Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 2

Verleden tijd(en) – werkwoordspelling

Hoeveel tijden ken je in het Nederlands?


OTT – OVT – VTT – VVT

Presens / Imperfectum / Perfectum / Plusquamperfectum

Hij woont / Zij werkt

Hij woonde / Zij werkte

Hij heeft gewoond / Zij heeft gewerkt

Hij had gewoond / Zij had gewerkt

Onvoltooid / Voltooid?
Iets wat in het verleden gebeurd is tegenwoordige tijd?

Vandaag: OVT – Imperfectum – hij woonde / zij werkte

Wanneer gebruiken we de OVT?

Karel woonde vroeger in Leiden, hij had daar een goede baan en een leuk huis. Later verhuisde hij naar Velp.

Vorige week kochten Monica en Julian een huis. Nadat ze het huis hadden gezien, besloten ze om alle muren
te verven.

Een paar weken geleden liep ik op straat en dacht ik bij mijzelf: waarom ga ik niet met de Uber….

Hoe maken we de OVT?


Is het een persoonsvorm?
Sterk / Zwak ?

Sterk: Geen idee, veel succes.

Zwak: stam + te(n) / stam + de(n)

Wanneer D en wanneer T? ’t Kofschip (coffee ship)

De >klank< is bepalend, NIET de schrijfwijze!!


Oefeningen:

1: Vorige week ............ (zijn) ik in de stad.

2: Ik ............ (besteden) geen aandacht aan de vele geïrriteerde mensen.

3: Alle leerlingen ............ (zwaaien) naar die jongens.

4: Iedereen ............ (besteden) aandacht aan ze.

5: Gelukkig ............ (rennen) wij heel hard toen wij bijna te laat waren.

6: Sander ............ (rennen) vorige week ook erg hard.

7: De moeder ............ (verwennen) de kinderen te veel.

8: De kinderen ............ (maken) heel lieve knutselwerken voor hun moeder.

9: De politie ............ (vermoeden) dat er sprake was van misdrijf.

10: Niemand ............ (willen) nog met hem mee naar het spookhuis.

1: Judith ............ (maken) alle opdrachten in de les.

2: Jeroen en Raoul ............ (kennen) alle woordjes.

3: Alicia en Manon ............ (computeren) tijdens het laatste deel van de les.

4: Anne-Sophie en Nikki ............ (willen) graag opdrachten op de computer maken.

5: Peter ............ (snappen) de werkwoordspelling een maand geleden al.

6: Hij ............ (vervelen) zich een beetje tijdens de les.

7: Er ............ (gebeuren) gisteren erg veel in de les.

8: Glenn en Serkan ............ (leveren) een boekje in.

9: De juf ............ (glimlachen) vanmorgen naar de lieve leerlingen.

10: De hele klas ............ (halen) een heel goed cijfer voor de test.

You might also like