Hoorcollege 2 Strafprocesrecht BA3 Leiden University

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 6

Strafprocesrecht: hoorcollege 2.

Sheet 2.
Week 2 en 3 moet je in samenhang bezien.

Sheet 4.
Het onderscheid tussen lid 1 en lid 2 zit in het temporele aspect. Lid 1 geldt voor de fase
voordat de vervolging is begonnen. Je moet inhoudelijk gaan kijken wie verdachte is.
Van belang is dat een verdenking altijd gebaseerd moet zijn op feiten en omstandigheden, op
objectieve criteria. Intuïtie of een onderbuikgevoel van de opsporingsambtenaar is niet
voldoende. De opsporingsambtenaar heeft wel meer ervaring waardoor hij de feiten en
omstandigheden anders kan interpreteren, sneller als verdachte omstandigheden
aanmerken. Intuïtie mag dus geen rol spelen, ervaring wel.
Hoe kan een verdenking tot stand komen? Bv. door een tip, een getuige meldt zich, de
verdachte meldt zichzelf.
Er moet een redelijk vermoeden van schuld zijn. Een klein vermoeden is niet genoeg. Er zich
een graad in. Het hoeft niet het niveau van ernstige bewaren te halen (verdenking plus). Het
moet wel redelijk zijn. De enkele mogelijkheid dat iemand een strafbaar feit gepleegd heeft,
zonder dat je dit handen en voeten kunt geven is niet voldoende.
De verdenking is alleen relevant als er sprake is van een verdenking aan een strafbaar feit.
Concretiseerbaar: concretiseren naar soort delict
Objectiveerbaar: niet alleen de opsporingsambtenaar moet het vermoeden hebben op basis
van de feiten en omstandigheden, maar iedere willekeurige derde. Bv. de rechter later. Ook
deze moet tot de conclusie komen dat de opsporingsambtenaar van een verdenking uitging.
Individualiseerbaar: het zijn geen willekeurige mensen, je kunt het individualiseren naar
bepaalde personen.
Je moet onderscheid maken tussen de verdenking en de verdachte. Op het moment dat er een
lijk in het bos is gevonden wat sporen van geweld vertoont, dan rijst het vermoeden van een
strafbaar feit. Op zo’n moment is er een verdenking en niet noodzakelijkerwijs ook een
verdachte. Er is nog geen link tussen het strafbare feit en een individueel persoon. De wet
vereist voor de inzet van bevoegdheden soms dat je iemand als verdachte kunt aanmerken,
maar soms eist de wet enkel dat er sprake is van een verdenking. Bij een verdenking kun je
bv. telecomgegevens opvragen. Je past deze bevoegdheid dan niet toe jegens de verdachte,
maar de telefoonmaatschappij wordt toch gedwongen om iets te doen.

Sheet 5.
Het verdachtebegrip heeft een functie. Waarom hebben we het? Omdat wij de kleine groep
verdachte burgers willen afgrenzen van de grote groep niet verdachte burgers. Zij mogen
geen onderwerp worden van strafrechtelijke bevoegdheden, alleen als er sprake is van een
verdachte mogen er bevoegdheden uitgeoefend worden jegens diegene. De strafvordelijke
bevoegdheden moeten gericht worden toegepast op burgers die mogelijk een strafbaar feit
hebben gepleegd. Het verdachtebegrip opent de deur naar de opsporingsbevoegdheden. Het
begrensd en opent. Het begrensd, want als niet verdachte burger hoef je geen nadeel te
ondervinden van de opsporingsbevoegdheden.
Ook krijg je als verdachte rechten die niet-verdachten niet hebben: bv. het zwijgrecht. Als je
als verdachte wordt aangemerkt, hoef je niet meer te antwoorden. Bv. ook recht op
rechtsbijstand en recht op vertolking. Het is dus vervelend, maar brengt ook bevoegdheden
met zich mee.
Art. 27 lid 2: dit is geen materieel criterium, maar een formeel criterium. Als er tegen jou een
vervolging is gericht, wordt je aangemerkt als verdachte ook al vervalt gedurende de
vervolging het materieel criterium vervalt. De grondslag van de verdenking kan ontvallen. De
verdachte is dan nog wel verdachte, ook al is er materieel geen grond meer voor, want je zit in
de context van de vervolging. Je wordt vervolgd en bent dus verdachte. Zou dit niet zo zijn
dan zouden alle bevoegdheden die je als verdachte hebt meteen vervallen.

Sheet 6.
Wie zijn er belast met opsporing? Dit staat in art. 141 Sv. Hierin zijn de
opsporingsambtenaren genoemd. Dit is de politie. Binnen de politie is het ook weer een groep
van mensen die de bevoegdheden hebt, maar als je de bevoegdheid hebt dan is deze
algemeen. De OvJ heeft het gezag over de opsporing (stuurt de politie aan), maar is zelf ook
opsporingsambtenaar en heeft de algemene opsporingsbevoegdheid. Ook hij mag mensen
aanhouden. De politie doet in de praktijk het echte werk, de OvJ staat op afstand. In grote
zaken doet de OvJ ook wel zelf mee. Hij is dan ook ter plekke bij de opsporing, is feitelijk
aanwezig, en geeft leiding aan het onderzoek. Hij heeft altijd de eindverantwoordelijkheid,
ook bij de kleine zaken.
Verdenking: lijk gevonden in het bos. Verdachte: idee hebben wie de dader zou kunnen zijn
(vernomen wordt dat er iemand besmeurd met bloed in het ziekenhuis is aangekomen die
betrokken is geweest bij een gevecht met een mes).
Wie is de hulpofficier? Hij werkt bij de politie. Hij is niet het hulpje van de OvJ bij het parket.
Hij is een ambtenaar van de politie met een hogere rang en betere opleiding. Daardoor heeft
hij ook wat meer bevoegdheden. Bepaalde bevoegdheden kunnen door alle
opsporingsambtenaren worden gehanteerd en bepaalde alleen door de hulpofficier of OvJ of
rechter-commissaris.
Niet alle opsporing geschiedt door de politie.
Koninklijke Marechaussee: heeft vooral opsporingstaken in het grensgebied of Schiphol.
Bijzondere opsporingsdiensten: er zijn er vier. De afkortingen wijzigen heel vaak.
FIOD: fiscale inlichtingen en opsporingsdienst. Hier hoort de douane bv. bij.
NVWA-IOD: Nederlandse voedsel en waren autoriteit
ISZW-DO: inspectie sociale zaken
ILT-IOD: inspectie leefomgeving en transport
Buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s): deze kunnen overal werkzaam zijn, bv.
boswachters, havenmeesters. Ze hebben geen algemene opsporingsbevoegdheid. Ze staan
daarom in een apart artikel, art. 142 Sv. De anderen, die in art. 141 Sv genoemd zijn, hebben
algemene opsporingsbevoegdheid. De BOA’S krijgen een specifieke taakstelling mee
afhankelijk van de sector waarin ze werkzaam zijn en welk soort strafbaar feit ze aan het
opsporen zijn (in welke wet is het strafbare feit genoemd).

Sheet 7.
Ook art. 8 EVRM leidt tot die uitkomst, want de meeste vormen van opsporing maken
inbreuk op privacy en deze inbreuken moeten wettelijk gereguleerd zijn.
Muilkorf-arrest: de wet in art. 1 Sv is de wet in formele zin. Dit kan geen wet zijn die door
iemand anders is gemaakt dan de Staten-Generaal en regering gezamenlijk. Strafvordering is
een zaak van de centrale overheid. Delegatie is wel mogelijk, als het maar delegatie is naar
andere lagere centrale wetgevers (AMvB’s, ministeriële regelingen). Lokale overheden
kunnen zich niet inlaten met strafvordering.

Sheet 8.
Opsporing mag strafvordering zijn en gebonden zijn aan de gedachte van legaliteit, maar dat
betekent niet dat elke opsporingshandeling uitgewerkt hoeft te worden in de formele wet.
Waarom niet?
Zwolsman-arrest: gaat over vuilnissnuffel (in iemands huisvuil kijken). Het staat niet in de
wet dat de politie dit mocht doen. De HR moest bepalen of dit zomaar mocht. De jaren 90
stonden bol van discussies over de vraag wat de politie mocht doen en niet. Ze deden veel wat
niet in de wet stond. Is er ruimte om iets te doen wat niet in de wet staat? HR heeft in dit
arrest de ruimte toch geschapen: zolang het gaat om methoden die geen inbreuk maken op
grondrechten of slechts een lichte of niet stelselmatige inbreuk maken op grondrechten, dan
hoeft er geen expliciete grondslag voor die metheode in de wet te zijn. De methode kunnen
we baseren op de algemene taakstelling van justitie en politie. Als je een taak krijgt, moet je
ook mogelijkheden hebben om de taak uit te oefenen. Als de methode een ernstige inbreuk
maakt op grondrechten, dan moet er een expliciete wettelijke basis zijn.
Stille sms: is dit een lichte of zware inbreuk op grondrechten? HR: ligt aan de periode en
intensiteit etc.
Het gaat steeds om de vraag of het mag op basis van de wettelijke taakstelling of is er een
grondslag nodig?
De politie kan hierdoor dingen proberen en dingen uitvinden.
Wanneer baseer je het op art. 3 Pol.wet en wanneer op art. 141/142 Sv? Is er nog geen
verdenking, en pas je de bevoegdheden toe, dan is art. 3 Pol.wet de grondslag. Als er wel al
een verdenking is en je past de bevoegdheden toe, dan is er sprake van de grondslag art.
141/142 Sv.

Sheet 9.
https://isgeschiedenis.nl/nieuws/opsporingsmethoden-en-de-irt-affaire
Pseudo-koop: opsporingsambtenaar koopt drugs van iemand. Ook bv. infiltratie en
telefoontaps. Dit stond niet of niet voldoende in de wet, de politie deed het gewoon. Er was
een rechercheteam dat het wel heel bond maakte met zulke methodes: bv. drugs doorlaten in
de haven en kijken bij wie het afgeleverd wordt. Dit team is opgeheven en er kwam een
parlementaire enquête. Er werd onderzoek gedaan naar wat de politie allemaal deed. Ze
kwamen tot de conclusie dat er een drievoudige crisis was in de opsporing.
Gebrek aan gezag van OvJ, hij zit er niet genoeg bovenop.
Twee oplossingen: in de wet neerleggen dat het nooit meer mag, of het wettelijk regelen dat
het wel mag. De methodes zijn gelegaliseerd.
De Wet BOB is een wijzigingswet van het Wetboek van Strafvordering. Het is nu
geïncorporeerd in het Wetboek van Strafvordering. De Wet BOB introduceerde de proactieve
opsporing. Opsporen doe je op basis van een verdenking van een strafbaar feit. Er is dus al
een strafbaar feit gepleegd. Soms denk je dat er mensen bezig zijn met het in de toekomst
plegen van een strafbaar feit. Het verdenkingsbegrip laat niet toe dat je al gaat opsporen op
dit moment. Proactieve opsporing: opsporen voordat het feit gepleegd is. Dit is niet bij alle
strafbare feiten mogelijk.
In 2007 is het makkelijker gemaakt om bij vermoedens van terroristische misdrijven
bevoegdheden te gebruiken: geen redelijk vermoeden, maar al bij aanwijzingen. Dit is een
lagere graad dan verdenking.

Sheet 10.
Waarom wil je weten of iets opsporing is of niet? Wat is het belang ervan? Ten eerste voor de
vraag wie er verantwoordelijk is. Als het geen opsporing is, dan ligt het gezag niet bij de OvJ.
Bij opsporing is de OvJ het bevoegde gezag. Bij toezicht bv. niet.

Sheet 11.
Als iets opsporing is, dan ontstaat ook een verbaliseringsplicht. De politie is verplicht om
proces-verbaal te maken van alle opsporing dat zij verricht. Dit moet om controle mogelijk te
maken door de OvJ, want deze heeft het gezag. Als de zaak op zitting komt moet de rechter
controleren wat er in het opsporingsonderzoek gebeurd is. Zonder verbalisering is controle
niet nodig.
Is het geen opsporing, dan is art. 359a Sv niet van toepassing.
Art. 12 Pol.wet: als de politie bezig is met haar strafvorderlijke taak, dan is de OvJ het
bevoegde gezag.

Sheet 12.
Opsporing is een doelgerichte activiteit: het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Opsporing is gericht op waarheidswinding: niet historische waarheidsvinding, maar
waarheidsvinding met het doel van het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
De doelgebondenheid van het nemen van strafvorderlijke beslissingen verondersteld dat de
strafvorderlijke beslissingen ook nog mogelijk zijn. Is dit niet meer zo (bv. verjaring) dan is
het onbruikbaar.

Sheet 14.
Domeinen van opsporing: er zijn 3 ingangen om tot strafvorderlijke opsporing over te gaan.
Opsporing begon met een verdenking. We kunnen echter nu ook proactief opsporen. Dit is
opsporing n.a.v. een redelijk vermoeden dat in georganiseerd verband bepaalde strafbare
feiten worden gepleegd of beraamd. In beraming zit te uitbreiding t.o.v. de klassieke
verdenking. Is er in verband al feiten gepleegd dan valt dit ook onder de klassieke
verdenking. Beramen: je hoeft niet te wachten tot een strafbaar feit gepleegd is, voordat je
kunt opsporen.
Klassieke verdenking spreekt van begaan. Het gaat hier niet om voltooide delicten, poging is
ook strafbaar. Ook een poging is begaan. Ook een poging is op basis van klassieke verdenking
op te sporen. Wat is dan precies beramen? Het is geen materieelrechtelijke term. Het is een
formeelrechtelijke term. Wat we ermee bedoelen, heeft de wetgever opengelaten. Als er
sprake is van een bewijsbare voorbereiding of poging dan levert dit ook een klassieke
verdenking op. Beramen hangt er een beetje omheen: je hebt een georganiseerd verband in
kaart die eerder strafbare feiten begaan hebben. Je moet er niet iets materieelrechtelijks
achter zoeken.
Op basis van de proactieve opsporing kun je net iets eerder acteren dan op basis van de
klassieke verdenking. De graad van het vermoeden is niet lager dan bij de klassieke
verdenking. Ook bij de proactieve opsporing moet er sprake zijn van een redelijk vermoeden.
Je kunt misschien de individualiseerbaarheid minder streng toepassen, aangezien er sprake
is van een verband. Het redelijk vermoeden wordt in beide dus hetzelfde uitgelegd.
Aanwijzingen is bedoeld als een lagere graad dan vermoeden als een redelijk vermoeden. Het
mag gaan om zachte informatie, anonieme informatie, informatie die iets moeilijker te
verifiëren is. Redelijk vermoeden moet handen en voeten krijgen, deze eis is er bij
aanwijzingen niet of in ieder geval veel minder. Zodra er een redelijk vermoeden is van
terroristische misdrijven, dan is er niks aan de hand en kun je ook onder het eerste domein
opsporen.
Bij opsporing onder het tweede en derde domein zijn de bevoegdheden beperkt tot BOB
bevoegdheden: heimelijke bevoegdheden, zonder dat de verdacht het weet.
99% van de opsporing vindt nog steeds plaats op basis van de klassieke verdenking. De
andere twee zijn bedoeld om het eerste zetje te geven tot klassieke verdenking. Je moet zo
snel mogelijk tot klassieke verdenking, want dan pas heb je de velen bevoegdheden.

Sheet 15.
Dit is de formulering voor 2007, voordat de Wet ingevoerd werd. Het doel was hetzelfde. Het
verschil is dat je er twee herdenkingscriteria in herkend: redelijk vermoeden dat…. of dat…
Hierin zie je het eerste en tweede domein terug. Aanwijzingen stonden er niet bij, dit kon
toegevoegd worden, maar dit zou te lang en te ingewikkeld worden volgens de wetgever. Het
artikel is ingekort tot: in verband met strafbare feiten. Hier moet je dus de drie domeinen van
opsporing achter lezen (de drie verdenkingscriteria).

Sheet 16.
De korte huidige definitie levert ook wel problemen op. Er staat in verband met strafbare
feiten. Verkennend onderzoek is gericht op een bepaalde sector/bedrijfstak. Het verkennend
onderzoek is bedoeld ter voorbereiding van de opsporing zegt de wet. Het is dus geen
opsporing volgens de wet. Het boek zegt dat het wel opsporing is: verkennend onderzoek
vindt ook plaats in verband met strafbare feiten. De wetgever stelt dat hij is vergeten art.
126gg aan te passen aan de nieuwe definitie van art. 132a Sv. Dit leidt tot discussie over
andere vormen van onderzoek. Verkennend onderzoek is niet gebaseerd op een van de drie
domeinen van verdenking.
Onderzoek door RC staat ook in verband met strafbare feiten. Is dit dan ook
opsporingsonderzoek? Nee, het gebeurd niet onder gezag van de OvJ.
Afbakening met toezicht?

Sheet 17.
Hoe zit het met toezicht?
Handhaving geschiedt op veel manieren: strafrechtelijk of bestuurlijk (bestuurlijke boetes,
dwangsom, bestuursdwang). Ook bestuurlijke handhaving is publiekrechtelijke handhaving.
Bestuurlijke handhaving is toezicht. Toezicht kan omslaan in opsporing.
Wie is de toezichthouder op de WVW? De politie. Als je onderwerp wordt van een
alcoholcontrole dan is de politie bezig met het uitoefenen van toezicht op de WVW. Blijkt dat
je teveel hebt gedronken, dan is er sprake van een strafbaar feit. Bij toezicht moet je
meewerken. Bij strafrecht hoef je niet mee te werken (zwijgrecht, nemo tenetur). Blijkt uit de
blaastest dat je teveel hebt gedronken, dan ontstaat de verdenking aan een strafbaar feit. De
blaastest zelf is geen strafrechtelijke handhaving.
Toezichtbevoegdheden voer je uit met het doel waarvoor ze gegeven zijn (doelbinding).

Sheet 18.
De strafbare feiten kunnen strafbare feiten zijn uit de wet voorop toezicht wordt uitgeoefend.
Het kan ook anders. Je moet blazen, de ambtenaar kijkt tijdens in de auto rond en zien en
pistool liggen. De politie houdt toezicht op de WVW op dit moment? Mogen dan ook
onderzoek gaan doen naar het wapen? Ja. Dit is voortgezette toepassing (Geweer-arrest). Als
je tijdens je toezicht stuit op een strafbaar feit, mag je hier onderzoek naar gaan doen. Er zit
wel iets problematisch aan: misbruik van bevoegdheden. Dat mag niet. Puur toeval (blazen
en wapen zien) daar is niks mis mee.
Is dit type toezicht (zoals de alcoholcontrole) ook opsporing? Opsporing doe je op basis van
een verdenking (drie domeinen), maar toezicht heeft niets met een verdenking te maken. Dat
is geen opsporing. Het boek zegt van wel. Waarom? Het valt onder art. 132a Sv: het is
onderzoek in verband met strafbare feiten. Neem je dit aan, dan neem je ook aan dat
opsporing niet langer gebonden is aan welke vorm van verdenking dan ook. Bij de controle is
er geen verdenking in beeld. Valt repressieve controle onder opsporing, dan valt het ook
onder art. 359a Sv en is het vatbaar voor vormverzuim. De HR is zo ver nog niet gegaan. In de
memorie van toelichting van de nieuwe wet, staat echter dat ook de repressieve controle
opsporing is. Meneer vindt dit echter niet juist. Er zijn zeker argumenten voor, want het is
onderzoek in verband met strafbare feiten.

Sheet 19.
Kun je controlebevoegdheden ook inzetten voor opsporingsdoeleinden? De HR zegt van wel.
Je moet terugdenken aan de doelbinding: toezichtbevoegdheden zijn er voor het doel
waarvoor ze gegeven zijn. Zigeunerdames: HR moest zich buigen over de vraag of je de
toezichtsbevoegdheden ook mag gebruiken voor opsporingsdoeleinden? Als dit mag, hoe
verhoudt dit zich dan tot de doelbinding? Je vraagt een rijbewijs, niet om te weten of ze die
hebben, maar om de opsporing een duwtje te geven. Is dit geen misbruik? Volgens de HR
niet. Het andere doel mag alleen niet het enige doel zijn. Bevoegdheden mogen niet
uitsluitend voor opsporingsdoeleinden gebruikt worden. Doe je dit wel, dan is er
détournement de pouvoir. Wat wel van belang is, is dat als degene van wie je het rijbewijs
vraagt, moet worden aangemerkt als verdachte, dan moet je hem ook zo behandelen. Een
verdachte heeft zwijgrecht en hoeft niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling. In de
sfeer van toezicht en controle is er de medewerkingsplicht. Beide kunnen niet tegelijk van
toepassing zijn. Wat gaat dan voor? De status van verdacht, niet meewerken, gaat voor. Je
kunt dan daarna niet nog zeggen dat je niet hebt voldaan aan je medewerkingsplicht en daar
dan voor sanctioneren. Hoe weet de verdachte dan dat hij mag weigeren? Dit is lastig. Er is
risico van omzeiling.

Sheet 20.
Wat is een dynamische verkeerscontrole? Je weet dat er ergens strafbare feiten wordt
gepleegd en gaat in dat gebied verkeerscontroles uitoefenen. De politie weet van alles, waar
criminelen ongeveer zitten etc. Ook als je crimineel bent, ben je niet de hele dag door
strafbare feiten aan het plegen. Er zijn allerhande figuren waarvan de politie denkt dat ze
daar meer over willen weten, maar er is geen echte verdenking jegens hun. Of ze zien
verdachte voertuigen, maar dit is geen verdenking. Met de dynamische verkeerscontrole gaan
ze posten op een plek waar veel criminelen zijn. Als ze een interessante auto zien dan laten ze
die auto rijden en bellen ze naar een surveillance-voertuig en laten ze de auto stilhouden door
dat surveillance-voertuig. Ze doen dan alsof ze een verkeerscontrole uitoefenen: rijbewijs,
identiteit. Hiermee kan op het systeem jouw historie gezien worden. Ze kijken ook in de
kofferbak. Hierin lagen in deze zaak drugs. Er kwam een strafzaak. Hierin kwam de
rechtmatigheid van deze manier van opereren ter discussie te staan.
Hof: dit is détournement de pouvoir. Ze houden de boel voor de gek met deze methode. Ze
zijn louter en alleen geïnteresseerd in de vraag of de inzittenden strafbare feiten plegen. Ze
zijn gewoon aan het opsporen, maar er is geen verdenking, dus gebruiken ze
controlebevoegdheden. Op basis van de uitspraak Zigeunerdames zou je denken dat het mag,
als er maar gevraagd wordt naar het rijbewijs. Hier werden echter verbalisanten gehoord
door de r-c. Deze stelt dat ze een heel systeem en boekje hebben voor deze manier van
opsporen. Dit was geen handige verklaring. Het Hof kon zo stellen dat er echt détournement
de pouvoir was, want het was toegegeven.
HR: stelt dat er geen détournement de pouvoir was. Het was hetzelfde soort scenario als in
Zigeunerdames. In dit stadium was er echter nog geen verdenking, maar ze hebben gevraagd
naar het rijbewijs en daarmee is voldaan aan het doel. Dat er daarnaast nog meer doelen zijn,
opsporing, maakt niet uit.

You might also like