Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 2

Oefenopgaven (elektriciteit)

1. Geef de eenheid die hoort bij de grootheid stroom.


2. Teken het symbool voor een lampje en een spanningsbron.
3. Geef in de tekening hiernaast aan wat de schakelaar is.
4. Leg uit of in de schakeling hiernaast het lampje brandt, of niet. Gebruik in je
antwoord het begrip spanning, schakelaar en stroomkring.
5. Als het lampje brandt blijkt dit te fel te zijn. Leg uit hoe je er voor kunt zorgen dat het lampje
minder fel brandt.
6. In de schakeling wordt een ampèremeter opgenomen. Neem de schakeling over en teken de
meter daarin. Leg uit waar je op moet letten bij het aansluiten van deze meter.
7. Reken de volgende eenheden om:

a. 12 A =………mA
b. 133 mA = …….cA
c. 0,13 kA = ……dA
d. 170 V = …..decaV
e. 430 dV = ……cV
f. 13751 mV = …….kV
8. De volgende formule is gegeven voor het berekenen van de weerstand van een lampje:

a. Schrijf deze formule op in letters.


b. Bereken de weerstand van een lampje als de spanning 14 V is en de stroom 3,2 A. (Denk
aan de eenheid)
9. Letje heeft een lampje aangesloten op een spanningsbron maar vindt dat dit lampje te fel brand.
Daarom besluit ze om achter dit lampje nog een lampje te schakelen.
a. Maak een tekening van deze nieuwe situatie.
b. Leg uit of het lampje in deze nieuwe situatie feller, even fel, of zwakker is gaan branden.

10. Een ampèremeter geeft 2,5 A aan als er bij een bepaalde schakeling één lampje is opgenomen.
Geef aan wat er met de waarde gebeurd die de meter aangeeft als:
a. Er een grotere spanning op de spanningsbron wordt gezet.
b. Er bij de spanning die er op het begin op het lampje stond, een lampje naast het andere
lampje wordt geschakeld.
c. Hoe wordt een schakeling genoemd waar de lampjes naast elkaar zijn geplaatst. (alleen
voor Havo/Vwo).

Alleen voor Havo/Vwo, bonus voor Vmbo-t


11. Naast de bovenstaande formule is er nog een formule die aangeeft hoe spanning, weerstand en
stroom met elkaar samenhangen:

a. Bereken de weerstand als de spanning 14 V is en de stroom 2 A;


b. Bereken de weerstand als de spanning 120 kV is en de stroom 88 dA;
c. Bereken de stroom als de spanning 172 cV is en de weerstand 222 mΩ;
d. Bereken de stroom als de spanning 0,06 hV is en de weerstand 0,42 decaΩ.
12. Leg uit hoe groot de stroom is in de volgende schakeling als
meter 1 een stroom aangeeft van 1,4 A en meter 3 een
stroom aangeeft van 300 mA.
13. Karel heeft volgens hem de onderstaande schakeling
gebouwd. Daarbij gaven volgens hem de meters de volgende
waarden aan: meter 1 gaf 2,2 A aan, meter 2 gaf 1,1 A aan
en meter 3 gaf ook 1,1 A aan. Volgens Lotje kloppen deze
waarden niet bij de schakeling die Karel zegt gebouwd te
hebben.
a. Leg uit of Lotje gelijk heeft, of dat Karel toch gelijk kan hebben.
b. Leg uit bij welke schakeling deze waarde in ieder geval wel lijken te kloppen.

14. Bekijk de onderstaande schakeling en bereken de weerstand van lampje 1 als gegeven is:
De spanning over lampje 1 is 4,0 V. Stroometer 3 geeft 2,1 A aan en stroometer 4 en 5 geven
allebei 0,3 A aan.

You might also like