vrienden, vrouwen, winkels, woorden, zonnen, zussen. 6 beesten, beestje; bloemenwinkels, bloemenwinkeltje; deuren, deurtje; gevels, geveltje; klokken, klokje; luchten, luchtje; manen, maantje; nachten, nachtje; ramen, raampje; sprookjes; straten, straatje; trappen, trapje; uren, uurtje; wandelingen, wandelingetje; zoons/zonen, zoontje. 7 (de) prachtige ideeën; mijn broers; geen (de niet) erg mooie gevels; (de) moeilijke lessen; (de) zeven manen; onze nachten op de trappen; twee klokken; twee uur; (de) oude schoolvrienden; (de) nieuwe centra; uw zoons; (de) zondagen; twee van mijn collega's/collegae; veel interessante woordjes; geen (de niet) erg leuke kroegen. 8 1/ Nee, ik heb twee sprookjes verteld. 2/ Nee, ik heb twee deuren gemaakt. 3/ Nee, ik heb op twee ramen geklopt. 4/ Nee, ik heb twee uur gewandeld. 5/ Nee, ik heb twee nachten gewerkt. 5/ Nee, ik heb twee beesten gepakt. 3/ Nee, ik heb twee talen geleerd. 9 1/ Dit, dat. 2/ Deze, die. 3/ Deze, die. 4/ Deze, die. 5/ Deze, die. 6/ Deze, die. 7/Dit, dat. 10 deze/die frisse lucht; deze/die lelijke huizen; deze/die twee gulden; deze/die stille trots; deze/die geheimzinnige sprookjes; deze/die witte trap; deze/die trotse buurvrouwen; deze/die lange straat; deze/die korte wandeling; deze/die goedkope bloemen; dit/dat gezellige café; deze/die langzame auto's; deze/die mooie geheimen; deze/die zwarte deuren; deze/die gelukkige mannen; deze/ die magere honden; deze/die twee klokken; deze/die natte dagen. 11 1/ Nee, het is daar niet erg stil. 2/ Nee, zij hebben geen korte wandeling gemaakt. 3/ Nee, het is niet fris buiten. 4/ Nee, hij heeft geen mooie vrouw. 5/ Nee, ik heb geen witte fiets gehad. 6/ Nee, dat is geen erg dure klok. 7/ Nee, hij loopt niet erg langzaam. 12 1/ Welke wandelingen hebben jullie a1 met hen gemaakt? 2/ Zij heeft veel over dat boek gelezen, maar het boek zelf wil ze niet lezen. 3/ Ze komen zelf laat bij ons. 4/ Welke twee vrouwen zijn jouw zusters? 5/ Morgen moet u die vrouwen zelf betalen. б/ Voor welke fietsen heb je zelf betaald? 7/ Zelf vind ik dit niet erg. 8/ Ор welk raam hebben jullie al geklopt? 17 4,11,12. 19 1/ Geef je het mij morgen? 2/ Zij vraagt het jou toch? 3/ Меn wil het hem vragen. 4/ Zij zeggen ze mij. 5/ Wij betalen het ook. б/ Ik kan het u niet voor zondag zeggen. 7/ Geef het me maar. 8/ Vertel je het mij niet? 22 1/ Nee, ik kom vanavond om half acht. 2/ Nee, ik doe dat om kwart voor tien. 3/ Nee, ik ga om elf uur naar Delft. 4/ Nee, ik eet om tien voor half twee. 5/ Nee, ik werk tot vijf over half drie. 6/ Nee, ik blijf hier tot drie minuten voor half vier. 7/ Nee, ik moet hier tot half vijf blijven. 23 Belgen, Belgische vrouwen; Russen, Russinnen; Duitsers, Duitse vrouwen; Engelsen, Engelse vrouwen; Fransen, Françaises; Italianen, Italiaanse vrouwen; Spanjaarden, Spaanse vrouwen; Grieken, Griekse vrouwen; Amerikanen, Amerikaanse vrouwen; Chinezen, Chinese vrouwen; Nederlander, Nederlandse vrouwen. 27 1/ maar. 2/ maar, maar. 3/ maar, alleen, maar. 4/ maar, maar. 5/ alleen. 6/ maar, alleen. 7/ maar, (nog) maar. 28 1/ doe. 2/ doet. 3/ doet. 4/ doen. 5/ gemaakt. 6/ gemaakt. 7/ doet, maken.