Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 1

Урок 9

УПРАЖНЕНИЯ
1. 1/We hebben het erover. 2/Ik lach hierom. 3/Hij dacht daaraan. 4/Houdt u ervan? 5/Ze
hebben dat hiermee gedaan. 6/Wanneer hebt u daarnaar gekeken? 7/Wat heb je daarover
gelezen? 8/Wat heeft ze daaraan? 9/Zijn ze hiermee gekomen? 10/Hebt u het erop of
eronder gelegd?
2. 1/Zij vertellen hierover. 2/Waarin hebt u het eten gekookt? 3/Ik weet niet waarom zij
lachen. 4/Ik houd hiervan. 5/Daar stond een grote tafel en zij stonden ervoor. 6/Zij wil
natuurlijk geen boeken lezen waaraan ze niets heeft. 7/`Ik ben met een groep studenten
naar de film geweest.' `Was Dasja erbij?' 8/Waarmee hebt u die dingen gemaakt?
9/Hierop moeten we drinken. 10/Waarvan houdt u het meest?
5. 1/Ik had het hier gisteren nog met hen over. 2/We moeten er gauw uit. 3/Jе krijgt dit er
misschien bij. 4/We hebben daar geen geld voor. 5/Hield ze daar eigenlijk van? б/Zijn
jullie daar allemaal bij geweest? 7/Нij heeft er altijd veel over nagedacht. 8/Hier heb ik
helemaal geen zin in. 9/Waar houdt hij het allermeest van? 10/Ik weet niet waar hij het
niet mee eens is.
6. 1/Нij snapt daar weinig van. 2/Hebben jullie daar geld voor? 3/Ik wil er morgen op
trakteren. 4/Waar moest je het meest om lachen? 5/Ze probeert me daar vaak mee te
verleiden. 6/Waarom wilt u daar zo graag over meepraten? 7/Waar heeft hij allemaal
over geschreven? 8/Ze hebben er van de zomer een huis achter gebouwd.
7. 1/Dit is te moeilijk voor ons, wij snappen er niets van. 2/Ik wil ook van dit eten
proeven, dan kan ik hier ook over meepraten. 3/Wat zag dat meisje er gisteren
prachtig uit! 4/Voordat ik hen van het station ging ophalen, kocht ik eerst de koekjes
waar zij altijd zo van hielden, zodat ik hen daar meteen op kon trakteren. 5/Ik weet niet
meer waar hij toen over schreef. 6/Waar heeft hij u mee verleid? 7/Zo'n cadeau is
tamelijk duur, en ik moet niet vergeten hen er morgen voor te bedanken. 8/Van wie is
de hond waar de kinderen mee spelen? 9/Waar bouwen ze zulke kerken voor?
9. 1/Waar ... op getrakteerd? 2/Waar ... mee? 3/Waar ... voor bedankt? 4/Waar ... mee
verleiden? 5/Waar ... van? 6/Waar ... over meepraten? 7/Waar ... over schrijven?
8/Waar ... van geproefd? 9Waar ... mee eens? 10/Waar ... van? 12/Waar ... in?
11. 1/Waar kom je vandaan? 2/Waar gaat hij heen/naartoe? 3/Waar is Pietje vanaf gevallen?
4/Ik weet niet waar zij heen/naartoe zijn. 5/Dat is de stad waar ik vandaan kwam. 6/De
landen waar wij het liefst heen/naartoe willen, zijn Italië en Grieken land. 7/Неt paard
was onrustig, maar gelukkig lukte het mij er niet vanaf te vallen.
12. 1/Wij hebben daar helaas afscheid van genomen. 2/Waarom bent u hierbuiten gebleven?
3/Waar zijn jullie heen/naartoe gefietst? 4/Ik ga daar bijna iedere dag heen/naartoe. 5/Daar
gebruik ik zelden een woordenboek voor. 6/Нebt u hier goed naar gekeken? 7/Тoеn wij
hen gisteren tegenkwamen, kwamen wij daar net vandaan. 8/Ik weet eigenlijk niet waar wij
dit voor leren. 9/Weten jullie nog waar jullie op les over hebben gelezen? 10/Ik liep
daar altijd alleen heen/naartoe. 11/Wij maken daar vaak een wandeling heen/naartoe.
12/U moet hier morgen misschien naartoe/heen komen. 13/Hebt u daar medicijnen tegen?
14/In de kamer stond een kast en daar haalde Jan de grappigste boeken uit.

35

You might also like