Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 1

VII.

1/Ze zouden niet zonder jullie weggaan (zijn weggegaan / weggegaan zijn / weg zijn
gegaan), als jullie je snel zouden aankleden / aan zouden kleden (zouden hebben aangekleed /
aangekleed zouden hebben / aan zouden hebben gekleed). 2/Wij zouden Kolja niet thuislaten
(hebben thuisgelaten / thuisgelaten hebben / thuis hebben gelaten), als hij zijn eten zou opeten /
op zou eten (zou hebben opgegeten / opgegeten zou hebben / op zou hebben gegeten). 3/Hij zou
zich dat nooit afvragen (hebben afgevraagd / afgevraagd hebben / af hebben gevraagd), als zij
hem niet steeds zo zou aankijken / aan zou kijken (zou hebben aangekeken / aangekeken zou
hebben / aan zou hebben gekeken). 4/Als hij op tijd zou terugkomen / terug zou komen (zou zijn
teruggekomen / teruggekomen zou zijn / terug zou zijn gekomen), zouden wij ons beter op het
feest voorbereiden (hebben voorbereid / voorbereid hebben / voor hebben bereid). 5/Ik zou deze
krant elke dag doorlezen (hebben doorgelezen / doorgelezen hebben / door hebben gelezen),
als jij hem voor mij zou ophalen / op zou halen (zou hebben opgehaald / opgehaald zou
hebben / op zou hebben gehaald). 6/Als zij met ons zou meegaan / mee zou gaan (zou zijn
meegegaan / meegegaan zou zijn / mee zou zijn gegaan), zou zij er vast en zeker prachtig uitzien
(hebben uitgezien / uitgezien hebben / uit hebben gezien). 7/Zou je paardrijden (hebben
paardgereden / paardgereden hebben / paard hebben gereden), als je je vakantie op dat eiland zou
doorbrengen / door zou brengen (zou hebben doorgebracht / doorgebracht zou hebben / door zou
hebben gebracht)? 8/Zou het jullie tegenvallen (zijn tegengevallen / tegengevallen zijn / tegen
zijn gevallen), als jullie hem niet op het concert zouden tegenkomen / tegen zouden komen
(zouden zijn tegengekomen / tegengekomen zouden zijn / tegen zouden zijn gekomen)? 9/Als
ik vroeger zou opstaan / op zou staan (zou zijn opgestaan / opgestaan zou zijn / op zou zijn ge-
staan), zou mijn hoofdpijn niet overgaan (zijn overgegaan / overgegaan zijn / over zijn
gegaan). 10/Als jij de deur niet zou opendoen / open zou doen (zou hebben opengedaan /
opengedaan zou hebben / open zou hebben gedaan), zou ik niet bovenkomen (zijn
bovengekomen / bovengekomen zijn / boven zijn gekomen) .
IX. 1/Wanneer zul (heb) jij... leren kennen? 2/Zul (Heb) je... mogen ontmoeten? 3/Zul (Heb) je
niet hoeven rennen... ? 4/Zе zullen (hebben)... laten vangen. 5/Zullen (Zijn) ze... gaan liggen? 6/Ik
zal (heb)... willen overvallen. 7/Нij zal (heeft)... laten vertrekken. 8/De gemeente zal (heeft)...
willen overwegen. 9/Iedereеn zal (heeft)... moeten kunnen leiden. 10/Zij zullen (hebben)...
willen kunnen voorbereiden. 11/Hij zal (heeft) haar moeten wegsturen, omdat hij haar niet zal
(heeft) kunnen ontvangen. 12/Zullen (Hebben)... moeten gaan staan?
XI. 1/Hij heeft beloofd me de laatste kranten te laten sturen. 2/Ze hebben dat gezegd om ons
zo snel mogelijk te laten vertrekken. 3/We moeten alles goed overwegen, om u niet voor niets
bang te laten worden. 4/Нij wilde a1 lang zoiets voorstellen om hen daarover te laten nadenken.
5/We hebben de honden meegenomen om hen niet te lui te laten worden. 6/Ik heb hen ook
uitgenodigd om hen een groot aantal mensen te laten leren kennen. 7/Ik heb hem opgebeld om
hem op tijd te laten opstaan.
XI. Неправильно: 1, 4, 6, 7.
XI. 1/Zij leidde mij langs de studeerkamer van haar vader naar de mooiste kamer van het
huis, waar wij rustig konden praten. 2/Неt is jammer dat ik nog niets heb gedaan, anders zou ik
met u meegaan (zijn meegegaan). 3/U zult het

42

You might also like