Professional Documents
Culture Documents
Finance 1
Finance 1
Docentenhandleiding
T. Ammeraal
A.W.W. Heezen
Derde druk
Van de opgaven die met behulp van Excel zijn uitgewerkt, staan kopieën van de relevante
Excel-tabbladen in deze docentenhandleiding. Om de formules achter de berekeningen te
achterhalen, moet de website (www.seriefinancieelmanagement.noordhoff.nl) worden
geraadpleegd.
Wij hopen dat u vruchtbaar van het boek en deze handleiding gebruik zult maken.
De auteurs,
A.W.W. Heezen
T. Ammeraal
Inhoud
Hoofdstuk 1 Investeringsbeslissingen
Hoofdstuk 1 Investeringsbeslissingen
Antwoorden meerkeuzevragen
1.1 c
1.2 a
1.3 d
1.4 b
1.5 b
1.6 c
1.7 a
1.8 d
1.9 b
1.10 d
1.11 c
Antwoorden vraagstukken
V1.1
a1.
5
6
BTP 4 jaar 4 jaar 3 jaar
a2.
( – € 800 + 6 × € 250) : 6
X100 = = 0,29166 (29,17%)
(800 + 0) : 2
a3.
a4.
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
6
⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
NCW (X100) = − € 800 + € 250 ⎢ ⎝ 1,09 ⎠ ⎥ =
⎢ 0,09 ⎥
⎢ ⎥
⎢⎣ ⎥⎦
− € 800 + € 250 × 4,48591859 = + € 321,48 ⎡ ⎛ 1 ⎞3 ⎤
⎢1 − ⎜ ⎥
⎢ ⎝ 1,09 ⎟⎠ ⎥
€ 300
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
3 ⎢ 0,09 ⎥
⎢1 − ⎜ ⎥ ⎢ ⎥
⎢ ⎝ 1,09 ⎟⎠ ⎥ ⎢⎣ ⎥⎦
NCW (X200) = − € 800 + €200 + =
⎢ 0,09 ⎥ 1,093
⎢ ⎥
⎣⎢ ⎦⎥
€300 × 2,531294665
− € 800 + €200 × 2,531294665 + =
1,295029
− € 800 + €506,26 + €586,39 = + €292,65
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
3
⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
⎝ 1,09 ⎠ ⎥ €500
NCW (X300) = − €800 + €300 ⎢ + =
⎢ 0,09 ⎥ 1,094
⎢ ⎥
⎣⎢ ⎦⎥
− €800 + €300 × 2,531294665 + 354,21 = + €313,60
a6. X100
Eindwaarde van de ingaande kasstromen: € 250 (1 + 1,04 + 1,042 + 1,043 +
1,044 + 1,045)
⎡ 1 − 1,046 ⎤
= €250 × 1 ⎢ ⎥ = €250 × 6,63297546 = €1.658,24
⎣ 1 − 1,04 ⎦
X200
Eindwaarde van de ingaande kasstromen:
€ 300 (1 + 1,04 + 1,042 ) + € 200 (1,043 + 1,044 + 1,045)
⎡1 − 1,04 3 ⎤
= €300 × 1⎢ ⎥ + € 200 ( 1,124864 + 1,16985856 + 1,21665290 2)
⎣ 1 − 1,04 ⎦
X300
Eindwaarde van de ingaande kasstromen:
€ 500 + € 300 (1,04 + 1,042 + 1,043 )
⎡ 1 − 1,043 ⎤
= €500 + €300 × 1,04 ⎢ ⎥ = €500 + €300 × 3,246464 = €1.473,94
⎣ 1 − 1,04 ⎦
a7.
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
6
⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
Ann (X100) ⎢ ⎝ 1,09 ⎠ ⎥ = €321,48 ⇒
⎢ 0,09 ⎥
⎢ ⎥
⎢⎣ ⎥⎦
Ann(X100) × 4,48591859 = €321,48 ⇒ Ann(X100) = €71,66
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
6
⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
Ann (X200) ⎢ ⎝ 1,09 ⎠ ⎥ = €292,65 ⇒
⎢ 0,09 ⎥
⎢ ⎥
⎣⎢ ⎦⎥
Ann(X200) × 4,48591859 = €292,65 ⇒ Ann(X200) = €65,24
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
4
⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
Ann (X300) ⎢ ⎝ 1,09 ⎠ ⎥ = €313,60 ⇒
⎢ 0,09 ⎥
⎢ ⎥
⎢⎣ ⎥⎦
Ann(X300) × 3,239719877 = €313,60 ⇒ Ann(X300) = €96,80
b1.
Selectiemethode Volgorde aantrekkelijkheid
BTP 1 X300
2 X100 en X200
GBR 1 X300
2 X100 en X200
ETP 1 X100 en × 300
2 X200
NCW 1 X100
2 X300
3 X 200
IR 1 X300
2 X100
3 X200
AIR 1 X300
2 X100
3 X200
Annuïteit 1 X300
2 X100
3 X200
b2.
Selectie- Bezwaren/tekortkomingen
methode
BTP - Houdt geen rekening met tijdvoorkeur.
- Netto-ontvangsten na de terugverdienperiode blijven buiten
beschouwing.
GBR - Houdt geen rekening met tijdvoorkeur.
- Selectie vindt plaats op basis van een relatief cijfer
(rentabiliteitspercentage).
ETP Netto-ontvangsten na de terugverdienperiode blijven buiten
beschouwing.
NCW - Houdt geen rekening met verschil in looptijden.
- Houdt geen rekening met verschil in investeringsbedrag.
- Herbelegging tegen de gebruikte disconteringsvoet (zoals bij
deze methode wordt verondersteld) is vaak niet mogelijk.
V1.2
a1.
Q1000 Q2000
Investering € 1.000.000 Investering € 1.000.000
Jaren Gecumuleerde Gecumuleerde
kasstromen kasstromen
1 € 150.000 € 500.000
2 € 300.000 € 1.000.000
3 € 450.000
4 € 600.000
5 € 750.000
6 € 2.000.000
BTP 6 jaar 2 jaar
a2.
( – € 1.000.000 + 5 × € 150.000 + € 1.250.000) : 6
Q 1000 = = 0,3333 (33,33%)
(€ 1.000.000 + 0) : 2
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
5
⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
NCW (Q1000) = − €1.000 + €150 ⎢ ⎝ 1,10 ⎠ ⎥ + €1.250 =
⎢ 0,10 ⎥ 1,106
⎢ ⎥
⎢⎣ ⎥⎦
− €1.000 + €150 × 3,790786769 + €705,59 = + €274,21
⎡ ⎛ 1 ⎞4 ⎤
⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
⎢ ⎝ 1,10 ⎠ ⎥
€250 ⎢ ⎥
0,10
⎢ ⎥
€500 € 500 ⎢⎣ ⎥⎦
NCW (Q2000) = − €1.000 + + 2
+ 2
=
1,10 1,10 1,10
⎡1 − 1,06 5 ⎤
= €1.250 + €150 × 1,06 ⎢ ⎥ = €1.250 + €150 × 5,97531853 6 = €2.146,30
⎣ 1 − 1,06 ⎦
⎡1 − 1,064 ⎤
= € 250 × 1⎢ ⎥ + € 500 × 2,600702538 =
⎣ 1 − 1,06 ⎦
€ 250 × 4,374615998 + € 1.300,35 = € 2.394,00
b. De interne rentabiliteit is hoger dan 10%, omdat de NCW van project Q1000
bij een vermogenskostenvoet van 10% positief is. Blijkbaar wordt een hogere
rentabiliteit dan 10% gerealiseerd.
c. De NCW van project Q1000 is hoger omdat bij project Q1000 in de beginjaren
hogere kasstromen binnenkomen dan bij project Q2000.
V1.3
a1. (bedragen × 1.000)
€706,35
NCW(XK150) = - €300 + = + €57,86
1,12 6
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
6
⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
NCW(XK120) = − €300 + €80 ⎢ ⎝ 1,12 ⎠ ⎥ =
⎢ 0,12 ⎥
⎢ ⎥
⎣⎢ ⎦⎥
− €300 + €80 × 4,111407324 = + €28,91
b. De NCW van XK120 zou gelijk geweest zijn aan de NCW van XK150 als de
tussentijds vrijvallende kasstromen (bij project XK120) herbelegd zouden
kunnen worden tegen de IR (15,34%). Bij de NCW-methode veronderstellen
⎡1 − 1,12 6 ⎤
= €80 × 1⎢ ⎥ = €80 × 8,11518904 3 = €649,22.
⎣ 1 − 1,12 ⎦
c. Project XK150 verdient de voorkeur omdat bij dat project een rentabiliteit van
15,34% wordt verwacht, zonder dat de tussentijds vrijvallende bedragen
hoeven te worden herbelegd.
Bij project XK120 gaan we uit van een herbelegging tegen 6%. Dit leidt tot de
volgende eindwaarde:
⎡1 − 1,06 6 ⎤
= €80 × 1⎢ ⎥ = €80 × 6,97531853 7 = €558,03
⎣ 1 − 1,06 ⎦
d.
€80
= € 300 ⇒ €300 × i = €80 ⇒ i = €80 : €300 = 0,26666 (26,27%)
i
V1.4
a. Nee. NUB1400 heeft een langere levensduur en is dus niet goed vergelijkbaar
met NUB1200.
⎡ ⎛ 1 ⎞3 ⎤
⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
⎢ ⎝ 1,14 ⎠ ⎥
Ann (NUB1200) × ⎢ ⎥ = €4.000.000 ⇒
0,14
⎢ ⎥
⎢⎣ ⎥⎦
NUB1400
NCW € 5.000.000
⎡ ⎛ 1 ⎞4 ⎤
⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
⎢ ⎝ 1,14 ⎠ ⎥
Ann (NUB1400) × ⎢ ⎥ = €5.000.000 ⇒
0,14
⎢ ⎥
⎢⎣ ⎥⎦
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
3
⎢ 1 − ⎜ 1,14 ⎟ ⎥
€4.000.000 + €4.000.000 × ⎢ ⎝ ⎠ ⎥ =
⎢ 0,14 ⎥
⎢ ⎥
⎢⎣ ⎥⎦
€4.000.000 (1 + 2,321632027) = €13.286.528,11
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
2
⎢1 − ⎜ ⎥
⎢ ⎝ 1,14 ⎟⎠ ⎥
€5.000.000 + €5.000.000 × =
⎢ 0,14 ⎥
⎢ ⎥
⎣⎢ ⎦⎥
€5.000.000 (1 + 1,646660511) = €13.233.302,55
V1.5
a.
c. Nee, omdat:
- de looptijden van de projecten verschillen;
- de initiële investeringen verschillen.
e. De eindwaarde bedraagt:
€ 120.000 + € 140.000 × 1,08 + € 210.000 × 1,082 = € 120.000 + € 151.200 +
€ 244.944 = € 516.144
V1.6
a. Gemiste opbrengst verkoop kennis € 40.000
Machine - 800.000
Nettowerkkapitaal - 100.000 +
Totaal € 940.000
1/4/2010
1/4/2011
1/4/2020
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
f.
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
9
⎢ 1 − ⎜ 1,12 ⎟ ⎥
NCW = − €940.000 + €173.750 × ⎢ ⎝ ⎠ ⎥ + €423.750 =
⎢ 0,12 ⎥ 1,1210
⎢ ⎥
⎣⎢ ⎥⎦
− €940.000 + €173.750 × 5,328249792 + €136.436,16 =
− €940.000 + €925.783,40 + €136.436,16 = + €122.219,56
h. - Men gaat bij deze methode uit van een herbeleggingsvoet die gelijk is aan
de interne rentabiliteit van het project. Deze herbeleggingsvoet is meestal niet
haalbaar.
- De interne rentabiliteit is een percentage en geeft geen informatie over de
absolute omvang van de waardecreatie.
V 1.7 Platini bv
a1.
1-1 31-12 31-12 31-12 31-12 31-12
2010 2010 2011 2012 2013 2014
a3.
Geld- Geld-
ontvangst uitgave
Extra contributiemarge € 300.000 € 300.000
€620.000 − €100.000 - 104.000
Extra fiscale afschrijvingen = =
5
Extra fiscale Ebit € 196.000
Extra te betalen vennootschapsbelasting = 20% - 39.200 € 39.200
Extra Ebit na vennootschapsbelasting € 156.800
Afschrijvingen - 104.000
Differentiële primaire geldstromen na belasting € 260.800 € 260.800
– € 920.000 0 0 0 0 + € 2.010.153,84
V1.8
a. Kosten fabriek: 3 × € 8.000.000 = € 24.000.000
Aanleg riolering en bestrating: - 7.000.000 +
€ 31.000.000 : 2 = € 15.500.000
(eerste twee jaar)
Initiële investering:
- in eerste jaar: € 9.000.000 (grond) + € 15.500.000 = € 24.500.000 (1-1-2010)
- in tweede jaar: € 15.500.000 (1-1-2011)
b. Resultatenrekening:
Brutowinst: 140 × (€ 120.000 – € 30.000) = € 12.600.000 (tevens ingaande
geldstroom)
Afschrijvingen: € 31.000.000 : 20 = - 1.550.000 –
EBit € 11.050.000
Jaarlijkse geldstromen
(met uitzondering van het laatste jaar): Ingaand: € 12.600.000
Uitgaand: - 2.762.500 –
€ 9.837.500
c. Berekening boekwaarde:
- Fabriek eind twaalfde jaar:
€ 31.000.000 – 12 × € 1.550.000 = € 12.400.000
- Grond - 9.000.000+
Boekwaarde eind twaalfde jaar € 21.400.000
d.
(1-1-2012 =)
1-1-2010 1-1-2011 31-12-2011 31-12-2012 31-12-2022 31-12-2023
Terrein : – € 9.000.000
Fabriek: – € 15.500.000 € 15.500.000 0 € 9.837.500 + € 9.837.500 +€ 32.437.500
– € 24.500.000
↑ ↑
start productie einde 1e jaar
⎡ ⎛ 1 ⎞11 ⎤
⎢1 − ⎜ ⎥
1,13 ⎟⎠ ⎥
€9.837.500 ⎢ ⎝
⎢ 0,13 ⎥
⎢ ⎥
€15.500.000 ⎣ ⎦ + €32.437.500 =
NCW = − €24.500.000 − + 2
1,13 1,13 1,1314
e. Resultatenrekening:
Brutowinst: 140 × (€ 80.000 – € 30.000) = € 7.000.000
(tevens ingaande geldstroom)
Afschrijvingen: (€ 23.000.000 – € 9.000.000) : 8 = - 1.750.000 –
EBit € 5.250.000
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
7
⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
NCW = − €23.000.000 + €5.687.500 ⎢ ⎝ 1,13 ⎠ ⎥ + €14.687.500 =
⎢ 0,13 ⎥ 1,138
⎢ ⎥
⎢⎣ ⎥⎦
= − €23.000.000 + €5.687.500 × 4,422610433 + €5524.847,97 =
= − €23.000.000 + €25.153.596,84 + €5.524.847,97 = + €7.678.444,81
V1.9
a. Vermogenskosten
20% Project 1
2
18%
Pr. 3
16%
14% 13,5%
10%
9%
8% 7,5% 0,6 v.v.l.t.
6%
4%
2%
Interestkosten na belasting:
v.v.l.t.: - tot € 3.000.000: 0,75 × 10% = 7,5%
- boven € 3.000.000: 0,75 × 12% = 9%
v.v.k.t.: - tot € 4.000.000(*): 0,75 × 16% = 12%
- boven € 4.000.000: 0,75 × 18% = 13,5%
(€ 1.600.000 : 0,4 = € 4.000.000)
V1.10
a.
Dividend op t = 1 €6
Marktprijs aandeel (op t = 0) = ⇒ €40 =
Vereiste rentabiliteit Vereiste rentabiliteit
Over het eigen vermogen wordt een vergoeding vereist van € 6 : € 40 = 0,15
(15%).
V1.11
a1.
(bedragen × € 1.000) 31-12-2010 31-12-2011 31-12-2012 31-12-2013
Investering in:
- Fabriek – 19.000
- Nettowerkkapitaal – 3.000 + 3.000
Ontvangsten i.v.m.:
- verkopen + 10.000 + 14.000 + 20.000 + 30.000
- restwaarde + 2.000
Uitgaven i.v.m.:
- variabele kosten – 4.000 – 5.600 – 8.000 – 12.000
- extra overhead – 500 – 500 – 500 – 500
- belastingen – 187,5 – 787,5 – 1.687,5 – 3.687,5
– 22.000 + 5.312,5 + 7.112,5 + 9.812,5 + 18.812,5
b1.
b2. De interne rentabiliteit zal hoger zijn dan 14%. Bij een vermogenskostenvoet
van 14% is de NCW positief, wat betekent dat een hogere rentabiliteit dan
14% wordt gerealiseerd.
V1.12
a1. Omzet – variabele kosten: (1 – 0,6) × (20.000 × € 50) = € 400.000
Gemiste huur (opportunity costs) € 24.000
Extra overheadkosten - 20.000
Extra afschrijvingen: € 400.000 : 4 = -100.000 +
- 144.000 –
Differentiële winst € 256.000
Initiële
investering
Investering in:
- Machines – 400
- Voorraden – 80 (*) + 80
Ontvangsten i.v.m.:
- (verkopen – variabele kosten) + 400 + 400 + 400 + 400
- restwaarde + 40
Uitgaande kastroom i.v.m.:
- gemiste huur – 24 – 24 – 24 – 24
- extra overhead – 20 – 20 – 20 – 20
- belastingen – 64 – 64 – 64 – 74
– 504 + 292 + 292 + 292 + 426
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
3
b. ⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
⎝ 1,15 ⎠ ⎥ €426.000
NCW (per 1-1-2011) = − €504.000 + €292.000 ⎢ + =
⎢ 0,15 ⎥ 1,154
⎢ ⎥
⎢⎣ ⎥⎦
V1.14
a.
Omzet € 3.800.000
Kosten:
Afschrijving: € 14.000.000 : 10 = € 1.400.000
Rente: 0,10 × € 6.000.000 = - 600.000
Exploitatiekosten - 800.000 +
- 2.800.000 –
Ebit € 1.000.000
Beschikbaar
voor aandeelhouders: 2.150 2.150 2.150 2.150 2.150 2.150 2.150 2.150 2.150 –2.350
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
9
⎢1 − ⎜ ⎟ ⎥
Contante waarde van de netto-ontvangsten = €2.150.000 ⎢ ⎝ 1,20 ⎠ ⎥ − €2.350.000 =
⎢ 0,20 ⎥ 1,2010
⎢ ⎥
⎣⎢ ⎦⎥
c./d.
f t/m h.
j. - Het project met de kortste looptijd heeft als voordeel dat na afloop van het
project weer een andere machine aangeschaft kan worden, die technologisch
waarschijnlijk beter is dan de oude types.
- Naarmate de looptijd langer is, neemt de onzekerheid (onder meer over de
verwachte afzet) toe. Dit heeft in deze opgave echter niet geleid tot een
hogere vermogenskostenvoet voor machine X200. Als dat wel het geval
geweest zou zijn, zou de NCW van machine 2 lager uitvallen.
V 1.16
a1. Er is sprake van partiële financiering, omdat het aan te trekken vreemd en
eigen vermogen is afgestemd op dit specifieke project. Bij totale financiering is
de financieringsbehoefte van de onderneming als geheel (niet per afzonderlijk
project) het uitgangspunt voor het aantrekken van eigen en vreemd
vermogen.
b t/m d.
e.
f.
g.
h t/m j
Antwoorden meerkeuzevragen
2.1 d
2.2 a
2.3 b
2.4 d
2.5 b
2.6 c
2.7 c
2.8 d
2.9 c
2.10 a
2.11 b
2.12 b
Antwoorden vraagstukken
V2.1
Verwachte waarde en standaarddeviatie van de rentabiliteit van project 2
Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4 Kolom 5
V2.3
Berekening covariantie en correlatiecoëfficiënt project 1 én 3
Kolom 4 Kolom 4 Kans Berekening covariantie
Tabel 2.2 Tabel 2.3
– 0,04 + 0,02 0,1 (– 0,04 × + 0,02) × 0,1 = – 0,00008
– 0,02 + 0,01 0,2 (– 0,02 × + 0,01) × 0,2 = – 0,00004
0 0 0,4 0 × 0 × 0,4 = 0
+ 0,02 – 0,01 0,2 (+ 0,02 × – 0,01) × 0,2 = – 0,00004
+ 0,04 – 0,02 0,1
(+ 0,04 × – 0,02) × 0,1 = – 0,00008
Covariantie = – 0,00024
Covariantie project 1 én 3
De correlatiecoëfficiënt =
voor project 1 én 3 standaarddeviatie project 1 × standaarddeviatie project 2
– 0,00024
De correlatiecoëfficiënt = =–1
voor project 1 én 3 0,021908902 × 0,010954451
V 2.4 a1. Verwacht rendement project X = 0,3 × 0,24 + 0,5 × 0,14 + 0,2 × – 0,08 =
0,1260 = 12,60%
a2. Verwacht rendement project Y = 0,3 × 0,02 + 0,5 × 0,08 + 0,2 × 0,12 = 0,07 = 7,00%
Variantie X = 0,012484
Of alles in procenten:
0,3 × (24 – 12,6) 2 = 38,9880
0,5 × (14 – 12,6) 2 = 0,9800
2
0,2 × (– 8 – 12,6) = 84,8729
Variantie X = 124,8400
2
b2. 0,3 × (0,02 – 0,07) = 0,000750
2
0,5 × (0,08 – 0,07) = 0,000050
0,2 × (0,12 – 0,07) 2 = 0,000500
Variantie Y = 0,001300
Of alles in procenten:
0,3 × (2 – 7) 2 = 7,5000
0,5 × (8 – 7) 2 = 0,5000
0,2 × (12 – 7) 2 = 5,0000
Variantie Y = 13,0000
d. Verwacht rendement project X+Y = 0,3 × 0,108 + 0,5 × 0,104 + 0,2 × 0,04 =
0,0924 = 9,24%
Of alles in procenten:
0,3 × (10,8 – 9,24) 2 = 0,7301
2
0,5 × (10,4 – 9,24) = 0,6728
0,2 × ( 4 – 9,24) 2 = 5,4915
Of alles in procenten:
0,3 × (24 – 12,6) × (2 – 7) = – 17,1
0,5 × (14 – 12,6) × (8 – 7) = + 0,7
0,2 × (– 8 – 12,6) × (12 – 7) = – 20,6
g. Covariantie X,Y
Correlatiecoëfficiënt =
Standaarddeviatie X × standaarddeviatie Y
– 0,0037 – 0,0037
Correlatiecoëfficiënt = = = – 0,92
0,1117 × 0,0361 0,00403237
V2.5
a1./a2. Verwachte waarde en standaarddeviatie van de rentabiliteit van project Z1
(bedragen in € )
Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4 Kolom 5
1.281.000.000
Verwachte waarde van de netto Variantie van
contante waarde = + 53.000 de rentabiliteit = 1.281.000.000
Z2 valt af, omdat het dezelfde verwachte waarde heeft als Z3 maar een hoger
risico (grotere standaarddeviatie). De risicoafkerige beslisser zal Z3 verkiezen
boven Z2.
V2.6
a1./a2.
Tabel 1
Verwachte waarde en standaarddeviatie van de NCW’s van project Q1
(bedragen in € )
Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4 Kolom 5
Geschatte Kans Kolom 1 Kolom 1 (Kolom 4)2
NCW × – ×
Kolom 2 Verwachte waarde Kans
– 40.000 0,2 – 8.000 – 40.000 – 62.000 = – (–102.000)2 × 0,2
+ 80.000 0,5 + 40.000 102.000 =2.080.800.000
+ 100.000 0,3 + 30.000 + 80.000 – 62.000 = + (+18.000)2 × 0,5 =
+ 62.000 18.000 162.000.000
+ 100.000 – 62.000 = +
(+38.000)2 × 0,3 =
38.000
433.200.000
2.676.000.000
Verwachte NCW = + 62.000 Variantie NCW = 2.676.000.000
Tabel 2
Verwachte waarde en standaarddeviatie van de NCW’s van project Q2
(bedragen in € )
Tabel 3
Verwachte waarde en standaarddeviatie van de NCW’s van project Q3
(bedragen in € )
Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4 Kolom 5
Geschatte Kans Kolom 1 Kolom 1 (Kolom 4)2
NCW x – x
Kolom 2 Verwachte waarde Kans
+ 140.000 0,2 + 28.000 + 140.000 – 60.000 = + (+ 80.000)2 × 0,2
+ 94.000 0,5 + 47.000 80.000 =1.280.000.000
– 50.000 0,3 – 15.000 + 94.000 – 60.000 = + (+ 34.000)2 × 0,5 =
+ 60.000 34.000
578.000.000
– 50.000 – 60.000 = –
(– 110.000)2 × 0,3
110.000
=3.630.000.000
5.488.000.000
Verwachte NCW = + 60.000 Variantie NCW = 5.488.000.000
b1./b2.
Berekening covariantie en correlatiecoëfficiënt project Q1 én Q2
Kolom 4 Kolom 4 Kans Berekening covariantie
Tabel 1 Tabel 2
– 102.000 – 115.000 0,2 ( – 102.000 × – 115.000) × 0,2 = + 2.346.000.000
+ 18.000 + 10.000 0,5 ( + 18.000 × + 10.000) × 0,5 =+ 90.000.000
+ 38.000 + 60.000 0,3 (+ 38.000 × + 60.000) × 0,3 =+ 684.000.000
Covariantie = + 3.120.000.000
covariantie project Q1 én Q2
De correlatiecoëfficiënt =
project Q1 én Q2 standaarddeviatie project Q1 × standaarddeviatie project Q2
+ 3.120.000.000
De correlatiecoëfficiënt = = + 0,981641793
voor project Q1 én Q2 51.730,07 × 61.441,03
c1./c2.
Berekening covariantie en correlatiecoëfficiënt project Q1 én Q3
Kolom 4 Kolom 4 Kans Berekening covariantie
Tabel 1 Tabel 3
– 102.000
+ 18.000 + 80.000 0,2 (– 102.000 × + 80.000) × 0,2 = – 1.632.000.000
+ 38.000 + 34.000 0,5 (+ 18.000 × + 34.000) × 0,5 = + 306.000.000
– 110.000 0,3 (+ 38.000 × – 110.000) × 0,3 = – 1.254.000.000
Covariantie = – 2.580.000.000
covariantie project Q1 én Q3
De correlatiecoëfficiënt =
project Q1 én Q3 standaarddeviatie project Q1 × standaarddeviatie project Q3
– 2.580.000.000
De correlatiecoëfficiënt = = – 0,673239469
project Q1 én Q3 51.730,07 × 74.081,04
12.691.000.000
Verwachte NCW = 122.000 Variantie van
de NCW =
12.691.000.000
3.004.000.000
Verwachte NCW = 122.000 Variantie van de NCW =
3.004.000.000
De standaarddeviatie van de NCW van de projecten Q1+Q3 is:
√ 3.004.000.000 = 54.808,76
Conclusie:
Projecten Q1+Q2 Projecten Q1+Q3
Verwachte NCW € 122.000 € 122.000
Standaarddeviatie NCW € 112.654,34 € 54.808,76
V2.7
a1./a2.
Tabel 1
Verwachte waarde en standaarddeviatie van de NCW’s van project A
(bedragen in € )
Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4 Kolom 5
Geschatte NCW Kans Kolom 1 Kolom 1 (Kolom 4)2
× – ×
Kolom 2 Verwachte waarde Kans
- 23.000 0,3 – 6.900 – 23.000 – 44.000 = – (– 67.000)2 × 0,3 =
67.000 1.346.700.000
+ 65.000 0,4 26.000 + 65.000 – 44.000 = + (+ 21.000)2 × 0,4 =
21.000
176.400.000
+ 83.000 0,3 + 24.900 + 83.000 – 44.000 = +
(+ 39.000)2 × 0,3 =
+ 44.000 39.000
456.300.000
1.979.400.000
Verwachte NCW = + 44.000 Variantie NCW =
1.979.400.000
Tabel 2
Verwachte waarde en standaarddeviatie van de NCW’s van project B
(bedragen in € )
Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4 Kolom 5
Geschatte NCW Kans Kolom 1 Kolom 1 (Kolom 4)2
× – ×
Kolom 2 Verwachte waarde Kans
+ 120.000 0,3 + 120.000 – 57.000 = (+ 63.000) × 0,3 =
+ 36.000 2
+ 63.000 1.190.700.000
+ 75.000 0,4 + 30.000 + 75.000 – 57.000 = (+ 18.000)2 × 0,4 =
+ 18.000
129.600.000
– 30.000 0,3 – 9.000 – 30.000 – 57.000 =
(– 87.000)2 × 0,3 =
– 87.000
2.270.700.000 =
+ 57.000
3.591.000.000
Verwachte NCW = + 57.000 Variantie NCW =
3.591.000.000
5.061.000.000
Verwachte NCW = 57.000 Variantie NCW =
5.061.000.000
covariantie project A én B
De correlatiecoëfficiënt =
voor project A én B standaarddeviatie project A × standaarddeviatie project B
– 2.133.000.000
De correlatiecoëfficiënt = = – 0,8
voor project A én B 44.490,45 × 59.924,95
covariantie project A én C
De correlatiecoëfficiënt =
voor project A én C standaarddeviatie project A × standaarddeviatie project C
+ 3.165.000.000
De correlatiecoëfficiënt = =+1
voor project A én C 44.490,45 × 71.140,71
1.304.400.000
Verwachte NCW = 101.000 Variantie van
de NCW = 1.304.400.000
13.370.400.000
Verwachte NCW = + 101.000 Variantie van
de NCW = 13.370.400.000
Conclusie:
Projecten A+B Projecten A+B
Verwachte NCW € 101.000 € 101.000
Standaarddeviatie NCW € 36.116,48 € 115.630,45
V2.8
a. Vereiste vermogenskostenvoet voor dit project: 6% + 1,6 (18% – 6%) =
25,2 %
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
10
⎢1 − ⎜ ⎥
⎢ ⎝ 1,252 ⎟⎠ ⎥
NCW van het project = − €1.000.000 + €240.000 =
⎢ 0,252 ⎥
⎢ ⎥
⎣⎢ ⎦⎥
− €1.000.000 + €240.000 × 3,54892374 = − €148.258,30
Conclusie: omdat de NCW negatief is, komt dit project niet voor uitvoering in
aanmerking.
a2.
Geld- Geld-
ontvangst uitgave
€ 3.300.000 − € 300.000
Extra fiscale afschrijvingen = = - 600.000
5
Afschrijvingen - 600.000
+ € 138.125,36
– € 3.470.000 0 0 0 0 + € 5.904.649,01
Beslismoment
b5. Het project is aanvaardbaar, omdat het (naar verwachting) tot een waardecreatie
van € 138.125,36 (= NCW) leidt en de interne rentabiliteit (16,60%) meer
bedraagt dan de vereiste vermogenskostenvoet (15%).
Echter bij beide methoden veronderstellen we dat tegen een bepaalde
herbeleggingsvoet kan worden herbelegd:
– bij de NCW-methode is dat tegen de gebruikte vermogenskostenvoet (hier 15%);
– bij de interne rentabiliteit tegen de berekende interne rentabiliteit (hier 16,60%).
b6. Bij de beslissing op 1 januari 2010 is een aantal gelduitgaven uit het verleden
(maar die wel ten laste van dit project komen) buiten beschouwing gelaten.
Dit zijn de kosten van het ontwikkelingsproject: de kosten
van het onderzoek € 800.000
Hiervan is in de berekening van de differentiële geldstromen
meegenomen - 450.000
Gedeelte van de kosten die niet in de calculatie zijn
meegenomen (sunk costs) € 350.000
Ondanks dit verlies is het toch beter om op 1 januari 2010 met het project door te
gaan (als de tussentijds vrijvallende bedragen tegen 15% kunnen worden
herbelegd). Als Berluga bv op 1 januari 2010 zou besluiten met het project te
stoppen, dan zou haar verlies € 450.000 bedragen.
d1. De risicovrije voet is het rendement dat kan worden behaald op een belegging
waaraan geen risico’s zijn verbonden. Als voorbeeld daarvan nemen we vaak
het rendement op staatsobligaties (van een financieel sterk land).
e1. Het Capital Asset Pricing Model is een theoretisch model om de prijsvorming van
beleggingsobjecten te bepalen (berekenen). Op de vermogensmarkt worden de
prijzen uitgedrukt in een percentage. Het CAPM kunnen we gebruiken om de
vereiste rentabiliteit (uitgedrukt in een %) op bijvoorbeeld aandelen Philips te
berekenen.
e2. Het CAPM gaat onder meer uit van de volgende veronderstellingen:
– Alle participanten op de vermogensmarkt kunnen gelijktijdig en kosteloos over
alle relevante informatie beschikken. Dat is in werkelijkheid niet het geval.
– Het risico van een beleggingsobject hangt uitsluitend af van het systematisch
risico (β). In werkelijkheid is het risico van een beleggingsobject afhankelijk
van meer factoren.
– Alle beleggingsobjecten zijn onbeperkt deelbaar. In werkelijkheid zijn er ook
projecten (bijvoorbeeld beleggingen in onroerend goed) waarin alleen voor
heel grote bedragen kan worden deelgenomen.
V2.10
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
6
⎢1 − ⎜ ⎥
⎢ ⎝ 1,107 ⎟⎠ ⎥
a2. NCW (project V-6) = €160.000 − €600.000 = €82.776,38
⎢ 0,107 ⎥
⎢ ⎥
⎣⎢ ⎦⎥
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
6
⎢ 1 − ⎜ 1,094 ⎟ ⎥
NCW (project V-12) = €150.000 ⎢ ⎝ ⎠ ⎥ − €600.000 = €64.938,04
⎢ 0,094 ⎥
⎢ ⎥
⎢⎣ ⎥⎦
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
6
⎢1 − ⎜ ⎥
⎢ ⎝ 1,055 ⎟⎠ ⎥
NCW (project V-6) = €160.000 − €600.000 = €199.284,85
⎢ 0,055 ⎥
⎢ ⎥
⎣⎢ ⎥⎦
⎡ ⎛ 1 ⎞ ⎤
6
⎢1 − ⎜ ⎥
⎢ ⎝ 1,055 ⎟⎠ ⎥
NCW (project V-12) = €150.000 − €600.000 = €149.329,55
⎢ 0,055 ⎥
⎢ ⎥
⎣⎢ ⎦⎥
Als voor project V-6 zou worden gekozen, neemt het risico toe met 20%
((€ 12.000 – € 10.000) : € 10.000 = 0,20)) ten opzichte van project V-12.
Gezien de gehanteerde beslissingsregel zou de NCW van project V-6 met
meer dan 2 × 20% = 40% moeten toenemen, wil project V-6 de voorkeur
verdienen.
De toename van de NCW van project V-6 (zonder rekening te houden met
risico) = (€ 199.284,85 – € 149.329,55) : € 149.329,55 = 0,3345 (33,45%). Dit
is minder van de minimaal vereiste 40%, zodat project V-12 de voorkeur
verdient.
c1. Op grond van de gewijzigde beslissingsregel zou de NCW van project V-6 met
meer dan 1,5 × 20% = 30% moeten toenemen, wil project V-6 de voorkeur
verdienen.
De NCW van project V-6 (zonder rekening te houden met risico) neemt toe
met 0,3345 (33,45%). Dit is meer van de minimaal vereiste 30%, zodat nu
project V-6 de voorkeur verdient.
V2.11
Project Rood levert voor iedere euro extra risico een extra verwachte NCW op
van
€ 36.000 : € 42.000 = € 0,86 extra NCW/ € extra risico.
De eis is: minimaal € 2 extra NCW/ € extra risico.
Project Rood valt af. Kiezen voor project Groen.
b. Negatief: als de NCW bij project Groen laag is, is de NCW van project Zwart juist
hoog en andersom: als de NCW bij project Groen hoog is, is de NCW van
project Zwart juist laag.
c. Dan gaat de voorkeur uit naar project Rood. Project Rood levert € 0,86 extra
NCW op, per euro extra risico. Dat ligt boven de eis.
Goed Niet
(kans = 0,3) exploiteren
€ 0,00
Resultaat
marktonderzoek H 0,4 + € 3.000.000
L 0,27 – € 1.800.000
Niet
Op beslismoment t = 1 geldt:
- exploiteren met vooraf een marktonderzoek te verrichten, geeft een NCW =
0,3 × € 1.470.000 + 0,6 × 1.280.000 + 0,1 × 0 = + € 1.209.000. Na aftrek van
de kosten van het marktonderzoek resteert een NCW = € 1.209.000 –
€ 200.000 = + € 1.009.000.
- exploiteren zonder vooraf een marktonderzoek te verrichten, geeft een NCW
van + € 982.000 (zie beslismoment 5).
Antwoorden meerkeuzevragen
3.1 a
3.2 d
3.3 b
3.4 c
3.5 c
3.6 a
3.7 d
Antwoorden vraagstukken
V3.1 a.
b en c.
d.
e. Als de onderwijsinstelling ook belasting had moeten betalen, zouden de kosten van de
leasetermijnen fiscaal aftrekbaar zijn. Daardoor dalen de kosten (na aftrek van
belastingen) en wordt leasing aantrekkelijker voor Brainwash.
V3.2
a.
b.
c. Doordat bij vraag b in de eerste jaren meer mag worden afgeschreven, worden de
belastingbesparingen die daaruit voortvloeien naar voren geschoven. Hierdoor wordt
de contante waarde van de kosten lager en wordt leasing aantrekkelijk voor
Easybus bv (€ 72.229,10 versus € 72.289,51).
V3.3
a.
b.
c t/m g.
V3.4
a. Stel gemiddelde kostprijs is P.
Stel de levensduur is één jaar.
Gelduitgaven:
Aankoop € 400.000
Complementaire
kosten: € 80.000
Geldontvangsten:
- verkoop producten 8 000 × P
- restwaarde € 270.000
Gelduitgaven:
Aankoop € 400.000
Complementaire
kosten: € 80.000 € 105.000
Geldontvangsten:
- verkoop producten 8 000 × P 10 000 × P
- restwaarde € 120.000
Gelduitgaven:
Aankoop € 400.000
Complementaire
kosten: € 80.000 € 105.000 € 144.200
Geldontvangsten:
- verkoop producten 8 000 × P 10 000 × P 12 000 × P
- restwaarde € 60.000
Contante waarde geldontvangsten = Contante waarde gelduitgaven
Gelduitgaven:
Aankoop € 400.000
Complementaire
kosten: € 80.000 € 105.000 € 144.200 € 200.000
Geldontvangsten:
- verkoop producten 8 000 × P 10 000 × P 12 000 × P 8 000 × P
- restwaarde € 30.000
V3.5
Stel de resterende levensduur is één jaar.
Geldontvangsten:
- verkoop producten € 240.000 (= 12 000 × € 200)
- restwaarde - 4.000 +
€ 244.000
144.200 €244.000
NCW (nog één jaar doorgaan) = − €10.000 − + =
1,12 1,12
− €10.000 − €128.750 + €217.857,14 ⇒ + €79.107,14
Gelduitgaven:
Opgeofferde restwaarde: € 10.000
Complementaire
kosten: € 144.200 € 200.000
Geldontvangsten:
- verkoop producten € 240.000 € 160.000 (= 8 000 × € 20)
- restwaarde € 0
Totaal: – € 10.000 + € 95.800 – € 40.000
€95.800 €40.000
NCW (nog twee jaar doorgaan) = − €10.000 + − =
1,12 1,122
− €10.000 + €85.535,71 − €31.887,76 = + €43.647,95
V3.6
a. Stel gemiddelde prijs per kilometer is K.
Stel de levensduur is één jaar.
Gelduitgaven:
Aankoop € 80.000
Complementaire
kosten: € 100.000
Geldontvangsten:
- verkoop producten 260 000 × K
- restwaarde € 60.000
Geldontvangsten:
- verkoop producten 260 000 × K 260 000 × K
- restwaarde € 45.000
Gelduitgaven:
Aankoop € 80.000
Complementaire
kosten: € 100.000 € 100.000 € 100.000
Geldontvangsten:
- verkoop producten 260 000 × K 260 000 × K 260 000 × K
- restwaarde € 35.000
3 3
⎛ 1 ⎞ ⎛ 1 ⎞
1 −⎜ ⎟ 1 − ⎜ ⎟
⎝ 1,09 ⎠ × K + €35.000 ⎝ 1,09 ⎠
260. 000 = €80.000 + €100.000 ⇒
0,09 1,093 0,09
260.000 × 2,531294665 × K + €27.026,4218 = €80.000 + €100.000 × 2,531294665 ⇒
658.136,6131 × K = €306.103,0447 ⇒
K = €0,465106
Gelduitgaven:
Aankoop € 80.000
Complementaire
kosten: € 100.000 € 100.000 € 100.000 € 100.000
Geldontvangsten:
- verkoop producten 260 000 × K 260 000 × K 260 000 × K 260 000 × K
- restwaarde € 29.000
4 4
⎛ 1 ⎞ ⎛ 1 ⎞
1 −⎜ ⎟ 1 − ⎜ ⎟
⎝ 1,09 ⎠ × K+ €29.000 ⎝ 1,09 ⎠ ⇒
260. 000 = €80.000 + €100.000
0,09 1,094 0,09
260.000 × 3,239719877 × K + €20.544,33112 = €80.000 + €100.000 × 3,239719877 ⇒
842.327,1679 × K = €383.427,6565 ⇒
K = €0,4552
Gelduitgaven:
Aankoop € 80.000
Complementaire
kosten:€ 100.000 € 100.000 € 100.000 € 100.000 € 160.000
Geldontvangsten:
- verkoop
producten260 000 × K 260 000 × K 260 000 × K 260 000 × K 200 000 × K
- restwaarde € 24.000
4
⎛ 1 ⎞
1 −⎜ ⎟
⎝ 1,09 ⎠ 200.000 × K €24.000
260. 000 × K+ + =
0,09 1,095 1,095
4
⎛ 1 ⎞
1 − ⎜ ⎟
€80.000 + €100.000 ⎝ 1,09 ⎠ + €160.000 ⇒
0,09 1,095
260.000 × 3,239719877 × K + 129.986,2773 × K + €15.598,35327 =
€80.000 + €100.000 × 3,239719877 + €103.989,0218 ⇒
972.313,4452 × K = 492.362,6562 ⇒
K = €0,506383
Stel de levensduur is zes jaar.
Gelduitgaven:
Aankoop € 80.000
Complementaire kosten:
€ 100.000 € 100.000 € 100.000 € 100.000 € 160.000 € 180.000
Geldontvangsten:
- verkoop producten
260 000 × K 260 000 × K 260 000 × K 260 000 × K 200 000 × K 200 000×K
- restwaarde € 20.000
4
⎛ 1 ⎞
1- ⎜ ⎟
€80.000 + €100.000 ⎝ 1,09 ⎠ + €160.000 + €180.000 ⇒
0,09 1,09 1,096
260 000 × 3,239719877 × K + 129 986,2773 × K + 119 253,4654 × K + €11.925,34654 =
€80.000 + €100.000 × 3,239719877 + €103.989,0218 + €107.328,1188 ⇒
1.091.566,911 × K = €603.363,7818 ⇒
K = €0,55275
Bij een gebruiksduur van vier jaar is de kostprijs per kilometer het laagst. De
economische levensduur is vier jaar.
c1. (bedragen in € )
Jaar (1) (2) (3) (4) = 1 – 2 – 3
Geldswaarde Vermogenskosten Complementaire Vergoeding
productie kosten voor
afschrijvingen
1 118.300 7.200 100.000 11.100
2 118.300 6.201 100.000 12.099
3 118.300 5.112,09 100.000 13.187,91
4 118.300 3.925,18 100.000 14.374,82
Totaal 50.761,73
V3.7
Stel de resterende levensduur is één jaar.
Geldontvangsten:
- kilometervergoeding € 91.000 (= 260.000 × € 0,35)
- restwaarde - 6.000 +
€ 97.000
€100.000 €97.000
NCW (nog één jaar doorgaan) = − €10.000 − + =
1,09 1,09
− €10.000 − €91.743,12 + €88.990,83 ⇒ NCW = − €12.752,29
Gelduitgaven:
Opgeofferde restwaarde € 10.000
Complementaire
kosten € 100.000 € 160.000
Geldontvangsten:
- kilometervergoedingen € 91.000 € 70.000
(= 200 000 × € 0,35)
- restwaarde € 2.000
Totaal – € 9.000 – € 88.000
€9.000 €88.000
NCW (nog twee jaar doorgaan) = − €10.000 − − =
1,09 1,092
− €10.000 − €8.256,88 − €74.067,84 ⇒
NCW = − €92.324,72
Gelduitgaven:
Opgeofferde
restwaarde € 10.000
Complementaire
kosten € 100.000 € 160.000 € 180.000
Geldontvangsten:
- kilometervergoedingen
€ 91.000 € 70.000 € 70.000 (= 200 000 × € 0,35)
- restwaarde € 0
Totaal –€ 9.000 –€ 90.000 –€ 110.000
V3.8
Tijdlijn met de geldstromen van het alternatief ‘vervangen’.
Aanschaf nieuwe
machine: – € 600.000 Restwaarde: € 100.000
Inruil oude: + € 400.000
Belasting-
ontvangst over Belasting over
boekverlies: + € 28.000 (1) boekwinst: – 35.000
– € 172.000 + € 65.000
1 2 3 4 5 6
Besparing variabele
productiekosten: (2) + 200.000
Extra energiekosten:(3) – 60.000
Extra belastingen (4): – 42.000
Jaarlijks: + € 98.000 +€ 98.000 +€ 98.000 +€ 98.000 +€ 98.000 +€ 98.000
6
⎛ 1 ⎞
1 − ⎜ ⎟
NCW (van vervangen) = − €172.000 + €98.000 ⎝ 1,12 ⎠ + €65.000 =
0,12 1,126
− €172.000 + €98.000 × 4,111407324 + €32.931,02 = + €263.848,94
Conclusie: vervangen, omdat de NCW van het alternatief vervangen positief is.
Toelichtingen bij berekeningen:
1. Belastingbesparing door boekverlies: 0,35 × ( € 480.000 – € 400.000)
2. Besparing variabele productiekosten: 10 000 000 kg × € 200/10 000 kg =
€ 200.000
3. Extra energiekosten: 10 000 000 kg × € 60/10 000 kg = € 60.000
4. Berekening van de extra te betalen belastingen:
V3.9
a. Loonkosten: 2 × € 27.000 = € 54.000
Overige complementaire kosten: 4 × € 13.000 = - 52.000 +
Uitgaande geldstromen € 106.000
aan het eind van ieder jaar
Aanschaf nieuwe
machine: – € 480.000 Restwaarde
nieuwe machine + €100.000
Inruil vier oude
machines + € 200.000 Gemiste inruil vier
Belastingbesparing door oude machines – € 50.000
boekverlies (1) + € 7.500
Vrijval voorraad hout + € 30.000 Lagere vrijval hout – € 30.000
+ € 20.000
Lagere gelduitgaven in verband
met complementaire kosten: (2) + € 113.000 + € 113.000 + € 113.000 +€ 113.000
Extra te betalen belastingen: (3) – € 23.800 –€ 23.800 – € 23.800 – € 23.800
Differentiële
kasstromen: – € 232.500 + € 89.200 + € 89.200 + € 89.200 + € 89.200
+ 20.000
€ 109.200
c.
3
⎛ 1 ⎞
1 − ⎜ ⎟
NCW (van vervangen) = − €232.500 + €89.200 ⎝ 1,12 ⎠ + €109.200 =
0,12 1,124
− €232.500 + €89.200 × 2,401831268 + €69.398,57 = + €51.141,92
Conclusie: vier oude machines vervangen door één nieuwe, omdat de netto
contante waarde van vervangen positief is.
V3.10
a. Berekening kasstromen:
Op tijdstip 0:
(5) Door de overgang van de oude op de nieuwe machine valt op dat moment
( t = 0) € 12.000 van het nettowerkkapitaal vrij.
Bij de beëindiging van de productie ( in het geval voor de nieuwe machine
gekozen wordt) valt dit bedrag niet meer vrij. De vrijval van het
nettowerkkapitaal is bij de nieuwe machine € 12.000 lager dan wanneer men
met de oude machine zou zijn doorgegaan.
Bedragen in €
1 2 3 4 5 6
– 1.918.000 +325.500 +325.500 +325.500 +325.500 +325.500 +325.500
+888.000
6
⎛ 1 ⎞
1 − ⎜ ⎟
NCW (van vervangen) = − €1.918.000 + €325.500 ⎝ 1,12 ⎠ + €888.000 =
0,12 1,126
− €1.918.000 + €325.500 × 4,111407324 + €449.888,44 = − €129.848,48
– 1.040
1 2 3 4 5 6
6
⎛ 1 ⎞
1 − ⎜ ⎟
NCW (van doorgaan) = − €1.040.000 + €330.000 ⎝ 1,12 ⎠ + €100.000 =
0,12 1,126
− €1.040.000 + €330.000 × 4,111407324 + €50.663,11 = + €367.427,53
Antwoorden meerkeuzevragen
4.1 a
4.2 d
4.3 c
4.4 b
4.5 c
4.6 d
4.7 d
Antwoorden vraagstukken
V 4.1
a. Product A
Aantal producten per m2 = 1 m2 : 0,025 m2 = 40
Brutowinst per m2 = 40 × € 0,12 = € 4,80
Aantal malen per jaar dat de inhoud van een m2 schapruimte wordt verkocht =
300 : 2 = 150
Totale brutowinst per m2 schapruimte = 150 × € 4,80 = € 720
Product B
Aantal producten per m2 = 1 m2 : 0,02 m2 = 50
Brutowinst per m2 = 50 × € 0,28 = € 14,00
Aantal malen per jaar dat de inhoud van een m2 schapruimte wordt verkocht =
300 : 6 = 50
Totale brutowinst per m2 schapruimte = 50 × € 14,00 = € 700
Conclusie: product A verdient de voorkeur.
b. Product A
Aantal producten per m2 = 1 m2 : 0,025 m2 = 40
Winst per m2 = 40 × (€ 0,12 - € 0,04) = € 3,20
Aantal malen per jaar dat de inhoud van een m2 schapruimte wordt verkocht =
300 : 2 = 150
Totale brutowinst per m2 schapruimte = 150 × € 3,20 = € 480
Product B
Aantal producten per m2 = 1 m2 : 0,02 m2 = 50
Winst per m2 = 50 × (€ 0,28 - € 0,03 )= € 12,50
Aantal malen per jaar dat de inhoud van een m2 schapruimte wordt verkocht =
300 : 6 = 50
Totale brutowinst per m2 schapruimte = 50 × € 12,50 = € 625
Conclusie: product B verdient de voorkeur.
c. Dat mag omdat de hoogte van product A gelijk is aan de hoogte van product B.
d. Naast de inkoopprijs van de producten en de direct product costs moet nog
rekening worden gehouden met allerlei indirecte kosten, zoals de kosten van
huisvesting, kosten van administratie en directie, en reclamekosten.
V 4.2
a1. Beauty booster
Aantal lagen = schaphoogte : hoogte van het product = 35 cm : 10 cm = 3,5. Dus
3 lagen.
Aantal producten per laag = 1 m2 : (0,1 m2 × 0,1 m2 ) = 100
Aantal producten per m2 = 3 lagen × 100 per laag = 300
Aantal keren per jaar dat 1 m2 schapinhoud wordt verkocht = 300 : 3 = 100
Totale afzet per jaar = 100 × 300 = 30 000
a2. Extreme make-over
Aantal lagen = schaphoogte : hoogte van het product = 35 cm : 15 cm = 2,33. Dus
2 lagen.
Aantal producten per laag = 1 m2 : (0,05 m2 × 0,05 m2 ) = 400
Aantal producten per m2 = 2 lagen × 400 per laag = 800
Aantal keren per jaar dat 1 m2 schapinhoud wordt verkocht = 300 : 12 = 25
Totale afzet per jaar = 25 × 800 = 20 000
b1. DPC Beauty booster per m2 per jaar (per keer dat de schapinhoud wordt
verkocht) = 300 × € 0,05 = € 15. De schapinhoud wordt 100 keer per jaar
omgezet.
Totale DPC = 100 × € 15 = € 1.500 per m2 per jaar (= 30 000 × € 0,05 = € 1.500).
b2. DPC Extreme make-over per m2 per jaar (per keer dat de schapinhoud wordt
verkocht) = 800 × € 0,12 = € 96. De schapinhoud wordt 25 keer per jaar omgezet.
Totale DPC = 25 × € 96 = € 2.400 per m2 per jaar (= 20 000 × € 0,12 = € 2.400).
b3. Beauty booster
Totale brutowinst per m2 per jaar = 30 000 × € 0,20 = € 6.000
2
Totale DPC per m per jaar = - 1.500
2
Bijdrage (ter dekking overige kosten) per m per jaar € 4.500
Extreme make-over
Totale brutowinst per m2 per jaar = 20 000 × € 0,32 = € 6.400
2
Totale DPC per m per jaar = - 2.400
Bijdrage (ter dekking overige kosten) per m2 per jaar € 4.000
Conclusie: Beauty booster verdient de voorkeur.
b4. Het verschil in hoogte van de producten is verwerkt in het aantal lagen per m2
schapruimte. Bij Beauty booster kunnen er drie lagen per schap en bij Extreme
make-over twee lagen per schap.
c. Sommige producten worden in het assortiment opgenomen, omdat ze er nu
eenmaal bij horen (een verkoper van sigaretten verkoopt ook shag en vloeitjes).
Ook komt het voor dat een product als lokkertje wordt aangeboden. Op dit
product wordt mogelijk verlies geleden, maar de ondernemer verwacht dat de
klant daardoor ook andere producten gaat kopen waarop wel winst wordt
gemaakt.
V4.3
Het gevraagde interestpercentage stellen we gelijk aan y.
Opslagkosten :
1 1
× 990 × € 4 + × 500 × € 0,80 +
2 2
1
× 490 × y × € 5 + € 14.400 = € 16.580 + 12,25y
2
Bestelkosten :
12 000
× € 200 + 12.000 = € 14.424,24
990
Opslagkosten :
1 1
× 1 000 × € 4 + × 500 × € 0,80 +
2 2
1 y
× 500 × × € 5 + € 14.400 = € 16.600 + € 12,5y
2 100
12 000
Bestelkosten : × € 200 + 12.000 = € 14.400
1000
V4.3
a1. De variabele opslagkosten per eenheid bestaan uit opslagkosten (exclusief
vermogenskosten) en vermogenskosten = € 178,60 + 0,14 × € 10 = € 180
1
Variabele opslagkost en = q × €180 = €90 q
2
24.000
Vaste bestelkosten per jaar = × € 150 = €3.600.000 q -1
q
b. Voorraadkosten
(in € per jaar)
Totale kosten
50.000
Opslagkosten
40.000
30.000
20.000
10.000
Bestelkosten
0
0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600
c1. De totale kosten stijgen sterk als er meer wordt besteld dan de optimale
bestelgrootte. In de figuur in voorbeeld 4.2 in het theorieboek blijven de totale
voorraadkosten vrij constant, als meer dan de optimale bestelgrootte wordt
besteld.
c2. De opslagkosten zijn in dit voorbeeld veel hoger dan bij het voorbeeld uit het
theoriegedeelte. Daardoor stijgen de totale voorraadkosten ook sterk als er
meer wordt besteld dan de optimale bestelgrootte (de opslagkosten nemen
sterk toe).
2 × €150 × 24 000
d1. De optimale bestelgrootte = = 40.000 = 200
€180
d2. Als de bestelhoeveelheid afwijkt van de optimale bestelgrootte leidt dit tot een
aanmerkelijke stijging van de voorraadkosten. Uit de figuur bij vraag b. blijkt
dat rond de optimale bestelgrootte de totale voorraadkosten sterk stijgen. Een
(geringe) afwijking van de optimale bestelgrootte leidt dan tot een aanzienlijke
stijging van de voorraadkosten.
V4.4
a.
2 × 52 × 1 200
De optimale bestelgroo tte = = 2 496 = 50
€30 + 0,10 x €200
60
Roulerende
voorraad
10
0 Veiligheidsvoorraad
15 30 45 dagen
Voorraadkosten € 6.598
c.
1 200
Verbruik tijdens levertijd: × 21 dagen = 70 stoelen
360
40
Roulerende
voorraad
10
Veiligheidsvoorraad
0
Tijd
Er kunnen per keer maximaal 40 – 10 = 30 stoelen worden besteld.
40 + 10
Opslagkosten : x €50 = - 1.250
2
Voorraadkosten € 6.930
V4.5
2 × 26,05 × 24 000
a. De optimale bestelgrootte = = 250 080 = 500
€1 + 0,10 × €40
1500
Roulerende voorraad
1000
Veiligheidsvoorraad
0
1 2 3 4 5 weken
1 500 + 1 000
Opslagkosten: × €5 = - 6.250,00
2
Voorraadkosten € 19.500,40
d.
2000
Verbruik tijdens levertijd: × 7 dagen = 700
20
1 000 + 1 250
Opslagkosten: × €5 = - 5.625,00
2
Voorraadkosten € 20.125,80
V4.6
a. Bestelkosten: - vast: ( 200 000 : 20 000) × € 150 = € 1.500
- variabel: 200 000 × € 1,50 = -300.000
Opslagkosten: - vast -150.000
24 000 + 4 000
- variabel: × €4 = - 56.000
2
Voorraadkosten € 507.500
b.
c.
Gebeurtenis Bestelgrootte
Neemt toe Neemt af Blijft gelijk
1 x
2 x
3 x
4 x
6 x
7 x
7 x
e. Op dit moment worden er 20 000 stuks per keer besteld. Door de optimale
bestelgrootte (3 873) aan te houden, neemt het totale geïnvesteerde
vermogen af. Bovendien nemen de voorraadkosten af, waardoor het
bedrijfsresultaat toeneemt.
De rentabiliteit van het totale vermogen (bedrijfsresultaat : totaal vermogen)
neemt door bovenstaande wijzigingen toe.
V4.7
a.
2 × €90 × 1 000
De optimale bestelgrootte = = 90 000 = 300
€1 + 0,01 × €100
450
Roulerende
voorraad
150
Veiligheidsvoorraad
0
9 18 27 36 Dagen
12 dagen levertijd
Voorraadkosten € 136.800
c.
12 000
Verbruik tijdens levertijd: × 12 dagen = 400
360
Er is één bestelling onderweg: 300 –
100
Veiligheidsvoorraad 150 +
Bestelniveau 250
d.
Gebeurtenis Bestelgrootte
V4.8
a.
40 000
0
2 4 6 weken
40 000 + 0
- variabel: × €0,015 × 12 = - 3.600
2
Voorraadkosten € 21.600
c1. De nieuwe zending komt één week te laat binnen. De neen-verkopen zijn
gelijk aan de omzet van één week = 20 000 liter.
d1. Het verbruik per werkweek is: 1 440 000 : 48 = 30 000 liter.
De voorraad is voldoende voor een afzet van 40 000 : 30 000 = 1 1/3 week.
Gedurende 2/3 week zullen er neen-verkopen zijn: 2/3 × 30 000 liter = 20 000
liter.
d2. De optimale bestelgrootte zal toenemen, omdat de afzet stijgt naar 1 440 000
liter per jaar.
40 000
20 000
0
2 4 5 6 7
weken
Neen- 40 000
verkopen
2 weken
levertijd
Het verbruik per werkweek wordt 30 000 liter (zie d1.). Op het moment dat
bekend wordt dat de levertijd 2 weken is geworden en de afzet is toegenomen
(dat is 1 maand na de ontvangst van de verse melk)
bedraagt de voorraad 20 000 liter
Afzet gedurende levertijd: 2 x 30 000 = 60 000 liter
Omvang neen-verkopen 40 000 liter
Antwoorden meerkeuzevragen
5.1 d
5.2 b
5.3 a
5.4 b
5.5 c
5.6 d
Antwoorden vraagstukken
V5.1
a.
b.
c.
20 40 dagen
€ 99 € 100
€1 360
× × 100% = 18,18%
€99 20
Omdat de kosten van het leverancierskrediet hoger zijn dan de kosten van het
bankkrediet, heeft bankkrediet de voorkeur.
V5.2
Conform voorwaarden: € 200.000
10 15 20 30 dagen
In werkelijkheid: € 50.000 € 80.000 € 70.000
40 60 90 dagen
In werkelijkheid: € 200.000 € 120.000 € 80.000
15 40 60 90 dagen
Situatie bij korting: € 198.000 € 40.000 € 80.000 € 80.000
(€ 200.000 – 1%)
a2. De Z-score voor afnemer Hermsen is hoger dan 8, zodat aan Hermsen op
rekening mag worden verkocht.
b. Old line factoring (waarvan in deze opgave sprake is) zal nagenoeg geen
gevolgen hebben voor het resultaat, terwijl het geïnvesteerde vermogen
afneemt. Het gevolg daarvan is dat de rentabiliteit zal stijgen.
V5.6
a1.
Gemiddelde balanswaarde voorraden
Aantal voorraaddagen = × 365 dagen
Inkoopwaarde van de omzet excl. btw
a2.
a3.
Gemiddelde balanswaarde crediteuren
Aantal crediteurendagen = × 365 dagen
Inkopen op rekening inclusief btw
b. De debiteuren betalen gemiddeld trager, dan dat Beter Bed haar crediteuren
betaalt. Beter Bed verkoopt vooral meubilair voor de slaapkamer. Hier zit in
veel gevallen een levertijd op. Bij het plaatsen van de bestelling betaalt de
consument een bepaald gedeelte aan en bij de aflevering betaalt de
consument het restant. Als we daarmee rekening houden is een
debiteurentermijn van 29 dagen niet extreem lang.
De crediteurentermijn is 23 dagen. Dat is redelijk, maar waarschijnlijk te lang
om kortingen in verband met ‘contant’ betaling’ te krijgen.
111 voorraaddagen betekent dat de handelswaar van Beter Bed bijna vier
maanden op voorraad ligt. Het duurt enige tijd voordat duurzame
consumptiegoederen (daar gaat het hier om) verkocht worden. Beperking van
het aantal voorraaddagen zal tot een lager geïnvesteerd totaal vermogen
leiden.
Uit een vergelijking van de uitkomsten over 2008 met de cijfers over
voorafgaande jaren kan een positieve of negatieve ontwikkeling worden
afgeleid.
V5.7
15 45 dagen € 99
€ 29.775 € 30.000
( € 30.000 – ¾%)
€225
× 100% = 0,7556675% per maand
€29.775
Antwoorden vraagstukken
V6.1
Liquiditeitsbegroting Dorsthorst bv 3e kwartaal 2011 in euro’s
Geldontvangsten:
Verkopen op rekening 351.050 499.800 399.840
Contante verkopen 199.920 149.940 99.960
Gelduitgaven:
Inkopen op rekening 214.200 309.400 357.000
Contante inkopen 59.500 47.600 29.750
Betaling lonen 100.000 100.000 100.000
Aan fiscus
af te dragen btw (1) 29.070 45.220 32.680
Betaling groot onderhoud 10.000
Energiekosten 3.000 3.000 3.000
Aflossing hypothecaire lening 400.000
Eindsaldo liquide middelen 265.200 409.720 - 22.910
V6.2
a. Geldontvangsten in verband met verkopen (bedragen in € )
Omzet Contant (40%) Op rekening (60%) Ontvangst
December 120.000 (1) 48.000 72.000
Januari 120.000 (2) 48.000 72.000 48.000 + 72.000 =
120.000
Februari 100.000 (3) 40.000 60.000 40.000 + 72.000 =
112.000
Maart 80.000 (4) 32.000 48.000 32.000 + 60.000 =
92.000
Betaling
2 maanden inkopen
Geldontvangsten:
In verband met verkopen 120.000 112.000 92.000
135.000 127.000 107.000
Gelduitgaven:
Inkopen op rekening 48.000 36.000 24.000
Betaling lonen 60.000 60.000 60.000
Energiekosten 30.000
Telefoon- en
administratiekosten 5.000 5.000 5.000
Rente hypothecaire lening 7.500
Aflossing hypothecaire lening 25.000
113.000 101.000 151.500
V6.3
a. Schema 1: Gebudgetteerde maandelijkse geldontvangsten
Geldontvangsten:
Contante omzet 40.500 45.000 31.500
Ontvangsten
debiteuren 2.500 4.500 5.000
Totaal 43.000 49.500 36.500
Schema 6: Liquiditeitsbegroting
c.
15 30 dagen
€ 99 € 100
€1 30
× × 100% = 2,02% per maand
€99 15
Kosten:
Lonen: 0,2 × € 130.000 = € 26.000
Huur: 0,03 × € 130.000 = - 3.900
Overige kosten: 0,02 × € 130.000 = - 2.600
Afschrijvingskosten: 3 × € 2.000 - 6.000
Interestkosten:- kort vreemd vermogen - 238
- lang vreemd vermogen (1) - 1.225 +
- 39.963 –
Winst € 12.817
€1.274.000
NCW (een maand krediet) = - €914.000 + = + €347.386,14
1,01
€1.425.000
NCW (twee maanden krediet) = - €1.060.000 + = + €336.921,8 7
1,012
Conclusie: een krediettermijn van één maand heeft de voorkeur, omdat dan
de hoogste NCW wordt gerealiseerd.
Het verlenen van korting bij contante betaling levert een hogere NCW op, dus
het verlenen van de korting is zinvol.
V6.5
a1. 60 60 60
1000
1 2 3
a2.
€2.794,70
Macauley duration = = 2,83 jaar
€986,76
2,83
Modified duration = = 2,66 jaar
1 + 0,065
c2.
c3. Met behulp van de modified duration is een goede benadering van de nieuwe
marktwaarde mogelijk (als er sprake is van kleine interestveranderingen).
V6.6
a1. (bedragen in € 1.000)
1 2 3 4 5
€1.450.423,74
Macauley duration = = 2,756 jaar
€526.254,53
2,756
Modified duration = = 2,6 jaar
1 + 0,06
c2.
Marktwaarde
€140.000 €132.000 €124.000 €116.000 €108.000
= + + + + =
1,0622 1,0623 1,0625
4
1,062 1,062
= €131.826,74 + €117.037,46 + €103.525,69 + €91.192,67 + €79.946,82 =
€523.529,38
V6.7
a. Huurontvangst + € 198.000,00
Exploitatiekosten – € 13.660,80 –
Jaarlijkse kasstroom + € 184.339,20
(bedragen in € )
184.339,20 184.339,20 184.339,20 184.339,20 184.339,20
6.000.000
Restwaarde
1 2 3 4 5
€20.959.057,94
Macauley duration = = 4,66 jaar
€4.500.000,38
4,66
Modified duration = = 4,25 jaar
1 + 0,096
Marktwaardebalans
Activa € 4.500.000 Vreemd vermogen lang € 3.600.000
Vreemd vermogen kort - 900.000
€ 4.500.000 € 4.500.000
1 2 3 4 5
€15.111.030,16
Macauley duration lang vreemd vermogen = = 4,1975 jaar
€3.600.000
4,1975
Modified duration lang vreemd vermogen = = 3,83 jaar
1 + 0,096
e. Nee, omdat de duration van het lang vreemd vermogen (3,83) lager is dan de
duration van de activa (4,25). De duration van het totale vreemd vermogen
kan bij deze gegevens nooit gelijk worden aan 4,25, omdat de duration van
het lang en kort vreemd vermogen beiden kleiner zijn dan 4,25.
f.
Marktwaardebalans
Activa € 4.500.000 Stel omvang vreemd vermogen lang = X
Vreemd vermogen kort € 4.500.000 – X
€ 4.500.000 4.500.000
V6.8
a.
Interest op lange termijn Interest op korte termijn
= vaste rente = variabele rente
Senior bv 7% Euribor + 1%
Junior bv 11% Euribor + 4%
Verschillen in interest 4% 3%
b1.
Euribor + 3 ½%
Senior bv Junior bv
10 ½%
7% (v.v. l.t.) Euribor + 4% (v.v. k.t.)
Vermogensmarkt Vermogensmarkt
b2.
Senior bv Junior bv
Betaalt aan 7% Euribor + 4%
vermogensmarkt 10½% Euribor + 3½%
Ontvangt via swap Euribor + 3½ % 10½%
Betaalt via swap
Interest per saldo bij Euribor 11%
swap
Interest zonder swap Euribor + 1% 11%
€ 6.000
× 100% = 0,6%
€ 1.000.000
0,6%
Kosten van de cap per kwartaal = = 0,075%
2×4
V6.10
€ 4.000
Kosten van de floor over een periode van 1 jaar = × 100% = 0,4%
€ 1.000.000
0,4%
Kosten van de cap per kwartaal = = 0,1%
4
Barack nv ABN-AMRO
12%
9% 3-maands renteswap
Euribor
SNS Bank
V6.12
a. Transactierisico, economisch risico en translatierisico.
b.
Dollars ($) Ponden (£) Yens Euro’s (€)
Te betalen 530.000 600.000 11.160.000 540.000
Te 710.000 410.000 16.800.000 870.000
ontvangen
Per saldo 180.000 te 190.000 te betalen = 5.640.000 te 330.000 te
ontvangen 1,5 × 190.000 = ontvangen ontvangen
$285.000 te betalen
c. $105.000 te betalen
Tien call-opties op de dollar (minimale omvang per optie is $10.000) kopen.
De call-opties geeft Sertons bv het recht de dollars te kopen tegen de vooraf
vastgestelde uitoefenprijs ($5.000 blijft ongedekt).
Contante dekking: de contante waarde van $105.000 nu kopen en op een
dollar-rekening zetten.