De Grote Vibrator

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 6

De Grote Vibrator

Een vingeroefening in speculatieve speculatie.

Er is iets dieps en mysterieus dat muziek <i>anders</i> maakt. Iets dat die
opeenvolgingen van geluiden, stukjes vormgegeven en herhaalbare (want
bevroren) tijd, vaak relatief kort, maar soms ook wat langer, ons dieper en
onuitsprekelijker doet raken dan wat dan ook. Veel bewijs is daarvoor niet nodig.
Je hoeft er slechts bij jezelf voor te rade te gaan. Het is dan ook geen wonder dat
onze taal rijk is aan gerelateerde beeldspraken. Muziek treft in ons een snaar. En
niet zo’n kleintje ook. Muziek is de Grote Vibrator.

<b>Eigentermen</b>
Jaren geleden, toen hij zelf nog een stuk minder dood was dan nu, ging ik af en
toe naar Karlheinz Stockhausens <i>Sommer Kurse</i>, die sinds 1998, het jaar
van zijn zeventigste verjaardag, elke zomer worden gehouden in en om de
sporthal van zijn voormalige woon- en huidige rustplaats, het Duitse Kü rten, een
stadje in Noordrijn-Westfalen, even voorbij Keulen, dat zich tegenwoordig
officieel <i>Stockhausen-Gemeinde</i> noemt.
(* De Stockhausen Sommer Kurse vinden met ingang van 2013 elke twee jaar
plaats. De volgende editie is gepland voor 2015.)
Dat was iedere keer weer een onvergetelijke ervaring, een dynamische
mengelmoes van muzikaal-instrumentaal-technische hoogstandjes, kabbalistiek,
mystiek, numerologie en kosmische speculaties waar je haren regelmatig recht
van overeind gingen. Ik logeerde er in Haus Hubertus, net als Prof. Dr. Dr. Karl
Gottfried Brunotte, Duits organist, theoloog, filosoof, componist <i>”und Priester
der Kirche Jesu Christi”</i>, een – uiteraard – gebaarde man met het postuur van
een reus, die zich op twee krukken voortbewoog en bij ieder ontbijt enkele
handen vol aan hardgekookte eieren verslond, die hij met de inhoud van een
literfles ijskoude en onverdunde Coca Cola wegspoelde. Voor elke dag van de
week had Prof. Dr. Dr. een ander maatpak bij, allemaal gelijk in snit, maar ieder
in de kleur van de overeenkomstige dag in Stockhausens mega opera cyclus
‘Licht’, die toen nog net niet helemaal voltooid was.
Tijdens zijn <i>Kurse</i> gaf Stockhausen elke middag een compositieles, die
stipt om vijf uur begon en precies om zes uur weer eindigde. Van achter een
tafeltje op het geïmproviseerde podium in de sportzaal deed hij in die zestig
minuten zijn gehoor uit de doeken hoe dit of gene deel van ‘Licht’ in elkaar stak,
altijd met een elektronisch rekenmachientje binnen handbereik. “Want,”
vermaande hij ons, “wat ik ga zeggen heeft onvermijdelijk alles te maken met
getallen. Als we iets over astronomie willen leren, spreekt het vanzelf dat we met
getallen te maken krijgen. De lichtsnelheid, lichtjaren, lichtminuten,
lichtseconden… de omwentelingssnelheid van een planeet rond de zon, van het
zonnestelsel rond de kern van onze Melkweg, en zo voorts en zo verder.
Datzelfde geldt als we atomen willen begrijpen. Ook daar draait alles om getallen.
Maar het is ook zo in de muziek. Muziek traint en transformeert de menselijke
geest, de menselijke ziel. Muziek weerspiegelt hoe wij ons verhouden tot de
kosmos, macro zowel als micro, en moet daarom wel gerelateerd zijn aan onze
kennis van het universum. En hoewel we muziek niet als getallen
<i>ervaren</i>, horen we in principe niks anders dan… getallen. Die dan
vervolgens door onze geest, door dat wat wij zijn, getransformeerd worden in
iets anders, in een extreem complexe… sensatie. Dus ik moet hier wel over
getallen praten.”
En dat deed hij ook, regelmatig met veel zweten en vergissen, want rekenen
<i>en plein public</i> was nooit zijn sterkste kant.
Midden in een lange stilte, waarin Karlheinz tevergeefs probeerde om met zijn
rekenmachientje een reeks van het een of het ander uit de Superformule van
‘Licht’ af te leiden, stond naast mij Prof. Dr. Dr. op. Vanwege zijn krukken ging dat
met nogal wat geraas gepaard. “Denkt U ook niet,” vroeg Brunotte met
bulderende stem, “dat onze volgende stap, de toekomst van onze muziek, is
gelegen, niet in het componeren met seriële formules, maar in het werken met
<i>eigentermen</i>?” Stockhausen keek verstoord op van zijn rekenmachientje.
Brunotte ging weer zitten. Hij straalde. “Let maar eens op,” fluisterde hij in mijn
oor. “Hij weet niet wat eigentermen zijn, maar straks als hij thuis komt, dan zoekt
hij het op!”

<b>Speculatief</b>
Er zijn van die adjectieven die jarenlang een sluimerend bestaan leiden, om dan
ineens als bij toverslag hét predicaat-van-de-dag te worden bij zo’n beetje alles
wat je maar kunt bedenken. Tegenwoordig hebben we er weer zo eentje:
<i>speculatief</i>. Waar die plotse speculatieve steekvlam precies vandaan
komt, durf ik niet met heel veel zekerheid te zeggen (ik kom ook net kijken),
maar waar het een bijvoegsel in de wereld der kunsten betreft, is het meeste toch
terug te leiden is tot het <i>speculatief realisme</i>, een recente en nog lang niet
uitgekristalliseerde filosofische trend die zich, kort door de bocht, via een of
andere vorm van object georiënteerd realisme probeert te onderscheiden van de
gangbare, post-Kantiaanse, vormen van correlationisme. Die komen er, nog
korter door de bocht, op neer dat het voor ons onmogelijk is om over iets
<i>zijnds</i> te denken buiten de relatie tussen zijn en denken om: de mens is er
niet zonder de wereld en de wereld is er niet zonder de mens. Over dat
<i>speculatief realisme</i> is nogal wat te doen, met name omdat deurtjes naar
een realisme in de menswetenschapen de vaak zwaar bevochten ontmaskering
van types en categorieën (‘man’, ‘vrouw’, ‘zwart’ enzovoorts) als sociale en
linguïstische constructies op de tocht zou kunnen zetten.
Een artikel in een aan <i>speculatieve esthetiek</i> gewijde recente editie van
het speculatief realistische tijdschrijft <i>Speculations</i> wijst ons er ook
fijntjes op dat speculatief realisme het idee rechtvaardigt dat kunstwerken een
eigen identiteit hebben, los van de maker en los van de beschouwer, iets dat veel
kunstenaars natuurlijk altijd al hebben gevonden. Het is in zo’n geval natuurlijk
ook heel wel mogelijk dat de ware betekenis van een werk het publiek ontgaat en
dat de maker zelf niet, of niet volledig, verantwoordelijk kan worden gehouden
voor de dingen die hij of zij produceert.

<b>Big Beng</b>
De Duitse filosoof Arthur Schopenhauer stelde al dat muziek uitzonderlijk is
omdat deze in tegenstelling tot de andere kunsten niet iets ergens in onze wereld
<i>weergeeft</i>, maar zelf het wezen is, een essentie, een ‘objectificatie’ van
ideeën. Het maar een kleine stap om ook ons <i>hele universum</i> als een
muziekstuk te beschouwen, een klassiek en eeuwenoud voorbeeld van wat al
sinds jaar en dag een <i>speculatieve theorie</i> wordt genoemd, gebaseerd op
analogie, metafoor, op geloof. En in principe onweerlegbaar. Net zomin als een
ander fraai en oud idee dat nu in een heel modern jasje weer opgang maakt: de
<i>mathematical universe hypothesis</i> (MUH), die stelt dat onze
werkelijkheid niet alleen op een extreem effectieve manier met behulp van
wiskundige structuren kan worden beschreven, maar zelf een wiskundige
structuur <i>is</i>.
Zo komt alles weer mooi samen. Want het zijn ouwe makkers, de kosmos, muziek
en wiskunde. (Waarbij die laatste trouwens ook het belangrijkste handvat is
waarmee speculatief realisten proberen toegang tot een ongecorreleerde
werkelijkheid te forceren.) Speculaties die stellen dat muziek en wiskunde
elkaar, en samen de kosmos, weerspiegelen vinden we terug in het hart van de
histories van á l onze mensenculturen, van West tot Oost.
Heel erg raar is dat natuurlijk niet.
Zoals ook zoveel hoorbare muziek begon het universum met een boem, denken
we tegenwoordig te weten. Het ontstond uit een niks dat geen vó ó r maar enkel
een ná kent. Een Big Bang – die misschien beter <i>Big Beng</i> had kunnen
heten – luidde het grote ontvouwen in dat wij als Ruimte en vooral ook als Tijd
benoemen. Van je yoga lessen ken je natuurlijk de Om of de Aum: de oervibratie,
de toon waar alles uit voortkwam, een soort kosmische tinnitus. En van op
zondag in de kerk herinner je je het Woord dat, zo zegt het evangelie van
Johannes, Vlees is geworden. Het is allemaal van hetzelfde laken een pak. Een
even kort maar heftig waggelend niets werd een héél klein en héél heet iets, dat
daarna door vibreerde tot een immense en steeds verder uitdijende ruimte
gevuld met harde materie waar wij nu dagelijks, gecorreleerd of ongecorreleerd,
onze koppen aan stoten.
Afijn. Probeer er maar eens wijs uit te worden…

<b>“Ich bin ein Pythagoreer!”</b>


De ouwe Grieken deden daar een goeie gooi naar, met Pythagoras van Samos op
kop. Die mythische Griekse filosoof en wiskundige leefde zo’n half millennium
voor Christus, maar zijn werken zijn ons enkel uit overlevering bekend. Ik heb
altijd een zwak gehad voor zijn volgelingen, de pythagoreeërs: bonen
verslindende langbaarden in stralend witte toga’s die onder de brandende zon in
het zand met stokjes eindeloos driehoeken en cirkels tekenden, en op hun
monochord (een op een latje gespannen snaar met een beweegbare kam) de
ratio’s van de kosmische harmonie tot klinken brachten. De pythagorese
wereldorde wordt in veel detail verwoord in een van Plato’s beroemdste
dialogen. Timaeus, een pythagoreeër uit het Zuid-Italiaanse Locri, beschrijft er de
schepping van de Wereldziel door de <i>Demiurg</i> – geen god, maar meer iets
als een vakman – in een onnavolgbare mix van getallen, meetkunde, muziek,
astronomie en metafysica.

<b>Speculatieve Muziek</b>
Die beschrijving van Timaeus’ is een voorbeeld van wat al sinds jaar en dag
<i>speculatieve muziek</i> wordt genoemd. Het is een van de bronnen van de
idee van een ‘Harmonie der Sferen’, een kosmische muziek die wordt
voortgebracht door de onderlinge bewegingen van de hemellichamen die zich,
aldus de Grieken, verhielden als de harmonische ratio’s van de verdeelde
trillende snaar op hun monochord; muziek als een <i>speculum</i>, een
weerspiegeling van de ervaren orde van de kosmos. Het werd subject en thema
van nog steeds voortdurende bespiegelingen en zoektochten in de loopgangen en
brakke gronden tussen exoterie en esoterie, en resulteerde in de loop der
eeuwen in een gigantisch <i>corpus</i> van veelal theoretisch werk, met maar
heel weinig echt klinkende voorbeelden. Een ware beerput van meestal even
bizarre als fascinerende muzikale ‘wereldsystemen’, die zich bewegen in een
veld vol wetenschappen en kunsten, met Muziek fier aan de ene en Mathematica
even fier aan de andere kant, en daartussen, gelijk dubbele scharnieren, Mystiek
en Magie in al hun mogelijke en onmogelijke verschijningsvormen. Het meeste
ervan raakte in vergetelheid, afgedaan als <i>humbug</i> en stilletjes bedekt
met een mantel van schaamte, toen met de Verlichting de muren tussen échte,
harde, falsifieerbare wetenschap en occult geneuzel en getallenwichelarij steeds
hoger werden opgetrokken.

<b>Uit de kast</b>
Speculatief realisme en speculatieve esthetiek mogen dan eerder van vandaag
dan van gisteren zijn, de <i>speculatieve muziek</i> is ouder dan Metusalem,
hoewel deze – in uitgesproken zin – met name in de afgelopen, zeg, honderd jaar
vooral een verborgen bestaan leidde. Misschien dat de huidige ‘speculatieve
opleving’ daar verandering in gaat brengen. Aan alle kanten lijken expliciet
speculatieve muziekmakers uit de kast te komen. Zoals de Columbiaanse
componist Johann Friedrich Wolfgang Hasler. (Ik verzin het heus niet, de man
heet écht zo.) In zijn proefschrift <i>Towards Hermiticist Grammars of
Music</i> uit 2011 beschrijft hij een aantal van zijn compositietechnieken die
zich allemaal heel expliciet baseren op occulte technieken, hermetische
correspondenties (<i>”as above, so below; as below, so above”</i>), astrologie,
alchemie, kabbalistiek… Dat doet je natuurlijk gelijk aan heel dubieuze ‘new age’
praktijken denken, en het soort van meditatieve ambient synthi-stroop waar je
net als ik heel hard gillend bij wegloopt. Maar Hasler is een heel integer
componist, die zijn toonreeksen bepaalt door, bijvoorbeeld, magische symbolen
(<i>sigils</i>) in tovervierkanten te trekken. Afgezien van de symbolische of
bezwerende kwaliteit die je aan zulke reeksen zou kunnen toekennen, is het
objectieve resultaat niet zo heel verschillend van dat van de componist die zijn
toonmateriaal zelf bedenkt, of door een dobbelsteen – al of niet op de computer –
laat genereren. Niet dat die Hasler nou zulke geweldige muziek maakt. Het
weinige dat ik heb weten te beluisteren overtuigt toch niet echt. Aan een
Stockhausen (dé speculatieve componist bij uitstek, hoewel ik hem het adjectief
bij leven nooit heb horen gebruiken) kan Hasler niet tippen, maar het is zeker
geen vage zwijmelaar.

<b>Muziek, Magie, Mystiek</b>


<i>Music, Magic and Mysticism</i>, verschenen in 2010, is het vijfde deel in de
fraaie serie ‘Arcana’ boeken die John Zorn uitgeeft, waarin hij muzikanten aan
het woord laat over hun muziek. En hoewel ik op geen van de honderden
pagina’s die dit deeltje dik is de uitdrukking ‘speculatieve muziek’ ben
tegengekomen, gaat het hele boek in wezen nergens anders over. Die muzikanten
die hier ieder op zijn eigen, persoonlijk manier, de mystieke, bovenwereldse
kanten van muziek en het muziek maken verwoorden, zijn de minste niet, en het
wordt allengs duidelijk dat dit nog maar het tipje van de sluier is.

<b>Fourier analyse</b>
De Franse filosoof en utopist Charles Fourier (1772-1837) was een baanbrekend
denker, anti-kapitalist, wegbereider van het socialisme en de schepper van een
alomvattende kosmogonie, met wiskunde en muziek als pijlers, die voor de
nabije toekomst een paradijselijk en heel muzikaal, ‘Harmoniaans’, aards tijdperk
voorzag dat 72.000 jaren zou gaan duren alvorens aan haar natuurlijke einde te
komen. Voor zo’n beetje alles had Fourier een muzikale correspondentie, in
Hermetische zin. Van tonen voor de vierentwintig manen in een Harmoniaanse,
fysieke, herschikking van ons zonnestelsel, voor gemoedstoestanden, metalen,
kleuren, huwelijkscategorieën, druiven en soorten ogen tot aan de tanden in ons
gebit toe: boven majeur en onder mineur. In een paar regeltjes opgeschreven
klinkt dat vooral uiterst amusant, maar Fouriers systeem had, als veel andere
hermetische systemen en als alle goeie kunst, een ijzersterke interne, maar wel
heel persoonlijke, logica. Ik geloof niet dat ooit iemand heeft geprobeerd om
Fouriers speculaties ook daadwerkelijk tot klinken te brengen, maar dat was
natuurlijk ook de bedoeling niet. Enkel een handvol van zijn grote schare
volgelingen, de Fourieristen, trad in Charles’ muzikale voetsporen. De meesten
vonden dat zijn socialisme meer toekomst had.
Charles Fourier is maar een van de velen in de ellenlange lijst van beoefenaren
van speculatieve muziek die Joscelyn Godwin in haar in 1995 verschenen boek
<i>Music and the Occult, French Musical Philosophies 1750 – 1950</i> een
beetje uit de vergetelheid haalt. Ik noem hem hier als voorbeeld omdat er in
precies diezelfde tijd in precies datzelfde Frankrijk nog een andere Fourier
leefde, die ik, al bladerende in Godwins boek, in eerste instantie met Charles
verwarde. Ik bedoel Jean-Baptiste, of ook wel Joseph, Fourier (1768 – 1830), een
wis- en natuurkundige die de grondslag legde voor wat tegenwoordig
fourieranalyse en fouriertransformatie heet. Voor zover ik weet deelden Charles
en Joseph enkel hun naam en was er geen directe familieband. Ook had Joseph
niks speciaals met muziek, en ook niet met muzikale speculaties. Maar het is wel
een fraaie coïncidentie, die synchroniciteit. Want Fouriers werk vormt de
wiskundige basis van zo’n beetje al onze hedendaagse digitale geluids- en
muziektechnologie, en Joseph verdient daarom als wiskundige zeer zeker het
predicaat post-pythagoreeër.

<b>Ten spijt</b>
Alle harde wetenschap ten spijt is het eeuwenoude mysterie van muziek er de
afgelopen eeuwen niet veel kleiner op geworden. Misschien dat ons dat vooral
ook in tijden dat het met die wereld van ons wat minder gaat extra bewust
wordt. Dus dan kijk je eens een keertje vaker naar boven, maar zie je in de grote
stad tussen de donkere wolken nog steeds nauwelijks sterren. Ik ben de eerste
niet die zich realiseert dat veel van het beste en ‘avantgardistische’ dat moderne
kunsten en muziek ons hebben geboden zich <i>au fond</i> baseert , bewust of
onbewust, serieus of ironiserend, op technieken en methoden die, direct of
indirect, zijn te herleiden tot eeuwenoude occulte, kabbalistische en mystieke
rituelen, en <i>speculatief</i> zijn. En dat is precies het goede woord. Ik kan er
dan ook moeilijk tegen zijn. Integendeel. Eindelijk!

Een mooie taak om de geschiedenis eens op de speculatieve toer te herschrijven.

<b>Speculeren = experimenteren</b>
Bijzonder is wel

You might also like