Samenvatting - Etiologie Van Cultureel en Artistiek Gedrag Notities

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 26

Etiologie

van cultureel en
artistiek gedrag
Etiologie: de term die men gebruikt om de oorsprong van iets te leren kennen. In de geneeskunde is
dit de oorsprong van een ziektebeeld. Dit is wat we hier ook gaan proberen te doen. We gebruiken
hiervoor vele andere disciplines, omdat er hier veel andere disciplines zijn die hier een uitspraak over
doen. Eén hiervan is de evolutie psychologie. Kunnen we als archeologen deelnemen aan dit debat?

Wat er verwacht wordt in deze les: We gaan hier ook een stuk zelfonderzoek doen en
problematiseren. Ook het examen zal hierin verschillen met de bachelor. Nu zal er op academisch
niveau moeten gewerkt werden. Het zal een debat zijn waar je moet aantonen dat je kritisch kan
denken en onderbouwen. Verder wordt er verwacht dat we inde oorspronkelijke literatuur duiken en
dat we dit kunnen brengen voor onze collega’s (presentatie). Hierna volgt er een discussie moment.

1. Hoe zijn we tot artistiek gedrag gekomen?


De nadruk zal liggen op processen, grote processen. Hoe zijn bepaalde dingen tot stand gekomen?
Deze dingen mag je heel breed nemen.

Laten we cultuur eerst definiëren:

1. Een effect van cultuur is dat we onze omgeving zullen aanpassen. Maar dit is niet enkel
beperkt tot cultureel gedrag. In de biologie hebben we dit ook. Denk aan bevers die burchten
bouwen. Zeggen dat cultuur opkwam vanaf het moment dat de mens zijn omgeving is gaan
aanpassen, is dus niet juist. Dit moment heeft echter wel een grote invloed gehad op de
evolutie van de mens. Onze fysiologie is hierdoor zelfs geadapteerd.
2. De essentie is dat er een leerproces dat je tijdens je leven doorgaat. Je wordt met deze
kennis/handelingen niet geboren. Deze is niet instinctief of genetisch bepaald (zoals vogels
die bijvoorbeeld hun nest bouwen).
3. Cultureel gedrag is dus al het gedrag dat we hebben leren doen nadat we geboren zijn. Dit
betekent ook dat het veranderlijk is in tijd en ruimte. De taal is hiervan een heel mooi
voorbeeld. Zolang je in een omgeving terechtkomt in de periode dat hersenen nog sterk aan
het evolueren zijn als kind, zal je deze taal aanleren. Zo wordt taal van generatie op generatie
doorgegeven.

Er is een groot verschil tussen een onderwijsproces en een leerproces. Denk aan circusdieren die iets
kunnen aanleren.

Zie TOM (theory of mind). Dit is een groot verschil tussen dieren en de mens.

1 | P a g i n a

Thema 1: Hominisering-humanisering
A. Inleiding
Hoe heeft de mens zichzelf gecreëerd in dit natuurlijke evolutieproces? Dit is een heel breed debat
(het nature nurture debat). Deze culturele ontwikkelingen gaan we afzetten tegen onze biologische
ontwikkelingen. Er is een groot aspect dat voornamelijk zal veranderen, en dat is het hersenvolume.
Het is tussen de Australopitecus Africanus en de Homo Habilis dat we van de eerste werktuigen
kunnen spreken. Vanaf de Homo Habilis zal de herseninhoud enorm toenemen. De absolute
kampioen was de Neanderthaler. De Homo sapien zit er weer een beetje onder. Dit hele fysieke
verhaal zullen we moeten meenemen.

En ander aspect dat we moeten meenemen is de klimaat evolutie (omgeving). Je moet je enkel
aanpassen als je omgeving veranderd. Dit kan zijn omdat je migreert, maar heel vaak hebben soorten
zich ter plaatse moeten aanpassen. De laatste 2 miljoen jaar zijn er enorme schommelingen geweest
doormiddel van ijstijden en tussenijstijden. Niet enkel het klimaat veranderde maar ook de
omgeving, andere planten en andere dieren, etc,.. De mens heeft zich hier ook op moeten
aanpassen, denk aan vuur en kledij. Dit zijn echter externe aanpassingen.

We beginnen ons verhaal 65 miljoen jaar geleden. Door middel van een komeetinslag sterven de
dinosaurussen uit en krijgen de kleine zoogdieren de kans om zich verder te ontwikkelen. De laatste
vijf miljoen jaar zullen er hominide soorten ontstaan die steeds meer op de mens zullen lijken.

B. Menselijk (hominisering):
Stereoscopisch zicht (vooruitkijken, 3D zicht) en handen zijn twee goede voorbeelden die we al heel
lang hebben, en hebben overgeërfd van onze voorouders. Genetische mutaties komen echter wel
voortdurend voor. We hadden dus ook met 6 vingers kunnen hebben rondgewandeld.

Primaten waren van oorsprong duidelijk boombewoners. Wat we ook gemeen hebben met de
mensapen is ons gebit. Alleen de vorm (grote hoektanden) zijn we kwijt. Ons cultureel gedrag is
volop aan het inwerken op onze fysiologie. Zo worden er bijvoorbeeld soms mensen geboren zonder
wijsheidstanden.

6 tot 7 miljoen jaar geleden leefde de Sahelanthhropus. In de schedel zien we kenmerken die wijzen
op vierpotig lopen. De snuit bevond zich bijvoorbeeld voor de hersenen.

Hoe komt het dat we de meeste fossielen in Afrika vinden. Dit heft te maken met die Afrikaanse
slenk, een diepe kloof met vulkanische tuffen waar fossielen goed bewaard werden en er
dateringsmogelijkheid was.

Er is naast de natuurlijke selectie, een ander selectie. De seksuele selectie. Het grote verschil is dat
seksuele selectie sneller kan gaan, omdat de kenmerken meteen door de genen worden
doorgegeven aan de volgende generatie. Je kan het bijna een cultureel proces noemen. Een van de
verklaringen voor het bipedalisme is dat het mannetje veel imposanter oogt wanneer het op zijn
twee achter ‘poten’ staat (een voorbeeld hiervoor zijn de gorilla’s).

Wat is het gevolg dat we twee ‘handen’ verloren hebben nu we bipedaal waren? De moederkind
relatie zal hechter zijn wanneer het kind zich langer kan vastklemmen aan zijn moeder. Kinderen die
dit niet kunnen, moeten een andere manier vinden om een band te ontwikkelen met de moeder. Een

2 | P a g i n a

van die manieren is communicatie. Maar ook glimlachen. Dit moesten de kinderen wel doen, want ze
konden zich nu niet meer goed vastklemmen aan hun moeder. Er was nood aan verbinding. Een
mensenkind (6 à 5 miljoen jaar geleden) zal loskomen van zijn moeder, zelfstandigheid ervaren. Dit
leidt tot existentiële angsten. Er was nood aan troost op afstand (glimlach, communicatie, geluid).
Hierdoor ontwikkelden ze een andere blik op de omgeving. Ze zullen bijvoorbeeld op een heel
andere manier de omgeving observeren. Dit is een gevolg van het bipedalisme, maar vooral ook door
het zich aanpassen aan de omgeving. Zo is er een voortdurende wisselwerking tussen het gedrag en
de fysiologie.

Een ander kenmerk is dat de vroege primaten ook sociale dieren waren. Het is eerder
onwaarschijnlijk dat dergelijke kleine fragiele soorten alleen leefden. Ze zijn niet snel, sterk en
hebben geen gebit of andere wapens waarmee ze in competitie konden gaan. Het enige vermogen
was dat ze in sociaal verband konden samenwerken, en bijvoorbeeld voedsel konden delen. Als je dit
opneemt in je gedrag leidt dit tot een veel grotere overlevingskans.

C. Theory of Mind (ToM)


De archeologen en de kunsthistorici zitten nog niet zo lang in het ‘hoe’ debat. Wat er wel interessant
is dat er de laatste jaren meer interactie is tussen deze disciplines en de evolutiepsychologie. Een van
de projecten die daar de laatste jaren hard op heeft gewerkt is het ‘Lucy project’ (Australopithecus
afarensis, 3,2 miljoen jaar geleden).

Roddelen op zichzelf is een sterk bind- en controlemiddel. Roddelen is een basis voor coalities en
allianties. Ook het kunnen bedriegen zit hierbij. Dit is de basis voor de Social Brain Hypothesis. Er zou
een correlatie bestaan tussen de breinkracht en de groepsgrote die de soort deelt. Net omwille van
die nood van ToM in sociale groepen, ontstaat er een soort limiet in de omgang van groepen. Hoe
groter de groep hoe lastiger je kan opereren. In grotere groepen heb je veel mogelijke relaties die je
als deelnemer van die groep best zo veel mogelijk kan inschatten. Dit vergt breinkracht die zich
situeert in onze prefrontale (neo) cortex. Als je hier onderzoek naar doet, zie je tussen de
groepsgroottes en de breinkracht een correlatie. Bij mensapen gaat dit om een max. van 15
individuen. Bij de mens is dit max. 150 waarvan je weet wie ze zijn, etc,… die je kan onderhouden.
Dit wordt in de sociologie erg toegepast. 150 mensen kan je kennen, en bereid zijn om voor te gaan.
Als deze groep groter wordt krijg je ‘wij-zij verhalen’. Om dit te onderbouwen wordt er opzoek
gegaan naar de fossielen die worden teruggevonden.

De grootte basisstelling is dat de groei van onze hersenen niet te situeren is op het moment dat
mensen materiele cultuur zijn gaan produceren, maar dat dit initieel samenhangt met deze sociale
competentie. Deze sociale nood bij deze fragiele hominidae die echt wel moesten samenwerken en
cohesie moesten krijgen. Hier is geselecteerd op individuen die in staat waren om samen te leven.
Zoogdieren van 60 kilo hebben gemiddeld 200 g hersenvolume. De vroege hominides hebben al 300
à 400 gram.

D. Toename hersenvolume bij premature geboorte


Van de australopiticus tot de neanderthaler zien we een enorm snelle ontwikkeling wat ons
hersenvolume betreft, evolutionair gezien. Zeker voor een orgaan dat zo veel energie verbruikt. Toch
moet er blijkbaar een voordeel zijn geweest. Hoe is dit kunnen gebeuren, en waar zitten deze
voordelen. Er zijn ook heel wat consequenties aan verbonden. In het geval van de groeiende

3 | P a g i n a

hersenen is er een grote competitie ontstaan, namelijk het rechtop lopen. Als je naar het bekken van
de mens kijkt, zie je dat onze dijbenen onder ons bekken zijn komen te zitten. Bij ander grote
mensapen zitten die meer aan de zijkant. Het is efficiënter motorisch om benen onder je lichaam te
hebben voor het evenwicht en de snelheid. Er is een voortdurende competitie geweest om het
bekken zo klein mogelijk te maken (zowel bij mannen en vrouwen). Dit had als gevolg dat de bekken
opening nooit is kunnen meegroeien met de groei van de hersenen. De kinderen zijn daarom alsmaar
vroeger geboren moeten worden. De draagtijd heeft wel altijd rond de negen maten gezeten, maar
de hersenen zijn in deze negen maanden nog niet volgroeit. De kinderen moeten nog steeds door het
bekken kunnen geraken. Bij andere apen is er rond de 75 % volgroeit, bij andere zoogdieren is dit
zelfs nog meer. Maar Homo sapiens en alle voorouders zijn alsmaar hulpelozer geboren geworden.
Dit lijkt een nadeel, en zal het in bepaalde periodes ook geweest zijn (veel kraamsterfte). Maar
daarnaast zijn de kinderen ook heel onbehulpzaam, hier is een oplossing voor gezocht moeten
worden. Dit heeft heel wat voordelen opgeleverd. Dit is een van de grote basissen geweest om
cultureel gedrag aan te leren. Je kan cultureel gedrag maar aanleren wanneer je hersenen aan het
groeien zijn (denk aan kinderen die 3 à 4 talen kunnen). Het is vooral het leerproces hierachter. Je
kan maar iets aanleren als je in de kindertijd hier voldoende marge voor hebt. Dit is een gevolg
geweest dat we het grootste gedeelte van onze hersenen moeten volgen wanneer we al in een
culturele omgeving terecht kwamen. Een ander gevolg is het sociale gedrag. De groep neemt de zorg
van de kinderen op.

Het nadeel is dus het potentieel geweest van het hele culturele vermogen. Cultureel gedrag verschilt
regionaal en is een gevolg van een leerproces. Cultureel gedrag wordt gekenmerkt door
differentiatie. Cultureel gedrag is dus geen aangeboren intuïtieve eigenschap, maar aangeleerd.

E. Kapucijn aapjes
Een leerproces is iets helemaal anders dan een onderwijsproces. Een leerproces kan gewoon na-apen
zijn. Hier zijn heel wat dieren goed in. Maar er zijn geen huisdieren die elkaar die dingen gaan leren.
Het zijn altijd mensen die het onderwijsproces in handen nemen. Hier heb je wel ToM voor nodig om
in t schatten waar de leerlingen in hun leerproces zitten. Dit vergt een hoger cognitief vermogen. Bij
het filmpje dat we gezien hebben van de Kapucijn aapjes is er duidelijk wel een sprake van
planningsvermogen (uitstel van beloning). Zij hebben planningsdiepte en kunnen vooruitdenken. Dit
is ook een belangrijk gegeven dat we in de materiele cultuur gaan bekijken. Er is hier een andere
manier van beloning. Dit is belangrijk. Dit betekent dat de apen zich toch een stukje kunnen los
denken van hun omgeving en er vertrouwen in hebben dat de beloning zeker nog komt. Dit is een
basis voor het groeiende bewustzijn. De basis van bewustzijn is je los denken van je omgeving.

Er zijn heel wat diersoorten die deze activiteiten doen. In dit hele gamma van activiteiten kan je ook
dit vroege menselijke gedrag situeren. Alleen is men één stap verder gegaan en de stenen verder
gaan bewerken. Hier begint voor ons de herkenbare materiële cultuur en bijgevolg een
fundamentele stap. Maar als je dit vergelijkt met andere dieren is dit niet heel bijzonder. Ligt de
grens van het mensdom dan wel waar ze moet liggen. Maar wat betekent deze grens, het hangt er
maar gewoon vanaf waar je deze grens legt. Het is allemaal heel gradueel ontstaan.

F. Beschikbaarheid, beloning
Men gaat dus hulpmiddelen gebruiken om de eigen fysieke mogelijkheden te verbreden. Het
materiaal komt meestal uit de eigen omgeving. Een volgende stap is dat men dit materiaal is gaan

4 | P a g i n a

bewerken. Dit gebeurde in een vulkanisch gebied in Afrika (2 miljoen jaar geleden). Aan de hand van
choppers kon men aan het voedzame merg geraken en ontstond er een competitie. Deze weg heeft
het gehaald. Dit is wat we noemen een niche construeren. Een niche construction is het feit dat
soorten hun eigen omgeving kunnen bouwen en als enige een voordeel uit kunnen halen. Een mooi
voorbeeld is de bever die dammen aanlegt en een hoge waterstand creëert waarin hij floreert en
weinig competitie heeft. In deze zin is het bij de mens ook het geval geweest. Op lange termijn
kunnen kleine verschillen grote effecten hebben. De vroegste artefacten waren basalt, vulkanische
gesteenten. Zelfs bij de vroegste artefacten kan je een operationele keten vaststellen (chopping-
tools). Dit kan je gebruiken om de planningsdiepte te construeren. Dit doe je door cognigrammen te
gebruiken. Hierin wordt de combinatie van planningsdiepte en chaînes opératoires vergeleken en is
een grafische voorstelling mogelijk die toelaat werktuigensequenties gemakkelijk te analyseren. Het
maken van de chopper is eigenlijk korter dan wat de kapucijn aapjes doen (op het eerste zicht). Het
grote verschil is dat de beloning veel vroeger komt bij de aapjes (zij kunnen noten eten op het einde
van het proces) dan bij de mens. Zij blijven enkel over met een werktuig. De mens heeft een extra
uitstel van beloning. Heel geleidelijk aan zal de beloning steeds verder worden uitgesteld en groeit de
planningsdiepte.

Iets wat er daarnaast nog gebeurt is de ‘jacht’. Waren de vroegste hominidae ook actieve jagers. Dit
was in het begin zeker niet het geval. Het waren verzamelaars. Zelfs als aaseters stonden zij niet aan
de top. Tenzij ze gebruik konden maken van hulpmiddelen. Maar actieve jacht komen we een stuk
later tegen. Wat we wel zien bij deze vroege Olduvaiaan sites, zijn choppers op de slachtplaatsen. Ze
werden gebruikt om aan het merg te geraken of de laatste restjes vlees, maar werden niet bij de
jacht gebruikt. Wanneer we deze sites zien ontwikkelen, zien we geleidelijk aan ook iets anders
gebeuren. Geleidelijk aan ontstaan er plaatsen in het landschap waar onderdelen van karkassen zijn
naar toe gebracht, samen met stenen van verschillende plaatsen. Stilaan voelde men de nood om
vanuit een bepaalde plek in het landschap te opereren (een bivak). Dit zou te maken kunnen hebben
met de hulpeloosheid van de kinderen. Er was nood aan stabiliteit. De kinderen konden zich niet
vastklampen, ze waren fragiel en niet instaat zichzelf te verdedigen. Geleidelijk aan zien we dit
archeologisch verschijnen. Op een bepaald moment zijn deze hominieden (Homo erectus) in staat
voldoende instaat hun omgeving te verlaten. Geleidelijk aan gaan ze de rest van de oude wereld
verkennen. In Flores (Indonesië) was er een bijzondere vondst. Homo floresienses. Hij is een mooi
bewijs van het aanpassingsvermogen, zowel adaptief cultureel maar ook evolutionair/fysiek gezien.
Ze hadden een hersencapaciteit van 300 cc, dit komt overeen met de Australopithecus, en dus
kleiner dan de Homo erectus.

In Europa komt de Homo erectus ook toe. In Duitsland vinden we de Homo heidelbergensis (1100
cc). Deze vinden we ook in Spanje, Sima de los huesos (Atapuerca). Antropologen zijn meer gaan
lumpen, dit betekent dat ze soorten zijn gaan samenbrengen tot één grotere soort.

In het tweede deel van het groot paleolithicum ontwikkelde de chopping-tools zich tot de vuistbijlen.
Zij vergen een grotere operatie keten. Er komen heel wat nieuwe stappen bij. 500.000 jaar geleden
krijgen we de Biface. Vanaf de vuistbijl kunnen we de vraagstellen of het nog wel zuiver een
leerproces is. Vanaf wanneer wordt het leerproces een onderwijsproces. Dit zou hogere cognitieve
vermogens. Dit allemaal op het moment dat er nog geen complexe taal was. De vuistbijlen zijn
enkele 100.000 jaren lang hetzelfde gebleven. Een tweede vraag is in welke maten ze zich deze
vuistbijl konden voorstellen (was er een sjabloon om naartoe te werken). Zo ja, wat betekende de

5 | P a g i n a

variabiliteit die we hierin zien? Zijn dit culturele verschillen, dingen die men voor ogen had, of die te
maken hebben met de vorm van uit materiaal of de functionaliteit. Of zit er een emblematische
betekenis achter (een soort symbool voor bijvoorbeeld een groepsidentiteit). Vermoedelijk zijn ze
echter niet gebruikt als embleem voor de groepsidentiteit. Daarvoor is de variabiliteit te groot en zijn
er geen grenzen te observeren. Groepsidentiteit zou pas in het midden-paleolithicum verschijnen.
Maar is het misschien een individuele identiteit, om de fitheid van de eigen genen door te geven
(seksuele selectie). Vanaf wanneer is deze seksuele selectie ook bij de mens gaan spelen aan de hand
van de materiële cultuur. Op een bepaald moment is hij/zij materiele cultuur gaan gebruiken als
symbool/embleem voor seksuele selectie. Veel vuistbijlen zijn over de top, perfect symmetrisch met
veel detail. Er is een gevoeligheid ontstaan met de symmetrie. De bijlen zijn perfect symmetrisch.
Deze neiging tot symmetrie was er wel zeker. Je krijgt versnellingsprocessen door deze seksuele
selectie. De genen worden meteen doorgegeven naar de volgende generatie waardoor het gedrag
versterkt wordt.

G. Vuur
Alles begon met het gewoon kunnen omgaan met vuur. Een stap die gradueel zal zijn geweest, maar
uiteindelijk wel het verschil maakte met andere soorten. Er is nog steeds veel debat over wanneer
we dit moeten situeren. Je vindt bijna enkel houtskool terug uit de vroegste periodes omdat er geen
haarden waren maar open vuren. Er waren ook veel bosbranden. Daarom is het niet makkelijk om
het houtskool van de bosbranden te onderscheiden van de eerste vuren. Tussen 1,6 en 1 miljoen jaar
geleden moet men met vuur zijn gaan omgaan.

Voordelen van vuur:

- Warmte
- Voedsel bereiden waardoor het makkelijker verteerbaarder wordt. Geleidelijk aan heeft men
door dat men een deel van het verteringsproces kan realiseren voor men het voedsel
opneemt. Het verteringsproces heeft heel veel energie nodig. Door vuur moest het
verteringsproces dus niet langer enkel intern gebeuren.
- Licht: de nachten worden langer.
- Migratie naar het noorden.
- Technologische voordelen: speren verharden, ertsen smelten, pottenbakken.
- Bescherming tegen roofdieren
- Het sociale voordelen van vuur. De groepscohesie werd versterkt. Het ontwikkelen van
muziek, dans, taal (eerst als sociaal instrument) moet in deze periode zijn opkomst hebben
gemaakt.

Aan de ontdekking van het vuur hangen een hele hoop zaken die hieruit zullen volgen. Fysieke
dingen als het kauwsysteem dat gereduceerd wordt. Maar ook het sociale-aspect, ’s avonds rond het
vuur zingen om daar uitgenodigd te worden om samen te zingen en te dansen (de eerste rituelen).
De Homo erectus zal de eerste hominide zijn die het vuur zal beheersen. Er is lang gedacht dat men
niet vanuit Afrika naar het noorden kon trekken voor men het vuur beheerste. Er is lang aangenomen
dat in Atapuerca vuur werd gebruikt. Maar als je dit kritisch benadert blijkt dit niet zo te zijn. Het
beheersen van het vuur en de uittocht uit Afrika hoeven dus met elkaar verbonden te zijn.

6 | P a g i n a

We zitten in Europa ondertussen met de Homo Erectus (Augeciaan). Het grootse deel van de periode
dat die mensen hier aanwezig zijn leefden zij in de ijstijd. Steppe, toendra, met allerlei hoeve dieren,
roofdieren, en de eerste Europeanen.

De site van Boxgrove is een belangrijke site met een heel goede bewaring. Heel wat lithisch materiaal
en vuistbijlen om onderzoek mee te doen naar de diversiteit van vuistbijlen. Er zouden nog steeds
geen culturele tradities in tot stand gekomen zijn. Naast het lithisch materiaal heb je ook heel wat
fauna dat bewaard is, waaronder ook menselijk materiaal. Een tand die duidelijk aangeeft dat zij als
‘mes’ diende (krassen) om vlees mee te snijden. Ook de horen van een neushorens. De volwassen
neushoren zou dus regelmatig worden neergelegd. De hypothese is dat de mens dit zelf kon. Er zijn
snijsporen rond de ogen die dit idee versterken. Er is in Duitsland een speer gevonden die dit idee
versterkt (Scöningen).

Het lijkt evident dat deze eerste hominide actieve jagers waren. Maar om echt een speer te
gebruiken is al veel nodig. De eerste hominide, Homo habilis, zou dit echt niet hebben gedaan! We
weten nu intussen dat het maken van een speer complexer is dan we denken. Ook Chimpansees
gebruiken aangepunte stokjes om op nachtdiertjes te jagen. Zo moeilijk kan het dus toch niet zijn? In
de cognigram kan je dit uittekenen. Maar als je dit uit tekent kan je hierin verschillende fases en
stappen onderscheiden. Stap één is ‘ik heb honger’. Stap twee is het uitzoeken van de plek waar men
deze dieren kan vinden. Stap drie is de speer maken. En zo verder. Dit zou 12 stappen inhouden. De
Amerikaanse aapjes hadden 15 stappen nodig om hun nootjes te verorberen. Dit soort uitstel van
beloning kan dus gerust.

Maar het maken van een speer heeft een veel complexere cognigram. Er is een enorme kennis voor
nodig. Je kan niet elke soort tak als speer gebruiken, etc (ballistische kennis of wapenkennis). Er
komen een hele hoop stappen bij, zoals het harden met vuur. Je zit hier dus met gedrag dat niet
meer vergelijkbaar is met de vroege hominide en primaten. Het is exponentieel complexer.

H. Uitvindingen en cognitieve vermogens:


De prefrontale cortex speelde een belangrijke rol in het vermogen tot maken van werktuigen. Je
moet analoog kunnen redeneren en relaties leren leggen tussen activiteiten. Je hebt wel al
leerprocessen op dat moment. In dit geval, zo een complex gedrag, kan je er vanuit gaan dat er
gecoached werd.

I. De Neanderthaler (Homo neanderthalensis)


De chapelle- aux-Saints (de oude man) neanderthaler heeft model heeft gestaan om de
neanderthaler voor te stellen. Aan de andere kant zien we het kind uit Engis, en het kind van Tang.
Het kenmerk dat de juveniele soorten veel minder van elkaar verschillen dan de volwassen varianten.
In de vroege hominide gaan eruit gesproken volwassen kenmerken optreden, meer dan bij de
moderne mens (wenkbrauwboog, vooruitstekende muil). Deze robuuste kenmerken vind je niet
meer bij de moderne mens. De kinderen hadden deze kenmerken niet. Daarom heeft het zo lang
geduurd voor men doorhad dat het om een uitgestorven mensensoort ging.

Zijn typische kenmerken zijn: stevige mens, fysiek veel sterker dan de homo sapiens, kortere
onderbenen, hadden veel energie nodig om dit lichaam in stand te houden (daarom een vleeseter)
en was daarom een actieve jager. Ze hadden grote hersenen (energievreters). Ze hadden een heel
ander uiterlijke en voorkomen dan de moderne mens. De Homo sapien waren goede lange

7 | P a g i n a

afstandloper, dit was de Neanderthaler helemaal niet. Dit had alles te maken met de aanpassingen
aan de ijstijden. Het was een bleke soort. De Sapiens hadden ongetwijfeld een zwart uiterlijk.

Europa tijdens de tussenijstijd was echter ook het klimaat waarin ze moesten overleven. Dit was
waarschijnlijk niet evident. Je kon de jacht op de open toendra’s niet verderzetten. Dit moet een
ongelofelijke aanpassing zijn geweest. Ze hebben zich technologisch goed aangepast aan deze grillige
omstandigheden. Men gaat een nieuwe technologie realiseren met een afslag als eindproduct
(300.000-35.000 jaar geleden: La Methode Levallois). Dit is een technologie die vandaag de dag door
steenkappers nog steeds heel moeilijk kan gerealiseerd worden. Hoe moeten we dit leerproces bij de
neanderthalers beter begrijpen? Dit kunnen we nagaan via deze technologie.

Voor het eerst gaat men met deze afslagen verschillende werktuigen maken. Deze afslagen zijn
eigenlijk maar de tussen stadia. Archeologen hebben deze onderverdeeld in types die aanleiding zijn
geweest tot een debat. De functie kunnen we onderzoeken door gebruik sporenonderzoek (zijn ze
effectief gebruikt? Via gebruik sporenonderzoek). Maar vanaf wanneer zijn mensen zich gaan
associëren als groep via hun materiele cultuur? Eenmaal dit gebeurd is dit een belangrijke aandrijver
om materiële cultuur complexer te maken. Verschillende ensembles worden aan verschillende
culturen toegewezen via typologieën. Dit is men in de jaren 60 gaan doen (hoeveel verschillende
types kwamen er per werktuig voor?). Zo werden er verschillende culturele ensembles
onderverdeeld bij de neanderthaler. Zij zouden verschillende ‘subculturen’ gehad. Dit is heel lang de
aanname geweest, dat er neanderthaler culturen waren in het verleden met allerlei benamingen (vb.
Mousteriaal 1a). Dit impliceert wel dat deze neanderthalers dit cognitief vermogen hadden om dit te
doen.

Maar toen hebben Amerikanen dit anders bekeken. Ze stelden de vraag of Neanderthalers in staat
waren om symbolisch gedrag uit te voeren. In het geval van de Neanderthalers is dit niet evident
omdat deze ensembles heel functioneel gebruikt konden worden. Waar vlees werd versneden vind je
meer messen, etc,… Zo hebben de Amerikaanse antropologen dit vanuit een heel andere invalshoek
verklaart. Daarmee zijn we begonnen aan het debat over al dan niet modern gedrag bij de
Neanderthalers.

Mousteriaan: 5 groepen in het systeem van Bordel.


Eén van de vragen dat speelt is of de Neanderthalers in staat waren om te plannen. Er is heel wat om
te doen geweest. Maar er is geen zekerheid of we een constructie moeten voorstellen bij de
patronen die doen vermoeden dat ze tenten maakten. Want plannen betekent dat je kan
‘uittekenen’, en voor architect kan spelen. Het idee van neanderthalers als architecten en
constructiebouwers is men zeker nog niet van overtuigd. Maar in de grot van Bruniquel is voor het
eerst een datering kunnen gebeuren. Het gaat om een circulaire structuur waar intentioneel
afgebroken stalactieten zijn samengebracht in 1 grote circulaire vorm, en 2 kleinere vormen. Nog
steeds is de vraag wat dit betekent. Het was geen woonsite, misschien iets ritueel. Wat verrassent
was, was de datering van 150.000 jaar geleden via radio-thorium. Met andere woorden op een
moment dat er zeker nog geen moderne mensen waren in Europa. Het waren vroege neanderthalers
uit de voorlaatste ijstijd. Ze waren in elk geval bezig met dingen die niet de primaire basisbehoeften
betrokken. Ze waren misschien bezig met rituele praktijken. Vaak probeert men zeer ver te gaan in
de sociale organisatie die er zou geweest zijn. Maar veel harde bewijzen heb je hier niet voor. Hoe de

8 | P a g i n a

ruimtelijke organisatie eruitzag, en de sociale structuur die hiermee te maken had, is nog niet
helemaal uitgeklaard.

Een andere manier om naar het cognitieve vermogen te kijken is via het empathisch vermogen.
Waren er bijvoorbeeld rouwprocessen? Er is geen evidente indicatie dat ze met rouwprocessen en
begraving bezig waren. In Atapuerca hebben we echter wel gleuven gevonden waarin verschillende
lichamen zijn gevonden die hier zeker niet ‘per ongeluk’ in terecht zijn gekomen. In tussen weet men
wel dat er sites zijn in de Ardèche waar er heel duidelijk snijsporen zijn op neanderthaler botten die
aantonen dat er manipulaties zijn van het lichaam. Kannibalisme is steeds erg gelinkt aan ritueel
gedrag, en complexe rituelen en cultureel gedrag. Het zou dus een argument kunnen zijn om
complex cultureel gedrag te verklaren.

Ze brachten wel kuilen aan waar de doden in gedeponeerd werden. Maar meer lijkt het niet te zijn
geweest. In Shanidar zouden er ook bloemen zijn meegegeven. Maar deze stuifmeelkorrels zouden
op allerlei manieren kunnen zijn meegegeven.

Muziek
De neanderthalers zouden via muziek en dans hebben gecommuniceerd. Zang en muziek zou iets zijn
wat geen primaire nood is, maar alle menselijke culturen hechten hier wel veel belang aan. Dit zou
dus evolutionair zijn doorgegeven op één of andere manier. Maar waarom is de muziek zo belangrijk.
In het boek over natuurlijke selectie heeft Darwin hier iets over geschreven. Hij linkte muziek aan de
seksuele selectie. Met andere woorden als je muziek niet kan verklaren via natuurlijke selectie, moet
dit iets te maken hebben met seksuele selectie. Er zijn heel wat vaststellingen gedaan bij
chimpansees naar muzikale voorkeuren. Chimpansees hadden een duidelijke voorkeur voor oosterse
en Afrikaanse muziek, zelfs boven stilte. Neurologen weten dat het een echte basiscapaciteit is om
muziek te appreciëren. Cultureel antropologen zijn er ook al lang mee bezig, en hebben gezien dat
het een heel fundamenteel aspect is van het cultureel gedrag over heel de wereld. Ze leggen de link
met het sterk ritueel gedrag. Muziek is sterk verbonden met het verbinden van groepen, contact
leggen met het bovennatuurlijke, en religie. Ook het steenkappen op zich zou in een kloof een
specifieke klank op waarmee iets mee gebeurd zou zijn (moeilijk te bewijzen). Er zijn allerlei
mogelijkheden geweest om zang en dans tot stand te brengen, in bijvoorbeeld grot sites. Wat we
zeker weten is dat het transcultureel is, en altijd overal voorkomt in elke cultuur. Het heeft altijd te
maken met die verbinding. Er ontstaat iets mystieks dat we niet woordelijk kunnen vertalen, maar je
voelt wel dat het gebeurt. Het is een collectief verbindingsproces (denk aan de gregoriaanse muziek,
sterke religieuze ervaringen). Je komt in een andere bewustzijnsvorm. Dit zijn momenten waarin
religiositeit in kon ontstaan.

Dit zou allemaal veel vroeger tot stand komen dan de beeldende kunst. Dit komt vandaag ook nog
steeds voor (De Haka dansen, maar ook in existentiële momenten in de oorlog waar muziek voor
troost zorgt). Dit zit ingebakken in onze genen en waarin de loop van de tijd allerlei variaties op zijn
ontstaan. Taal en muziek liggen in sommige landen/culturen heel dicht bij elkaar. In Nigeria heb je de
Dundun-trommels. Van daaruit de idee dat dit de basis heeft gevormd van die complexe talige
competentie bij de ment. Het vermogen om deze verschillende toonhoogten te ervaren, en deze
zouden dan gebruikt zijn als codes om hiermee complexe taal mee te fabriceren.

9 | P a g i n a

Taal bij de Neanderthalers
Maar hoe ontstaat dan zo een taal? Hoe kon communicatie tot stand komen. Taal wordt per definitie
cultureel aangeleerd.

Communiceren op zich is niet iets typisch menselijk. Veel dieren en insecten communiceren via geur.
Maar ook via klanken, denk aan verschillende vogelsoorten. Wat heb je nodig? Klanken, een
geluidseenheid, een klinker die al op zich een code kan zijn. Deze kan je combineren tot woorden, en
deze kan je combineren tot zinnen. Maar waren Neanderthalers in staat deze klanken voor te
brengen? Je hebt de stembanden nodig, een holte waarin de stembanden zitten, het strottenhoofd,
en het slokdarmhoofd. Maar niets hiervan, behalve het tongbeentje, is hard materiaal en zal
bijgevolg dus niet overblijven bij fossilisatie. Er zijn wel tongbeentjes teruggevonden van
Neanderthalers. Deze verschillen nauwelijks van de tongbeentjes van de moderne mens. Maar om
echt de klankkast te reconstrueren moet je weten waar de stembanden zich situeren, en dit is
moeilijk! In elk geval hadden de neanderthalers een vermogen om diverse klanken voort te brengen.
Misschien iet even divers als bij de mens, maar wel voldoende om vocaal te communiceren.
Minstens even belangrijk is de software. Hiervoor moeten we naar de hersenen kijken. We weten
ondertussen dat er van alles samen nodig is, en niet maar één plek in de hersenen is die hiervoor
dient. De prefrontale cortex is zeker nodig. Hoe zat dit bij Neanderthalers? We hebben geen fysiek
brein, wat we wel hebben zijn de endocasten (de binnenkant van de schedel). De basiselementen
waren zeker wel aanwezig, de vraag is wel in welke maten. We moeten naar de klinische observaties
kijken, wanneer er een trauma gebeurt in de frontale hersenen. Als in de frontale zones iets gebeurt
krijg je ‘andere mensen’, deze mensen verliezen een deel van hun talige vermogens. Ze kunnen wel
nog pragmatische dingen aanduiden, ze kunnen ook bevelen geven. Wat wegvalt is het kunnen
vragen van dingen, iets in de toekomst zeggen, en ook alles wat met verbale humor te maken heeft.

Steven Mithen heeft allerlei onderzoeken betrokken bij deze vraagstellingen en komt tot een aantal
besluiten. Met name dat ze geen autonome verbale taal zouden hebben gehad. Wellicht konden ze
heel specifiek communiceren binnen één domein specifieke intelligentie. In sociale context over
technieken en omgeving konden ze goed communiceren. Eigenlijk bedoelt hij daarmee dat ze niet
tussen deze domeinen taal konden bedenken. Neanderthalers konden een heel complexe
technologie maken, dit aan de hand via onderwijsprocessen. Sociaal leven, onderwijs, konden ze ook.
Ze wisten bijzonder veel over de natuurlijke omgeving, ze wisten hierin perfect te overleven en
konden dit doorgeven. Wat ze volgens hem niet konden, waren al deze intelligentie domeinen met
elkaar overlappen. Dit is iets wat hij wel ziet gebeuren wanneer de moderne mens in Europa
verschijnt. Wanneer hij objecten zal maken op been en gewei. Neanderthalers zijn er nooit toe
gekomen op gewei en botmateriaal artefacten te maken. Dit is toch wel merkwaardig. Ze konden
bijvoorbeeld waarschijnlijk geen fabeldieren bedenken. Ze hadden waarschijnlijk geen verbeeldend
vermogen en een beeldtaal die hierbij hoorde. Je kan die samenvatten dat ze voornamelijk complete
berichten konden communiceren (het is koud, ik ga jagen) en niet compositorisch zoals wij berichten
aan elkaar konden componeren. Ze konden niet met elkaar communiceren over de wereld. Ze
konden wel gedrag van soortgenoten beïnvloeden. Ze konden waarschijnlijk wel muziek
voortbrengen, en geluiden vanuit de omgeving nabootsen. Ook waren ze instaat tot
geluidssynesthesie, en hier gebruik van maakten om te communiceren.

Evolutiepsychologen zijn hier ook mee aan de slag gegaan. Volgen Wynn en Coolidge zijn hadden de
Neanderthalers geen enhanced working memory dat hem in staat zou stellen om een op symbolen

10 | P a g i n a

gebaseerd extensief en gesofisticeerd denkpatroon te hanteren. De moderne mens zou dit wel
hebben waardoor je wel in staat zou tot creatief denken. Neanderthalers zouden wel over een enorm
goed lange termijn geheugen hebben beschikt. Ze hadden geen schrift, al de kennis die ze hadden
moest dus doorgegeven worden. Iedereen moest alles kunnen, daarom hadden ze best wel een
groot geheugen om dit op te slagen en bijgevolg ook een groot hersenvolume.

Modern cultureel gedrag in het midden paleolithicum


Dit zijn allemaal elementen van een breed debat over het midden paleolithicum. Wat ook veel
minder voortkomt bij neanderthalers zijn stenen die vanop veel grotere afstand worden aangevoerd.
De Homo Erectus zal bijvoorbeeld hout gebruiken van wat verder, en de Homo sapiens zal materiaal
gebruiken dat echt wel van 100 kilometers verder kwam. Dit was bij de Neanderthalers niet het
geval. Ook visvangst was heel beperkt bij de Neanderthalers. Er zijn wel objecten gevonden van
300.000 jaar oud die men niet aan functionele zaken kan toeschrijven. Ook zijn er schelpen gevonden
die doorboort zijn, ze zitten rond te 50.000 jaar geleden. Een heel recente ontdekking is gedaan via
een nieuwe datering in de grot van El Castillo ‘Grot La Pasiega’. Er is kalk gedateerd boven een
patroon via thorium datering. Verder zijn er nog dateringen van een hand in een andere grot in
Spanje. Een deel van de oker buiten de hand zijn gedateerd en zitten tot 70.000 jaar geleden. Tot dan
toe is altijd aangenomen dat Neanderthalers nooit diep in de grotten zijn gedaan om pigmenten aan
te brengen. Het zou nog wel zijn tijd nodig hebben om hier bevestiging voor te krijgen. Er is geen
enkele indicatie dat er voor 40.000 jaar geleden moderne mensen in Europa waren.

Het grote debat gaat er over of de neanderthalers in staat waren tot symbolisch gedrag, konden ze
zichzelf associëren met vedertooien, of waren zij gevoelig voor esthetiek en wat betekende dit dan?
Communiceerde ze hiermee. En wat gebeurt er wanneer de moderne mens en de neanderthaler
elkaar ontmoete? Wat we zeker weten is dat er genen zijn uitgewisseld (Kind van Lagar). Een tijd
geleden zijn er ook infanten gevonden die de kenmerken van zowel neanderthalers als moderne
mensen hadden. Het is wel moeilijk om te weten aan de hand van één individu dat ze vruchtbaar
waren en of ze tot dezelfde soort behoorden. Intussen weten we wel dat ze vruchtbaar waren, zelfs
dat dit bij verschillende soorten het geval was. Er is altijd interbreeding geweest. Leven op grote
hoogte, blauwe ogen, ros haar, zouden kenmerken zijn die we van de Neanderthaler hebben geërfd.
Dit is het biologische verhaal. Maar wat betekende deze contacten? Dit is interessant voor ons. Op
welk niveau begrepen ze elkaar, en in hoever konden ze deze symbolen overnemen. Hoe dachten ze,
en hoe dachten ze over zichzelf.

Thema 2: Verbeeldingskracht

A. Inleiding
Verbeeldingskracht is de basis voor het artistiek gedrag. De moderne mens heeft minstens 100000
jaar lang geen tekenen van artistiek gedrag getoond. Er zijn twee grote kenmerken en processen die
aan de basis liggen van de opkomst van het artistiek gedrag. Het eerste is het idee van de
Neanderthalers die een groeiend zelfbesef krijgen en zich kunnen los denken van hun omgeving.
Maar het is duidelijk dat geleidelijk aan dit in grote maten tot stand komt. De theorie of mind is het
idee dat je kan denken in de plaats van iemand anders.

Alles begon met het idee dat kinderen in hun kindertijd fysiek verbonden blijven met hun moeder
doormiddel van zowel voeten als handen (denk aan chimpansees). Homininen verliezen dit

11 | P a g i n a

vermogen. Al vroeg worden kinderen hier geïsoleerd. Dit leidt tot verschillende angsten en er is nood
aan verbinding. Dit is de eerste stap, het gevolg van rechtop lopen en het feit dat wel twee handen
verliezen.

Het visueel contact is de volgende stap. De glimlach die al de baby’s al vroeg hebben. En het auditief
contact, de eerste klanken. Dit is troost op afstand. Deze klanken zijn de basis voor de codering en de
betekenisvolle taal die eruit zal voortkomen. Dit zijn de processen die de afstand kan vergroten
tussen verschillende individuen. Geleidelijk konden individuen ook iets zeggen over objecten, en
konden ze hier mee aan de slag.

Via cognigrammen kunnen we complexiteit van objecten meten, en de afstand of uitstel van
beloning te meten. Dit is letterlijk afstand nemen van je omgeving, kunnen plannen in de diepte;
Hiermee isoleer je jezelf voor een stukje. Dit evolueert tot complexe werktuigen. Het jagen op zich is
natuurlijk een planningsproces. Bij die complexiteit komt op een bepaald moment ook een
leerproces. Dit is de theory of mind waarbij je verschillende ordes kan onderscheiden. Hierbij komt
het besef van het eigen object, de eigen mind. Het empathisch vermogen zal ook toenemen in die
maten dat mensen ook na de tijd verbinding zoeken doormiddel van rouwprocessen. Een intensief
rouwproces zorgt ervoor dat je je eigen einde in vraag stelt. Dit is een existentiële crisis. Tenslotte
heb je de ontmoeting tot die andere soort. De neanderthalers en de moderne mens zullen elkaar
zeker als ander hebben ervaren.

Op deze momenten heb je nood aan verbinding, om verbinding tot stand te brengen in de sociale
omgeving, maar ook in de kosmologie. Een tweede competentie die tot stand komt is het vermogen
verschillende intelligentie domeinen met elkaar te combineren. Al deze intelligentie domeinen waren
ze meester in, maar konden ze niet samen combineren. De moderne mens kon dit wel. Ze waren
instaat om technischer te gaan denken, en konden de natuurlijke en de sociale intelligentie te
combineren. Ze konden bot materiaal van dieren gebruiken in een technische context om
bijvoorbeeld harpoenen te maken. Neanderthalers hebben bijvoorbeeld nooit gewei of ivoor
gebruikt in een technische context. De moderne mens ging ook mens- en diervoorstellingen
combineren. Ze gingen fantaseren, plannen, architectuur bedenken. Dit allemaal kan enkel als je over
verbeeldenis beschikt. Het zijn deze twee processen, de nood vanuit het zelfproces aan verbinding en
duiding (het begrijpen van de kosmos, de natuur, het bestaan, de dood) en daarop in te spelen met
een verbeeldend vermogen, dat hogere culturen tot stand kwamen.

Verbeelding is de drijfveer van ontwikkeling. Verbeelding zorgde voor de explosie van cultureel
gedrag.

De Homo sapiens zijn vanuit Zuid-Afrika via de Rode zee naar het Nabije oosten geraakt om van
daaruit de rest van de wereld te bevolken. De Homo erectus had dit voordien ook gedaan. Intussen
weten we dat dit out of Africa eigenlijk een complexer verhaal is. Er moet ook een vroegere exodus
zijn geweest. De eerste exodus is rond 120.000 jaar geleden. De grote exodus is deze rond 60.000
jaar geleden. Rond 40.000 jaar geleden komt de eerste mens Europa binnen. De Denisovans mens
zijn een andere tak hominiden die ook deze uittocht hebben gemaakt.

De Homo sapiens van Quafzeh (Israël) is goed gedocumenteerd en stamt af uit 90 ka. Ze beschikken
over al de kenmerken van de moderne mens, hoog voorhoofd, bolle schedel, geprononceerde kin.
Deze soort kon in het Nabije oosten perfect in contact komen met de Neanderthalers en beschikten

12 | P a g i n a

over de Mousteriaal techniek (Le vallois). Ze voerden intentionele begravingen uit. Maar ook
Neanderthalers deden dit. Het is pas met de tweede golf dat de moderne mens Europa binnenkomt.
De schedel uit Grimaldi uit 25 ka (Homo sapiens) is hier een voorbeeld van. De tanden zijn nog niet
helemaal gereduceerd zoals tegenwoordig, maar voor de rest leken ze wel op ons. De Cro-magnon
uit 28 ka. Beschikte wel over al de kenmerken van de moderne mens.

Dit is het biologische verhaal. Wat graag geclaimed wordt is dat met deze biologie ook de culturele
expressies hun verspreiding gaan kennen. Dit moet je nuanceren. Er wordt genuanceerd dat dit al
van in het begin dit het geval zou zijn. Dit pakket komt niet met de eerste mens mee binnen, het is
een geleidelijk proces. Eenmaal ze in Europa verschijnen hebben ze wel al heel dit pallet bij, maar het
is niet helemaal vanuit Afrika kant en klaar meegenomen. Het zijn dus ontwikkelingen die je voor een
stuk los van elkaar moet zien. Langs de andere kant heb je wel de dialoog tussen cultureel gedrag en
evolutie.

B. Artefacten uit blombos en Congo (ca. 70 ka).


Het is een heel bekende site. De okerstift is heel bekend, hierin zijn heel duidelijke geometrische
patronen in aangebracht. Hier zit duidelijk een intentioneel proces achter. Het gebruik van
botmateriaal en het maken van complexe technologie vinden we hier terug. Verder vinden we ook
kralen terug. Heel recent is er ook het gebruik van oker om patronen aan te brengen op stenen bij
gekomen. Het is voor het eerst dat men observeert dat men mineralen zal gebruiken om patronen
aan te brengen op een drager.

In Congo wordt er op hetzelfde moment harpoenen gemaakt. Dit zou vandaag nog steeds gedaan
worden, het is dus een traditie die al 70 ka. jaar bestaat. Wat is het belang van aquatisch dieet bij de
verspreiding van de moderne mens? Zou de verspreiding via kustgebieden hebben plaatsgevonden?

Technologisch heb je ook nog ontwikkelingen in zowel Afrika (70.000-80.000 BP).

C. Europa, einde laatste ijstijd (midden paleolithicum->


Mousteriaan, Aurignaciaan -> moderne mens,
Chatelperroniaan -> Neanderthaler).

Werktuigen uit het Aurignaciaan: benen spitsen met gespleten basis en productieafval. De
Neanderthaler gebruikte nooit beender materiaal.

Decoratie: Doorboorde tanden werden gebruikt als parels in het Aurignaciaan. Er was een hele
verscheidenheid aan symbolen en tekens waar men mee rondliep en die verwezen naar een andere
entiteit, het dier waar ze van afkomstig waren. Decoratie bleef belangrijk. Kralen ging men soms van
ver halen. Men was bezig met zichzelf. Met eigen identiteit en esthetiek. Ze komen in contact met de
Neanderthaler die op dat moment ook in een transitie fase zit. De neanderthaler gaat op hetzelfde
mens gelijkaardige kralen maken. Niet zo uitgewerkt als de Aurignaciaan traditie.

Onderzoek in Grotte du Renne (Arcy-sur-Cure)


Dit is een Chatelperroniaan site die geassocieerd wordt met Neanderthaler resten. Onderaan is een
mousteriaan laag, hierboven vinden we een afwisseling van chatelperroniaan en aurignaciaan lagen.
Er zijn benen spitsen en naalden in terug gevonden, en het gebruik van de kleurstof oker. Het zit nog

13 | P a g i n a

in de sfeer van lichaamsversiering (haar decoratie?). Of hier ook symboliek aan toegeschreven kan
worden is niet zo evident. Er is dus duidelijk iets aan de gang. Is dit net door het contact tussen de
twee populaties? Of is het gewoon een imitatie gedrag? Hoe dit echt ervaren is geweest is moeilijk te
zeggen. Hoe werkten het brein bij Neanderthalers?

Het is in elk geval heel duidelijk adt de moderne mens wel heel complex gedrag vertoonden. Het graf
van Sungir in Rusland uit het jongpaleolithicum is hier een duidelijk voorbeeld van. Mammoet
slagtanden, lansen, parels, etc.. in een graf van twee jongeren. Het is pure funeraire cultuur.

Hohle Fels en Geissenklosterle (D): blokfluiten (Aurignaciaan)


Iets anders compleet nieuw wat ook begint in dit Aurignaciaan is het maken van
muziekinstrumenten. Hiervoor zal er ongetwijfeld zang, dans en slagwerk zijn geweest. Maar met je
lichaam muziek voortbrengen is iets wat we ook in de dierenwereld terugvinden. Dit is nog iets
anders. Hier moet je bedenken dat je een hol vogelbot kan inzetten als muziekinstrument door er
verschillende gaten in te brengen om verschillende toonhoogtes te bereiken. Dit vergt verbeelding,
iets bedenken wat niet bestaat. Hier moet je echt vooruitdenken, experimenten, en uiteindelijk ook
fabriceren. Het is veel complexer cultureel gedrag dan pure zang en dans.

ER is af en toe geopperd dat ook Neanderthalers ook muziek fabriceerde. Maar tafonomisch
onderzoek heeft aangetoond dat het om de hoektanden van een hyena of sabeltandtijger gaat.

Taal en beeldende kunst: Waarom bestaat het en blijft het bestaan?


We kennen geen concrete taal, maar we kunnen aannemen dat de verbeelding die ze hadden ook tot
een ‘moderne’ taal heeft geleid. Humor en spelen met taal zal ook iets belangrijk zijn geweest. Al de
mogelijke vormen van taal zoals poëzie, zal zeker ook vrij snel tot stand zijn gekomen eenmaal deze
verbeelding tot stand is gekomen.

Hand in El Castillo (Spanje): Hoe is het begonnen? We weten dat de allereerste beelden dergelijke
handvoorstellingen waren. DE alleroudste datering van een grot datering is deze hand in El Castillo.
Dit was tot voor kort de vroegste datering van de hand. Intussen is er ook al een datering in
Maltravieso, deze zou nog ouder zijn. Dit is een grotcomplex met veel handen, en bijna niets anders.
Eén van deze handen heeft een element van rode oker dat gedateerd is op 70.000 jaar. Dit zou om
een Neanderthaler hand gaan.

In Sulawesi is een dierlijke voorstelling van 35.000 jaar geleden en een datering van een hand uit
40.000 jaar geleden.

Deze handen vinden we overal ter wereld terug. Ze ontstaan helemaal onafhankelijk, ook op de
geïsoleerde continenten zoals Zuid-Amerika. Vandaag de dag vinden we in de graffiti nog steeds van
deze handen opduiken. Het gaat ook heel snel. Maar ging het om de lichaamsdecoratie, of het willen
afbeelden van een hand op een grot. In elk geval, wat hier gedaan wordt vraagt toch om een
uitgewerkte technologie. Het malen van oker, het gebruiken van een ‘rietje (botje van vogels)’ om de
oker te blazen,…

Dit is toch al een eerste reflectie hoe het tot stand is gekomen. Het kan echter ook stommelings tot
stand zijn gekomen. In de natuur herkende men natuurlijk ook negatieve afdrukken van dieren in de
grond. Het waren dan ook jager. Maar op een bepaald moment zal men er plezier in gevonden
hebben. Anders zou je niet zo diep de grot in zijn getrokken om hier afbeeldingen te maken.

14 | P a g i n a

Maar er moet zeker meer achter gezeten hebben om tot de complexe kunst te komen die we in het
jong paleolithicum kennen.

è Vogelherd (D): mammoet, paard (Aurignaciaan): De eerste kunst verschijnt meteen wanneer
deze vroege moderne mensen in Europa verschijnen. Men heeft duidelijk nood aan het
produceren van beelden, en de eerste beelden zijn imposante dieren zoals mammoeten en
holenleeuwen die men zal nabootsen.
è Hojlenstein (D): menselijke figuur met leeuwenkop (Aurignaciaan)
è Brno (Tschechië): gelede mannelijke figuur (Aurignaciaan)
è Hohle Fels (D): Venus 40-35 ka. (Aurignaciaan): mammoetivoor H6cm: het hoofd is niet goed
uitgewerkt. Het was mogelijk een hanger. Er is al veel over gespeculeerd. Dit omwille van de
seksuele kenmerken. Het is best mogelijk dat in de context van jagers en verzamelaars waarin
mensen niet zo oud waren, dat er heel wat testosteron rondging. Hierdoor zou er een neiging
zijn geweest tot pornografie. Intussen weet men dat het ook anders geïnterpreteerd kan
worden. De beeldjes ontwikkelingen zich met uitgesproken billen, dijen en buik en het hoofd
wordt nauwelijks uitgewerkt. Veel beelden zijn ook in keramiek vervaardigd terwijl keramiek
pas later werd gebruikt. Als je deze ontwikkeling op een rijtje zet zie je dat het ontbreken van
een aangezicht opvallend is. Het is een Pan-Europese traditie. Als je de beeldjes in
vooraanzicht bekijkt zie je dat ze niet in verhouding zijn gemaakt. Wat gebeurt er wanneer je
hetzelfde beeld bekijkt vanuit het standpunt van het beeldje zelf krijg je een heel ander zicht,
en dit wordt plots veel realistischer en kan je vergelijken met het beeld van een zwangere
dame. Dit is een sterk argument om aan te nemen dat de beeldjes niet door mannelijke
kunstenaars zijn gemaakt maar door de vrouwen zelf. De kunstenaars zouden vrouwen zijn
geweest die op het moment dat ze zwanger waren ook een existentieel moment beleefden.

Lang heeft men gedacht dat het hierbij bleef: het voorstellen van de mens, ook mannelijke figuren
maar ook de Venusbeeldjes. Er was dus niet enkel fascinatie voor de dieren maar ook fascinatie voor
zichzelf. De Venus van Laussel (F, Gravetiaan) is ook een mooi voorbeeld. Ook weer is er een volledig
ontbreken van het aangezicht. Ze houdt een hoorn vast waar ook het aantal maanden is ingekerfd
die overeenkomen met de periode van een zwangerschap.

Tot op het einde blijven ze vrouwenfiguren voorstellen. Ze worden zelfs erg geabstraheerd zoals de
venus van Gönnersdorf (D) uit het Magdaleniaan. Een ander voorbeeld is de Venus van Monruz uit
het laat magdaleniaan.

Daarnaast heb je allerlei kenmerken die ook in de kunst voortkomen zoals expressie maar ook
realistische voorstellingen zoals de oeros uit Chaleux (Magdaleniaan). Speerwerpers die mooi
gedecoreerd werden. Je voelt dat de neiging tot beelden aanbrengen er zeker in zat.

De techniek in grotkunst:
In de grotten vinden we klei beelden terug. De klei is in de grot gebracht en daar gemodeleerd op de
rotsen. Je moet je ook voorstellen dat er ook buiten de grotten beelden geweest zijn. Alleen zijn deze
niet bewaard gebleven. Rotsschilderingen aan de buitenkant zijn geërodeerd. De wereld van toen
was ook een beeldenwereld! Ook perspectief vindt men terug, vluchtpunten. Er zijn ook
stijlverschillen met dikke ronde kleine koppen en bewegende beesten in Lascaux, en statische
beelden in Altamira. In Altamira vinden we getekende kunst. Er was enorm veel variatie. In Chauvet
vinden we repetitieve kunst om beweging te krijgen. Ze waren met film en beweging bezig. Door het

15 | P a g i n a

flakkerend licht van de fakkels zouden de beelden ook ‘beweging’. Rond 18.000 jaar geleden is er
een plaatje terug gevonden met een dier op dat lijkt te bewegen doormiddel van een draadje dat
door het plaatje werd gestoken en het plaatje aan het draaien bracht.

Structuralisme- man/vrouw (The mind in the caves)


Er zijn veel theorieën rondgeschreven. De bekendste is deze van de Fransman.: Structuralisme-
man/vrouw. Hij heeft hier een heel rigide systeem in losgelaten (ontdekt) met de opdeling tussen
mannelijke en vrouwelijke voorstellingen. Hij vindt dit ook terug in tekens (tectiformen), dit zijn
ongetwijfeld symbolen voor van alles en nog wat. Hij zag hier voornamelijk mannelijke symbolen in.
Hij heeft de wereld proberen te situeren met vergaande interpretaties. Dit is een dominante visie in
de Franse literatuur. Intussen weten we dat er toch nog meer variëteiten is dan wat hij probeerde
mee te geven.

The mind in the cave, Kunst in relatie tot sjamanisme


Waar het van vertrokken is, is de vaststelling dat er allerlei geometrische patronen, bijna abstracte
motieven verschenen in de grottenkunst. Rechtopstaande haren en gekruiste voeten bij de
menselijke voorstellingen op de rotsen, zijn tekenen van ontmoetingen na de dood tussen mens en
dier bij de sjamanen die in trance contact maken met de geesteswereld. Dit doormiddel van
hallucinerende middelen. Dit is veelvuldig voorgesteld op zich bij de San rots schilderkunst in Zuid-
Afrika. Dit is één deel van het verhaal. Hij (presentator van BBC documentaire) gaat het ook
combineren met de neurologische kenmerken. Het is universeel, dit fysieke gegeven. Dit is de eerste
fase. Dat vind je terug in de San kunst. Het bijzondere is dat je entoptische (binnen het optisch
systeem) tekenen ook bij de Amerikaanse jager-verzamelaars rotskunst terugvindt. Deze parallellen
is wat fascineert. De tweede fase is dat je hersenen geen betekenis kunnen geven aan het ‘niets’ en
herkenbare vormen zullen proberen te maken= decoderen van entoptische tekenen. Een derde fase
is een Hallucinatie fase. Dit is een emotionele ervaring. We zien het dier op zich, zwevend, zonder
landschap. De entoptische tekens vullen het volume van het dier op, maar treden ook buiten het
volume van het dier.

Met andere woorden, wat we zien zijn geen realistische alerte voorstellingen maar een ander soort
bewustzijn tijdens een hallucinatie. Dit is ook eigen aan ons bewustzijn, dat we niet steeds alert zijn!
Het is eerder een reflectie van de ervaarde visioenen. Je hoort, ziet of ruikt hier niets. Voor deze
mensen was dit natuurlijk een reële ervaring. Men kon hier niet op meta-niveau over nadenken.
Wanneer je de donkere ruimtes van de grotten betrad, kwam je simpelweg deze dieren tegen. Het is
dus geen voorstelling van het dagelijks leven!

Dit is een theorie waarbij ook parallellen te treken zijn bij Hedendaagse kunstenaars. Zij gaan ook aan
de slag met hallucinerende middelen. Denk aan Kusama, een Japanse kunstenares. Zij maakte grote
installaties waarbij deze hallucinaties worden opgewekt. Het aan de slag gaan met hallucineren is
dus iets waar kunstenaars recent ook nog mee aan de slag gaan.

Wat ook nog fysiek aantoonbaar is, is dat de rotswanden iets bijzonder moeten hebben betekent
voor deze mensen. Ze zouden een grens zijn geweest waar je voorbij moest. Door contact met deze
wanden (denk aan de handafdrukken) kom je weer in contact met deze parallelle wereld. Flutings
zijn mensenvingers die langs de wand van de grotten zijn aangebracht.

16 | P a g i n a

The Nature of Paleolithic art
Deze flutings zouden bij hem om kinderhanden gaan. Ook de handen zouden puberhanden zijn. Hij
maakt de bedenking in zijn boek in welke seizoenen de dieren zijn voorgesteld, en hoe je de
bronstigheid bij dieren kan herkennen. Hij probeert ook te verklaren wat de drijfveer is achter de
makers. De etiologie van dieren is kenmerkend te observeren. Het moeten dus jagers zijn geweest
die deze kunst maakte. Met andere woorden, hij ziet in dit sjamanisme met bijhorende maskers een
vermomming zoals jagers doen (bedekken met dierenhuid). De venusbeeldjes zouden voor hem
erotische beeldjes zijn. Hij denkt dat al deze zaken dingen waren die de adolescenten beroerde. Al
deze jagers waren waarschijnlijk ook jonge mensen, en deze voorgestelde dingen waren zaken waar
zij mee bezig waren. Deze paleolithische kunst zou dus voortgebracht zijn door jongeren en kinderen.

Interpretatie van de prof


Er zit vooral veel diversiteit in. Een deel van deze kunst zal wel iets hebben van ‘we celebrate
ourselfs’. We tonen wat we kunnen als mensheid of gemeenschap. Er zijn heel wat lampen gevonden
in Lascaux die waren bedoeld om de grot te verlichten. Blijkbaar was het hier wel bedoeld om hier de
ervaring te hebben om onder de indruk te zijn van deze grot. De belangrijke rituele momenten in het
leven van deze mensen zouden hier hebben plaatsgevonden. Denk aan de kathedralen die we nog
kennen. Eigenlijk gaat het hier om hetzelfde principe. Dit zorgde voor een enorme cohesie. Je kan op
deze manier wel wat aan als gemeenschap. Het geeft de samenleving een boost en brengt
verbindingen tot stand. Daarom ook dat er waarschijnlijk samen gezongen en gedanst werd. Deze
rituelen bestaan vandaag de dag nog steeds, denk aan tomorrowland.

Dit is één aspect waarom kunst bestond. Maar er is ook nog een ander aspect wanneer je Lascaux
bezoekt. In een andere ingang van Lascaux treffen we niet dezelfde scènes aan, maar kleinere nauwe
ruimtes waar je intiem terecht komt. Hier tref je de bekende scène aan van de man en de bizon. Het
is niet geschilderd maar getekend. Het valt op dat de haren van de bizon weer rechtopstaan, de
ingewanden van het dier komen eruit. Dit is een stervende bizon. Hier is iets anders aan de hand.
Uitzonderlijk hier is dat er ook een mens wordt voorgesteld. Deze is vallende, niet verticaal. Deze
houding toont aan dat hij ook niet al te vitaal meer is. Ook zijn hoofd is niet menselijk meer, maar
een vogelhoofd. Dit wordt gereflecteerd in het hoofd van de staaf die ernaast ligt. Ook de driehoek
tussen de ogen, toont aan dat het geen toevallige compositie is. Het zou hier om totemisme gaan. Er
zit ongetwijfeld een mythe achter die in de groep moest doorgegeven worden door de sjamaan en
misschien zijn leerling. Dit zou het heilige deel geweest zijn van Lascaux.

Dit intiemere kom je ook in Les Combarelles tegen (300 meter van Lascaux). Het is een lange pijp
waar je doormoet. Op de wanden staan voortdurend scènes afgebeeld. Dit kon oorspronkelijk enkel
op handen en voeten. Je kon venusbeelden onderscheiden in deze scènes. Dit moet een ervaring zijn
geweest met fakkels waarbij je hersenen ook weer van alles konden inbeelden. Het is toch weer een
andere ervaring, eerder aansluitend bij het sacrale van daarnet.

Nog een andere betekenis vind je in een andere grot in de Dordogne streek, Font-de-Gaume. Hier
kom je in een gang terecht met polychrome tekeningen. Deze tekeningen zijn over een langere
periode aangebracht dan deze in Lascaux. Je vindt hier polychrome schilderingen van dieren, op heel
verschillende momenten weergegeven. Het lijkt dat hier het collectieve geheugen bewaard wordt
net zoals in een museum. Een meer ‘eigentijds’ voorbeeld hiervan is de Saint-Denis kerk in Parijs
waar de Franse koningen werden begraven.

17 | P a g i n a

Als je dit echt wilt samenvatten op een hoger niveau wat de fundamentele trigger is geweest om
hiertoe te komen, moeten we teruggaan naar het moment dat het bewustzijn in de wereld tot stand
kwam. Op een bepaald moment kwam hier nog een graad bij namelijk in die mate dat dit gaat leiden
tot een alsmaar sterker vermogen om je los te kunnen denken van je omgeving en dat je je omgeving
als een losse entiteit kunnen beschouwen. Dit is een gradueel proces geweest maar eens het tot
stand kwam had dit dissociatie tot gevolg. Je zal altijd weer nood hebben je opnieuw te willen
verbinden. Dit omwille van je existentiële angsten. Je hebt nood aan verbinding! Dat is het moment
dat deze duidingssystemen tot stand kwamen! Wanneer je heel erg tot zelfbesef kwam en je nood
had aan verbinding. Religare is lettelrijke opnieuw verbinden en opnieuw betekenis geven aan de
kosmos.

Momenteel leven we in een heel ‘individuele’ wereld. Wat je dan toch ook nog altijd nodig hebt is
een relatie tot de ruimere omgeving, de kosmos, de natuur en het verleden. Dit is wat deze
duidingssystemen doen. Ze proberen een betekenis te geven. Dat zijn systemen die vandaag naast
elkaar bestaan, kunst, wetenschap, religie. Tot in de middeleeuwen was dit natuurlijk één
duidingssysteem, denk aan Da Vinci. Je moet dit wel als één groot duidingssysteem beschouwen dat
tot stand kwam uit een fundamentele nood. Deze verbinding is sociaal heel sterk! In welke maten
gaat het dus om het los denken als individu, of het los denken als groep?

Deze typische menselijke conditie kan je samenvatten als de voortdurende strijd om het zoeken naar
een evenwicht naar het loskoppelen en het terug verbinden. Denk aan nationalisme, socialisme,
religie, liberalisme. Je ziet dit op heel veel verschillende domeinen. De strijd tussen ongebondenheid
en verbondenheid. Ook hier speelt de kunst een rol in.

Intermezzo: Culturele betekenis van ruimtelijke patronen


bij finaalpaleolithische jagers-verzamelaars
Het enige dat je bij ons vaak terugvindt, zijn ‘steentjes’. Moeilijk is dus om hier een hogere betekenis
aan te geven.

A. NW-Europa einde laatste ijstijd, Federmessercultuur


Typische werktuigen zijn spitsen uit het Magdaleniaan en Hamburgeriaan. Dit zijn de bronnen van de
Federmessercultuur. We kennen stilaan een verbossing met berkenbomen en standwild met meer
solidair levende dieren waar met pijlpunten op wordt gejaagd. Daaruit evolueren de pijlen. In Zuid-
Europa zal men harpoenen lijven gebruikte. Figuratieve kunst verdwijnt bijna volledig. We kennen
wel nog gedecoreerde keien zoals de kei met kerven uit Lommel (de oudste tot nu toe). Uitzonderlijk
is het Eland in hars uit Weitsche (Duitsland). Maar het meeste wat wet terugvinden is dus niet
figuratief. We kennen wel veel sites. Het gaat meestal om een plaats langs het water. Dit is zo een
beetje de landschappelijke positie.

De eerste opgegraven in de jaren 60 is de Meer-Meirberg. Na tiental jaar opgraven had men een
tiental vierkante meter in kaart gebracht. Uiteindelijk kreeg je inzicht in de activiteiten die in de
zones werden uitgevoerd.

In de jaren 90 werd wat breder gekeken. De duin rug lag langs voormalige vennen. Er is een nieuwe
techniek ontwikkeld met grote boren. Heel het gebied werd uitgeboord. Er werd vastgesteld dat over
heel de duin rug prehistorische sites aanwezig waren. Blijkbaar trokken eeuwenlang mensen naar

18 | P a g i n a

deze plek. Dit was toen een nieuw inzicht dat op andere sites werden getest. Onder andere De
Liereman Duinengordel in Arendonk-Korhaan. Hier werd nauwelijks materiaal gevonden. Maar op
het digitaal hoogtemodel zag je een scherpe rug waar af en toe wel eens een vondst lag. Er werd
vastgesteld dat dit ook weer een heel rijke vindplaats was. Als je dit soort patronen ziet, weet je dat
je met perfect in situ vondsten te maken hebt. Interessant hier is dat je dit kan dateren. Als je dit
volgt naar de vallei toe kom je met organisch materiaal uit dat je ook weer kan dateren. Het punt was
dat je hier ook langs de rand van de zandrug die vroeger vermoedelijk ook langs een grote
waterpartij lag. Op deze duin heb je ook weer gemeenschappen die waarschijnlijk over langere
periode terugkeerde.

In Lommel Maatheide heb je een heel zandig gebied. De fabriek die hier aan het begin van de 20ste
eeuw lag, lag aan een waterpartij. Ze heeft door het lozen van verschillende giftige stoffen voor een
verduining van het gebied gezorgd. Een Luikse archeoloog heeft hier in deze periode onderzoek
gedaan. Wanneer het stort werd weggenomen heeft men nieuw onderzoek kunnen doen in de jaren
90. Via prospectie is hetzelfde patroon aan getroffen. ‘Prehistorische nederzettingen’ langs
waterpartijen. Er werd typisch federmesser materiaal gevonden. Dit was een bevestiging van het
onderzoek uit de jaren 60. Vanaf 50.000 BP moeten hier dus kampen zijn aangelegd.

In Tongeren- Plinius is ook onderzoek gedaan. Vermeld in de geschriften van plinius vinden we hier
de plinius bron. Hier is Tongeren op gebouwd. Met andere woorden als je zo een rivier
stroomopwaarts gaat volgen kan je hier ook de federmessergroep verwachten. Men kreeg een zicht
op de concentraties die hier aanwezig waren in de leem, waaronder haarden die gedateerd konden
worden. Ook federmesser artefacten en okerverkleuringen in de leemgrond. Uit de grondstoffen
analyse bleek dat er contacten waren in de ruimere omgeving.

Nu komen we bij de hypothese! Wat we nu zien aan de hand van het patroon dat in kaart is gebracht
in deze gebieden is dat de sites steeds aan de waterscheiding van de twee rivierbekkes liggen. Deze
mensen gebruikte deze rivieren als trajecten waarlangs het makkelijk reizen was. Bovendien zijn er
dan dingen die men kennen. Zo konden ze makkelijk het weg vinden in het landschap. Op het einde
van zo een rivier, wanneer men bij het brongebied kwam, krijg je zo een sites. Niet één keer, maar
frequent. Dit is toch wel een nieuw inzicht. Waarom men dit deed, kan om allerlei redenen zijn. Was
dit omdat je heir een grote biodiversiteit vond? Was het economisch gezien een interessante plek
voor Jagers en Verzamelaars. Maar als je hier regelmatig komt en afspreekt met grotere groepen,
ontstaan hier waarschijnlijk toch ook wel gemeenschappelijke gebeurtenissen? Mensen sterven hier,
trouwen hier, je leert hier partners kennen, er ontstaan verhalen. Deze plekken zullen bijgevolg ook
een culturele betekenis hebben gekregen. Er zullen ook rituelen zijn uitgevoerd. Maar we krijgen hier
maar heel weinig vat op.

Dit is het landschappelijk verhaal, nu het verhaal op site niveau. We gaan naar een site die aan een
brongebied ligt. De Federmesser kampplaats te Rekem. Dit onderzoek startte in de jaren 80. Is zo
een site in een zandcontext de neerslag van activiteiten in steentijd kampplaats? Dit was de
uitgangsvraag. Na het verlaten wordt er van alles meegenomen. Het materiaal verplaatst natuurlijk
ook door bioturbatie. De tweede vraag is als het toch nog een betekenisvol patroon is, wat kunnen
we hier dan uithalen. Er werd een stukje hars gevonden dat nog aan een pijlpunt kleefde. Dit is via
koolstof C14 gedateerd geworden. Het was duidelijk dat er op veel plaatsen federmesser
concentraties waren.

19 | P a g i n a

Het lithisch materiaal bestond uit een hoop grotere gesteenten als zandsteen, kwarkt en kwartsieten
die uit de maasbedden werden gehaald. Deze dienden voor zware arbeidsactiviteiten.

En werden kloppers gevonden. Er werden pelsschachtgladders gevonden met een inkeping in. Deze
dienden om pelsschatten te gladden. Verder werden er structuurstenen gevonden die rond de
haarden lagen. Het gros van het materiaal was vuursteen (20.000 vuurstenen). Hier kan je het
onderzoek opdelen in debitage (productie van afslagen en klingen) en retouchering en gebruik:
consumptie en supports van de werktuigen. Het grote voordeel van de maaskeien om te debiteren is
dat ze vanuit verschillende gebieden zijn aangevoerd. Dit maakt het relatief gemakkelijk om te
refitten (ze hebben allemaal een andere kleur naargelang het gebied waar ze uit afkomstig zijn).

We focussen ons op de spitsen en micro klingen met afgestompte boorden. Pure atribuut analyse
viel op dat er een grote concentratie was van de slanke groep. Bij het gebruik sporenonderzoek bleek
het gegaan om metsen. De slanke groep werd gebruikt als pijlspits. Met andere woorden dit was een
groep die overstapte van speren naar pijl en boog om op elanden en andere solidaire dieren te jagen.
Men kon een hele reproductie van het productieproces realiseren. Hetzelfde gelde voor de stekers.
Deze kon je ook refitten. En de schrabbers die op droge en andere huiden werden gebruikt (het
glanzen van huiden) konden gebruikt worden voor andere analyse. Kortom van de grote groepen
werd er vrij uitvoerig onderzoek gedaan. We focussen op de ruimtelijke analyse. We komen even
terug op het opgravingsplan. Er waren twee parallellen rijen. Er waren vrij grote zones, en kleinere
zones aan de andere kant. Als je verder inzoomt zie je dat er aan de westkant ook andere gesteenten
aanwezig waren. De vraag of de stukken nog betekenis vol zijn in situ. Je vertrekt best met de
kleinste concentratie van vuursteenknollen. Zijn deze nog een betekenisvol patroon en kunnen we
hier het gedrag van de toenmalige bewoners uit afleiden. Wat opviel is dat de kernen die overblijven
als je debiteert werden weggegooid. Datzelfde patroon vind je ook in andere concentraties. Met
andere woorden dit zijn goede argumenten om aan te nemen dat de vuurstenen nog betekenisvol in
situ lagen. Op een andere plaats bleek dat de steenkapper enkel pijlpunten fabriceerde. In deze
kleine concentraties werden met lokale grondstoffen pijlpunten gefabriceerd. In Rekem 10 was dit
niet het geval (een grotere concentratie). In Rekem 10 vinden we een ander patroon van grotere
keien. Centraal had je een concentratie van kwartskeien. Dit is het gevolg van het verhitten van de
kwarts om water aan de kook te brengen. Ze groeven kuiltjes waar ze kwarts in legde om op te
warmen. Wat er gebeurt na verloop van tijd is dat de kwarts uitdroogt door de verhitting en zal
barsten. Dan krijg je deze kleine steentjes. Ze zijn dus een goede indicatie van waar de haard lag.

In Rekem 10 heeft men vooral naar de spitsen gekeken, deze werden in Rekem 7 en 11 gemaakt.
Maar in Rekem 10 werden ze gebroken opnieuw binnengebracht. In de haard zone lagen al de kleine
basispatronen van de pijlen. De hars die men gebruikte om de pijl aan de spits te plakken moet je
eerst zacht maken om de pijl uit elkaar te halen. Deze moeten daarom warm gemaakt worden.
Andere activiteiten die hier werden uitgevoerd zijn het bewerken van geweien en leer. Andere
concentraties waar geen aanwijzingen waren voor tenten maar wel voor haarden lagen erg door
elkaar. In Rekem 5 kon je de schrabbers bestuderen. Hier kon je een onderscheid maken op basis van
de grondstof en de activiteiten. In zone 1 werden ze gebruikt op verse huid. In zone II werden ze
gebruikt op droge huid. In Zone II werden de huiden opgespannen op te drogen en nadien te
gebruiken. Op een andere plaats werden de scherpers aangescherpt, dit kan je vaststellen aan de
hand van de schilfers.

20 | P a g i n a

Je kan dus betekenisvolle activiteiten linken aan het overgebleven lithisch materiaal. Aan de
westkant had je woonstructuren. Aan de oostkant had je het maken van spitsen. Wat leren we hier
meer uit dan dat de basisbehoefte zijn gedaan? Hoe menselijk is dit eigenlijk? Was dit het leven van
deze mensen, gewoon eten zoeken? Als je zo een patroon krijgt stel je je de vraag waarom men voor
het maken van de spitsen zich meer ging concentreren en de andere activiteiten in de tenten werden
uitgevoerd. Men had nog steeds een speciale relatie met de dieren in hun omgeving. Men moest af
en toe ook ingrijpen in het leven van deze dieren. Elke jagers en verzamelaars gemeenschap die je
bestudeerd heeft het doden van dieren een bijzonder gegeven. Hier zijn altijd rituelen aan bevonden.
Je kan je afvragen of de jager op het moment dat hij zijn pijl gaat voorbereiden, zich op een rituele
manier wilt voorbereiden. Dit zijn immers ook de plaatsen waar de rode oker steeds wordt
aangetroffen. Het is opnieuw een interpretatie die verder gaat dan de pure feiten.

Thema 3: CULTIVATIE, Neolithiseringsprocessen en cultureel


gedrag

Het gaat om processen die vanaf het einde van de laatste ijstijd plaatsvinden. Hoe zijn deze
processen tot stand gekomen, en hoe hebben zij zich ontwikkeld tot de dag van vandaag. Wat zijn de
implicaties op de hedendaagse samenleving. Het affecteren van een omgeving hoort tot de natuur
zelf. Op de hond na verandert er niet zo veel in de natuurlijke omgeving. Dit gaat radicaal veranderen
wanneer de impact op de omgeving uitbreidt. We gaan zien hoe dit tot stand komt.

A. Neolithische revolutie
Zo wordt het voorgesteld in de schoolboeken. Het wordt voorgesteld als een rationeel proces, een
inzicht dat de mens heeft gekregen en de natuur naar zijn hand zal zetten. Dit moet genuanceerd
worden. Het is nooit zo geweest dat er plots iemand is opgestaan met het inzicht dat hij plots aan
landbouw en veeteelt kon beginnen. Dit is een gradueel proces geweest.

B. Einde laatste ijstijd


Er waren afwisselende periodes van koud en warm. In het Nabije Oosten zal deze afwisseling van
koud en warm vooral gepaard met een afwisseling van vochtige en droge periodes. Dat heeft er daar
voor het ontstaan van de landbouw gezorgd. Dit is niet beperkt tot het nabije oosten!!!! Maar op
verschillende plaatsen in de wereld, onafhankelijk van elkaar. In Amerika bijvoorbeeld, maar ook
China, enz, heb je onafhankelijke neolithisatie. Meestal met specifieke soorten. Dit zijn niet de
plaatsen die vandaag perse de meest vruchtbare plaatsen zijn.

Het gaat nu niet om de gebieden bij de Eufraat, de Tigris en de Nijl. Dit gaat over een heel andere, en
latere periode. We gaan het hebben over de zone die daar een beetje omheen ligt. Het gaat om de
periodes PPNA: Pre potrian neolithic: 9600-8800 BP en PPNB: 8800-6900 BP. Dit hele gebied was ook
al in het paleolithicum interessant. Hier leefden groepen die zich te goed deden aan de gewassen die
daar tot hun beschikking waren. Hier kwamen ze in aanraking met eenjarige grassen. Dit zijn
voedzame zaden. De verzamelaars hadden al lang door dat ze hierop konden teren. Maar deze
konden ze natuurlijk maar één keer per jaar inzamelen. Dit zal men dan ook doen. Deze Natufiaan
jagers (gelijktijdig met de federmesser groepen in onze streken) gaan gebruik maken van
overhangende rotsen en openlucht nederzettingen. Men zal proberen deze zaden langere tijd te

21 | P a g i n a

bewaren. Ook dit is weer niet nieuw! Je had al verschillende strategieën om met je voedsel om te
gaan. Je had de foragers, zij verhuiseden vaak wanneer hun gebied uitgeput geraakten. Maar je had
ook de collectors, in de koudste fasen van het magdaleniaan. Hier werd geïnvesteerd om etenswaren
lang te bewaren. De permafrost werd gebruikt om eten onder te bewaren. Men ging dus ook
investeren in de nederzettingen, tenten en hutten, die men ging gebruiken. Vandaag gebruiken ze
hier zelfs nog steeds dezelfde constructies. Deze zijn dus maar liefst 10.000 jaar oud! Dit was de
eerste fase waarin men ging investeren in de domus, de verblijfplaats.

Wat er gebeurt bij het ingrijpen in het reproductie proces is dat er bij het leegmaken van de silo’s
zaden zal achterlaten. Hier zullen in het volgende seizoen extra grassen groeien. Zo krijg je een
automatische spontane rijkdom aan grassen. Dit is een heel subtiel verschil. Maar het zorgt wel voor
heel reële veranderingen in hun omgeving. Er ontstaat een heel ander selectie proces. In de natuur
zullen de zaden die eerst vallen, het eerst ontkiemen. De natuur zorgt ervoor dat de grassen eerder
losse zaden hebben. Maar de mens zal deze zaden binnenbrengen. Enkel de zaden die nog vastzaten
in de aren blijven bewaard. Archeobotanisch zien we dus verschillen optreden in de zaden. Op deze
manier ontstaat er onbewust een cultureel selectieproces dat anders gaat dan wat er in de natuur
gebeurt. Allemaal onbewust maar wel reëel zichtbaar!

We zien het ontstaan van maalstenen en de fysieke ongemakken die hier mee gepaard gingen. We
zien dat de eerste landbouwers zeker niet gezonder waren dan jagers-verzamelaars. Ze kregen
bijvoorbeeld rugklachten. Er ontstonden allerlei activiteiten waar een jager nooit aan moest
beginnen. Bovendien risico’s dat er oogsten mislukken. En als je hier afhankelijk van bent, maak je
kans op hongersnood! Wat we ook zien verschijnen in de fysische archeologie, zijn de eerste
zogenaamde cultuur en beschavingsziektes.

We zien klingen die we ook bij de federmesser cultuur kennen. Maar zij hebben een eigen specifieke
glans. Dit omdat ze hiermee de gewassen afsneden.

Hetzelfde verhaal kennen we bij de domesticatie van dieren. Men had ongetwijfeld al een sterke
band met deze dieren en kenden de reproductie processen van deze dieren al. De cultivatie van
dieren is impact krijgen als mens op de natuurlijke selectie van het dier. Bij grote zoogdieren wordt er
in de natuur geselecteerd op sterke grote gevaarlijke dieren. Maar veetelers selecteren deze
agressieve mannetjes uit. Er vindt opnieuw een selectie optreden. Er vinden vrij snel transformaties
plaats waarbij dat de horens, maar ook de dieren verkleinen. Hoe dit proces fysiek en mentaal heeft
plaats gevonden weten we niet precies. Maar deze dieren hadden waarschijnlijk niet veel schrik van
de landbouwers. Ze waren geïnteresseerd op de grassen die werden gekweekt. Deze dieren werden
letterlijk binnen genomen in de domus (domesticatie, binnen nemen in huis).

In Cyprus zou er in het 9de millennium een gelijkaardig proces hebben plaatsgevonden. Dit is niet heel
raar. Er zijn nog plaatsen in de wereld waarin dit proces onafhankelijk heeft plaatsgevonden. Overal
waar deze beesten en grassoorten aanwezig waren, zal domesticatie tot stand zijn gekomen. Er zijn
wel wat voorwaarden. Voor de dieren is het duidelijk dat deze beesten een aantal eigenschappen
moeten hebben. Een wild schaap heeft nog geen wol, voldoende bijproducten produceren is hier dus
geen van. Een kenmerk van het prille neolithicum is dat ze deze dieren maar gebruikten wanneer ze
dood waren. Maar de secundaire producten zal pas later ontstaan. Een eigenschap waar ze wel over
moeten beschikken is bijvoorbeeld dat ze niet trekken. Ze mogen geen schrikeffect hebben het
moeten kuddedieren zijn, ze moeten beheersbaar zijn. Er moet een geschikt opvangmilieu voor

22 | P a g i n a

voorzien kunnen worden. De voortplanting in gevangenschap moet mogelijk zijn. Dit is allemaal
gebeurd door selectie.

Het domesticatie proces is dus het eerste proces dat optrad bij het neolithiserings proces. Een ander
proces is de toenamen van de populatie. Mensen gingen samenleven in grotere groepen. Er vond
een culturele versnelling plaats, er ontstonden sociale regels en ethiek. Er vond een verandering van
het wereldbeeld en de kosmologie plaats. Van econcentrisme gaan we nar antropocentrisme. Door
het feit dat meer mensen met elkaar in contact komen, ervaringen kunnen uitwisselen en
specialiseren. Bij jagers-verzamelaars moest iedereen mee zorgen van de opbrengst. Het gevolg van
deze specialisatie is dat je mensen krijgt die hierop kunnen inzetten. Nog een ander gevolg is dat heel
de kosmologie van jagers verzamelaars in relatie tot hun omgeving en de dieren wereld
transformeerde van ecocentrisme naar antropocentrisme. De sedentarisatie zorgde ook met een
intensere verbinding met een specifieke omgeving. Je wordt geboren op een plaats en gaat hier ook
dood. Daar waar je grootouders hebben geleefd. De identificatie met een speciale omgeving zal
sterker tot stand komen in een elitaire context. Hoe is dit gekomen? De hele betekenis van Jericho
kennen we niet. Vaak wordt dit voorbeeld voorgelegd als gevolg. Maar Göbbleki Tepe heeft de ogen
geopend. Het is een centrale plaats voor nederzettingen in de buurt. Zou dit een trigger zijn geweest
voor landbouw? En is het dus niet zo dat de economische factor voor deze nederzettingen heeft
gezorgd? Als je inzoomt op de pilaren zie je dat het allemaal dieren zijn die in het paleolithicum
werden bejaagd. Ze beelden hier echt een paleolithische cultuur af. Via de datering weten we ook
dat het eerst om jagers en verzamelaars ging die hier samen zijn gekomen, waarom weet men niet
precies. Zie intermezzo voor ruimtelijke patronen. Waarom men altijd terugging naar bepaalde
plaatsen om bepaalde rituele praktijken uit te voeren. Dit heeft men hier willen materialiseren. Er
zijn geen grotten zoals in de Dordogne. Hier heeft men bijwijzen van spreken de grotten zelfs
opgericht. Er zijn ook graven gevonden. Misschien is als gevolg van deze groepen die hier aanwezig
waren, men gaan inzetten op landbouw op deze plek. De genetische variant van al onze gewassen is
afkomstig van de gewassen die hier aanwezig waren. Dit zegt iets over de kracht van verbeelding en
culturele tradities die in vele gevallen van onze geschiedenis de motoren zijn geweest van culturele
veranderingen en niet omgekeerd. De echte trigger van culturele en economische verandering is
vaak deze verbeeldingskracht. De fantasie die betekenis geven waardoor men hier sterk aan
verbonden geraakte.

Wat er dan gelijdelijk gebeurd is dat deze dierenwereld een andere plaats zal krijgen in de
kosmologie. Er zullen meer antropomorfe voorstellingen verschijnen, beeldjes met een heel duidelijk
aangezicht in Jericho zijn hier een voorbeeld van. Men zal schedels terug opgraven of ontvlezen om
met schelpen een nieuw gezicht te vormen. In Ain Gazal vind je beeldjes terug met een simpele romp
maar met heel expressieve blikken. Dit is totaal nieuw.

We hebben nog geen runderen gezien, daarvoor moeten we terug naar Catal Höyuk. We zien hier
voor het eerst ook vierkante hutten om plaats te besparen. Men vermoed dat de gebouwen via de
daken geconnecteerd waren. Er zijn veel runder beelden aangetroffen en horens van de stieren. Ook
op de fresco’s zien we menselijke figuren die rondom een grote massieve stier dansen. Het lijkt een
beetje op de voorstellingen van de San, maar wel met een andere connotatie. De mens heeft hier de
stier duidelijk in zijn macht. Dierenvoorstellingen staan niet langer op zichzelf maar in relatie met de
mens. Ze zijn ingewerkt in voorstellingen waarin de mens duidelijk domineert!

23 | P a g i n a

Vanaf het 7de millenium komt de keramiek opgang.

C. Samengevat
Wat je goed voor ogen moet houden is de context waarin het gebeurt en de gevolgen. De context is
een combinatie van verschillende omstandigheden. Om te beginnen de natuurlijke veranderingen in
het klimaat en de omgeving waardoor de collectors gedwongen worden in te zetten op reproductie.
Ook de groeiende bevolkingsdichtheid zorgde voor stress. Wat ook belangrijk is dat we met een
‘moderne mens’ te maken hebben. Het snelle veranderen van het klimaat heeft ook in vorige
periodes plaatsgevonden. Maar blijkbaar is men toen toch niet gekomen tot neolithisatie. Blijkbaar
was de verbeeldingskracht toen toch niet zo sterk om deze neolithisatie te realiseren.

De motivatie kent verschillende mogelijkheden. De stress, de monumentale rituele plaatsen en


sociaal aanzien. Het geven van grote feesten en de productie van landbouw is een efficiënt middel
om status te verwerven.

De gevolgen is dat de demografische groei is blijven toenemen. We kennen specialisatie die leidt tot
differentiatie en een sociale complexiteit. Het feit dat je door deze demografische groei ook
conflicten krijgt mag niet vergeten worden. Grote monumenten spelen hierop in om de sociale
cohesie te versterken. Religie zal hier dan ook een belangrijke rol in spelen. Dit zijn allemaal
gevolgen. Maar ook ziektes, beschavingsziektes zoals tandbederf en rugklachten. Maar ook mentale
problemen zoals de stress om de landbouw. Het samenleven met dieren leidde ook tot allerlei
ziektes zoals bijvoorbeeld de pest. Milieuproblemen is ook nieuw. Door de impact op de omgeving.
Er zal bijvoorbeeld een overexploitatie plaatsvinden, deze leidde tot verdroging, verzilting, erosie …
Ook werd men afhankelijk van zijn eigen productie. Deze was soms precaire door slechte jaren, falen
van de oogst,…

D. Globale gevolgen tot de dag van vandaag


Vanuit Anatolië vindt er een beweging plaats van Oost naar West. Engeland is het laatst
geneolithiseerd. We zien grote boerderijen in het nabije oosten, die een grote impact hadden op de
omgeving. De vroegste nealithisering bij ons vinden we archeologisch terug in de dissels.

Wat gebeurden er wanneer deze twee kosmologieën met elkaar in contact kwamen? Er zijn vaak
fragmenten te vinden in de mesolithische sites, en dus buiten het gebied van de bandkeramische
gebieden. In België is dit in het Zuiden, Zuid-Limburg, Haspengouws en Zuid Duitsland. De blauwe
stippen zijn dissel fragmenten die in laat mesolithische groepen tevoorschijn kwamen. Dit betekent
dat deze objecten toch wel een bijzondere context kregen. Dit is wat er gebeurd wanneer je een first
contact hebt tussen deze twee economieën. Aanvankelijk waren deze objecten louter een
statussymbool. Zo zie je stilaan dat dit neolithisatie proces de paleolithische traditie zal affecteren.
En dat dit overal ter wereld op verschillende tempo’s gebeurd. Dit zijn vaak eerst dingen die
geïntegreerd werden in hun eigen traditie. In ons geval, in de Schelde vallei en de maasgebieden, zie
je eerst het aardewerp. Pas daarna krijg je gedomesticeerde dieren zoals het varken (dit verschijnt als
eerst). Daarna verschijnt het schaap. Het graan, waar het allemaal mee begon, verschijnt pas 1000
jaar na de eerste tekenen van neolithicum in onze gebieden.

24 | P a g i n a

Dit proces is al 10.000 jaren aan de gang en heeft bijna de hele wereld geaffecteerd. En de landbouw
heeft intussen meer dan de helft van alle grond die beschikbaar is voor landbouw overgenomen.
Deze agricultuur heeft intussen meer dan de helft van zijn oppervlakte ingenomen. Dit is een groot
succes voor iets wat in de eerste plaats maar een banaal grasje was. Dit is het echte gevolg!!! Dat dit
simpel grasje heeft de mens gedomesticeerd! De mens raakte verbonden aan de plekken waar dit
gras kon groeien en staat vandaag nog steeds ten dienste van dit gras! Geen enkel natuurlijk
selectieproces zou dit kunnen realiseren. Hetzelfde geldt voor de veeteelt is vandaag de winnaar.
Meer dan 50 miljard kippen leven er in de wereld. Deze kip heeft ervoor gezorgd dat wij
gedomesticeerd zijn geraakt. Hetzelfde geldt voor al de andere soorten die dit domesticatie proces
zijn ondergaan.

E. Hominisering/Humanisering
Heeft het cultivatie proces ook impact gepakt op de mens als fysische wezen? Wat is het gevolg
geweest van deze wereldwijde verspreiding en de cultuur die hier mee gepaard ging? Diversiteit is
natuurlijk één van de gevolgen van de omgeving. Er zijn seksuele selecties geweest waarbij
gemeenschappen zichzelf hebben gevormd. Maar wat is het gemeenschappelijk proces dat we
hebben ondergaan? Er is één proces dat heir uitspringt, Neotenie. Wanneer een organisme in een
kinderlijk stadium volwassen wordt. Bij de mens is dit een onderdeel geworden van het domesticatie
selectieproces. We zien dit ook terug bij onze gezelschapsdieren. Zij houden de kenmerken die we in
het huis wel willen. Veel van deze kenmerken hebben te maken met kinderlijke kenmerken. De
kenmerken van puppy’s blijven behouden. Dit heeft alle gevolgen van dien. Veel van onze honden
hebben pijn in het gebit, omdat hun mond te kort is geworden! Deze voorkeur van kinderlijke
eigenschappen in het algemeen hebben we toegepast op onze eigen soort. Wat er aan de hand is, is
dat deze jonge individuen blijven gelijken op de huidige homo sapiens. Als je fysiek kijkt naar elke
moderne mens, zie je dat deze adulte kenmerken veel minder veranderen in het leven van een homo
sapiens. Er zijn een hele boel kenmerken die we als homo sapiens gekregen hebben, die hetzelfde
zijn als in onze kinderfase. Dit is waarschijnlijk volgens esthetische en seksuele selectie. Deze selectie
zorgt voor een voorkeur voor eerder jong uitziende partners (Neotenie). Dit heeft er mee te maken
dat de seksuele rijpheid bij andere soorten optreedt wanneer ze al adult zijn. Bij de mens, door zijn
langdurige groei van zijn hersenen tot 25 jaar, is men al seksuele rijp in de helft van deze periode. De
laatste 200.000 zou deze neotenie zijn opgetreden. Dit is een zelfselectie proces geweest, die voor al
deze kenmerken (nieuwsgierigheid, creativiteit,) hebben gezorgd. Eén van de kenmerken die ook
optreedt is dat het hersenvolume ook afneemt. Gedomesticeerde varkens hebben 30 % minder
hersenvolume als de everzwijnen. Ze moeten zich minder zorgen maken om het bekomen van
voedsel. Gedomesticeerde varkens zijn ook heel het jaar door vruchtbaar. Het afnemen van het
hersenvolume zien we ook terug bij de homo sapiens. Dit staat helemaal haaks met wat je zou
verwachten. Sinds 40.000 jaar heb je deze explosie van cultuur en deze grote verbeeldingskracht,
maar het omgekeerde is waar, onze hersenen zijn sinds dien niet meer gegroeid. Je kan met heel
repetitieve taken je hele leven ‘overleven’. Er is een minder sterke competitie op cognitieve
vermogens eens het neolithisatie proces. Een andere mogelijkheid is dat wij niet langer zoals
Neanderthalers een dot achter onze schedel hebben om enorm goed kennis te onthouden. We
moeten niet langer zoveel kennis absorberen. Volume is natuurlijk niet één op één met cognitieve
vermogens. Vanaf de exogrammen (tekenen) en schrift zullen we steeds minder moeten onthouden.
Man makes himself ligt toch niet zo ver van de waarheid. Wat ook zo is dat deze externe stockage
ook een voorwaarde is geweest tot het bekomen van deze complexe cultuur!

25 | P a g i n a

We realiseren ons vaak niet wat de impact was van onze verbeeldingskracht! Goden, ethische
principes, etten, geld, ideologieën, politieke systemen, staten, rechtspersonen,.. Zijn verzinsels die
nodig waren om deze grote groepen te doen samenleven! We hebben ethiek, afspraken en wetten
nodig om te overleven. Dit kan allemaal ook zo lang bestaan als we er samen in geloven. Dit soort
van collectieve fantasieën kan blijven bestaan zolang het niet tot absolutisme of dogmatisme leidt.
Dan zal de wil naar vrijheid hiertegen in opstand komen! Culturele verbeelding kan dominant zijn
tegenover primaire noden, denk aan hongerstaking! Via onze verbeelding kan de mens enorm
zelfdestructief zijn. Denk aan het celibaat. Alles wat je in je omgeving ziet van menselijke cultuur is
het gevolg van deze menselijke fantasie.

26 | P a g i n a

You might also like