Professional Documents
Culture Documents
Woordenlijsten A1 Si A2 Alfabetisch Nederlandsengels
Woordenlijsten A1 Si A2 Alfabetisch Nederlandsengels
Woordenlijsten A1 Si A2 Alfabetisch Nederlandsengels
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
TAALCOMPLEET A1‐A2
Woordenlijst
Engels English
aan on
aan switched on
aan de beurt zijn, was, waren aan de beurt, zijn aan de beurt
to have your turn
geweest
aan de linkerkant to the left
aan de rechterkant to the right
aan het eind(e) * at the end
aanbieden, bood aan, boden aan, hebben aangeboden to offer
de aandacht attention
aanhebben (ik heb aan, jij hebt aan, hij heeft aan, to wear (clothing)
wij hebben aan)
aankleden, kleedde(n) aan, hebben aangekleed to dress
aankomen (ik kom aan, jij komt aan, hij komt aan, to arrive
wij komen aan)
zich aanmelden, meldde(n) zich aan, hebben zich aangemeld to sign in
het aantal, de aantallen number, amount
aantrekken, trok(ken) aan, hebben aangetrokken to pull on
aanvragen, vroeg(en) aan, hebben aangevraagd to request, to apply for
aanwezig, aanwezige present
aanwijzen (ik wijs aan, jij wijst aan, hij wijst aan, to point at
wij wijzen aan) *
aanwijzen, wees aan, wezen aan, hebben aangewezen to point out
de aardappel, de aardappels potato
de aarde earth
aardig, aardige nice
achter behind
de achternaam, de achternamen surname
achtste eighth
de activiteit, de activiteiten activity
het adres, de adressen address
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
1
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
2
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
anderhalf, anderhalve one and a half
anders otherwise
Anders nog iets? Anything else?
het antwoord, de antwoorden answer
apart seperate
de apotheek, de apotheken pharmacy
het apparaat, de apparaten device
de appel, de appels apple
april April
de arm, de armen arm
de armband, de armbanden bracelet
de assistente, de assistentes assistant (female)
augustus August
de auto, de auto’s car
de automaat, de automaten machine
de avond, de avonden evening
’s avonds in the evening
het avondeten supper
de baan, de banen job
de baard, de baarden beard
de baas, de bazen boss
de baby, de baby’s baby
het bad bath, bathtub
de badkamer, de badkamers bathroom
het bakje, de bakjes bowl
bakken, bakte(n), hebben gebakken to bake
de bakker, de bakkers baker, bakery
de bal, de ballen ball
de balie, de balies counter
het balkon, de balkons balcony
de banaan, de bananen banana
de band, de banden tyre
bang, bange afraid
de bank, de banken couch, sofa
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
3
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
4
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
beschermen, beschermde(n), hebben beschermd to protect
beschikbaar, beschikbare available
beschrijven, beschreef, beschreven, hebben beschreven to describe
besluiten, besloot, besloten, hebben besloten to decide
bespreken, besprak(en), hebben besproken to discuss
bestaan, bestond(en), hebben bestaan to exist
beste dear
bestellen (ik bestel, jij bestelt, hij bestelt, wij bestellen) to order
de bestelling, de bestellingen order, request
betalen (ik betaal, jij betaalt, hij betaalt, wij betalen) to pay
de betekenis, de betekenissen * meaning
beterschap get well soon
bevallen, beviel(en), zijn bevallen to give birth
bewaren, bewaarde(n), hebben bewaard to store
bewegen (ik beweeg, jij beweegt, hij beweegt, wij bewegen) to move
bewolkt, bewolkte cloudy
de bewoner, de bewoners resident
bezig zijn, was bezig, waren bezig, zijn bezig geweest to be busy
de bibliotheek, de bibliotheken library
bieden, bood, boden, hebben geboden to bid
het bier beer
bij at
bijna almost
bijten, beet, beten, hebben gebeten to bite
het bijvoeglijk naamwoord, bijvoeglijke naamwoorden * adjective
bijvoorbeeld * for example
de bijzin * subordinate clause
bijzonder, bijzondere extraordinary
de bil, de billen buttock
binnen inside
binnen within
binnenkomen, kwam(en) binnen, zijn binnengekomen to enter
binnenkort soon
de bioscoop, de bioscopen cinema
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
5
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
6
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
breed, brede wide
breken, brak(en), hebben gebroken to break
breken, brak(en), zijn gebroken to break
brengen (ik breng, jij brengt, hij brengt, wij brengen) to bring
het briefje, de briefjes bank‐note
de brievenbus, de brievenbussen mailbox
de bril, de brillen glasses
de broek, de broeken pants
de broer, de broers brother
het brood, de broden bread
de brug, de bruggen bridge
bruin, bruine brown
de buik, de buiken belly
buiten outside, outdoors
het buitenland abroad
het bureau, de bureaus desk
de buren neighbours
de bus, de bussen bus, coach
de buurman, de buurmannen neighbour (male)
de buurt, de buurten neighbourhood
de buurvrouw, de buurvrouwen neighbour (female)
het cadeau, de cadeaus present, gift
het café, de cafés cafe, pub
de cent, de centen cent
de centimeter (cm), de centimeters centimeter
het centrum, de centrums centre
de chauffeur, de chauffeurs driver
de chocola chocolate
het cijfer, de cijfers mark, grade
de citroen, de citroenen lemon
de club, de clubs club
de collega, de collega’s colleague
de computer, de computers computer
het concert, de concerten concert
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
7
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
8
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
de dief, de dieven thief
de dienst, de diensten shift (work)
het dier, de dieren animal
de dijk, de dijken dike
dik, dikke fat
het ding, de dingen thing
dinsdag Tuesday
het diploma, de diploma’s diploma
direct right away
de directeur, de directeuren manager
de discussie, de discussies discussion
de docent, de docenten teacher
de dochter, de dochters daughter
doei bye
het doekje, de doekjes cloth
doen (ik doe, jij doet, hij doet, wij doen) to do, to put
de dokter, de dokters doctor
dom stupid
donderdag Thursday
donker, donkere dark
dood, dode dead
door because of
door through
doorgaan, ging(en) door, zijn doorgegaan to continue
doorgeven (ik geef door, jij geeft door, hij geeft door, to pass, to pass on
wij geven door)
het doosje, de doosjes box
het dorp, de dorpen village
de douche, de douches shower
draaien, draaide(n), hebben/zijn gedraaid to turn
dragen (ik draag, jij draagt, hij draagt, wij dragen) to wear (clothing)
de drank, de dranken drink, beverage
drinken (ik drink, jij drinkt, hij drinkt, wij drinken) to drink
de drogist, de drogisten drug store
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
9
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
droog, droge dry
de druif, de druiven grape
druk, drukke busy
drukken op, drukte(n) op, hebben gedrukt op to push
de druppel, de druppels drop
duidelijk, duidelijke clear
duizend thousand
dun, dunne skinny
duren (het duurt) to last
durven, durfde(n), hebben gedurfd to dare
dus so
duur expensive
duwen, duwde(n), hebben geduwd to push
dweilen, dweilde(n), hebben gedweild to mop
echt really
een dagje weg a day out
Een moment alstublieft. A moment please.
(nog) eens once, once again
eerder previous, earlier
eergisteren the day before
yesterday
eerlijk, eerlijke honest
eerst first
eerste first
eet smakelijk enjoy your meal
het ei, de eieren egg
eigen own
de eigenaar, de eigenaren owner
het eiland, de eilanden island
het einde end
eindelijk finally
eindigen (eindigt) * to finish, to end
eindigen * to end
elk, elke each
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
10
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
elkaar each other
het e‐mailadres, de e‐mailadressen e‐mail address
en and
het enkelvoud * singular
enz. (enzovoort) et cetera
erg, erge very
Ik vind het niet erg. I don't mind
ergens somewhere
de ervaring, de ervaringen experience
het eten food
eten (ik eet, jij eet, hij eet, wij eten) to eat
de euro, de euro’s euro
even just, just a moment
het examen, de examens exam
het excuus, de excuses apology
extra extra
de fabriek, de fabrieken factory
de familie, de families family
fantastisch, fantastische fantastic
februari February
een feest geven, gaf, gaven een feest, hebben een feest gegeven to throw a party
het feest, de feesten feast, party
de feestdag, de feestdagen holiday
de fiets, de fietsen bicycle
fietsen (ik fiets, jij fietst, hij fietst, wij fietsen) to ride a bicycle
het fietspad, de fietspaden bike path
fijn, fijne nice
de file, de files traffic jam
de film, de films film
de finale final
de flat, de flats flat
de fles, de flessen bottle
de folder * flyer, booklet
de folder, de folders leaflet
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
11
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
12
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
de geit, de geiten goat
gek, gekke crazy
het geld money
geleden ago
gelijk hebben, had(den) gelijk, hebben gelijk gehad to be right
geloven, geloofde(n), hebben geloofd to believe
het geluid, de geluiden sound
geluk hebben, had(den) geluk, hebben geluk gehad to be lucky
gelukkig happy, fortunate
de gemeente, de gemeentes municipality
gemiddeld, gemiddelde average
genieten, genoot, genoten, hebben genoten to enjoy
genoeg enough
geopereerd zijn/worden to have surgery
de geschiedenis history
gesloten closed
het gesprek, de gesprekken conversation
het getal, de getallen * number
getrouwd married
het gevaar, de gevaren danger
gevaarlijk, gevaarlijke dangerous
geven (ik geef, jij geeft, hij geeft, wij geven) to give
het gevoel, de gevoelens sense, feeling
geweldig, geweldige great
gewend zijn, was, waren gewend, zijn gewend geweest to be used to
het gewicht weight
gewond wounded
gewoon, gewone normal
gezellig, gezellige cosy
het gezicht, de gezichten face
het gezin, de gezinnen family (in 1 household)
gezond, gezonde healthy
de gezondheid health
gisteren yesterday
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
13
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
14
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
halen 2 (ik haal, jij haalt, hij haalt, wij halen) to be in time for
something
een half uur half an hour
half, halve half
hallo hello
de halte, de haltes stop
de ham ham
de hamer, de hamers hammer
de hand, de handen hand
de handdoek, de handdoeken towel
handig, handige handy
de handschoen, de handschoenen glove
de handtekening, de handtekeningen signature
hangen (ik hang, jij hangt, hij hangt, wij hangen) to hang
hard werken, werkte(n) hard, hebben hard gewerkt to work hard
hard, harde hard
het hart, de harten heart
hartelijk, hartelijke warmly
de haven, de havens harbour
het hbo (hoger beroepsonderwijs) vocational education
(high level)
hebben to have
heel very
de heer, de heren gentleman
heerlijk, heerlijke delightful
heet, hete hot
het hek, de hekken fence
helaas unfortunately
het hele werkwoord * infinitive
een heleboel a lot
helemaal altogether, completely
de helft half
de helm, de helmen helmet
helpen (ik help, jij helpt, hij helpt, wij helpen) to help
hem him
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
15
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
16
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
de hoofdzin, de hoofdzinnen * main sentence
hoog, hoge high
hopen, hoopte(n), hebben gehoopt to hope
horen (ik hoor, jij hoort, hij hoort, wij horen) to hear
het horloge, de horloges watch
het hotel, de hotels hotel
houden van (ik houd van, jij houdt van, hij houdt van, to love, to like
wij houden van)
houden voor, hield(en) voor, hebben gehouden voor to hold in front of
hout, houten wood
de huid skin
huilen, huilde(n), hebben gehuild to cry
het huis, de huizen house
de huisarts, de huisartsen general practitioner
het huiswerk homework
het huiswerk * to do homework
de hulp help
hun their
huren (ik huur, jij huurt, hij huurt, wij huren) to rent
huur rent
het huwelijk, de huwelijken wedding
het idee, de ideeën idea
ieder, iedere each
iedereen everybody
iemand someone
iets something
het ijs ice, ice cream
ik I
Ik ben het er (niet) mee eens. I don't agree
Ik ben het zat. (het zat zijn, was, waren het zat) I'm fed up
Ik heb last van … I suffer from …
Ik maak me zorgen over… I am worried about ...
Ik weet het niet. I do not know.
de ik‐vorm * verb
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
17
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
in in
in de aanbieding on sale
in de rij staan, stond(en) in de rij, hebben in de rij gestaan to stand in line
in orde alright
in plaats van instead of
inderdaad indeed
de informatie information
de ingang, de ingangen entrance
innemen (ik neem in, jij neemt in, hij neemt in, to take, to swallow
wij nemen in)
inschrijven (ik schrijf in, jij schrijft in, hij schrijft in, to register, to sign up
wij schrijven in)
instappen (ik stap in, jij stapt in, hij stapt in, to get in
wij stappen in)
de instructie, de instructies * instruction
interessant, interessante interesting
interesse hebben (in), had(den) interesse,
to be interested
hebben interesse gehad
het internet internet
invullen (ik vul in, jij vult in, hij vult in, wij vullen in) to fill in
ja yes
het jaar year
jaarlijks annual
de jam marmalade
jammer pity, shame
januari January
jarig zijn, was, waren jarig, zijn jarig geweest having your birthday
de jas, de jassen jacket
jawel yes
jij, je you (singular)
jong, jonge young
de jongen, de jongens boy
de jongste youngest
jou you (informal)
jouw / je your (singular)
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
18
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
de juf, de juffen female teacher
juist, juiste correct
juli July
jullie you (plural)
jullie you (plural)
juni June
de jurk, de jurken dress
de kaart, de kaarten map
de kaart, de kaarten card
het kaartje, de kaartjes postcard
de kaas, de kazen cheese
de kamer, de kamers room
de kans, de kansen change
de kant, de kanten side
het kantoor, de kantoren office
kapot, kapotte damaged, broken
de kapper, de kappers hairdresser
de kassa, de kassa’s cash register
de kast, de kasten cupboard, cabinet
de kat, de katten cat
de keel, de kelen throat
de keer, de keren time
kennen (ik ken, jij kent, hij kent, wij kennen) to know
de kennis knowledge
de kennis, de kennissen acquaintance
de kerk, de kerken church
Kerst Christmas
de ketting, de kettingen chain, necklace
de keuken, de keukens kitchen
de keuze, de keuzes choice
de kies, de kiezen molar, back tooth
kiezen (ik kies, jij kiest, hij kiest, wij kiezen) to choose
kijken (ik kijk, jij kijkt, hij kijkt, wij kijken) to look
de kilo kilo
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
19
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
20
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
de koffer, de koffers suitcase
de koffie coffee
de kok, de koks cook, chef
koken (ik kook, jij kookt, hij kookt, wij koken) to cook, to boil
de kom, de kommen bowl
komen (ik kom, jij komt, hij komt, wij komen) to come
komen uit (ik kom uit, jij komt uit, hij komt uit, to come from
wij komen uit)
de komkommer, de komkommers cucumber
de koning, de koningen king
de koorts fever
kopen (ik koop, jij koopt, hij koopt, wij kopen) to buy
de kopie, de kopieën copy
het kopje, de kopjes cup
het kopje, de kopjes * headline
de koptelefoon * headset
kort, korte short
de korte klank * short vowel
de korte klank, de korte klanken * short sound
de korting, de kortingen discount
kosten (het kost, ze kosten) to cost
koud cold
de kraan, de kranen tap
de krant * newspaper
de krant, de kranten newspaper
krijgen (ik krijg, jij krijgt, hij krijgt, wij krijgen) to get, to receive
het kruisje, de kruisjes mark
het kruispunt, de kruispunten intersection
kunnen (ik kan, jij kan, hij kan, wij kunnen) to be able, to can
de kunst art
de kus, de kussen kiss
het kussen, de kussens pillow
kwaad, kwade angry
de kwaliteit quality
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
21
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
22
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
de les, de lessen lesson
lesgeven, gaf les, gaven les, hebben lesgegeven to teach
Let op! Pay attention!
de letter, de letters * letter: a, b, c….
de lettergreep, de lettergrepen * syllable
leuk, leuke nice
leven (ik leef, jij leeft, hij leeft, wij leven) to live
het leven, de levens life
leveren, leverde(n), hebben geleverd to deliver
lezen (ik lees, jij leest, hij leest, wij lezen) to read
het lichaam, de lichamen body
licht, lichte light
het lid, de leden member
de lidwoord, de lidwoorden * article (een, de, het)
het liedje, de liedjes song, tune
lief, lieve dear
de liefde love
liefs love
de lift, de liften lift, elevator
liggen (ik lig, jij ligt, hij ligt, wij liggen) to lie, to lie down
lijken, leek, leken, hebben geleken to appear
de lijn, de lijnen line
de lijst, de lijsten list
links left
linksaf turn left
de lip, de lippen lip
de liter, de liters liter
het lokaal, de lokalen classroom
het loon, de lonen salary
lopen (ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen) to walk
los, losse loose
de lucht air
de luier, de luiers diaper
luisteren (ik luister, jij luistert, hij luistert, wij luisteren) to listen
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
23
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
lukken, lukte, lukten, zijn gelukt to succeed
de lunch lunch
de maaltijd, de maaltijden meal
de maan moon
de maand, de maanden month
maandag Monday
maandelijks monthly
maar but
maart March
de maat, de maten size
de machine, de machines machine
mailen, mailde(n), hebben gemaild to mail
maken (ik maak, jij maakt, hij maakt, wij maken) to make
maken, maakte(n), hebben gemaakt to make
makkelijk, makkelijke easy
de man, de mannen man
de manier, de manieren manner, way
de manier, de manieren * way, manner
de map, de mappen folder
de markt, de markten market, marketplace
het materiaal, de materialen material
de matras, de matrassen mattress
maximaal, maximale maximum
vocational education
het mbo (middelbaar beroepsonderwijs)
(medium level)
de medeklinker, de medeklinkers * consonant
de medewerker, de medewerkers employee
het medicijn, de medicijnen medicine
mee along
het meel flour
meemaken, maakte(n) mee, hebben meegemaakt to experience
meenemen (ik neem mee, jij neemt mee, to take along
hij neemt mee, wij nemen mee)
meer more
de meerkeuzevraag, de meerkeuzevragen * multiple choice question
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
24
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
het meervoud * plural
meestal mostly
meeste (veel) most
de meester, de meesters male teacher
mei May
het meisje, de meisjes girl
melden, meldde(n), hebben gemeld to inform
de melk milk
de meneer Mr.
de mening, de meningen opinion
de mensen people
de menukaart, de menukaarten menu
het merk, de merken brand
merken, merkte(n), hebben gemerkt to notice
het mes, de messen knife
meteen right away
meten, mat(en), hebben gemeten to measure
meter (m), de meters meter
de metro, de metro’s underground, subway
het meubel, de meubels piece of furniture
de mevrouw Mrs.
de microfoon * microphone
de middag, de middagen afternoon
’s middags in the afternoon
de middelbare school, de middelbare scholen secondary school, high
school
het midden centre
mij me
mijn my
mijn my
miljard billion
miljoen million
minder less, fewer
minimaal, minimale minimal
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
25
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
26
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
namelijk namely
nat, natte wet
de natuur nature
natuurlijk of course
Nederland Netherlands
het Nederlands Dutch
nee no
Nee, dank je. No thanks.
de neef, de neven cousin (male), nephew
negatief, negatieve negative
negende ninth
de nek, de nekken neck
nemen (ik neem, jij neemt, hij neemt, wij nemen) to take
nergens nowhere
net just
net, nette neat, well taken care of
netjes tidy
de neus, de neuzen nose
de nicht, de nichten cousin (female), niece
niemand nobody
niet not
niet/geen … meer no more
niets nothing
nieuw, nieuwe new
het nieuws news
niks nothing
het niveau, de niveaus level
nodig hebben (ik heb nodig, jij hebt nodig, hij heeft nodig, to need
wij hebben nodig)
noemen, noemde(n), hebben genoemd to call
nog still, yet
nog een keer again
nooit * never
het noorden north
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
27
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
normaal, normale usually
november November
nu now
het nummer, de nummers number
de ober, de obers waiter
de ochtend, de ochtenden morning
’s ochtends in the morning
oefenen * to practice
oefenen, oefende(n), hebben geoefend to practice
of or
officieel, officiële official
oké okay
oktober October
de olie oil
om at
om de hoek around the corner
de oma, de oma’s grandmother
omdat because
omdraaien, draaide(n) om, hebben/zijn omgedraaid to turn around
omgaan met, ging(en) om met, zijn omgegaan met interact
omhoog up
onder below
de onderbroek, de onderbroeken underpants
het onderhoud maintenance
de ondertiteling * subtitle
onderweg on the way
het onderwerp, de onderwerpen subject, issue
het onderwijs education
het onderzoek, de onderzoeken research
het ongeluk, de ongelukken accident
ongeveer about, around
online online
onmiddellijk immediately
onregelmatig * irregular
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
28
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
het onregelmatige werkwoord, de onregelmatige werkwoorden irregular verb
het ons 100 gram
ons us
het ontbijt breakfast
ontdekken, ontdekte(n), hebben ontdekt to discover
onthouden (ik onthoud, jij onthoudt, hij onthoudt, to remember
wij onthouden)
ontmoeten, ontmoette(n), hebben ontmoet to meet
ontvangen, ontving(en), hebben ontvangen te receive
de ontwikkeling, de ontwikkelingen development
ontzettend very
onze our
het oog, de ogen eye
ook also
de oom, de ooms uncle
het oor, de oren ear
de oorbel, de oorbellen earring
de oorlog, de oorlogen war
het oosten East
op on, on top
op used up
op bezoek visiting
op dit moment at this moment
op school at school
op slot locked
op tijd in time
op vakantie gaan (ik ga op vakantie, jij gaat, hij gaat, go on holiday
wij gaan)
de opa, de opa’s grandfather
de opdracht, de opdrachten assignment
open open
openen, opende(n), hebben geopend to open
de openingstijd, de openingstijden opening hours
de operatie, de operaties operation
ophalen (ik haal op, jij haalt op, hij haalt op, wij halen op) to pick up, to fetch
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
29
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
ophangen (ik hang op, jij hangt op, hij hangt op, to hang up (e.g.
wij hangen op) clothing)
opladen, laadde(n) op, hebben opgeladen to charge
de opleiding, de opleidingen education
opletten, lette(n) op, hebben opgelet to pay attention
oplossen, loste(n) op, hebben opgelost to solve
de oplossing, de oplossingen solution
opnemen * to record
opnemen, nam(en) op, hebben opgenomen to answer (the phone)
opnieuw again
de oppas, de oppassen baby‐sitter
opruimen, ruimde(n) op, hebben opgeruimd to clean up
opstaan, stond(en) op, zijn opgestaan to get out of bed
opsturen, stuurde(n) op, hebben opgestuurd to send
opzoeken (ik zoek op, jij zoekt op, hij zoekt op, to look up
wij zoeken op) *
opzoeken, zocht(en) op, hebben opgezocht to search for
oranje orange
organiseren, organiseerde(n), hebben georganiseerd to organize
oud, oude old
de ouder, de ouders parent
de oudste eldest
de oven, de ovens oven
over over
overal everywhere
overdag during daytime
de overheid, de overheden government
het overhemd, de overhemden shirt
het overleg a meeting at work
overleggen, overlegde(n), hebben overlegd to discuss
overlijden, overleed, overleden, zijn overleden to decease
overmorgen day after tomorrow
oversteken (ik steek over, jij steekt over, hij steekt over, to cross
wij steken over)
de paal, de palen pole
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
30
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
een paar a few
het paard, de paarden horse
paars, paarse purple
het pak, de pakken packet
het pak, de pakken suit
pakken (ik pak, jij pakt, hij pakt, wij pakken) to get, to grab
de pan, de pannen cooking pot
de pannenkoek, de pannenkoeken pancake
het papier, de papieren paper
de paraplu, de paraplu’s umbrella
het park, de parken park
parkeren, parkeerde(n), hebben geparkeerd to park
de partner, de partners partner
parttime part time
pas just
Pasen Easter
de pasfoto, de pasfoto’s passport photo
de paskamer, de paskamers fitting room
het paspoort, de paspoorten passport
passen (ik pas, jij past, hij past, wij passen) to fit
passen op, paste(n) op, hebben gepast op to keep an eye on
de pasta pasta
de pauze, de pauzes pause
de peer, de peren pear
de pen, de pennen pen
het pensioen pension
per per
perfect, perfecte perfect
de periode, de periodes period
het personeel staff
de persoon * person
de persoon, de personen person
persoonlijk, persoonlijke personal
de pijn ache, pain
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
31
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
32
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
precies exactly
presenteren * to present
prettig, prettige pleasant
de prijs, de prijzen price
de prik, de prikken injection
prima fine
printen, printte(n), hebben geprint to print
proberen, probeerde(n), hebben geprobeerd to try
het probleem, de problemen problem
het procent (%), de procenten per cent
het product, de producten product
proeven, proefde(n), hebben geproefd to taste
het programma, de programma’s programme
de provincie, de provincies province
de punt, de punten period, dot
de puzzel, de puzzels puzzle
het raam, de ramen window
raar, rare strange
raden * to guess
de radio, de radio’s radio
de ramp, de rampen disaster
het rapport, de rapporten school report
de reactie, de reacties reaction
reageren (op), reageerde(n), hebben gereageerd to react
het recept prescription
het recept, de recepten recipe
recht, rechte orderly
rechtdoor straight
rechts right
rechtsaf turn right
de reclame, de reclames advertisement
redden, redde(n), hebben gered to save
de reden, de redenen reason
de regel, de regels rule
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
33
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
regelen, regelde(n), hebben geregeld to arrange, to organize
regelmatig, regelmatige regularly
het regelmatige werkwoord, de regelmatige werkwoorden * regular verb
regenen, regende, heeft geregend to rain
de regering, de regeringen government
de reis, de reizen journey, trip
reizen (ik reis, jij reist, hij reist, wij reizen) to travel
rekenen, rekende(n), hebben gerekend math
de rekening, de rekeningen bill
de rem, de remmen brake
rennen (ik ren, jij rent, hij rent, wij rennen) to run
repareren, repareerde(n), hebben gerepareerd to repair
reserveren, reserveerde(n), hebben gereserveerd to reserve
het respect respect
de rest, de resten rest, remaining
het restaurant, de restaurants restaurant
het resultaat, de resultaten result
de richting, de richtingen direction
het rijbewijs, de rijbewijzen driving licence
rijden (ik rijd, jij rijdt, hij rijdt, wij rijden) to drive, to ride
rijk, rijke rich
de rijst rice
de ring, de ringen ring
de rits, de ritsen zipper
de rivier, de rivieren river
roepen (ik roep, jij roept, hij roept, wij roepen) to call, to call somebody
roeren, roerde(n), hebben geroerd to stir
de rok, de rokken skirt
roken, rookte(n), hebben gerookt to smoke
rond, ronde round
het rondje, de rondjes round
rood, rode red
de rook smoke
het rooster, de roosters time‐table
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
34
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
roze pink
de rug, de ruggen back
ruiken, rook, roken, hebben geroken to smell
ruilen (ik ruil, jij ruilt, hij ruilt, wij ruilen) to exchange, to swap
ruim, ruime spacious
de ruit, de ruiten window
de rust rest, inactivity
rustig, rustige quiet, calm
de ruzie, de ruzies quarrel
saai, saaie boring
de salade, de salades salad
het salaris, de salarissen salary
samen together
samenwerken, werkte(n) samen, hebben samengewerkt to cooperate
de schaal, de schalen bowl
het schaap, de schapen sheep
de schaar, de scharen scissors
het scheidbare werkwoord, de scheidbare werkwoorden * separable verb
scheiden, scheidde(n), zijn gescheiden to divorce
het scherm, de schermen display
scherp, scherpe sharp
schijnen, scheen, schenen, hebben geschenen to shine
de schilder, de schilders painter
schilderen, schilderde(n), hebben geschilderd to paint
het schilderij, de schilderijen painting
de schoen, de schoenen shoe
de school, de scholen school
schoon, schone clean
schoonmaken (ik maak schoon, jij maakt schoon, to clean
hij maakt schoon, wij maken schoon)
de schoonmaker, de schoonmakers cleaner
de schoonzus, de schoonzussen sister in law
de schouder, de schouders shoulder
schreeuwen, schreeuwde(n), hebben geschreeuwd to yell
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
35
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
schriftelijk, schriftelijke written, in writing
schrijven (ik schrijf, jij schrijft, hij schrijft, wij schrijven) to write
de schrijver, de schrijvers writer
schrikken, schrok(ken), zijn geschrokken to scare
de schuld, de schulden debt
de schuur, de schuren shed, shack
de scooter, de scooters scooter
een seconde, de secondes second
september September
serieus, serieuze serious
het sieraad, de sieraden ornament
de sigaret, de sigaretten cigarette
simpel, simpele simple
de sinaasappel, de sinaasappels orange
sinds since
Sinterklaas Sinterklaas (Dutch
holiday)
de situatie, de situaties situation
de situatie, de situaties * situation
de sjaal, de sjaals scarf
de sla lettuce
slaan, sloeg(en), hebben geslagen to hit
de slaapkamer, de slaapkamers bedroom
slagen, slaagde(n), zijn geslaagd to succeed
de slager, de slagers butcher, butchery
de slang, de slangen hose
slapen (ik slaap, jij slaapt, hij slaapt, wij slapen) to sleep
slecht, slechte bad
de sleutel, de sleutels key
slim, slimme clever
sluiten, sloot, sloten, hebben gesloten to close
de smaak, de smaken taste
smaken, smaakte(n), hebben gesmaakt to taste
smeren (ik smeer, jij smeert, hij smeert, wij smeren) to grease, to spread
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
36
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
snappen (ik snap, jij snapt, hij snapt, wij snappen) to understand
de sneeuw snow
snel, snelle fast, quick
de snelweg, de snelwegen highway
snijden (ik snijd, jij snijdt, hij snijdt, wij snijden) to cut
het snoep candy
de snor, de snorren mustache
sociaal, sociale social
de soep, de soepen soup
de sok, de sokken sock
de sollicitatiebrief, de sollicitatiebrieven application letter
solliciteren, solliciteerde(n), hebben gesolliciteerd to apply for a job
sommige some
soms sometimes
het soort, de soorten kind, variety
sorry sorry, I'm sorry
spannend, spannende exciting
sparen (voor), spaarde(n), hebben gespaard to save
speciaal, speciale special
het speelgoed toy
de speeltuin, de speeltuinen playground
spelen (ik speel, jij speelt, hij speelt, wij spelen) to play
het spelletje, de spelletjes game
de spiegel, de spiegels mirror
de spier, de spieren muscle
de spijkerbroek, de spijkerbroeken jeans
het spoor, de sporen track, railroad
sporten (ik sport, jij sport, hij sport, wij sporten) to play, to exercise
spreken (ik spreek, jij spreekt, hij spreekt, wij spreken) to speak
springen, sprong(en), hebben/zijn gesprongen to jump
de spullen stuff, things
staan (ik sta, jij staat, hij staat, wij staan) to stand, to stand up
de stad, de steden city
het stadhuis, de stadhuizen city hall
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
37
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
stage lopen, liep(en) stage, hebben stage gelopen to intern, being an
intern
het stappenplan * step‐by‐step plan,
action plan
de start start
starten (ik start, jij start, hij start, wij starten) to start
het station, de stations station
steeds again and again
de steen, de stenen stone
stelen, stal(en), hebben gestolen to steal
de stem, de stemmen voice
de ster, de sterren star
sterk, sterke strong
sterkte good luck
stevig, stevige solid
stil, stille quiet
stinken, stonk(en), hebben gestonken to stink
de stoel, de stoelen chair
de stoep, de stoepen sidewalk
stofzuigen, stofzuigde(n), hebben gestofzuigd vacuum cleaning
de stok, de stokken stick
stom, stomme foolish
het stoplicht, de stoplichten traffic light
stoppen (ik stop, jij stopt, hij stopt, wij stoppen) to stop
stoppen in, stopte(n) in, hebben gestopt in to insert
storen, stoorde(n), hebben gestoord to disturb
de storing, de storingen outage
de storm, de stormen storm
de straat, de straten street
de straf, de straffen punishment
het strand, de stranden beach
de streep, de strepen stripe, line
streng, strenge strict
de stress stress
strijken, streek, streken, hebben gestreken to iron
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
38
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
de stroom electric current
de student, de studenten student
studeren, studeerde(n), hebben gestudeerd to study
de studie, de studies study
stuk broken
het stukje, de stukjes * piece, part
sturen (ik stuur, jij stuurt, hij stuurt, wij sturen) to send
succes Good luck!
de suiker sugar
de supermarkt, de supermarkten supermarket
het systeem, de systemen system
t/m (tot en met) up to and including
de taak, de taken task
de taal, de talen language
de taal, de talen * language
de taart, de taarten pie, cake
de tafel, de tafels table
de tak, de takken branch
de tand, de tanden tooth
de tandarts, de tandartsen dentist
de tandenborstel, de tandenborstels tooth brush
de tandpasta, de tandpasta’s tooth paste
tanken, tankte(n), hebben getankt to fuel
de tante, de tantes aunt
de tas, de tassen bag
te too
te huur for rent
te laat too late
het team, de teams team
de techniek technics
technisch, technische technical
de teen, de tenen toe
tegelijk at the same time
tegen against
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
39
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
tegenover opposite
de tegenstelling, de tegenstellingen * opposite
de tegenwoordige tijd * present tense
tekenen (ik teken, jij tekent, hij tekent, wij tekenen) to draw
de tekening, de tekeningen * drawing
de tekst, de teksten text
de telefoon, de telefoons phone
de televisie, de televisies television
tellen (ik tel, jij telt, hij telt, wij tellen) * to count
tellen, telde(n), hebben geteld to count
de temperatuur, de temperaturen temperature
ten slotte finally
de tent, de tenten tent
het terras, de terrassen terrace
terug back
terugbellen, belde(n) terug, hebben teruggebeld to call back
tevreden (over) satisfied, content
de thee tea
het thema, de thema's theme
de theorie, de theorieën theory
thuis at home
tiende tenth
de tijd time
tijdelijk, tijdelijke temporary
tijdens during
het tijdschrift, de tijdschriften magazine
de timmerman, de timmermannen carpenter
de titel, de titels title
toch nevertheless
de toekomst future
toen then
de toestemming, de toestemmingen permission
de toets, de toetsen test
toevallig, toevallige accidentally
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
40
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
het toilet, de toiletten toilet
de tomaat, de tomaten tomato
de top, de toppen top, summit
tot until
tot straks see you later
tot ziens bye
het totaal, de totalen total
het touw, de touwen rope
trainen (ik train, jij traint, hij traint, wij trainen) to train
de tram, de trams tram
de trap, de trappen stairway
de trein, de treinen train
trekken aan, trok(ken) aan, hebben getrokken aan to pull
trots (op) proud
trouwen (ik trouw, jij trouwt, hij trouwt, wij trouwen) to marry
de trui, de truien sweater
het T‐shirt, de T‐shirts T‐shirt
de tuin, de tuinen garden
tussen between
tweede second
tweedehands, tweedehandse second‐hand
de tweetekenklanken * two letter sound (oe,
ou, ui, ei, …)
typen (ik typ, jij typt, hij typt, wij typen) to type
u you (formal)
de ui, de uien onion
uit out of
uit switched off
uit eten dining out
uitgaan, ging(en) uit, zijn uitgegaan going out
de uitgang, de uitgangen exit
het uitje, de uitjes excursion
de uitkering, de uitkeringen allowance
de uitleg explanation
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
41
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
uitleggen (ik leg uit, jij legt uit, hij legt uit, wij leggen uit) to explain
uitnodigen, uitnodigde(n), hebben uitgenodigd to invite
de uitnodiging, de uitnodigingen invitation
uitpakken, pakte(n) uit, hebben uitgepakt to unwrap
uitrusten, rustte(n) uit, hebben/zijn uitgerust to rest
uitstappen (ik stap uit, jij stapt uit, hij stapt uit, to get out
wij stappen uit)
uitzoeken, zocht(en) uit, hebben uitgezocht to choose from
de universiteit, de universiteiten university
een uur, de uren hour
uw your (polite)
vaak often
de vacature, de vacatures vacancy
de vader, de vaders father
het vak, de vakken school subject
de vakantie, de vakanties holiday
vallen, viel(en), zijn gevallen to fall
van from, of
van tevoren prior to
vanaf from
vanavond tonight
vandaag today
vangen, ving(en), hebben gevangen to catch
vanmiddag this afternoon
vanochtend this morning
vanzelf by itself
varen, voer(en), hebben gevaren to sail
het varken, de varkens pig
vast, vaste fixed
vasthouden, hield(en) vast, hebben vastgehouden to hold
vechten, vocht(en), hebben gevochten to fight
veel many, much
veel plezier lots of fun
veilig, veilige safe
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
42
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
de veiligheid safety
ver far
veranderen, veranderde(n), zijn / hebben veranderd to change
verboden (te) prohibited
verdelen (ik verdeel, jij verdeelt, hij verdeelt, wij verdelen) * to divide
verdergaan, ging(en) verder, zijn verdergegaan to continue
verdienen, verdiende(n), hebben verdiend to earn
de verdieping, de verdiepingen floor, story
verdrietig, verdrietige sad
de vereniging, de verenigingen association
de verf paint
de vergadering, de vergaderingen meeting
vergelijken * to compare
de vergelijking * comparison
de vergelijking, de vergelijkingen * comparison
vergeten (ik vergeet, jij vergeet, hij vergeet, wij vergeten) to forget
de vergoeding, de vergoedingen compensation
het verhaal, de verhalen story
verhuizen, verhuisde(n), zijn verhuisd to move (to another
house)
de verjaardag, de verjaardagen birthday
het verkeer traffic
verkeerd, verkeerde wrong
het verkleinwoord * diminutive
verkopen, verkocht(en), hebben verkocht to sell
de verkoper, de verkopers seller
verkouden to have a cold
de verleden tijd * past tense
verliefd (op) in love
verliezen, verloor, verloren, hebben verloren to lose
de verpleegkundige, de verpleegkundigen nurse
verplicht, verplichte mandatory
verrassen, verraste(n), hebben verrast to surprise
vers, verse fresh
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
43
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
voelen, voelde(n), hebben gevoeld to feel
voeren, voerde(n), hebben gevoerd to feed
de voet, de voeten foot
voetballen (ik voetbal, jij/hij voetbalt, wij voetballen) to play football (soccer)
de vogel, de vogels bird
vol, volle full
volgen, volgde(n), hebben gevolgd to attend
volgend, volgende next
volgens according to
de volgorde * sequence, order
volledig, volledige entire
het voltooid deelwoord * past participle
de voltooide tijd * perfect tense
de volwassene, de volwassenen adult
voor in front of
voor before, earlier than
voor het eerst for the first time
vooral especially
voorbereiden, bereidde(n) voor, hebben voorbereid to prepare
voorbij over
het voordeel, de voordelen advantage
de voorletter, de voorletters * initial
de voornaam, de voornamen first name
het voorstel, de voorstellen proposal
zich voorstellen (ik wil me voorstellen) to introduce oneself
voorstellen, stelde(n) voor, hebben voorgesteld to propose
het voorzetsel * preposition
het voorzetsel, de voorzetsels * preposition
vorig, vorige previous
de vork, de vorken fork
de vorm, de vormen * form
de vraag, de vragen question
het vraagwoord, de vraagwoorden * interrogative
de vrachtwagen, de vrachtwagens lorry
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
45
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
vragen (ik vraag, jij vraagt, hij vraagt, wij vragen) to ask
vreemd, vreemde strange
vreselijk horrible
de vriend, de vrienden friend
vriendelijk, vriendelijke friendly
de vriendin, de vriendinnen girlfriend
vriezen, vroor, vroren, hebben gevroren to freeze
vrij, vrije free
vrijdag Friday
de vrijheid, de vrijheden freedom
vroeg, vroege early
vroeger in former times, in the
past
vrolijk, vrolijke cheerful
de vrouw, de vrouwen woman
vuil, vuile dirty
de vuilnisbak, de vuilnisbakken bin
vullen (ik vul, jij vult, hij vult, wij vullen) to fill
het vuur fire
waaien, waaide, heeft gewaaid to blow (wind)
waar where
Waar kom je vandaan? Where are you from?
waarom why
waarschijnlijk probably
waarschuwen, waarschuwde(n), hebben gewaarschuwd to warn
waarvoor for what purpose
waarvoor * for which
wachten (ik wacht, jij wacht, hij wacht, wij wachten) to wait
wakker awake
wandelen (ik wandel, jij wandelt, hij wandelt, wij wandelen) to walk, to stroll
de wang, de wangen cheek
wanneer when
want because
warm, warme hot
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
46
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
de wasmachine, de wasmachines washing machine
wassen (ik was, jij wast, hij wast, wij wassen) to wash
wat what
Wat betekent dat? What does that mean?
Wat is dat? What is that?
wat voor what kind of
Wat zeg je? What do you say?
(informal)
Wat zegt u? What did you say?
(polite)
het water water
de wc, de wc’s toilet
we we
de website, de websites website
de wedstrijd, de wedstrijden match, game
de week, de weken week
het weekend, de weekenden weekend
weer again
het weer weather
weg missing
de weg, de wegen road, way
wegen, woog, wogen, hebben gewogen to weigh
weggaan, ging(en) weg, zijn weggegaan to go away
weinig, weinige few, little
wekelijks weekly
wel for sure, indeed
weleens sometimes
welk, welke which
welkom welcome
wennen, wende(n), zijn gewend te get used to
wensen, wenste(n), hebben gewenst to wish
de wereld world
het werk work
de werkdag, de werkdagen working day
werken (ik werk, jij werkt, hij werkt, wij werken) to work
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
47
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
48
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
de zak, de zakken bag
zakken, zakte(n), zijn gezakt to fail
de zalf ointment, salve
zaterdag Saturday
ze she / they
het zebrapad, de zebrapaden pedestrian crossing
de zee, de zeeën sea
de zeep soap
zeer very
zeer sore
de zegel, de zegels savings stamp
zeggen (ik zeg, jij zegt, hij zegt, wij zeggen) to say
zeggen tegen (ik zeg tegen, jij zegt tegen, hij zegt tegen, to say to somebody
wij zeggen tegen)
zeker certainly
zelf self, myself
zelfs even, even though
zelfstandig, zelfstandige independent
zesde sixth
zetten (ik zet, jij zet, hij zet, wij zetten) to put, to place
zevende seventh
zich ziek melden, meldde(n) zich ziek, hebben zich ziekgemeld to call in sick
ziek, zieke ill
het ziekenhuis, de ziekenhuizen hopital
de ziekte, de ziektes disease
zien (ik zie, jij ziet, hij ziet, wij zien) to see
zijn his
zijn to be
zin hebben in (ik heb zin in, jij hebt zin in, hij heeft zin in, to feel like
wij hebben zin in)
de zin, de zinnen sentence
zingen (ik zing, jij zingt, hij zingt, wij zingen) to sing
zitten (ik zit, jij zit, hij zit, wij zitten) to sit
zitten in, zat(en) in, hebben gezeten in to be located
zo like that
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
49
TAALCOMPLEET A1‐A2 WOORDENLIJST ENGELS
zoals such as
zodat so that
zoeken (ik zoek, jij zoekt, hij zoekt, wij zoeken) to search
zoet, zoete sweet
de zolder, de zolders attic
de zomer summer
de zon sun
zondag Sunday
zonder without
de zoon, de zoons son
de zorg care
zorgen voor, zorgde(n) voor, hebben gezorgd voor to care for
zorgen voor, zorgde(n) voor, hebben gezorgd voor to take care of
het zout salt
het zuiden south
zullen, zou(den) bestellen to will
de zus, de zussen sister
zwaar, zware heavy
de zwager, de zwagers brother in law
zwanger pregnant
zwart, zwarte black
het zwembad, de zwembaden swimming pool
zwemmen (ik zwem, jij zwemt, hij zwemt, wij zwemmen) to swim
* Dit woord hoef je niet te leren. You don’t have to learn words with an asterisk (*).
50