting van de vloerplaten op te vangen. In deze thesis worden deze
zaken niet in rekening gebracht.

Als laatste opmerking wordt de aandacht gevestigd op het feit dat de modelresultaten niet extern
getoetst worden. Omdat het doel van deze thesis ligt in het vergelijken van verschillende simulaties
bekomen via hetzelfde model, is dit geen onoverkomelijk probleem. Wanneer men de gehanteerde
werkwijze verder wil uitbreiden dient men de resultaten te toetsen aan resultaten van een extern
rekenpakket en werkelijke proeven, vóór sluitende conclusies kunnen genomen worden. Deze externe
toetsing is dan ook een bijkomend belangrijk aandachtspunt voor verdere opvolging van dit eindwerk.

Hoofdstuk 2. Doelstellingen van deze thesis


16
Hoofdstuk 3. Opzet van het model
De eerste doelstelling – het opstellen van een flexibel model – wordt vervuld door in Excel een
rekenmodel uit te werken dat het weerstandbiedend moment MR,fi berekent dat een betonnen plaat of
balk volgens de traditionele lineair-elastische structurele analyse van betonnen elementen maximaal kan
weerstaan. Dit Excel model incorporeert een uitgebreid probabilistisch luik dat de onzekerheid m.b.t. de
betondekking, betondruksterkte, temperatuurseffecten op de verschillende materiaalkarakteristieken,
enz. in rekening brengt. Door middel van Monte Carlo simulaties wordt een populatie platen/balken
gegenereerd. Elk van deze platen/balken wordt onderworpen aan een berekening van het
weerstandbiedend moment, MR,fi.

Aangezien de materiaalkarakteristieken van het beton en het staal wijzigen met de temperatuur en er bij
brand een temperatuursverandering optreedt in functie van de tijd, zal ook dit weerstandbiedend
moment MR,fi functie zijn van de tijd en wordt daarom als MR,fi,t genoteerd. MR,fi,t kan vergeleken worden
met een vereiste (reken-)waarde van het weerstandbiedend moment, of kan gewogen worden tegen
een (brand- en dus tijdsafhankelijk) aangrijpend moment ME,fi,t om het veiligheidsniveau van het
betonelement te bepalen.

1. Discretisatie van de doorsnede


Voorschriften voor de bepaling van MR,fi,t en ME,fi,t worden gegeven in EN 1992-1-2. Om de bewerkelijke
berekening deels te vereenvoudigen, worden in EN 1992-1-2 twee vereenvoudigde
berekeningsmethoden voorgesteld: de ‘zone methode’12 en de ‘500°C-methode’13. In beide methodes
wordt het verloop van de materiaalkarakteristieken over de doorsnede sterk gesimplificeerd. Indien men
‘exact’ zou willen rekenen volgens EN 1992-1-2, moet men op ieder punt van de doorsnede de
materiaalkarakteristieken i.f.v. de lokaal momentaan optredende temperatuur evalueren. Het
opgestelde model maakt dit tot op zekere hoogte mogelijk.

In het model wordt de betondoorsnede berekend d.m.v. verschillende discretisatiepunten. Deze


discretisatiepunten hebben een tussenafstand van 5mm. Het model is eenvoudig aanpasbaar en er werd
een controle uitgevoerd waarbij de afstand tussen de discretisatiepunten werd gereduceerd tot 1mm.
Simulaties uitvoeren met 1mm tussenafstand tussen de discretisatiepunten blijkt echter te resulteren in
slechts een zeer beperkte verbetering van de nauwkeurigheid, en vereist anderzijds een veel grotere
rekentijd.

Het bepalen van de vervormingen tijdens brand wordt hier niet uitgevoerd. EN 1992-1-2 vermeldt dat
het beschouwen van de vervormingen van een lastdragende constructie niet vereist is wanneer aan de
elementen eisen opgelegd worden met betrekking tot de nominale standaardbrand (criteria R, E en I).

12
Zone Method
13
500°C isotherm method

Hoofdstuk 3. Opzet van het model


17
2. Probabilistische parameters in het rekenmodel
Zoals vermeld bij de doelstellingen van deze thesis moet het rekenmodel in staat zijn om de onzekerheid
m.b.t. een aantal basisvariabelen om te zetten in een spreiding van MR,fi,t. Concreet wordt voor elk van
de basisveranderlijken een distributie vooropgesteld en wordt per betonelement een vector X
gegenereerd met toevalswaarden voor deze veranderlijken. Het genereren van deze vector gebeurt via
een randomgenerator, waarbij de verschillende veranderlijken onafhankelijk worden ondersteld.

De volgende parameters worden op deze wijze probabilistisch ingevoerd: de hoogte h, de betondekking


c1 van de onderwapening, de betondekking c2 van de bovenwapening, de staalsectie As1 van de
onderwapening, de staalsectie As2 van de bovenwapening, de betonsterkte fc bij kamertemperatuur, de
vloeigrens van het staal fy bij kamertemperatuur, de elasticiteitsmodulus van het beton bij
kamertemperatuur Ec(20), de elasticiteitsmodulus van het staal bij kamertemperatuur Es(20), het verloop
van de elasticiteits- en sterkteparameters bij hogere temperaturen (een onafhankelijke
randomveranderlijke voor elk van deze parameters: ηfy, ηEs, ηfc en ηEc) en de modelonzekerheid χ.

De parameters die de verschillende distributies beschrijven werden voornamelijk bepaald op basis van
[Holický en Sýkora, (2010)], in de Eurocode wordt geen specifieke informatie over de statistische
eigenschappen van de sterktevariabelen gegeven. Net zoals in vele andere studies blijkt het opstellen
van de theoretische modellen voor de variabelen een belangrijk zwak punt in de analyse, of zoals
vermeld in [Holický, (2008b)]: “De theoretische modellen van de basisvariabelen, inclusief de
modelonzekerheid, zijn het meest significante zwakke punt van de studie. De resultaten die bekomen
worden, zijn dan ook relatieve waarden die onderling moeten vergeleken worden.”

2.1. De generatie van toevalswaarden voor basisvariabelen


Er worden randomgetallen ri gegenereerd met behulp van de Excel-functie Aselect(). Met deze pseudo-
randomgenerator worden getallen tussen 0 en 1 gegenereerd volgens een uniforme verdeling. De
gegenereerde waarden worden aanzien als functiewaarden van de cumulatieve distributiefunctie (CDF)
Fy van de basisvariabele y. Op deze wijze wordt ondubbelzinnig een randomwaarde volgens de
distributiefunctie van de beschouwde variabele gegenereerd zoals verduidelijkt in (6).

Fy  yi   ri
(6)
yi  Fy1  ri 

2.2. De hoogte h
Volgens [Holický en Sýkora, (2010)] is de hoogte normaal verdeeld met de opgegeven nominale waarde
h als gemiddelde en een standaardafwijking van 5mm. De randomgeneratie van de hoogte gebeurt
volgens (7). Omwille van de discretisatie van de hoogte in het model dient deze berekende waarde
afgerond te worden tot een praktisch hanteerbare hoogte. Deze wordt in het ontwikkelde model
vastgelegd met een nauwkeurigheid van 1mm.

hi  1  ri   h  h (7)

Hoofdstuk 3. Opzet van het model


18
2.3. De betondekking c
De betondekking c volgt een Beta-distributie
Beta distributie met de opgegeven nominale waarde voor de betondekking
als gemiddelde µx, een standaardafwijking van 15mm en als parameters (grenswaarden) a=0mm en
b=3µx [Holický en Sýkora, (2010)].
(2010 . Voor de wiskundige beschrijving van een Beta-distributie
Beta over het
interval [a,b] wordt verwezen naar [Taerwe, (2005)]. Een dergelijke Beta--distributie wordt opgesteld
voor zowel de betondekking van de boven-
boven als van de onderwapening (c 2 en c1).

De toegepaste Beta-distributies
distributies worden gegeven in Tabel 2. Als voorbeeld wordt in Figuur 9 de
kansdichtheidsfunctie voor de nominale betondekking met een gemiddelde van 35mm en een
standaardafwijking van 15mm gevisualiseerd.

Tabel 2: Beta-distributies
distributies voor de betondekking, μ en σ als vooropgestelde waarden
μ1 [mm] σ1 [mm] a [mm] b [mm] α [-] β [-]
35 15 0 105 3,30 6,59
30 15 1 90 2,33 4,67
25 15 1 75 1,52 3,04
15 14 2 45 0,43 0,86
35 5 3 105 32,33 64,67

Figuur 9:: Kansdichtheidsfunctie betondekking, Beta


Beta-distributie met μ=35mm en σ=15mm,, a=0mm en b=105mm

2.4. De staalsectie A s
De staalsectie wordt normaal verdeeld ondersteld met als gemiddelde µ 1,02 maal de nominale waarde
en variatiecoëfficiënt δ=0,0
0,04 [Holický en Sýkora, (2010)]. In [Holický en Sýkora, (2010)] wordt voor de
variatiecoëfficiënt van wapeningstaven echter 0,02 vooropgesteld
gesteld en geldt een variatiecoëfficiënt van
0,04 voor stalen profielen.
profielen. Door initieel te testen met een grotere variatiecoëfficiënt weegt de
onzekerheid met betrekking tot de staalsectie zwaarder door. De variatie van de staalsectie wordt als

Hoofdstuk 3. Opzet van het model


19
een factor toegepast per wapeningslaag en niet voor de individuele staven afzonderlijk. Hierdoor wordt
het effect van de variatie van de wapening nog versterkt. Wanneer men een variatie per staaf toepast,
zullen de effecten op verschillende staven in dezelfde wapeningslaag elkaar immers vaak opheffen.
Indien bij de uitwerking van het rekenmodel zou blijken dat de variatie van de staalsectie een heel
belangrijke impact heeft op het verloop van het weerstandbiedend moment kan dit probabilistisch effect
ter vergelijking nog gereduceerd en opgedeeld worden voor de afzonderlijke staven.

2.5. De betondruksterkte bij kamertemperatuur fc(20)


De druksterkte van het beton bij kamertemperatuur wordt bepaald door een lognormale distributie.
Deze lognormale distributie heeft volgens de literatuurstudie uit [Holický en Sýkora, (2010)] een
gemiddelde van fck + 2σ.

De karakteristieke waarde van de betonsterkte is een parameter die door de gebruiker in het model
wordt ingevoerd. De standaardafwijking wordt bepaald d.m.v. de aanname dat de variatiecoëfficiënt
0,15 bedraagt. Deze aanname ligt binnen het interval dat in [Holický en Sýkora, (2010)] wordt
vooropgesteld. De toegepaste waarde van de betonsterkte wordt bekomen volgens (8).

  yi  
 ln    

ri  FY  yi      Y  
  ln Y 
  
 (8)
 

 
yi  exp   ri   ln Y  Y
1

2.6. De vloeigrens van de wapening bij kamertemperatuur fy(20)


De toevallige waarde van deze veranderlijke wordt op dezelfde wijze bepaald als de betondruksterkte bij
kamertemperatuur. Daarbij wordt voor de vloeigrens van het wapeningsstaal de variatiecoëfficiënt
gereduceerd tot 0,1 (corresponderend met de bovengrens voorgesteld door [Holický en Sýkora, (2010)]).

2.7. De elasticiteitsmodulus van beton bij kamertemperatuur Ec(20)


De nominale waarde van de elasticiteitsmodulus van het beton wordt bepaald d.m.v. (9) [Belgische
BetonGroepering, (2006)]. Deze formule bepaalt de secanselasticiteitsmodulus van het beton bij een
spanningsniveau σc=0,4fc,cyl. Deze nominale waarde wordt vermenigvuldigd met een stochastische
onzekerheidsfactor met lognormale verdeling, gemiddelde 1 en standaardafwijking 0,15, [Caspeele,
(2010)].

Ec  20   Ecm  9.500  f ck ,cyl  8 


1/3
(9)

Bij de berekeningen wordt een secanselasticiteitsmodulus en geen tangenselasticiteitsmodulus gebruikt


omwille van het (algemeen) langdurig en traag evoluerend karakter van de belastingen.

Hoofdstuk 3. Opzet van het model


20
2.8. De elasticiteitsmodulus van staal bij kamertemperatuur Es(20) 20)
De nominale waarde van de elasticiteitsmodulus van het staal wordt door de gebruiker in het model
ingegeven. Deze nominale waarde wordt net zoals de elasticiteitsmodulus van het beton
vermenigvuldigd met een lognormaal verdeelde onzekerheidsfactor met gemiddelde 1 en
standaardafwijking 0,15.

2.9. De invloed van temperatuur op de materiaalkarakteristieken


Wanneer in het model de afname van de sterktekarakteristieken van de materialen bij toenemende
temperaturen wordt ingevoerd,
ingevoerd kan dit eveneens gebeuren met een zekere onzekerheid over hoe snel
en in welke mate deze afname precies plaatsvindt. Wanneer bijvoorbeeld de materiaalkarakteristieken
bij toenemende temperaturen worden ingelezen op basis van de grafieken uit [Minne, (1979)], beschikt
men bij elke temperatuur
ratuur over een spreiding van mogelijke sterktewaarden.
sterktewaarden Deze variatie wordt bij
iedere temperatuur normaal verdeeld ondersteld volgens (10).

f y ,95%    f y ,5%  
   
2
(10)
f y ,95%    f y ,5%  
   
2 1, 645

Per materiaalkarakteristiek wordt één randomwaarde η gegenereerd,, uniform verdeeld over het interval
[0;1], die ondubbelzinnigg een vloeiende en continue afname van de materiaalkarakteristiek definieert.
De randomwaarde definieert een fractiel waarmee een zeker reductieverloop van de
materiaalkarakteristiek overeenstemt. Wordt bijvoorbeeld als randomwaarde toevallig 0,9 9
gegenereerd, dan zal de 99% %-curve
curve gevolgd worden. Wordt als randomwaarde 0,
0,3501 bekomen, dan zal
automatisch een vloeiende en continue kromme corresponderend met de 35%-fractiel opgesteld
worden (zie Figuur 10).

Figuur 10: 35%-fractiel en 99%-fractiel


fractiel fy(θ)/fy(20), en originele curves uit [Minne, (1979)]

Hoofdstuk 3. Opzet van het model


21
2.10. De modelonzekerheid
De modelonzekerheid voor het weerstandbiedend moment wordt ingevoerd als een lognormaal
verdeelde variabele met gemiddelde 1,2 en standaardafwijking 0,15 [Holický en Sýkora, (2010)]. Deze
modelonzekerheid wordt als bijkomende factor verrekend bij iedere individuele simulatie van het
maximaal te genereren weerstandbiedend moment. De impact van de modelonzekerheid kan zeer groot
zijn en biedt aan gebruikers de mogelijkheid om de resultaten van het rekenmodel te ‘fitten’ aan
eigenlijke proefresultaten. Het is belangrijk op te merken dat een gemiddelde waarde van 1,2 impliceert
dat het berekend weerstandbiedend moment van de doorsnede gemiddeld vermenigvuldigd wordt met
een factor 1,2 en dus beduidend groter uitvalt dan initieel berekend louter op basis van de
sterktekarakteristieken.

3. Onderzoek van het weerstandbiedend moment


3.1. Getabellariseerde data
EN 1992-1-2 geeft voor balken en platen onderworpen aan de standaardbrand i.f.v. de gewenste
brandweerstand Rx een reeks aanvaarde ontwerpwaarden voor de minimale hoogte van platen en de
minimale breedte van liggers, en de minimaal vereiste afstand a tussen de wapeningslaag en het
blootgestelde oppervlak. Indien het ontwerp aan deze in EN 1992-1-2 opgegeven waarden voldoet, is
volgens de Eurocode geen verdere controle nodig m.b.t. spalling (zie ‘Hoofdstuk 1.4’).

3.2. Berekeningswijze in het model

3.2.1. Berekening op discrete tijdstippen


Tegen de geschetste achtergrond van veranderende materiaalkarakteristieken over de hoogte van de
betondoorsnede (ten gevolge van een verschil in temperatuur), en de onzekerheid van verschillende
parameters, wordt voor elke gesimuleerde plaat het weerstandbiedend moment MR,fi,t berekend. Deze
berekening gebeurt op discrete tijdstippen. Principieel is de tijd tussen deze samplemomenten vrij te
kiezen. Om de rekentijd van het model beperkt te houden wordt de berekening om de 30min brand
uitgevoerd voor platen en om de 60min voor balken. Het temperatuursprofiel over de hoogte van de
betondoorsnede moet op deze tijdstippen gekend zijn. Dit wordt opgelost door het overnemen van
grafieken uit EN 1992-1-2, zoals Figuur 11, en het gebruik van temperatuursprofielen bekomen via het
eindige elementen programma Diana14.

14
Deze temperatuursprofielen werden door de begeleiders van deze Masterproef ter beschikking gesteld.

Hoofdstuk 3. Opzet van het model


22
Figuur 11: Temperatuur in een plaat bij ISO 834 brand [CEN, (2004b)]

3.2.2. Discretisatie van de doorsnede


De materiaalkarakteristieken zijn ten gevolge van de temperatuursgradiënt niet constant over de
doorsnede van het betonelement. Om een praktische berekening mogelijk te maken is bijgevolg een
vorm van discretisatie vereist waarbij zones gedefinieerd worden waarbinnen op een gegeven tijdstip
alle punten ondersteld worden te werken bij eenzelfde temperatuur en met dezelfde
materiaalkarakteristieken. Hoe de discretisatie van de doorsnede in het model wordt geïmplementeerd
wordt voor platen en balken besproken respectievelijk bij de start van Hoofdstuk 4 en bij de start van
Hoofdstuk 5.

3.2.3. Aannames voor de grenstoestand


Het rekenmodel wordt gebaseerd op de klassieke bepaling van het weerstandbiedend moment bij
kamertemperatuur, zoals uitgelegd in [Taerwe, (2008)] en voorgeschreven in EN 1992-1-1. Er werd met
andere woorden uitgegaan van een bezwijkgrenstoestand die bepaald wordt door betonfalen, staalfalen,
of gelijktijdig falen van beide. Het falen van een component wordt aangenomen bij het bereiken van de
bezwijkwaarde van de rek. Deze bezwijkwaarde is één van de aannames die uit de vermelde
referentiewerken overgenomen wordt. De aannames zijn:

Hoofdstuk 3. Opzet van het model


23
Vervormingshypothese van Bernouilli: de doorsneden blijven vlak.
Dit betekent dat de vervorming van een doorsnede volledig gekend is zodra de rek ter hoogte
van 2 punten in de doorsnede gekend is. Concreet wordt de vervorming van de doorsnede
bepaald door de stuik van de meest gedrukte (beton-)vezel en de rek in het wapeningsstaal aan
trekzijde.
De rek in het wapeningsstaal is gelijk aan de rek van het omringende beton.
De trekkracht van beton wordt verwaarloosd.
De maximale betonstuik bedraagt εcu2 = 3,5‰.
De maximale staalrek bedraagt εud = 10‰.

Met betrekking tot de laatste twee aannames dient men op te merken dat EN 1992-1-2 een grote
toename van de maximale rekken voorschrijft bij hoge temperaturen. De code stelt echter eveneens dat
de vervormingen in de grenstoestand gelimiteerd moeten worden in functie van de compatibiliteit met
andere constructie-elementen. Een verdere motivatie voor het beperken van de maximale rekken vindt
men in de literatuur. De verschillende normen blijken onvoldoende rekening te houden met de
vervormingsverhindering ten gevolge van koelere delen van de constructie [Huang et al.,(2006)]. Dit
fenomeen waarbij een koele aangelegen constructie de vervormingen beperkt, heeft bovendien een
verhoging van de brandweerstand van de brandende constructie tot gevolg [Huang et al.,(2006)]. Dit
type analyse waarbij de interactie tussen verschillende ruimtes of constructies beschouwd wordt, ligt
echter buiten het kader van deze Masterproef. In dit rapport worden enkel individuele constructieve
elementen onderzocht.

3.2.4. Materiaalmodellen
Bij het uitwerken van het model worden twee materiaalmodellen gebruikt. Enerzijds wordt het
materiaalmodel uit EN 1992-1-2 toegepast. Dit model schrijft eveneens de verandering van de
sterktekarakteristieken met toenemende temperatuur voor, maar geeft geen inzicht in de verwachte
spreiding van de sterktekarakteristieken rond deze nominale waarden.

Anderzijds wordt zowel voor het wapeningsstaal als het beton een elasto-plastisch materiaalmodel
toegepast. De parameters van het materiaalmodel worden bepaald op basis van de distributiefuncties
besproken onder ‘Hoofdstuk 3.2’. Het temperatuurseffect wordt verrekend via de grafieken van [Minne,
(1979)]. Deze grafieken geven wel een beeld van de verwachte spreiding van de
materiaalkarakteristieken bij hogere θ en het temperatuurseffect op de materiaalkarakteristieken kan in
dit geval dus wel ingevoerd worden d.m.v. probabilistische variabelen. Daarom wordt dit materiaalmodel
standaard toegepast in deze Masterthesis.

3.2.5. Berekening van het weerstandbiedend moment


Het weerstandbiedend moment wordt berekend door uit te drukken dat bij bezwijken van het element
langsevenwicht optreedt. Louter op basis van de bezwijkwaardes van de rek (zoals eerder gedefinieerd)
kan men een oneindig aantal vervormingstoestanden van de doorsnede definiëren waarbij de doorsnede
faalt, maar er is echter slechts één vervormingstoestand die overeenstemt met de vereiste van
langsevenwicht. Deze vervormingstoestand wordt bepaald via iteratie.

Hoofdstuk 3. Opzet van het model


24
3.2.6. Praktische implementatie
Het rekenmodel werd geïmplementeerd in Excel 2007. Om de Monte Carlo experimenten volledig
automatisch te kunnen uitvoeren, werden de nodige Macro’s geschreven in de programmeertaal van
Excel, Visual Basic. Bij het opstarten van een experiment moeten een aantal beschijvende parameters in
een werkblad worden geselecteerd of ingesteld (zie bv. Tabel 4 en Tabel 5, p.31), om daarna het
experiment volledig automatisch te laten verlopen. Op het einde van het experiment kunnen een paar
overzichtstabellen en figuren automatisch worden gegenereerd.

Voor de volledigheid dient vermeld te worden dat de simulaties (grotendeels) uitgevoerd werden op een
standaard PC uitgerust met een processor Intel Xenon W3520@2,67Ghz, met een geïnstalleerd
geheugen van 3GB, en met operating systeem Windows7 Pro 32bit. Deze PC was in staat een simulatie
van 10.000 plaatconfiguraties af te ronden in een 4-tal uren. Simulaties met balken vragen meer tijd
t.g.v. het groter aantal discretisatiepunten zodat 16 uren vereist waren om een balkconfiguratie te
testen (10.000 simulaties).

Voor het uitwerken van deze thesis werden ongeveer 100 plaatconfiguraties en 25 balkconfiguraties
getest. De meeste van de bekomen resultaten worden in deze Masterproef expliciet vermeld.
Daarenboven werden honderden simulaties uitgevoerd bij het uitwerken en proeflopen van het
opgestelde model. Het opstellen en debuggen van het model hebben verschillende maanden in beslag
genomen.

3.2.7. Brandsituaties beschouwd in het rekenmodel


Volgens de [Taerwe, (2009b)] en EN 1991-1-2 dient een berekening in brandcondities de volgende
stappen te volgen:

Keuze van de relevante brandscenario’s


Bepaling van de overeenkomstige rekenbranden
Berekening van de temperatuursontwikkeling binnen de constructieve-elementen
Berekening van het mechanisch gedrag van de constructie die blootgesteld is aan brand

In deze thesis wordt echter geen volledig gebouw aan een brandberekening onderworpen, wel
afzonderlijke betonelementen. Het bepalen van de relevante brandscenario’s wordt hierdoor overbodig.

Zoals eerder reeds opgemerkt, is het zeer interessant om in een uitbreiding op deze thesis het effect van
werkelijke (“natuurlijke”) branden op de veiligheid te onderzoeken. Hier worden als rekenbranden louter
de nominale temperatuur-tijdkrommen ISO 834 en KWS beschouwd. Bij deze standaardbranden komt
geen enkele parameter eigen aan het beschouwde compartiment tussenbeide in het
temperatuursverloop voor de brand. Dit is echter geen probleem wanneer men de brandweerstand van
individuele elementen beschouwt. Enkel door de verschillende elementen aan eenzelfde
gestandaardiseerde brandsituatie bloot te stellen, kunnen de intrinsieke veiligheden van deze elementen
bij brand vergeleken worden. Verder vermeldt [Taerwe, (2009b)] dat volgens de Belgische
reglementering enkel de nominale temperatuur-tijdkrommen mogen toegepast worden. Voor
toepassing van natuurlijke brandmodellen is bijzondere toestemming vereist.

Hoofdstuk 3. Opzet van het model


25
De temperatuursontwikkeling binnen de betonnen elementen wordt voor de modeltoepassingen
bepaald via Annex A van EN 1992-1-2 en via resultaten van berekeningen in het Diana model. Zeker voor
balken bleek het noodzakelijk om een beroep te doen op eindige elementen simulaties om het
temperatuursverloop in de betonnen elementen voldoende nauwkeurig te bepalen.

De berekening van het mechanisch gedrag gebeurt op basis van de belastingen voorgeschreven in de
Eurocode. De relevante belastingen worden in dit model vereenvoudigd tot het eigengewicht en één
enkele variabele last, afhankelijk van de categorisatie van het gebouw (zie ‘Hoofdstuk 4.3.15’).

De belasting wordt enerzijds toegepast als een rekenwaarde, zoals bepaald door de Eurocode. De
partiële veiligheidsfactoren bij brand worden door EN 1992-1-2 gelijkgesteld aan 1. Anderzijds is het
mogelijk om ook voor het belastingseffect een distributiefunctie op te stellen en een Monte Carlo
simulatie uit te voeren. Beide methodes zullen in dit verslag meer uitvoerig besproken worden.

4. Onderzoek van de veiligheid


Zoals uitgewerkt in [Taerwe, (2009b)] kan het nazicht van de brandweerstand gebeuren in termen van
tijd, weerstand of temperatuur (11). Hierbij moeten de laatste twee vergelijkingen gelden voor t ≤ tfi,req.
Een grafische voorstelling van deze criteria is gegeven in Figuur 12.

t fi , d  t fi ,req
R fi ,d ,t  E fi ,d ,t (11)
 d  cr ,d

Figuur 12: Grafische voorstelling nazichtcriteria brandweerstand, [Taerwe, (2009b)]

Bijkomend dient men de vraag te formuleren hoeveel veiligheid bij brand vereist is. Bij de algemene
voorschriften van de Eurocode wordt voor een gebouw met vooropgestelde levensduur van 50 jaar en
een betrouwbaarheidsklasse RC2 – corresponderend met een gevolgklasse CC2 met “beperkte gevolgen
voor het verlies van mensenlevens en aanzienlijke economische, sociale of milieugevolgen” – een
veiligheidsindex van 3,8 in de bezwijkgrenstoestand nagestreefd ([Taerwe, (2009a)] en EN 1990 bijlage

Hoofdstuk 3. Opzet van het model


26
B). De kans op falen van een constructie bedraagt hierdoor theoretisch 7,23·10-5. Wanneer men echter
falen bij brand beschouwt, dient men eveneens de kans op brand in rekening te brengen. Het is m.a.w.
verantwoord om bij brand genoegen te nemen met een lager veiligheidsniveau. Dit zit impliciet
eveneens verwerkt in de getalwaarden van de Eurocode, zoals o.a. vermeld in [Huang et al, (2006)]: “het
gebruik van partiële veiligheidsfactoren lager dan deze bij normale grenstoestanden wordt toegepast
omwille van de relatieve onwaarschijnlijkheid dat een dergelijke accidentele toestand zich zal voordoen.”

Een indicatie van het veiligheidsniveau wordt algemeen gegeven door toepassing van het
veiligheidsindex-concept. Er zijn echter zeer veel nuanceverschillen mogelijk bij de bepaling van deze
veiligheidsindex β. In Tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de verschillende definities die in dit
document toegepast worden.

Tabel 3: Verschillende definities voor de veiligheidsindex β die in deze thesis gebruikt worden
Notatie Definitie Pf
β1 Pf  P  M R , fi ,t  M Ed , fi       
Bepaald als effectieve onderschrijdingsfrequentie van MEd,fi door Monte Carlo simulaties
MR,fi,t
β2 Pf  P  M R , fi ,t  M Ed , fi       
Bepaald als onderschrijdingskans van MEd,fi door MR,fi,t normaal15 verdeeld
β3 Pf  P  M R , fi ,t  M Ed , fi       
Bepaald als onderschrijdingskans van MEd,fi door MR,fi,t lognormaal verdeeld
β4 Pf  P  M R , fi ,t  M E , fi       
Bepaald als effectieve onderschrijdingsfrequentie in gezamenlijke Monte Carlo van MR,fi,t en
ME,fi
β5 Pf  P  M R , fi ,t  M E , fi       
Bepaald als onderschrijdingskans van ME,fi door MR,fi,t bij aanname normale distributie voor
zowel MR,fi,t als ME,fi
β6 Pf  P  M R , fi ,t  M Rd , fi ,t      R  
Bepaald als effectieve onderschrijdingsfrequentie van MRd,fi,t door Monte Carlo waarden
MR,fi,t
β7 Pf  P  M R , fi ,t  M Rd , fi ,t      R  
Bepaald als onderschrijdingskans van MRd,fi,t door MR,fi,t normaal verdeeld
β8 Pf  P  M R , fi ,t  M Rd , fi ,t      R  
Bepaald als onderschrijdingskans van MRd,fi,t door MR,fi,t lognormaal verdeeld
β9 Afstand ontwerppunt u* tot oorsprong in de genormeerd normaal verdeelde ruimte

15
Parameters distributies bepaald op basis van statistische verwerking resultaten Monte Carlo simulaties

Hoofdstuk 3. Opzet van het model


27
Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen

1. Discretisatie van de plaatdoorsnede


Het onderzoek van de plaat wordt voor de berekening van M R,fi,t vereenvoudigd tot het geval waarbij een
continue, uitgestrekte plaat aan de onderzijde blootgesteld wordt aan brand. De berekende sectie is een
plaatsegment in het midden van de overspanning. Alle randeffecten worden verwaarloosd. Dit betekent
dat een plaatsegment met eenheidsbreedte slechts aan de onderzijde opgewarmd wordt en dat deze
opwarming gelijkmatig gebeurt over deze (eenheids-)breedte. Het temperatuursverloop in de plaat is
volledig bepaald door de opeenvolging van horizontale isothermen en wordt dus vereenvoudigd tot een
eendimensionaal probleem.

In het rekenmodel wordt de hoogte van de plaat gediscretiseerd (Figuur 13). De afstand tussen de
discretisatiepunten h i bedraagt 5mm. Met elk discretisatiepunt i correspondeert een lokale temperatuur
θi en lokale temperatuursafhankelijke spanning-rekdiagrammma’s voor beton en wapeningsstaal. Verder
worden ook de rek en de hefboomarm voor de bepaling van het weerstandbiedend moment in de
discretisatiepunten gecentraliseerd (εi en di). De eigenschappen bepaald voor een specifiek
discretisatiepunt worden toegepast voor een zone met eenheidsbreedte en 5mm hoogte h i (tot 2,5mm
boven en 2,5mm onder het discretisatiepunt). Er wordt m.a.w. een zone met 5mm hoogte beschouwd
waarin de lokale rek en temperatuur uniform ondersteld wordt. Met deze lokale rek corresponderen
(i.f.v. de temperatuur) een lokale spanning en kracht. De bijdrage van de lokale kracht tot het moment
wordt bepaald via de hefboomarm die zijn oorsprong vindt in het discretisatiepunt (en loopt tot de
meest gedrukte vezel).

Figuur 13: Schematische voorstelling ‘Discretisatie van de plaatdoorsnede’

Men zou kunnen opmerken dat de berekeningswijze van het model voor platen in principe overeenstemt
met de zone methode voorgesteld in Annex B van EN 1992-1-2. Dit is correct, maar EN 1992-1-2 vereist
slechts een opsplitsing in minimum 3 zones. Bij een doorsnede met hoogte 300mm zou dit
corresponderen met een afstand tussen de discretisatiepunten van 100mm. Deze werkwijze is met
andere woorden minder nauwkeurig en er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


28
resultaten bekomen via de zone methode uit de Eurocode, en de resultaten bekomen aan de hand van
de standaardmethode van het opgestelde rekenmodel. Verder in het verslag zal dit onderscheid ook
kwantitatief onderzocht worden.

2. Criteria voor het plaatontwerp bij kamertemperatuur


Alle ontworpen platen worden aan volgende criteria voor het plaatontwerp bij kamertemperatuur
getoetst ([Thomas, (1992)], EN 1992-1-1).

De dimensionering van de doorsnede in de bezwijkgrenstoestand gebeurt op basis van (12). Hierbij


worden voor de bepaling van fyd en MSd16 de gebruikelijke veiligheidsfactoren gebruikt van o.a. 1,35 op
de permanente last en 1,5 op de variabele belasting. De tweede formule in (12) is een betrekking
gebaseerd op de klassieke elastische berekening die toegepast wordt in [Thomas, (1992)]. Hierbij wordt
σs,adm beperkt tot 250MPa en wordt ζ17 volgens een veilige benadering gelijk genomen aan 0,9.

M Sd
As 
f yd  d
(12)
Mk
As 
 s ,adm d

De berekende staalsectie As wordt omgevormd tot een praktische waarde die rekening houdt met de
diameter van de gebruikte wapeningsstaven en de asafstand tussen deze staven (in het horizontale vlak
van de wapeningslaag). Het gedimensioneerde resultaat wordt getoetst aan de minimumeisen van (13),
overgenomen uit EN 1990 en [Thomas, (1992)]. In deze formules dient men als minimumwaarde van
fctm18 en fct,eff19 3MPa aan te houden.

f ctm
As ,min  0, 26 bd  0, 0013bd
f yk
f ct ,eff
As ,min  0, 2bh
f yk
(13)
A 0,6
 s 
bh f yk
  0,15%
smax  1,5h  350mm

16
Notatie gelijk aan MEd
17
ζ is de verhouding z/d, met z de afstand tussen de trekwapening en de drukresultante en d de afstand van de
trekwapening tot de meest gedrukte vezel
18
Gemiddelde waarde van de axiale treksterkte van het beton (EN 1990).
19
Effectieve treksterkte van het beton op het ogenblik van de eerste scheurvorming [Thomas, (1992)].

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


29
3. Studie 1:: eenvoudig opgele
opgelegde
gde plaat met dikte 400mm
Als eerste Case Study wordt de brandweerstand van een 400mm dikke massieve betonnen plaat
onderzocht. Voor het temperatuursprofiel in de tijd wordt de grafiek van de ISO 834 brand overgenomen
uit EN 1992-1-2, en voor de KWS
KWS-brand worden resultaten van het eindige elementen programma Diana
gebruikt. Voor beide brandtypes wordt de evolutie van het et weerstandbiedend veldmoment MR,fi,t
bepaald door middel van Monte Carlo simulaties.
simulatie De veiligheid die correspondeert met dit
weerstandbiedend
end moment wordt geëvalueerd en vergeleken met de d e brandweerstand vooropgesteld
voor de beschouwde plaat in EN 1992-1-2. Deze getabellariseerdee brandweerstand wordt opgegeven
voor eenvoudig
oudig opgelegde massieve platen iinn functie van de asafstand van het wapeningsstaal
wapen tot het
blootgestelde oppervlak,, zoals vermeld bij de bespreking van de normatieve achtergrond ((Hoofdstuk
1.4).

3.1. Plaatconfiguratie1 bij ISO 834 brand


Het temperatuursverloop t.h.v. de getrokken wapening in de 400mm dikke kke plaat wordt gevisualiseerd in
Figuur 14.. Op deze figuur wordt de positie van de wapening gekarakteriseerd door de parameter a die de
afstand tussen de as van de wapening en het blootgesteld oppervlak aanduidt. Indien men het principe
van de 500°C kritische staaltemperatuur aanhoudt, kan men uit deze figuur bijvoorbeeld afleiden dat
a=40mm correspondeert met een brandweerstand van ongeveer 135min. Deze waarde moet afgerond
worden tot R120.

Figuur 14: Temperatuur onderwapening in functie van afstand a (wapeningsas tot blootgesteld oppervlak), ISO 834

De fiche van de geteste plaat (plaatconfiguratie1) met een overzicht van alle ingevoerde parameters is
weergegeven in Tabel 4,, de simulatiespecifieke
simulaties gegevens volgen in Tabel 5.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


30
Tabel 4: Ontwerp- en parametergegeven plaatconfiguratie1
Modelparameter Ingevoerde waarde Dimensie
lx 5 m
ly 6 m
h 400 mm
c1 30 mm
Ø1 20 mm
s2 300 mm
c2 30 mm
Ø2 20 mm
s2 300 mm
fck(20) 20 MPa
fyk(20) 500 MPa
Es(20) 200.000 MPa

Tabel 5: Simulatiespecifieke karakteristieken


Simulatiekarakteristiek Toegepast
type analyse veldmoment
modelmethode standaardmethode
aantal simulaties Monte Carlo 10.000
materiaalkarakteristieken [Minne, (1979)]
x-richting eenvoudig opgelegd
y-richting eenvoudig opgelegd

Een nominale betondekking van 30mm en een staafdiameter van 20mm corresponderen met een
afstand tussen de as van de wapening en het blootgestelde oppervlak gelijk aan 40mm (a=40mm).
Volgens de tabellen in EN 1992-1-2 komt a=40mm overeen met een brandweerstand R120 indien de
plaat in één richting draagt (door conceptie of lx/ly ≥ 2), wat correspondeert met de brandweerstand
bepaald o.b.v. Figuur 14. Indien de plaat in twee richtingen dragend is, neemt de brandweerstand toe tot
R180 voor lx/ly ≥ 1,5 , en R240 voor lx/ly ≤ 1,5 (met lx en ly twee orthogonale richtingen evenwijdig met de
zijden van de rechthoekige plaat). Hieruit volgt reeds dat het benaderen van de brandweerstand op basis
van louter een kritieke staaltemperatuur een eerder ruwe schatting inhoudt voor platen dragend in twee
richtingen.

Het resultaat van de modelberekeningen van MR,fi,t is weergegeven in Figuur 1520. Met deze visualisatie
wordt expliciet aan één van de doelstellingen van deze thesis voldaan. Er wordt in deze figuur “een
eerste visualisatie gegeven van de evolutie van de distributie van het weerstandbiedend moment tijdens
brand.”

20
Ter info: Mr,fi,0min,50 bedraagt volgens de berekeningen 273,91kNm.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


31
Figuur 15: MR,fi,t als % MR,fi,0min,50, plaatconfiguratie1, ISO 834

De spreiding om de 50%-fractiel
fractiel waarde neemt in Figuur 15 duidelijk toe na de start van de brand. Dit
correspondeert met een zeer grote onzekerheid. Na twee uren brand neemt de onzekerheid opnieuw af.
De lage fractielen van MR,fi,t kunnen immers niet verder dalen.

Of de brandweerstand van deze plaat effectief


effectie 240 minuten bedraagt (zoals volgt uit de tabellen van EN
1992-1-2),, is afhankelijk van de aangrijpende belasting op de plaat. Deze aangrijpende belasting kan men
op verschillende manieren begroten. Enerzijds kan men de rekenwaarde van het aangrijpend mom ent
MEd,fi bepalen voor de accidentele belastingscombinatie brand op basis van de Eurocodes. Anderzijds is
het mogelijk om Monte Carlo simulaties
simulatie van het aangrijpend moment ME,fi,t uit te voeren (met de
nominale waarden voor de verdeelde lasten uit de Eurocodes, en de probabilistische distributie van deze
lasten o.b.v. [Holický en Sýkora,
Sýkora (2010)]. Door op één van deze werkwijzen de faalfrequentie van de plaat
na te gaan, kan men een veiligheidsindex β bepalen.

Wanneer men een analyse uitvoert op basis van de d e aangrijpende krachtswerkingen dient men deze in
eerste instantie te begroten. EN 1991-1-22 stelt dat belastingen moeten ingevoerd worden ““zoals bij het
ontwerp in normale condities, indien deze belastingen vermoedelijk ook in brandsituatie zullen werken” .
De acties die bij berekeningen bij kamertemperatuur worden toegepast, zijn gebaseerd op EN 1991-1-1.
1991
In Annex A van deze code worden waarden voor het eigengewicht van bouwmaterialen getabellariseerd.
Voor normaal gewapend beton bedraagt het eigengewicht 25kN/m³.5kN/m³. De gesimuleerde plaat is massief en
heeft een hoogte van 400mm. Dit correspondeert met een verdeelde last van 10kN/m².

De ‘nuttige’ verdeelde belasting dient bepaald te worden op basis van verschillende


“gebruikscategorieën”.”. Indien men de meest
m belastende
elastende categorie neemt (categorie E: oppervlakten
specifiek voor goederenopslag) en dus een magazijnbrand simuleert, bekomt men een verdeelde last van
7,5kN/m². Hierbij is het belangrijk op te merken dat bij brand geen reductie van deze verdeelde last t en
gevolge van verbranding in rekening gebracht kan worden (EN 1991-1-2).
1991 2). Geen andere verdeelde lasten
worden in rekening gebracht, wat logisch en aanvaardbaar is voor een gevuld magazijn. De in de norm
vermelde geconcentreerde lasten dienen voor de begroting
begrot ing van lokale effecten en worden hier niet in
rekening gebracht.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


32
In eerste instantie wordt een berekening van de veiligheidsindex uitgevoerd op basis van de
rekenwaarde van het aangrijpend moment. (14) is een vereenvoudigde berekeningswijze die voorgesteld
wordt in EN 1991-1-2 voor situaties “waar indirecte brandbelasting niet rechtstreeks in rekening moet
gebracht worden”. Deze voorwaarde wordt in eerste instantie aangenomen. Later kunnen de relevante
indirect brandbelastingen eventueel via superpositie in rekening gebracht worden.

E fi , d ,t  E fi ,d   fi Ed
Gk  fi Qk1 (14)
 fi 
 G Gk   Q1 Qk 1

De reductiefactor ηfi mag vereenvoudigend gelijk genomen worden aan 0,7. De Eurocode laat bij de
bepaling van de combinatiefactor voor de dominante variabele last in de accidente belastingscombinatie
de keuze aan de nationale normeringsinstellingen tussen ψ1,1 en ψ2,1. De waarde ψ2,1 wordt door EN
1991-1-2 aanbevolen. De Belgische nationale annex NBN EN 1990-ANB stelt echter dat voor accidentele
belastingscombinaties de combinatiefactor ψ1,1 dient aangehouden te worden. Dit resulteert in een
reductiefactor ηfi die in de besproken situatie 0,68 bedraagt en een rekenwaarde MEd,fi van 35,31kNm.

De veiligheidsindex zal bepaald worden via (15). Hierbij kan men de kans op onderschrijden bepalen
door effectief de onderschreidingsfrequentie van MEd,fi door de gesimuleerde waarden van MR,fi,t na te
gaan (β1). Anderzijds is het ook mogelijk om op basis van de steekproefkarakteristieken van de simulaties
voor MR,fi,t een distributie voorop te stellen. In deze Masterthesis wordt de onderschrijdingskans van
MEd,fi geëvalueerd o.b.v. een normale verdeling van MR,fi,t (β2), en o.b.v. een lognormale verdeling (β3).

Pf  P  M R , fi ,t  M Ed , fi        (15)

Een visualisatie van MEd,fi t.o.v. de evolutie van MR,fi,t wordt gegeven in Figuur 16. De corresponderende
waarden van de veiligheidsindex β worden weergegeven in Figuur 17. Kort na de initiatie van de brand is
de frequentie waarmee de waarden uit de Monte Carlo simulatie MEd,fi onderschrijden te laag om β1 te
definiëren – er zijn geen onderschrijdingen. Wanneer echter een normale verdeling van de Monte Carlo
steekproef aangenomen wordt is het definiëren van de veiligheidsindex β2 wel mogelijk, bovendien
blijken de waarden van de veiligheidsindex op tijdstippen ver van de brandinitiatie zeer goed overeen te
stemmen met β1 (resultaten bekomen voor β3 corresponderen minder goed). Door een normale
verdeling van MR,fi,t te aanvaarden, kan men ook voor tijdstippen kort na de start van de brand een
veiligheidsindex definiëren.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


33
Figuur 16: MR,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie1, ISO 834

Figuur 17: Veiligheidsindex β1 (effectief), β2 (normaal) en β3 (lognormaal), plaatconfiguratie1, ISO 834

Uit Figuur 17 blijkt dat de veiligheidsindex van de beschouwde


besc plaat onder 1 eindigt voor een brandduur
van 240min. Via (16) bekomt men een faalkans op 240min na de start van de brand van 0, 224. Er is
m.a.w. 22,4% kans dat een individuele plaat het faalcriterium bereikt eerder dan de getabellariseerde
brandweerstand van 240min. Tabel 6 geeft een overzicht van de evolutie van de veiligheidsindex β2 en
de corresponderende theoretische faalkans.

Pf ,240min     2,240min     0, 70   0, 242 (16)

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


34
Tabel 6: β2 en corresponderende theoretische faalkans, plaatconfiguratie1, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
β2 [-] 5,14 4,50 2,89 2,04 1,57 1,28 1,03 0,85 0,70
Pf [-] 1,36E-07 3,40E-06 1,95E-03 2,07E-02 5,84E-02 0,100 0,152 0,197 0,242

Een veiligheidsfactor van 0,7 als grenswaarde van het brandweerstandcriterium R lijkt in eerste instantie
laag. Men dient op te merken dat de beschouwde plaatconfiguratie bij kamertemperatuur zelfs een zeer
conservatief ontwerp inhoudt. Men kan op basis van de criteria uit ‘Hoofdstuk 4.2’ veel lichter
gewapende platen ontwerpen. De in de bezwijkgrenstoestand bepaalde minimumwaarde van de
staalsectie bedraagt immers slechts 614,7mm²/m21. Deze waarde voldoet aan alle vermelde criteria (met
uitzondering van de tussenafstand van de wapeningsstaven die afhangt van de gekozen staafdiameter).
In plaatconfiguratie1 wordt echter een wapeningssectie van 1047,2mm²/m geplaatst.

3.2. Plaatconfiguratie2 bij ISO 834 brand


Voor dezelfde hoogte en belasting als hierboven besproken, wordt een plaat met minimale
wapeningssectie ontworpen. Deze plaat heeft met andere woorden een minimale sectie die nog steeds
praktisch plaatsbaar is. Hiertoe worden wapeningsstaven met 10mm diameter geplaatst met een afstand
s tussen de assen van de staven gelijk aan 100mm. De wapeningssectie per lopende meter bedraagt
hierdoor 785,4mm². Om ook met deze wapening een brandweerstand R240 te bekomen volgens de
tabelwaarde in EN 1992-1-2 dient een nominale betondekking van 35mm voorzien te worden (a=40mm).
De technische fiche van deze plaat (plaatconfiguratie2) wordt gegeven in Tabel 7.

Tabel 7: Ontwerp- en parametergegevens plaatconfiguratie2


Modelparameter Ingevoerde waarde Dimensie
lx 5 m
ly 6 m
h 400 mm
c1 35 mm
Ø1 10 mm
s1 100 mm
c2 35 mm
Ø2 10 mm
s2 100 mm
fck(20) 20 MPa
fyk(20) 500 MPa
Es(20) 200.000 MPa

De resultaten bekomen via de Monte Carlo simulaties worden weergegeven in Figuur 18. MR,fi,0min,50
(50%-fractiel MR,fi op tijdstip 0min) bedraagt nu 207,78kNm. Een vergelijking van beide platen wordt
gegeven in Tabel 8. Uit Tabel 8 blijkt dat de verhouding tussen de 50%-fractielen van het
weerstandbiedend moment constant blijft in de tijd. De procentuele afbouw van het weerstandbiedend

21
Bepaald volgens het criterium MRd≥MEd, met MEd via de methode van de dubbele buiging, met toepassing van de
plaatkarakteristieken in Tabel 4 en de vrije last corresponderend met de gebruikscategorie E, zoals uitgewerkt in de
tekst.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


35
moment tijdens brand lijkt voor de 400mm dikke plaat bijgevolg onafhankelijk te zijn van de
wapeningshoeveelheid. Dit wordt expliciet bevestigd in Tabel 9.

Figuur 18: MR,fi,t, plaatconfiguratie2, ISO 834

Tabel 8: MR,fi,t (50%-fractiel),


fractiel), plaatconfiguratie1 (proef1) en 2 (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
MR,fi,t,50 [kNm] proef1 273,91 246,24 204,77 169,87 138,45 112,00 85,77 69,32 56,70
MR,fi,t,50 [kNm] proef2 207,78 186,73 155,75 129,46 106,00 86,10 65,63 53,06 43,47
proef2/proef1 0,76 0,76 0,76 0,76 0,77 0,77 0,77 0,77 0,77

Tabel 9: MR,fi,t (50%-fractiel)


fractiel) als fractie van waarde bij 0min, plaatconfiguratie1 en 2, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
MR,fi,t,50 [kNm] proef1 1,00 0,90 0,75 0,62 0,51 0,41 0,31 0,25 0,21
MR,fi,t,50 [kNm] proef2 1,00 0,90 0,75 0,62 0,51 0,41 0,32 0,26 0,21

De veiligheidsindex voor plaatconfiguratie2


plaatconfiguratie wordt bepaald t.o.v.. hetzelfde aangrijpend moment zoals zo
eerder uitgewerkt bij plaatconfiguratie1 (MEd,fi, = 35,31 kNm). Tabel 10 vergelijkt de veiligheidsindices en
theoretische faalkansen van beide plaatconfiguraties.

Tabel 10: β2 en corresponderende theoretische P f, plaatconfiguratie1 (proef1) en plaatconfiguratie2 (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
β2 [-] proef1 5,14 4,50 2,89 2,04 1,57 1,28 1,03 0,85 0,70
β2 [-] proef2 4,90 4,18 2,65 1,86 1,40 1,1
1,11 0,84 0,65 0,47
Pf [-] proef1 1,36E-07 3,40E-06 1,95E-03 2,07E-02 5,84E-02 0,100 0,152 0,197 0,242
Pf [-] proef2 4,90E-07 1,49E-05 4,04E-03 3,13E-02 8,01E-02 0,133 0,200 0,257 0,318

Hoewel het plaatsen van een teveel aan wapening (configuratie1) in no rmale condities
(kamertemperatuur) niet resulteert in een groot procentueel verschil tussen de veiligheidsindices loopt
dit bij brand snel op tot een 33% lagere veiligheidsindex voor plaatconfiguratie2 bij 240min. Een

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


36
visualisatie van de evolutie van de veiligheidsindex
ve iligheidsindex voor plaatconfiguratie2 onderworpen aan de ISO 834
brand en van de correspondentie tussen de normale benadering en de effectieve
onderschrijdingsfrequentie van de steekproefwaarden wordt gegeven in Figuur 19, een close-up volgt in
Figuur 20.

Figuur 19: β1 (effectief), β2 (normaal) en β3 (lognormaal), plaatconfiguratie2, ISO 834

Figuur 20: β1 (effectief) en β2 (normaal), plaatconfiguratie2,


plaatconfiguratie2 ISO 834

Een alternatieve methode om β te bepalen is na te gaan met welke frequentie de gesimuleerde waarden
van MR,fi,t de rekenwaarde van het weerstandbiedend moment bij brand MRd,fi,t onderschrijden. Deze
rekenwaarde van het weerstandbiedend moment volgens EN 1992 -1-2 2 volgt dan uiteraard de
materiaalwetten zoals voorgesteld door de Eurocode. Een dergelijke toetsing van M R,fi,t aan MRd,fi,t

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


37
bekomen via hetzelfde rekenmodel zal hieronder worden uitgevoerd, nadat eerst MRd,fi,t deterministisch
bepaald werd.

3.3. Plaatconfiguratie2 bij deterministische Eurocode-berekening (ISO 834)


Om de rekenwaarde van het weerstandbiedend moment MRd,fi,t in te schatten, wordt het model
omgevormd tot een deterministisch Eurocode-model dat het probabilistische luik achterwege laat en
rekent met karakteristieke en nominale waarden van de variabelen. Het gebruikte materiaalmodel wordt
eveneens aangepast aan de voorschriften van de Eurocode. Het resultaat van deze berekening is
weergegeven in Tabel 11.

Tabel 11: MRd,fi,t, plaatconfiguratie2, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
MRd,fi,t [kNm] 134,58 132,33 124,54 118,57 103,51 86,45 67,58 53,32 42,02

Zoals aangeduid in de tabel is er nu sprake van de rekenwaarde van het weerstandbiedend moment
tijdens brand MRd,fi,t. Deze rekenwaarde van het weerstandbiedend moment moet getoetst worden aan
het aangrijpend moment MEd,fi dat 35,31kNm bedraagt. Hieruit volgt dat volgens (17) plaatconfiguratie2
effectief voldoet aan het brandweerstandscriterium R240.

M Rd , fi ,t  M Ed , fi ,t (17)

Worden de resultaten voor MR,fi,t uit de Monte Carlo simulatie (Tabel 12) vergeleken met de resultaten in
Tabel 11, dan blijkt dat MRd,fi,t bij de initiatie van de brand inderdaad een zeer conservatieve waarde
geeft. Het verschil met MR,fi,t,50 daalt echter zeer snel en verdwijnt vanaf 120min brand vrijwel volledig.
Dit betekent dat de inherente veiligheid aan weerstandszijde sterk gereduceerd wordt. De kans op een
werkelijk weerstandbiedend moment kleiner dan de rekenwaarden wordt immers beduidend groter.

Tabel 12: Fractielen MR,fi,t, plaatconfiguratie2, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
MR,fi,t,5 [kNm] 157,03 131,38 74,60 40,25 24,66 17,67 12,87 10,20 8,40
MR,fi,t,50 [kNm] 207,78 186,73 155,75 129,46 106,00 86,10 65,63 53,06 43,47
MR,fi,t,95 [kNm] 273,89 249,21 223,44 202,32 183,63 168,08 150,90 138,18 123,43

De 5%-fractiel van MR,fi,t zakt al vóór 120min onder de rekenwaarde van het aangrijpend moment. De
spreiding in de gesimuleerde waarden van de Monte Carlo simulaties is immers zeer groot. Het zou
voorbarig zijn om op basis van het eenvoudig rekenmodel grote conclusies te trekken, maar deze
resultaten zijn zeker voldoende zorgwekkend om meer doorgedreven onderzoek te rechtvaardigen.

Verder in dit verslag wordt reeds een eerste studie gemaakt van de effecten van de verschillende
probabilistische veranderlijken op de spreiding van MR,fi,t. Dit alles uiteraard op basis van het ontwikkelde
rekenmodel. Hoewel dit rekenmodel uiteraard niet de pretentie heeft faalkansen nauwkeurig te
voorspellen, is het wel adequaat om kwalitatief de impact van verschillende karakteristieken te
bestuderen.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


38
Een visualisatie van de vermelde resultaten volgt in Figuur 21. Hoewel op 240min nog een zeker verschil
bestaat tussen MRd,fi en MEd,fi blijkt uit de grafische voorstelling dat beide curves op het punt staan elkaar
te kruisen. Omdat praktisch steeds gewerkt wordt met brandweerstanden per 30min (en volgens Tabel 1
er voorbij 240min enkell een juridische basis bestaat voor R360) R360), heeft de plaat volgens de
deterministische modelberekening op basis van EN 1992-1-2 1992 inderdaad een brandweerstand van
240min. Deze waarde komt overeen met deze door de tabel in EN 1992-1-2 2 vooropgesteld.

Figuur 21: MR,fi,t, MRd,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie2, ISO 834

De correspondentie tussen de tabelwaarden van de Eurocode en het resultaat van de


modelberekeningen is een opsteker met betrekking tot de verificatie van het model. Dit verzwaart
echter eveneens het probleem dat volgens de Monte Carlo simulatie M Rd,fi,t gepaard gaat met een zeer
grote kans op onderschrijden door M R,fi,t. Volgens de probabilistische Monte Carlo simulatie heeft de
plaat vóór het bereiken van 240min brandweerstand
brandwe erstand een faalkans van bijna 32% (zie Tabel 10, p.36).

Men kan de intrinsieke veiligheid van de Eurocode rekenwaarde M Rd,fi,t kwantitatief evalueren op basis
van de FORM reliability procedure. Zoals vermeld in [Gulvanessian, (2002)]
(2002)], uitgewerkt in [Holický en
Sýkora, (2009)] en toegepast in [Caspeele, (2010)] kan men een veiligheidsindex relateren aan de
onderschrijdingskans
ingskans van de MRd,fi,t door MR,fi,t (18).

Pf  P  M R , fi ,t  M Rd , fi ,t      R   (18)

Toegepast op een Monte Carlo simula simulatie


tie correspondeert deze onderschrijdingskans met de
onderschrijdingsfrequentie. Als alternatief
lternatief kan men de onderschrijdingskans evalueren op basis van een
normale distributie die voor de gesimuleerde resultaten van de Monte Carlo aangenomen wordt. In
Tabel 13 wordt voor plaatconfiguratie2 een overzicht gegeven van de gemiddelde waarden en
standaardafwijkingen die de normale verdelingen beschrijven. Door de standaardafwijkingen van het
weerstandbiedend moment op de verschillende
v erschillende tijdstippen te wegen tegenover de standaardafwijking
van de normale verdeling
ling van het aangrijpend moment – via Mone Carlo simulaties berekend als

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


39
N(30,58;3,94) – bekomt men volgens de vergelijking in Tabel 13 de weergegeven waarde voor de
coëfficiënt αR. Deze waarden voor de gewichtsfactor wordt gegeven ter informatie en als
verantwoording voor het aannemen van αR = 1, conform de voorschriften van Bijlage C van EN 1990.
Hierin wordt immers gesteld dat de gewichtsfactor gelijk aan de eenheid moet genomen worden
wanneer de verhouding σE/σR – zoals hier het geval – kleiner is (of verwacht wordt kleiner te zijn) dan
0,16.

Tabel 13: Steekproefkarakteristieken MR,fi,t, plaatconfiguratie2, ISO 834


tijd 0 30 60 90 120 150 180 210 240
µ [kNm] 210,72 188,15 153,43 126,16 104,31 87,90 72,01 61,57 52,34
σ [kNm] 35,83 36,60 44,59 48,78 49,13 47,36 43,59 40,25 36,06
R 0,994 0,994 0,996 0,997 0,997 0,997 0,996 0,995 0,994
R 
 R2   E2

Met deze informatie kan de corresponderende onderschrijdingskans en een corresponderende


veiligheidsindex bepaald worden (Tabel 14). Deze index gaat door een minimum waarbij de waarde 0
zeer dicht benaderd wordt. Dit correspondeert met een tijdstip waarbij de kans om een waarde van
MR,fi,t te bekomen lager dan MRd,fi,t bijna 50% bedraagt. Deze methode om een veiligheidsindex te
bepalen is zeer interessant daar het – bij aanname van een relevante waarde voor αR – de mogelijkheid
geeft om de veiligheid te evalueren, los van het aanduiden van een zekere belasting, en vooral omdat de
bekomen waarden aanduiden in hoeverre men op het bereiken van de rekenwaarde voor het
weerstandbiedend moment volgens de Eurocode kan betrouwen. Op basis van de waarden uit Tabel 14
lijkt het alvast niet aangewezen om te dicht bij de Eurocode rekenwaarden te dimensioneren. Aan
weerstandszijde bezit de Eurocode rekenwaarde (volgens de modelsimulatie) immers slechts een zeer
beperkte en variabele veiligheid. Uiteraard moet deze hypothese veel uitvoeriger getest worden voor
met enige zekerheid conclusies kunnen genomen worden.

Tabel 14: β7 en corresponderende theoretische faalkans, plaatconfiguratie2, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
Pf [-] 0,02 0,06 0,26 0,44 0,49 0,49 0,46 0,42 0,39
β7 [-] 2,11 1,52 0,65 0,16 0,02 0,03 0,10 0,20 0,28

De analyse in Tabel 14 werd uitgevoerd op basis van een normale verdeling van MR,fi,t. Voert men
dezelfde analyse uit op basis van de werkelijke onderschrijdingsfrequentie van MRd,fi,t door de
simulatiewaarden, bekomt men nog negatievere waarden (Tabel 15). Dit bevestigt de opmerking dat de
inherente veiligheid aan weerstandszijde beperkt blijkt te zijn. Daarnaast is het opvallend dat de beide
berekeningen (Tabel 14 en Tabel 15) goed overeenstemmen tot bij hoge brandtijden, waar de faalkansen
divergeren. Dit roept vragen op m.b.t. de werkelijke distributie van MR,fi,t. Verder in deze Masterproef
wordt dit uitgewerkt.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


40
Tabel 15: β6 en effectieve onderschrijdingsfrequentie, plaatconfiguratie2, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
Pf [-] 0,01 0,05 0,24 0,42 0,48 0,50 0,51 0,50 0,48
β6 [-] 2,49 1,62 0,72 0,21 0,04 -0,01 -0,03 -0,01 0,04

3.4. Tussentijdse conclusie


Zowel een sterk gewapende doorsnede (plaatconfiguratie1) als een minimaal gewapende doorsnede
(plaatconfiguratie2) werden onderzocht bij een ISO 834 brand. Er werd een eerste visualisatie gegeven
van de evolutie van het weerstandbiedend moment MR,fi,t tijdens brand en van de onzekerheid die
hiermee gepaard gaat. Hiermee wordt aan een eerste doelstelling van deze thesis voldaan.

Uit de Monte Carlo simulaties blijkt dat de onzekerheid m.b.t. MR,fi,t toeneemt na de initiatie van de
brand. Hierdoor neemt ook de kans op falen van de plaat snel toe, wat resulteert in zeer lage waarden
voor de veiligheidsindex.

Er werd eveneens een deterministische berekening volgens EN 1992-1-2 uitgevoerd ter bepaling van
MRd,fi,t. Uit het vergelijken van MRd,fi,t met MR,fi,t blijkt dat de rekenwaarde bij de start van de brand een
grote inherente veiligheid bezit, maar dat deze inherente veiligheid sterk gereduceerd wordt tijdens
brand. MRd,fi,t blijkt bij grote brandtijden MR,fi,t,50 zeer dicht te naderen, waardoor de veiligheidsindices die
bepaald werden op basis van (19), zeer klein tot zelfs negatief worden.

Pf  P  M R , fi ,t  M Rd , fi ,t      R   (19)

Op basis van deze eerste analyse kunnen geen conclusies genomen worden, maar de inherente
veiligheid t.g.v. het rekenen met de rekenwaarde van het weerstandbiedend moment lijkt zeer klein te
zijn. Verder in dit document wordt onderzocht welke variabelen verantwoordelijk zijn voor de grote
onzekerheid omtrent MR,fi,t. Eerst wordt een probabilistische simulatie uitgevoerd voor
plaatconfiguratie2 met toepassing van de materiaalkarakteristieken volgens EN 1992-1-2. Hierdoor kan
men inschatten in hoeverre de bekomen resultaten een gevolg zijn van de aannames m.b.t. de
materiaalkarakteristieken op basis van [Minne, (1979)].

3.5. Plaatconfiguratie2 met materiaalkarakteristieken EN 1992-1-2 (ISO 834)


In de vorige paragraaf werd MRd,fi,t (o.b.v. EN 1992-1-2) vergeleken met MR,fi,t (met
materiaalkarakteristieken o.b.v. [Minne, (1979)]). Het is interessant na te gaan in hoeverre de bekomen
resultaten een gevolg zijn van het verschillend materiaalmodel. Dit wordt onderzocht d.m.v. Monte Carlo
simulaties van plaatconfiguratie2 met materiaalkarakteristieken volgens EN 1992-1-2, bij ISO 834 brand.
Voor het probabilistisch luik van de geometrische parameters en de modelonzekerheid werden dezelfde
waarden als in de standaardtesten aangehouden.

3.5.1. Resultaten van de simulaties


Een visualisatie van de resultaten wordt gegeven in Figuur 22. Tabel 16 geeft de evolutie van β2.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


41
Figuur 22: MR,fi,t plaatconfiguratie2 met materiaalkarakteristieken EN 1992-1-2, ISO 834

Tabel 16: β2, plaatconfiguratie2, materiaalkarakteristieken EN 1992-1-2,


1992 ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
β2 [-] 5,63 5,68 4,02 2,62 1,87 1,42 1,06 0,80 0,57

In Figuur 23 wordt de evolutie van de standaardafwijking en van de variatiecoëfficiënt gegeven, relatief


ten opzichte van de waarde bij start van de brand. De variatiecoëfficiënt vertoont een kleine dip bij
30min
0min om daarna monotoon te stijgen. De grootte van de standaardafwijking gaat door een maximum.
De dalende tak van de standaardafwijking is een gevolg van de ondergrens van 0kNm voor het
weerstandbiedend moment. Dit blijkt ook uit Figuur 22.. Na 180min blijft de 5% 5%-fractiel nagenoeg
constant bij een zeer lage waarde, die overeenkomt met een situatie waarbij de onderwapening volledig
onbruikbaar is.

Figuur 23: Relatieve waarden σ en δ, plaatconfiguratie2 mett materiaalkarakteristieken EN 1992-1-2,


1992 ISO 834

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


42
3.5.2. Vergelijking simulaties met verschillende bron materiaalkarakteristieken
Figuur 24 vergelijkt de resultaten voor het weerstandbiedend moment voor de besproken gevallen van
plaatconfiguratie2. Het is opvallend dat bij de start van de brand een groot verschil bestaat in de
berekening met materiaalkarakteristieken volgens [Minne,
[ (1979)] – verder proef1 genoemd – en de
simulatie met materiaalkarakteristieken volgens EN 1992
1992-1-2 (proef2).. Dit verschil verdwijnt echter
vrijwel volledig vóór 240min brand. De betrouwbaarheidsband in proef1, bepaald door de 5% 5%- en 95%-
fractielcurven, omvat vanaf ongeveer 30min brand de betrouwbaarheidsband van proef2.

Figuur 24: MR,fi,t, plaatconfiguratie2,


plaatconfiguratie2 verschil materiaalkarakteristieken, ISO 834

De grotere onzekerheid in proef1 is o.a. een gevolg van de onzekere temperatuursafhankelijke reductie
van de sterktekarakteristieken. Dit effect verdwijnt echter eveneens bij lange bra
brandtijden. Op 240min
zijn de betrouwbaarheidsbanden
betrouwbaarheidsband van beide proeven vrijwel identiek.

Verder is de vrijwel perfecte overeenstemming tussen M Rd,fi,t en de 50%-fractiel


fractiel van MR,fi,t vanaf 120min
in proef1 verrassend en interessant. Indien uit verdere analyse
analys e blijkt dat een berekening van MR,fi,t,50 met
de materiaalkarakteristieken volgens [Minne, (1979)] een goede benadering geeft voor M Rd,fi,t bij
voldoende lange brandtijden, kan men de resultaten van de verder uitgevoerde Monte Carlo simulaties
in dit verslag
lag ruimer interpreteren in correlatie met de Eurocode regelgeving.

Een derde waarneming is het feit dat M Rd,fi,t steeds ongeveer evenwijdig loopt met één van de
fractielcurves van MR,fi,t uit proef2. Zo loopt MRd,fi,t tussen 30min en 90min ongeveer evenwijdig met de
95%-fractiel, waar MR,fi,t,50 en MR,fi,t,5 op dat moment een steilere daling vertonen. Door te bestuderen
welk fenomeen de helling van de verschillende fractielcurves bepaald, kan men nagaan of M Rd,fi,t deze
effecten voldoende in rekening brengt.
breng Verder in dit verslag zal blijken dat de sterke daling van M R,fi,t,5 te
wijten is aan de variatie op de betondekking. Men kan zich aldus afvragen of de berekening van M Rd,fi,t dit
effect voldoende in rekening brengt.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


43
In het kader van brandweerstand resulteert
res de afweging (20) in een brandweerstand R240. Uit Figuur 24
blijkt duidelijk dat R360 niet bereikt wordt. Uit een extrapolatie
extrapolati e van de curves van M Ed,fi en MRd,fi,t blijkt
dat de grens van het criterium (20) bereikt wordt na 258min. De M R,fi,t,50 van proef1 snijdt MEd,fi na
266min, proef2 eveneens na 266min22. Indien men de 50%-fractiel fractiel van de Monte Carlo simulaties
hanteert voor het criterium van (20) bekomt men dus een vrijwel gelijke brandweerstand
andweerstand als voorspeld
door de rekenwaarden van de Eurocode.

M Rd , fi ,t  M Ed , fi ,t (20)

De 5%-fractielen
fractielen van de simulaties snijden MEd,fi echter reeds veel vroeger. MR,fi,t,5 van proef1 snijdt MEd,fi
reeds bij 100min, proef2 snijdt bij 120min. Dit betekent niet noodzakelijk dat 5% van de platen ook
effectief zou bezwijken. MEd,fi werd immers bepaald op basis van karakteristieke belast belastingen en is dus
conservatief. Toch is dit resultaat in zekere mate verontrustend. De simulaties vertonen een zeer grote
spreiding rond de 50%-fractiel
fractiel zodat de brandveiligheid van een element zeer moeilijk valt te definiëren.
Men bekomt een extreem breed betrouwbaarheidsinterval
etrouwbaarheidsinterval voor criterium R (Figuur
( 25). Deze figuur
werd bepaald door extrapolatie en wil louter een beeld geven van het brede interval voor de
brandweerstand. De extrapolatie voorbij 300min is uiteraard een extreem grove benadering. Naar
vervolgstudies toe wordt aangeraden om simulaties uit te voeren met een zeer grote brandduur.
brandduur

Figuur 25:: Betrouwbaarheidsinterval criterium R, bepaald door extrapolatie Figuur 24, ISO 834

Figuur 26 vergelijkt β2 voor beide simulaties. De veiligheidsindex bij proef2 stijgt volgens de
berekeningen tussen 0min en 30min brandtijd. Dit is het gevolg van een daling van de
steekproefstandaardafwijking bij het begin van de brand die niet volledig gecompenseerd wordt d oor de

22
Hoewel moeilijk zichtbaar in Figuur 24, is de helling van M R,fi,t,50 minder steil voor proef1 dan voor proef2.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


44
daling van het gemiddeld weerstandbiedend moment. Tabel 17 geeft de steekproefkarakteristieken
(gemiddelde μ,, standaardafwijking σ, variatiecoëfficiënt δ)) weer. Deze steekproefkarakteristieken zijn
ook de parameters die de normale verdeling van het weerstandbiedend moment definiëren.

Figuur 26: β2 plaatconfiguratie2 met materiaalkarakteristieken EN 1992-1-2 en o.b.v. [Minne,


Minne, (1979)
(1979)], ISO 834

Tabel 17: Steekproefkarakteristieken


tieken plaatconfiguratie2 met materiaalkarakteristieken o.b.v. [Minne, (1979)] (proef1) en EN
1992-1-2 (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
μ [kNm], proef1 210,72 188,15 153,43 126,16 104,31 87,90 72,01 61,57 52,34
σ [kNm], proef1 35,83 36,60 44,59 48,78 49,13 47,36 43,59 40,25 36,06
δ [-], proef1 0,17 0,19 0,29 0,39 0,47 0,54 0,61 0,65 0,69
μ [kNm], proef2 165,28 159,51 144,12 126,53 109,39 94,32 78,09 66,50 55,65
σ [kNm], proef2 23,09 21,87 27,05 34,77 39,62 41,53 40,52 38,79 35,55
δ [-], proef2 0,14 0,14 0,19 0,27 0,36 0,44 0,52 0,58 0,64

Het is opvallend hoe bij proef2 initieel een daling van σ wordt waargenomen na initiatie van de brand.
Daarenboven piekt de grootte van de standaardafwijking later dan in proef1. De vers chillen tussen deze
steekproefkarakteristieken verdwijnen echter bij 240min.

3.5.3. Conclusie
De keuze van het materiaalmodel blijkt een belangrijke impact te hebben op de resultaten bij de start
van de brand. Het verschil tussen beide verdwijnt echter bij 240min. 240min De MR,fi,t,50 met
materiaalkarakteristieken volgens [[Minne, (1979)] (proef1) start hoger dan M R,fi,t,50 met EC-
materiaalkarakteristieken (proef2),
(proef2) maar snijdt deze (o.b.v. Figuur 24) reeds bij ongeveer 84min ISO 834-
brand, zodat de initiële veiligheid inherent aan het rekenen met materiaalkarakteristieken volgens EN
1992-1-2 verloren gaat.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


45
Vanaf ongeveer 30min incorporeert het 90%-betrouwbaarheidsinterval
90% interval om de 50%-fractiel
50% van proef1
het 90%-interval van proef2. De kleinere MR,fi,t,50 (bij bij grotere brandtijden)
brandtijden en vooral de grotere
onzekerheid bij de simulaties uit proef1 vertalen zich in lagere waarden voor β2.

Het is niet mogelijk om louter op basis van deze twee proeven sluitende conclusies te trekken. Toch kan
men uit de resultaten afleiden dat het in rekening brengen van de onzekerheid m.b.t. de reductie van de
materiaalkarakteristieken bij hogere temperaturen
tempera turen (zoals toegepast in proef1, maar niet in proef2) zeker
belangrijk is bij het uitvoeren van risicoanalyse op betonnen elementen in brandcondities , en resulteert
in een grotere onzekerheid omtrent het weerstandbiedend moment.moment . Dit betekent dat men het effect
e
van deze onzekerheid dient te onderzoeken en in rekening dient te brengen bij het kalibreren van
veiligheidsfactoren voor de berekening in brandcondities.

3.6. Plaatconfiguratie1 bij KWS brand


De voorgaande opmerkingen werden geformuleerd op basis van de ISO 834 brandcurve. EN 1992 1992-1-2
vermeldt eveneens het gebruik van de koolwaterstofcurve voor koolwaterstofbranden (KWS). De
temperatuur in de plaat werd bepaald via Diana. In Figuur 27 worden de berekende staaltemperaturen
gegeven in functie van de asafstand tot
to het blootgesteld oppervlak van de plaat.

Figuur 27:: Temperatuur onderwapening in functie van afstand a (wapeningsas tot blootgesteld oppervlak), KWS

3.6.1. Resultaten van de simulaties


Voor de plaat- en simulatie karakteristieken wordt verwezen naar Tabel 4 en Tabel 5, p.31. Figuur 28
geeft het et resultaat van de Monte Carlo simulaties.
simulatie Het aangrijpend
end moment MEd,fi heeft dezelfde
rekenwaarde als eerder besproken bij de ISO 834 brand (35,31kNm). Het valt onmiddellijk op dat de
faalkans van de plaat veel sneller oploopt dan bij de ISO 834 brand
brand. Opnieuw blijkt MR,fi,t,50 vanaf 60min
MRd,fi,t zeer dichtt te naderen.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


46
Figuur 28: MR,fi,t en MRd,fi,t, plaatconfiguratie1, KWS

Het corresponderend verloop van β2 wordt gegeven in Tabel 18.. Ter info wordt in Figuur 29 de
overeenstemming tussen de simulatieresultaten en de aanname van een normale verdeling verduidelijkt
via de goede overeenstemming van de evolutie van de veiligheidsindex.

Tabel 18: β2 en corresponderende theoretische P f, plaatconfiguratie1, KWS


KWS [min] 0 30 60 90 120 150 180
β2 [-] 5,15 2,63 1,44 1,03 0,85 0,72 0,62
Pf [-] 1,32E-07 4,32E
4,32E-03 7,43E-02 1,50E-01 1,97E-01 2,35E-01 2,67E-01

Figuur 29: β1 (effectief), β2 (normaal) en β3 (lognormaal), plaatconfiguratie1, KWS

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


47
Tabel 19 geeft de evolutie van β6 en β723. Uit deze tabel blijkt opnieuw dat de onderschrijdingskans van
MRd,fi,t door MR,fi,t tijdens brand sterk toeneemt. De veiligheid inherent aan de weerstandszijde tijde ns
brand lijkt beduidend kleiner dan in normale condities. Uit de waarden voor β6 blijkt dat vanaf 60min
ongeveer de helft van de Monte Carlo simulaties M Rd,fi,t onderschrijdt. Een minder negatief beeld wordt
gevormd door de e benadering via β7. Op basis van dit verschil wordt de hypothese van een normale
distributie van MR,fi,t (zoals grafisch bevestigd werd door Figuur 29)) deels ontkracht.

Tabel 19: β6 (effectief), β7 (normaal) en corresponderende theoretische P f, plaatconfiguratie1, KWS


KWS [min] 0 30 60 90 120 150 180
β6 [-] 2,48 0,73 0,02 -0,08 -0,03 0,01 0,09
Pf,β6 [-] 0,01 0,23 0,49 0,53 0,51 0,50 0,46
β7 [-] 2,13 0,61 -0,05 0,01 0,19 0,26 0,35
Pf,β7 [-] 0,02 0,27 0,52 0,49 0,42 0,40 0,36

De onderschrijdingskans
chrijdingskans van MRd,fi,t lijkt zeer groot, maar eenzelfde grootteorde werd eerder reeds
gevonden voor plaatconfiguratie2 bij ISO 834 (Tabel ( 15, p.41). ). Deze overeenkomst versterkt de
hypothese dat dee inherente veiligheid van M Rd,fi,t t.o.v. MR,fi,t sterk afneemt tijdens brand.

3.6.2. Vergelijking ISO 834 en KWS, plaatconfiguratie1


Een vergelijking van plaatconfiguratie1 onderworpen aan beide brandtypes wordt gegeven in Figuur 30.
Uit deze grafiek blijkt dat de β2-waarden sterk uiteenlopen na de initiatie van de brand, maar dat het
verschil tussen beide opnieuw sterk vermindert voor voldoende lange brandtijden. Men zou op basis van
deze grafiek brandweerstanden voor KWS-branden
KWS kunnen definiëren o.b.v. een weerstand tegen de ISO
834 brand. Volgens Figuur 30 correspondeert een brandweerstand van 90min tegen de ISO 834 brand
(veiligheidsfactor van 2,04)) bijvoorbeeld met een brandweerstand
andweerstand van slechts 45 minuten tegen de KWS
brand. Of een veralgemening van deze werkwijze mogelijk is is, zal moeten blijken uit testen op een groot
aantal plaatconfiguraties.

Figuur 30: β2, plaatconfiguratie1, ISO 834 en KWS

23
O.b.v. onderschrijdingskans M Rd,fi,t

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


48
Om het vergelijken van de veiligheid aan weerstandszijde tussen de beide types brand mogelijk te
maken, wordt in Tabel 20 β6 en β7 voor ISO 834 weergegeven.

Tabel 20: β6, β7 en corresponderende theoretische P f, plaatconfiguratie1, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
β6 [-] 2,49 1,65 0,71 0,20 0,03 -0,02 -0,05 -0,02 0,03
Pf [-], β6 0,01 0,05 0,24 0,42 0,49 0,51 0,52 0,51 0,49
β7 [-] 2,12 1,56 0,65 0,15 0,00 0,02 0,09 0,20 0,28
Pf [-], β7 0,02 0,06 0,26 0,44 0,50 0,49 0,46 0,42 0,39

Vergelijken van Tabel 19 en Tabel 20 toont aan dat bij de start van de brand de veiligheid bij de twee
brandtypes inderdaad
rdaad gelijk ingeschat wordt. De KWS brand geeft echter duidelijk een veel steilere
daling van de veiligheidsindex en een beduidend sneller oplopen van de faalkans tot gevolg. Ook het
minimum van de veiligheidsindex treedt bij de KWS brand vroeger op. Het is als het ware alsof het
toepassen van een KWS brand de effecten bekomen bij de ISO 834 brand versnelt doet optreden , zoals
grafisch verduidelijkt wordt in Figuur 31.

Figuur 31: β6, plaatconfiguratie1, ISO 834 en KWS

3.7. Plaatconfiguratie2 bij KWS brand


Deze laatste opmerking kan alvast een eerste maal getoetst worden door een KWS simulatie uit te
voeren voor plaatconfiguratie2 (Figuur 32). Uit Figuur 32 blijkt opnieuw dat MR,fi,t,5 extreem snel onder de
waarde van MEd,fi daalt. De afstand tussen de 5%- en 95%-fractielen
fractielen neemt bijzonder snel toe en
bedraagt op 60min zelfs 178,35kNm.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


49
Figuur 32: MR,fi,t, plaatconfiguratie2,
aatconfiguratie2, KWS

De evoluties van β1 en β2 zijn weergegeven in Figuur 33. Hierin is β2 steeds groter dan β1. Dit betekent
dat de normale verdeling van M R,fi,t de werkelijke kans op onderschrijden onderschat.
onderschat

Figuur 33: β1 (effectief) en β2 (normaal),


(normaal) plaatconfiguratie2, KWS

Figuur 34 vergelijkt de evolutie van β2 voor ISO 834 en KWS. De veiligheidsindex voor de ISO brand bij
90min (1,86) wordt bij de KWS brand bij 45min bereikt. Deze waarde komt overeen met wat hierboven
gevonden werd bij plaatconfiguratie1.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


50
Figuur 34: β2, plaatconfiguratie2, ISO 834 en KWS

Het feit dat voor beide plaatconfiguraties eenzelfde resultaat gevonden wordt, doet vermoeden dat de
hoeveelheid wapening slechts
echts een zeer beperkt effect heeft op de evolutie van het weerstandbiedend
moment. Plaatconfiguratie2 verschilt immers van plaatconfiguratie1 enkel door een meer beperkte A s.
Of de hoeveelheid wapening inderdaad van secundair belang is voor de afbouw van MR,fi,t zal verder
onderzocht worden.

3.8. Plaatconfiguratie2
laatconfiguratie2 met materiaalkarakteristieken EN 1992-1--2 (KWS)
Analoog aan de eerdere simulatie voor ISO 834 wordt eenzelfde simulatie uitgevoerd met
materiaalkarakteristieken volgens EN 1992
1992-1-2, maar nu met de KWS-temperatuur
temperatuur-tijdkromme. Er wordt
een vergelijking gemaakt met de resultaten uit de vorige simulat
simulatie
ie met materiaalkarakteri
materiaalkarakteristieken o.b.v.
[Minne, (1979)].

In Tabel 21 wordt de reductie van M R,fi,t beschreven door MR,fi,t voor beide eide simulaties te wegen tegen de
respectievelijke MR,fi,0min,50. Uit deze tabel blijkt dat M R,fi,t bepaald met de materiaalkarakteristieken o.b.v.
Minne een beduidend sterkere en snellere reductie kent. Dit wordt bevestigd door op te merken dat
MR,fi,t voor
or beide simulaties zeer gelijkaardige waarden geeft voor grote brandtijden, maar de simulatie
met materiaalkarakteristieken o.b.v. [Minne, (1979)] op 0min met veel hogere waarden start. De grootte
en evolutie van MR,fi,t wordt gevisualiseerd in Figuur 35.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


51
Tabel 21: Evolutie MR,fi,t t.o.v. MR,fi,0min,50
R,fi,0 , plaatconfiguratie2, materiaalkarakteristieken EN 1992-1-2
1992 en o.b.v. [Minne, (1979)],
KWS
KWS [min] 0 30 60 90 120 150 180
EC MR,fi,t,5/MR,fi,0min,50 [%] 79,55 47,45 13,76 8,71 8,07 7,40 6,81
MR,fi,t,50/MR,fi,0min,50 [%] 100,00 90,01 74,83 53,57 38,43 30,77 25,23
MR,fi,t,95/MR,fi,0min,50 [%] 125,30 114,36 104,21 94,86 86,87 79,44 73,45
Minne MR,fi,t,5/MR,fi,0min,50 [%] 75,62 27,45 8,55 5,43 4,50 4,03 3,56
MR,fi,t,50/MR,fi,0min,50 [%] 100,00 78,20 54,46 35,92 26,69 22,01 19,04
MR,fi,t,95/MR,fi,0min,50 [%] 131,61 110,92 94,03 81,18 71,22 63,45 57,55

Figuur 35: MR,fi,t, plaatconfiguratie2, materiaalkarakteristieken o.b.v. [[Minne, (1979)]] en volgens EN 1992-1-2,
1992 KWS

De resultaten zijn analoog aan deze uit Figuur 24, p. 43.. Opnieuw blijkt dat de betrouwbaarheidsband
van de simulatie o.b.v. [Minne, (1979)] deze met materiaalkarakteristieken
alkarakteristieken volgens EN 1992-1-2
1992 na
enkele minuten brand reeds omvat. Het verschil tussen de fractielen van beide proeven wordt echter
zeer klein voor grotere brandtijden. Dit impliceert dat enkel bij de start van de brand een groot verschil
waargenomenmen wordt tussen de resultaten van beide materiaalmodellen,, zoals bevestigd wordt voor β2 in
Figuur 36.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


52
Figuur 36: β2, plaatconfiguratie2, materiaalkarakteristieken EN 1992-1-2
1992 2 (EC) en o.b.v. [Minne, (19
(1979)], KWS

De belangrijke conclusie die volgt uit deze opmerking,, is dat de veiligheid inherent aan het
materiaalmodel van de Eurocode tijdens brand snel aan impact inboet. Eerder werd reeds opgemerkt
dat MR,fi,t,50 met materiaalkarakteristieken probabilistisch
probabili stisch o.b.v. [Minne, (1979)], voor grote brandtijden
zeer dicht bij MRd,fi,t gelegen is,
is wat eveneens bevestigt dat de inherente veiligheid aan weerstandszijde
tijdens brand reduceert.

Ter info wordt in Figuur 37 een beeld geschetst van M R,fi,t (o.b.v. EN 1992-1-2) 2), MEd,fi en MRd,fi,t. Opnieuw
valt op dat MRd,fi,t tijdens brand zeer dicht bij M R,fi,t,50 ligt. Anderzijds is de spreiding van M R,fi,t zeer groot
en daalt MR,fi,t,5 reeds vóór 60min onder MEd,fi.

Figuur 37: MR,fi,t, MRd,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie2, materiaalkarakteristieken EN 1992-1-2,


1992 2, KWS

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


53
3.9. Tussentijdse conclusie
Het uitvoeren van simulaties met materiaalkarakteristieken volgens EN 1992-1-2 leert dat het verschil
met de simulaties met probabilistische materiaalkarakteristieken sterk gereduceerd wordt tijdens brand.
Hieruit wordt geconcludeerd dat de inherente veiligheid van het materiaalmodel van de Eurocode-
berekeningen reduceert tijdens brand.

Het fenomeen van een reductie van de veiligheid aan weerstandszijde werd bij de allereerste simulaties
(en bij de vorige ‘Tussentijdse conclusie’, p.41) reeds opgemerkt. Daar bleek MRd,fi,t tijdens brand dicht
tegen MR,fi,t,50 te liggen. Dit betekent dat de kans op onderschrijden van MRd,fi,t door een individuele
simulatie van MR,fi,t ongeveer 50% bedraagt. Eenzelfde fenomeen werd opgemerkt in de nieuwe
simulaties bij KWS brand en eveneens in de simulaties met materiaalkarakteristieken volgens
EN 1992-1-2.

Hoewel het verschil relatief beperkt blijft, is het opvallend op te merken dat MRd,fi,t het dichtst nadert bij
MR,fi,t,50 met materiaalkarakteristieken op basis van [Minne, (1979)], en een beperkte afstand behoudt
met MR,fi,t,50 met materiaalkarakteristieken volgens de Eurocode. Dit fenomeen werd expliciet
gevisualiseerd in Figuur 24, p.43. Deze opmerking is intrigerend, maar er kunnen geen definitieve
conclusies genomen worden op basis van het kleine aantal geteste configuraties.

3.10. Invloed van het aantal simulaties


Bij de start van de berekeningen was het praktisch niet haalbaar om grote simulaties uit te voeren.
Berekeningen gebaseerd op simulaties van 10.000 platen werden a priori als voldoende beschouwd voor
de eerste analyse uitgevoerd in deze Masterthesis. Hoewel het praktisch niet haalbaar is om in het korte
tijdsbestek beschikbaar voor dit eindwerk meerdere grotere simulaties uit te voeren, is het zeer
interessant om de resultaten gebaseerd op een simulatie van 10.000 platen te toetsten aan een
simulatie van 100.000 platen.

Plaatconfiguratie1 wordt opnieuw onderzocht bij ISO 834 brand, ditmaal op basis van 100.000 Monte
Carlo simulaties. Tabel 22 vergelijkt de resultaten met deze van de kleinere simulatie van 10.000 platen.
De afwijking tussen de fractielwaarden blijft beperkt tot maximaal 2kNm.

Tabel 22: Fractielen MR,fi,t, plaatconfiguratie1, 10.000 en 100.000 Monte Carlo, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
10.000 5% [kNm] 207,04 175,01 100,53 53,88 33,01 23,37 16,63 13,24 10,84
100.000 5% [kNm] 208,30 175,52 99,62 53,33 32,33 23,04 16,83 13,54 11,18
10.000 50% [kNm] 273,91 246,24 204,77 169,87 138,45 112,00 85,77 69,32 56,70
100.000 50% [kNm] 274,73 246,87 205,92 171,83 140,33 113,46 86,74 70,00 57,20
10.000 95% [kNm] 361,20 327,77 293,94 266,37 242,27 221,74 198,91 182,14 163,78
100.000 95% [kNm] 361,66 330,95 295,60 268,42 244,41 223,91 200,86 183,53 164,45

Tabel 23 vergelijkt de β2 veiligheidsindices.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


54
Tabel 23: β2, plaatconfiguratie1, 10.000 en 100.000 Monte Carlo, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
10.000 5,14 4,50 2,89 2,04 1,57 1,28 1,03 0,85 0,70
100.000 5,18 4,47 2,85 2,03 1,57 1,28 1,03 0,86 0,71

Uit het bovenstaande blijkt dat een simulatie van 10.000 platen een simulatie van 100.000 platen
voldoende nauwkeurig benadert.
benader Het grote aantal steekproefresultaten in de grote Monte Carlo
Carl maakt
het ook mogelijk om de hypothese van een normale verdeling grafisch beter te toetsen. Dit wordt
uitgewerkt in Hoofdstuk 4.3.18

3.11. Effect van de grootte van de discretisatiestap


Bij de uitwerking van deze thesis is steeds een tussenafstand van 5mm tussen de discretisatiepunten
discretisatie
aangehouden. Ter controle wordt eveneens een simulatie uitgevoerd voor plaatconfiguratie2 waarbij de
tussenafstand verkleind werd tot 1mm. Deze wijziging had een zeer belangrijke impact op de vereiste
rekentijd. Uit Figuur 38 blijkt echter dat er grafisch geen verschil kan waargenomen worden tussen de
fractielcurven van beide simulaties (proef1: 5mm tussenafstand, proef2: 1mm tussenafstand).

Figuur 38: MR,fi,t, plaatconfiguratie2, discretisatieafst


discretisatieafstand
and 5mm (proef1) en 1mm (proef2), ISO 834

Ook het verschil tussen de β2-veiligheidsindices blijft beperkt tot 0,01 (Tabel 24).
24 Er wordt geconcludeerd
dat voor de doelstellingen van deze thesis 5mm afstand tussen de discretisatiepunten
discretisatiep voldoende
nauwkeurigheid inhoudt.

Tabel 24: β2, plaatconfiguratie2, discretisatieafstand 5mm (proef1) en 1mm (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 4,90 4,18 2,65 1,86 1,40 1,11 0,84 0,65 0,47
proef2 4,90 4,18 2,66 1,86 1,41 1,10 0,85 0,66 0,48

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


55
3.12. Effect berekeningswijze
Het nagaan van de toepasbaarheid van de vereenvoudigde rekenmethodes uit EN 1992 -1-2 is één van de
expliciete doelstellingen van deze Masterproef. De ‘500°C-methode’ en de ‘zone
zone methode’ werden in het
uitgewerkte rekenmodel geïmplementeerd en de resultaten van deze simulaties worden hier vergeleken
met resultaten bekomen
ekomen via de standaardmethode
standaardmethode.

3.12.1. 500°C-methode
In deze methode wordt het temperatuurseffect van de brand op de betonc
betonconstructie
onstructie anders begroot. De
sterktekarakteristieken van het beton dat 500°C overschrijdt, worden verwaarloosd. Het overige beton
blijft werken met de originele karakteristieken bij kamertemperatuur. Het staal werkt bij de lokale
temperatuur, en wordt dus op identiek dezelfde wijze in rekening gebracht als bij de standaardmethode.

a. Plaatconfiguratie1 bij KWS brand


Ten opzichte van de originele Monte Carlo simulaties
simulatie van plaatconfiguratie1 bij KWS brand verandert
enkel de berekeningswijze van de betonkarakteristieken.
betonkarakt Figuur 39 geeft grafisch de bekomen resultaten
weer.

Figuur 39: MR,fi,t, plaatconfiguratie1, 500°C methode, KWS

Tabel 25 vergelijkt de fractielen van de Monte Carlo simulaties van de standaardmethode (proef1) en de
500°C-methode (proef2).. Het is duidelijk dat de berekeningswijze vo voor het bepalen van het
temperatuurseffect op deze plaatconfiguratie geen impact heeft op de bekomen resultaten. Dat exac t
dezelfde resultaten bekomen worden lijkt zeer onwaarschijnlijk, maar kan eenvoudig verklaard worden
door het feit dat de drukzone van het beton in de 400mm dikke plaat geen temperatuursverhoging
ondergaat gedurende de brand. Dit betekent dat enkel het ge getrokken
trokken staal de brand direct ondervindt
en dit staal wordt in beide methodes op dezelfde wijze berekend.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


56
Tabel 25: Fractielen MR,fi,t, plaatconfiguratie1, standaardmethode (proef1) en 500°C methode (proef2), KWS
KWS [min] 0 30 60 90 120 150 180
proef1 5% [kNm] 207,78 80,78 24,14 14,99 12,20 10,87 9,53
50% [kNm] 274,98 214,51 148,11 96,83 72,28 59,60 51,76
95% [kNm] 362,31 304,13 258,35 223,86 195,74 175,15 159,23
proef2 5% [kNm] 207,78 80,78 24,14 14,99 12,20 10,87 9,53
50% [kNm] 274,98 214,51 148,11 96,83 72,28 59,60 51,76
95% [kNm] 362,31 304,13 258,35 223,86 195,74 175,15 159,23

b. Plaatconfiguratie1 bij ISO 834 brand


Ook hier corresponderen de resultaten van beide methodes zeer goed (Tabel 26).

Tabel 26: Fractielen MR,fi,t, plaatconfiguratie1, standaardmethode (proef1) en 500°C methode (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 5% [kNm] 207,04 175,01 100,53 53,88 33,01 23,37 16,63 13,24 10,84
50% [kNm] 273,91 246,24 204,77 169,87 138,45 112,00 85,77 69,32 56,70
95% [kNm] 361,20 327,77 293,94 266,37 242,27 221,74 198,91 182,14 163,78
proef2 5% [kNm] 207,06 175,14 100,61 54,05 33,16 23,51 16,78 13,34 10,96
50% [kNm] 274,09 246,38 204,94 170,06 138,66 112,20 85,88 69,46 56,88
95% [kNm] 361,31 328,05 294,13 266,58 242,50 222,10 199,08 182,39 164,05

c. Plaatconfiguratie2 bij ISO 834 brand


Eenzelfde onderzoek wordt uitgevoerd voor plaatconfiguratie2 bij de ISO 834 brand. Zoals verwacht en
weergegeven in Tabel 27 leveren beide berekeningsmethodes opnieuw vrijwel identieke resultaten.

Tabel 27: Fractielen MR,fi,t, plaatconfiguratie2, standaardmethode (proef1) en 500°C methode (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 5% [kNm] 157,03 131,38 74,60 40,25 24,66 17,67 12,87 10,20 8,40
50% [kNm] 207,78 186,73 155,75 129,46 106,00 86,10 65,63 53,06 43,47
95% [kNm] 273,89 249,21 223,44 202,32 183,63 168,08 150,90 138,18 123,43
proef2 5% [kNm] 157,16 131,48 74,72 40,32 24,70 17,73 12,94 10,27 8,44
50% [kNm] 208,00 186,85 155,88 129,58 106,11 86,18 65,75 53,13 43,56
95% [kNm] 274,08 249,37 223,60 202,49 183,76 168,25 150,99 138,27 123,59

d. Conclusie
De 500°C-methode blijkt een goede benadering te zijn voor de meer bewerkelijke werkwijze van de
standaardmethode waarbij de doorsnede in een groot aantal punten gediscretiseerd wordt.

Het feit dat voor de KWS brand geen verschil werd gevonden en voor de ISO 834 brand wel minimale
verschillen is een gevolg van het temperatuursverloop dat doorheen de plaat aangenomen werd. In de
ISO-brand is de temperatuur aan de niet-blootgestelde zijde constant 30°C, en zijn er bij toepassing van
de standaardmethode ook aan de niet-blootgestelde zijde minimale afwijkingen t.o.v. de
materiaalkarakteristieken bij kamertemperatuur.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


57
3.12.2. Zone methode1 (ISO 834)
De zone methode deelt de doorsnede op in zones met gelijke breedte. Op ieder tijdstip wordt voor elke
gedefinieerde zone een enkele gemiddelde temperatuur toegepast. De berekening voorgesteld door EN
1992-1-22 lijkt echter niet volledig ondubbelzinnig. Enerzijds wordt niet vermeld of, naar analogie met de
500°C-methode,
methode, het staal aan zijn eigen lokale temperatuur blijft werken, of o ook valt onder het regime
van de gemiddelde temperatuur. Daarnaast is het bepalen van een gemiddelde temperatuur uiter aard
afhankelijk van het aantal punten waarvan het gemiddelde genomen wordt, en dus m.a.w. van het
aantal discretisatiepunten binnen iedere
ied ere zone bij de berekening van het temperatuursverloop via een
eindige elementen programma.

EN 1992-1-22 vermeldt, bij de bespreking van de zone methode,, dat bij de bepaling van de ‘beschadigde
zone’ een temperatuur berekend wordt voor het midden van ieder
iederee zone. Om de temperatuur in iedere
zone ondubbelzinnig vast te leggen wordt in deze paragraaf ‘‘Zone
Zone methode’
methode dit principe algemeen
toegepast. In elke zone wordt de lokale temperatuur dus gelijk genomen aan de temperatuur in het
centrum van deze zone.

De staaltemperatuur volgt de temperatuur van de zone. Er wordt verwacht dat dit een veel groter
verschil met de resultaten van de standaardberekening tot gevolg zal hebben, maar gezien de niet -
expliciete vermelding in EN 1992-1-2,
1992 lijkt
kt het aangewezen om de meest negatieve en meest
vereenvoudigende situatie te onderzoeken.

a. Plaatconfiguratie2
laatconfiguratie2
Het onderzoek van de zone methode wordt uitgevoerd door bij plaatconfiguratie2 ( Tabel 7, p.35) de
hoogte op te delen in 4 zones met elk een dikte van 100mm. Hiermee wordt voldaan aan de eis van
minimaal 3 zones, vermeld in EN 1992-1-2.
1992 2. De simulaties worden zoals steeds standaard uitgevoerd met
de probabilistische materiaalkarakteristieken o.b.v.
o.b. [Minne, (1979)]

Figuur 40 visualiseert
sualiseert de bekomen resultaten.
resultaten Het valt onmiddellijk op dat de vorm van de grafiek sterk
gewijzigd is.

Figuur 40: MR,fi,t-fractielen en MEd,fi, plaatconfiguratie2, zone methode, ISO 834

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


58
De 5%-fractiel
fractiel blijkt bij berekening volgens de vereenvoudigde temperatuursverdeling volgens zone
methode1 geen sterke en plotse daling te vertonen,
vertonen , zoals wel het geval was bij de standaardberekening
(Figuur 18, p.36). De 5%- en 95%-fractielen
95% fractielen blijven in een vrij constante band om de 50%
50%-fractiel. Dit
heeft een weinig variërende steekproefstandaardafwijking tot gevolg (Tabel
Tabel 28).
28 Deze tabel vergelijkt de
steekproefkarakteristieken vvolgens de standaardberekening en volgens zone methode1.

Tabel 28:: Steekproefkarakteristieken plaatconfiguratie2 standaardberekening (proef1) en zone methode1


methode (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
μ [kNm], proef 1 210,72 188,15 153,43 126,16 104,31 87,90 72,01 61,57 52,34
μ [kNm], proef 2 210,72 204,00 182,57 163,54 143,22 126,58 104,27 87,97 69,54
σ [kNm], proef 1 35,83 36,60 44,59 48,78 49,13 47,36 43,59 40,25 36,06
σ [kNm], proef 2 35,83 35,25 34,30 33,50 32,55 31,73 30,62 29,83 29,68

De veiligheidsindex β2 lijkt bij deze berekeningen echter minder goed met β1 overeen te stemmen (Figuur
(
41).
). Ook een lognormale benadering (β3) geeft geen goede overeenkomst.

Een bijkomend
end belangrijk verschilpunt is dat bij zone methode1 vóór 150min ISO 834 geen Monte Carlo
simulaties ‘falen’ (MR,fi,t < MEd,fi). Het aantal platen dat op ieder tijdstip aan het faalcriterium
beantwoordt, wordt gegeven in Tabel 29.

Figuur 41: β1 (effectief), β2 (normaal) en β3 (lognormaal), plaatconfiguratie2, zone methode1


1, ISO 834

Tabel 29: Aantal falende platen op 10.000 Monte Carlo simulaties, plaatconfiguratie2
plaatconfiguratie2, standaard en zone methode1, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
standaard 0 1 93 401 920 1514 2380 3179 3964
zone methode 0 0 0 0 0 1 32 260 1165

Op basis van de resultaten in Tabel 30 (Figuur 42) lijkt zone methode1 een drastische en onveilige
vereenvoudiging.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


59
Tabel 30: β2 op basis van normale verdeling, plaatconfiguratie2 standaard en zone methode1
1, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
standaard 4,90 4,18 2,65 1,86 1,40 1,11 0,84 0,65 0,47
zone methode 4,90 4,79 4,29 3,83 3,31 2,88 2,25 1,77 1,15

Figuur 42: β2 plaatconfiguratie2 standaardberekening en zone methode1, ISO 834

Zone methode1 geeft een veel beperktere en tragere daling van de weerstandskarakteristieken
weerstands dan de
standaardmethode, zoals blijkt uit Figuur 43.

Figuur 43: MR,fi,t, plaatconfiguratie2 standaardberekening en zone methode1, ISO 834

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


60
Na 120min ISO 834 brand bedraagt het verschil voor MR,fi,t tussen de standaardmethode en zone
methode1 bijna 40kNm (Figuur 43). Het verschil in 5%-fractiel waarden loopt zelfs op tot 74kNm. De 5%-
fractiel van zone methode1 blijft steeds zeer dicht bij MRd,fi,t gelegen en snijdt MEd,fi pas bij ongeveer
225min. Dit is een zeer groot en belangrijk verschil met de 5%-fractiel van de standaardmethode die
MEd,fi reeds bereikt na 90min.

Als eerste conclusie lijkt zone methode1 een zeer sterke en onveilige vereenvoudiging te zijn. Deze
vereenvoudiging wijzigt bovendien mogelijks het effect van verschillende probabilistische variabelen in
een zeer onveilige wijze. Indien de betondekking bijvoorbeeld toevallig kleiner uitvalt dan verwacht,
komt de wapening bij de standaardmethode in een zone met hogere temperatuur te liggen en reduceert
MR,fi,t drastisch. Bij toepassing van zone methode1 kan dit effect zelfs omkeren. Valt de betondekking op
het staal lager uit dan verwacht (minder dan 35mm), dan vergroot de hefboomarm, maar blijft het staal
in dezelfde temperatuurszone en verminderen de sterktekarakteristieken van het staal niet. Dit type
afwijking lijkt een zeer belangrijke impact te hebben op de bekomen resultaten en de betrouwbaarheid
van zone methode1.

b. Grote simulatie plaatconfiguratie2


De vorige simulatie wordt herhaald voor 100.000 platen. Op een grafische voorstelling van de
fractielcurven is geen verschil met de 10.000 simulatie vast te stellen. In Tabel 31 worden de berekende
fractielwaarden gegeven. Hieruit blijkt de zeer goede overeenkomst tussen de resultaten van beide
simulaties.

Tabel 31: Vergelijking fractielwaarden MR,fi,t 10.000 en 100.000 simulatie, plaatconfiguratie2 zone methode1, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
5% 10.000 157,03 151,37 131,52 114,07 95,56 79,77 58,36 42,48 23,28
50% 10.000 207,78 201,15 179,61 160,45 140,27 123,74 101,83 85,86 67,74
95% 10.000 273,89 266,48 243,02 222,84 200,53 182,59 158,07 140,20 120,97
5% 100.000 158,04 152,19 132,45 114,55 95,29 79,61 58,44 42,65 23,46
50% 100.000 208,34 201,66 180,08 161,00 140,72 124,26 102,19 86,19 68,02
95% 100.000 274,41 266,77 244,26 223,76 201,57 183,19 158,37 140,42 121,39

3.12.3. Zone methode2 (ISO 834)


Ter vergelijking wordt voor plaatconfiguratie2 een simulatie uitgevoerd waarbij – zoals EN 1992-1-2 in
principe voorschrijft – de temperatuur in iedere zone gelijk genomen wordt aan de gemiddelde
temperatuur. Deze gemiddelde temperatuur wordt in deze berekening ‘zone methode2’ bepaald op
basis van de temperatuur die in de standaardberekening aan ieder discretisatiepunt werd toegekend.

Zoals eerder vermeld, is de Eurocode niet volledig duidelijk over hoe de ‘gemiddelde temperatuur’ in
iedere zone dient bepaald te worden. In extremis zou men bijvoorbeeld kunnen opteren voor een
berekening van de lokale temperatuur in een eindige elementenprogramma met een enkel
discretisatiepunt per gedefinieerde zone. Dit zou in de praktijk overeenstemmen met de werkwijze die
hierboven bij zone methode1 werd toegepast. Ook de vorige testen lijken dus – wat de regels voor de
zone methode betreft – in overeenstemming met EN 1992-1-2.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


61
In feite wordt hier onderzocht wat het effect kan zijn van een verschillende temperatuursconceptie bij
de berekening van een plaat volgens de zone methode van EN 1992-1-2.
1992

De onduidelijkheid m.b.t. de sta


staaltemperatuur wordt bij zone methode2 opnieuw opgevangen door het
staal te laten werken aan de temperatuur van het omringend beton. De staaltemperatuur volgt dus de
temperatuur van zone methode2.

De resultaten wijken sterk af van deze bekomen via zone methode1 (Figuur 44).
44

Figuur 44: MR,fi,t, plaatconfiguratie2, zone methode1 (proef1) en zone methode2 (proef2), ISO 834

Deze significante afwijking is vooral een afwijking op de gemiddelde waarde van M R,fi,t (Tabel 32). De
verschillende berekening van de lokale temperatuur van de zone heeft relatief weinig invloed op de
bekomen steekproefstandaardafwijking. Het effect op de onderschrijdingskans van M Ed,fi en de
corresponderende veiligheidsindex
eiligheidsindex is bijgevolg wel groot (zie ook Tabel 28 met steekproef-
steekproef
karakteristieken voor proef2).
proef2)

Tabel 32: Verschil μ, σ en β2, plaatconfiguratie2 zone methode2 (proef1) en zone methode1 (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
μ1 – μ2 [kNm] 0,00 15,45 21,72 26,77 31,22 30,32 31,09 28,14 17,63
σ1 – σ2 [kNm] 0,00 0,70 0,93 1,26 1,55 1,50 0,91 1,54 4,04
β2,1 – β2,2 [-] 0,00 0,35 0,53 0,68 0,84 0,86 0,98 0,90 0,51

Een vergelijking van β2 volgens de beide zone methodes en de standaardmethode volgt in Figuur 45.
Hieruit blijkt dat zone methode2 een betere benadering geeft van de veiligheidsindex volgens de
standaardmethode.. De afwijking blijft echter zeer groot en onveilig. Men moet hieruit concluderen dat
geen van beide zone methodes
methode voor de beschouwde configuratie toepasbaar is.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


62
Figuur 45: β2 plaatconfiguratie2 standaardberekening (proef3), zone methode2 (proef2), zone methode1 (proef1),
( ISO 834

3.12.4. Zone methode3 (ISO 834)


Zone methode3 is een uitbreiding van zone methode2 waarbij ditmaal het staal aan de ‘werkelijke’
lokale temperatuur werkt en dus buiten de vereenvoudiging van de zone methode gehouden wordt.

A priori kan men verwachten dat de resultaten van deze berekening zeer goed met de resultaten van de
standaardberekening zullen overeenstemmen. Bij de 500°C-methode
500°C methode werd immers reeds gevonden dat
een goede benadering van de standaardmethode kan bekomen worden wanneer men rekent met de
werkelijke staaltemperatuur. Deze vermoedens worden bevestigd in Tabel 33.
33

Tabel 33:: Verschil in fractielwaarden,


fractielwaarde n, plaatconfiguratie2, standaardmethode en zone methode3, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
ΔMR,fi,t,5[kNm] 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 -0,06 -0,20 -0,38 -0,36
ΔMR,fi,t,50[kNm] 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
ΔMR,fi,t,95[kNm] 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00

De resultaten van zone methode3 blijken vrijwel exact overeen te


t e stemmen met de resultaten van de
standaardberekening. Zone methode3 lijkt inderdaad nauwkeuriger te zijn dan de 500°C
500°C-methode. Men
kan concluderen dat het verrekenen van de staalbijdrage aan de lokale , ‘werkelijke’
‘w staaltemperatuur
bepalend is voor de nauwkeurigheid
uwkeurigheid van de berekening.

3.12.1. Conclusie
Zowel de 500°C-methode,
methode, als zone methode3, resulteren in een zeer goede overeenstemming met de
resultaten van de standaardmethode. Op basis van de uitgevoerde simulaties kan men vermoeden dat
bij de berekening van het veldmoment in brandcondities een voldoende nauwkeurige benadering
mogelijk is volgens de vereenvoudigde methodes.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


63
De nauwkeurigheid van de berekening van MR,fi,t blijkt afhankelijk van het in rekening brengen van de
lokale staaltemperatuur. Laat men bij toepassing van de zone methode het staal werken aan de
temperatuur van het omringende beton, dan bekomt men voor de beschouwde configuratie een grove
overschatting van het weerstandbiedend moment. Deze werkwijze waarbij men de vereenvoudigde
berekeningsmethode uitbreidt tot het staal dient absoluut vermeden te worden.

3.13. Studie probabilistische variabelen (ISO 834)


De doelstellingen van deze thesis vermelden expliciet het onderzoeken van de impact van de
verschillende probabilistische variabelen. Het is de bedoeling om na te gaan in hoeverre het
probabilistisch beschouwen van iedere variabele belangrijk is voor de modellering van de plaat tijdens
brand. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door vergelijkende Monte Carlo simulaties uit te voeren voor
plaatconfiguratie2 bij ISO 834.

3.13.1. Variatie van de hoogte


Er worden simulaties uitgevoerd met deterministische hoogte (proef1). Het verschil met de resultaten
uit de originele simulaties waarbij h wel probabilistisch werd bepaald (proef2) is weergegeven in Tabel
34.

Tabel 34: Verschil karakteristieken μ en σ, plaatconfiguratie2 met σh=5mm (proef2) en σh=0mm (proef1), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
μ2-μ1 [kNm] 0,08 0,08 0,08 0,08 0,07 0,07 0,07 0,07 0,06
σ2-σ1 [kNm] 0,11 0,09 0,06 0,05 0,04 0,03 0,03 0,02 0,02

Uit het vergelijken van het kleine verschil met de steekproefkarakteristieken van de standaardsimulatie
(Tabel 13, p.40), blijkt duidelijk dat de impact van de hoogtevariatie zeer beperkt blijft. De indices β2
verschillen niet. De hoogte van de plaat mag dan ook als een deterministische parameter beschouwd
worden.

3.13.2. Variatie van de betondekking


De β-indices bekomen voor plaatconfiguratie1 en plaatconfiguratie2 bij de standaardmethode lijken vrij
laag. Voor plaatconfiguratie2 bij ISO 834 brand bleek er bijvoorbeeld 31,8% kans op het bereiken van
MEd,fi vóór het bereiken van de door EN 1992-1-2 vooropgestelde brandweerstand van 240 minuten
(Tabel 10, p.36).

Bij deze simulaties werden echter de meest extreme waarden voor de standaardafwijking van de
betondekking (o.b.v. [Holický en Sýkora, (2010)] toegepast. Een hypothese luidt dat de brandweerstand
voor het veldmoment zeer afhankelijk is van de positionering van het wapeningsstaal ten opzichte van
het blootgesteld oppervlak en van de nauwkeurigheid waarmee dit gebeurt. Dit blijkt uit het feit dat de
Eurocode de positionering als enig criterium hanteert bij het vooropstellen van een brandweerstand van
de plaat. De hypothese m.b.t. de nauwkeurigheid van de plaatsing wordt onderzocht door simulaties uit
te voeren waarbij de variatie van de betondekking σdekking gereduceerd wordt tot de ondergrens van
5mm [Holický en Sýkora, (2010)], en door simulaties uit te voeren met een deterministische
betondekking.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


64
a. Gereduceerde variatie van de betondekking
Figuur 46 visualiseert de resu
resultaten voor MR,fi,t in een simulatie met σdekking gereduceerd tot 5mm
(proef2). Een vergelijking met de standaardberekening ((σdekking=15mm,, proef1)
proef1 volgt in Figuur 47.

Figuur 46: MR,fi,t, plaatconfiguratie2,


ie2, σdekking=5mm, ISO 834

Figuur 47: MR,fi,t, plaatconfiguratie2, σdekkking=15mm (proef1) en 5mm (proef2), ISO 834

De variatie van de betondekking blijkt op basis van Figuur 47 een zeer belangrijke iimpact te hebben op
het verloop van MR,fi,t. De fractielen van MR,fi,t zijn voor beide simulaties bij de start van de brand
nagenoeg identiek, maar verder
v erder in de brand ontstaat een zeer groot verschil tussen de 5% 5%- en 95%-
fractielen. De steile daling van M R,fi,t,5 uit de originele simulatie wordt met de gereduceerde σdekking niet

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


65
langer waargenomen. Anderzijds valt ook 95%-fractiel bij grote brandtijden in de simulatie met kleinere
σdekking kleiner uit.

Beide fenomenen zijn eenvoudig te verklaren. De lager gelegen 5%-fractiel in de simulatie met grote
σdekking is een gevolg van het groter aantal platen waarbij de wapening zeer dicht bij het blootgesteld
oppervlak gelegen is. Deze staven werken bijgevolg bij hogere temperaturen dan verwacht op basis van
de nominale betondekking, wat resulteert in lagere sterktekarakteristieken. Voor grote brandtijden
verdwijnt het verschil tussen MR,fi,t,5 van beide simulaties omdat de 5%-fractiel voor beide simulaties zijn
minimale waarde nadert.

De hogere waarde van MR,fi,t,95 vanaf 90min in de simulatie met grote σdekking is een gevolg van het groter
aantal staven dat ver van het blootgesteld oppervlak verwijderd is en werkt aan veel lagere
temperaturen. Deze lagere temperaturen corresponderen met hogere sterktekarakteristieken, wat de
hogere waarde van MR,fi,t,95 verklaard. Dit fenomeen wordt niet waargenomen bij de start van de brand
omdat op dat moment de temperatuurstijging nog niet tot diep in de plaatdoorsnede is doorgedrongen
en vrijwel alle staven aan deze lagere temperatuur werken. De fractie zeer hoog gelegen staven heeft
zelfs een kleinere hefboomarm dan de staven ter hoogte van de nominale betondekking, zodat deze zeer
hoog gelegen staven bij de start van de brand corresponderen met een lage fractiel van MR,fi,t.

Een vergelijking van de steekproefkarakteristieken van MR,fi,t is weergegeven in Tabel 35. In beide
situaties stijgt de variatiecoëfficiënt van het weerstandbiedend moment significant met de tijd, en
overstijgt al vlug de normaal verwachte waarde van 0,1 à 0,15 [Holický en Sýkora, (2009)]. In [Holický en
Sýkora, (2009)] wordt eveneens dieper ingegaan op het belang van de variatiecoëfficiënt voor de
bepaling van relevante veiligheidsfactoren.

Tabel 35: Karakteristieken MR,fi,t, plaatconfiguratie2, variatie betondekking 15mm (proef1) en 5mm (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 µ [kNm] 210,72 188,15 153,43 126,16 104,31 87,90 72,01 61,57 52,34
σ [kNm] 35,83 36,60 44,59 48,78 49,13 47,36 43,59 40,25 36,06
δ [-] 0,17 0,19 0,29 0,39 0,47 0,54 0,61 0,65 0,69
proef2 µ [kNm] 209,67 194,65 163,93 136,66 112,05 90,63 69,47 56,59 46,65
σ [kNm] 34,48 33,50 33,44 33,89 34,14 34,13 31,80 28,59 24,70
δ [-] 0,16 0,17 0,20 0,25 0,30 0,38 0,46 0,51 0,53

Tabel 35 bevestigt dat σdekking een zeer belangrijk effect heeft op de standaardafwijking van MR,fi,t. De
hypothese dat de variatie van de betondekking een zeer grote impact heeft, wordt hiermee bevestigd.

Het verloop van β2 in de tijd, voor zowel proef1 als proef2, is weergegeven in Figuur 48. Zoals verwacht
kon worden op basis van Figuur 47 en Tabel 35 resulteert de grotere variatie van de betondekking in
beduidend lagere waarden van β2. De veiligheidsindex daalt voor proef2 ook veel gelijkmatiger dan in
het geval van proef1 waar een snelle daling waargenomen wordt bij de start van de brand. Dit is in
correspondentie met de steile daling van MR,fi,t,5 in de situatie met σdekking=15mm. Afhankelijk van de
waarde van β2 die vooropgesteld wordt als grenswaarde voor de definiëring van de brandweerstand,
heeft de grootte van σdekking een zeer belangrijk effect op de brandweerstandsklasse die voor de plaat

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


66
weerhouden wordt. Dit zal bij de bespreking
besp reking van de deterministische betondekking grafisch aangetoond
worden.

Figuur 48:: Veiligheidsindex, plaatconfiguratie2, σdekking=15mm (proef1) en σdekking=5mm (proef2),


(proef2) ISO 834

b. Deterministische betondekking
Deze test wordt uitgevoerd
gevoerd met een deterministische betondekking van 35mm. Figuur 49 geeft de
evolutie van MR,fi,t en de 5%- 5% en 95%-fractielen weer i.f.v. de 50%-fractiel
fractiel bij initiatie van de brand
(MR,fi,0min,50). Uit de figuur blijkt dat de verdel
verdeling
ing van het weerstandbiedend moment nu in een nauwe
band met nagenoeg constante sectie om de dalende 50%-fractiel blijft.

Figuur 49: MR,fi,t als % MR,fi,0min,50, plaatconfiguratie2, σdekking=0mm, ISO 834

Als tweede punt van informatie worden de grafieken uit Figuur 49 in Figuur 50 gekoppeld aan MEd,fi en
MRd,fi,t. Hieruit blijkt dat de 5%-fractiel
5% van MR,fi,t de rekenwaarde van het aangrijpend moment nu veel
later onderschrijdt dan in Figuur 21, p.39.. Dit gebeurt op ongeveer 165min na de initiatie van de brand.
Dit is uiteraard nog steeds beduidend vroeger dan de vooropgestelde brandweerstand van 240min.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


67
Figuur 50: MR,fi,t, MRd,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie2 σdekking=0mm, ISO 834

De afwezigheid van de steile daling van M R,fi,t,5 moet resulteren in een veel beperktere
steekproefstandaardafwijking. Dit wordt bevestigd bij onderzoek van de steekproefkarakteristieken van
MR,fi,t. Hieruit blijkt zelfs dat σ continu daalt in de tijd voor het geval van een deterministische
betondekking (Tabel 36). De originele trend van een toenemende standaardafwijking tijdens brand bij
σdekking=15mm (zie Tabel 35) 35) is hiermee volledig omgebogen. Hieruit volgt dat de (on
(on-)nauwkeurigheid
waarmee de wapening geplaatst wordt inderdaad van zeer groot belang is voor de betrouwbaarheid van
de betonplaten tijdens brand.

Tabel 36: Karakteristieken


kteristieken simulatie M R,fi,t, plaatconfiguratie2, σdekking=0mm, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
µ [kNm] 209,52 195,94 164,98 138,86 114,59 91,02 68,43 55,92 46,23
σ [kNm] 34,25 33,45 32,44 31,42 30,36 29,31 29,05 26,85 22,99
δ [-] 0,16 0,17 0,20 0,23 0,26 0,32 0,42 0,48 0,50

Tabel 37 vergelijkt β2 van deze simulatie met de eerder bekomen resultaten


resultaten.

Tabel 37:: Veiligheidsindex, plaatconfiguratie2, σdekking=15mm, σdekking=5mm en σdekking=0mm, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
β2 [-], 15mm 4,90 4,18 2,65 1,86 1,40 1,11 0,84 0,65 0,47
β2 [-], 5mm 5,06 4,76 3,85 2,99 2,25 1,62 1,07 0,74 0,46
β2 [-], 0mm 5,09 4,80 4,00 3,30 2,61 1,90 1,14 0,77 0,47

Het verschil tussen de simulaties is zeer beperkt bij 0min en onbestaande bij 240min. De grootte van
σdekking heeft wel een zeer belangrijke impact op de evolutie van β2 tijdens de brand. Dit betekent dat
men – afhankelijk van de veiligheidsindex die men vooropstelt als grenswaarde voor het criterium R –
een zeer verschillende waarde van de brandweerstand bekomt voor de 3 simulaties ( Figuur 51, met
arbitraire grenswaarde β2=2).
= Dit bevestigt inderdaad de originele hypothese dat de nauwkeurigheid
waarmee de wapening geplaatst wordt uiterst belangrijk is.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


68
Figuur 51: β2, plaatconfiguratie2, σdekking=0mm, 5mm en 15mm, ISO 834

3.13.3. Variatie van de wapeningssectie


Bij de bespreking van plaatconfiguratie2 in de ISO 834 brand werd vermeld dat de procentuele afbouw
van het weerstandbiedend moment tijdens brand onafhankelijk lijkt te zijn van de hoeveelheid
wapening. Hieruit zou men kunnen afleiden dat voor de vermelde plaatconfiguraties de variatie van de
wapeningssectie onbelangrijk is. Deze stelling wordt onderzocht door de simulatie van plaatconfiguratie2
bij ISO 834 opnieuw uit te voeren, ditmaal met een deterministische wapeningssectie (gelijk aan de
nominale, niet de gemiddelde waarde voor A s).

De resultaten worden weergegeven in Tabel 38 en Tabel 39.

Tabel 38: Fractielen MR,fi,t, plaatconfiguratie2, met variatie A s (proef1) en nominale As (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 5% [kNm] 157,03 131,38 74,60 40,25 24,66 17,67 12,87 10,20 8,40
50% [kNm] 207,78 186,73 155,75 129,46 106,00 86,10 65,63 53,06 43,47
95% [kNm] 273,89 249,21 223,44 202,32 183,63 168,08 150,90 138,18 123,43
proef2 5% [kNm] 155,36 129,96 73,27 39,50 24,22 17,38 12,63 10,10 8,37
50% [kNm] 203,90 183,51 152,68 127,14 103,95 84,43 64,50 52,09 42,56
95% [kNm] 266,76 242,94 217,80 198,16 179,74 165,01 147,53 135,09 121,18

Tabel 39: σ, plaatconfiguratie2, met variatie As (proef1) en nominale A s (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
σ [kNm], proef1 35,83 36,60 44,59 48,78 49,13 47,36 43,59 40,25 36,06
σ [kNm], proef2 34,16 35,10 43,31 47,58 48,01 46,33 42,68 39,42 35,33
Δσ [kNm] 1,63 1,42 1,21 1,16 1,09 1,02 0,91 0,82 0,72

De verschillen tussen beide simulaties blijven beperkt. De procentuele afbouw van het
weerstandbiedend moment in de tijd is voor beide simulaties identiek en de verhouding tussen de 50%-
fractielen van de twee simulaties blijft constant gelijk aan 0,98. De verhouding van de 5%- en 95%-
fractielen blijft eveneens nagenoeg constant bij respectievelijk 0,99 en 0,98. Uit Tabel 39 blijkt verder dat

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


69
het verschil tussen de standaardafwijkingen σ van beide simulaties afneemt tijdens de brand. Dit
betekent dat de bijkomende variatie van M R,fi,t ten gevolge van het in rekening brengen van de
staalvariatie, afneemt tijdens de brand (en dit ondanks de globale stijging van σ).

Hieruit kan men besluitenn dat de procentuele reductie van het oorspronkelijk weerstandbiedend
moment vrijwel onafhankelijk is van de grootte van de aanwezige wapeningssectie. De variatie van de
wapeningssectie is daarenboven van secundair belang voor de onzekerheid met betrekking tot het
weerstandbiedend moment M R,fi,t.

3.13.4. Variatie
ariatie betondruksterkte bij kamertemperatuur
In de originele simulatie van plaatconfiguratie2 werd δfc(20) ingevoerd als 0,15. Ter vergelijking wordt
deze simulatie herhaald met een deterministische betondruksterkte ((δfc(20)=0,00).

De resultaten voor MR,fi,t volgen in Figuur 52.

Figuur 52 MR,fi,t, plaatconfiguratie2,


aatconfiguratie2, δfc(20)=0,15 (proef1) en δfc(20)=0,00 (proef2), ISO 834

In Figuur 52 blijkt het verschil voor MR,fi,t zeer beperkt. Dit wordt bevestigd in Tabel 40. Het lijkt
overbodig om nog testen uit u it te voeren met tussenliggende waarden van δfc(20). Men kan nu reeds
concluderen dat δfc(20) voor het veldmoment van plaatconfiguratie
plaatconfiguratie2 een eerder onbelangrijke parameter
is.

Tabel 40:: Verschil steekproefkarakteristieken en β, plaatconfiguratie2, δfc(20)=0,15 (proef1) en δfc(20)=0,00 (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
μ1 – μ2 [kNm] 2,10 1,74 1,28 0,97 0,75 0,60 0,46 0,38 0,31
σ1 – σ2 [kNm] 0,50 0,60 0,65 0,62 0,56 0,50 0,43 0,38 0,32
β2 – β1 [-] 0,01 0,02 0,01 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


70
3.13.5. Variatie vloeigrens bij kamertemperatuur
Bij de bespreking van de variabele parameters in het model (‘ Hoofdstukdstuk 3.2’)
3.2 werd vermeld dat de
variatiecoëfficiënt van de vloeigrens bij kamertemperatuur
kam ertemperatuur gelijk genomen wordt aan 0,10. Op basis van
de formulering van de distributie van f y(20) in [Holický en Sýkora, (2010)] heeft de waarde van de
variatiecoëfficiënt een belangrijke invloed op de grootte van de gemiddelde vloeigrens. Hieronder w ordt
onderzocht wat het effect is van een reductie van deze variatiecoëfficiënt. A priori zou men kunnen
aannemen dat het berekend weerstandbiedend moment verkleint en dat ook de onzekerheid afneemt.

a. Variatiecoëfficiënt 0,07
Een eerste test wordt uitgevoerd
uitgevoerd met een variatiecoëfficiënt van 0,07. Een vergelijking van de bekomen
resultaten met de standaardsituatie waarbij δfy(20) 0,10 bedraagt, is weergegeven in Figuur 53. In deze
figuur blijkt een duidelijke reductie van de onzekerheid m.b.t. M R,fi,t, een een algemene daling van de
waarde van de verschillende fractielen.

Figuur 53: Vergelijking M R,fi,t, plaatconfiguratie2, δfy(20)=0,10 (proef1) en δfy(20)=0,07 (proef2), ISO 834

Deze opmerking wordt bevestigd in Tabel 41. Het verschil tussen de steekproefkarakteristieken is het
grootst bij de initiatie van de brand. Verder in de brand verkleint dit verschil. Zoals blijkt uit Figuur 53 is
bij 240min vooral MR,fi,t,95 verantwoordelijk voor het verschil in steekproefstandaardafwijking.

Tabel 41: Verschil


rschil steekproefkarakteristieken en β2, plaatconfiguratie2, δfy(20)=0,10 (proef1) en δfy(20)=0,07 (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
μ1 – μ2 [kNm] 14,07 12,53 10,16 8,28 6,78 5,65 4,56 3,84 3,21
σ1 – σ2 [kNm] 5,18 4,53 4,13 4,02 3,83 3,59 3,24 2,95 2,61
β2,2 – β2,1 [-] 0,37 0,20 0,02 -0,02 -0,03 -0,04 -0,05 -0,05 -0,06

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


71
Het effect op β2 volgt in Figuur 54.. Hieruit volgt dat de gereduceerde variatie bij de start van de brand
een positief effect heeft op de veiligheidsindex. Later in dee brand keert dit fenomeen om. Hieruit volgt
dat bij de start van de brand de reductie van de standaardafwijking primeert bij de bepaling van de
veiligheidsindex. Later in de brand domineert het gereduceerde gemiddelde.

Figuur 54: β2, plaatconfiguratie2, δfy(20)=0,10 (proef1) en δfy(20)=0,07 (proef2), ISO 834

Dit fenomeen wordt verder onderzocht door in de volgende simulatie de variatie van de vloeigrens
volledig uit te schakelen.

b. Variatiecoëfficiënt δfy(20) = 0,00


Het elimineren
en van de onzekerheid m.b.t. de grootte van de vloeigrens bij kamertemperatuur heeft tot
gevolg dat de vloeigrens fy in het model wordt ingevoerd met nominale waarde gelijk aan de
karakteristieke waarde f yk. De gemiddelde waarde van de vloeigrens wordt imm
immers bepaald op basis van
(21) [Holický en Sýkora,
kora, (2010)].
(2010)]

 fy 20  f yk  2 fy 20 (21)

De resultaten worden opnieuw weergegeven in vergelijking met de standaardsimulatie ( Figuur 55).

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


72
Figuur 55: MR,fi,t, plaatconfiguratie2, δfy(20)=0,10 (proef1) en δfy(20)=0,00 (proef2), ISO 834

Ditmaal wordt voor de volledige 240min een zeer belangrijk verschil in M R,fi,t,50 waargenomen. Voor
proef2 (δfy(20)=0,00) ligt MR,fi,t,50 lager dan voor proef1 (standaardsimulatie, δfy(20)=0,10). Hetzelfde geldt
voor MR,fi,t,5 en MR,fi,t,95. Het is echter opvallend dat het verschil tussen proef1 en proef2 beduidend
kleiner is voor MR,fi,t,5 dan voor MR,fi,t,95.

Enerzijds is dit uiteraard een gevolg van de lognormale verdeling van f y(20) waardoor de bijdrage van de
staart van de lognormale distributie vooral de hoge fractielen van proef1 vergroot. Anderzijds geeft de
correspondentie tussen de 5%-fractielen
5% fractielen een vertekend beeld. Beide curves convergeren immers naar
mom 24.
dezelfde minimale waarde van het weerstandbiedend moment

De gereduceerde variatie resulteert bij de start van de brand in een kleinere onderschrijdingskans van
MEd,fi, en dus hogere waarden van β2 (Figuur 56). ). Dit ondanks de lagere waarden
waarde van het
steekproefgemiddelde en de 50%50%-fractiel
actiel van proef2. Verder in de brand verkleint het verschil in
standaardafwijking en domineert het lager gemiddelde, zodat β2 voor proef 2 lager uitvalt dan voor
proef1. Dit is dezelfde opmerking die eerder gemaakt werd bij de bespreking van de simulaties met
δfy(20)=0,07.

24
Het concept ‘minimale waarde van het weerstandbiedend moment’ wordt besproken in ‘ Hoofdstuk 4.3.15.3’

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


73
Figuur 56: β2, plaatconfiguratie2, δfy(20)=0,10 (proef1) en δfy(20)=0,00 (proef2), ISO 834

De veiligheidindices uit Figuur 56 komen overeen met een verhouding van de theoretische faalkans
fa
volgens Tabel 42.. Hieruit volgt dat – hoewel de corresponderende veiligheidsindices nog divergeren
(Figuur 56) – de verhouding van de theoretische faalkansen
faalkans vanaf 90min ongeveer constant blijf

Tabel 42:: Theoretische verhouding faalkans o.b.v. β2, plaatconfiguratie2, δfy(20)=0,10 (proef1) en δfy(20)=0,00 (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
faalkans1/faalkans2 54,01 4,14 0,88 0,79 0,80 0,80 0,81 0,81 0,81

Uit deze resultaten blijkt dat wanneer de lognormale distributie utie en de formulering van de
karakteristieken van deze distributie volgens [Holický en Sýkora, (2010)] worden aangehouden, de
variatie van de vloeigrens bij kamertemperatuur een belangrijke parameter is met een significante
impact op het uiteindelijke res
resultaat van MR,fi,t.

Op basis van het beperkt aantal besproken simulaties is het echter niet mogelijk om een volledig beeld te
vormen van de impact van δfy(20) op MR,fi,t. Daarenboven heeft δfy(20) eveneens een effect op de
bovenwapening, die nauwelijks een temperatuurseffect ondervindt t.g.v. de brand, zodat er mogelijks
een zekere ruis aanwezig is, is waardoor het interpreteren van de resultaten bemoeilijkt
bemoeilijk wordt. Om het
effect van δfy(20) verder te onderzoeken en het effect van de bovenwapening uit te schakelen, worden
nieuwe simulaties uitgevoerd met ditmaal een enkel gewapende doorsnede.

c. Variatie δfy(20) voor een enkel gewapende doorsnede


Het effect van
an de variatiecoëfficiënt δfy(20) wordt verder onderzocht door met verschillende waarden voor
deze parameter simulaties uit te voeren op een enkelvoudig gewapende doorsnede. Praktisch wordt
plaatconfiguratie2 aangehouden, met Ø 2 = 0. Verder in het verslag wordt meer specifiek ingegaan op het
onderscheid dubbel gewapend / enkel gewapend (‘ (‘Hoofdstuk 4.3.15.3’).

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


74
Tabel 43 vermeldt de gehanteerde benaming van de verschillende testen.

Tabel 43:: Benaming uitgevoerde simulaties, plaatconfiguratie2 zonder bovenwapening


Benaming δfy(20)
proef1 0,00
proef2 0,02
proef3 0,04
proef4 0,06
proef5 0,08
proef6 0,10

Figuur 57 geeft een overzicht van de evolutie van het steekproefgemiddelde tijdens ISO 834 brand.
Hieruit blijkt dat het steekproefgemiddelde eenzelfde verloop kent voor de verschillende simulaties.

Figuur 57: µ steekproef MR,fi,t, plaatconfiguratie2 enkel gewapend, δfy(20) volgens Tabel 43,, ISO 834

Het absolute verschil tussen de simulatie


simulatiess vermindert sterk tijdens brand. De onderlinge verhouding
blijft echter constant. Dit volgt uit Tabel 44 waar voor elke proef de evolutie van µ gegeven wordt als
percentage van de waarde bij 0min. Aangezien de verschillende proeven
proev en allen gelijk evolueren, blijft ook
de verhouding tussen de proeven onderling constant.

Tabel 44: Evolutie µ t.o.v. waarde bij 0min [%], plaatconfiguratie2 enkel gewapend, δfy(20) volgens Tabel 43, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 100,00 89,04 72,13 58,83 48,16 40,15 32,37 27,26 22,74
proef2 100,00 89,04 72,13 58,83 48,17 40,15 32,38 27,26 22,74
proef3 100,00 89,04 72,13 58,84 48,17 40,15 32,38 27,27 22,75
proef4 100,00 89,04 72,14 58,84 48,18 40,16 32,39 27,28 22,75
proef5 100,00 89,04 72,15 58,85 48,18 40,17 32,40 27,28 22,76
proef6 100,00 89,05 72,16 58,86 48,20 40,18 32,41 27,29 22,77

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


75
Een vergelijking van de steekproefstandaardafwijking
ste volgt in Figuur 58.. Ook hier blijkt de evolutie
volledig gelijkaardig. De verhouding tussen de verschillende standaardafwijkingen ( σ gewogen t.o.v. σ
proef6) neemt toe na start van de brand en blijft constant vanaf 90min ( Tabel 45).

Figuur 58: σ steekproef MR,fi,t, plaatconfiguratie2 enkel gewapend, δfy(20) volgens Tabel 43,, ISO 834

Tabel 45: σ t.o.v. σ proef6, plaatconfiguratie2 enkel gewapend, δfy(20) volgens Tabel 43,, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 0,66 0,70 0,76 0,78 0,79 0,79 0,79 0,79 0,79
proef2 0,69 0,73 0,79 0,81 0,82 0,82 0,82 0,83 0,83
proef3 0,74 0,78 0,83 0,85 0,86 0,86 0,86 0,86 0,86
proef4 0,81 0,84 0,88 0,89 0,90 0,90 0,90 0,90 0,90
proef5 0,90 0,91 0,93 0,94 0,95 0,95 0,95 0,95 0,95
proef6 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00

Dit betekent dat het effect van δfy(20) op de onzekerheid van MR,fi,t zich sterker laat gelden bij de start van
de brand. Later in de brand blijkt het effect gereduceerd. Anderzijds is δfy(20) ook op 240min nog
verantwoordelijk voor 20% van de standaardafwijking. Dit volgt uit het vergel ijken van proef1 en proef6
in Tabel 45,, waarbij het enige
enig verschilpunt tussen beide proeven de toepassing is van onzekerheid m.b.t.
δfy(20).

De verschillende steekproefkarakteristieken hebben een duidelijke impact op de evolutie v an de


veiligheidsindices β2 (Figuur
Figuur 59) en β7 (Figuur 60). Uit Figuur 59 blijkt dat m.b.t. de kans op
onderschrijden van M Ed,fi een kleinere δfy(20) bij de start van de brand een duidelijk positieve invloed
heeft. Verder in de brand wisselt dit en geeft proef6 de hoogste waarde voor de veiligheidsindex.
Daarnaast blijkt uit Figuur 60 dat een grotere δfy(20) tijdens de volledige brand een positief effect heeft
h op
de kans op onderschrijden van M Rd,fi,t. Uiteraard dient men hierbij opnieuw op te merken dat (op basis
van [Holický
Holický en Sýkora, (2010)])
(2010)] een grotere waarde van δfy(20) een positief effect heeft op µfy(20).

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


76
Figuur 59: β2, plaatconfiguratie2
laatconfiguratie2 enkel gewapend, δfy(20) volgens Tabel 43, ISO 834

Figuur 60: β7, plaatconfiguratie2 enkel gewapend, δfy(20) volgens Tabel 43, ISO 834

Uit beide figuren kan men concluderen dat proef6 voor grotere brandtijden een grotere veiligheidsindex
geeft. Waarom een hogere δfy(20) bij de start van de brand – ondanks het hoger gemiddelde van f y(20) –
resulteert in een lagere β2 en een hogere β7, wordt verduidelijkt aan de hand van Figuur 61 en Figuur 62,
bepaald voor 30min ISO 834 brand. Uit Figuur 61 blijkt duidelijk dat het oppervlak onder de
kansdichtheidsfunctie van proef1, links van de grens bepaald door MRd,fi,t, groter is dan het
corresponderende oppervlak
pervlak onder de kansdichtheidsfunctie van proef6. Dit betekent dat de kans op
onderschrijden van MRd,fi,t kleiner is voor proef6, zodat β7 groter is. Wanneer men inzoomt op het deel
van de curve ter hoogte van M Ed,fi blijkt dat ditmaal proef6 inderdaad een groter oppervlak heeft onder
de kansdichtheidsfunctie links van M Ed,fi dan proef1 (Figuur 62),, zodat de kans op onderschrijden van
MEd,fi groter is voor proef6 en de corresponderende waarde voor β2 bijgevolg kleiner.
kleiner

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


77
Figuur 61: Distributie M R,fi,t en grenzen MRd,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie2 enkel gewapend, δfy(20) volgens Tabel 43, ISO 834

Figuur 62: Detailopname Figuur 61,


61 verticale as logaritmisch

Voor de volledigheid wordt de evolutie van de fractielen ook grafisch voorgesteld ((Figuur 63 en Figuur
64) en in tabelvorm (Tabel 46 en Tabel 47). ). Met deze figuren wordt ook het grote verschil bevestigd dat
bekomen werd in Figuur 55, 55 p.73,, voor de dubbel gewapende doorsnede. Op basis van Figuur 63 en
Figuur 64 blijkt het grote verschil tussen de fractielen van M R,fi,t voor δfy(20)=0,00 en 0,10 het re
resultaat te

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


78
zijn van een vrij geleidelijke evolutie bij toename van δfy(20). Zo blijkt uit deze figuren inderdaad dat
MR,fi,0min,50 van proef6 zeer dicht bij M R,fi,0min,95 van proef1 gelegen is, zoals ook werd opgemerkt in Figuur
55 voor de dubbel gewapende doorsnede.

Figuur 63: MR,fi,t,50, plaatconfiguratie2 enkel gewapend, δfy(20) volgens Tabel 43, ISO 834

Figuur 64: MR,fi,t,5 en MR,fi,t,95, plaatconfiguratie2


plaatcon enkel gewapend, δfy(20) volgens Tabel 43,, ISO 834

Tabel 46: Evolutie M R,fi,t,5 t.o.v. MR,fi,0min,5, plaatconfiguratie2 enkel gewapend, δfy(20) volgens Tabel 43, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 100,00 81,81 43,75 21,79 11,98 8,03 4,98 3,38 2,18
proef2 100,00 81,64 43,86 22,08 12,10 8,08 5,01 3,38 2,18
proef3 100,00 82,00 44,19 22,26 12,20 8,16 5,10 3,42 2,21
proef4 100,00 82,61 44,67 22,58 12,33 8,28 5,18 3,49 2,21
proef5 100,00 83,11 45,05 22,99 12,50 8,33 5,26 3,54 2,27
proef6 100,00 83,56 45,55 23,23 12,69 8,50 5,31 3,60 2,33

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


79
Tabel 47: Evolutie MR,fi,t,95 t.o.v. MR,fi,0min,95, plaatconfiguratie2 enkel gewapend, δfy(20) volgens Tabel 43, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 100,00 91,73 82,21 74,92 68,22 62,51 56,00 51,11 45,78
proef2 100,00 91,40 81,71 74,52 68,15 62,35 55,95 51,03 45,61
proef3 100,00 91,34 81,78 74,46 67,87 62,00 55,71 50,86 45,46
proef4 100,00 91,34 81,66 74,14 67,51 61,73 55,55 50,80 45,34
proef5 100,00 91,18 81,51 73,72 66,93 61,31 54,87 50,02 44,73
proef6 100,00 90,77 81,06 73,20 66,34 60,71 54,10 49,22 44,04

d. Conclusie
Uit de simulaties blijkt dat de procentuele afname van µ vrijwel onafhankelijk is van δfy(20) (Tabel 44). Er is
wel degelijke een beperkt verschil in de relatieve evolutie van MR,fi,t (Tabel 46 en Tabel 47), maar dit
verschil blijft relatief beperkt. Bij de start van de brand resulteert δfy(20) in een belangrijke vergroting van
de onzekerheid. Dit effect wordt deels gereduceerd voor grotere brandtijden (Tabel 45).

Los van het feit dat δfy(20) geen groot effect blijkt te hebben op de procentuele afbouw van de
karakteristieken in de tijd, heeft δfy(20) wel een groot effect op de grootte van de gerealiseerde
steekproefkarakteristieken. Dit komt tot uiting bij de visualisatie van β7 waar alle curves een zeer
gelijkaardig verloop tonen, met echter een groot verschil tussen de hoogste en laagste curve. Hieruit
volgt dat δfy(20) wel degelijk een belangrijk effect heeft op het veiligheidsniveau van de plaat.

3.13.6. Variatie elasticiteitsmodulus beton bij kamertemperatuur


De volgens (9), p.20, berekende Ec(20) wordt bij de probabilistische simulaties vermenigvuldigd met een
lognormaal verdeelde probabilistische factor, met gemiddelde 1 en standaardafwijking 0,15. Het effect
op de grootte en variatie van MR,fi,t wordt onderzocht aan de hand van controlesimulaties waarbij deze
factor deterministisch gelijk aan 1 gehouden wordt. Zoals blijkt uit Tabel 48 is het effect op MR,fi,t uiterst
beperkt.

Tabel 48: Verschil μ en σ, plaatconfiguratie2 met EC(20) deterministisch (proef2) en Ec(20) probabilistisch (proef1), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
μ2-μ1 [kNm] 0,06 0,05 0,05 0,04 0,03 0,03 0,03 0,02 0,02
σ2-σ1 [kNm] 0,00 0,01 0,01 0,02 0,02 0,02 0,01 0,01 0,01

Er wordt geen verschil bekomen bij de berekening van β2. Men kan dan ook besluiten dat de onzekerheid
m.b.t. Ec tijdens brand minder belangrijk is voor de beschouwde plaatconfiguratie. Deze parameter kan
dan ook deterministisch ingevoerd worden.

3.13.7. Variatie elasticiteitsmodulus staal bij kamertemperatuur


Het in rekening brengen van een probabilistische factor op de elasticiteitsmodulus van het staal blijkt
eveneens een verwaarloosbare impact te hebben op MR,fi,t (Tabel 49).

Tabel 49: Verschil μ en σ, plaatconfiguratie2 met Es(20) deterministisch (proef2) en Es(20) probabilistisch (proef1), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
μ2-μ1 [kNm] -0,01 -0,01 -0,01 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
σ2-σ1 [kNm] -0,01 -0,01 -0,01 -0,01 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


80
Op basis van het uiterst beperkte verschil in Tabel 49 kan men besluiten dat ook E s deterministisch mag
beschouwd worden.

3.13.8. Effect van de variatie van het temperatuurseffect op de materiaalkarakteristieken


Bij toepassing van de probabilistische reductiecoëfficiënten van de materiaalkarakteristieken i.f.v. θ,
bepaalt een uniform verdeelde parameter η of een hoge,, dan wel een lage fractiel van de reductiecurve
wordt toegepast (Figuur 65).
65 Hier wordt onderzocht hoe groot het effect is van deze variabiliteit van de
reductiecoëfficiënt.

Figuur 65: Fractielcurven relatieve vloeigrens van staal in functie van de temperatuur
temperatuur, [Minne,
Minne, (1979)]
(1979)

a. Toepassing 50%-fractielcurven
fractielcurven [Minne, (1979)]
De randomveranderlijken η die de afbouw van de materiaalkarakteristiek
kteristiek bepalen worden allen gelijk
gesteld aan 0,50. Dit betekent dat de materiaalkarakteristieken dalen volgens de 50% -fractiel van de
reductiecoëfficiënten

Een grafische voorstelling van de bekomen resultaten is te vinden in Figuur 66. Figuur 67 vergelijkt dit
resultaat (proef2) met MR,fi,t volgens de standaardberekening van plaatconfiguratie2 (proef1).

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


81
Figuur 66: MR,fi,t, plaatconfiguratie2 met reductie sterktekarakteristieken i.f.v. θ bepaald door de 50%-fractielen,
50% ISO 834

Figuur 67: MR,fi,t, plaatconfiguratie2, standaardberekening (proef1) en berekening met ηi=0,50 (proef2), ISO 834

Het verloop van β2 volgt in Tabel 50.. Hier worden ook de resultaten van de standaardberekening van
plaatconfiguratie2 opnieuw weergegeven. Een visualisatie van deze waarden volgt in Figuur 68.

Tabel 50: β2, plaatconfiguratie2 standaard en met ηi=0,50, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
ηi=0,50 [-] 4,90 4,45 2,93 2,07 1,58 1,26 0,97 0,76 0,57
standaard [-] 4,90 4,18 2,65 1,86 1,40 1,11 0,84 0,65 0,47

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


82
Figuur 68: β2 inclusief verhouding faalkansen, plaatconfiguratie2 standaard en met ηi=0,50, ISO 834

Omdat een verschil in β-waarde


waarde soms misleidend klein kan lijken, wordt eveneens de verhouding van de
theoretische faalkansen gevisualiseerd. Deze verhouding piek
piektt bij 30min brand en nadert de eenheid bij
lange brandtijden. Het is opvallend dat de theoretische veiligheid van de constructie die met de 50% -
fractielen berekend werd hoger is dan de veiligheid bekomen bij de standaardberekening. Hieruit volgt
dat het in rekening brengen van de variatie op de reductie van de materiaalkarakteristieken wel degelijk
een impact heeft. Deze impact blijkt echter relatief klein te zijn en enkel gevolgen te hebben op de
grootte van de spreiding om M R,fi,t,50 (Figuur 67).

Een vergelijking van MR,fi,t,50 van de standaardberekening en de nieuwe simulatie met ηi=0,50 wordt
gegeven in Tabel 51. In deze tabel wordt bevestigd dat de 50%-fractielen
fractielen van MR,fi,t zeer gelijk evolueren.
Eenzelfde
elfde situatie ziet men bij het bestuderen van het gemiddelde. Tussen de gemiddelde waarden voor
beide simulaties is er inderdaad nauwelijks verschil (Tabel 52).). Het verschil in de evolutie van de β2 in
Tabel 50 is dus inderdaad volledig te wijten aan een grotere steekproefstandaardafwijking
steekproefstandaardafwijking.

Tabel 51: MR,fi,t,50, plaatconfiguratie2 standaard en met ηi=0,50, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
ηi=0,50 [kNm] 207,78 186,58 155,32 129,60 106,04 84,82 64,38 52,82 44,11
standaard [kNm] 207,78 186,73 155,75 129,46 106,00 86,10 65,63 53,06 43,47

Tabel 52: gemiddelde M R,fi,t, plaatconfiguratie2 standaard en met ηi=0,50, ISO 834
tijd 0 30 60 90 120 150 180 210 240
ISO 834 [min] 210,71 188,16 153,48 126,21 104,35 87,93 72,06 61,63 52,42
ηi=0,50 [kNm] 210,72 188,15 153,43 126,16 104,31 87,90 72,01 61,57 52,34

De evolutie van de standaardafwijking voor beide proeven wordt gevisualiseerd in ( Figuur 69). Ook het
verschil tussen beide waarden (Δσ) ( wordt gevisualiseerd. Het verschil tussen de
steekproefstandaardafwijkingen stijgt continu na initiatie van de brand. Dit is bijzonder interessant t.o.v.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


83
het golvend verloop – met een maximum t.h.v. 120min – van de individuele
steekproefstandaardafwijkingen. De bijkomende onzekerheid m.b.t. MR,fi,t, ten gevolge van het in
rekening brengen van de onzekerheid
onzeker m.b.t. de afname van de materiaalkarakteristieken bij hogere
temperaturen, is met andere woorden
w groter bij langere brandtijden.. Dit is eenvoudig te verklaren
aangezien uit Figuur 65 blijkt dat de onzekerheid voor de individuele materiaalkarakteristieken (in casu
fy(θ)) eveneens blijft toenemen tot bij zeer hogere temperaturen. Hoe langer de brand duurt, hoe groter
het gedeelte van de doorsnede dat een effect van de opwarming ondervindt. Verder in de brand
ondervindt dus een groter deel van de doorsnede een toename va n de onzekerheid wat zich vertaalt in
de continu stijgende waarde van Δσ in Figuur 69.

Figuur 69: Vergelijking


ng steekproefstandaardafwijking, plaatconfiguratie2 standaard en met ηi=0,50, ISO 834

Als conclusie dient men opnieuw op te merken dat het in rekening brengen van de variabiliteit van de
reductie van de sterktekarakteristieken bij hogere temperaturen slechts een zeer beperkte impact heeft
op de gemiddelde waarde van M R,fi,t en de 50%-fractiel. Indien
dien men dus op basis van nominale waarden
van MR,fi,t zou dimensioneren,
dimensioneren zal men bij beide besproken simulaties een vrijwel identieke
brandweerstand toekennen.

De variabiliteit van de sterktekarakteristieken heeft echter wel een duidelijke impact op de


standaardafwijking. Het verschil in standaardafwijking tussen beide berekeningswijzen neemt continu
toe na de start van de brand. Beide effecten samen resulteren in een verschil in veiligheidsindex ( Figuur
68) dat ontstaat bij de start
tart van de brand en daarna opnieuw afneemt
afneemt.. Deze afname van het verschil in
veiligheidsindex, ondanks de toename van het verschil in σ, is een gevolg van het dichter naderen van
het steekproefgemiddelde bij M Ed,fi (zoals aangetoond wordt in Figuur 70 waar beide curves resulteren in
ongeveer evenveel kans op het onderschrijden van de grens M Ed,fi), zodat bij lan lange brandtijden de
verhouding van de theoretische faalkansen
faalkans naar de eenheid nadert.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


84
Figuur 70: Onderschrijdingskans
nderschrijdingskans M Ed,fi bij normale verdeling M R,fi,t, standaardberekening (proef1) en ηi=0,50 (proef2), ISO 834

b. Toepassing 5%-curve
urve voor de reductie van de vloeigrens bij hogere temperaturen
In deze simulatie wordt voor de fractielcurve die de reductie van de vloeigrens van het staal aanduidt de
5%-fractiel
fractiel aangehouden. Alle andere variabelen worden probabilistisch met hun standaard
distributiefuncties ingevoerd.
ingevoerd Het resultaat van de berekening is gevisualiseerd in Figuur 71.

Figuur 71: MR,fi,t, plaatconfiguratie2 met aanhouden 5% fractiel f y(θ)/fy(20), ISO 834

Uit de figuur blijkt dat de 5% 5%-fractiel


fractiel lijkt te convergeren naar een constante waarde van ongeveer
1kNm. Het feit dat er volgens het rekenmodel steeds een zeker weerstandbiedend moment aanwezig
blijft, is het gevolg van de dubbele wapening
wape ning van plaatconfiguratie2. Zoals wordt besproken in Hoofdstuk

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


85
4.3.15.3 ontstaat hier een louter theoretisch weerstandbiedend moment met een dunne drukzone
bovenaan de plaat en waarbij de bovenwapening als trekwapening fungeert.
funge Een overzicht van de
berekende fractielwaarden van M R,fi,t is gegeven in Tabel 53.

Tabel 53: Fractielwaarden M R,fi,t, plaatconfiguratie2 met aanhouden 5%- fractiel f y(θ)/fy(20), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
MR,fi,t,5 156,13 110,30 42,69 10,70 5,97 4,44 3,41 2,84 2,47
MR,fi,t,50 206,47 169,65 127,89 95,65 68,37 44,58 22,70 15,01 11,28
MR,fi,t,95 271,75 229,24 191,45 164,57 141,58 123,74 104,47 90,95 75,27

De waarden in Tabel 53 worden vergeleken met de rekenwaarde van het aangrijpend moment M Ed,fi,t.
Hieruit volgt dat MR,fi,t,50 reeds bij ongeveer 190min brand M Ed,fi bereikt, meer dan 50min vroeger dan bij
de standaardberekening van plaatconfiguratie2 bij ISO 834 brandbrand. Dit is een eerste aanwijzing van het
effect dat gebruik van wapeningsstaal met mindere karakteristieken bij hoge temperaturen kan hebben
op de structurele integriteit van betonelementen. Het beschouwen van de veiligheidsindex bevestigt
deze analyse (Figuur 72).

Figuur 72: β2 (normaal) en β1 (effectief),


(effectief) plaatconfiguratie2 met aanhouden 5%- fractiel f y(θ)/f
)/fy(20), ISO 834

Deze resultaten worden vergeleken met de resultaten uit de standaardsimulatie.


standaardsimulatie Figuur 73 vergelijkt de
faalkans – op basis van β1 – voor beide situaties. De verticale as werd hierbij logaritmisch geschaald
geschaald.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


86
Figuur 73: Faalkans plaatconfiguratie2,
plaatconfiguratie2 standaard en ηfy(θ)=0,05, ISO 834

In Tabel 54 worden de overeenkomstige waarden van β1 gegeven. Negatieve waarden zijn een gevolg
van een theoretische
e faalkans groter dan 50%. Hierbij werd falen gedefinieerd volgens (22).

M R , fi ,t  M Ed , fi ,t (22)

Tabel 54: β1, plaatconfiguratie2,, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
met fy(θ),5% - 3,72 1,69 1,00 0,47 0,12 -0,25 -0,54 -0,83
standaard - 3,72 2,35 1,75 1,33 1,03 0,71 0,47 0,26

Uit Figuur 73 en Tabel 54 blijkt het grote verschil bij toepassing van f y,5%(θ). Na 60min brand is de
faalkans bij toepassing van f y,5%(θ) bijna 5x groter dan in geval van de standaardberekening
standaardberekening. Hieruit kan
men concluderen dat een correcte
corre inschatting van de evolutie van f y(θ)) van groot belang is voor de
dimensionering van betonconstructies tijdens brand. Heeft men a priori kennis van het feit dat staal
werd gebruikt met minder performantie bij hogere temperaturen, dan heeft dit een drastisch
dras effect op
de bekomen veiligheid in geval van brand. Op basis van deze resultaten kan men suggereren dat men bij
toepassing van de getabellariseerde
getabellariseerde afstanden tussen het staal en het blootgesteld betonoppervlak uit
EN 1992-1-2 2 eveneens minimumeisen moet mo et stellen met betrekking tot de performantie van het staal bij
hoge temperaturen.. Pas daarna zou men kunnen uitgegaan van de opgegeven brandweerstand Rx. Rx

Zoals vermeld wordt de keuze van de fractielcurve van f y(θ)) bepaald door een uniform verdeelde
randomveranderlijke. Deze situatie correspondeert met een a priori toestand waarbij geen verdere
informatie gekend is over de performantie bij hogere temperaturen van het in de constructie aanwezige
staal. Mogelijks kan n men deze onzekerheid m.b.t. de werkelijk aanwezige fractiel van de
reductiecoëfficiënten reduceren door het uitvoeren van proeven. De fractielcurven die toegepast
worden incorporeren immers eveneens een zekere onzekerheid m.b.t. het gebruikte staal [ Minne,
(1979)].
]. Dit principe van proefnemingen zou bijvoorbeeld kunnen toegepast worden wanneer men de

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


87
brandveiligheid van een bestaande constructie wenst te evalueren. Op basis van proefnemingen kan
men een nauwkeuriger beeld krijgen van de verwachte veiligheid van het gebouw tijdens brand. Dit is
met andere woorden een a posteriori kans waarbij de resultaten van proefwaarnemingen de veiligheid
van de constructie actualiseren. Op basis van deze analyse kan men vervolgens beslissen of het
noodzakelijk is om bijkomende brandwerende maatregelen te nemen. Voor meer informatie over het
actualiseren van kansen (de regel van Bayes) wordt verwezen naar [Taerwe, (2005)].

c. Conclusie
Uit de voorgaande simulaties blijkt dat het gemiddelde van MR,fi,t bekomen via de standaardberekening
van plaatconfiguratie2 kan benaderd worden door een eenvoudiger berekening waarbij de 50%-
fractielen van de reductiecoëfficiënten deterministisch worden opgelegd. Wanneer men bij een
specifieke constructie over weinig informatie beschikt, zou men in een eerste berekening eventueel
kunnen verantwoorden louter nominale waarden van de sterktereductie in rekening te brengen. De
variatie die op de temperatuursgebonden reductie van deze sterktekarakteristieken rust, heeft echter
een groot belang wanneer men over bijkomende informatie kan beschikken. Indien men door middel
van proeven of door andere aanwezige informatie – zoals een bestek of gedetailleerd plan – met grotere
zekerheid een bepaalde afbouw van een sterktekarakteristiek kan vooropstellen (zoals in casu de 5%-
fractiel van fy(θ)), blijkt dit een zeer grote impact te hebben op de verwachte veiligheid. Zoals besproken,
kan het bijzonder interessant zijn om de verwachte veiligheid van ‘onbekende’ constructies op deze
wijze te actualiseren.

3.13.9. Effect van de modelonzekerheid χ


De distributie en karakteristieken van de modelonzekerheid werden overgenomen uit [Holický en
Sýkora, (2010)], zodat χ lognormaal verdeeld is met gemiddelde 1,2 en standaardafwijking 0,15. Per plaat
wordt een random gegenereerde waarde van de modelonzekerheid toegepast. De berekende waarde
van het weerstandbiedend moment, bepaald uit het langsevenwicht in de bezwijkgrenstoestand, wordt
vermenigvuldigd met deze factor van de modelonzekerheid om de uiteindelijk weerhouden waarde van
MR,fi,t te bekomen. Dit betekent dat het uiteindelijk resultaat voor MR,fi,t vrijwel steeds groter is dan dit
bekomen uit een eenvoudige beschouwing van het langsevenwicht.

In deze sectie wordt in eerste instantie nagegaan wat het totale effect is van de plaatspecifieke
modelonzekerheid. Hiertoe wordt een Monte Carlo simulatie uitgevoerd waarbij de modelonzekerheid
niet in rekening gebracht wordt (χ = 1). Vervolgens wordt eveneens het effect bestudeerd van een
deterministische modelonzekerheid (χ = 1,2).

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


88
a. Simulatie met χ = 1
De resultaten
ten worden grafisch voorgesteld in Figuur 74.

Figuur 74: MR,fi,t, MRd,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie2 zonder modelonzekerheid,


modelonze ISO 834

Figuur 74 toont aan dat MR,fi,t,50 voor deze simulatie met χ=1 MEd,fi reeds bij 240min kruist, dit in
tegenstelling tot de standaardberekening waar MR,fi,t,50 MEd,fi bereikt bij 258min.
258min Ook de kruising tussen
MEd,fi en de 5%-fractiel
fractiel van het weerstandbiedend moment vindt duidelijk iets vroeger plaats (na 90min
brand
nd i.p.v. 100min). De grootte van de modelonzekerheid heeft dus zeker een belangrijke impact op de
bepaling van de brandweerstand.

Tabel 55 geeft een overzicht van de verhouding tussen de fractielwaarden van de standaardsimulatie
(proef1) en deze bekomen in de nieuwe simulatie met het uitschakelen van de modelonzekerheid
(proef2).

Tabel 55:: Verhouding fractielen M R,fi,t (proef1/proef2), plaatconfiguratie2, standaardsimulatie (proef1) en simulatie zonder
modelonzekerheid (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
5% 1,08 1,11 1,17 1,18 1,16 1,14 1,16 1,16 1,18
50% 1,19 1,18 1,17 1,17 1,18 1,18 1,18 1,18 1,18
95% 1,30 1,29 1,27 1,26 1,24 1,23 1,23 1,22 1,21

De verhouding van de 5%-fractielen


fractielen is kleiner dan 1,2. De 95%-fractielen
95% fractielen geven verhoudingen groter dan
het gemiddelde, en de verhouding van de 50%-fractielen
50% fractielen ligt net onder het gemiddelde. Het is vooral
interessant op te merken dat de verhoudingen voor grote brandtijd en benaderend naar de gemiddelde
waarde 1,2 lijken te convergeren. Hieruit volgt dat de impact van de variatie van de modelonzekerheid
afneemt tijdens de brand. Deze waarden worden gevisualiseerd in Figuur 75. Uit deze grafische
voorstelling blijkt dat de verhouding van de fractielwaarden inderdaad lijkt te convergeren naar een
gemiddelde waarde. De fluctuatie van de verhouding van de 5% -fractielen
fractielen kan door de auteur niet direct
verklaard worden.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


89
Figuur 75: Visualisatie Tabel 55,
55 plaatconfiguratie2, standaardsimulatie (proef1) en simulatie zonder modelonzekerheid
(proef2), ISO 834

Ter info wordt in Tabel 56 de evolutie van β2 gegeven. Kortort na de start van de brand overheerst de
verminderde onzekerheid t.g.v. het niet in rekening brengen van de probabilistische modelonzekerheid.
Dit resulteert in een hogere waarde van de veiligheidsindex. Voor grotere brandtijden domineert de
vergrotingsfactor
actor bij het wel in rekening brengen van de modelonzekerheid. De waarde van het
steekproefgemiddelde voor de situatie zonder modelonzekerheid ligt dichter bij de bezwijkwaarde van
MEd,fi, waardoor
or bij een grote brandduur de kans op onderschrijden van M Ed,fi groter wordt en β2 kleiner.

Tabel 56: β2, plaatconfiguratie2, standaardsimulatie (proef1) en simulatie zonder modelonzekerheid (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef2 7,05 5,25 2,78 1,83 1,32 1,00 0,70 0,49 0,29
proef1 4,90 4,18 2,65 1,86 1,40 1,11 0,84 0,65 0,47

b. Simulatie met χ = 1,2


Het volstaat om de individuele resultaten uit de vorige test met χ = 1 te vermenigvuldigen met 1,2 om
een zicht te krijgen op dit effect. Als belangrijkste effect dient
ient men op te merken dat de 50%-fractiel nu
voor grote brandtijden niet langer onder M Rd,fi,t gelegen is, maar er zeer nauw mee overeenstemt (Figuur
(
76).

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


90
Figuur 76: MR,fi,t, MRd,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie2
plaatcon met nominale modelonzekerheid,
kerheid, ISO 834

Tabel 57 vergelijkt β2 voor de verschillende simulaties.


simulaties . Hierbij staat proef1 voor de standaardsimulatie
met een probabilistische modelonzekerheid. Proef2 is de simulatie met χ = 1,2. 1,2 Proef3 correspondeert
met de simulatie zonder verrekenen van de modelonzekerheid (χ = 1). Aangezien
ngezien β2 volgens proef2 bij de
start van de brand correspondeert met β2 o.b.v. proef3 en op het eind van de brand met deze volgens
proef1, wordt de opmerking bevestigd dat de onzekerheid van χ domineert bij aanvang van de brand en
dat later de grootte (gemiddelde
emiddelde waarde) van χ primeert.

Tabel 57: β2, plaatconfiguratie2, met probabilistische χ (proef1), χ = 1,2 (proef2) en χ = 1 (proef3), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 4,90 4,18 2,65 1,86 1,40 1,11 0,84 0,65 0,47
proef2 7,35 5,50 2,95 1,98 1,47 1,15 0,87 0,67 0,49
proef3 7,05 5,25 2,78 1,83 1,32 1,00 0,70 0,49 0,29

c. Conclusie
Op basis van de vermelde resultaten kan men concluderen dat χ een zeer belangrijke invloed heeft op de
evolutie van de veiligheidsindex
dsindex ((Tabel 57).
). Het experimenteel bepalen van een correcte distributie voor
χ en het nauwkeurig
auwkeurig begroten van de parameters die deze distributie bepalen, is uitermate belangrijke
indien men de brandweerstand van elementen met precisie p recisie wenst te voorspellen. Indien men
verschillende (plaat-)) configuraties wenst te vergelijken, kan men overwegen om de modelonzekerheid
niet in rekening te brengen. Het voordeel hierbij is dat men de effecten van verschillende parameters
onafhankelijk van een ‘black-box’-modelonzekerheid
‘black kan begroten.

3.14. Conclusie ‘Studie


Studie probabilistische variabelen
variabelen’
Het effect van de verschillende probabilistische variabelen op de evolutie en variatie van M R,fi,t werd een
eerste maal onderzocht. Hiertoe werd voor plaatconfiguratie2 het effect van verschillende kleine
aanpassingen aan de definiëring van de probabilistische basisvariabelen bestudeerd. Doordat slechts één
enkele plaatconfiguratie werd onderzocht en gezien het beperkt
beperktee aantal testen is het niet mogelijk om

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


91
definitieve conclusies te formuleren. Het is wel mogelijk om op basis van de resultaten eerste besluiten
te trekken en voorstellen te formuleren voor verder uit te voeren simulaties.

a. De hoogte h
De variatie op de hoogte bleek onbelangrijk. Het lijkt aanvaardbaar om bij risicoanalyse van platen in
brandsituaties de hoogte deterministisch te beschouwen.

b. De betondekking c
De variatie van de betondekking blijkt een zeer belangrijk gegeven. Uit de simulaties volgt dat de grootte
van σdekking bepalend kan zijn voor de evolutie van de veiligheidsindex. Voor σdekking=15mm blijkt β2 voor
plaatconfiguratie2 zeer steil te dalen bij de start van de brand. Wordt de betondekking deterministisch
gerekend, dan bekomt men een veel gelijkmatiger evolutie van β2. Het verschil tussen de simulaties is
sterk gereduceerd vanaf 180min en verdwijnt volledig bij 240min ISO 834. Zoals bij de bespreking
grafisch werd aangetoond, kan het verschil in evolutie van de veiligheidsindex – in functie van de
gedefinieerde grenswaarde voor β2 – resulteren in een groot verschil in brandweerstand.

Men kan concluderen dat het in rekening brengen van de variatie op de betondekking uitermate
belangrijk is. Er wordt aangeraden meer in detail te onderzoeken welke waarde voor σdekking aangewezen
is. Mogelijks dient men hierbij te differentiëren in functie van het type constructie dat beschouwd wordt
(prefab, oudere constructie, nieuwbouw…), en het toezicht dat werd uitgeoefend bij de constructie.

c. De staalsectie As
De procentuele afbouw van MR,fi,t blijkt onafhankelijk van de variatie van de wapeningssectie. De variatie
van de staalsectie lijkt nauwelijks impact te hebben op de onzekerheid m.b.t. MR,fi,t. Anderzijds dient men
op te merken dat de nominale waarde van de staalsectie volgens [Holický en Sýkora, (2010)] met 1,02
moet vermenigvuldigd worden om de gemiddelde waarde te bekomen.

Samengevat lijkt de variabiliteit van As weinig belangrijk voor de begroting van MR,fi,t, en kan As
beschouwd worden als een deterministische parameter. Anderzijds zou men bij de toepassing van
risicoanalyse en de berekening van het ‘werkelijk’ weerstandbiedend moment de gemiddelde staalsectie
moeten invoeren (1,02 As,nominaal).

d. De betondruksterkte bij kamertemperatuur fc(20)


De variatie van fc(20) blijkt nauwelijks impact te hebben op MR,fi,t. Dit ondanks het feit dat µfc(20) op basis
van [Holický en Sýkora, (2010)] groter wordt geschat bij een grotere δfc(20).

Voor de beschouwde plaatconfiguratie en de berekening van een veldmoment lijkt het aanvaardbaar om
fc(20) te beschouwen als een deterministische waarde (gelijk aan de karakteristieke waarde f ck).

e. De vloeigrens bij kamertemperatuur fy(20)


De variatie van fy(20) wordt bepaald door δfy(20). De grootte van δfy(20) blijkt nauwelijks effect te hebben
op de procentuele afbouw van MR,fi,t. Er is wel een belangrijk effect op de absolute waarde van het
weerstandbiedend moment. Dit is een logisch gevolg van de definiëring van µfy(20) volgens [Holický en
Sýkora, (2010)].

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


92
Een grotere waarde van δfy(20) resulteert bijgevolg in grotere steekproefkarakteristieken µ en σ. Dit
resulteert (vanaf 60min ISO 834) in beduidend grotere waarden voor β2 en β7.

De variatie van fy(20) is bijgevolg een belangrijke parameter die moet in rekening gebracht worden in alle
probabilistische simulaties van MR,fi,t. Het is belangrijk en interessant na te gaan of men in de literatuur
een classificatie van δfy(20) kan vinden i.f.v. ouderdom, staaltype, type constructie, enz. Op basis hiervan
kan men meer gerichte simulaties uitvoeren om een beeld te krijgen van de brandveiligheid van een
specifiek type constructie.

f. De elasticiteitsmodulus van beton bij kamertemperatuur Ec(20)


De variatie op Ec(20) blijkt een zeer beperkte impact te hebben. Op basis van de proefresultaten lijkt het
aanvaardbaar om Ec(20) als deterministisch te beschouwen.

g. De elasticiteitsmodulus van staal bij kamertemperatuur Es(20)


De impact van de variatie op Es(20) op MR,fi,t blijkt voor plaatconfiguratie2 vrijwel onbestaande. Het lijkt
daarom aanvaardbaar om ook Es(20) deterministisch te beschouwen.

h. De variatie van het temperatuurseffect op de materiaalkarakteristieken


De bijkomende onzekerheid in MR,fi,t ten gevolge van de onzekerheid m.b.t. het temperatuurseffect blijkt
groter bij hogere temperaturen. Anderzijds is het effect op MR,fi,t,50 zeer beperkt wanneer men het
temperatuurseffect deterministisch berekend met de 50%-fractielen van de reductiecoëfficiënten. Het
geheel resulteert in een verschil in β2, waarbij het veiliger blijkt om de temperatuursvariatie in rekening
te brengen. Op basis hiervan is het aangeraden om bij onderzoek van MR,fi,t de onzekerheid m.b.t. het
temperatuurseffect in rekening te brengen.

Daarenboven wordt het sterk aangeraden om in de literatuur alternatieve en meer specifieke


reductiecoëfficiënten en hun spreiding op te zoeken. In het huidige verslag werd louter gerekend met de
reductiecoëfficiënten en de corresponderende onzekerheid zoals opgegeven in [Minne, (1979)].

Als bijkomende opmerking werd vermeld dat het uitermate interessant is om, door middel van proeven
of bijvoorbeeld het categoriseren van staaltypes, constructietypes e.a., te onderzoeken in hoeverre de a
priori inschatting van MR,fi,t kan verbeterd worden met informatie m.b.t. de werkelijk te hanteren
reductiefactoren. Zo werd aangetoond dat een plaat waarbij (door proeven) gekend is dat de vloeigrens
gereduceerd dient te worden volgens de 5%-fractiel van de reductiecoëfficiënten, een veel grotere
faalkans bezit dan men a priori (vóór de beschikbaarheid van deze bijkomende informatie) zou
verwachten.

i. De modelonzekerheid χ
De modelonzekerheid blijkt een zeer belangrijke invloed te hebben op het verloop van β2. Bij de start van
de brand weegt vooral de variatie van χ door in de bepaling van de faalkans. Later in de brand domineert
de grootte van χ.

De gemiddelde waarde van de modelonzekerheid werd op basis van [Holický en Sýkora, (2010)] begroot
op 1,2 en de standaardafwijking op 0,15. De grootte van χ maakt deze variabele essentieel bij het
bepalen van de brandweerstand. Het lijkt dan ook uitermate belangrijk om grondig te onderzoeken

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


93
welke grootte en variabiliteit van χ aangewezen is en welke distributie de modelonzekerheid dient aan te
nemen om op basis van het opgestelde rekenmodel een nauwkeurige inschatting te kunnen maken van
het werkelijk weerstandbiedend moment.

3.15. Studie conceptuele verschillen (ISO 834)


Bij de studie van conceptuele verschillen wordt nagegaan wat het effect is van bijvoor beeld een grotere
betondekking op MR,fi,t, de onzekerheid omtrent M R,fi,t, en het veiligheidsniveau van de plaat.
plaat Het
onderzoeken van an dergelijke concepten werd bij de doelstellingen uitdrukkelijk vermeld. Op deze manier
moet het mogelijk zijn om een eerste beeld te krijgen van hoe de brandweerstand wijzigt in functie van
beslissingen genomen bij het ontwerp.

3.15.1. De grootte van de betondekking


Eerder werd de hypothese geformuleerd dat “de brandweerstand voor het veldmoment zeer afhankelijk
is van de positionering van het wapeningsstaal ten opzichte van het blootgesteld oppervlak en van de
nauwkeurigheid waarmee dit gebeurt.” Er werd reeds aangetoond dat de grootte van σdekking inderdaad
een zeer belangrijke impact heeft op de evolutie van β2. Hier wordt analoog onderzocht hoe groot de
impact is van de nominale waarde van de betondekking. Opnieuw worden voor plaatconfiguratie2
verschillende simulaties uitgevoerd, telkens met een andere waardee voor de nominale betondekking en
steeds met σdekking=15mm.

In Figuur 77 en Tabel 58 worden de resultaten vergeleken. Wanneer de veiligheidsindex een negatieve


waarde aanneemt, betekent dit dat de kans op falfalen
en groter is dan 50%. Voor elke plaat correspondeert
de aangeduide waarde in Tabel 58 met de brandweerstand die door EN 1992 1992-1-2 wordt vooropgesteld
voor de beschouwde opgelegde plaat (i.f.v. de aa-waarde).
waarde). Deze aangeduide waarden corresponderen
met een theoretische faalkans van respectievelijk 38,6%, 36,4% en 31,8%.

Figuur 77: β2 i.f.v. nominale waarde betondekking, plaatconfiguratie2, ISO 834

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


94
Tabel 58: β2, plaatconfiguratie2, verschillende nominale waarden van de betondekking, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
15mm 4,96 1,56 0,83 0,52 0,29 0,09 -0,16 -0,39 -0,66
25mm 4,91 2,91 1,57 1,08 0,78 0,57 0,35 0,17 -0,01
35mm 4,90 4,18 2,65 1,86 1,40 1,11 0,84 0,65 0,47
45mm 4,88 4,73 3,73 2,85 2,22 1,80 1,42 1,18 0,97

Verder kan men o.b.v. Figuur 77 en Tabel 58 besluiten dat de grootte van de nominale betondekking
enerzijds bepalend is voor de snelheid waarmee β2 daalt bij de start van de brand, en anderzijds verder
in de brand bepalend is voor de grootte van β2.

Als voorbeeld geeft Figuur 78 de evolutie weer van M R,fi,t voor plaatconfiguratie2, maar met een
nominale betondekking van 45 45mm (proef2). Het is opvallend dat de 5%-fractiel
fractiel een minder drastische
daling vertoont dan het geval was in de originele simulatie met een nominale betondekking van 35mm
(Figuur 18, p.36, proef1), en dat de sterke toename van de onzekerheid zich later in de brand voordoet.
Dit effect valt te verklaren doordat het dieper gelegen staal trager en later opwarmt.

Figuur 78: MR,fi,t, plaatconfiguratie2, nominale dekking 45mm, ISO 834

De steekproefkarakteristieken van deze b


beide
eide vermelde situaties worden vergeleken in Tabel 59.

Tabel 59:: Steekproefkarakterstieken, plaatconfiguratie2, nominale dekking 35mm (proef1) e n 45mm (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 µ [kNm] 210,72 188,15 153,43 126,16 104,31 87,90 72,01 61,57 52,34
σ [kNm] 35,83 36,60 44,59 48,78 49,13 47,36 43,59 40,25 36,06
δ [-] 0,17 0,19 0,29 0,39 0,47 0,54 0,61 0,65 0,69
proef2 µ [kNm] 206,95 195,72 172,35 151,04 131,53 115,29 97,98 85,90 74,26
σ [kNm] 35,17 33,91 36,72 40,61 43,34 44,47 44,04 42,86 40,33
δ [-] 0,17 0,17 0,21 0,27 0,33 0,39 0,45 0,50 0,54

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


95
Uit de tabel blijkt dat μ op 0min licht groter is voor proef1, dan voor proef2. Dit is een gevolg van de
gemiddeld grotere hefboomarm bij proef1. Reeds na 30min resulteert proef2 echter in een groter
gemiddeld weerstandbiedend moment – met een kleinere standaardafwijking – dan proef1. Dit wordt
verklaard door het trager opwarmen van het dieper gelegen staal. Verder in de brand (vanaf ongeveer
180min) heeft proef2 een grotere standaardafwijking dan proef1. Dit verschil blijft echter beperkt en het
gemiddeld weerstandbiedend moment van proef2 ligt beduidend hoger.

Men zou kunnen argumenteren dat de extra betondekking fungeert als een vertragingsfactor van het
brand/temperatuurseffect op het staal. Het feit dat de betondekking zeer belangrijk is voor de
brandweerstand is uiteraard geen vernieuwende conclusie. Dit werd reeds meerdere malen in de
literatuur vermeld (zoals bv. in [Erdem, (2008)]).

3.15.2. De belastingsklasse van het gebouw


De belastingsklasse van het gebouw is een classificatie toegepast in EN 1991-1-1 waardoor constructies
in functie van hun doel bij berekeningen onderworpen worden aan een verschillende variabel verdeelde
last. De classificatie is bijgevolg bepalend voor de minimaal vereiste wapening in de plaat. De eerder
gedimensioneerde wapening voldoet voor de zwaarst mogelijke categorisatie volgens EN 1991-1-1, zodat
voor plaatconfiguratie2 een waarde van β2 kan bepaald worden voor alle categorieën.

De lagere variabele lasten bij lagere categorieën leiden tot hogere veiligheidsfactoren (Tabel 60).

Tabel 60: Effect belastingsklasse op veiligheidsindex, plaatconfiguratie2, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
A (2,5kN/m²) 5,16 4,43 2,86 2,06 1,60 1,31 1,06 0,89 0,74
B (3kN/m²) 5,13 4,41 2,84 2,04 1,58 1,29 1,04 0,86 0,71
C (5kN/m²) 5,03 4,31 2,76 1,96 1,50 1,21 0,95 0,77 0,60
D (5kN/m²) 5,03 4,31 2,76 1,96 1,50 1,21 0,95 0,77 0,60
E (7,5kN/m²) 4,90 4,18 2,65 1,86 1,40 1,11 0,84 0,65 0,47

Uit de tabel blijkt dat β2 voor hogere belastingscategorieën niet alleen lager uitvalt, maar ook iets sneller
afneemt in geval van brand. Dit wordt uitgewerkt in Tabel 61. In deze tabel worden de veiligheidsindices
op een zeker tijdstip na initiatie van de brand gewogen ten opzichte van de originele waarde op tijdstip 0
voor dezelfde belastingscategorie.

Tabel 61: Verhouding veiligheidsindex t.o.v. waarde op 0min voor verschillende belastingsklassen, plaatconfiguratie2, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
A (2,5kN/m²) 1,00 0,86 0,55 0,40 0,31 0,25 0,21 0,17 0,14
B (3kN/m²) 1,00 0,86 0,55 0,40 0,31 0,25 0,20 0,17 0,14
C (5kN/m²) 1,00 0,86 0,55 0,39 0,30 0,24 0,19 0,15 0,12
D (5kN/m²) 1,00 0,86 0,55 0,39 0,30 0,24 0,19 0,15 0,12
E (7,5kN/m²) 1,00 0,85 0,54 0,38 0,29 0,23 0,17 0,13 0,10

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


96
3.15.3. Gevolg van een dubbel gewapende doorsnede
Bij de uitgevoerde simulaties leek M R,fi,t,5 naar een ondergrens tee convergeren voor grote brandtijden
brandtijden. Uit
een analyse van de resultaten blijkt echter dat voor die platen de bovenwapening van de plaat als
onderwapening dienst doet. Dit betekent dat het werkende
werkend gedeelte van de plaat gereduceerd is tot een
dunne strook aan de niet-blootgestelde
blootgestelde zijde. Deze strook bestaat uit een trekzone ter hoogte van de
bovenwapening van de plaat en een smalle drukzone daarboven. Het lager gelegen staal en beton
fungeren louter als een belasting
asting van de plaat en als afscherming van de brand and.

Men dient echter op te merken dat deze toestand theoretisch is. Het model berekent het
weerstandbiedend moment en het aangrijpend moment immers volledig afzonderlijk. De besproken
toestand kan zich in werkelijkheid nooit voordoen
voordoen. Het maximaal weerstandbiedend
andbiedend moment dat door
de smalle plaat met de bovenwapening als trekzone kan gegenereerd worden , volstaat immers niet om
zelfs alleen het eigengewicht te dragen.

Om de dalende trend van het weerstandbiedend moment met toenemende brandtijd te bevestige n,
worden Monte Carlo simulaties
simulatie uitgevoerd voor plaatconfiguratie2,, ditmaal slechts gewapend aan de
onderzijde. In Figuur 79 wordt bevestigd dat de 5%-fractiel
fractiel van het weerstandbiedend moment bij lange
brandtijden traag blijft dalen
dalen tot wanneer absoluut geen weerstandbiedend moment meer kan
gegenereerd worden.

Figuur 79: MR,fi,t, plaatconfiguratie2, enkel gewapend, ISO 834

Wanneer deze simulaties meer in detail onderzocht worden


worden, blijkt dat verschillende
verschille platen voor deze
enkelvoudig gewapende configuratie effectief een weerstandbiedend moment gelijk aan nul optekenen
bij grotere brandtijden. In Tabel 62 worden de fractielen van M R,fi,t voor de enkelvoudige en de
d dubbel
gewapende doorsnede vergeleken.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


97
Tabel 62: Fractielen MR,fi,t, plaatconfiguratie2, dubbelgewapend (proef1) en enkel gewapend (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 5% [kNm] 157,03 131,38 74,60 40,25 24,66 17,67 12,87 10,20 8,40
50% [kNm] 207,78 186,73 155,75 129,46 106,00 86,10 65,63 53,06 43,47
95% [kNm] 273,89 249,21 223,44 202,32 183,63 168,08 150,90 138,18 123,43
proef2 5% [kNm] 155,28 129,75 70,74 36,07 19,71 13,20 8,24 5,59 3,62
50% [kNm] 205,57 184,44 152,83 126,41 102,58 81,98 61,03 47,95 38,23
95% [kNm] 271,45 246,41 220,03 198,70 180,09 164,79 146,86 133,61 119,54

Uit de tabel blijkt inderdaad dat MR,fi,t,5 sterker blijft dalen voor de enkelvoudig gewapende doorsnede.
Verder dient men op te merken dat de winst in weerstandbiedend moment t.g.v. het dubbel wapenen
van de doorsnede zeer beperkt blijft. Beide simulaties geven zeer gelijklopende resultaten, en het
verschil tussen beide configuraties is zeer beperkt (Tabel 63). Uit Tabel 63 volgt dat ook in brandcondities
slechts een zeer beperkte winst voor MR,fi,t wordt bekomen dankzij het dubbel wapenen.

Tabel 63: Winst in fractielwaarden (proef1-proef2 Tabel 62) t.g.v. het dubbel wapenen van plaatconfiguratie2, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
Δ5% [kNm] 1,75 1,63 3,86 4,18 4,95 4,47 4,63 4,61 4,78
Δ50% [kNm] 2,21 2,29 2,92 3,05 3,42 4,12 4,6 5,11 5,24
Δ95% [kNm] 2,44 2,8 3,41 3,62 3,54 3,29 4,04 4,57 3,89

3.15.4. Plaat dragend in één richting


Op basis van de uitgevoerde simulaties is het onmiddellijk mogelijk de resultaten toe te passen voor
platen dragend in één richting. De verschillende conceptie heeft immers een effect op de verrekening
van de belasting van de plaat, maar niet op de bepaling van het weerstandbiedend moment van een
doorsnede.

Het aangrijpend moment verhoogt tot MEd,fi = 52,34 kNm, waardoor ook de brandweerstand daalt. EN
1992-1-2 stelt bij een gelijke betondekking voor platen dragend in één enkele richting dan ook een
minder hoge brandweerstand voorop. Zo wordt voor a=40mm R120 opgegeven t.o.v. R240 voor de plaat
dragend in 2 richtingen (en ly/lx≤1,5). Hier wordt nagegaan welke brandweerstand door het model
voorspeld wordt.

Om de analyse uit te voeren op een eenzijdig dragende plaat met plaatconfiguratie2 volstaat het
praktisch om in de analyse van Figuur 21 (p.39) MEd,fi weer te geven met een hoger gelegen rechte
(Figuur 80). Uit de figuur blijkt dat de curves van MRd,fi,t en MEd,fi,t elkaar snijden net voorbij 210min, wat
correspondeert met R210 (o.b.v. Tabel 1 gereduceerd tot de officiële klasse R180).

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


98
Figuur 80: MR,fi,t, MRd,fi,t, MEd,fi, plaatconfiguratie2 dragend in één richting, ISO 834

MR,fi,t,5 snijdt MEd,fi echter reeds vóór 90 minuten. Opnieuw kan men zich de vraag stellen welke veiligheid
met het faalcriterium correspondeert. Tabel 64 geeft de corresponderende veil veiligheidsindices weer.
Aangezien er niets verandert aan weerstandszijde ondervindt β7 geen wijziging van de verschillende
conceptie (α blijft in de berekening van β7 gelijk aan 1).

Tabel 64:: Veiligheidsindex, plaatconfiguratie2, eenzijdig dragend (proef1) en tweezijdig dragend (proef2), ISO 834
ISO 834 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 β1 [-] - 3,43 2,01 1,37 0,94 0,60 0,27 0,02 -0,24
β2 [-] 4,42 3,71 2,27 1,51 1,06 0,75 0,45 0,23 0,00
β7 [-] 2,11 1,52 0,65 0,16 0,02 0,03 0,10 0,20 0,28
proef2 β1 [-] - 3,72 2,35 1,75 1,33 1,03 0,71 0,47 0,26
β2 [-] 4,90 4,18 2,65 1,86 1,40 1,11 0,84 0,65 0,47
β7 [-] 2,11 1,52 0,65 0,16 0,02 0,03 0,10 0,20 0,28

De in vet aangeduide waarden corresponderen met de brandweerstand op basis van de tabellen van EN
1992-1-2.. Hieruit volgt dat de grenswaarde van β2 voor eenzijdig dragende platen strenger blijkt en een
grotere veiligheid inhoud dan voor platen dragend in twee richtingen.. Een verklaring hiervoor is het feit
dat er bij platen in 2 richtingen dragend meer ruimte is voor een plastische redistributie van belastingen ,
iets wat bij de modelberekeningen niet in rekening wordt gebracht.

3.16. Conclusie ‘Studie conceptuele verschillen’


Conceptuele beslissingen in de ontwerpfase blijken een zeer belangrijke impact te hebben op het
veiligheidsniveau tijdens
ens brand. Een vrij beperkte wijziging in de grootte van de nominale betondekking
blijkt een zeer significante invloed te hebben op de evolutie van β2. Vooral bij de start van de brand
resulteert een verschil in betondekking in een compleet verschillende eevolutie
volutie van de veiligheidsindex.
Zo daalt de veiligheid van een plaat met slechts 15mm dekking spectaculair bij de initiatie van de brand,
en ondervindt de plaat met 45mm dekking pas een eerste reductie van β2 na 30min. Dit effect op de

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


99
brandweerstand moet men in het achterhoofd houden wanneer men bij het ontwerp de ‘verloren’
hoogte van een vloerplaat denkt te minimaliseren door te besparen op betondekking.

De grootte van de variabele last (de belastingsklasse) van een gebouw, heeft uiteraard een impact op de
bekomen veiligheidsindex. I.f.v. de grenswaarde van β2 die men vooropstelt als criterium voor de
brandweerstand, kan men een belangrijk verschil bekomen tussen de verschillende belastingsklassen. Dit
is vooral belangrijk wanneer men een multifunctioneel gebouw ontwerpt waarin het gebruik van een
bepaald lokaal (en bijgevolg de classificatie volgens EN 1991-1-1) kan wijzigen tijdens de levensduur van
de constructie. Het is daarom interessant om zeker de brandweerstand te begroten op basis van een
voldoende hoge belastingsklasse.

Het verschil in weerstandbiedend moment tussen een enkelvoudig gewapende doorsnede en een dubbel
gewapende doorsnede lijkt beperkt te blijven. De winst die men bekomt voor het weerstandbiedend
moment blijft ook tijdens brand onbelangrijk.

De simulaties voor de plaat dragend in twee richtingen kunnen onmiddellijk toegepast worden voor de
analyse van een plaat dragend in slechts één richting. Deze conceptuele wijziging heeft wel een
belangrijk effect op het aangrijpend moment. Uit een vergelijking met de getabellariseerde
brandweerstand in EN 1992-1-2, blijkt dat de Eurocode strengere voorwaarden oplegt voor de eenzijdig
dragende plaat. Waarschijnlijk kan dit verklaard worden door de mogelijkheid tot herverdeling van
belastingen in een tweezijdig dragende plaat.

3.17. Overige effecten

3.17.1. Effect van de wijze waarop de belasting in rekening wordt gebracht


In alle voorgaande berekeningen werd de veiligheid geschat op basis van β2 waarbij het belastingseffect
begroot wordt via MEd,fi. Op basis van [Holický en Sýkora, (2010)] kan ook een Monte Carlo simulatie van
het aangrijpend moment ME,fi uitgevoerd worden.

Praktisch worden zowel de permanente belasting als de variabele belasting bepaald via Monte Carlo
simulaties. De distributies van deze belastingen zijn respectievelijk normaal en Gumbel verdeeld [Holický
en Sýkora, (2010)]. Hierbij wordt geen reductie toegepast voor brand. Dit is in overeenstemming met EN
1991-1-2, waar vermeld wordt dat dezelfde belastingen in rekening gebracht worden als voor het
normaal ontwerp bij kamertemperatuur.

De eerdere simulaties voor MR,fi,t kunnen rechtstreeks afgewogen worden tegen deze even grote reeks
simulaties van ME,fi. Een alternatieve methode bestaat er in beide momenten (MR,fi,t en ME,fi) voor te
stellen door middel van hun respectievelijke benaderende distributiefuncties en deze distributiefuncties
onderling te toetsen. Ook voor ME,fi wordt een normale verdeling aangenomen. In Figuur 81 wordt ter
verantwoording een visualisatie gegeven van zowel de effectieve CDF, als van de theoretische CDF bij
aanname van een normale distributie.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


100
Figuur 81: CDF ME,fi, plaatconfiguratie2, effectieve frequenties Monte Carlo en normale benadering

Ter illustratie wordt voor plaatconfiguratie2 in Figuur 82 een voorstelling gegeven van de
kansdichtheidsfuncties van MR,fi,t en ME,fi op 150min ISO 834.

Figuur 82: KDF MR,fi,150min en ME,fi bij aanname normale distributies, plaatconfiguratie2, ISO 834

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


101
Opnieuw vormt plaatconfiguratie2
plaatconfigu de basis voor het onderzoek. Tabel 65 geeft de bekomen waarden
voor de veiligheidsindices (definities
( volgens Tabel 3, p.27). De tabelwaarden van Tabel 65 worden
gevisualiseerd in Figuur 83.

Tabel 65:: Veiligheidsindex i.f.v. definiëring, plaatconfiguratie2, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
β1 - 3,72 2,35 1,75 1,33 1,03 0,71 0,47 0,26
β2 4,90 4,18 2,65 1,86 1,40 1,11 0,84 0,65 0,47
β4 - 3,72 2,46 1,87 1,45 1,16 0,87 0,65 0,44
β5 5,00 4,28 2,74 1,95 1,50 1,21 0,95 0,77 0,60

Figuur 83: Visualisatie Tabel 65,, plaatconfiguratie2, ISO 834

Er blijkt een duidelijk verschil te zijn tussen de verschillende resultaten.. Een bepaalde index
index-waarde
vooropstellen als grens voor het bekomen van een zekere brandveiligheid zou bijgevolg eveneens een
ondubbelzinnige
dubbelzinnige definiëring van de veiligheidsindex vereisen.

Anderzijds kan men op basis van Tabel 65 en Figuur 83 vaststellen dat β2 en β5 zeer goed
overeenstemmen.. Dit was a priori te verwachten daar de variatie op M E,fi beperkt is en de normale
verdeling van ME,fi bijgevolg slechts weinig verschil oplevert t.o.v. de deterministische waarde M Ed,fi
(waarvoor alle veiligheidsfactoren gelijk zijn aan de eenheid).
). Verder is het interessant op te merken dat
β2 en β4 zeer gelijklopende resultaten geven vanaf 90min ISO 834.. Dit is zeer interessant aangezien
hieruit blijkt dat β2 voor de beschouwde configuratie een goede benadering geeft van falen gedefinieerd
op basis van de ‘volledige’ probabilistische benadering van β4.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


102
Ter info dient vermeld te worden dat de aanname van een normale distributie voor zowel MR,fi,t als ME,fi
de berekening van β5 sterk vereenvoudigt (23). De theoretische uitwerking van dit principe vindt men
terug in [Gulvanessian, (2002)] en in [Taerwe, (2009a)]. In [Taerwe, (2009a)] wordt eveneens een
analytische uitdrukking gegeven voor de situatie met R en E beide lognormaal verdeeld.

   
Pf    E R
     
  2  2 
 R E  (23)
  E
 R
 R2   E2

3.18. De distributie van de gesimuleerde platen


In Hoofdstuk 4.3.10, waar de invloed van het aantal simulaties op de resultaten besproken werd, werden
voor plaatconfiguratie1 100.000 platen gesimuleerd volgens de standaardmethode. Het groter aantal
simulaties bleek niet noodzakelijk om een nauwkeurig beeld te krijgen van MR,fi,t. Hier wordt o.b.v. de
100.000 uitgevoerde simulatis grafisch getest of een normale verdeling van MR,fi,t inderdaad een goede
benadering is. Men dient hierbij op te merken dat de theoretische normale distributies eveneens
negatieve waarden voor het weerstandbiedend veldmoment voorspellen. Bij de toepassing van de
normale distributie corresponderen deze negatieve waarden praktisch met een discrete
kansdichtheidspiek bij 0kNm.

Een frequentietabel van de simulaties van MR,fi,t wordt in de volgende figuren getoetst aan de normale
distributie opgesteld met de steekproefkarakteristieken μ en σ. Hierbij wordt op de verticale as de
probabiliteit aangegeven voor een waarde van MR,fi,t in het interval [i; i+5], met i een veelvoud van 5kNm.

Bestudeert men Figuur 84 en volgende, dan blijkt de normale verdeling op een aanvaardbare wijze de
distributie van de steekproefwaarden bij de start van de brand te benaderen. Tot 60min ISO 834 is de
correspondentie duidelijk en ook bij 90min lijkt de overeenkomst tussen de grafieken aanvaardbaar.
Voor langere brandtijden lijken de distributies van MR,fi,t – via een vrij uniforme verdeling bij 150min – te
vervormen tot een eerder lognormale distributie.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


103
Figuur 84: Benaderende
enaderende normale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatcon figuratie1, ISO 834 0min

Figuur 85: Benaderende


enaderende normale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 30min

Figuur 86: Benaderende


enaderende normale verdeling en frequenties 100.000
100.00 0 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 60min

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


104
Figuur 87: Benaderende
enaderende normale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 90min

Figuur 88: Benaderende


enaderende normale verdeling
verdeli ng en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 120min

Figuur 89: benaderende


enaderende normale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 150min

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


105
Figuur 90: Benaderende
enaderende normale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 180min

Figuur 91: Benaderende


enaderende normale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 210min

Figuur 92: Benaderende


enaderende normale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 240min

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


106
De resultaten voor M R,fi,t lijken een veel meer geavanceerde statistische aanpak te vereisen dan het
louter vooropstellen van een e en normale (of lognormale) distributie. De distributie van het
weerstandbiedend moment blijkt tijdens brand een belangrijke vervorming te ondergaan die niet kan
geïncorporeerd worden in een eenvoudige distributiefunctie.. Om de continuïteit te verzekeren en de
proefresultaten onderling vergelijkbaar te houden, wordt voor de besprekingen de aanname van een
normale verdeling van MR,fi,t aangehouden. Het et sleutelen met exotische formules zou in dit inleidende
inleidend
werk enkel tot een onnodige
onnodig complexiteit en ondoorzichtigheid
htigheid van de resultaten leiden. Het uitwerken
van een algemene formule die de distributie van het weerstandbiedend moment tijdens brand beschrijft
in functie van de tijd valt buiten het kader van deze Masterproef. De tijd beschikbaar voor deze thesis
laat
at niet toe om elke optie of gedachtegang verder te onderzoeken.

De betere benadering van β1 door β2 dan door β3, kan verklaard worden door het niet-negatieve karakter
van de lognormale verdeling (toegepast bij β3).. Zo benadert de lognormale verdeling op grote g
brandtijden de vorm van de distributiefunctie wel beter, maar is de fractie falende platen volgens de
lognormale distributie veel kleiner dan blijkt uit de werkelijke faalfrequenties van de Monte Carlo
experimenten, en berekend o.b.v. een normale distributie van M R,fi,t (zie Figuur 93). Een logisch gevolg
hiervan is dat de veiligheidsindex beter benaderd wordt op basis van een normale verdeling.

Figuur 93: Duiding verschil oppervlak onder de KDF, links van M Ed,fi, plaatconfiguratie1, ISO 834 180min

Hieronder (Figuur 94 en verder) vindt men de benaderende lognormale distributies. Men zou in deze
fase van het werk kunnen opmerken dat de keuze voor een lognormale distributie d e proefresultaten
algemeen beter had kunnen benaderen. Het herwerken van de gemaakte simulaties is echter
onbegonnen werk. Omwille van de vergelijkbaarheid en de continuïteit van de resultaten wordt verder
gewerkt met een normale benadering van M R,fi,t. Daarenboven
arenboven geeft de normale verdeling, zoals
vermeld, een betere benadering β2 van de ‘effectieve’ veiligheidsindex β1.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


107
Figuur 94: Benaderende
enaderende lognormale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 0m in

Figuur 95: Benaderende


enaderende lognormale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 30min

Figuur 96: Benaderende


enaderende lognormale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, p laatconfiguratie1, ISO 834 60min

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


108
Figuur 97: Benaderende
enaderende lognormale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 90min

Figuur 98: Benaderende


enaderende lognormale verdeling en frequenties
freq uenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 120min

Figuur 99: Benaderende


enaderende lognormale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 150min

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


109
Figuur 100: Benaderende
ende lognormale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 180min

Figuur 101: Benaderende


enaderende lognormale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 210min

Figuur 102: Benaderende


enaderende lognormale verdeling en frequenties 100.000 Monte Carlo, plaatconfiguratie1, ISO 834 240min

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


110
3.19. Conclusies
In overeenstemming met de doelstellingen van deze thesis werd een eerste visualisatie gegeven van de
evolutie en de onzekerheid m.b.t. het weerstandbiedend moment tijdens brand. Er werd aangetoond
dat simulaties met 10.000 platen inderdaad volstaan voor deze inleidende studie en dat een
tussenafstand van 5mm tussen de discretisatiepunten resulteert in voldoende nauwkeurigheid.

Uit de visualisatie van MR,fi,t bleek de onzekerheid na brand zeer sterk toe te nemen. Hierdoor dalen ook
de veiligheidsindices (β1, β2) zeer sterk tijdens brand.

Het vergelijken van de simulaties van MR,fi,t met de rekenwaarde MRd,fi,t volgens EN 1992-1-2 bevestigt de
grote onzekerheid tijdens brand. Bij de start van de brand bezit MRd,fi,t een grote veiligheid t.o.v. MR,fi,t. De
rekenwaarde blijkt bij de start van de brand immers een zeer conservatieve inschatting voor het
weerstandbiedend moment, maar verder in de brand is MRd,fi,t eerder zeer dicht bij MR,fi,t,50 gelegen. Dit
betekent dat er ongeveer 50% kans bestaat dat een individuele simulatie van MR,fi,t de rekenwaarde
MRd,fi,t onderschrijdt. Hierdoor wordt de inherente veiligheid aan weerstandszijde tijdens brand sterk
gereduceerd.

Uit een onderzoek van de verschillende variabele parameters volgt dat het wapeningsstaal – en meer
specifiek de temperatuur van de wapening – steeds bepalend is voor de performantie van de plaat. De
temperatuur van het staal is functie van de grootte en de variatie van de betondekking, zodat deze
parameters dan ook een zeer grote impact hebben op de snelheid en mate waarin MR,fi,t daalt tijdens
brand.

Andere zeer belangrijke variabelen zijn δfy(20) en de modelonzekerheid χ. Bij verder onderzoek is het van
groot belang χ specifiek voor brandcondities te bepalen. Uit de simulaties blijkt immers dat de
modelonzekerheid bepalend is voor het al dan niet bereiken van de vooropgestelde brandweerstand.
Enkel wanneer men kan vertrouwen op de gehanteerde grootte, variatie en distributie van de
modelonzekerheid, zal men sluitende conclusies kunnen trekken.

Bij analyseren van de simulaties werd vaak uitgegaan van een normale distributie voor MR,fi,t. Op basis
van een simulatie met 100.000 platen werd aangetoond dat de werkelijke distributie van MR,fi,t – voor de
beschouwde plaatconfiguratie – een zeer sterke evolutie kent tijdens brand. Het lijkt niet mogelijk om
MR,fi,t steeds goed te benaderen met een normale of lognormale distributie. Omwille van de continuïteit,
de reproduceerbaarheid, en de goede overeenkomst tussen β1 en β2 werd de normale distributie echter
aangehouden.

Met betrekking tot de berekeningswijze moet opgemerkt worden dat de standaardmethode zeer
bewerkelijk is en absoluut de hulp van een computermodel vereist. De vereenvoudigde methodes uit EN
1992-1-2 maken het in principe mogelijk om ook handmatige testen uit te voeren door de
temperatuurseffecten op het beton sterk te vereenvoudigen. Uit analyses volgt dat het absoluut
noodzakelijk is om het staal in rekening te brengen aan zijn lokale temperatuur om een zekere
nauwkeurigheid te bekomen. Hiermee rekening houdend, bleken zowel de 500°C-methode, als zone
methode3 voor het veldmoment van plaatconfiguratie2 een zeer goede benadering van de
standaardmethode te geven.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


111
4. Ter info: Studie 2: plaat met hoogte 300mm
Het is steeds mogelijk dat bepaalde resultaten een gevolg zijn van de specifieke configuraties die werden
toegepast bij de 400mm hoge plaat. Ter controle worden enkele analoge tests uitgevoerd voor een plaat
met hoogte 300mm.

Deze plaatconfiguratie3 (Tabel


Tabel 66) werd eveneens ontworpen voor belastingsklasse E.

Tabel 66: Ontwerp- en parametergegevens


parametergegeven plaatconfiguratie3
Modelparameter Ingevoerde waarde Dimensie
lx 5 m
ly 6 m
h 300 mm
c1 35 mm
Ø1 10 mm
s2 140 mm
c2 35 mm
Ø2 10 mm
s2 140 mm
fck(20) 20 MPa
fyk(20) 500 MPa
Es(20) 200.000 MPa

4.1. ISO 834 brand


Figuur 103 visualiseert de bekomen resultaten. In vergelijking met de resultaten voor plaatconfiguratie2
(Figuur 21, p.39)) wordt de 5%
5%-fractielcurve bij de 300mm plaat vroeger gesneden
gesne door MEd,fi (30,04kNm).

Figuur 103: MR,fi,t, MRd,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie3, ISO 834

Tabel 67 geeft een overzicht van de veiligheidsindices horend bij Figuur 103.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


112
Tabel 67:: Veiligheidsindex, plaatconfiguratie3, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
β1 3,72 3,35 2,00 1,38 0,95 0,60 0,28 0,03 -0,22
β2 4,14 3,60 2,25 1,50 1,05 0,74 0,44 0,22 -0,01
β6 2,46 1,70 0,80 0,28 0,10 0,06 0,04 0,08 0,16

4.2. KWS brand


Figuur 104 geeft een beeld van het verloop van het weerstandbiedend moment
m oment tijdens KWS-brand.

Figuur 104: MR,fi,t, MRd,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie3, KWS

Net zoals bij plaatconfigurtie1 en 2 valt de zeer snelle en steile daling van het 5%-fractiel
5% op, waardoor
het 5%-fractiel MEd,fi beduidend
dend vroeger bereikt dan bij ISO 834 ((Figuur 103).
). MR,fi,t,5 snijdt MEd,fi in Figuur
103 veel vroeger dan bij de 400mm dikke plaat. Het is verder interessant op te merken hoe het verschil
tussen MR,fi,t,50 en MRd,fi,t reeds bij 60min vrijwel volledig gereduceerd wordt. Dit impliceert dat de
veiligheid aan weerstandszijde op dat moment volledig onbestaand is. Dit vertaalt zich in de lage
veiligheidsindices β6 en β7 van Tabel 68.

Tabel 68:: Veiligheidsindex, plaatconfiguratie3, KWS


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180
β1 - 1,70 0,83 0,35 0,09 -0,13 -0,31
β2 4,15 2,07 1,00 0,54 0,28 0,08 -0,09
β6 2,47 0,66 -0,30 -0,91 -1,33 -1,64 -1,89
β7 2,10 0,67 0,02 0,08 0,27 0,34 0,43

Wanneer deze veiligheidsindices negatief worden, bestaat er meer dan 50% kans dat een individuele
MR,fi,t-waarde MRd,fi,t onderschrijdt. Het significante verschil tussen de effectieve resultaten (β
( 6) en de
resultaten bekomen door aanname
aannam van een normale verdeling (β7) is een belangrijke indicatie dat de
normale verdeling voor de beschouwde configuratie waarschijnlijk een minder ideale benadering
inhoudt.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


113
Ter info wordt in Tabel 69 eveneens een overzicht gegeven van de fractielen van de Monte Carlo
experimenten en van de resultaten van de deterministische berekening van MRd,fi,t volgens de Eurocode.
De snelheid waarmee de verschillende takken dalen wordt verduidelijkt in Tabel 70. Aangezien de
grootte van de fractielwaarden MR,fi,t,x bij de initiatie van de brand zeer goed corresponderen, kan de
evolutie van MR,fi,t voor beide branden goed vergeleken worden. Het is duidelijk dat alle fractielen een
grote invloed ondervinden van het type brand. In het bijzonder de 5%-fractiel reduceert sneller bij de
KWS brand, waardoor het verschil tussen MR,fi,t,5 en MR,fi,t,95 sterk toeneemt en de onzekerheid omtrent
MR,fi,t stijgt.

Tabel 69: Fractielen MR,fi,t en MRd,fi,t, plaatconfiguratie3, KWS


KWS [min] 0 30 60 90 120 150 180
5% [kNm] 82,20 32,72 11,54 7,83 6,83 6,16 5,62
50% [kNm] 110,02 86,18 61,14 41,94 32,27 27,27 24,05
95% [kNm] 145,84 122,00 103,40 89,06 78,78 70,60 64,42
MRd,fi,t [kNm] 70,40 66,44 58,19 42,04 30,43 24,69 20,34

Tabel 70: MR,fi,t,x/MR,fi,0min,x, plaatconfiguratie3, KWS (proef1) en ISO 834 (proef2)


KWS / ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180
proef1 5% 1,00 0,40 0,14 0,10 0,08 0,07 0,07
50% 1,00 0,78 0,56 0,38 0,29 0,25 0,22
95% 1,00 0,84 0,71 0,61 0,54 0,48 0,44
proef2 5% 1,00 0,84 0,50 0,28 0,18 0,13 0,10
50% 1,00 0,89 0,74 0,62 0,51 0,41 0,33
95% 1,00 0,90 0,80 0,72 0,65 0,59 0,54

De afbouw van MR,fi,t,50 voor de ISO 834 brand verloopt vrijwel identiek als deze bestudeerd voor de
400mm dikke plaat onderworpen aan dezelfde standaardbrand. Dit blijkt uit het vergelijken van de 50%-
fractiel van proef2 in Tabel 70 met Tabel 9 (p.36). De wapeningshoeveelheid en de hoogte van de plaat
lijken bijgevolg geen invloed te hebben op de procentuele afbouw van het weerstandbiedend moment.
Dit lijkt logisch aangezien de getrokken wapening bepalend is voor de evolutie van MR,fi,t en opwarmt
onafhankelijk van de totale hoogte of hoeveelheid wapening. De parameter die wel bepalend is voor de
snelheid waarmee het staal opwarmt en MR,fi,t reduceert, is de betondekking.

4.3. Onderzoek variabele parameters (ISO 834)


Als een controle van de resultaten die uitgebreid besproken werden voor plaatconfiguratie2, worden
hier enkele simulaties opnieuw uitgevoerd voor plaatconfiguratie3

4.3.1. Simulaties met deterministische betondekking


Bij de bespreking van de 400mm dikke plaat bleek een belangrijk deel van de onzekerheid een gevolg
van de variatie van de betondekking. Aan de hand van bijkomende Monte Carlo simulaties wordt
nagegaan of dit effect bevestigd wordt door de 300mm dikke plaat.

De bekomen resultaten worden gevisualiseerd in Figuur 105.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


114
Figuur 105: MR,fi,t, MRd,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie3, σdekking=0mm, ISO 834

Het effect op de algemene evolutie van M R,fi,t lijkt o.b.v. de figuur alvast overeen te stemmen met de
resultaten bekomen voor plaatconfiguratie2.

Tabel 71 vergelijkt het gemiddelde en de steekproefstandaardafwijking van MR,fi,t voor de situatie met
15mm standaardafwijking van de betondekking (proef1) en de situatie waar de betondekking
deterministisch genomen wordt (proef2).
(proef2)

Tabel 71:: Steekproefkarakteristieken, plaatconfiguratie3,


p σdekking=15mm (proef1) en σdekking=0mm (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180
proef1 µ [kNm] 111,58 98,87 80,91 66,35 54,83 45,85 39,17
σ [kNm] 19,65 19,17 22,66 24,38 24,79 23,48 22,00
δ [-] 0,18 0,19 0,28 0,37 0,45 0,51 0,56
proef2 µ [kNm] 110,38 102,30 85,96 72,30 59,64 47,37 36,10
σ [kNm] 17,89 17,38 16,80 16,22 15,63 15,06 14,85
δ [-] 0,16 0,17 0,20 0,22 0,26 0,32 0,41

Uit de tabel blijkt dat de standaardafwijking tijdens de brand licht afneemt wanneer de betondekking
deterministisch
inistisch genomen wordt, en beduidend toeneemt voor een situatie met een stochastisch
veranderlijke betondekking. Bij een stochastisch veranderlijke betondekking vertoont σ een maximum
omstreeks 120min brand. Deze resultaten komen volledig overeen met de r esultaten bekomen voor een
400mm dikke plaat (Tabel 35,
35 p.66).
). De analyses voor plaatconfiguratie2 worden hierdoor bevestigd.

4.3.2. Simulaties met deterministische wapeningssectie


Met betrekking
kking tot de variatie van de wapeningssectie werd bij de 400mm ligger geconcludeerd dat de
afbouw van MR,fi,t onafhankelijk
nafhankelijk is van de grootte van A s. Verder bleek σAs onbelangrijk voor σMR,fi,t.
Hoewel de onzekerheid m.b.t. M R,fi,t zoals verwacht stijgt na de initiatie van de brand (Tabel
( 39, p.69),
blijkt de bijkomende standaardafwijking ten gevolge
ge volge van het in rekening brengen van σAs te dalen na de
initiatie van de brand.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


115
Ter controle wordt eenzelfde simulatie uitgevoerd voor plaatconfiguratie3 waarbij As beschouwd wordt
als een deterministische parameter met grootte gelijk aan de nominale waarde van As. In Tabel 72
worden MR,fi,t,50 en σ van beide simulaties weergegeven.

Tabel 72: MR,fi,t,50, σ en Δσ, plaatconfiguratie3, wapeningssectie nominaal (proef2) en probabilistisch (proef1), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
MR,fi,t,50 [kNm], proef1 109,57 98,57 82,45 69,34 57,38 47,29 37,13 30,82 25,90
MR,fi,t,50 [kNm], proef2 107,53 96,84 80,90 68,01 56,31 46,39 36,51 30,22 25,44
σ [kNm], proef1 19,31 18,86 23,22 25,24 24,84 23,54 21,68 20,11 18,26
σ [kNm], proef2 18,74 18,50 22,27 24,36 24,57 23,74 21,94 20,34 18,35
Δσ [kNm] 0,57 0,36 0,95 0,88 0,27 -0,20 -0,26 -0,23 -0,09

Aangezien de nominale waarde van As lager ligt dan het gemiddelde van As, is het logisch dat bij de
simulatie met probabilistische wapening licht hogere waarden voor MR,fi,t worden bekomen. Dit verschil
blijft echter beperkt. De resultaten voor σ weerspiegelen in eerste instantie de verwachte trend waarbij
de bijkomende variatie van MR,fi,t (Δσ) tijdens brand vermindert t.g.v. het in rekening brengen van de
onzekerheid m.b.t. As. Deze trend wordt echter sterker doorgezet dan in de simulatie bij
plaatconfiguratie2. Het in rekening brengen van de staalvariatie leidt voor plaatconfiguratie3 bij grote
brandtijden (>150min) tot een reductie van de steekproefstandaardafwijking σ.

5. Ter info: Studie 3: bestuderen van het inklemmingsmoment (ISO 834)


Met het opgestelde rekenmodel kan eveneens een analyse uitgevoerd worden van het
inklemmingsmoment (d.i. een ‘negatief’ moment waarbij de doorsnede verplaatsingen ondergaat naar
boven toe). Het uitvoeren van dit type analyse is bijzonder interessant omdat steeds wordt aangenomen
dat de plaat aan de onderzijde opgewarmd wordt. Bij een veldmoment komt dit voornamelijk overeen
met opwarming van de getrokken zone. Het sterkteverlies van de plaat is in dat geval dan ook aan de
verminderde staaleigenschappen te wijten. Wanneer een analyse van het weerstandbiedend
inklemmingsmoment wordt uitgevoerd, ligt het getrokken staal in de ‘koude’ zone, en wordt het
gedrukte beton opgewarmd. Dit betekent dat ditmaal de variatie van de betonkarakteristieken bij hoge
temperaturen een belangrijker impact zal hebben. Door beide simulatietypes (veldmoment en
inklemmingsmoment) uit te voeren kan men op basis van symmetrieoverwegingen (voor een
symmetrisch gewapende doorsnede) onmiddellijk resultaten opstellen voor platen die t.h.v. het
bovenoppervlak blootgesteld worden aan brand.

5.1. Plaatconfiguratie2
Het berekende ‘weerstandbiedend inklemmingsmoment’ MR,fi,t is het maximaal weerstandbiedend
moment dat kan ontwikkeld worden in een plaatdoorsnede waarbij de onderzijde van de plaat
samengedrukt wordt en de bovenzijde getrokken is. Dit komt bijvoorbeeld overeen met de toestand die
klassiek gevonden wordt bij tussensteunpunten van doorgaande liggers. Het maximaal
weerstandbiedend moment dat op deze wijze kan ontwikkeld worden, wordt in eerste instantie
onderzocht voor plaatconfiguratie2. Een eerste visualisatie van de resultaten is weergegeven in Figuur
106.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


116
Figuur 106: MR,fi,t, MRd,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie2, inklemmingsmoment, ISO 834

Uit Figuur 106 blijkt dat de capaciteit voor momentopname daalt bij voortschrijden
oortschrijden van de brand. Deze
Dez
daling gebeurt echter vrij geleidelijk en blijft relatief beperkt. MRd,fi,t blijft steeds buiten het 90%-
betrouwbaarheidsinterval van MR,fi,t gelegen, wat betekent dat ook tijdens de brand aan weerstandszijde
een significante
te inherente veiligheid aanwezig is. Daar M Rd,fi,t tijdens de volledige brand ver van M Ed,fi,t
(-23,54
23,54 kNm, bepaald voor een alzijdig ingeklemde plaat) verwijderd blijft en er dus nog een bijkomende
veiligheid aanwezig is doordat niet aan het faalcriterium (24) voldaan wordt,
wordt kan men besluiten dat er
globaal genomen een zeer grote veiligheid aanwezig is. Hierbij dient men nog op te merken dat ook aan
belastingszijde
szijde een inherente veiligheid aanwezig is, die hier niet begroot wordt. Een overzicht van de
getalwaarden corresponderend met Figuur 106 wordt gegeven in Tabel 73.

M Rd , fi ,t  M Ed , fi (24)

Tabel 73: Fractielen MR,fi,t, MRd,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie2, inklemmingsmoment, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
5% [kNm] -157,24 -150,64
- -147,38 -145,24 -143,47 -142,29 -140,66 -139,33 -137,99
50% [kNm] -207,54 -199,22
- -195,31 -192,75 -190,63 -188,86 -186,93 -185,36 -183,69
95% [kNm] -272,53 -261,85
- -256,94 -253,42 -250,78 -248,45 -246,19 -244,32 -242,23
MRd,fi,t [kNm] -134,54 -127,21
- -124,65 -122,15 -120,40 -118,33 -114,93 -111,79 -108,64
MEd,fi [kNm] -23,54 -23,54
- -23,54 -23,54 -23,54 -23,54 -23,54 -23,54 -23,54

Wanneer men de ‘onderschrijdingsfrequentie’ 25 van MEd,fi door MR,fi,t bepaalt,


bepaalt bekomt men over de
volledige simulatie geen enkele falende plaat. De individuele gesimuleerde plaat die het minst
weerstandbiedend moment bleek te bezitten
bezitten, heeft volgens het model na 240min nog steeds een
capaciteit van -90,10kNm.
90,10kNm. Wanneer
Wanneer uitgegaan wordt van een normale verdeling van de proefresultaten
bekomt men de veiligheidsindices vermeld in Tabel 74.

25
Hier wordt onderschrijden van de vereiste capaciteit bedoeld. Praktisch zijn dit platen waarvoor de absolute
waarde van MR,fi,t kleiner is dan de absolute waarde van M Ed,fi.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


117
Tabel 74: Steekproefkarakteristieken en β2, plaatconfiguratie2, inklemmingsmoment, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
µ [kNm] -210,42 -201,96 -197,96 -195,30 -193,18 -191,40 -189,41 -187,82 -186,15
σ [kNm] 35,41 34,21 33,64 33,25 32,92 32,64 32,35 32,13 31,93
δ [-] 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17
β2 [-] 5,28 5,21 5,18 5,17 5,15 5,14 5,13 5,11 5,09

Uit Tabel 74 blijkt dat de steekproefstandaardafwijking van MR,fi,t daalt na de start van de brand. Deze
daling blijft eveneens vrij beperkt. In samenhang met het dalend steekproefgemiddelde blijft de
variatiecoëfficiënt (na afronding) tijdens de volledige brand gelijk aan 0,17. In tegenstelling tot de
toestand bij het weerstandbiedend veldmoment is er voor het inklemmingsmoment tijdens brand geen
belangrijke toename van de onzekerheid omtrent MR,fi,t.

5.2. Plaatconfiguratie4
Uit een nazichtberekening bij kamertemperatuur blijkt plaatconfiguratie2 ruimschoots aan alle criteria te
voldoen. Het is mogelijk om een alternatieve configuratie te definiëren met een lagere hoeveelheid
wapening. Hierbij wordt gedimensioneerd voor het aangrijpend moment in de meest negatieve toestand
waarbij de plaat in de x-richting eenzijdig ingeklemd is en aan de overige drie zijden wordt ondersteld
eenvoudig opgelegd te zijn. De bekomen configuratie zal verder aangeduid worden met
‘plaatconfiguratie4’ (Tabel 75).

Tabel 75: Ontwerp- en parametergegeven plaatconfiguratie4


Modelparameter Ingevoerde waarde Dimensie
lx 5 m
ly 6 m
h 400 mm
c1 35 mm
Ø1 10 mm
s2 135 mm
c2 35 mm
Ø2 10 mm
s2 135 mm
fck(20) 20 MPa
fyk(20) 500 MPa
Es(20) 200.000 MPa

De evolutie van het maximaal weerstandbiedend inklemmingsmoment voor deze plaatconfiguratie


wordt weergegeven in Figuur 107.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


118
Figuur 107: MR;fi,t, MRd,fi,t en MEd,fi, plaatconfiguratie4, inklemmingsmoment, ISO 834

De procentuele reductie van het weerstandbiedend moment lijkt vrijwel identiek aan deze voor
plaatconfiguratie2 geschetst in Figuur 106. Tabel 76 vergelijkt de bekomen fractielen van
plaatconfiguratie4 (proef2) met deze uit de vorige simulatie van plaatconfiguratie2 (proef1), gewogen
t.o.v. de respectievelijke MR,fi,0min,50
R,fi,0m . Hieruit blijkt opnieuw dat de hoeveelheid wapening nauwelijks
impact heeft op de procentuele reductie van het weerstandbiedend moment tijdens brand.

Tabel 76 MR,fi,t / MR,fi,t0min,50 [%],, plaatconfiguratie2 (proef1) en plaatconfiguratie4


plaa tconfiguratie4 (proef2), inklemmingsmoment, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 5% [%] 75,76 72,58 71,01 69,98 69,13 68,56 67,77 67,13 66,49
50% [%] 100,00 95,99 94,11 92,87 91,85 91,00 90,07 89,31 88,51
95% [%] 131,31 126,17 123,80 122,11 120,83 119,71 118,62 117,72 116,71
proef2 5% [%] 75,71 72,46 70,94 69,88 69,09 68,52 67,89 67,33 66,73
50% [%] 100,00 95,91 93,97 92,74 91,77 90,98 90,13 89,50 88,81
95% [%] 131,44 126,11 123,58 121,94 120,75 119,78 118,63 117,84 116,94

De steekproefkarakteristieken van de initiële test met plaatconfiguratie2 werden reeds weergegeven in


Tabel 74. Tabel 77 geeft ter vergelijking dezelfde steekproefkarakteristieken
steekproefkarakt eristieken voor de aangepaste
plaatconfiguratie met minimumwapening. Hieruit blijkt dat de bekomen variatiecoëfficiënt identiek is
aan die in Tabel 74.. De standaardafwijking blijft dus in dezelfde proportie tot het gemiddelde, ongeacht
de hoeveelheid wapening.

Tabel 77:: Steekproefkarakteristieken en β2, plaatconfiguratie4, inklemmingsmoment, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
µ [kNm] -157,35 -150,92
- -147,88 -145,91 -144,39 -143,16 -141,82 -140,78 -139,71
σ [kNm] 26,51 25,56 25,12 24,83 24,60 24,41 24,21 24,07 23,94
δ [-] 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17
β2 [-] 5,05 4,98 4,95 4,93 4,91 4,90 4,88 4,87 4,85

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


119
5.3. Effect van de berekeningswijze

5.3.1. 500°C-methode
In Tabel 78 worden de resultaten vermeld van Monte Carlo simulaties volgens de 500°C-methode
500°C
(proef1).

Tabel 78: MR,fi,t (absolute waarde), plaatconfiguratie4, 500°C-methode (proef1) en standaardmethode (proef2),
inklemmingsmoment, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 5% [kNm] 117,66 114,32 108,68 106,85 103,61 102,07 100,52 99,11 97,55
50% [kNm] 155,41 151,26 144,05 141,78 137,83 135,94 134,01 132,03 130,01
95% [kNm] 204,21
04,21 198,65 189,47 186,89 181,66 179,06 176,54 173,99 171,69
proef2 5% [kNm] 117,56 112,51 110,15 108,51 107,27 106,39 105,41 104,54 103,61
50% [kNm] 155,27 148,92 145,91 144,00 142,49 141,27 139,95 138,96 137,89
95% [kNm] 204,09 195,81 191,88 189,34 187,49 185,99 184,19 182,97 181,58

Een vergelijking met de ‘exacte’ standaardmethode (proef2) geeft interessante resultaten. Bij korte
brandtijden blijkt de 500°C methode de resultaten van de exacte methode licht te overschatten. De
betonsectie warmt immers
mmers op, maar aangezien het beton in deze vereenvoudigende methode onder
500°C zijn originele karakteristieken behoudt, heeft dit een beperkt effect op het weerstandsmoment.
Eens langere brandtijden bereikt worden en een groter deel van de doorsnede warme r wordt dan 500°C,
resulteert de 500°C-methode
methode in lagere waarden dan de exacte berekening ((Figuur 108 met MRd,fi,t
berekend volgens standaardmethode). Dit verloop vindt men ook terug bij een vergelijking van de
veiligheidsfactoren (Figuur
Figuur 109).
). Algemeen genomen blijven de verschillen echter vrij beperkt en geeft
de 500°C-methode een goede en veilige benadering van M R,fi,t.

Figuur 108: MR,fi,t, plaatconfiguratie4, standaardmethode en 500°C-methode, inklemmingsmoment,


gsmoment, ISO 834

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


120
Figuur 109: β2, plaatconfiguratie4, standaardmethode en 500°C-methode, inklemmingsmoment,
gsmoment, ISO 834 (herschaalde
verticale as)

Ter info worden in Tabel 79 de steekproefkarakteristieken getabellariseerd.

Tabel 79: β2 en
n steekproefkarakteristieken, plaatconfiguratie4, 500°C-methode,, inklemmingsmoment, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
µ [kNm] -157,48 -153,30
- -146,03 -143,83 -139,81 -137,81 -135,79 -133,79 -131,75
σ [kNm] 26,53 25,93 24,87 24,55 23,94 23,63 23,31 23,00 22,68
δ [-] 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17
β2 [-] 5,05 5,00 4,92 4,90 4,86 4,84 4,82 4,79 4,77

5.3.2. Zone methode3


Naar analogie met de simulaties voor het veldmoment,
veldmoment wordt MR,fi,t onderzocht op basis van de
vereenvoudigde methode volgens EN 1992-1-2,
1992 2, zone methode3. Bij de bespreking van de zone methode
bij het veldmoment werd immers reeds aangetoond dat simulaties waarbij ook de staaltemperatuur
vereenvoudigd wordt (zone methode1 en 2) onvoldoende nauwkeurige resultaten ge ven.

Zone methode3 blijkt opnieuw een redelijke benadering te geven van de evolutie, de grootte, en de
onzekerheid omtrent M R,fi,t (Figuur 110).

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


121
Figuur 110: MR,fi,t, plaatconfiguratie4, standaardmethode en zone methode3, ISO 834

De vereenvoudigde rekenmethode blijkt echter een onveilige benadering. Dit wordt bevestigd bij de
berekening van β2 (Figuur 111).
111

Figuur 111: β2, plaatconfiguratie4, standaardmethode


standaardm en zone methode3, ISO 834,, herschaalde verticale as

Als besluit blijkt uit de simulaties dat zone methode3 een redelijk beeld geeft van de evolutie van M R,fi,t.
De benadering is echter aan de onveilige kant. Op basis van de huidige resultaten lijkt de 500°C-methode
een betere inschatting van β2 te geven dan zone methode3. De fout bij toepassing van de 500°C -
methode is immers aan de veilige kant.

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


122
Ter info worden in Tabel 80 de steekproefkarakteristieken weergegeven.

Tabel 80: β2 en steekproefkarakteristieken, plaatconfiguratie4, 500°C-methode, inklemmingsmoment, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
µ [kNm] -157,35 -155,20 -154,17 -153,49 -152,45 -151,60 -150,01 -148,18 -146,65
σ [kNm] 26,51 26,19 26,04 25,94 25,79 25,69 25,54 25,46 25,40
δ [-] 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17
β2 [-] 5,05 5,03 5,02 5,01 5,00 4,98 4,95 4,89 4,85

5.3.3. Conclusie
Uit de simulaties volgt dat de vereenvoudigde methodes voor het inklemmingsmoment beiden slechts
een vrij beperkte afwijking geven t.o.v. de standaardmethode. De benadering via de 500°C-methode is
echter een veilige benadering, waar anderzijds zone methode3 de capaciteit van het
inklemmingsmoment blijkt te overschatten. Daarom lijkt het in eerste instantie aangewezen om de
500°C-methode te gebruiken voor de eerste ontwerpberekeningen.

5.4. Studie probabilistische variabelen


Het effect van enkele probabilistische variabelen wordt hier opnieuw bestudeerd voor het
inklemmingsmoment.

5.4.1. Variatie van de betondekking


Door de betondekking als deterministisch te beschouwen, met een waarde gelijk aan de nominale
waarde van 35mm, wordt de impact van de dekkingsvariatie voor plaatconfiguratie4 kwantitatief
onderzocht.

De evolutie β2 wordt gegeven in Tabel 81. Deze veiligheidsindices zijn hoger dan in de situatie waar wel
rekening gehouden werd met de onzekerheid in verband met de betondekking (Tabel 77). Toch zijn de
gemiddelde waarden van de normale verdelingen voor het weerstandbiedend moment – bij de initiatie
van de brand – een weinig dichter bij de bezwijkwaarde gelegen (Tabel 82) en is er gedurende het hele
beschouwde tijdsinterval slechts een minimaal verschil tussen de gemiddelden μ. Het feit dat toch een
grotere veiligheidsindex en dus een kleinere bezwijkwaarde wordt gevonden, is een gevolg van de
gereduceerde standaardafwijking van MR,fi,t wanneer de betondekking deterministisch beschouwd
wordt.

Tabel 81: β2, plaatconfiguratie4, σdekking=0mm, inklemmingsmoment, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
β2 [-] 5,19 5,12 5,10 5,08 5,07 5,07 5,05 5,04 5,02

Tabel 82: Steekproefkarakteristieken, plaatconfiguratie4, σdekking=0mm, inklemmingsmoment, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
µ [kNm] -156,59 -150,18 -147,25 -145,47 -144,19 -143,19 -142,04 -141,10 -140,09
σ [kNm] 25,63 24,72 24,28 23,99 23,78 23,61 23,45 23,32 23,20
δ [-] 0,16 0,16 0,16 0,16 0,16 0,16 0,17 0,17 0,17

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


123
Er is dus wel degelijk een effect van σdekking op het verloop van β2, maar dit effect is veel minder drastisch
dan berekend voor het veldmoment. Het aandeel van de dekkingsvariatie in de onzekerheid omtrent
MR,fi,t blijft eveneens klein. Samenvattend kan men stellen dat de σdekking uitermate belangrijk wordt
wanneer de opwarming zich situeert ter hoogte van de getrokken wapening. Voor een
inklemmingsmoment waar het getrokken staal in de koude zone ligt, is σdekking bijgevolg van minder
belang.

5.4.2. Variatie van de betondruksterkte bij kamertemperatuur


Bij het beschouwen van een inklemmingsmoment is de gedrukte zone van het beton aan de onderzijde
gelegen. In tegenstelling tot de situatie bij de berekening van het veldmoment, ondervindt het ‘werkend’
beton nu wel rechtstreeks het temperatuurseffect. Daarom lijkt het interessant na te gaan in hoeverre
de variatie van fc(20) een impact heeft op de onzekerheid op MR,fi,t. Praktisch wordt δfc(20) gereduceerd
van 0,15 naar de minimumwaarde 0,10 (o.b.v. [Holický en Sýkora, (2010)]).

Deze wijziging blijkt geen effect te hebben op β2. De verhouding van de resultaten bedraagt op elk
tijdstip en voor elke fractiel afgerond 1,00. Dit impliceert onmiddellijk dat de variatie van de
betonsterkte voor de beschouwde configuratie geen impact heeft op de snelheid waarmee het
weerstandbiedend moment bij brand wordt afgebouwd.

Op basis van deze resultaten kan men besluiten dat voor de beschouwde configuratie de variatie van de
betondruksterkte slechts een zeer beperkte – mogelijks zelfs verwaarloosbare – impact heeft, op zowel
het veldmoment als het inklemmingsmoment.

5.4.3. Variatie van de vloeigrens bij kamertemperatuur


Bij het onderzoek van het inklemmingsmoment warmt de getrokken wapening nauwelijks op. Hierdoor
blijft het getrokken staal (bij benadering) werken met de standaard karakteristieken bij
kamertemperatuur. Het lijkt dan ook interessant te onderzoeken welke impact δfy(20) heeft op MR,fi,t.

De fractielwaarden van de Monte Carlo simulaties worden weergegeven in Tabel 83. Ter vergelijking
worden ook de resultaten voor eenzelfde plaat maar met δfy(20) gelijk aan 0,10 in deze tabel opgenomen.
Een visualisatie volgt in Figuur 112.

Tabel 83: MR,fi,t (absolute waarde), plaatconfiguratie4, δfy(20)=0,07 (proef1) en 0,10 (proef2), inklemmingsmoment, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 5% [kNm] 112,61 107,96 105,62 104,08 102,92 102,08 101,15 100,39 99,50
50% [kNm] 145,30 139,24 136,52 134,73 133,33 132,19 130,98 130,09 129,17
95% [kNm] 186,47 178,52 174,98 172,69 171,07 169,49 168,12 167,02 165,76
proef2 5% [kNm] 117,56 112,51 110,15 108,51 107,27 106,39 105,41 104,54 103,61
50% [kNm] 155,27 148,92 145,91 144,00 142,49 141,27 139,95 138,96 137,89
95% [kNm] 204,09 195,81 191,88 189,34 187,49 185,99 184,19 182,97 181,58

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


124
Figuur 112: MR,fi,t, plaatconfiguratie4, in
inklemmingsmoment, δfy(20)=0,07 (proef1) en δfy(20)=0,10 (proef2),
(proef2) ISO 834

Uit een eerste analyse van Tabel 83 en Figuur 112 blijkt dat de variatie van de vloeigrens inderdaad een
belangrijke
jke invloed heeft op de bekomen resultaten. De simulaties met gereduceerde δfy(20) (proef1)
geven voor alle fractielen lagere waarden. Dit impliceert echter niet noodzakelijk dat de veiligheid van de
plaat gereduceerd wordt. Proef1 lijkt immers een beperktere
beperk tere variatie te bezitten. Dit wordt bevestigd in
Tabel 84 met de steekproefkarakteristieken van beide simulaties.

Tabel 84:: Steekproefkarakteristieken (absolute waarde), plaatconfiguratie4, δfy(20)=0,07 (proef1) en δfy(20)=0,10 (proef2),
inklemmingsmoment, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 µ [kNm] 146,82 140,74 137,88 136,05 134,65 133,52 132,30 131,36 130,40
σ [kNm] 22,64 21,79 21,41 21,17 20,99 20,84 20,70 20,60 20,51
δ [-] 0,15 0,15 0,16 0,16 0,16 0,16 0,16 0,16 0,16
proef2 µ [kNm] 157,35 150,92 147,88 145,91 144,39 143,16 141,82 140,78 139,71
σ [kNm] 26,51 25,56 25,12 24,83 24,60 24,41 24,21 24,07 23,94
δ [-] 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17 0,17

De steekproefkarakteristieken geven – zoals verwacht – aan dat een reductie van δfy(20) resulteert in een
kleinere waarde van zowel μ als σ.. Welk van beide effecten domineert bij de berekening van β2 blijkt uit
Tabel 85. Deze tabel impliceert dat de gereduceerde onzekerheid op f y(20) een positief effect heeft op
het veiligheidsniveau van de plaat.

Tabel 85: β2, plaatconfiguratie4, inklemmingsmoment,


inklemmingsmoment δfy(20)=0,07 (proef1) en δfy(20)=0,10 (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 5,44 5,38 5,34 5,31 5,29 5,28 5,26 5,23 5,21
proef2 5,05 4,98 4,95 4,93 4,91 4,90 4,88 4,87 4,85

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


125
5.4.4. Effect van de hoogtevariatie
De variatie van de hoogte blijkt verwaarloosbaar te zijn voor de berekening van MR,fi,t. Er wordt
nauwelijks een verschil met de standaardberekening waargenomen. De steekproefstandaardafwijking
daalt bijvoorbeeld (uniform op alle tijdstippen) met slechts 0,08kNm wanneer de hoogte deterministisch
genomen wordt.

5.5. Effect van de randvoorwaarden


De berekende veiligheidsindices β2 zijn gebaseerd op de onderschrijdingskans van het aangrijpend
moment MEd,fi = -23,54kNm voor een alzijdig ingeklemde plaat. Dit is echter niet de meest kritische
toestand. De verschillende mogelijke combinaties van randvoorwaarden worden vermeld in Tabel 86, de
corresponderende waarden voor β2 in Tabel 87. Hieruit blijkt dat het correct inschatten van de
randvoorwaarden een zeer belangrijk effect kan hebben op het veiligheidsniveau van de plaat.

Tabel 86: Benaming relevante combinaties randvoorwaarden inklemmingsmoment


Benaming randvoorwaarden x randvoorwaarden y
proef1 2-zijdig ingeklemd 2-zijdig ingeklemd
proef2 2-zijdig ingeklemd 1-zijdig ingeklemd
proef3 2-zijdig ingeklemd 2-zijdig opgelegd
proef4 1-zijdig ingeklemd 2-zijdig ingeklemd
proef5 1-zijdig ingeklemd 1-zijdig ingeklemd
proef6 1-zijdig ingeklemd 2-zijdig opgelegd
proef7 2-zijdig opgelegd 2-zijdig ingeklemd
proef8 2-zijdig opgelegd 1-zijdig ingeklemd

Tabel 87: Veiligheidsindex β2 in functie van randvoorwaarden, plaatconfiguratie4, ISO 834


ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
proef1 5,05 4,98 4,95 4,93 4,91 4,90 4,88 4,87 4,85
proef2 4,87 4,80 4,77 4,74 4,73 4,71 4,70 4,68 4,66
proef3 4,73 4,66 4,62 4,59 4,58 4,56 4,54 4,53 4,51
proef4 4,93 4,86 4,83 4,80 4,79 4,77 4,76 4,74 4,72
proef5 4,60 4,52 4,48 4,45 4,43 4,42 4,40 4,38 4,36
proef6 4,28 4,19 4,14 4,11 4,09 4,07 4,04 4,03 4,00
proef7 4,59 4,51 4,47 4,45 4,43 4,41 4,39 4,37 4,35
proef8 4,38 4,29 4,25 4,22 4,20 4,18 4,16 4,14 4,11

Hoofdstuk 4. Parameterstudie Platen


126
Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers

1. Bespreking van het rekenmodel


Het rekenmodel voor balken bouwt verder op de werkwijze die gehanteerd werd bij de berekening van
plaatdoorsneden. Het belangrijkste verschil tussen beide situaties is dat het temperatuursverloop
doorheen de doorsnede bij platen kon vereenvoudigd worden tot een 1-dimensionale opeenvolging van
rechte isothermen evenwijdig met het betonoppervlak, wat bij balken niet langer het geval is.

Dit komt eveneens tot uiting in de temperatuursprofielen uit Annex A van EN 1992-1-2. Voor
balkdoorsneden wordt per tijdstap een temperatuursprofiel opgegeven. In Figuur 113 worden
bijvoorbeeld voor een balk met hoogte 600mm en breedte 300mm enkele isothermen in de doorsnede
gevisualiseerd na 60min ISO 834 brand. Het temperatuursverloop in een balksectie is met andere
woorden 2-dimensionaal.

Figuur 113: Temperatuur in balk 600x300, 60min ISO 834 brand, [CEN,(2004b)]

Hetzelfde concept als bij platen werd toegepast voor de discretisatie van balkdoorsneden. Ditmaal
worden niet enkel in de hoogterichting discretisatiepunten bepaald, maar ook in de breedterichting.
Men bekomt over de balkdoorsnede een 2-dimensionaal net van discretisatiepunten (Figuur 114). Per
60min ISO 834 brand, wordt door het eindige elementen programma Diana voor elk discretisatiepunt de
lokale temperatuur berekend. Opnieuw corresponderen met de lokale temperaturen lokale spanning-
rekdiagramma’s en materiaalkarakteristieken.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


127
Door toepassing van de vervormingshypothese van Bernouilli is het opnieuw mogelijk om de lokale rek
voor elk discretisatiepunt te bepalen. Deze rek is uniform in de breedte en dus gelijk voor de
discretisatiepunten die op eenzelfde hoogte gelegen zijn. Door toepassing van de opgestelde lokale
materiaalwetten kan uit de lokale rek de lokale spanning bepaald worden. De lokale spanning wordt
geacht uniform te zijn in het vierkant met zijde 5mm waarvan het discretisatiepunt het centrum is
(Figuur 114). Het 25mm² element van de doorsnede wordt gediscretiseerd in zijn middelpunt.

Figuur 114 Schematische voorstelling discretisatie balkdoorsnede

Bij de berekening van de temperatuur, rek en spanning van de wapening, nemen de individuele
wapeningsstaven de karakteristieken over van het dichtstbijgelegen discretisatiepunt. De staven
behouden wel hun originele (deels probabilistische) positie en werken bij de bepaling van het
weerstandbiedend moment in met hun eigen hefboomarm.

De verdere berekening gebeurt op basis van de aannames vermeld in Hoofdstuk 3.3.2.

2. Begroting van het veiligheidsniveau


Bij het testen van balken is het definiëren van de belasting die aangrijpt op de balk een nog veel
moeilijkere kwestie dan in het geval van platen. In feite zou men de reactiekrachten van de plaat die
steun vindt op de beschouwde balk moeten bepalen. Deze werkwijze is echter vrij omslachtig. Voor de
berekening van de brandweerstand is enkel de meest kritieke sectie – in casu de sectie met het grootste

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


128
veldmoment – bepalend. Het is daarom in feite overbodig om de niet-uniforme belasting ten gevolge van
de plaatreacties te bepalen.

Een uniforme lijnlast op de balk definiëren is een optie, maar de werkwijze bepaald door (25) biedt de
veel interessantere mogelijkheid om de resultaten van de Monte Carlo simulaties te toetsten aan de
rekenwaarde van het weerstandbiedend moment tijdens brand. Daar tijdens de algemene
dimensionering van de balk bij een “economic design” (26) wordt toegepast voor de bepaling van de
brandweerstand, onderzoekt men op basis van (25) de kans dat het faalcriterium aan weerstandszijde
bereikt wordt. Het uitdrukkelijk bepalen van de belastingscomponenten kan door toepassing van (25)
worden vermeden.

P  M R , fi ,t  M Rd , fi ,t      R   (25)

Ed  Rd (26)

3. Axiale uitzettingsverhindering
Uit onderzoek blijkt dat verhinderde axiale uitzetting in brandcondities een belangrijke bijdrage kan
leveren aan de brandweerstand van een betonnen ligger. De axiale kracht induceert een bijkomend
moment in de ligger volgens Figuur 115 [Bernhart, (2004)], origineel uit [Buchanan, (2001)] 26. Op deze
wijze kan een eenvoudig opgelegde ligger weerstaan aan een groter aangrijpend moment dan men
initieel zou verwachten. De grootte van dit bijkomend weerstandbiedend moment blijkt echter zeer
afhankelijk te zijn van de hoogte waarop de langskracht aangrijpt. In [Bernhart, (2004)] wordt dan ook
vermeld dat in de literatuur gesteld wordt dat deze positieve effecten niet in rekening mogen gebracht
worden wanneer de positie van de aangrijpende langskracht niet nauwkeurig gekend is.

Figuur 115: Positief effect verhinderde axiale thermische uitzetting op capacitair veldmoment, [Buchanan, (2001)]

26
Dit referentiewerk werd niet rechtstreeks geraadpleegd.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


129
In deze thesis wordt geen rekening gehouden met de effecten van de verhinderde axiale uitzetting. Deze
effecten gaan ongetwijfeld gepaard met een grote mate van onzekerheid. Een uitbreiding op deze thesis
waarbij dit effect wel in rekening wordt gebracht – samen met de probabilistische variatie van het
aangrijpingspunt van deze langskracht – kan noodzakelijk blijken wanneer men de brandveiligheid van
werkelijke constructies probabilistisch wenst te benaderen.

4. Studie4: Balk 600x300mm


4.1. De onderzochte balkconfiguratie
De karakteristieken van de balkdoorsnede worden gegeven in Tabel 88.

Tabel 88: Ontwerp- en parametergegeven balkconfiguratie1


Modelparameter Ingevoerde waarde Dimensie
h 600 mm
b 300 mm
c1 30 mm
Ø1,1 20 mm
#1,1 5 staven
s1,1 55 mm
Δ1 40 mm
Ø1,2 20 mm
#1,2 5 staven
s1,2 55 mm
c2 30 mm
Ø2,1 20 mm
#2,1 5 staven
s2,1 55 mm
Δ2 40 mm
Ø2,2 20 mm
#2,2 5 staven
s2,2 55 mm
fck(20) 50 MPa
fyk(20) 500 MPa
Es(20) 200.000 MPa

Tabel 89: Simulatiespecifieke karakteristieken


Simulatiekarakteristiek Toegepast
type analyse veldmoment
modelmethode standaardmethode
aantal simulaties Monte Carlo 10.000
materiaalkarakteristieken [Minne, (1979)]

Zoals vermeld wordt de balk getest bij ISO 834 brand. Standaard worden de materiaalkarakteristieken
gebaseerd op [Minne, (1979)] toegepast (Tabel 89). Daarnaast worden eveneens enkele simulaties
uitgevoerd met de deterministische materiaalkarakteristieken van EN 1992-1-2.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


130
De Monte Carlo simulaties worden uitgevoerd met 10.000 balken per simulatie. Door het grote aantal
discretisatiepunten is de rekentijd voor het balkmodel vele malen groter dan de rekentijd voor het
plaatmodel. Het was praktisch niet haalbaar om simulaties met een groter aantal balken uit te voeren.

4.2. Parameterstudie van het veldmoment

4.2.1. Standaardberekening
De resultaten van de standaardberekening worden gegeven in Figuur 116.

Figuur 116: MR,fi,t, balkconfiguratie1,


balkconfiguratie1 ISO 834

In tegenstelling tot de standaardberekening bij platen vertoont de 5%-fractiel


5% fractiel van de gesimuleerde balk
geen plotse en sterke daling bij het begin van de brand. Het onzekerheidsinterval blijft in een nauwe
band omheen de 50%-fractiel.actiel. Zowel het gemiddelde als de standaardafwijking van de 10.000
gesimuleerde platen neemt continu af in de tijd. De variatiecoëfficiënt neemt wel toe tijdens brand
(Tabel 90)) en wordt beduidend groter dan de maximum m aximum te verwachten waarde van 0,15 bij
kamertemperatuur (volgens [Holický en Sýkora, (2009)]).

Tabel 90:: Steekproefkarakteristieken MR,fi,t, balkconfiguratie1, ISO 834


ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
μ [kNm] 1199,72 1067,22 839,85 642,42 490,04 377,49 292,95
σ [kNm] 199,94 191,09 197,93 191,87 174,75 152,22 132,80
δ [-] 0,17 0,18 0,24 0,30 0,36 0,40 0,45

Een vergelijking van MR,fi,t met MRd,fi,t kan een eerste indruk geven van de evolutie van de
veiligheidsindex. Het resultaat
sultaat van de berekening van MRd,fi,t volgens EN 1992-1-2
1992 volgt in Tabel 91.
Figuur 117 geeft een
en visualisatie t.o.v. MR,fi,t.

Tabel 91: MRd,fi,t, balkconfiguratie 1, ISO 834


ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
MRd,fi,t [kNm] 765,85 741,47 671,02 546,78 424,3
424,34 324,26 249,98

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


131
Figuur 117: MR,fi,t en MRd,fi,t, balkconfiguratie1,
balkconfiguratie1 ISO 834

Net zoals bij de plaatsimulaties blijkt het weerstandbiedend mome moment MR,fi,t een grote reserve te bezitten
t.o.v. MRd,fi,t bij de start van de brand. De M R,fi,t,5 onderschrijdt MRd,fi,t echter al na iets meer dan 60min en
bij lange brandtijden nadert ook M R,fi,t,50 naar MRd,fi,t.

Een veiligheidsindex wordt bepaald door (27).. Opnieuw dient een aanname gemaakt te worden voor αR.
Naar analogie met de plaatsimulaties en uit conservatieve overweging wordt αR gelijk aan 1 genomen. In
deze fase van de analyse is immers geen informatie over het belastingseffect E voorhanden en is het niet
mogelijk ondubbelzinnig te bepalen in welk iinterval
nterval de verhouding van de standaardafwijkingen gelegen
is. Aangezien de veiligheidsindices enkel gebruikt worden om verschillende configuraties met elkaar te
vergelijken heeft de keuze van deze factor weinig directe relevantie.

P  M R , fi ,t  M Rd , fi ,t      R   (27)

De bekomen resultaten voor β worden in Tabel 92 gegeven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt
tussen een berekening op basis van effectieve onderschrijdingsfrequenties
onder ingsfrequenties (β6), en berekeningen met
aanname van een normale en lognormale distributie van M R,fi,t (β7 en β8).

Tabel 92: Veiligheidsindex β op basis van (27), balkconfiguratie1, ISO 834


ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
β6 2,60 1,90 0,86 0,46 0,31 0,27 0,24
β7 2,17 1,70 0,85 0,50 0,38 0,35 0,32
β8 2,63 1,96 0,85 0,41 0,24 0,20 0,15

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


132
Figuur 118:: Vergelijken veiligheidsindex effectief en bij aanname distributie M R,fi,t, balkconfiguratie1,
balkconfiguratie1 ISO 834

Uit Figuur 118 blijkt dat β6 voor liggers beter wordt benaderd door β8 dan door β7.

Ter info wordt in Tabel 93 het aantal balken gegeven waarvan M R,fi,t de rekenwaarde van het
weerstandbiedend moment onderschrijdt.
onder schrijdt. Dit is belangrijk m.b.t. de nauwkeurigheid waarmee β6
bepaald wordt.

Tabel 93: Aantal balken met M R,fi,t < MRd,fi,t, balkconfiguratie1, ISO 834
ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
# falingen 46 288 1945 3212 3766 3928 4051

Dat 46 balken ‘falen’ bij de start van de brand lijkt veel, de start va
van de brand
d stemt immers overeen met
de gewone toestand bij kamertemperatuur. Men moet echter opmerken dat de berekening van M Rd,fi,t
gebeurt met de veiligheidsindices voor een aaccidentele
ccidentele belastingstoestand. M Rd,fi,t valt hierdoor hoger uit
dan bij een normale nazichtberekening in de bezwijkgrenstoestand.

De eigenlijke brandweerstand
rstand van de beschouwde balk is afhankelijk van de aangrijpende belasting via
(28). Toch kan men uit Tabel 92 en Tabel 93 reeds opmaken dat aan weerstandbiedende zijde alvast een
veel beperktere veiligheid aanwezig
aan is bij toenemende brandduur.

M Rd , fi ,t  M Ed , fi ,t (28)

4.2.2. Bepaling van de benaderende distributiefunctie


De beschrijving van platen
aten werd steeds uitgevoerd met aanname van een normaal verdeelde distributie
voor MR,fi,t. In Hoofdstuk 4.3.18 werd voor het veldmoment van plaatconfiguratie2 aangetoond dat de
normale verdeling inderdaad de veiligheidsindex beter
b eter benadert, maar dat de algemene vorm van de
distributie eerder lognormaal lijkt.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


133
Hier wordt eenzelfde analyse uitgevoerd voor balkconfiguratie1,, op basis van 10.000 Monte Carlo
simulaties.

Opnieuw wordt de horizontale M R,fi,t-as opgedeeld in intervallen len per 5kNm. De kans dat een
gesimuleerde waarde van M R,fi,t in het beschouwde interval ligt, wordt gegeven weergegeven op de
verticale as.

Bij de start van de brand lijkt de lognormale distributie de Monte Carlo frequenties beter te benaderen
(Figuur 119 en volgende).. Bij 1120min en 180min ISO 834-brand
brand geeft de normale distributie schijnbaar
een betere fit (Figuur 121 en Figuur 122).. Er is vooral een belangrijk verschil merkbaar wanneer men de
kop en de staart van de distributie bestudeert. De lognormale benadering geeft in die gebieden
duidelijke afwijkingen. Verder in de brand (Figuur 124, Figuur 125) lijkt geen van beide distributies
dist de
werkelijke verdeling echt goed te benaderen. De werkelijke distributie lijkt tussen de normale en de
lognormale te liggen. Op deze tijdstippen geeft de normale distributie het bijkomend probleem van een
belangrijk aandeel negatieve waarden voor MR,fi,t te voorspellen. Dit is een verklaring voor de
onderschatting van de veiligheidsindex door de normale benadering in Tabel 92.

Figuur 119: Probabiliteit


robabiliteit op basis van 10.000 Monte Carlo en benaderende
benadere distributies,, balkconfiguratie1, ISO 834 0min

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


134
Figuur 120: Probabiliteit op basis van 10.000 Monte Carlo en benaderende distributies , balkconfiguratie1, ISO 834 60min

Figuur 121: Probabiliteit op basis


asis van 10.000 Monte Carlo en benaderende distributies,
distributies , balkconfiguratie1, ISO 834 120min

Figuur 122: Probabiliteit op basis van 10.000 Monte Carlo en benaderende distributies , balkconfiguratie1, ISO 834 180min

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


135
Figuur 123: Probabiliteit op basis van 10.000 Monte Carlo en benaderende distributies , balkconfiguratie1, ISO 834 240min

Figuur 124: Probabiliteit op basis van 10.000 Monte Carlo en benaderende distributies , balkconfiguratie1,
balkconfi ISO 834 300min

Figuur 125: Probabiliteit op basis van 10.000 Monte Carlo en benaderende distributies , balkconfiguratie1, ISO 834 360min

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


136
Uit Tabel 93 bleek dat het aantal ‘falende’ platen vo
voldoende
ldoende groot is om reeds bij het begin van de brand
een veiligheidsindex te definiëren. Het is daarom niet absoluut nodig om een distributie van de Monte
Carlo resultaten voorop te stellen. Toch zal in de verdere bespreking vaak een link gemaakt worden me t
resultaten op basis van een normale en lognormale distributie. Dit om het vergelijken mogelijk te maken
en omdat het zeer waarschijnlijk is dat men in andere studies, codes en andere documenten één van
deze distributies zou vooropstellen en het aldus interessant
eressant is om reeds in dit werk resultaten op basis
van deze twee distributies te vergelijken.
vergelijken

4.2.3. Berekening met materiaalkarakteristieken volgens EN 1992 -1--2


De berekening met materiaalkarakteristieken gebaseerd op [Minne,[ Minne, (1979)]
(1979) laat toe om ook de
onzekerheid
erheid m.b.t. de reductie van deze karakteristieken bij hogere temperaturen in rekening te
brengen. Enkel op deze wijze kan een correct beeld gevormd worden van de totale onzekerheid die met
de bepaling van MR,fi,t gepaard gaat. Zoals uitgevoerd bij de plaatsimulaties
atsimulaties is het uiteraard eveneens
interessant om te onderzoeken wat het effect is op de modelresultaten wanneer de deterministische
materiaalkarakteristieken volgens EN 1992-1-2
1992 2 ingevoerd worden. Een visualisatie van de bekomen
resultaten waarbij een vergelijking gemaakt wordt met de resultaten uit de standaardsimulatie is
gegeven in Figuur 126.

Figuur 126: MR,fi,t, balkconfiguratie1 met materiaalkarakteristieken [Minne, (1979)]] (proef1) en EN 1992-1-2
1992 (proef2), ISO 834

Uit Figuur 126 blijkt duidelijk dat de berekening met materiaalkarakteristieken volgens EN 1992 -1-2
beduidend minder onzekerheid in rekening brengt. Het betrouwbaarheidsinterval bepaald door de 5%-
en 95%-fractielen
ractielen ligt voor proef2 (materiaalkarakteristieken EN 1992
1992-11-2) vanaf ongeveer 90min
volledig binnen het interval van proef1 (materiaalkarakteristieken [Minne,
Minne, (1979)]).
(1979)

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


137
De 50%-fractielen
fractielen vertonen bij de start van de brand een zeer groot verschil. Dit verschil is te wijten aan
het rekenen met karakteristieke waarden bij de berekening in proef2. Proef2 draagt hierdoor reeds een
zekere inherente veiligheid in zich. Het verschil tussen de 50%
50%-fractielen
fractielen verdwijnt echter vrijwel volledig
vanaf 180min. Dit betekent
etekent dat de inherente veiligheid ten gevolge van het rek enen met het
materiaalmodel volgens EN 1992-1-2 tijdens brand sterk gereduceerd wordt. Dit effect kan – in
beperktere mate – eveneens waargenomen worden wanneer men bijvoorbeeld simulaties met
verschillende δfy(20) bestudeert (zoals verder uitgewerkt wordt).

Figuur 127 vergelijkt de resultaten van de nieuwe simulatie met M Rd,fi,t. Hieruit blijkt dat MRd,fi,t steeds
binnen het 90% betrouwbaarheidsinterval ligt omheen M R,fi,t,50. Dit betekentb dat de kans op
onderschrijden
en steeds meer dan 5% bedraagt. Dit wordt bevestigd in Tabel 94.94

Figuur 127: MR,fi,t en MRd,fi,t, balkconfiguratie1,


balkconfiguratie1 materiaalkarakteristieken EN 1991-1-2,
2, ISO 834

Tabel 94: β6 en theoretische faalkans, balkconfiguratie1 met materiaalkarakteristieken EN 1992 -1-2, ISO 834
ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
# falen [-] 766 866 1951 2619 2952 3012 3133
β6 [-] 1,43 1,36 0,86 0,64 0,54 0,52 0,49
faalkans [-] 0,08 0,09 0,20 0,26 0,30 0,30 0,31

Een vergelijking van de faalkans voor simulaties volgens beide groepen materiaalkarakteristieken is
gegeven in Figuur 128. Hieruit blijkt dat ook de faalkans vanaf 120min gelijklopend is voor beide
berekeningen. Een vergelijking van de steekproefkarakteristieken volgt in Tabel 95. Het initieel grote
verschil tussen de steekproefgemiddelden verdwijnt
v bij grotere brandduur.. Het verschil in onzekerheid
blijft echter. De standaardafwijking in proef2 bedraagt op ieder tijdstip ongeveer 65% van de
standaardafwijking berekend in proef1.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


138
Figuur 128: Faalkans corresponderend met β6, balkconfiguratie1 materiaalkarakteristieken [Minne, (1979)] (proef1) en EN
1991-1-2 (proef2), ISO 834

Tabel 95:: Steekproefkarakteristieken, balkconfiguratie1 materiaalkarakteristieken [ Minne, (1979)]


(1979) (proef1) en EN 1992-1-2
(proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
µ proef1 [kNm] 1199,72 1067,22 839,85 642,42 490,04 377,49 292,95
σ proef1 [kNm] 199,94 191,09 197,93 191,87 174,75 152,22 132,80
µ proef2 [kNm] 937,79 897,22 777,52 628,18 495,40 388,92 302,81
σ proef2 [kNm] 129,58 122,42 123,80 124,70 116,00 102,85 89,38

Het is interessant op te merken dat voor deze simulatie met m ateriaalkarakteristieken volgens
EN 1992-1-2 β6 niet langer tussen de waarden berekend op basis van een normale en een lognormale
distributie gelegen is (Figuur
Figuur 129). De lognormale distributie lijkt nu duidelijk beter. Een grafische analyse
van de frequentietabel levert echter dezelfde resultaten als vastgesteld bij de standaardsimulatie met
materiaalkarakteristieken o.b.v. [Minne, (1979)]
(1979)].

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


139
Figuur 129: β6, β7 en β8, balkconfiguratie1 met materiaalkarakteristieken EN 1992-1-2,
2, ISO 834

Uit de besproken resultaten kan men concluderen dat de inherente veiligheid ten gevolge van het
rekenen
nen met karakteristieke waarden in brandsituaties zijn belang verliest. Het verschil in
weerstandbiedend moment tussen de simulaties met een verschillend materiaalmodel verdwijnt immers
voor grote brandduur.

4.2.4. Effect van de berekeningswijze


In het rekenmodel wordt de doorsnede van de balk gediscretiseerd per 5mm². Zelfs met deze
discretisatie blijft de berekening zeer bewerkelijk
bewerkel en intensief. Het lijkt daarom bijzonder interessant om
ook hier de basisconfiguratie (balkconfiguratie1) te onderwerpen aan de 500°C-methode
500°C en de zone
methode om na te gaan in hoeverre deze vereenvoudigde rekenmethodes toepasbaar zijn om M R,fi,t te
begroten.

a. 500°C-methode
De resultaten van de simulatie volgens de 500°C methode worden gevisualiseerd in Figuur 130. In deze
figuur worden de resultaten van de 500°C-methode
500°C methode (proef2) vergeleken met de resultaten van de
standaardberekening
berekening (proef1). Het verschil tussen de fractielcurven van beide simulaties is visueel niet
waarneembaar. Dat er wel degelijk een verschil is, wordt bevestigd door β6 in Figuur 131.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


140
Figuur 130: MR,fi,t, balkconfiguratie1 standaardmethode (proef1) en 500°C-methode
500°C methode (proef2), ISO 834

Figuur 131: β6, balkconfiguratie1 standaard


standaardmethode (proef1) en 500°C-methode
methode (proef2), ISO 834

De overeenkomst tussen beide curves in Figuur 131 is zeer goed. De veiligheidsindex volgens proef2 (de
500°C-methode)
methode) overschat deze berekend volgens de meer volledige uitwerking echter. Hierdoor is de
inschatting van het veiligheidsniveau op basis van de 500°C
500°C-methode (in beperkte
perkte mate) onveilig (Tabel
96).. Dit dient men in rekening te brengen bij het toepassen van de methode.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


141
Tabel 96: Verhouding faalkansen
kansen standaardmethode/500°C-methode,
standaardmethode methode, balkconfiguratie1, [Minne, (1979)]
(1979)], ISO 834
ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
faalkans1/faalkans2 1,00 1,10 1,04 1,04 1,05 1,05 1,06

De afwijking op de faalkans bedraagt bij toepassing van de 500°C


500°C-methode
methode tijdens brand ongeveer 5%.
Dit verschil lijkt voldoende groot om te argumenteren
argumenter en dat een berekening volgens de standaardmethode
aangewezen is bij doorgedreven analyse. De 500°C
500°C-methode volstaat
taat echter zeker bij een schatting van
grootteorde.

b. Zone methode3
Op basis van de uitgebreide bespreking van de zone methode bij plaatconfiguratie2
plaatconfigura wordt besloten om
voor balkconfiguratie1 enkel zone methode3 toe te passen, waarbij het staal in rekening wordt gebracht
met de eigen lokale temperatuur.

Het verschil in MR,fi,t met de originele simulatie volgens de standaardmethode blijft uiterst be
beperkt, zoals
blijkt uit Figuur 132.

Figuur 132: Verschil in μ en σ,, balkconfiguratie1,


balkconfiguratie1, standaardmethode (proef1) en zone methode3 (proef2), ISO 834

De beperkte afwijking resulteert in een kleine onderschatting van β6 (Tabel


Tabel 97), zodat de berekening
volgens zone methode3 een veilige benad
benadering is.

Tabel 97: β6, balkconfiguratie1,, standaardmethode (proef1) en zone methode3 (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
proef1 [-] 2,60 1,90 0,86 0,46 0,31 0,27 0,24
proef2 [-] 2,60 1,90 0,85 0,45 0,30 0,25 0,22

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


142
c. Conclusie
Uit de simulaties blijkt opnieuw (net zoals voor de plaatsimulaties) dat zowel de 500°C-methode, als de
zone methode3 zeer goede benadering
benaderingen geven van het weerstandbiedend moment berekend volgens
de meer bewerkelijke standaardmethode. Voo Voorr de balksituatie resulteert de 500°C
500°C-methode echter in
een overschatting van de veiligheid aan weerstandszijde. Deze afwijking dient verder onderzocht te
worden, maar lijkt voldoende klein om M R,fi,t in eerste instantie via de eenvoudiger berekeningen van de
500°C-methode
methode te bepalen.

Anderzijds resulteert zone methode3


methode in een zeer exacte benadering van de standaardmethode en blijken
de resultaten bekomen via zone methode3 bovendien een lichte onderschatting van β6 in te houden. Op
basis van de huidige resultaten
ltaten lijkt zone methode3 dan ook de meest aangewezen vereenvoudigde
methode om toe te passen bij de berekening van het veldmoment van een balkdoorsnede.

4.2.5. Studie probabilistische veranderlijken

a. Variatie
ariatie van de hoogte en de breedte
A priori zou men verwachten
verwach ten dat de variatie van de geometrische afmetingen slechts een beperkte
impact heeft op μ en σ van MR,fi,t tijdens brand. Dit wordt bevestigd in Figuur 133.

Figuur 133: Δμ en Δσ, balkconfiguratie1,


balkconfiguratie1 standaardberekening (proef1) en deterministische hoogte/breedte (proef 2), ISO 834

Uit Figuur 133 blijkt dat de afwijking tussen de steekproefkarakteristieken van de standaardsimulatie en
de nieuwe simulatie met deterministische hoogte en bredte zeer beperkt blijft. Ook de veiligheidsindex
β6 verloopt volledig analoog (Figuur
( 134).
). Men kan hieruit concluderen dat de variatie van de
geometrische afmetingen inderdaad verwaarloosbaar is voor de beschouwde balkconfiguratie.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


143
Figuur 134: β6, balkconfiguratie1,, standaardberekening
ning (proef1) en deterministische hoogte/breedte (proef 2), ISO 834

b. Variatie van de betondekking


Door de afwezigheid van het snelle dalen van de 5%5%-fractiel
fractiel en gezien de vrij constante breedte van het
betrouwbaarheidsinterval lijkt het te verwachten dat de d e variatie van de betondekking voor deze
configuratie heel wat minder impact heeft,
heeft dan in het geval van plaatconfiguratie2.
plaatconfiguratie2 Men dient echter wel
op te merken dat dit effect verschillend kan zijn bij het beschouwen van doorsneden met wapening
gepositioneerd
rd in een enkele laag. In die situatie ligt de volledige wapening dicht bij het blootgesteld
oppervlak en is daardoor meer onderhevig aan de temperatuurseffecten van variaties van de
betondekking.

Deterministische
eterministische betondekking
Het elimineren van de onzekerheid
onzeker heid m.b.t. de betondekking heeft een duidelijke impact op de resultaten
van de Monte Carlo simulaties (Figuur
( 135).

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


144
Figuur 135: MR,fi,t, balkconfiguratie1,
balkconfiguratie1 σdekking = 15mm (proef1 - standaardberekening) en σdekking = 0mm (proef 2), ISO 834

In het bijzonder MR,fi,t,5 vertoont een duidelijk verschil. Dit is vermoedelijk een gevolg van het eerder
besproken effect waarbij de variatie op de betondekking ervoor zorgt rgt dat het staal beduidend vroeger
aan hogere temperaturen kan worden blootgesteld dan voorzien op basis van de nominale waarde van
de betondekking. Voor balkconfiguratie1 blijft dit effect vrij beperkt. Vermoedelijk is dit een gevolg van
het feit dat de wapening per zone (trek en druk) opgesplitst is in 2 lagen (Tabel
( Tabel 88), waarbij de dieper
gelegen laag de temperatuursvariaties ten gevolge van afwijkingen in de betondekking minder voelt.

Het verschil in μ en σ voor beide simulaties wordt verduidelijkt in Figuur 136..

Figuur 136: Δμ en Δσ,, balkconfiguratie1,


balkconfiguratie1 σdekking = 15mm (proef1 - standaardberekening) en σdekking = 0mm (proef 2), ISO 834

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


145
In de standaardsimulatie
ardsimulatie bleek σ te dalen tijdens brand. Dit effect wordt versterkt bij een
deterministische betondekking
dekking (Figuur
( 136).

De reductie van μ gebeurt in de simulatie met deterministische dekking bij de start van de brand trager
dan
an bij de standaardsimulatie, σdekking = 0mm geeft m.a.w. een zeer beperkte‘delay’ of tijdsverschuiving
op de reductie van het gemiddelde. Dit blijkt duidelijk uit Figuur 136 waar blijkt dat het verschil tussen de
gemiddelden piektkt bij 120min en vervolgens nagenoeg verdwijnt bij 300min. Op het moment van de piek
correspondeert de Δµ met ongeveer 10min brandtijd. Dit werd berekend door na te gaan hoeveel
minuten ‘µ voor de simulatie met σdekking = 0mm’ nodig heeft om de waarde te bereiken
b van ‘µ voor de
simulatie met σdekking = 15mm’ bij 120min.

Het verschil in gemiddelde waarden kan als volgt verklaard worden: het vooropstellen van een
deterministische betondekking vermijdt dat het staal sneller zou opwarmen dan initieel verwacht, dit is
wel mogelijk voor de situatie met een variabele betondekking waar het staal toevallig dichter bij het
blootgesteld oppervlak kan liggen, en hierdoor sneller opwarmt dan verwacht o.b.v. de nominale waarde
van de betondekking.

De effecten uit Figuur 136 resulteren in een hogere waarde van β6 bij toepassing van een
deterministische betondekking (Figuur
( 137). Hieruit volgt dat het buiten beschouwing laten van de
onzekerheid m.b.t. de betondekking een onveilige vereenvoudiging is.

Figuur 137: β6, balkconfiguratie1,, σdekking = 15mm (proef1 - standaardberekening) en σdekking = 0mm (proef 2), ISO 834

De theoretische faalkansen die met deze veiligheidsindices corresponderen worden gevisualiseerd in


Figuur 138. Hierbij verloopt de verticale as logaritmisch. Men dient hierbij op te merken dat ‘falen’
gedefinieerd werd volgens (29) en dus geen rechtstreeks verband vertoont met het al dan niet
structureel falen van de werkelijke balk.

M R , fi ,t  M Rd , fi ,t (29)

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


146
Figuur 138: Faalkans o.b.v. Figuur 137, balkconfiguratie1, σdekking = 15mm (proef1) en σdekking = 0mm (proef 2), ISO 834

Verder is het interessant op te merken dat β8 een vrijwel perfecte benadering geeft van β6 tot op 180min
(Figuur 139).
). Op latere tijdstippen is er opnieuw een zekere afwijking vast te stellen.

Figuur 139: β6 (effectief), β7 (normaal), β8 (lognormaal), balkconfiguratie1 zonder variatie betondekking, ISO 834

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


147
Gereduceerde variatie van n de betondekking
Er worden eveneens Monte Carlo simulaties uitgevoerd waarbij σdekking beperkt wordt tot 5mm. De
resultaten zijn zeer gelijklopend met de resultaten in geval van een deterministische betondekking. Een
vergelijking van de veiligheidsindices
veiligheidsindice β6 voor de 3 verschillende simulaties is gegeven in Figuur 140.

Figuur 140: β6, balkconfiguratie1 met 15mm (proef1), geen (proef2) en 5mm (proef3) σdekking, ISO 834

Conclusie
De variatie op de betondekking
dekking c blijkt wel degelijk een belangrijke impact te hebben op het berek
berekende
veiligheidsniveau van balkconfiguratie1
configuratie1 tijdens brand. Het niet voldoende in rekening brengen van σdekking
blijkt een zeer onveilige vereenvoudiging te zijn. Men kan hieruit besluiten
be sluiten dat het verrekenen van de
onzekerheid m.b.t. c noodzakelijk is bij het uitvoeren van risicoanalyse op betonnen liggers tijdens brand.

c. Variatie
ariatie betondruksterkte bij kamertemperatuur
De resultaten bekomen bij toepassing van een deterministische beton
betondruksterkte
druksterkte zijn vrijwel identiek
aan deze uit de standaard Monte Carlo simulaties (Figuur 141). Enkel bij kamertemperatuur is visueel
een zeer beperkt verschil merkbaar. Dit is opnieuw te wijten aan de definitie van μfc(20) volgens [Holický
en Sýkora, (2010)].

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


148
Figuur 141: MR,fi,t, balkconfiguratie1, standaardberekening (proef1) en berekening met δfc(20)=0,00 (proef2),
(proef2) ISO 834

Als conclusie kan men op basis van deze resultaten stellen dat d
dee variatie van de betondruksterkte bij
kamertemperatuur geen belangrijke impact heeft op de performantie van balkconfiguratie1 tijdens
brand.

d. Variatie
ariatie vloeigrens bij kamertemperatuur

Variatiecoëfficiënt gereduceerd tot 0,


0,07
Een vergelijking van de resultaten
resulta voor δfy(20)=0,10 (proef1) en δfy(20)=0,07 (proef2) is gevisualiseerd in
Figuur 142.

Figuur 142: MR,fi,t, balkconfiguratie1, δfy(20)=0,10 (proef1 - standaardberekening) en δfy(20)=0,07 (proef2),


(proef2) ISO 834

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


149
Uit deze figuur blijkt dat de reductie van de variatiecoëfficiënt vooral een effect heeft op de 95%-fractiel.
95%
Ook de overige fractielen reduceren, maar beperkter. Dit verschil tussen beide simulaties blijkt
bovendien te reduceren tijdens de brand.

Een algemene
mene reductie van MR,fi,t was a priori te verwachten daar volgens [Holický en Sýkora, ()] μfy(20)
bepaald wordt door (30).

 fy (20)  f yk  2 fy (20) (30)

Variatiecoëfficiënt gelijk aan 0


Het effect wordt verder onderzocht door de variatiecoëfficiënt δfy(20) volledig uit te schakelen. Hierdoor
wordt fyk toegepast als deterministische waarde voor f y(20). Een vergelijking van deze simu simulatie met
δfy(20)=0 (proef2) met de standaardberekening (proef1) volgt in Figuur 143.. Een tweede vergelijking van
deze configuratie met een simulatie waarbij de materiaalkarakteristieken volgens EN 1992-1-2
1992 (proef3)
werden toegepast, volgt in Figuur 144. Door de simulatie met f y(20)=fyk te vergelijken met een simulatie
met materiaalkarakteristieken volgens EN 1992-1-2,
1992 2, kan nagegaan worden in hoeverre het verschil in
resultaten bij het rekenen met materiaalkarakteristieken
materiaal karakteristieken volgens EN 1992-1-2
1992 te wijten is aan de
deterministische waarde van f y(20).

Figuur 143: MR,fi,t, balkconfiguratie1, δfy(20)=0,10 (proef1 - standaardberekening) en δfy(20)=0,00 (proef2), ISO 834

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


150
Figuur 144: MR,fi,t, balkconfiguratie1, δfy(20)=0,00 (proef2) en materiaalkarakteristieken EN 1992
1992-1-2 (proef3), ISO 834

Uit deze figuren blijkt dat


at proef2 bij de start van de brand vrij corresponderende resultaten geeft met
proef3. Later in de brand vergroot het verschil tussen proef2 en proef3, en neemt het verschil tussen
proef2 en proef1 af. Hieruit volgt dat de variatie van de vloeigrens bij ka
kamertemperatuur
mertemperatuur grotendeels
verantwoordelijk is voor het verschil tussen de Eurocode berekening en de berekening met
probabilistische materiaalkarakteristieken. Tijdens de brand (bij hogere temperaturen) is dit echter niet
meer het geval. Bij hoge brandtij
brandtijden zijn proef1 en proef3 bovendien zeer dicht bij elkaar gelegen (Figuur
(
145)) en hebben beide een significant verschil met proef2.

Figuur 145 M R,fi,t, balkconfiguratie1 standaardberekening (proef1), materiaalkarakteristieken


n EN 1992-1-2
1992 (proef3), ISO 834

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


151
Vergelijkt men β6 voor de drie simulaties in Figuur 146,, dan wordt het verschil zeer duidelijk. Hieruit volgt
dat men veel negatiever rekent indien men de temperatuursreductie van de vloeigrens volgens [Minne,
(1979)] toepast, en eveneens δfy(20) gelijk aan 0 stelt, en dus rekent met f y(20)=fyk.

Deze resultaten waren a priori te verwachten daar ze louter aanduiden dat de reductiecoëfficiënten
volgens [Minne, (1979)] voor de vloeigrens inderdaad nog voorzichtiger zijn dan de reductiecoëfficiënten
uit EN 1992-1-2,
2, zoals vermeld in Hoofdstuk 1.3.1 bij de bespreking van het effect van brand op de
materiaalkarakteristieken.

Figuur 146: β6, standaard (proef1), δfy(20)=0 (proef2), materiaal EN 1992-1-2


2 (proef3), balkconfiguratie1, ISO 834

Uit de besproken effecten blijkt dat δfy(20) een zeer uitgesproken en belangrijk effect heeft op de evolutie,
de grootte, en het veiligheidsniveau van ded e beschouwde betonligger. Uit de simulaties blijkt dat (t.g.v. de
formulering van μfy(20) volgens [Holický en Sýkora, (2010)]) een grotere variatiecoëfficiënt resulteert in
een hogere waarde voor β6.

Beschouwd men dus een specifieke betonconstructie waarbij waarb ij wel een waarde voor f yk gekend is, maar
niets geweten is m.b.t. δfy(20), dan lijkt het op basis van deze formulering veiliger om aan te nemen dat er
geen onzekerheid is.

e. Effect van de modelonzekerheid


Uit de analyses voor platen bleek de d modelonzekerheid
heid een belangrijke impact te hebben op de
verhouding tussen MR,fi,t en MRd,fi,t. Dit wordt opnieuw onderzocht voor balkconfiguratie1.

In de uitgevoerde simulatie werd de standaardberekening opnieuw uitgevoerd, ditmaal met χ


deterministisch gelijk aan 1 (proef2). Een visualisatie van de proefresultaten en deze uit de
standaardsimulatie (proef1) volgt in Figuur 147.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


152
Figuur 147: Vergelijking M R,fi,t met MRd,fi,t, balkconfiguratie1, met/zonder modelonzekerheid
heid (proef1/proef2), ISO 834

Uit deze figuur blijkt dat de resultaten van proef2 (zoals verwacht) lager uitvallen dan de resultaten van
proef1. Door de modelonzekerheid niet in rekening te brengen duikt M R,fi,t,50
,50 rond 180min onder M Rd,fi,t.
Dit betekentt dat het in rekening brengen van de modelonzekerheid bepalend is om een kans op
onderschrijden van MRd,fi,t te bekomen die groter is dan de kans op onderschrijden
onderschrijden. Een vergelijking van
de veiligheidsindices β6 en de corresponderende faalkansen volgt in Tabel 98..

Tabel 98: β6 en theoretische faalkans, balkconfiguratie1 met/zonder modelonzekerheid (proef1/proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
proef1 # falen [-] 46 288 1945 3212 3766 3928 4051
β6 [-] 2,60 1,90 0,86 0,46 0,31 0,27 0,24
faalkans [-] 0,0046 0,0288 0,1945 0,3212 0,3766 0,3928 0,4051
proef2 # falen [-] 77 884 4058 5302 5621 5618 5564
β6 [-] 2,42 1,35 0,24 -0,08 -0,16 -0,16 -0,14
faalkans [-] 0,0077 0,0884 0,4058 0,5302 0,5621
5621 0,5618 0,5564

Uit Tabel 98 volgt een zeer groot verschil in faalkans. Tabel 99 geeft de verhouding van de faalkans uit
proef2 t.o.v. de faalkans uit proef1. Hieruit blijkt dat de verhouding maximaa l is na 60min brand. De
verhouding van de faalkans blijft echter groot doorheen de volledige simulatie.

Tabel 99:: Verhouding faalkansen Tabel 98 proef2/proef1


ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
faalkans2/faalkans1 1,67 3,07 2,09 1,65 1,49 1,43 1,37

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


153
Het is duidelijk dat de modelonzekerheid een uiterst belangrijke parameter is bij het onderzoek van
constructie-elementen in brandsituaties. In deze thesis werd voor de modelonzekerheid de formulering
gevolgd zoals vermeld in [Holický en Sýkora, (2010)]. De toepasbaarheid van deze definiëring in
brandsituaties wordt echter niet vermeld of aangetoond. Onderzoek naar de gepaste waarde van de
modelonzekerheid is dan ook van het grootste belang om tot een correcte inschatting van het werkelijk
weerstandbiedend moment MR,fi,t te komen.

4.2.6. Conclusies ‘Studie probabilistische veranderlijken’

a. Variatie van de hoogte en de breedte


De onzekerheid m.b.t. deze parameters blijkt nauwelijks effect te hebben op de uiteindelijke resultaten.
Bij de bepaling van het weerstandbiedend moment en het veiligheidsniveau van liggers tijdens brand
mogen deze variabelen dan ook deterministisch beschouwd worden.

b. Variatie van de betondekking


De variatie van de betondekking blijkt een zeer belangrijke impact te hebben op de evolutie van het
veiligheidsniveau. De variatie van de betondekking blijkt bepalend voor de snelheid waarmee het
veiligheidsniveau daalt bij de start van de brand. Dit is een logisch gevolg van het feit dat een grotere
variatie van de betondekking resulteert in verschillende gesimuleerde balken waarbij de betondekking
zeer beperkt uitvalt, en bijgevolg de staaltemperatuur zeer snel te hoog oploopt.

Het probabilistisch verrekenen van de betondekking blijkt dan ook van groot belang. Anderzijds dient
men op te merken dat (zoals eerder vermeld bij plaatconfiguratie2) een differentiatie in σdekking i.f.v.
bijvoorbeeld het toezicht en de fabricagecondities nuttig kan blijken.

c. Variatie betondruksterkte bij kamertemperatuur


De variabele δfc(20) blijkt geen belangrijke impact te hebben op de berekening van het veldmoment. De
betondruksterkte kan voor de beschouwde berekeningen deterministisch genomen worden.

d. Variatie vloeigrens bij kamertemperatuur


De variatie van de vloeigrens blijkt wel een zeer belangrijke invloed te hebben op de uiteindelijke
resultaten. Men dient echter op te merken dat het gehanteerde model voor de distributie van fy(20)
[Holický en Sýkora, (2010)] resulteert in een grotere berekende veiligheid voor de situaties waar de
onzekerheid m.b.t. de vloeigrens groter ingeschat wordt. Met de huidige formulering is het dan ook
veiliger om te rekenen met δfy(20)=0,00. Deze inschatting kan echter te conservatief (en te weinig
economisch) blijken voor praktische toepassingen.

e. Effect van de modelonzekerheid


Net zoals bij plaatconfiguratie2 blijkt de modelonzekerheid een zeer belangrijke parameter bij de
bepaling van het veiligheidsniveau. Bijkomend onderzoek naar de toe te passen grootte, spreiding, en
distributie van de modelonzekerheid, specifiek voor brandsituaties, lijkt noodzakelijk.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


154
4.3. Ter info: Onderzoek van het inklemmings
inklemmingsmoment

4.3.1. Standaardberekening
Figuur 148 geeft een vergelijking van de bekomen resultaten voor MR,fi,t en MRd,fi,t.

Figuur 148: Vergelijken M R,fi,t en MRd,fi,t, balkconfiguratie1, ISO 834

In tegenstelling tot wat bleek uit Figuur 117 (p.132) voor het veldmoment, blijkt het weerstandbiedend
inklemmingsmoment M R,fi,t een grote reserve te bezitten t.o.v. M Rd,fi,t. De rekenwaarde van
weerstandbiedend moment blijft gedurende de volledig e simulatie duidelijk boven het
betrouwbaarheidsinterval van MR,fi,t gelegen. Een kwantificering van deze ‘veiligheid’ inherent aan M Rd,fi,t
(de weerstandszijde van criterium (31)) volgt in Tabel 100.

M Rd , fi ,t  M Ed , fi ,t (31)

Tabel 100: β6, inklemmingsmoment


smoment balkconfiguratie1, ISO 834
ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
# falen 38 65 50 16 3 4 12
β6 [-] 2,67 2,48 2,58 2,95 3,43 3,35 3,04

Uit Tabel 100 blijkt dat de veiligheid inherent aan de rekenwaarde M Rd,fi,t – na een initiële afname –
toeneemt in brandcondities en piekt bij 240min brand. Dit fenomeen wordt zelfs nog versterkt indien
men als distributie van MR,fi,t een logaritmische verdeling aanneemt (Figuur 149).
149

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


155
Figuur 149: β6 (effectief), β7 (normaal), β8 (lognormaal), inklemmingsmoment balkconfiguratie1, ISO 834

4.3.2. Bepaling van de benaderende distributie


Het lijkt interessant om grafisch na te gaan welke distributie het beste de gesimuleerde reeks benadert.
Uit deze analyse blijkt
lijkt dat de lognormale distributie het best overeenstemt met de werkelijk optredende
frequenties. Enkel voor de staart van de distributie (met zeer hoge waarden voor het capacitair moment
moment;
linkerzijde van de grafiek)) resulteert de lognormale benadering in een duidelijke overschatting van de
optredingsfrequentie. Enkele voorbeelden van de grafische analyse worden gegeven in Figuur 150 en
verder.

Figuur 150: Probabiliteit


robabiliteit op basis van 10.000 Monte Carlo,
Car balkconfiguratie1, inklemmingsmoment,
smoment, ISO 834 0min

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


156
Figuur 151: Probabiliteit
robabiliteit op basis van 10.000 Monte Carlo, balkconfiguratie1, inklemmingsmoment,
inklemmingsmoment ISO 834 120min

Figuur 152: Probabiliteit


robabiliteit op basis van
v 10.000 Monte Carlo, balkconfiguratie1, inklemmingsmoment,
inklemmingsmoment ISO 834 240min

Figuur 153: Probabiliteit


robabiliteit op basis van 10.000 Monte Carlo, balkconfiguratie1, inklemmingsmoment,
inklemmingsmoment ISO 834 360min

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


157
4.3.3. Berekening met materiaalkarakteristieken
materiaalkarakteristieke volgens EN 1992-1--2
Figuur 154 visualiseert de
e resultaten vvan de simulatie.. Het is onmiddellijk duidelijk dat hier een volledig
verschillende evolutie wordt waargenomen dan in de simulatie met materiaalkarakteristieken op basis
van [Minne, (1979)] (zie Figuur 155).

Figuur 154: MR,fi,t en MRd,fi,t (inklemmingsmoment


inklemmingsmoment),
), balkconfiguratie1 materiaalkarakteristieken EN 1992-1-2,
1992 ISO 834

In de nieuwe simulatie uit Figuur 154 ligt MRd,fi,t ditmaal binnen het 90%-betrouwbaarheidsinterval
betrouwbaarheidsinterval van
MR,fi,t. Het is ook duidelijk dat de breedte van deze band veel sterker afneemt dan het geval was in de
eerste simulatie met materiaalkarakteristieken op basis van [Minn
[Minne,
e, (1979)] (proef1). Om vergelijken
eenvoudiger te maken worden de resultaten van beide simulaties samen voorgesteld in Figuur 155.

Figuur 155: MR,fi,t, [Minne,


Minne, (1979)]
(1979) (proef1) en EN 1992-1-2 (proef2), balkconfiguratie1, inklemmingsmoment, ISO 834

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


158
De onderschrijdingskans van MRd,fi,t door MR,fi,t ligt bij het onderzoek van het inklemmingsmoment
beduidend hoger voor de simulatie met materiaalkarakteristieken volgens EN 1992-1-2 (proef2) (Figuur
155 en Tabel 101). Het betrouwbaarheidsinterval van proef1 verwijdert zich bovendien tijdens brand van
MRd,fi,t, in tegenstelling tot proef2 die de evolutie van MRd,fi,t zeer nauwgezet blijft volgen.

Tabel 101: β6 en theoretische faalkans, balkconfiguratie1, materiaal [Minne, (1979)] (proef1) en EN 1992-1-2 (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
proef1 # falen [-] 38 65 50 16 3 4 12
β6 [-] 2,67 2,48 2,58 2,95 3,43 3,35 3,04
faalkans [-] 0,0038 0,0065 0,005 0,0016 0,0003 0,0004 0,0012
proef2 # falen [-] 768 829 1127 1758 2115 1634 1639
β6 [-] 1,43 1,39 1,21 0,93 0,80 0,98 0,98
faalkans [-] 0,0768 0,0829 0,1127 0,1758 0,2115 0,1634 0,1639

Net zoals bij de simulaties volgens proef1 blijkt de veiligheidsindex bij proef2 opnieuw door een
minimum te gaan tijdens brand. Dit minimum bevindt zich nu echter pas op 240min ISO 834. Wanneer
de veiligheidsindex door een minimum gaat betekent dit uiteraard dat de faalkans door een maximum
gaat. Dit is ook grafisch in te zien. Beschouwt men de breedte van de betrouwbaarheidsband voor proef2
in Figuur 154 of Figuur 155, dan ziet men hoe MRd,fi,t bij 0min en bij 360min brand vrij dicht bij de 5%-
fractiel van MR,fi,t gelegen is. Op 240min ligt MRd,fi,t echter vrijwel in het midden tussen MR,fi,t,5 en MR,fi,t,50.
Dit correspondeert dus met een hogere kans op onderschrijden van MRd,fi,t bij 240min. De theoretische
faalkans gaat tijdens de brand m.a.w. door een maximum.

Uiteraard is het belangrijk op te merken dat deze ‘faalkans’ niet correspondeert met werkelijke
faalfrequenties en het (eventueel) instorten van constructie-elementen. De gedefinieerde faalkans is
gebaseerd op de kans MRd,fi,t te onderschrijden met de waarde van MR,fi,t van een individuele balk, en is
dus een maat voor de (on-)veiligheid inherent aan de weerstandszijde. Een vergelijking van de bekomen
veiligheidsindices volgt in Figuur 156.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


159
Figuur 156: β6, materiaalkarakteristieken [Minne,
[ (1979)] (proef1) en EN 1992-1-2
2 (proef2), inklemmingsmoment
balkconfiguratie1, ISO 834

De figuur bevestigt het grote verschil tussen de bekomen waarden voor β6. In theorie zou proef1 een
inschatting moeten geven van d de werkelijke waarde van M R,fi,t. Op basis van de huidige resultaten kan
men suggereren dat aan weerstandszijde voor het inklemmingsmoment een grote inherente veiligheid
behouden blijft tijdens brand.
brand Uit de vergelijking met proef2 in Figuur 156 volgt dat het grote verschil
tussen MR,fi,t uit proef1 en MRd,fi,t voornamelijk een gevolg is van de conservatieve materiaalwetten
volgens EN 1992-1-2.

4.3.4. Tussentijdse conclusie


onclusie
Uit de vorige twee simulaties blijkt dat de materiaalkarakterist
materiaalkarakteristieken
ieken volgens EN 1992-1-2
1992 een significante
veiligheid inhouden. De onderschrijdingskans
onder van MRd,fi,t door het ‘werkelijk’ weerstandbiedend moment
MR,fi,t (materiaalkarakteristieken op basis van [[Minne, (1979)]) ]) is immers zeer laag. De maximale
onderschrijdingskans
ingskans die werd opgetekend bedroeg slechts 6,5‰
6,5 en trad op na 60min ISO 834 brand. Dit
betekent dat er een grote inherente veiligheid aanwezig is aan weerstandszijde. Op basis van de huidige
analyses lijkt de berekening van het inklemmingsmoment in brand situaties dan ook significant meer
veiligheid in te houden dan de
d berekening van het veldmoment.

Anderzijds kan men stellen dat deze grotere veiligheid voor de inklemming noodzakelijk is. Het
inklemmingsmoment zal immers vergroten in brandsituaties ten gevolgegev olge van verhinderde thermische
kromming. Een detailstudie van dit effect valt echter buiten het kader van deze Masterproef.

4.3.5. Effect berekeningswijze


De voorgaande simulaties werden uitgevoerd volgens de standaardmethode. Eerder werd voor het
veldmoment aangetoond
getoond dat het gebruik van de vereenvoudigde methodes uit EN 1992 1992-1-2

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


160
aanvaardbaar lijkt (500°C-methode
methode en de zone methode3).
methode ). Eenzelfde onderzoek wordt uitgevoerd voor
het inklemmingsmoment van balkconfiguratie1.

a. 500°C-methode voor balkconfiguratie1


De resultaten van de simulaties volgens de 500°C-methode
500°C (proef2) worden vergeleken met de
resultaten van MR,fi,t en MRd,fi,t bepaald via de standaardmethode (proef1). Zoals blijkt uit Figuur 157 zijn
visueel geen verschillen waarneembaar.
waarneem

Figuur 157: MR,fi,t standaardmethode (p


(proef1) en 500°C-methode (proef2),, balkconfiguratie1, inklemmingsmoment, ISO 834

Wordt β6 onderzocht, dan bekomt men Tabel 102 (Figuur 158),


), waaruit duidelijk volgt dat er wel degelijk
verschillen zijn tussen beide simulaties.

Tabel 102: Onderschrijdingsfrequentie


ingsfrequentie MRd,fi,t en β6, balkconfiguratie1 standaardmethode (proef1) en 500°C-methode
(proef2), inklemmingsmoment, ISO 834
ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
proef1 # falen 38 65 50 16 3 4 12
β6 [-] 2,67 2,48 2,58 2,95 3,43 3,35 3,04
proef2 # falen 38 55 46 14 0 0 0
β6 [-] 2,67 2,54 2,60 2,99 - - -

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


161
Figuur 158: β6 (proef1 en proef2),, β7 (normaal) en β8 (lognormaal),, balkconfiguratie1, ISO 834

Wanneer
anneer geen veiligheidsindex β6 kan gedefinieerd worden, kan men opteren om een distributie voor
MR,fi,t aan te nemen. De parameters van deze distri distributie
butie worden bepaald door de
steekproefkarakteristieken. Dit principe werd toegepast in Figuur 158 voor de benadering door een
normale en een lognormale distributie. Aangezien er slechts een vrij beperkt verschil is tussen de
steekproefkarakteristieken
kproefkarakteristieken van proef1 en proef2 (Tabel 103), kunnen (indicatief) de veiligheidsindices β7
en β8 elk door een enkele curve worden weergegeven.

Tabel 103:: Steekproefkarakteristieken, balkconfiguratie1, inklemmingsmoment, standaardmethode (proef1) en 500°C -


methode (proef2), ISO 834
ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
proef1 µ [kNm] -
-1202,36 -1134,10 -1039,03 -946,38 -856,23
856,23 -768,74 -683,72
σ [kNm] 199,88 191,99 182,84 175,04 168,78 163,66 158,90
proef2 µ [kNm] -
-1202,51 -1143,48 -1041,13 -946,34 -856,94
856,94 -770,28 -684,92
σ [kNm] 199,90 192,46 182,60 174,89 168,16 161,57 155,16

Op basis van Tabel 103 kan men concluderen dat de 500°C-methode


500°C methode een goede benadering geeft.
Hoewel de steekproefkarakteristieken van beide proeven goed overeenstemmen , is de gemiddelde
capaciteit volgens de 500°C-methode
500°C hode (proef2) vrijwel steeds iets groter, en de standaardafwijking iets
kleiner dan berekend volgens de standaardmethode (proef1). De 500°C-methode methode is bijgevolg een vrij
nauwkeurige, maar onveilige benadering van M R,fi,t, zoals reeds bleek uit Tabel 100. Mogelijks is het
voldoende om het beton reeds bij een lagere isotherm te verwaarlozen, of om een kleine
veiligheidsfactor in rekening te brengen, zodat de 500°C
500°C-methode ook voor het inklemmingsmoment
zowel nauwkeurig als veilig zou zijn.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


162
b. Zone methode3
De resultaten van deze simulaties blijken opnieuw goed met de standaardmethode overeen te stemmen
(Figuur 159). ). Toch lijkt er grafisch bij grote brandtijden een verschil waarneembaar met de
standaardberekening. ng. Deze afwijking is bovendien een overschatting van de capaciteit (absolute waarde)
van MR,fi,t en onveilig.

Figuur 159: MR,fi,t standaardmethode (proef1) en zone methode3 (proef2), balkconfiguratie1, inklemmingsmoment, ISO 834

In Tabel 104 wordt een overzicht gegeven van de steekproefkarakteristieken en de veiligheidsindex β6.
Door de steekproefkarakteristieken uit Tabel 104 te vergelijken met deze in Tabel 103 komt men
inderdaad tot de conclusie dat zone methode3 een onveilige benadering inhoudt van M R,fi,t.

Tabel 104: μ, σ, en β6, balkconfiguratie1, inklemmingsmoment, zone methode3, ISO 834


ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
µ [kNm] -1202,36
1202,36 -1141,71 -1046,52 -951,37 -863,56
863,56 -782,87 -704,64
σ [kNm] 199,88 193,00 183,95 175,87 169,61 164,87 161,24
β6 [kNm] 2,67 2,51 2,64 2,97 3,72 3,54 3,35

c. Conclusies
Zowel de 500°C-methode
methode als zone methode3 blijken een vrij goede inschatting te maken van de
berekening
ng volgens de standaardmethode, maar deze inschatting is voor beide vereenvoudigde
methodes (beperkt)
perkt) onveilig. Zone methode3 resulteert bij grotere brandtijden in een veel duidelijker
waarneembare onveilige afwijking voor M R,fi,t dan de 500°C-methode.. Op basis van de uitgevoerde
simulaties lijkt het voor de berekening van het inklemmingsmoment van balkconfiguratie1 dan ook
aangewezen om de toepassing van de 500°C-methode
500°C methode te prefereren boven zone methode3.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


163
4.4. Conclusies inklemmingsmoment balkconfiguratie1
De evolutie van MR,fi,t en de onzekerheid die hiermee gepaard gaat werd gevisualiseerd. MR,fi,t blijkt voor
de beschouwde balkconfiguratie zeer gelijkmatig te reduceren tijdens brand. Grafisch werd vastgesteld
dat een lognormale distributie de gesimuleerde frequenties van MR,fi,t het beste benaderd.

Uit onderzoek van MRd,fi,t blijkt dat het inklemmingsmoment van balkconfiguratie1 aan weerstandszijde
een grote inherente veiligheid bezit. Door de standaardberekening te vergelijken met simulaties waarbij
de materiaalkarakteristieken volgens EN 1992-1-2 werden toegepast, kan men besluiten dat de
inherente veiligheid aan weerstandszijde voornamelijk een gevolg is van het conservatieve
materiaalmodel uit de Eurocode.

De vereenvoudigde methodes van EN 1992-1-2 bleken toepasbaar, maar eerder onveilig. Daarenboven
bleek de 500°C methode een iets betere benadering te geven dan zone methode3. Aangezien zone
methode3 bovendien meer bewerkelijk is dan de 500°C methode, wordt aangeraden om bij een snelle
dimensionering van het inklemmingsmoment te opteren voor de 500°C-methode.

5. Conclusies Balken
De evolutie van MR,fi,t tijdens ISO 834 brand werd onderzocht. Het temperatuursverloop in de
balkdoorsnede is echter 2-dimensionaal. Hierdoor vereist het nauwkeurig rekenmodel voor balken een
veel groter aantal discretisatiepunten dan voor platen.

Het definiëren van een verdeelde belasting lijkt steeds dubbelzinnig, daarom werd het veiligheidsniveau
aan weerstandszijde onderzocht door de kans op onderschrijden van MRd,fi,t door MR,fi,t uit te drukken.

Uit de simulaties bleek de veiligheid aan weerstandszijde beduidend groter voor het
inklemmingsmoment dan voor het veldmoment. De veiligheid aan weerstandszijde daalt voor het
veldmoment continu. Op 360min wordt voor balkconfiguratie1 een veiligheidsindex β6 bekomen van
0,24. Bij het bestuderen van het inklemmingsmoment echter werd de minimumwaarde voor β6 van 2,48
bereikt na 60min. Hieruit volgt een volledig verschillende dynamiek in brandsituaties.

Dit verschil bevestigt opnieuw het belang van het staal bij de bepaling van MR,fi,t. Wanneer het getrokken
staal – zoals in de situatie van het inklemmingsmoment – voldoende koel blijft, blijkt de doorsnede een
grote veiligheid t.o.v. MRd,fi,t te behouden. Is dit echter niet het geval, dan dient men zich af te vragen in
hoeverre de veiligheid van MRd,fi,t voldoende behouden blijft. Meer uitgebreid onderzoek wordt
aangeraden.

Het toepassen van de vereenvoudigde methodes uit EN 1992-1-2 bleek mogelijk, maar hield een
beperkte overschatting van het veiligheidsniveau in. De resultaten volgens 500°C-methode gaven hierbij
een betere benadering van MR,fi,t. Algemeen wordt aangeraden om bij een eerste handmatige
dimensionering de 500°C-methode te prefereren boven zone methode3.

Met betrekking tot de probabilistische veranderlijken (studie uitgevoerd voor het veldmoment) bleek de
variatie van de betondekking opnieuw een duidelijke impact te hebben op de evolutie van MR,fi,t. Hoewel
het effect niet even uitgesproken is als bij plaatconfiguratie2, blijkt het in rekening brengen van σdekking de

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


164
veiligheidsindex significant te reduceren. Hieruit volgt opnieuw dat (literatuur-)onderzoek m.b.t. de
betrouwbaarheid waarmee de betondekking in constructies geplaatst wordt zeer aangewezen is. Het kan
interessant blijken om te differentiëren naargelang het concept (vb. prefab), de uitvoering, het toezicht,
etc. om zo een onderscheid te maken tussen het veiligheidsniveau van betonelementen.

Ook δfy(20) blijkt opnieuw een zeer belangrijke invloed te hebben op de performantie tijdens brand.
Belangrijk hierbij is dat een grotere waarde van δfy(20) (t.g.v. de formulering van μfy(20) volgens [Holický en
Sýkora, (2010)]) resulteert in een grotere waarde van β6. Bijgevolg is het conservatief om bij een
onbekende constructie de variatie van fy(20) initieel laag in te schatten.

Net zoals bij de plaatsimulaties blijkt opnieuw de modelonzekerheid χ een zeer belangrijke invloed te
hebben. Zeer uitgebreid onderzoek naar de distributie en grootte van χ, specifiek voor brandcondities,
wordt ten zeerste aangeraden.

Anderzijds werd ook bij de berekening van het veldmoment voor balkconfiguratie1 opnieuw
geconcludeerd dat de variatie van breedte en hoogte verwaarloosbaar zijn bij het berekenen van MR,fi,t.
Ook het effect van δfc(20) bleek beperkt.

6. Ter info: Studie5: Alternatieve balkconfiguratie


6.1. Balkconfiguratie2
Bij de bespreking van balkconfiguratie1 werd opgemerkt dat verschillende fenomenen mogelijks een
gevolg zijn van de 2-laagse wapening. Zo werd voor balkconfiguratie1 een veel beperktere daling van
MR,fi,t,5 vastgesteld dan voor de onderzochte plaatconfiguraties. Daarom wordt een testsimulatie
uitgevoerd voor een alternatieve configuratie, balkconfiguratie2 (Tabel 105), waarbij de wapening
gereduceerd wordt tot een enkele laag. De overige parameters werden gelijk genomen aan deze
toegepast bij balkconfiguratie1.

Tabel 105: Ontwerp- en parametergegeven balkconfiguratie2


Modelparameter Ingevoerde waarde Dimensie
h 600 mm
b 300 mm
c1 30 mm
Ø1 20 mm
#1 5 staven
s1 55 mm
c1 30 mm
Ø1 20 mm
#1 5 staven
s1 55 mm
fck(20) 50 MPa
fyk(20) 500 MPa
Es(20) 200.000 MPa

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


165
6.2. Simulatie veldmoment
Figuur 160 visualiseert de bekomen resultaten.

Figuur 160: MR,fi,t en MRd,fi,t, balkconfiguratie2, ISO 834

In tegenstelling tot de situatie voor balkconfiguratie1 wordt nu een veel steilere daling van MR,fi,t,5
waargenomen (tussen 60min en 120min). Het is verder opvallend dat vanaf ongeveer 120min de 50%-
fractiel van MR,fi,t de rekenwaarde MRd,fi,t onderschrijdt. Hierdoor wordt β6 negatief (Tabel 106).

Tabel 106: β6, inklemmingsmoment balkconfiguratie2, ISO 834


ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
# falen 368 2125 5402 6131 6108 5638 4939
β6 [-] 1,79 0,80 -0,10 -0,29 -0,28
0,28 -0,16 0,02

Visueel lijkt de grootte van het betrouwbaarheidsinterval voor MR,fi,t van balkconfiguratie2 toe te nemen
na de initiatie van de brand, om te pieken bij 120min. Dit wordt bevestigd in Tabel 107. Dit fenomeen is
verschillend
lend van wat werd vastgesteld bij balkconfiguratie1. In de tweelaags gewapende doorsnede werd
nauwelijks een toename van de standaardafwijking σ vastgesteld (Tabel 90,, p.131).
p.

Tabel 107:: Steekproefkarakteristieken,


Steekproefkarakteristieken balkconfiguratie2, ISO 834
ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
μ [kNm] 558,28 465,28 323,58 219,61 152,06 107,77 78,92
σ [kNm] 93,63 98,05 114,04 105,27 88,53 70,84 55,31
δ [-] 0,17 0,21 0,35 0,48 0,58 0,66 0,70

Dit bevestigt de opmerking dat de 2-laagse wapening verantwoordelijk lijkt voor het beperken van de val
van de 5%-fractiel.
fractiel. Deze dieper gelegen
gel egen wapeningstaven ondervinden immers veel minder onzekerheid
m.b.t. hun sterkte op tijdstip t van de brand. De staven die dichter bij het oppervlak liggen zijn zeer sterk
onderhevig aan de variatie van de betondekking. Hierdoor ontstaat een grote onzeker heid m.b.t. de
werkelijke temperatuur van de wapeningsstaaf tijdens brand en dus ook een belangrijke onzekerheid
m.b.t. de materiaalkarakteristieken van het staal en de uiteindelijke waarde van M R,fi,t.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


166
Uit een vergelijking van Tabel 90 (p.131) en Tabel 107 blijkt ook dat de variatiecoëfficiënt voor
balkconfiguratie2 beduidend sneller stijgt dan voor balkconfiguratie1.

Hoe de verschillende fractielwaarden evolueren t.o.v. MR,fi,0min,50 wordt voor zowel balkconfiguratie2 als
balkconfiguratie1 gegeven in Tabel 108.

Tabel 108: Procentuele evolutie MR,fi,t, balkconfiguratie1 en 2, ISO 834


ISO 834 [min] 0 60 120 180 240 300 360
config.1 MR,fi,t,5/MR,fi,0min,50 [%] 76,15 65,69 44,32 28,91 19,16 13,17 8,54
MR,fi,t,5/MR,fi,0min,50 [%] 100,00 89,11 70,45 53,69 40,38 30,63 23,60
MR,fi,t,5/MR,fi,0min,50 [%] 131,70 118,47 99,44 82,37 67,35 54,96 44,86
config.2 MR,fi,t,5/MR,fi,0min,50 [%] 76,10 56,27 22,71 9,67 4,78 2,69 1,41
MR,fi,t,5/MR,fi,0min,50 [%] 100,00 84,05 59,44 39,24 25,75 17,15 12,33
MR,fi,t,5/MR,fi,0min,50 [%] 131,85 114,16 92,18 72,08 56,45 43,90 33,83

Uit de tabel blijkt dat de verhoudingen van de fractielen voor beide configuraties gelijk is bij de start van
de brand, maar dat tijdens de brand de fractielen van balkconfiguratie2 sneller reduceren. De initiële
hypothese is dat dit verschil te wijten is aan de dubbellaagsheid van configuratie1. Zoals vermeld is de
temperatuursvariatie t.h.v. de dieper gelegen staven immers veel minder drastisch en onzeker.

Hoofdstuk 5. Parameterstudie liggers


167
Hoofdstuk 6. Conclusies
De originele doelstelling van deze Masterproef bestond in het opstellen van een rekenmodel dat de
onzekerheid omtrent basisveranderlijken kon omzetten in een betrouwbaarheidsinterval voor MR,fi,t (het
weerstandbiedend moment tijdens brand, op tijdstip t na de initiatie van de brand). Aan deze
doelstelling werd zowel voor plaatdoorsneden als balkdoorsneden voldaan.

De tweede doelstelling – het vergelijken van de probabilistische simulatie van MR,fi,t met de
deterministische berekening volgens EN 1992-1-2 – werd grondig uitgewerkt. Door het vergelijken van
MR,fi,t met MEd,fi werd een inschatting gemaakt van de kans op bezwijken van de onderzochte
plaatconfiguraties. De inherente veiligheid aan weerstandszijde werd onderzocht door het bepalen van
de onderschrijdingskans van MRd,fi,t door de probabilistische simulaties van MR,fi,t.

Bij de start van de brand blijkt de onderschrijdingskans van MRd,fi,t door MR,fi,t zeer klein ten gevolge van
de conservatieve materiaalwetten van de Eurocode, zodat er bij de start van de brand een grote
inherente veiligheid aanwezig is aan weerstandszijde. Verder in de brand blijkt MRd,fi,t voor zeer veel
configuraties MR,fi,t,50 verbazend dicht te naderen. Dit betekent dat op die tijdstippen MR,fi,t volgens de
berekeningen bijna 50% kans heeft om MRd,fi,t te onderschrijden, en de veiligheid inherent aan
weerstandszijde bijgevolg vrijwel volledig gereduceerd wordt.

De kans op onderschrijden wordt verder in de hand gewerkt door de grote onzekerheid omtrent de
waarde van MR,fi,t. Voor de meeste configuraties bleek deze onzekerheid bijzonder groot. De grootte van
de onzekerheid bleek bijzonder gevoelig voor de grootte en variatie van bepaalde (probabilistische)
veranderlijken, i.h.b. de betondekking c.

Door systematisch het effect van de verschillende probabilistische veranderlijken na te gaan, kon een
onderscheid gemaakt worden tussen veranderlijken met een zeer grote impact op MR,fi,t, en
veranderlijken die evengoed deterministisch kunnen opgegeven worden. Het onderzoeken van het effect
van de verschillende probabilistische variabelen was een expliciete doelstelling van deze Masterproef en
werd dan ook grondig uitgewerkt. Uit de verschillende analyses bleek dat h, b en As zonder meer als
deterministische parameters mogen ingevoerd worden. De betondekking c, δfy(20) en de
modelonzekerheid χ bleken anderzijds zeer belangrijke parameters waarbij de onzekerheid van deze
individuele variabelen een grote impact blijkt te hebben op de evolutie en de grootte van de
steekproefkarakteristieken van MR,fi,t.

Er wordt voorgesteld om de variatie van de betondekking verder te onderzoeken. Momenteel vermeldt


EN 1992-1-2 voor balken en platen eisen voor de nominale waarde van de betondekking (indirect via de
parameter a), maar nergens worden corresponderende eisen gesteld m.b.t. de variatie van deze
betondekking, σdekking. Op basis van de proefresultaten kan men suggereren dat eventueel een
differentiatie moet gemaakt worden van de verwachte brandweerstand, in functie van de verwachte
grootte van σdekking. Mogelijks kan men een nuttig onderscheid maken in functie van de mate van toezicht
en de condities waarin het element gebetonneerd wordt (zoals prefabcondities).

Hoofdstuk 6. Conclusies
168
De variatiecoëfficiënt van fy(20) blijkt ook een grote invloed te hebben. Er wordt vastgesteld dat t.g.v. de
formulering van µfy(20) volgens [Holický en Sýkora, (2010)] een grotere veiligheid wordt berekend
wanneer δfy(20) groter wordt ingeschat. Daarom kan het aangewezen zijn om bij afwezigheid van
bijkomende informatie deze parameter deterministisch in te schatten. Meer uitgebreid
literatuuronderzoek kan uitwijzen op basis van welke criteria (koudvervormd, warmgewalst, etc.) men
kan differentiëren in δfy(20).

De modelonzekerheid χ blijkt een zeer belangrijke parameter die vaak bepalend is voor het al dan niet
onderschrijden van MRd,fi,t (of MEd,fi). Deze veranderlijke χ werd begroot op basis van [Holický en Sýkora,
(2010)]. De toegepaste modelonzekerheid zou gelden voor buiging van balken en platen. De
toepasbaarheid voor brandsituaties wordt echter niet expliciet aangetoond. Gezien de impact van de
modelonzekerheid lijkt het van het grootste belang om op basis van werkelijke proefopstellingen en
literatuurstudie de definiëring van χ verder te preciseren.

Bij de doelstellingen wordt ook vermeld dat het effect van conceptuele verschillen onderzocht moet
worden. Zo werd o.a. het onderscheid enkel/dubbel gewapend onderzocht, en werd een korte studie
gemaakt van het effect van de grootte van de verdeelde belasting (de belastingsklasse van de
constructie) op de berekende veiligheidsindex. Voornamelijk de grootte van de nominale betondekking
bleek een zeer groot effect te hebben op MR,fi,t. Een grotere betondekking blijkt een zeer positief effect
te hebben op de brandweerstand. Hieruit kan men concluderen dat (voor eenzelfde hoogte van de plaat)
het aannemen van een iets kleinere hefboomarm door de trekwapening hoger te plaatsen een zeer
positief effect heeft op de brandweerstand.

Tot slot werd de toepasbaarheid van de vereenvoudigde berekeningsmethodes voorgesteld in EN 1992-


1-2 nagegaan. Uit de simulaties blijkt dat het in rekening brengen van de werkelijke lokale
staaltemperatuur grotendeels bepalend is voor de nauwkeurigheid van de vereenvoudigde
rekenmethode. Zo bleek de nauwkeurigheid van zone methode1 en 2, waarbij het staal aan dezelfde θ
werkt als het omringende beton, volkomen ontoereikend. Werd het staal buiten de vereenvoudiging
gehouden (zone methode3), dan bleek de benadering aanvaardbaar. Ook de 500°C methode gaf goede
resultaten. Globaal genomen bleek de 500°C-methode betere resultaten te geven dan zone methode3.
Daarom wordt aangeraden om bij een eerste handmatige dimensionering de meer eenvoudige 500°C-
methode te prefereren.

Hoofdstuk 6. Conclusies
169
Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor β

1. Differentiatie van veiligheidsfactoren


De veiligheidsindex β is direct gerelateerd met de veiligheidsindices die bij de Eurocode berekeningen
gehanteerd worden. Bijlage B van EN 1990 geeft een differentiatie voor de aanbevolen
minimumwaarden van de veiligheidsindex op basis van gevolgklassen en laat toe om de partiële factoren
voor materiaal-, product- of weerstandbiedende eigenschappen te verminderen indien strengere eisen
gehanteerd worden m.b.t. de inspectieniveaus. Voor betonconstructies worden deze reductie van de
veiligheidsindices γs en γc en de corresponderende vereisten voor kwaliteitscontrole uitgewerkt in EN
1992-1-1.

Men dient echter voorzichtig te zijn met dit concept. Uit onderzoek blijkt dat elementen waarbij hogere
eisen werden gesteld mogelijks een lagere inherente veiligheid inhouden dan gewone elementen waarbij
geen reductie van de veiligheidsfactoren wordt verkregen [Holický, (2008b)]. Het concept van een
differentiatie in veiligheidsfactoren kan echter wel zeer nuttig zijn. In casu zou men kunnen opteren voor
strengere veiligheidsfactoren voor de berekening van constructies in brandsituaties indien de constructie
niet aan bepaalde kwaliteitsvoorwaarden m.b.t. de controle en de precisie voldoet.

Hierbij wordt in eerste instantie verwezen naar de impact van de onzekerheid m.b.t. de betondekking c
bij de berekening van MR,fi,t. In het bijzonder voor kleine betondekkingen blijkt de variatie van de
betondekking een nefaste invloed te hebben op de veiligheidsfactor β2 die correspondeert met de door
EN 1992-1-2 voorgestelde nominale brandweerstand (in minuten).

2. Variatie op de FORM analyse


2.1. Opgestelde redenering
De bepaling van de veiligheidsfactoren gebeurt in het algemene geval op basis van de methodes van
niveau 2 [CEN, (2002a)]. Meer specifiek wordt vermeld dat “de rekenwaarden van de basisvariabelen –
en dus de waarde van de veiligheidsfactoren – gebaseerd worden op de waarden van de basisvariabelen
in het FORM-rekenpunt”. Hierbij staat FORM voor First Order Reliability Method.

In deze FORM-betrouwbaarheidsmethode wordt de ruimte van de basisvariabelen getransformeerd naar


een genormeerd normaal verdeelde ruimte. In deze genormeerd normaal verdeelde ruimte wordt de
grenstoestandsvergelijking (32) voorgesteld door een faaloppervlak dat de n-dimensionale ruimte van de
basisvariabelen onderverdeelt in een veilig en een onveilig gebied. Combinaties van veranderlijken
gelegen in het onveilig gebied geven aanleiding tot falen – de grenstoestandsvergelijking wordt er
negatief – en punten gelegen in het veilig gebied voldoen aan de sterktevoorwaarde. Het punt op het
faaloppervlak dat het dichtst bij de oorsprong gelegen is – dit in de algemene situatie waarbij de
oorsprong in het veilig gebied ligt – wordt het ontwerppunt genoemd.

g U   0 (32)

Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor


170
Door Hasofer en Lind werd deze kortste afstand van de oorsprong tot het faaloppervlak in de ruimte van
de genormeerde basisveranderlijken gedefinieerd als de veiligheidsindex β (Hasofer-Lind
veiligheidsindex). De FORM lineariseert de grenstoestandsvergelijking in dit ontwerppunt. Voor een
meer volledig overzicht van de FORM methode wordt verwezen naar [Taerwe, (2009a)] en
[Gulvanessian, (2002)]. Men dient op te merken dat de veiligheidsindex die op de beschreven wijze
wordt gedefinieerd de werkelijke faalkans slechts benaderend en enkel voldoende nauwkeurig is voor
differentieerbare grenstoestandsfuncties [Kuschel and Rackwitz, (2000)].

De werkwijze van de FORM is echter niet praktisch toepasbaar voor de situatie van betonnen elementen
tijdens brand. Door het voortschrijdend temperatuursverloop in het beton en het feit dat hierdoor op
iedere positie in het beton andere materiaalkarakteristieken gelden, is de grenstoestandsvergelijking
niet in gesloten vorm beschikbaar. Het is dus niet mogelijk om het ontwerppunt u* (of x* in de
oorspronkelijke ruimte van de basisveranderlijken) op klassieke wijze via iteratie te bepalen. De bepaling
van het ontwerppunt – of de benadering ervan – zou nochtans zeer nuttig zijn om een kalibratie van
veiligheidsfactoren mee uit te voeren. De richtingscosinussen van de vector β in de genormaliseerde
ruimte (de gewichtsfactoren αi) geven bovendien zeer waardevolle informatie over het belang van de
variabele in de bepaling van de veiligheidsindex. De gewichtsfactoren worden soms
gevoeligheidsfactoren genoemd “omdat ze een maat zijn voor het belang van de bijdrage van een
basisveranderlijke tot de veiligheidsindex” [Taerwe, (2009a)].

Met de uitgevoerde Monte Carlo simulaties is het wel mogelijk om het ontwerppunt te benaderen.
Wanneer alle gesimuleerde platen – in casu 10.000 platen van plaatconfiguratie2 onderworpen aan een
ISO 834 brand – worden voorgesteld in de n-dimensionale ruimte van de genormaliseerde
basisveranderlijken en men op elk onderzocht tijdstip ti van de brand deze groep gesimuleerde platen
onderverdeelt in een groep platen die falen onder de rekenwaarde van het aangrijpend moment MEd,fi,
en een complementaire groep die niet bezwijkt, kan men voor elke ti het falend punt het dichtst bij de
oorsprong bepalen. Dit punt is dan een benadering van het ontwerppunt op het tijdstip ti. Door de
evolutie van het ontwerppunt tijdens de brand te bestuderen krijgt men een idee van de veranderende
verhoudingen tussen de gewichtsfactoren – en dus het evoluerend belang – van de verschillende
veranderlijken.

De vermelde werkwijze is een meer analytische wijze om na te gaan welke veranderlijken belangrijk zijn
en welke minder in een brandsituatie. Hierbij dient men op te merken dat de analyse die uitgevoerd
wordt op discrete tijdstippen gebeurt, en op elk van deze tijdstippen correspondeert met de werkwijze
bij time-invariant failure probability. Het uitvoeren van time-variant component failure probability lijkt
onnodig complex. Wanneer deze tijdsvariante methode wordt uitgevoerd is men algemeen eerder
geïnteresseerd in de tijdsduur van overschrijden van de grenstoestand, de frequentie van overschrijding,
etc. [Kuschel & Rackwitz, (2000)]. Dit is uitermate belangrijk wanneer men risicoanalyse wil toepassen op
processen waarbij overschrijden van de grenstoestand niet noodzakelijk een catastrofaal falen inhoudt.
Dit is bijvoorbeeld het geval indien men risicoanalyse zou toepassen om fijnstofmaatregelen te
dimensioneren. In de situatie van een grenstoestand voor buiging wordt het bereiken van de
grenstoestand wel degelijk gelijkgesteld aan een definitief en fataal bezwijken. Het lijkt daarom eerder

Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor


171
aangewezen om de analyse te beperken tot methodes gebaseerd op de standaard time-invariant FORM
methode.

De probabilistische parameters in het model zijn: de hoogte h, de betondekking op de onderwapening c1,


de betondekking op de bovenwapening c2, de sectie van de onderwapening As1, de sectie van de
bovenwapening As2, de betondruksterkte bij kamertemperatuur fc(20), de elasticiteitsmodulus van beton
bij kamertemperatuur Ec(20), de vloeigrens van staal bij kamertemperatuur fy(20), de
elasticiteitsmodulus van staal bij kamertemperatuur Es(20), vier uniform verdeelde parameters die het
verloop van de variabele materiaalkarakteristieken bij hogere temperaturen bepalen (notatie ηfy, ηfc, ηEs
en ηEc), en de modelonzekerheid χ.

Niet alle veranderlijken worden normaal verdeeld ondersteld. De materiaalkarakteristieken bij


kamertemperatuur zijn bijvoorbeeld lognormaal verdeeld en de dekking van het staal volgt een Beta-
distributie. Om ook deze variabelen te transformeren naar de genormeerd normaal verdeelde ruimte
wordt een analogie van het Rackwitz-Fiessler algoritme toegepast. In dit algoritme worden “de
werkelijke distributiefuncties fxi en Fxi vervangen door normale distributies waarvan de parameters (  iN
en  iN ) zo bepaald zijn dat in het ontwerppunt x* de waarden van de kansdichtheidsfunctie en van de
cumulatieve distributiefunctie gelijk blijven”, [Taerwe, (2009a)]. Na uitwerking bekomt men (33).

Zoals blijkt uit deze vergelijkingen dient het algoritme iteratief toegepast te worden. De parameters van
de benaderende normale distributies kunnen immers slechts bepaald worden na een eerste schatting
van het ontwerppunt. Deze eerste schatting van het ontwerppunt wordt uitgevoerd door voor de
parameters van de benaderende normale verdeling het gemiddelde en de standaardafwijking van de
oorspronkelijke niet-normale distributie over te nemen.

iN  xi*   iN  1  Fxi  xi*  

  1  Fxi  xi*    (33)


  
N 
f xi  xi* 
i

2.2. Toepassing: plaatconfiguratie2 bij ISO 834 brand


De resultaten van de Monte Carlo simulaties van plaatconfiguratie2 bij ISO 834 brand werden een eerste
maal onderzocht in Hoofdstuk 4.3.2. Hier worden de resultaten van deze simulaties voorgesteld in een
14-dimensionale genormeerd normaal verdeelde ruimte. Voor de niet normaal verdeelde veranderlijken
wordt de beschreven werkwijze van het Rackwitz-Fiessler algoritme toegepast. Voor iedere onderzochte
tijdstap bekomt men aldus een schatting van het ontwerppunt. De nauwkeurigheid waarmee het
ontwerppunt kan bepaald worden is afhankelijk van de grootte van de Monte Carlo simulatie en het
aantal falende punten. In eerste instantie wordt een analyse uitgevoerd op basis van een eenvoudige
Monte Carlo van 10.000 platen. Vervolgens wordt nagegaan in hoeverre het berekende ontwerppunt
wijzigt bij toepassing van een grotere simulate (100.000 platen) en importance sampling.

Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor


172
De resultaten van de eerste berekening worden in de volgende tabellen weergegeven. Deze resultaten
zijn – zoals vermeld – afhankelijk van het aantal falende platen op de verschillende tijdstippen tijdens de
ISO 834 brand. Falen wordt hierbij bepaald door de algemene vergelijking (34). Bij de start van de brand
treedt volgens dit criterium in de uitgevoerde reeks gesimuleerde platen geen falen op. Op dit tijdstip
kan dan ook geen ontwerppunt bepaald worden. Een overzicht van het aantal falende platen op de
verschillende onderzochte tijdstappen is gegeven in Tabel 109.

M R , fi ,t  M Ed , fi ,t (34)

Tabel 109: Aantal falende platen op 10.000 Monte Carlo simulaties, plaatconfiguratie2, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
# falen 0 1 93 401 920 1514 2380 3179 3964

Uit Tabel 109 blijkt dat men heel wat voorbehoud moet hebben bij de resultaten bekomen bij de start
van de brand. Op die tijdstippen is het aantal falende platen immers duidelijk veel te klein om een goede
spreiding te hebben in het falend gebied van de n-dimensionale ruimte. Bij een goede verdeling in de
onveilige zone zal het grenstoestandsoppervlak immers veel beter benaderd worden en zal het
gevonden falend punt het dichtst bij de oorsprong een veel betere benadering zijn voor het werkelijke
ontwerppunt. Tabel 110 geeft voor de verschillende relevante tijdstippen – dus niet het tijdstip 0 waar
geen falen optreedt – de ontwerppunten in tabelvorm.

Tabel 110: Ontwerppunt x* op verschillende tijdstippen (benaderend), plaatconfiguratie2, ISO 834


ISO 834 [min] 30 60 90 120 150 180 210 240
ηfy [-] 0,17 0,18 0,01 0,19 0,19 0,19 0,19 0,55
ηEs [-] 0,41 0,32 0,18 0,62 0,62 0,62 0,62 0,36
ηfc [-] 0,61 0,10 0,44 0,59 0,59 0,59 0,59 0,59
ηEc [-] 0,04 0,36 0,37 0,60 0,60 0,60 0,60 0,26
fy(20) [MPa] 689,62 648,31 606,73 608,27 608,27 608,27 608,27 555,66
Es(20) [MPa] 1,06 1,12 1,07 0,99 0,99 0,99 0,99 1,04
fc(20) [MPa] 24,30 31,41 26,81 28,81 28,81 28,81 28,81 27,90
Es(20) [MPa] 0,95 1,01 1,09 1,03 1,03 1,03 1,03 0,95
c1 [mm] 1,73 5,31 20,98 21,42 21,42 21,42 21,42 29,73
c2 [mm] 37,93 30,31 34,97 42,86 42,86 42,86 42,86 31,47
As1 [mm²] 837,54 785,31 789,49 794,93 794,93 794,93 794,93 799,95
As2 [mm²] 759,33 822,35 793,19 808,79 808,79 808,79 808,79 812,94
h [mm] 395,91 401,67 400,58 400,33 400,33 400,33 400,33 400,35
χ [-] 1,10 1,10 1,28 1,11 1,11 1,11 1,11 1,22

Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor de veiligheidsindex


173
Telkens werd via de analogie op het Rackwitz-Fiessler algoritme naar convergentie van het ontwerppunt
gerekend. Onder convergentie wordt hier begrepen dat twee opeenvolgende iteraties eenzelfde punt als
het dichtst bij de oorsprong aanduiden. Meer concreet berekent men een eerste maal het ontwerppunt,
waarna volgens het algoritme de genormaliseerd normaal verdeelde ruimte herschaald wordt (o.b.v. de
parameters  iN en  iN ). Er treedt convergentie op wanneer in de herschaalde ruimte hetzelfde punt als
benaderend ontwerppunt – punt dichtst bij de oorsprong – naar voren komt.

Principieel is het mogelijk dat bij deze benaderende methode geen convergentie bekomen wordt. In die
situatie wordt bijvoorbeeld steeds tussen 2 punten geïtereerd. Wanneer de ruimte herschaald wordt op
basis van het ene punt bekomt men in de volgende berekening het ander punt als dichter bij de
oorsprong, en vice versa. Dit was het geval voor de berekeningen op 60min en 90min. De berekening die
de laagste waarde van de veiligheidsindex aangaf werd behouden. Dit – en het feit dat in Tabel 110 vanaf
120min tot 210min steeds eenzelfde ontwerppunt naar voren komt – wijst erop dat mogelijks meer
simulaties of geavanceerdere methodes zoals importance sampling vereist zijn om een betere
benadering van het evoluerend ontwerppunt in brandcondities te bekomen.

Volledigheidshalve wordt in Tabel 111 een overzicht gegeven van de Hasofer-Lind veiligheidsindices die
met de ontwerppunten overeenstemmen. Deze veiligheidsindices zijn gedefinieerd als de afstand van
het ontwerppunt naar de oorsprong in de genormeerd normaal verdeelde ruimte.

Tabel 111: Benadering van de Hasofer-Lind veiligheidsindex β, plaatconfiguratie2, ISO 834


ISO 834 [min] 30 60 90 120 150 180 210 240
β9 [-] 4,91 3,22 2,43 1,59 1,59 1,59 1,59 1,53

Op basis van (35) kan de theoretische bovengrens van de faalkans die met β7 correspondeert bepaald
worden [Taerwe, (2009a)]. Deze formulering steunt op de redenering dat de veilige ruimte om de
oorsprong minstens de hyperbol met straal β omvat (wanneer u* correct bepaald werd). Deze
bovengrens voor Pf blijkt hier echter weinig bruikbare informatie op te leveren. Vanaf 120min wordt
immers afgerond een bovengrens bekomen van 1,00.

Pf ,max  1   n2   2  (35)

Hoewel werd opgemerkt dat een groter aantal Monte Carlo simulaties vereist zijn om tot nauwkeurige
resultaten te komen, worden in Tabel 112 de berekende gewichtsfactoren αi weergegeven. Uiteraard zijn
de getallen in Tabel 112 louter indicatief. De volledige methode die hierboven gevolgd werd, is een
pragmatische benadering van de FORM-analyse. Bij zeer grote Monte Carlo simulaties zou deze
werkwijze moeten leiden tot een nauwkeurige benadering, maar bij de praktisch haalbare
simulatiegroottes voor deze thesis dient men de getabellariseerde waarden met de nodige
voorzichtigheid te interpreteren.

Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor de veiligheidsindex


174
Tabel 112: Schatting gewichtsfactoren veranderlijken op basis van benadering ontwerppunt x*, plaatconfiguratie2, ISO 834
ISO 834 [min] 30 60 90 120 150 180 210 240
αηfy -0,19 -0,21 -0,69 -0,54 -0,54 -0,54 -0,54 0,08
αηEs -0,05 -0,15 -0,13 0,20 0,20 0,20 0,20 -0,24
αηfc 0,06 -0,37 0,04 0,14 0,14 0,14 0,14 0,15
αηEc -0,35 0,13 0,06 0,17 0,17 0,17 0,17 -0,43
αfy(20) 0,21 0,15 0,41 -0,14 -0,14 -0,14 -0,14 -0,74
αEs(20) 0,10 0,31 0,11 0,01 0,01 0,01 0,01 0,20
αfc(20) -0,21 0,27 0,02 0,08 0,08 0,08 0,08 -0,06
αEc(20) -0,06 0,07 -0,33 0,16 0,16 0,16 0,16 -0,18
αc1 -0,75 -0,87 0,13 -0,53 -0,53 -0,53 -0,53 -0,17
αc2 0,05 -0,08 -0,27 0,34 0,34 0,34 0,34 -0,10
αAs1 0,23 -0,18 -0,24 -0,12 -0,12 -0,12 -0,12 -0,02
αAs2 -0,27 0,24 0,20 0,15 0,15 0,15 0,15 0,24
αh -0,17 0,12 -0,13 0,04 0,04 0,04 0,04 0,05
αχ -0,13 -0,21 0,06 -0,36 -0,36 -0,36 -0,36 0,11

Ondanks de gemaakte reservaties lijken de benaderde gewichtsfactoren uit Tabel 112 wel aan te geven
dat de betondekking van de onderwapening uitermate belangrijk is. De corresponderende
gewichtsfactor is in absolute waarde vrijwel steeds één van de grootste componenten van de
richtingsvector van de oorsprong naar het ontwerppunt. Dit komt overeen met de conclusie die eerder
bekomen werd uit de analyse van de Monte Carlo simulaties. De vermelding dat de variatie op de hoogte
en de sectie van de wapening minder effect heeft, lijkt eveneens in Tabel 112 bevestigd te worden.

Verder kan men uit de tabel afleiden dat de betondruksterkte enkel bij het begin van de brand een
zekere impact heeft. Deze analyse zou kunnen verklaard worden door het feit dat de drukzone van het
beton nauwelijks een temperatuurstijging ondervindt en falen in latere fasen in toenemende mate te
wijten is aan de dalende materiaalkarakteristieken van de getrokken wapening. Toch lijken de
gewichtsfactoren van de staalkarakteristieken lager uit te vallen dan men a priori zou verwachten.

Welke fractielwaarde ηfy de reductie van de vloeigrens bij hogere temperaturen bepaalt, lijkt wel zeer
belangrijk. Dit komt overeen met de eerder gemaakte oopmerking dat een lage fractiel van de
reductiecoëfficiënt fy(θ)/fy(20) resulteert in een drastische daling van de veiligheid. Uit Tabel 110 blijkt
immers dat het benaderend ontwerppunt x* bij 90min overeenstemt met de 1%-fractiel van f y(θ)/fy(20).
Tussen 120min en 210min wordt het ontwerppunt gekarakteriseerd door de 19%-fractiel van
fy(θ)/fy(20), gecombineerd met een betondekking van slechts 21,42mm. Dit bevestigt bijgevolg de
conclusie dat de temperatuur en de temperatuursafhankelijke materiaalkarakteristieken van het
getrokken staal bepalend zijn voor het al dan niet falen van de plaat.

Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor de veiligheidsindex


175
Naast de betondekking en ηfy blijkt ook de modelonzekerheid χ een belangrijke impact te hebben in
brandcondities. Het is vooral opvallend dat het aandeel van de modelonzekerheid tussen 120min en
210min de derde grootste factor is (na αc1 en αηfy). Dit bevestigt de eerder gesuggereerde opmerking dat
de modelonzekerheid voor het gedrag tijdens brand een zeer belangrijk effect kan hebben op de
bekomen resultaten.

Eerder werd reeds aangehaald dat het uitwerken van een groter aantal Monte Carlo simulaties en het
toepassen van importance sampling de nauwkeurigheid van de voorgestelde benaderende methode
voor de bepaling van het ontwerppunt sterk kan verbeteren. Dit wordt hieronder uitgewerkt voor
dezelfde configuratie (plaatconfiguratie2, ISO 834 brand).

2.3. Toepassing: 100.000 simulaties met importance sampling

2.3.1. Conceptuele uitwerking


Het maximaal weerstandbiedend moment in de bezwijkgrenstoestand voor buiging van
plaatconfiguratie2 wordt opnieuw onderzocht tijdens ISO 834 brand. Ditmaal worden 100.000 simulaties
uitgevoerd en worden de veranderlijke parameters gegenereerd via een n-dimensionale “importance
sampling” KDF. Deze sampling function fs(x) is zodanig opgesteld dat de frequentie van falen significant
stijgt. Om ook het faaloppervlak tijdens brand beter te benaderen wordt fs(x) gecentraliseerd in de
eerder berekende schatting van het ontwerppunt x*. Dit betekent dat er veel meer platen in de buurt
van het ontwerppunt zullen gegenereerd worden omdat het zwaartepunt van de n-dimensionale KDF nu
op het ontwerppunt gelegen is.

Het is zeer goed mogelijk dat bij een centralisatie in het opgestelde ontwerppunt een faalfrequentie
bekomen wordt die groter is dan 50%. De vorm van het n-dimensionale grenstoestandsoppervlak is
immers volledig onbekend en het is zeer waarschijnlijk dat de eerste benadering van x* niet op het
grenstoestandsoppervlak ligt, maar relatief ver in de onveilige zone ligt.

Praktisch worden de distributies van de sterktekarakteristieken, de geometrische eigenschappen en de


distributie van de modelonzekerheid verschoven naar het ontwerppunt x* bepaald op 120min27. Dit punt
werd gekozen omdat ook verder in de brand hetzelfde ontwerppunt werd berekend en het dus
interessant lijkt om in de buurt van dit punt een nauwkeuriger beeld te krijgen van het al dan niet falen
van gesimuleerde platen. De waarden in Tabel 110 zijn echter een resultaat van een recentere
berekening die op het moment van de 100.000 importance sampling simulatie nog niet beschikbaar was.
Het punt naar waar het zwaartepunt van de kansdichtheidsfunctie via importance sampling verschoven
wordt (het resultaat van een eerdere minder nauwkeurige simulatie), is gegeven in Tabel 113.

27
De simulaties werden echter uitgevoerd op basis van deels afwijkende waarden t.o.v. de waarden in Tabel 110
(i.h.b. voor de η-variabelen), zie Tabel 113 voor het toegepaste ontwerppunt.

Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor de veiligheidsindex


176
Tabel 113: Ontwerppunt voor de importance sampling
zwaartepunt kansdichtheidsoppervlak
ηfy [-] 0,59
ηEs [-] 0,60
ηfc [-] 0,41
ηEc [-] 0,51
fy(20) [MPa] 608,27
Es(20) [MPa] 0,99
fc(20) [MPa] 28,81
Es(20) [MPa] 1,03
c1 [mm] 21,42
c2 [mm] 42,86
As1 [mm²] 794,93
As2 [mm²] 808,79
h [mm] 400,33
χ [-] 1,11

Het verloop van de sterktekarakteristieken bij hogere temperaturen wordt bepaald door fractielcurven
die in eerste instantie gedefinieerd werden door een randomveranderlijke met uniforme verdeling in het
interval [0;1]. De randomveranderlijke met waarde 0,62 stemt op deze wijze overeen met de 62%
fractielcurve van de sterktereductie. Om het ontwerppunt voor deze variabelen in rekening te brengen is
het noodzakelijk een ander type distributie voorop te stellen als component van de n-dimensionale
distributiefunctie fs. Praktisch wordt geopteerd voor een Beta verdeling over het interval [0;1] waarbij de
gemiddelde waarde gelijk genomen wordt aan de waarde van het ontwerppunt uit Tabel 110 en de
standaardafwijking bepaald wordt door een variatiecoëfficiënt van 0,1. Deze waarde van 0,1 werd
gekozen om voldoende concentratie om het ontwerppunt te bekomen, zonder de variabiliteit te sterk te
beperken. Met deze randvoorwaarden kunnen de parameters van de Beta-distributie ondubbelzinnig
bepaald worden. Bij de uitvoering van de Monte Carlo simulatie wordt de fractielcurve bepaald volgens
(36). De fractielwaarde ω – overeenstemmend met de ω-fractiel van de reductiecurven – wordt bepaald
via de inverse Beta-functie toegepast op de randomwaarde ri.

Fx    ri
(36)
  Fx1  ri 

2.3.2. Resultaten praktische toepassing


Bij het uitvoeren van de besproken simulatie bekomt men inderdaad een groot aantal falingen (Tabel
114). Het concept van de importance sampling geeft alvast duidelijk resultaat. Bij de start van de brand
worden echter nog steeds geen falende platen bekomen. Ook hier wordt de verdere analyse daarom
beperkt tot een analyse vanaf 30min brandtijd.

Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor de veiligheidsindex


177
Tabel 114: Aantal falende platen op 100.000 Monte Carlo simulaties met importance sampling, plaatconfiguratie2, ISO 834
ISO 834 [min] 0 30 60 90 120 150 180 210 240
# falen 0 39 5327 18439 31267 41938 53138 61725 68991

Op basis van het Rackwitz-Fiessler algoritme werd Tabel 115 bepaald. Voor ieder tijdstip werd
convergentie bekomen.

Tabel 115: Ontwerppunt x* op verschillende tijdstippen (benaderend), plaatconfiguratie2, ISO 834


ISO 834 [min] 30 60 90 120 150 180 210 240
ηfy [-] 0,38 0,44 0,46 0,46 0,62 0,50 0,50 0,67
ηEs [-] 0,49 0,49 0,60 0,60 0,42 0,59 0,59 0,47
ηfc [-] 0,47 0,46 0,41 0,41 0,48 0,31 0,31 0,45
ηEc [-] 0,44 0,64 0,41 0,41 0,49 0,47 0,47 0,38
fy(20) [MPa] 601,39 581,89 591,07 591,07 640,54 643,24 643,24 622,97
Es(20) [MPa] 1,17 1,04 0,91 0,91 1,08 0,99 0,99 1,02
fc(20) [MPa] 29,27 27,07 28,15 28,15 29,50 31,33 31,33 29,20
Es(20) [MPa] 0,63 0,82 0,88 0,88 0,98 0,95 0,95 0,96
c1 [mm] 1,73 6,63 11,00 11,00 17,34 22,43 22,43 25,68
c2 [mm] 23,75 30,51 32,67 32,67 36,34 40,22 40,22 25,36
As1 [mm²] 778,16 787,69 805,91 805,91 790,28 812,28 812,28 790,46
As2 [mm²] 796,92 753,27 802,69 802,69 813,00 797,06 797,06 779,32
h [mm] 393,99 404,38 402,87 402,87 400,18 396,91 396,91 396,37
χ [-] 0,89 1,13 1,09 1,09 1,07 1,09 1,09 1,15

De afstand van de benadering van het ontwerppunt tot de oorsprong in de genormaliseerd normaal
verdeelde ruimte geldt als schatting van de Hasofer-Lind veiligheidsindex. De resultaten worden vermeld
in Tabel 116. Het is opvallend dat deze waarden zelfs een grotere waarde voor de veiligheidsindex
opgeven dan Tabel 111. Men kan hierbij vragen opwerpen over de toepasbaarheid van de aangewende
methode. Het kan noodzakelijk blijken om fundamenteler onderzoek te verrichten (o.a. door een
uitgebreide literatuurstudie) van het effect van het Rackwitz-Fiessler algoritme op een mogelijke
vervormen van het faaloppervlak in de genormeerd normaal verdeelde ruimte. Het is voor de auteur op
dit moment enkel mogelijk om deze resultaten vast te stellen en te vermelden.

Tabel 116: Benadering van de Hasofer-Lind veiligheidsindex β, plaatconfiguratie2, ISO 834


ISO 834 [min] 30 60 90 120 150 180 210 240
veiligheidsindex β [-] 5,70 2,56 2,34 2,34 1,77 1,64 1,64 1,50

Analoog kan men enkele reservaties maken wanneer de schatting van de gewichtsfactoren beschouwd
worden (Tabel 117). Er treden hier drastische wijzigingen op t.o.v. de waarden vermeld in Tabel 112. In
het bijzonder lijkt de veranderlijke ηfy ditmaal een zeer beperkte impact te hebben. Dit in tegenstelling

Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor de veiligheidsindex


178
tot wat eerder werd gevonden. Het belang van de betondekking op de onderwapening wordt wel
opnieuw duidelijk bevestigd. De schatting van de corresponderende gewichtsfactor is steeds één van de
grootste componenten van de richtingsvector volgens de vector β in de genormeerd normaal verdeelde
ruimte.

Tabel 117: Schatting gewichtsfactoren veranderlijken op basis van benadering ontwerppunt x*, plaatconfiguratie2, ISO 834
ISO 834 [min] 30 60 90 120 150 180 210 240
αηfy -0,06 -0,06 -0,04 -0,04 0,17 0,00 0,00 0,30
αηEs 0,00 -0,01 -0,04 0,11 -0,11 0,15 0,15 -0,05
αηfc -0,02 -0,04 0,11 -0,10 -0,03 -0,30 -0,30 -0,08
αηEc -0,03 0,14 -0,11 -0,10 -0,01 -0,05 -0,05 -0,21
αfy(20) -0,06 -0,25 -0,11 -0,22 0,17 0,21 0,21 0,01
αEs(20) 0,20 0,13 -0,23 -0,25 0,33 0,02 0,02 0,15
αfc(20) 0,04 -0,11 -0,26 -0,01 0,16 0,42 0,42 0,15
αEc(20) -0,53 -0,49 -0,01 -0,32 -0,03 -0,14 -0,14 -0,13
αc1 -0,65 -0,36 -0,34 -0,77 -0,67 -0,47 -0,47 -0,36
αc2 -0,12 -0,08 -0,81 -0,03 0,09 0,24 0,24 -0,37
αAs1 -0,13 -0,16 -0,03 0,06 -0,19 0,21 0,21 -0,22
αAs2 -0,02 -0,58 0,07 0,02 0,21 -0,08 -0,08 -0,45
αh -0,21 0,34 0,02 0,25 0,02 -0,38 -0,38 -0,48
αχ -0,42 -0,16 0,26 -0,30 -0,51 -0,42 -0,42 -0,21

Wanneer de evolutie van c1 in Tabel 115 beschouwd wordt, blijkt de waarde van c1 van het benaderend
ontwerppunt tijdens brand steeds te stijgen. Dit bevestigt dat bij de start van de brand falen in eerste
instantie een gevolg is van een toevallige zeer kleine betondekking, en het resulterend effect op de
staaltemperatuur. Verder in de brand wordt dit effect gereduceerd doordat hogere temperaturen dieper
in de betondoorsnede doordringen, en bijgevolg niet langer een weinig waarschijnlijke en extreem lage
waarde van de betondekking vereist is om het staal aan zodanig hoge temperaturen bloot te stellen dat
de plaat structureel faalt.

Op basis van de uitgewerkte redenering wordt het belang van de variatie van de betondekking m.a.w.
opnieuw bevestigd.

Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor de veiligheidsindex


179
2.4. Conclusie
De grote simulatie met toepassing van importance sampling geeft geen uitsluitsel over de
toepasbaarheid van de beschreven methode, maar toch lijkt de berekening nuttig te zijn. Uit beide
simulaties komt het belang van de betondekking op de onderwapening duidelijk naar voren. Toch volgt
uit de benaderende bepaling van de gewichtsfactoren geen duidelijk beeld van het variërende
faaloppervlak tijdens de brand. Beide simulaties bevestigen echter wel dat de c1-waarde van het
ontwerppunt stijgt met de brandduur.

Verschillende uitbreidingen op de beschreven methode zijn denkbaar. Zo wordt in [Erdem, (2010)]


beschreven hoe artificial neural networks (ANN) kunnen toegepast worden om het weerstandbiedend
moment van betonnen platen te voorspellen. Een ANN-model is een zelflerend rekenmodel dat op basis
van inputdata en gekende uitkomsten een rekenmodel opstelt, waarmee de verwachte uitkomst bij een
willekeurige set nieuwe inputvariabelen kan voorspeld worden. Het ANN-model toegepast in [Erdem,
(2010)] wordt opgesteld met louter 294 proefresultaten op platen.

Indien men de resultaten van uitgebreide Monte Carlo simulaties in dit ANN-model zou invoeren, kan
men de mogelijkheden van de gehanteerde werkwijze sterk uitbreiden. Meer concreet zou men als
inputvariabelen van het te bouwen ANN-model de probabilistische veranderlijken van de Monte Carlo
simulatie en de brandduur kunnen ingeven. Als output wordt dan niet alleen het weerstandbiedend
moment opgegeven – zoals in het model uitgewerkt in [Erdem, (2010)] – maar ook de afstand tot de
oorsprong in de genormeerd normaal verdeelde ruimte. Hoewel deze werkwijze uiteraard – bijvoorbeeld
omwille van het niet-normaal verdeeld zijn van alle veranderlijken – zekere afwijkingen zal vertonen, zou
men met deze werkwijze op basis van praktisch realiseerbare Monte Carlo simulaties snel een veel
groter aantal faalpunten in de genormeerd normaal verdeelde ruimte kunnen definiëren en kan men op
die wijze mogelijks een beter beeld krijgen van het evoluerend faaloppervlak. Hierdoor kan men sneller
te werk gaan en kan de verdere toepassing van het model vermeden worden. Het opgestelde
probabilistische model dient dan immers louter om het ANN-model te trainen.

Een tweede mogelijkheid is de input van het ANN-model te beperken tot de nominale waarden van de
verschillende parameters die de configuratie bepalen (zoals de betondekking c, σdekking, fyk, enz.). Als
output kan men bijvoorbeeld het gemiddelde en de standaardafwijking van MR,fi,t vragen. Op deze wijze
kan men de statistische verwerking van een groot aantal simulaties omzeilen en kan men zeer snel
nieuwe plaat- en balkconfiguraties onderzoeken.

De auteur wenst echter te benadrukken dat de vermelde opmerkingen louter ideeën zijn, en mogelijks
omwille van verschillende redenen praktisch onuitvoerbaar. Het verder uitwerken van deze concepten
was niet mogelijk binnen het kader van deze Masterproef.

Hoofdstuk 7. Ter info: Alternatieve concepten voor de veiligheidsindex


180
Bijlagen

1. Plaatconfiguraties
1.1. Plaatconfiguratie1
Modelparameter Ingevoerde waarde Dimensie
lx 5 m
ly 6 m
h 400 mm
c1 30 mm
Ø1 20 mm
s2 300 mm
c2 30 mm
Ø2 20 mm
s2 300 mm
fck(20) 20 MPa
fyk(20) 500 MPa
Es(20) 200.000 MPa

1.2. Plaatconfiguratie2
Modelparameter Ingevoerde waarde Dimensie
lx 5 m
ly 6 m
h 400 mm
c1 35 mm
Ø1 10 mm
s2 100 mm
c2 35 mm
Ø2 10 mm
s2 100 mm
fck(20) 20 MPa
fyk(20) 500 MPa
Es(20) 200.000 MPa

Bijlagen en Referenties
181
1.3. Plaatconfiguratie3
Modelparameter Ingevoerde waarde Dimensie
lx 5 m
ly 6 m
h 300 mm
c1 35 mm
Ø1 10 mm
s2 140 mm
c2 35 mm
Ø2 10 mm
s2 140 mm
fck(20) 20 MPa
fyk(20) 500 MPa
Es(20) 200.000 MPa

1.4. Plaatconfiguratie4
Modelparameter Ingevoerde waarde Dimensie
lx 5 m
ly 6 m
h 400 mm
c1 35 mm
Ø1 10 mm
s2 135 mm
c2 35 mm
Ø2 10 mm
s2 135 mm
fck(20) 20 MPa
fyk(20) 500 MPa
Es(20) 200.000 MPa

Bijlagen en Referenties
182
2. Balkconfiguraties
2.1. Balkconfiguratie1
Modelparameter Ingevoerde waarde Dimensie
h 600 mm
b 300 mm
c1 30 mm
Ø1,1 20 mm
#1,1 5 staven
s1,1 55 mm
Δ1 40 mm
Ø1,2 20 mm
#1,2 5 staven
s1,2 55 mm
c2 30 mm
Ø2,1 20 mm
#2,1 5 staven
s2,1 55 mm
Δ2 40 mm
Ø2,2 20 mm
#2,2 5 staven
s2,2 55 mm
fck(20) 50 MPa
fyk(20) 500 MPa
Es(20) 200.000 MPa

2.2. Balkconfiguratie2
Modelparameter Ingevoerde waarde Dimensie
h 600 mm
b 300 mm
c1 30 mm
Ø1 20 mm
#1 5 staven
s1 55 mm
c1 30 mm
Ø1 20 mm
#1 5 staven
s1 55 mm
fck(20) 50 MPa
fyk(20) 500 MPa
Es(20) 200.000 MPa

Bijlagen en Referenties
183
3. Originele grafieken [Minne, (1979)]
3.1. Vloeigrens staal

3.2. Elasticiteitsmodulus staal

Bijlagen en Referenties
184
3.3. Druksterkte beton

3.4. Elasticiteitsmodulus beton

Bijlagen en Referenties
185
Referenties
Barnett, C.R. (2002). BFD curve: a new empirical model for fire compartment temperatures, Fire Safety
Journal, 37, 437-463

Barnett, C.R. (2007). Replacing international temperature-time curves with BFD curve, Fire Safety
Journal, 42, 321-327.

Belgische Betongroepering. (2006). Betontechnologie, Brussel

Bernhart, D. (2004). The effect of support conditions on the fire resistance of a reinforced concrete
beam, Masterproef Universiteit Karlsruhe

Caspeele, R. (2010). Probabilistic Evaluation of Conformity Control and the Use of Bayesian Updating
Techniques in the Framework of Safety Analyses of Concrete Structures, Doctoraatsthesis Universiteit
Gent

CEN. (2002a). European Standard EN 1990 – Basis of structural design, Brussel

CEN. (2002b). European Standard EN 1991 – Actions on structures – Part 1-1: General actions – Densities,
self-weight, imposed loads for buildings, Brussel

CEN. (2002c). European Standard EN 1991 – Actions on structures – Part 1-2: General actions – Actions
on structures exposed to fire, Brussel

CEN. (2004a). European Standard EN 1992 – Design of concrete structures – Part 1-1 General rules and
rules for buildings, Brussel

CEN. (2004b). European Standard EN 1992 – Design of concrete structures – Part 1-2 General rules –
Structural fire design, Brussel

Erdem, H. (2009). Nominal moment capacity of box reinforced concrete beams exposed to fire, Turkish
Journal of Engineering and Environmental Sciences, 33, 31-44

Erdem, H. (2010). Prediction of moment capacity of reinforced concrete slabs in fire using artificial neural
networks, Advances in Engineering Software, 41, 270-276

European Council. (1988). Council Directive on the approximation of laws, regulations and administrative
provisions of the Member States relating to construction products (89/106/EEC), Official Journal of the
European Communities, 40, 12

European Commission. (2000). Commission Decision implementing Council Directive 89/106/EEC as


regards the classification of the resistance to fire performance of construction products, construction
works and parts thereof, Official Journal of the European Communities, 133, 26

Fletcher, I. et al. (2007). The behaviour of concrete structures in fire, Thermal Science, 2, 37-52

Frantzich, H. (1998). Risk analysis and fire safety engineering, Fire Safety Journal, 31, 313-329

Bijlagen en Referenties
186
Gulvanessian, H. et al. (2002). Designer’s guide to EN 1990: eurocode: basis of structural design, Thomas
Telford Ltd

Holický, M. (2008a). Reliability-based analysis of codified design allowing for production quality.
Proceedings of the 4th ASRANet Colloquium

Holický, M. (2008b). Reliability and production quality of reinforced concrete structures. Proceedings of
the 6th International Probabilistic Workshop

Holický, M. en Sýkora, M. (2009). Global factors for reliability verification of reinforced concrete
structures

Holický, M. en Sýkora, M. (2010). Stochastic models in analysis of structural reliability, Proceedings of the
International Symposium on Stochastic Models in Reliability Engineering, Life Sciences and Operations
Management

Huang, Z. et al. (2006). Behaviour of concrete structures in fire, Structures in Fire Workshop, Aveiro,
Portugal, 393-404

Kuschel, N. & Rackwitz, R. (2000). Optimal design under time-variant reliability constraints, Structural
Safety, 22, 113-127.

Magnussen, S. E. et al. (1996). Fire safety design based on calculations: uncertainty analysis and safety
verification, Fire Safety Journal, 27, 305-334

Minne, R. (1979). Weerstand tegen brand van vloerplaten in gewapend beton, Universiteit Gent

Taerwe, L. (2005). Waarschijnlijkheidsrekening en statistiek, cursus Universiteit Gent

Taerwe, L. (2008). Gewapend beton, cursus Universiteit Gent

Taerwe, L. (2009a). Risico-analyse van bouwprocessen, cursus Universiteit Gent

Taerwe, L. (2009b). Fire Safety Engineering, Specialisatiemodule1: Rekenmodellen voor het structureel
gedrag bij brand, cursus Universiteit Gent

Thomas, P. (1992). Berekening van platen in gewapend beton, cursus Universiteit Gent

Bijlagen en Referenties
187

You might also like