HS Against Ambience PDF

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 4

Against Ambience

Kom mee naar buiten, allemaal!


Harold Schellinx
[ in: Gonzo (circus) #120 ]

Ik zag laatst bij Uitzending Gemist een scène uit een aflevering van de serie tv-spelen
One Night Stand. Twee stelletjes zijn tezamen voor een gezellig avondje, met kaas en
wijn. Terwijl de kinderen verveeld hangen op een matje voor een breedbeeldscherm,
babbelen de papa’s en mama’s over wat hun zoal bezig houdt. Van de straat zijn ze
niet, want het gaat over weekendjes London, over eerste drukken van literaire boeken,
over films en over kunst.

Arty Types
“Ik kijk er dan wel een tijdje naar, maar ik vind het toch moeilijk om me daar, ja, mee
te verbinden, met al die kleuren d’r in,” zegt de ene jonge vader, zonder bril. Hij
schudt zijn hoofd: “Ik heb niet zoveel met installaties.”
De andere jonge vader, met bril, reageert misprijzend. “Ik vind het juist leuk om
nieuw talent te volgen,” verklaart hij.
Zonder bril staat op van de bank en zwaait met zijn armen. “Ik heb gewoon moeite
met die arty types met hun installaties,” stelt hij. “Maar erger nog is die conceptuele
kunst! Da’s allemaal zo bedacht!”
Waarop met bril een makkelijk punt scoort. Want, lacht hij, “dat is nou net het idee!”

Op precies dat moment had Seth Kim-Cohen, een jonge Amerikaanse muzikant,
geluidskunstenaar en kunsttheoriedocent, als een deus-ex-machina uit het
breedbeeldscherm moeten verschijnen, om vlammend te getuigen van de relevantie –
nee, sterker nog – de noodzaak van conceptuele kunst. Het zou voor de stelletjes, mét
en zonder bril, een lange zit zijn geworden want Seth raakt daar niet snel over
uitgepraat. En, zoals we eigenlijk wel gewend zijn van de kunsttheorie, ligt begrijpen
wat hij nou precies bedoelt, niet echt voor de hand.

Hij weet het zelf niet zo precies.


Maar daar windt hij ook geen doekjes om.

Een paar jaar geleden verscheen van zijn hand een boek met de mooie titel ‘In the
Blink of the Ear’: In een Orenblik. Het is een ongeveer tweehonderd-en-vijftig
pagina’s lang betoog voor de noodzaak van een niet-cochleaire geluidskunst. Voor wie
niet in de medische zorg werkzaam is of (h)oorproblemen heeft, is dat waarschijnlijk
geen alledaagse term: de cochlea is de slakkenhuisvormige structuur in het binnenoor,
waar, grof gezegd, geluidstrillingen worden doorgegeven aan de gehoorzenuwen. Het
slakkenhuis is voor het oor wat het netvlies (de retina) voor het oog is.

Het model dat Seth Kim-Cohen bij een niet-cochleaire geluidskunst – en laat ik nou
niet zeggen: voor oren staat, maar – in zijn hoofd heeft, is de niet-retinale visuele
kunst zoals die door Marcel Duchamp in het begin van de vorige eeuw op de kaart
werd gezet. Wat er vervolgens toe leidde dat (in veel en veelal bijzonder vrije
interpretaties) in plaats van het oog, meer en meer geest en concept in de beeldende
kunst de scepter gingen zwaaien. Vanaf de zestiger jaren, schrijft Seth, stelt het
merendeel van de visuele kunst vragen waarop het oog alleen geen antwoord meer
kan geven. Vragen, die steeds vaker ook de voorwaarden voor de mogelijkheid en het
zijn van die kunst ter discussie stellen. En in tegenstelling tot de vader zonder bril,
vindt Seth dat absoluut geen navelstaarderij. Integendeel. De conceptuele draai, stelt
hij, heeft er in de afgelopen halve eeuw voor gezorgd dat in de beeldende
kunstgalerie, figuurlijk gesproken, de ramen van op een kiertje naar wagenwijd open
gingen. In de beeldende kunst draaide het niet langer uitsluitend of voornamelijk om
materialen, licht en vormen, maar ging het steeds meer over… nou ja, eigenlijk over
alles wat je maar bedenken kunt, in het sociale, het politieke, economische,
linguïstische, filosofische en technologische vlak. Het was een flamboyante beweging
naar buiten toe, weg van die artistieke navel.

Maar de geluidskunst, de klankkunst, die als separaat genre pas in de loop van de
jaren 1980 in beeld komt, heeft om de een of andere reden die boot gemist, is de
volgende stap in zijn betoog. Of eigenlijk bedoelt hij: de klankkunsttheorie, die de
afgelopen decennia daaromheen, onder, achter, voor en bovenop bedacht en
geschreven werd. Die theorie is geschoeid op de leest van de gebruikelijke,
essentialistische, interpretatie van de erfenis van pioniers als John Cage en Pierre
Schaeffer, die van een geluid-an-sich zeg maar, dat naar niks anders verwijst dan naar
zichzelf. Het is de manier van kijken en luisteren die we kennen van de
kunstmuziektheorie, die zich centripetaal, puur op materiaal en vorm, richt. “It
accepts sound,” schrijft Seth, “as a kind of god, a unifying and unified sign.”

Dat is een historische vergissing, vindt Kim-Cohen, en ‘In the Blink of the Ear’ poogt
hij om de geschiedenis van de geluidskunst centrifugaal te herschrijven. Hij verzet
zich daarbij niet alleen tegen de opvatting dat het zo efemere en ongrijpbare materiaal
(geluid) de essentie is waar het in die klankkunst om draait, maar tegen het idee van
een essentie tout court. “A non-cochlear sonic art does not accept the resolution of
sound-in-itself […], because it denies the possibility of resolution, ipso facto.”

Ik kan me levendig voorstellen dat je, op dit op punt aangeland, als Gonzo (circus)
lezer denkt: ‘Nou, geef mijn portie maar aan Fikkie!”. Maar als je al het op
overwegend Franse en Duitse filosofen leunende kunsttheoretische geneuzel als
achtergrondruis op de koop toe neemt, dan blijft er een onvermoede hoop over dat het
lezen en ontdekken waard is in Seths geschiedenis van een niet-oorgerichte en het
hele universum omarmende geluidskunst. De casestudies zijn de krenten in de
erudiete pap. Het eeuwige 4’33” van John Cage speelt natuurlijk een belangrijke rol,
maar ook het verhaal van Luc Ferrari die heel letterlijk de ramen open zette, in plaats
van Pierre Schaeffer te volgen in zijn ascetische geploeter en geschraap op zoek naar
de essentie van het objet sonore. Er is veel ruimte voor de sociale en economische
context van de elektrische gitaar en de proto rock-‘n’-rol van Muddy Waters, maar
ook voor de tekst van Alvin Lucier’s ‘I Am Sitting In A Room’. En niet minder dan
zestien mooie pagina’s wijdt Kim-Cohen aan Bob Dylan’s ‘Like A Rolling Stone’.

Het is een rijtje ‘klassiekers’ dat van een brede kijk en een open oor getuigt. Ze
worden een voor een geplaatst op de conceptuele én centrifugale kaart die Seth al
schrijvende scherp probeert te krijgen, die – zoveel wordt uiteindelijk toch wel
duidelijk, alle theorie ten spijt – toch vooral de kaart is van zijn eigen smaak.

Hij ageert kort en fel tegen de suggestie dat de elektromagnetische reutels die we te
horen krijgen als we een ‘Electric Walk’ van Christina Kubisch lopen ons ook maar
iets zouden leren, en zeker niet iets over de stad als netwerk en lichaam. Dat is dan
toch vooral die smaak, want dat lijkt mij nou typisch een werk dat met een paar
andere woorden en beelden ook heel goed centrifugaal-conceptueel te duiden zou
zijn.

Maar toegegeven: gegeven de zo contextvrij mogelijke manier waarop Francesco


López zijn geluidswerken presenteert moet je wel van heel goede huize komen om dat
voor elkaar te krijgen. Francesco springt er in Seths niet-cochleaire kader dan ook uit
als niks minder dan de belichaming van het hedendaagse essentialistische kwaad. Als
schoolvoorbeeld van hoe het dan wel zou moeten, fungeert het werk van Jarrod
Fowler.
Jarrod begon ooit als percussionist in de Bostonse vrije improvisatie scène, maar
bouwde in de afgelopen tien jaar aan een oeuvre waarin ritme niet langer als fysieke,
maar als conceptuele interactie centraal staat. Zo is een van de stukken op Fowlers
‘Translation as Rhythm’ CD uit 2006 niet meer (én niet minder) dan de interpretatie
als ritmische structuur van de fameuze tekst-nummering die Wittgenstein in zijn
Tractatus Logico-Philosophics hanteert.

Kijk, dat is inderdaad briljant! Dat is concept. En als je het eenmaal weet, hoef je
daarna zo’n stuk ook niet meer echt te horen. Dus dat schiet lekker op.

Bij mij, ouwe rasconceptualist, vallen Seths ideeën niet in dovemansoren. Een aantal
van de beste klankkunstwerken die ik ken maken zelf geen geluid. Ik ben het gloeiend
met hem eens. Alles hangt met alles samen, en daar moet je kunst van maken. Of je er
nou over spreken kunt of niet.
Aan de andere kant: ik hoef niet zo nodig te vuur en te zwaard andersdenkenden te
bestrijden. Wie denkt of voelt dat waarheid nergens anders dan in het pure,
maagdelijke, geluid, het stralende licht of de weerbarstige verf kan zitten, die heeft
mijn zegen.

Kim-Cohen heeft die bekeerdrift wel: de niet-cochleaire klankkunst is de ware


klankkunst. En dan is het wrang als je denkt te merken dat de trend in de kunstwereld
nou net weer die andere kant opgaat. Seth doet dat bij de grote licht en
geluidsexposities die afgelopen zomer in New York te zien en te horen waren: James
Turrell in het Guggenheim, ‘Soundings’ in het MOMA, Janet Cardif in het
Metropolitan, en nog een paar.
In zijn onlangs verschenen (ebook) ‘Against Ambience’, in zekere zin een annex bij
‘In The Blink of an Ear’, neemt hij ze allemaal onder de loep. En hij constateert een
sterke beweging terug naar een centripetaal-conceptualisme, dat hij dit keer, met een
ander historisch beladen begrip benoemt: ‘ambience’. Ook weer, trouwens, zonder
ook ergens precies, of zelfs maar een beetje precies, te omschrijven wat dat dan
eigenlijk is. Maar wees gerust. Het omvat in ieder geval alles wat jij en ik ons daar bij
voorstellen.

De niet onaanzienlijk lengte ten spijt, is ‘Against Ambience’ meer een pamflet dan
een boek. Snel en met veel passie geschreven. Maar ook weer vol (pseudo?)
filosofische uitweidingen en zijsporen. En, ongetwijfeld door die gauwigheid, niet
wars van tegenspraken, onnauwkeurigheden en halve waarheden. Maar allee. Ik ben
vóór ferme standpunten, en de kern van Seths boodschap is duidelijk: ambient kunst
is a-sociaal, a-politiek, an-economisch; kortom, het is zo’n beetje a-alles. Ambient
kunst is eye-candy, ear-candy of allebei. Het helpt je vluchten in plaats van te vechten.
En dat kan, stelt Seth Kim-Cohen, neen, dat mag van kunst niet de bedoeling zijn.

Ik had ‘Against Ambience’ dolgraag als een manifest gelezen, maar daar is het veel te
wollig voor. Wel staat het vol met lekkere one-liners, die je een heel eind of weg
zullen helpen als je zelf aandrang tot een manifestje voelt: … ‘Ambience is an artistic
mode of passivity’ … ‘Ambience offers no resistance’ … ‘Sound art loves sine waves’
… ‘No tone stands alone’ … ‘The ambient is godlike: unknown, unknowing,
unknowable’ …

Seth Kim-Cohen gelooft hartstochtelijk in een kunst waarin dat naar binnen gerichte
efemere, ongrijpbare goddelijke geen plek meer heeft. Een beeldende kunst die het
ons zwart voor de ogen maakt. En een geluidskunst die tot over horen oren in de
werelds drek zinkt, conceptueel en centrifugaal.

Ik doe dat ook.


Dus komt mee naar buiten, allemaal!
Daar is de wielewaal!

You might also like