Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting Interactie Op Celniveau
Samenvatting Interactie Op Celniveau
Signaalstoffen: moleculen die door cellen gemaakt worden om informatie door te geven aan
andere cellen. Eiwitten geschikt als signaaloverdrager.
Eiwitten: belangrijkste bouwstoffen in cellen, bestaan uit een ketting van aminozuren. Het aantal
en volgorde aminozuren bepaalt het soort eiwit. Eiwitten worden gemaakt op de ribosomen.
Aminozuren: kleine moleculen die goed oplossen en door actief transport membranen kunnen.
Bestaan uit koolstof-, waterstof-, zuurstof-, en stikstofatomen.
Paracrien: afgifte van een hormoon door een cel aan de directe celomgeving (interstitiële ruimte)
zodat het de naburige cellen informeert.
endocrien: afgifte van een hormoon door een cel aan het bloed zodat cellen op verdere afstand
worden geïnformeerd.
1. Synaptische kloof
2. Locatie
3. Geladen deeltje
4. OPEN KANAAL: Neurotransmitters openen
kanalen in de doelcel om geladen deeltjes door
te laten
5. Doelcel
6. Tweede impuls
7. Neurotransmitter
8. Gesloten kanaal
9. Synaptisch blaasje
10. Eerste impuls
Cellen hebben communicatie nodig; cellen die geen signaal meer uit hun omgeving opvangen
sterven door apotose.
Apotose: geprogrammeerde celdood.
12
7.4 Communicatie met behulp van neurotransmitters
Neurotransmitters: speciale chemische stof die gebruikt wordt voor de communicatie tussen
zintuigcellen, zenuwcellen en spiercellen.
Zenuwcellen niet met hun membranen aan elkaar verbonden neurotransmitters diffunderen
van de ene naar de andere cel.
Neuron = zenuwcel
Ionkanaaltjes: kanaaltjes die selectief permeabel zijn voor een bepaald ion.
Ionpompjes: kunnen ionen door de membraan transporteren tegen een concentratieverschil in;
het kost energie.
13
In een niet geprikkeld neuron staan K+-kanaaltjes open de neurotransmitter gestuurde K+ zal
naar buiten diffunderen, want de concentratie binnen is hoger dan buiten. Ionpompjes
transporteren voortdurend K+ naar binnen en Na+ naar buiten. Ook in rust dus verbruiken
zenuwcellen energie!
Depolarisatie: de binnenzijde van het celmembraan wordt positiever ten opzichte van de
buitenzijde van het membraan. Een dergelijke gedepolariseerde cel kan dan een actiepotentiaal
genereren en dat doorgeven aan de volgende cellen in de zenuw.
Neurotransmitter kan plaatselijk de membraan van een cel depolariseren. Na +-kanaaltjes gaan
tegelijk open. Daardoor stromen heel veel neurotransmitter gestuurde Na +-kanaaltjes ionen de
cel in en wordt de membraan verder gedepolariseerd.
Als membraan meer dan 5 tot 10mV (de drempelwaarde) is gedopolariseerd neemt de
instroom van Na+ meer toe dan de uitstroom van K+ binnenkant membraan wordt even
positief ten opzichte van de buitenkant: actiepotentiaal.
Paar seconde later keert de membraanpotentiaal terug naar de waarde van rustpotentiaal
Neurotransmittergestuurde Na+-kanaaltjes sluiten en de neurotransmittergestuurde K +-
kanaaltjes gaan iets later open en blijven daardoor iets langer openstaan. Daardoor
membraanpotentiaal even iets lager dan de waarde in rust. De membraan hyperpolariseert een
beetje.
Met hyperpolarisatie wordt in de biologie een verandering in het membraanpotentiaal van een
cel waardoor dit potentiaal negatiever wordt bedoeld. Hyperpolarisatie is het tegenovergestelde
van depolarisatie.
Vanuit rustpotentiaal van -70 mV kan de membraan bij een actiepotentiaal depolariseren tot
+30 mV. Grootte depolarisatie is niet afhankelijk van sterkte van potentiaalverstoring van de
membraan. Er is altijd een actiepotentiaal die de membraan tot een bepaalde waarde
depolariseert als de drempelwaarde is overstegen.
Sterkte van prikkel vertaald in de frequentie van de actiepotentialen die in zenuwcel gaan lopen.
14
7.5 Communicatienetwerken
Zenuwcel wordt geprikkeld door een bepaalde hoeveelheid neurotransmitter, dit kan:
Membraanpotentiaal van postsynaptische cel verhogen: depolarisatie.
Membraanpotentiaal van postsynaptische cel verlagen: hyperpolarisatie.
Summatie: het bij elkaar optellen van kleine depolarisaties die vlak na elkaar binnen komen of
in stukjes membraan vlak bij elkaar plaatsvinden, om vervolgens te reageren met een
actiepotentiaal.
Zintuigcellen kunnen prikkel omzetten in signaal dat met behulp van neurotransmitters een
zenuwcel beïnvloedt die een spiercel laat reageren.
Afb. 7.17!
15
Elke spier bestaat uit aantal spiervezel en spiervezels weer uit spiercellen.
Motorisch eindplaatje: speciaal uitgegroeide ‘synaps’ waarmee zenuwcellen contact maken
met spiervezels.
Als actiepotentiaal in zenuwcel loopt, kunnen synapsen acetylcholine gaan maken dat
vervolgens in de ruimte tussen het mototrisch eidplaatje en spiercel diffundeert membraan
depolariseert waardoor Ca2+ de spiercel instroomt. Ca2+-ionen binden aan een eiwit dat in staat is
om de actine- en myosinefilamenten in spiercel te laten reageren op elkaar spiercel verkort.
16
*neurosecretorische zenuwcellen: speciale zenuwcellen die ook hormonen maken.
Negatieve terugkoppeling ook in de hersenen: als alle receptoren van doelwitcellen bezet zijn,
circuleert er ‘vrij’ hormoon in bloed. Dit remt hypothalamus-hypofyse systeem concentratie
hormoon komt op basisniveau.
Receptoren voor peptiden liggen in de celmembraan. Als receptor hormoon bindt er komt
reactieketen op gang verandering in activiteit van cel: enzym geactiveerd of geblokeerd.
Receptoren voor steroïdhormonen liggen in cel zelf de hormonen komen makkelijk door de
lipidenlaag van de celmembraan doordat ze hydrofoob zijn. De receptoren liggen meestal in de
kern (soms in cytoplasma). Geactiveerde receptoren beïnvloeden de transcriptie van het DNA,
waardoor een specifiek eiwit wordt gevormd.
Aderaline, gemaakt in bijnieren, maakt lichaam klaar voor directe actie. Het zorgt ervoor dat de
bloedvaten van de skeletspieren verwijden bloedstroom neemt toe. Bloedvaten in
spijsverteringsorganen vernauwen. In levercellen wordt door middel van adrenaline glucose
afgegeven aan bloed.
17
7.9 De alvleesklier
Alvleesklier:
Hormoonproducerende klier
Ligt tussen maag en twaalfvingerige darm
Bestaat uit verschillende weefseltypen
Grootste deel:
cellen die spijsverteringsenzymen maken (exocriene cellen) via een
afvoerbuis die over hele lengte alvleesklier loopt, afgegeven aan twaalfvingerige
darm.
±1% cellen die hormonen maken (endocriene cellen) liggen in eilandjes van
Langerhans verspreid door de alvleesklier. Elk eilandje omgeven door
zenuwweefsel om de cellen aan te kunnen sturen en bloedvaten voor aan- en
afvoer van stoffen.
Hormoon kan via bloed alle cellen bereiken en op elke plaats in lichaam invloed
uitoefenen.
Eilandjes van Langerhans: bestaan uit α-cellen die hormoon glucagon maken, en β-cellen voor
productie van insuline.
Insuline: zorgt ervoor dat transport van glucose door de celmembranen naar binnen wordt
versneld. Beïnvloedt stofwisseling in levercel: stimuleert verbruik van glucose en vorming van
glycogeen.
Glucagon: stimuleert in de lever de afbraak van glycogeen en afgifte van glucose aan bloed.
Taak hormonen insuline en glucagon: ervoor zorgen dat cellen steeds de juiste hoeveelheid
glucose (belangrijkste energieleverancier) opnemen of afgeven aan bloed.
Lichaam kan glucose opslaan in vorm van
Glycogeen in spierweefsel en lever wordt uit opgenomen glucose glycogeen gevormd
Vet in vetweefsel wordt opgenomen glucose omgezet in vet
18
7.10 Hypofyse en hypothalamus
7.11 Schildklier
Activiteit schildklier geregeld vanuit hypofyse door hypofysehormoon TSH. Verhoging van
thyroxine in bloed remt aanmaak van TSH de normale toestand herstelt snel.
Weinig jodium opgenomen via voedsel schildklier wordt groter: krop/struma. Dit wordt
veroorzaakt doordat de cellen voortdurend worden gestimuleerd, maar door gebrek aan jodium
kunnen ze geen hormonen vormen.
19
110
7.12 De bijnieren
Te lage of te hoge productie van een hormoon kan leiden tot ziekteverschijnselen. Hormoonklier
kan door een infectie, gezwel of verwonding worden vernietigd: pas als 90% vernietigd is merk
je het.
Auto-immuunziekte: wanneer antilichamen endocriene weefsel aantasten. Vb. daarvan is
diabetes.
Glucosegehalte stijgt bij niet behandelen van diabetes. Als glucose gehalte boven 0,18% komt
scheidt nier glucose uit. Hiervoor is veel water nodig!
Om te voldoen aan energiebehoefte gaan cellen meer eiwit en vet afbreken afbraak gebeurt
onvolledig er ontstaan ongebruikelijke afbraakproducten die ‘keton’-lucht geven en verzuring
van bloed veroorzaken leidt tot bewusteloosheid en op lange termijn kans op complicaties
door beschadiging van organen.
111