2 Thessalonicenzen 2 Verzen 1-12. de Afval en de Tegenstander

You might also like

Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 61

2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12.

De afval en de tegenstander 1

2 Thessalonicenzen 2:1-12. De afval en de tegenstander.

Behold He Comes = Zie Hij komt


Deze schilderij van Danny Hahlbohm is geüpload op 29 september 2014.

Guido Biebaut,
Alle rechten voorbehouden, deze derde versie is van 31 oktober 2020 = Hervormingsdag

Leest u ook regelmatig literatuur van en over de leer van de bedelingen, beter gekend als de
leer van het “dispensationalisme”? Dit zijn meestal 7 fasen (of zelfs negen volgens enkelen)
waarin God op verschillende manieren met Zijn schepselen omgaat. Verschillende manieren om
Zijn plannen en doel ten uitvoer te brengen. Dit is één van mijn kritische aantekeningen erbij. Het
zijn er ondertussen al wel 10 geworden. Naargelang de opmerkingen die men mij toestuurt, zien
we hoe het verder verloopt.
Bedenk wel, we hebben geen enkel probleem met de scheiding Oud en Nieuw Verbond
(Testament). Of dat er nog een verbond was met Adam en Eva of met Noah. Daar gaat het dus
niet om, u zal wel merken waarover wel!
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 2

Wat de dispensationalisten over dit Schriftgedeelte leren

N. Lieth schrijft in ’Middernachtsroep’, januari 1999, blz.24,25,26 het volgende: “In 2


Thessalonicenzen 2:1 noemt Paulus de “Dag van de Here Jezus Christus” en onze “vereniging met
Hem.” Daarmee bedoelt Hij de dag van de Opname. In vers 2 van hetzelfde hoofdstuk spreekt hij
daarentegen duidelijk van de “dag des Heren” en in het volgende over de daarmee verbonden
gebeurtenissen. Deze “dag des Heren” betreft de Grote Verdrukking, het gericht van God over de
aarde met aansluitend de wederkomst van Jezus Christus tot oprichting van Zijn koninkrijk. Dit
leerzame systeem en dit onderscheid wordt door de hele Bijbel heen getrokken (...) In de eerste
Thessalonicenzenbrief spreekt de apostel Paulus hoofdzakelijk over de “dag van Christus” en in de
tweede Thessalonicenzenbrief over de “Dag des Heren.”

1. De “Dag van Christus” werd pas in het Nieuwe Testament geopenbaard en heeft alleen
betrekking op de Gemeente van Christus. Het is daarom bijna altijd met zegeningen, beloften en
de hoop op de heerlijkheid van Christus verbonden. Hierbij gaat het om het thuishalen van de
wedergeboren Christenen in het Koninkrijk van de Vader (Vaderhuis), maar ook om de daarmee
verbonden Rechterstoel (...)
- Nog meer Bijbelteksten in dit verband vinden wij in 1 Corinthe 5:5, 2 Corinthe 1:14; 5:10, 1 Thess
4:15-18; Filippenzen 1:10; 2:16, 1 Timotheüs 6:14; 2 Timotheüs 4:8; 1 Petrus 1:7, 4:13 en 1
Johannes 2:28.

2. De “Dag des Heren” daarentegen is geen nieuwe openbaring, maar was reeds in het Oude
Testament bekend. Het heeft met het rechtvaardige gericht van God te maken, dat een wereld
van ongeloof en afwijzing tegen Hem zal treffen. Eveneens gaat het bij deze dag om het volk
Israël ten gerichte en tot geestelijk herstel. Dat is het openlijke, zichtbare ingrijpen van God in het
gebeuren van deze wereld. Deze dag is de dag van de Grote Verdrukking en begint na de “Dag
van Christus” resp. na de Opname. Deze mondt dan uit in de zichtbare wederkomst van Jezus in
macht en heerlijkheid met Zijn heiligen. Daarom wordt het ook met de uitdrukking “weeën” resp.
“geboorte weeën” weergegeven (1 Thess.5:3). In het verdere verloop betreft de “Dag des Heren”
de oprichting van de koninklijke heerschappij van Christus (Duizendjarig Rijk) en leidt tot de
uiteindelijke vernietiging van de oude hemel en de oude aarde (...)
- Andere Bijbelteksten over de “Dag des Heren” vinden wij in Joël 1:15; 2:1-2; Ezechiël 30:3;
Zefanja 1:14; Zacharia 14:4-5,8; 1 Thessalonicenzen 5:1-5; 2 Petrus 1:16; 3:10; Judas 14-15.

3. De “Dag Gods” is - na alle tevoren aangevoerde gebeurtenissen - de dag, waarop God zelf
definitief triomfeert; nadat al het boze weggedaan is en alles in het eeuwige nieuwe en blijvende
toestand ingevoerd wordt, waar God dan alles in allen is (…)”

Th. Niemeijer zegt in ’Het Zoeklicht’, 29 mei 1999, blz.18: “Het is mijns inziens zonneklaar, dat
deze periode nooit bedoeld kan zijn als een periode die de gemeente nog mee zal moeten maken.
Het oordeel van God en de toorn van het Lam vormen niet de toekomstverwachting van de
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 3

gemeente. Hij komt ons juist voor deze vreselijke tijd wegnemen. De gemeente wordt in 2
Thessalonicenzen 2 ook wel de “wederhouder” genoemd. Zolang de gemeente nog op aarde
aanwezig is, kan de antichrist zich nog niet ten volle openbaren. Pas wanneer de gemeente
weggenomen is, en het zout der aarde weg is, treedt het verderf ten volle op!” (Wij onderlijnen).

Over 2 Thes.2 schrijft Scofield als volgt (blz.1272): “De volgorde van de gebeurtenissen is
als volgt; (1) Er is een werking van het mysterie der goddeloosheid werkzaam sinds de tijd van de
apostelen maar die staat onder goddelijk bedwang (v.7), (2) Er is een afval van de belijdende kerk
(v.3 Luc.18:8/ 2 Tim.3:1-8), (3) verwijderen van dat wat het mysterie der goddeloosheid
tegenhoudt (v.6,7). De tegenhouder is een persoon - “hij”, en aangezien een “mysterie” steeds
een bovennatuurlijk element in zich draagt (Mat.13:11 en nota aldaar), deze persoon kan
niemand anders zijn dan de Heilige Geest die in de kerk aanwezig is, en die zal uit de weg
genomen worden (v.7; 1 Thes.4:14-17), (4) de manifestatie van de goddeloze (v.8-10; Dan.7:8 /
9:27 / Mat.24:15 / Opb.13:2-10), (5) De komst van Christus in heerlijkheid en de vernietiging van
de goddeloze (v.8; Opb.19:11-21), (6) De dag van Jehovah (v.9-12 / Jes.2:12).”

Wat wij op dat gebied leren

Vooraf even dit ter verduidelijking. Een oude zéér degelijke en verantwoorde vertaling. En we
gaan voor zover dit mogelijk is de tekst verklaren, vers na vers. Waarbij we ook moeten toegeven
dat er toch details zijn die we nog niet begrijpen. J. Van Leeuwen zegt terecht iets in dit verband
wat we kunnen beamen: “Wat de volle betekenis er van is, het zal, als van zo menige profetie,
welker vervulling nog wacht, éérst dàn kunnen gezien worden, wanneer niet alleen “de goddeloze
mens”, maar ook de Christus is zijn heerlijkheid openbaar worden” (blz.197).

Hebben de christenen in Thessalonica de Wederkomst van Jezus Christus verwacht op elk


moment in hun dagen? Zou weleens kunnen, bezwaarlijk niet meer na de tweede brief! Maar
daarom is er ook een tweede brief om toch wat nadere duidelijkheid te scheppen. De
verwachting was in die tijd zeer waarschijnlijk nog zeer sterk Joods getint: Romeinen buiten,
vrede in Palestina! Dat beeld had te maken met de verwachtingen van bevrijding en problemen
allerhande, vervolgingen door joden en Romeinse magistratuur! Enkele profetische uitingen in de
brieven van Paulus daarover zijn weleens verkeerd begrepen. Hij moet dus alle christenen, zowel
voormalige joden als gewezen heidenen, aan wie hij schreef, erop wijzen zich voor te bereiden
hun hoop op de Wederkomst te vestigen zonder een vervalst toekomstbeeld daar bovenop te
plakken.

Vers 1,2
“2 1 Wij vragen u echter broeders, met betrekking tot de komst van onze Here Jezus Christus
en onze vereniging met Hem,
2 dat gij u niet (zo) spoedig het hoofd op hol laat brengen of opgewonden raakt, noch door een
geest(esuiting), noch met beroep op een woord door een brief van ons, als zou de “dag des
Heren” aangebroken zijn.”
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 4

Het Grieks in vers 2 klinkt als een verwijt, een kanonnade van opmerkingen
van: “laat u toch niet tot andere dingen verleiden” ; μήτε διὰ πνεύματος μήτε
διά λόγου μήτε δι᾽ ἐπιστολής ὡς δι᾽ ἡμῶν. De woorden “van ons” geven enkel te
kennen, dat men zich niet op het gezag van den apostel moet beroepen. Het zou
kunnen een verwijzing zijn naar de eerste brief die men verkeerd had begrepen.

Paulus schreef deze tweede brief aan de Thessalonicenzen omdat er in die gemeente enige
onzekerheid was ontstaan over de Wederkomst van de Heer. Had men de zaken die hij daarover
had geschreven in zijn eerste brief verkeerd begrepen? Of hadden ze het vanaf het begin niet
begrepen, toen Paulus de eerste maal tot hen kwam en erover predikte? Want dat hij hen
onderricht had gegeven over de komst, in dit geval weergegeven door het begrip “parousia”,
blijkt duidelijk uit bepaalde opmerkingen die hij hier maakt. “Parousia”, vinden we in de beide
brieven aan de Thessalonicenzen 7 maal gebruikt: 1 Thes.2:19 / 3:13 / 4:15 / 5:23 / 2
Thes.2:1,8,9.

2 Thes.2:9, waar “parousia”, = Grieks “παρουσία” verwijst naar de aanwezigheid van “de
wetteloze” verwijst is een uitzonderlijk gebruik van dat woord. Het woord παρουσία in de zin van
de komst/wederkomst/ aanwezigheid van de Christus aan het einde van deze geschiedenis is bij
Paulus onder andere hier te vinden:

1 Thessalonicenzen 2:19: “19 Want wat is onze hoop of blijdschap of erekroon? Bent ook u
dat niet voor het aangezicht van onze Heere Jezus Christus bij Zijn komst?”
1 Thessalonicenzen 3:13: “13 opdat Hij uw harten zou versterken om onberispelijk te zijn
in heiliging voor het aangezicht van onze God en Vader, bij de komst van onze Heere Jezus
Christus met al Zijn heiligen.”
1 Thessalonicenzen 4:15: “15 Want dit zeggen wij u met een woord van de Heere, dat wij
die levend zullen overblijven tot de komst van de Heere, de ontslapenen beslist niet zullen
voorgaan.”
1 Thessalonicenzen 5:23: “23 En moge de God van de vrede Zelf u geheel en al heiligen, en
mogen uw geheel oprechte geest, de ziel en het lichaam onberispelijk bewaard worden bij
de komst van onze Heere Jezus Christus.
2 Thessalonicenzen 1:12: “12 opdat de Naam van onze Heere Jezus Christus in u
verheerlijkt wordt, en u in Hem, overeenkomstig de genade van onze God en van de Heere
Jezus Christus.
2 Thessalonicenzen 2:1: “1 En wij vragen u dringend, broeders, met betrekking tot de
komst van onze Heere Jezus Christus en onze vereniging met Hem.”

Met de “parousia” is er ook een “vereniging” met Christus. Zoiets als in het OT het verenigen
van het verstrooide volk (Ps.106:47 / 147:2). Alle gelovigen, zowel dezen die ontslapen waren, als
de overlevenden bij de komst ontvangen “eenzelfde” zegen. Dat zouden de leden in de ge-
meente nu toch al duidelijk moeten zijn (1 Thes.4:13-17 / Mat.23:37 / 24:30,31). Bezin, u
daarover, is zijn boodschap, laat u niet meedrijven door schrik, persoonlijke verlangens of
onjuiste voorstellingen. Elke vorm van ongezonde, onbezonnen opwinding is fout in dit verband.
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 5

Dat had Jezus trouwens ook opgemerkt in Marc.13:7. Wat we wel met zekerheid weten is dat we
nu dichter tegen de dag van de Heer genaderd zijn dan de apostelen in hun tijd. Zie Rom.13:11 /
Titus 2:13 / Heb.9:28 / 2 Tim.4:8.

We citeren Dr Jos Keulers - De Boeken van Het Nieuwe Testament - DE BRIEVEN VAN PAULUS
EERSTE DEEL, 1938, J. J. ROMEN & ZONEN en van daaruit ook in de oude spellingswijze.
“Paulus begint met een verzoek. Dit heeft betrekking op de komst (paroesia) des Heeren en op de
vereeniging der geloovigen met Hem. Deze beide gebeurtenissen zijn nauw samen verbonden,
daar de tweede het gevolg is van de eerste. Paulus leerde onderdompelen in 1 Thess. 4, 17, dat bij
Jezus 'komst de geloovigen zouden weggerukt worden op de wolken, den Heer tegemoet in de
lucht, om dan altijd bij Hem to zijn. Het woord „episunagoge” (vereeniging, tezaamvergadering)
is een oud-testamentische term, welke in de Septuagint wordt gebruikt voor de verzameling van
de verstrooide Israelieten (Is. 52, 12; Zach. 2, 6; Ps. 105, 47; 146 , 2; 2 Mach. 2, 7) Jezus past hem
toe op de verzameling der uitverkorenen, welke plaats heeft bij zijn komst ten oordeel (Mt. 24, 31;
Mc. 13, 27; vgl. Mt. 23, 37) - Het eerste verzoek luidt letterlijk, „dat gij u niet zoo spoedig van het
verstand (de bezinning) laat afbrengen"; het werkwoord „saleuo” beteekent eigenlijk: schokken,
bewegen, heen-en-weer doen slingeren.”

Onrust ontstaat er al reeds wanneer men verkeerdelijk de zinsnede interpreteert; “de dag des
Heren is aangebroken” alsof er zou staan “we leven reeds in de periode van de parousia.” Zoals
trouwens Jehovah’s Getuigen leren (= sinds 1914) en Darbysten (= in de nabije toekomst). Niet
dat we de uitdrukking van Paulus niet mogen vertalen in vers 2 als “de dag des Heren is er al.”
Dat kan men wel. Alleen kan men niet, wat hij straks zal formuleren, de komst (parousia)
uitsmeren over een lange tijdsperiode. Dat heeft hij nooit gezegd of geschreven. Wel hebben zijn
vijanden, die reeds behoren tot het afval, waarvoor hij zal waarschuwen, beweerd dat in
geestelijk opzicht de dag des Heren reeds gekomen was. Het is een belangrijke stelling van de
gnostische christenen uit die (en latere) tijd. De tweede brief aan de Thessalonicenzen is
geschreven met het oog op de gnostische ketterij van die tijd zegt M. Bolkestein met veel nadruk
in zijn commentaar (blz.211). Dat hij die opmerking maakt is niet geheel ten onrechte. Men gaat
over tot het vergeestelijken van wat nog in de toekomst ligt. Dat is ook een kenmerk van veel
moderne theologen. Een gnostieker leeft al in de toekomst en de wereld zelf is zonder toekomst.
Maar zo een opvatting betwist Paulus. Is er dan toch iemand in de gemeente die dat zou beweren
en zeggen; “ik spreek in de naam van Paulus” hij worde dan gerekend tot de afvalligen. Men
moet wat hij zegt niet uit zijn verband rukken. We leven in de tijd van het einde maar nog niet in
de “parousia”, zegt Paulus.

De vroege Kerk begreep de gebeurtenis van de “parousia” als de tijd van Gods ingrijpen om
een oordeel te vellen = het laatste oordeel over alle mensen. 1 Thessalonicenzen 1:10 zegt er dit
over: “10 en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden heeft opgewekt,
namelijk Jezus, Die ons verlost van de komende toorn.” In de Hebreeuwse Geschriften = Oude
Testament is “de dag van de heer (YaHWeH)” een technische term voor Gods reddende acties in
de geschiedenis. Er is een los verschil tussen de tijd van Amos en daarna. Tot aan Amos werd de
dag van YaHWeH opgevat als een tijd van zegeningen en geluk. Vanaf latere tijd na Amos leren de
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 6

profeten ook dat de dag van Yahweh ook een periode van afstraffing was. Christelijke schrijvers
ontlenen de term en geven er een andere betekenis aan. Daar waar de naam YaHWeH staat is die
vervangen door “Christus” of “Heer.” Hier enkele duidelijke voorbeelden van het gebruik van “de
dag” of “de dag des Heren” om de Wederkomst aan te duiden als de tijd van het laatste oordeel
dat door Christus over de mensheid moet worden uitgesproken: Rom.2:16 / Rom.13:12 / 1
Cor.1:8 / Phil.1.6 / 2 Thes.1.10 / 2 Tim.1:12 / 2 Pet.3:10.

W. Biederwolf, ’The second coming bible’, Baker Book house, reprint 1972. De oorspronkelijke
titel was ’The Millenium Bible’, The Glad Tidings Pub., 1924, zegt over het begrip “nabij” (“de dag
des Heren is er al”) het volgende: “Het werkwoord heeft ook die betekenis in Rom.8:38 / 1
Cor.3:22 / 7:26 / Gal.1:4 / 2 Tim.3:1 / Heb.9:9” (blz.482). Maar bij het nazien van deze teksten
klopt die opmerking maar voor twee van de aanhalingen. Hij is hier dus fout of geeft de
verkeerde teksten op.

We moeten ons hoofd dus niet op hol laten slaan zoals een paard dat geen teugels heeft door
één of andere uitspraak. Zoals in de leer van de bedelingen waar er niet 1 wederkomst is maar
wel 3! Het gaat wél om wachten en verwachten zoals we aangeven in de volgende tabel van de
belangrijkste woorden in dat verband.

Prosdechomai: Het woord heeft betrekking op de Wederkomst. O.a. gebruikt in de parabel van
het Koninkrijk over waakzaamheid waar staat dat men zijn heer “verwacht” wanneer hij van de
bruiloft komt (Luc.12:36). Christenen “verwachten” de zalige hoop en de verschijning der
heerlijkheid van onzen Groten God en Heiland, Jezus Christus Titus 2:13. Gods geliefden zijn
“verwachtende de ontferming van onzen Here Jezus Christus” Judas 21. In verband met de
eerste komst van Jezus komt dit woord voor in Luc.2:25,38. Wanneer Paulus spreekt over “de
opstanding van de onrechtvaardigen” (Hand.24:15) dan zegt hij dat we dat “verwachten.”
Wanneer dan de Wederkomst te “verwachten” is, vóór deze opstanding moet deze van “de
rechtvaardigen” op hetzelfde moment gebeuren volgens de tekst. Dus niet zoals men het leert in
de leer van de bedelingen, eerst de rechtvaardigen en méér dan 1000 jaar later de
onrechtvaardigen.

Apekdechomai: Petrus gebruikt dit woord in 1 Pet.3:20 wanneer hij spreekt over het
“afwachten” van de lankmoedigheid Gods in de dagen van Noach. Het gaat daar niet om
onmiddellijke nabijheid want deze lankmoedigheid duurt ten slotte 120 jaar. Nu is dit woord ook
enkele malen gebruikt met betrekking tot de Wederkomst. Zo in Rom.8:23,25 / 1 Cor.1:7 /
Gal.5:5 / Phil.3:20 / Heb.9:28. Merkwaardig is dat in Romeinen de: “verwachting van de komst”
gekoppeld is aan dat “reikhalzend verlangen” van de schepping om verlost te worden
(Rom.8:19). Waaruit men de conclusie mag trekken dat de “herschepping” gekoppeld is aan de
“Wederkomst.”

Ekdechomai: Is het woord dat o.a. in Jac.5:7 is gebruikt, waar de landman “wacht” op de
vruchten die het land zal opbrengen. Het wijst op de bestemde tijd en niet een onverwachte
gebeurtenis. Vine zegt van dit woord (deel 2 blz.61): “afwachten, verwachten is zijn enige
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 7

betekenis in het NT.” We komen het woord tegen in Heb.10:13 “Christus is afwachtende, totdat
zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten.” Abraham “verwacht” de stad
Gods volgens Heb.11:10 en dat komt er op Gods tijd.

Prosdokaoo: In 2 Pet.3:12-14 is het gebruikt voor de “verwachting” van de komst van Gods dag
en de herschepping. In Mat.24:50 staat het in verband met de komst (volgens de context de
parousia = tegenwoordigheid in vers 37,39 of de erchomai = komst in vers 42,44,46) van de Heer.
Wij mensen weten daarover niets, we mogen (moeten) het slechts verwachten en er klaar voor
zijn. De meester komt op een dag en op een uur dat zijn slaven hem “niet verwacht” hebben
staat in Luc.12:46. Ook in verband met de eerste komst is dit woord enkele malen gebruikt
(Mat.11:3 / Luc.3:15 / 7:19,20).

Nephoo: In onze vertalingen “wakker” zijn of “nuchter” zijn (1 Thes.5:6,8). We moeten wakker
zijn met betrekking tot de “apocalypsis” (openbaring) van de Heer volgens 1 Pet.1:13. We
moeten “nuchter” zijn want we leven in de tijd dat “het einde aller dingen is nabij gekomen” (1
Pet.4:7).

Blepoo: “Waakzaam” zijn in Marc.13:33 voor de Wederkomst. Naarmate men de dag ziet
naderen (in geestelijke zin) Heb.10:25.

Agrupneoo: Letterlijk = zonder slaap zijn. In metaforische zin dus “oplettend zijn, waakzaam
zijn.” Gebruikt voor de tweede komst in Marc.13:33 / Luc.21:36. Volgens Vine wijst het naar de
“waakzaamheid” van wie iets “verwacht” (deel 3 blz.201).

Anamenoo: Verwachten in 1 Thes.1:10.

Eggus: (uitspraak engus). Het belangrijkste begrip wellicht dat te maken heeft met het “nabij”
zijn van iets of iemand. Het is het woord dat gebruikt is wanneer er gezegd wordt dat een feest
van de Joden aanbreekt (Joh.2:13 / 6:4 / 7:2 / 11:55). Ook de seizoenen van het jaar kunnen
“nabij” zijn (Mat.21:34 / 24:32 / Marc.13:28 / Luc.21:30). De landman “wacht” op vroege regen
en late regen en zo kan de vrucht zich ontwikkelen (Jac.5:17).

De teksten die “eggus” gebruiken in verband met de Wederkomst tonen één en ander dat niet
strookt met wat er geleerd wordt in de leer van de bedelingen. Volgens Mat.24:33 en Marc.13:29
is het duidelijk dat Jezus terugkomt nadat de verdrukking is begonnen. Wanneer het is begonnen
dán is Hij nabij. De context is duidelijk in deze zaak. En ook het werkwoord “nabij-zijn” (eggidzoo)
is in de zin gebruikt van Zijn komst ná de verdrukking. Dus niet zoals men leert in de bedelingen:
eerst een onzichtbare komst. Het werkwoord is ook nog te vinden in verband met de
wederkomst in Rom.13:12 / Heb.10:25 en Jac.5:8. Men moet de wederkomst niet voorstellen
zoals men doet in de bedelingen: ze is voorgesteld als een dreigende zaak. We dienen niet méér
te doen dan wat van ons is gevraagd in dat verband: wachten, waken en bidden. Mensen schrik
aanjagen door middel van wat er zich afspeelt in de wereld hoeft niet. Dat gaat zowel op voor
Jehovah’s Getuigen als dezen die de bedelingen leren.
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 8

Daarom is ook de belijdenis: “de Heer is nabij” (Grieks “ho kurios eggus”) de weergave van
wat de eerste christenen geloofden (Phil.4:5).
Wat is er allemaal “nabij” = de vastgestelde tijd: Mat.21:34
de tijd: Hand.7:17
het uur: Mat.25:45
het einde aller dingen: 1 Pet.4:7
de dag: Rom.13:12
Het Koninkrijk der hemelen (of van God): Mat.3:2 / 4:17 /
10:7 / Marc.4:15 / Luc.10:9,11
het oordeel over Jeruzalem: Luc.21:20
de bevrijding van de gelovigen: Luc.21:28
T.t.z. de gelovige leeft in de tijd van het nabij-zijn, in de laatste dagen. In Gods hand ligt de
vervulling ervan. Pas op sommige van deze teksten gaan in vervulling bij de eerste komst.

Hier is nog wat meer te vinden over die zaken!


Trench's Synonyms of the New Testament
https://www.blueletterbible.org/lang/trench/section.cfm?trenchID=3 ofwel
http://faculty.gordon.edu/hu/bi/ted_hildebrandt/new_testament_greek/text/trench-
synonyms.pdf

2 Thessalonicenzen 2:1,2 – Statenvertaling niet ingekleurd vanwege kleur in aantekeningen.

De openbaring van den antichrist


1 EN wij bidden u, broeders, 1door de toekomst van onzen Heere Jezus Christus en 2onze
toevergadering tot Hem,
1 Dat is, zo zekerlijk als gij deze toekomst van Christus en onze toevergadering tot
Hem gelooft en verwacht. Anderen zetten het over: wat aangaat de toekomst, enz.
Namelijk waarvan hij in den voorgaanden brief, hoofdstukken 4 en 5, had
gesproken; hetwelk enigen onder hen niet wel schenen verstaan te hebben, waarom
hij hen daarvan hier nader onderricht. Doch het eerste komt met de Griekse
woorden best overeen.
2 Namelijk ten uitersten dage, in Zijn heerlijkheid, waarvan hij in den voorgaanden
brief, 1 Thess. 4:16, had gehandeld. 
1 Thess. 4:16  Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels
  en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn,
zullen eerst opstaan; 
2 aDat gij niet haastelijk 3bewogen wordt 4van verstand, of 5verschrikt, noch 6door geest,
noch 7door woord, noch 8door zendbrief als van ons geschreven, alsof 9de dag van Christus
aanstaande ware.
a Jer. 29:8. Matth. 24:4. Ef. 5:6. Kol. 2:18. 1 Joh. 4:1. 
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 9

Jer. 29:8  Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Laat uw profeten
en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen, en hoort niet
naar uw dromers, die gij doet dromen.
Matth. 24:4  En Jezus antwoordende zeide tot hen: Ziet toe dat niemand u verleide.
Ef. 5:6  Dat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de
  toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid.
Kol. 2:18  Dat dan niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der
engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde
door het verstand zijns vleses;
1 Joh. 4:1  GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of
zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. 
3 Een gelijkenis genomen van de baren der zee, die door verscheidene winden
herwaarts en derwaarts worden gedreven.
4 Dat is, van de rechte mening over dit artikel des geloofs. Anderen nemen het
voor het wezenlijk verstand der mensen zelf, die wanneer zij zulke voorgevingen
van Christus’ tweede komst, met uitdrukking van dag en stonde, beginnen aan te
nemen, alsdan gelijk uitzinnige mensen plegen gedreven te worden, gelijk eertijds
zodanigen onder de chiliasten zijn geweest, en in onzen tijd onder enige soorten van
enthousiasten.
5 Of: ontroerd, ontzet, gelijk men pleegt over een haastig en onverwacht groot
geroep van woelende mensen ontzet te worden.
6 Dat is, door voorwending van geestelijke openbaringen, welke zulke lieden
plegen voort te brengen. Zie ook 1 Joh. 4:1. 
1 Joh. 4:1  GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten
 
of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. 
7 Of: rede, namelijk als uit mij of Timotheüs en Silas gehoord. Anderen nemen het
voor enige waarschijnlijke redenen hier en daar uit Gods Woord zonder grond
bijeengebracht.
8 Namelijk van hen op onzen naam verdicht, dien zodanige lieden ook plegen
tevoorschijn te brengen.
9 Namelijk van Christus’ tweede komst ten oordeel, alsof die terstond daarna zou
geschieden.

Vers 3,4
“3 Laat niemand op enige manier u misleiden, want eerst moet de afval komen, en de
goddeloze mens geopenbaard worden - het kind des verderfs, - 4 die zich verzet en verheft
tegen al wat God heet of vereerd wordt; hij zal zelfs in de tempel plaats nemen, en (trachten
te) bewijzen dat hij God is.”

Dit is een uitleg van mensen van de bedelingen over de bouw van die tempel.
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 10

Hier een citaat uit deze site http://www.verhoevenmarc.be/PDF/Jezuskomt.pdf

“Dus wanneer dit keerpunt, het zevenjarig “verbond” dat Israël toestaat om weer
een methode van tempeloffering te hebben op de Tempelberg is bereikt, schijnt het
dat ze een dergelijk heiligdom vrij snel, slechts zeven maanden nadat de zevenjarige
periode begint, op kunnen richten. Dit volledig functionerende heiligdom is het
equivalent van het winkelcentrum dat in onze toelichting plotseling op het toneel
verschijnt. En het bord dat het winkelcentrum aankondigt is gelijk aan het teken van
het zevenjarig verbond dat de bouw van de tempel toestaat. Laten we nu naar de
aanwijzingen kijken die ons laten zien dat op dit moment voorbereidingen worden
gemaakt om deze tempel te herbouwen en aldus het toneel klaarmaken voor de
terugkeer van de Here Jezus Christus.”
Dus het “knesset” zal beslissen wanneer er aan de nieuwe tempel zal gebouwd
worden! Een tempel voor offers aan YaHWeH door Hem niet bekrachtigd!

In de leer van de bedelingen zijn er twee versies over wat er hier zou moeten staan IN VERS 3: en
het gaat om een serieuze pennenstrijd onder hen.

1°) de opname van de gemeente, dat geloven maar enkelen onder hen

2°) het ontstaan van de afval, dat wel 95 procent van hen geloven

Hier is de eerste uitleg overgenomen van https://slideplayer.nl/slide/15842588/

En dit is de tweede versie die we zondermeer persoonlijk volgen. We hebben geen vanden meer met de
leer van de bedelingen maar deze schrijver maakt hier degelijk een zeer Bijbels punt. We lezen in
‘Zoeklicht jrg. 81-19’ artikel Vragen ds. Theo Niemeijer, 2005/06, n°19, blz.16-17.
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 11

“In 2 Thessalonicenzen 2:3 staat, dat voor de komst van Christus eerst de “afval” moet komen. Nu heb ik
gelezen dat dit woord “afval”, in het Grieks “Apostasia” ook vertaald kan worden met: “vertrek,
heengaan”. Klopt dit en zou dit ook kunnen duiden op de opname der gemeente, dat eerst de opname (de
apostasia, het vertrek) plaats moet vinden voor de Here terug komt? (H. D. te A.)

Antwoord:

Hetzelfde woord apostasia komen we ook in Handelingen 21:21 voor, waar Paulus beschuldigd wordt van
het aanzetten tot de afval van Mozes en ook in 1 Timotheüs 4:1, waar Paulus de tijden aankondigt, waarin
sommigen van het geloof af zullen vallen. Alle vertalingen, die ik er op nageslagen heb, vertalen apostasia
met afval. Mijns inziens ook terecht, omdat de afval in direct verband gebracht wordt met de “mens der
wetteloosheid”. Zo kondigt de Here Jezus aan dat voor de wederkomst de wetteloosheid zal toenemen,
waardoor de liefde bij de meesten zal verkillen. We zien dat de wetteloosheid de grote veroorzaker van de
afval is. Hoewel de Nieuwe Bijbelvertaling, tegen alle verwachting, verrassend tot “het boek van het jaar”
uitgekozen werd, neemt de laatste jaren in de gemeente de Bijbelkennis schrikbarend af. Hierdoor hebben
we nu al te maken met de inleiding tot de grote afval!” (Wat Ds. Theo Niemeijer hier zegt moet ik beamen)

Minder gelukkig ben ik met deze uitleg van een ander leerling van de bedelingen! Dit is een
citaat uit https://www.israelendebijbel.nl/nl/bijbelonderwijs/digitale-bijbelstudie/De-antichrist-
dl-1/71 = Ze schrijven op deze site pro de leer van de bedelingen.

“Door valse leringen (aangeduid als de afval in 2 Thess. 2:3) vindt er dus een schiftingsproces
plaats, dat uiteindelijk zal culmineren in de macabere verschijning van degene “wiens komst
overeenkomstig de werking van de satan is, met allerlei kracht, tekenen en wonderen van de
leugen, en met allerlei misleiding van de ongerechtigheid in hen die verloren gaan, omdat zij de
liefde voor de waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden” (2 Thess. 2:9, 10). Let u op
het criterium: 'liefde voor de waarheid'. Er is hier dus geen sprake van niet kunnen, maar
niet willen. Petrus benadrukt immers dat God niet wil dat enigen verloren gaan, maar allen tot
bekering komen (2 Pet. 3:9). De mens kan echter willens en wetens een grens passeren, die
(evenals indertijd bij de Farao) tot een onomkeerbaar proces leidt. “En daarom zal God hun een
krachtige dwaling zenden, zodat zij de leugen geloven, opdat zij allen veroordeeld worden die de
waarheid niet geloofd hebben, maar een behagen hebben gehad in de ongerechtigheid” (2 Thess.
2:11, 12). Het is de definitieve fase van een proces, dat volgens Romeinen 1 zijn oorsprong heeft
in het onderdrukken van de waarheid in ongerechtigheid.”

Wat zijn de laatste dagen? We lezen in dat verband bij E. Smelik het volgende (’De brieven
van Paulus aan Timotheüs, Titus en Filemon’, Callenbach, 1961): “De “laatste dagen” zijn tijden
van crisis. Om nog eenmaal Calvijns definitie te gebruiken, die hij bij I Joh.2:18 bezigt: de laatste
tijd is de tijd, waarin alles alzo tot vervulling komt, dat er niets overblijft dan de laatste
openbaring van Christus (vgl. bij I Tim.4:1). Crisistijden zijn tijden van schifting, waarin de
samenstellende delen uiteenvallen, gistingsstoffen doen hun werking. De laatste dagen (zie de
uitlegging bij I 4:1) zullen boze tijden zijn. Zondemachten worden openbaar. Zelfzucht is het
wezen ervan. De aanduiding “laatste” is geen chronologische bepaling , die men in jaartallen kan
uitdrukken, waarbij men zich kan “vergissen”, of waarbij voorspellingen “uitkomen.” Het is de
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 12

aanduiding van de eindbedeling, een wezensaanduiding in plaats van een tijdsaanduiding”


(blz.112, wij onderlijnen).

Voor het begrip “verleiden” (misleiden, om de tuin leiden) zie o.a. Rom.7:11 / 16:18 / 1 Cor.
3:18 / 2 Cor.11:3 / 1 Tim.2:14 / Jac.1:26. Voor “kind des verderfs” vergelijk 1 Sam.20:31 en de
uitdrukking “kind des doods” in Jes.57:4. Judas, “een kind des verderfs”, zal ook zijn meester
verraden (Joh.17:22). En voor “verzet” of “tegenstand” zie Luc.13:17 / 21:15 / 1 Cor.16:9 /
Gal.5:17 / Phil.1:28 / 2 Thes.2:4 / 1 Tim.1:10 / 5:14.

Paulus spreekt zich enkele malen uit over de “komst” van het afval. Zo staat het in verzen 3, 6
en 8. Maar ook met andere woordkeuze in andere van zijn schrijfsels, zie verder de lijst erover.
Dat er twee woorden daarvoor gebruikt worden moet er ons niet toe laten verleiden om dat in
twee komsten op te splitsen. Want ook hier zijn “apocalypsis” en “parousia” gewoon maar
synoniemen. Wat men ook niet mag is, een specifieke tijd willen plakken tussen de periode van
de komst van de afval en de openbaring van de wetteloze.

Daarom, ter illustratie nog enkele voorbeelden van combinaties van twee of méér termen of
begrippen die verwijzen naar diezelfde ene Wederkomst. We nemen de HSV als voorbeeld.
1) Luc.17:24: “24 Want zoals de bliksem flitst van de ene plaats onder de hemel (...),
zo zal ook de Zoon des mensen zijn op Zijn dag.”
Luc.17:30: “30 Evenzo zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen
geopenbaard zal worden.”
(zichtbaar) zijn = apokalypsis = zichtbaar geopenbaard worden
2) Opb.1:7: “7 Zie, Hij komt met de wolken”
“en elk oog zal Hem zien”
“erchomai” = komen = zien = géén onzichtbaarheid
3) Mat.24:27: “27 want zoals de bliksem vanuit het oosten komt en zichtbaar is”
“zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.”
schijnen (zichtbaar) = parousia = zichtbare aanwezigheid
4) 1 Thes.4:15: “dat wij die levend zullen overblijven tot de komst van de Heere.”
4:16: “de Heere Zelf (…) neerdalen uit de hemel.”
parousia = katabainoo = aanwezigheid = nederdalen
5) 2 Thes.1:7: “bij de openbaring van de Heere Jezus vanuit de hemel.”
1:10: “wanneer Hij zal gekomen zijn om op die dag.”
apokalypsis = erchomai = openbaring = komen
6) Mat.24:39: “totdat de zondvloed kwam (...) zo zal
ook de komst van de Zoon des mensen zijn.”
24:42: “u weet niet op welk moment uw Heere komen zal.” (Zie ook verzen 44 en 46, de
discipelen vragen naar de parousia, Christus spreekt daarover als Zijn
erchomai) dus is parousia = erchomai = aanwezigheid = komst
Met andere woorden: parousia = apokalypsis = epiphaneia = komen = schijnen = wederkomen
(vb. Hand.1:11) = nederdalen = zichtbaar worden (vb. Heb.9:28 / Luc.21:27).
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 13

AL DEZE WOORDEN VERWIJZEN NAAR ÉÉN EN DEZELFDE GEBEURTENIS!


T.t.z.: het ganse systeem van een onzichtbaar komen voorafgaande aan een zevenjarig plan van
God met de joden - van zowel de Darbysten en anderen wie de bedelingen aannemen valt in
duigen. En ook de leer van Jehovah’s Getuigen dat Jezus onzichtbaar aanwezig is sinds 1914 valt
in duigen.

G.C. Berkouwer maakt wat duidelijk over het bovengenoemde in ’De wederkomst van
Christus’, deel II, Kok, 1963, blz.72:
“In het laatst der dagen gaat het om de verlichting tegenover de verblinding. Het gaat op weg
naar de stad zonder zon en maan om die God, die eens gesproken heeft: Licht schijne uit de
duisternis, en die het licht doet schijnen in onze harten. Waar het licht schijnt, wordt de duisternis
openbaar als de miskenning van het licht. In de diepste zin is “de antichrist” een verschijning ná
Christus. Als er van “voorlopers” van de antichrist gesproken zou moeten worden, dan niet ten
aanzien van de “vele antichristen” in 1 Johannes, maar t.a.v. de formaties van het anti onder het
Oude Verbond. Nu de duisternis voorbijgaat en het waarachtige licht reeds schijnt, nù wordt het
anti duidelijk in de loochening van wat nu op onweersprekelijke wijze aan het licht trad. Dit anti
wordt de gemeente aangewezen en niemand mag het onderschatten in zijn gevaar en dreiging.
Het gaat niet voor niets om het getal van een mens.”

De afval identificeren

Eén van de mogelijke pistes die we kunnen inslaan om tot een goed begrip te komen van wie
de afval is, is een woord dat zowel in het OT als het NT gebruikt wordt. Het is de term “gruwel.”
Het woord “gruwel” is de vertaling van het Hebreeuwse “shikkutz” (sjiqqoets). Het heeft
betrekking op:

1°) Onreine dieren of het eten ervan Lev.7:21 / 11:10-13 / Jes.66:17. Maar dat deel van de wet
van Mozes is nu niet meer geldig (Hand.10:9-15).

2°) Afgoderij. Toen Israël uit Egypte wegtrok zijn er enkelen onder hen die terug wilden naar de
“strontgoden” = shikkutz (Ex.20:6-9). En het blijven achterna lopen van dezen is een reden
waarom Israël in zeventigjarige gevangenschap zal gaan (Ezech.6:11 / 7:3-9 / 12:6 / 33:29). Het
woord komt voor in 1 Kon.11:5-7, waar Salomo afgoderij pleegt. Hij bouwde er een “hoogte”
voor de “gruwel van Moab” (zie verder o.a. 2 Kon.23:13 en Ezech.5:9-11) (...) Het Griekse woord
voor “gruwel” is: “bdelugma.” We vinden het zes keer in het Nieuwe Testament. Dit zijn ze:

Mat.24:15 “Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting,


waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de
heilige plaats ziet staan - wie het leest, geve er acht op -
laten dan wie in Judea zijn vluchten naar de bergen.”

Marc.13:14 “Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting


2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 14

ziet staan, waar hij niet behoort (...).”

Luc.16:15 “Wat hoog is bij mensen, is een gruwel voor God.”

Opb.17:4 “En de vrouw (...) had in haar hand een gouden


beker, vol gruwelen (...).”

Opb.17:5 “het grote Babylon, moeder van de hoeren en


van de gruwelen der aarde.”

Opb.21:27 “En in haar zal niets onreins binnenkomen, en


niemand, die gruwel en leugen doet (...).”

Het woord “gruwel” onthult iets van wie die “afval” is. We leren van de termen die gebruikt
worden dat die mensen, dat ze ofwel ééns (theoretisch) tot de kerk behoorden of de openlijke
tegenstanders van God en Christus zijn. Die lijst volgt hieronder. En we veronderstellen ook in zijn
volledigheid.

“Afval” is een begrip dat al gekend is in de Griekse Septuaginta en is er gebruikt voor al wie
zich losmaakt van de wet van God of zijn scheppingsordinantie. In die betekenis leze men Jozua
22:22,23. Het hier gebruikte Griekse woord voor “afval” is “apostasia.” Dit heeft meer in zich dan
een futloos laten varen van zijn godsdienstigheid. Het behelst meerdere gedachten in één woord:
tegenstand, afvalligheid, geestelijk overspel en bovendien een geplande en weloverwogen op-
standigheid. (In de Septuagint vinden we “apostasia” in vier teksten: Joz.22:22 / 2 Kron.29:19 /
Jer.2:19 / 1 Macc.2:15. In als deze plaatsen gaat het om godsdienstige afvalligheid.) In oude
papyrusdocumenten werd “apostasia” ook toegepast voor politieke opstandelingen. Daarom een
beschrijvende lijst van enkele teksten uit het Nieuwe Testament:

De valse profeten zoals voorspeld volgens De valse profeten zoals voorspeld door Paulus.
Jezus.
Valse profeten Mat.7:15 Wrede wolven Hand.20:29
“wees op uw hoede voor de valse
profeten” Waarheid verdraaien Hand.20:30
Valse profeten Mat.7:22 Vals onderricht Rom.16:17
“Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Zij bedriegen Rom.16:18
Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Brengen verwarring Gal.1:7
Naam geprofeteerd” Valse broeders Gal.2:4
Valse christussen Mat.24:5 Valse apostelen 2 Cor.11:13
“Want velen zullen komen onder Mijn Slechte arbeiders Phil.3:2
Naam en zeggen: Ik ben de Christus; en zij Vijanden Phil.3:18
zullen velen misleiden” Hebben andere leer 1 Tim.1:3
Valse profeten Mat.24:11 Zinloos gepraat 1 Tim.1:6
“En er zullen veel valse profeten opstaan Wetsleraars 1 Tim.1:7
en die zullen er velen misleiden.” Afvalligen 1 Tim.4:1
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 15

Leugenaars 1 Tim.4:2
Valse christussen Mat.24:24 Afgeweken 1 Tim.6:21
“want er zullen valse christussen en valse Goddeloos 2 Tim.2:16
profeten opstaan en zij zullen grote Zelfzuchtigen 2 Tim.3:2
tekenen en wonderen doen” Schijngelovigen 2 Tim.3:5
Huichelaars 2 Tim.3:6
Het resultaat is: Verdorvenen 2 Tim.3:8
Mat.24:10. Slechte mensen 2 Tim.3:13
“En dan zullen er velen struikelen” Tegen gezonde leer 2 Tim.4:3
Mat.24:12. Eigen verzinsels 2 Tim.4:4
“de wetteloosheid zal toenemen, zal de Zinloze praters Titus 1:10
liefde van velen verkillen” Preken joodse verzinsels Titus 1:14
Ongehoorzamen en ongeschikt Titus 1:16

Van al deze teksten is het vooral 2 Tim.3:1-5 die in sommige kringen verkeerdelijk is
aangehaald. Men tracht ALZO te bewijzen dat het er in de wereld langsom slechter aan toe gaat
en dat vrij recent deze tekst zich vervult. In ’DE WACHTTOREN’ van 15 april 1994, blz.10 en 11,
lezen we: “Een profetie over onze tijd. God inspireerde Paulus om de loyale christen Timotheüs
in een brief veel voortreffelijke raad te geven die hem hielp een succesvoller en gelukkiger
leven te leiden. Een gedeelte van wat Paulus schreef, zou voornamelijker van toepassing zijn in
onze tijd. Wees zo goed de profetische woorden in 2 Timotheüs 3:1-5 aandachtig te volgen (...)
Merk op dat er negentien punten werden opgesomd. Laten wij, voordat wij deze punten
onderzoeken en er ons voordeel mee kunnen doen, een ogenblik pauzeren om de profetie in
haar totaliteit in ons op te nemen. Kijk eens naar vers 1. Paulus voorzei: ’In de laatste dagen
zullen er kritieke tijden aanbreken.’ Welke “laatste dagen”? (...) Jezus heeft echter de basis
gelegd op grond waarvan wij kunnen begrijpen dat “de laatste dagen” waar Paulus het over
had, op onze tijd slaan. Jezus deed dit door een gelijkenis over tarwe en onkruid te vertellen.
Deze werden op een veld gezaaid opdat ze daar zouden opgroeien. Hij zei dat de tarwe en het
onkruid mensen afbeelden - ware christenen en valse. Wij maken melding van deze gelijkenis
omdat ze duidelijk maakt dat er een lange periode overheen zou gaan voordat het besluit van
het gehele goddeloze samenstel zou komen. Wanneer dat zou aanbreken, zou er iets in volle
bloei zijn. Wat dan wel? Afval, of het verzaken van het ware christendom, met een recordoogst
aan goddeloosheid als gevolg. Andere bijbelse profetieën bevestigen dat dit gedurende de
laatste dagen van het goddeloze samenstel zou gebeuren. In die tijd bevinden we ons, in het
besluit van het samenstel van dingen. - Mattheüs 13:24-30, 36-43” (wij onderlijnen).
(Hier te lezen: https://wol.jw.org/nl/wol/d/r18/lp-o/1994283?q=2+Timotheus+3%3A1-5&p=par)

We nemen slechts dit éne citaat dat evengoed er één zou kunnen zijn uit de vier tijdschriften
die we regelmatig aanhalen en die de leer der bedelingen aannemen. Eén citaat volstaat.
Het tijdschrift Zoeklicht heeft het artikel Gevaarlijk 2013, in zijn Jaargang: 89-2013,
Jan van Barneveld schrijft over het: “Begin van de weeën
Als signalen van de naderende eindtijd en de komst van de Here noemt de Here Jezus een aantal
tekenen die Hij ‘het begin van de weeën’ noemt. Natuurrampen, oorlogen en geruchten van
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 16

oorlogen, epidemieën, rellen en opstanden zullen toenemen. Ook in ons land. We zijn helaas niet
beter en verdienen niet beter als nr. 7 op de lijst van atheïstische landen.
We zien hoe een laatste waarschuwing uit Openbaring afschuwelijke realiteit wordt: ‘Wie
onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler’ (22:11). We zien en
ervaren hoe onveiligheid toeneemt. Corruptie, diefstal en zelfverrijking zijn dagelijks nieuws.
Smerigheden zoals pedofilie en verkrachtingen maken ook ons land onveilig voor onze
(klein)kinderen. Wie kunnen we vertrouwen? De woorden van Micha maken me bang: ‘Vertrouwt
de metgezel niet, verlaat u niet op de vriend, behoedt de deuren van uw mond...’ (7:5,6). Paulus
waarschuwde al dat ‘in de laatste dagen zware tijden zullen komen’ (2 Timoteüs 3:1-5).
Egoïstisch, zelfzuchtig zullen de mensen zijn. Helaas ook in de gemeente. Ook dit zijn toenemende
‘gevaren van 2013’!”

Volgens de leer van de bedelingen is het verval vooral merkbaar sinds 1948, de oprichting van
de nieuwe staat Israël. Daar is maar één antwoord op die allen: men vergeet zeer waarschijnlijk
bewust het daaropvolgende vers 6 te lezen of te citeren, zoals ook Jehovah’s Getuigen doen in
het artikel. En dat vers zegt dat al de dingen die Paulus in de verzen 1 tot 5 in zijn tijd reeds in
vervulling gaan. Laat u dus niet beetnemen. Laat u géén schrik aanjagen. De tijd van het einde is
reeds begonnen in de dagen vanaf dat de Heilige Geest is uitgestort op de discipelen van Jezus.
Het gaat om: “een wezensaanduiding in plaats van een tijdsaanduiding.”

We zijn u niet in doeken aan het draaien lees toch wet er staat en stop allerlei inlegkundige
spitsvondigheden! Paulus weet zeer goed dat hij en alle gelovigen toen al in de laatste dagen
leven! Stop met mensen te vergiftigen met valse beelden voor de nabije toekomst.
2 Timotheüs 3:1-9: “1 En weet dit dat in de laatste dagen zware tijden zullen aanbreken. 2 Want
de mensen zullen liefhebbers zijn van zichzelf, geldzuchtig, grootsprekers, hoogmoedig,
lasteraars, hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, 3 zonder natuurlijke liefde,
onverzoenlijk, kwaadsprekers, onmatig, wreed, zonder liefde voor het goede, 4 verraders,
roekeloos, verwaand, meer liefhebbers van zingenot dan liefhebbers van God. 5 Zij hebben een
schijn van godsvrucht, maar hebben de kracht ervan verloochend. Keer u ook van hen af. 6 Want
tot hen behoren zij die de huizen binnensluipen en vrouwtjes in hun macht krijgen die met zonden
beladen zijn en door allerlei begeerten gedreven worden, 7 die altijd leren en nooit tot kennis van
de waarheid kunnen komen. 8 Op de wijze waarop Jannes en Jambres tegen Mozes in gingen, zo
gaan ook zij tegen de waarheid in. Het zijn mensen met een verdorven gezindheid en, wat het
geloof betreft, verwerpelijk. 9 Maar zij zullen het niet veel verder brengen, want hun dwaasheid
zal voor ieder volstrekt duidelijk worden, zoals dat ook bij die twee het geval was.”

Wat we geloven is dit: alle teksten uit de bovenstaande lijst(en) geven te kennen dat het afval
sinds het begin van de gemeente van Christus werkzaam is. Vanaf het verhaal van Simon de
Magiër in Handelingen acht tot op vandaag toe.

Als “iets” dat eerst moet gebeuren (Marc.13:10).


2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 17

En nog een opmerking in dit verband: een kleine minderheid van geleerden in de bedelingen
leren, dat de “afval” het “vertrek” beschrijft van de kerk uit deze wereld. Dat is een mogelijke
betekenis van het woord maar past hier toch niet! Ze zeggen dat dit een verwijzing is naar de
opname uit 1 Thessalonicenzen 4:13-18. Daar zou Paulus ook naar verwijzen in het vers 1. Maar
het moet met deze belangrijke nota gezien worden dat een pre-trib interpretatie niet vereist dat
“apostasia” gelijkgesteld wordt met de opname. Spreken dus met een dubbele tong! (Zie
bladzijden 8 en 9 herover.)

Volgens W. Hendriksen (zie zijn commentaar op deze brief) zal de afval in de eindtijd zeer
omvangrijk zijn. Hij steunt daarbij vooral op Mat.24:10-13. Het is niet onmogelijk dat Hendriksen
gelijk heeft. Maar er zijn slechts weinige in de Gereformeerde kringen die hem hierin volgen.
Alles is afhankelijk waar we de nadruk op leggen. Zijn die “velen” die zo dikwijls genoemd worden
in dat Bijbelgedeelte op te tellen, of zijn die “velen” steeds dezelfde groep waarover sprake is?
Het gaat daar trouwens ook niet over de laatste dagen van de tijd van het einde, maar over de
laatste dagen vóór de val van Jeruzalem in het jaar 70 NC. L. Morris heeft een totaal andere
opvatting. Hij zegt in zijn commentaar: “Indien het woord (afval) de betekenis heeft van
“opstand”, dan kan dit ook betrekking hebben op elk schepsel die in opstand komt tegen zijn
schepper” (blz.219). Dat is mogelijk, maar niet zeer waarschijnlijk, ofschoon Rom.1:18-31 daar
toch licht zou op werpen. De wetsverachting zàl toenemen (Mat.24:12).

We lezen daarover bij E. Smelik het volgende (’De brieven van Paulus aan Timotheüs, Titus en
Filemon’, Callenbach, 1961): “Wat de christenheid aangaat, zij levert een mensensoort op, dat de
vorm der vroomheid cultiveert, maar de veranderende kracht daarvan negeert. Hieronder vindt
men de indringerige en veroverende typen, fraseurs, die hun bekeringsijver bij voorkeur richten op
het vrouwelijk lichtgelovig gemoed. Gebruik makend van hun overwicht als man, interesseren zij
zich allereerst voor vrouwen van bepaalde mentaliteit, wier verleden haar meer beïnvloedt dan ze
zelf beseffen. Zij weten bij dezen binnen te dringen en haar in te palmen. Ook in die tijd schijnt er
een zekere damescoterie te hebben bestaan, onbevredigde, onrustige, suggestibele, voor modern
religieuze stromingen bijzonder toegankelijke vrouwen, bij wie het gevoelsleven het wilsleven
gemakkelijk overheerste, zonder kritische zin of ethische weerstand, snelle prooi van sa-
lonprofeten, in wier hand en mond de christelijke ernst tot een bijkans wellustig machtsmiddel
wordt. Als boetpredikers terroriseren en biologeren deze verwende, barbaarsmysterieuze
godsdienst-tirannen de verveelde, evenzeer verwende, overgevoelige individuen, die verzot zijn op
afwisseling en pikanterie, zelfvernedering en zondewaan of streling en zelfverheerlijking, maar in
wier leven de gezonde waarheid nooit tot een vormende en vaste macht werd” (blz.113).

Appendix: de 4 Bijbelteksten over de ANTICHRIST

Op de site van ‘De Bijbel Open’ lees ik dit, en ik ben er niet gelukkig mee:

“Daniël spreekt op vijf plaatsen over de gruwel der verwoesting, die de antichrist is.

1. Dan.7:8, 24b, 25 2
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 18

2. Dan.8:9-12, 24, 25 (hier gaat het over Antiochus IV Epifanes, maar het is een
dubbelprofetie, zo blijkt uit 25b.)

3. Dan.9:26,27

4. Dan.11:31

5. Dan.12:5-13”

Weinig mensen weten dat er in de Bijbel maar vier teksten zijn die over ”een antichrist” of over
”DE antichrist” spreken, allen te vinden in twee brieven van de apostel Johannes. Aan de basis
van onze uitleg ligt de Statenvertaling en zijn AANTEKENINGEN. Dat is al een zeer goede uitleg op
zichzelf.

1ste tekst 1 Joh.2.18:


18 Kinderkens, 61het is de laatste ure; pen gelijk gij gehoord hebt dat 62de
antichrist 63komt, zo zijn ook nu 64vele antichristen geworden; waaruit wij kennen 65dat het de
laatste ure is.
61 Dat is, wij beleven nu den laatsten tijd der wereld, van welken tevoren gezegd is
dat in denzelven de antichrist zal komen en vele valse leraars zullen opstaan. Zie
Matth. 24:5. 1 Kor. 10:11. 2 Thess. 2:3. 1 Tim. 4:1. 2 Tim. 3:1. 2 Petr. 3:3. 
Matth. 24:5  Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de
Christus; en zij zullen velen verleiden.
1 Kor. 10:11  En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen tot voorbeelden, en zijn
beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen
zijn.
2 Thess. 2:3  Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet tenzij dat
eerst de afval gekomen is, en dat geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des
 
verderfs,
1 Tim. 4:1  DOCH de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen
afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der
duivelen,
2 Tim. 3:1  EN weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden.
2 Petr. 3:3  Dit eerst wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen,
die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen, 
p Matth. 24:5. 2 Thess. 2:3. 
Matth. 24:5  Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de
Christus; en zij zullen velen verleiden.
  2 Thess. 2:3  Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet tenzij dat
eerst de afval gekomen is, en dat geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des
verderfs, 
62 Gr. ho antichristos, welk woord betekent in het gemeen iemand die, onder den
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 19

naam van Christen te zijn, zich stelt tegen de leer van Christus’ Persoon en ambt; en
in het bijzonder een onder dezelve bijzonderlijk uitstekende, die niet bestaat in één
persoon alleen, maar in verscheidene elkander in een staat opvolgende of in
elkanders plaats komende, gelijk men door den keizer van Rome dikwijls niet alleen
verstaat den regerenden keizer, maar ook al degenen die in het keizerrijk den een na
den ander opvolgen. Hier spreekt de apostel van den uitstekenden antichrist, gelijk
het Griekse woordje ho te kennen geeft, die 2 Thess. 2:3, enz., en in de Openbaring
van Johannes doorgaans beschreven wordt. 
2 Thess. 2:3  Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet tenzij dat
  eerst de afval gekomen is, en dat geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des
verderfs, 
63 Dat is, komen zal, of gelijk als op weg is om te komen. Zie 2 Thess. 2:7. 
2 Thess. 2:7  Want de verborgenheid der ongerechtigheid wordt alrede gewrocht;
  alleenlijk die hem nu wederhoudt, die zal hem wederhouden, totdat hij uit het
midden zal weggedaan worden. 
64 Dat is, vele valse leraars onder de Christenen, die voorlopers van den groten
antichrist zijn geweest, en van één geest gedreven, want hier wordt dat woord in het
gemeen en in den brede genomen.
65 Namelijk volgens de voorzeggingen van Christus en de apostelen, tevoren
aangetekend.

Conclusies bij deze tekst


 Wanneer Johannes dit schrijft zijn er al een trits aan anti-christen aan het werk en we zijn
dan nog maar enkele jaren na de dood van de Messias. En 2.000 jaar later zijn ze nog
altijd onder ons.
 Johannes noemt dit als een teken van de laatste dagen, ja zelfs uren.

 Deze anti-christen ontstaan in de gemeente van Christus zelf, ze komen niet van ergens
buitenaf maar zijn ooit deel geweest in de volle zin van de zichtbare kerk.

 IEDERE anti-christ is een “rivaal van de Messias”, en hun plan is de ware Messias zoveel
mogelijk te dwarsbomen.

2de tekst 1 Joh.2:22


22 Wie is 80de leugenaar, dan die loochent dat Jezus 81is de Christus? Deze is de antichrist, 82die
den Vader en 83den Zoon loochent.
80 Dat is, de voornaamste valse leraar.
81 Gr. niet is, dat is, die de waarheid loochenende zegt dat Jezus niet is
de Christus, dat is, de Messias, de Gezalfde, de beloofde Zaligmaker. Zie Joh. 20:31. 
  Joh. 20:31  Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft dat Jezus is de Christus, de
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 20

Zone Gods, en opdat gij gelovende het leven hebt in Zijn Naam. 
82 Hoe de Vader wordt geloochend, wordt nader in het volgende vers verklaard.
83 De Zone Gods, de Heere Jezus Christus, wordt geloochend, niet alleen ten
aanzien van Zijn Persoon, wanneer men loochent óf Zijn Goddelijke, óf Zijn ware
menselijke natuur, óf dergelijke; maar ten aanzien van Zijn ambt, als men loochent
dat Hij de Zaligmaker is, of dat Hij de enige en volmaakte Zaligmaker is, en als men
benevens Hem nog andere middelaars tot de zaligheid stelt, enz.

Conclusies bij deze tekst

 De of een “antichrist” is gewoon iedereen die iets verkeerd verteld over de ware Messias
of de Almachtige Vader.

3de tekst 1 Joh.4:3:


3 En alle geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God
niet; dmaar dit is 13de geest van den antichrist, ewelken geest gij gehoord hebt dat komen zal,
en fis nu alrede in de wereld.
d 1 Joh. 2:22. 
1 Joh. 2:22  Wie is de leugenaar, dan die loochent dat Jezus is de Christus? Deze is
 
de antichrist, die den Vader en den Zoon loochent. 
13 Dat is, de leer van den antichrist, die strijdt tegen de waarheid van den Persoon
en het ambt van Christus.
e 1 Joh. 2:18. 
1 Joh. 2:18  Kinderkens, het is de laatste ure; en gelijk gij gehoord hebt dat de
  antichrist komt, zo zijn ook nu vele antichristen geworden; waaruit wij kennen dat
het de laatste ure is. 
f 2 Thess. 2:7. 
2 Thess. 2:7  Want de verborgenheid der ongerechtigheid wordt alrede gewrocht;
  alleenlijk die hem nu wederhoudt, die zal hem wederhouden, totdat hij uit het
midden zal weggedaan worden.

Conclusies bij deze tekst


 Ieder is antichrist die “de geest van den antichrist, welken geest gij gehoord hebt, dat
komen zal.” Maar, het zit dieper dan op het eerste zicht kan ontrafelt worden.
 Die geest was aanwezig en werkzaam in die dagen in de duidelijk woorden: “en is nu
alrede in de wereld.”

4de tekst 2 Joh 1:7


7 dWant er zijn vele verleiders in de wereld gekomen, 20die niet belijden 21dat Jezus Christus in
het vlees gekomen is. Deze is de verleider en 22de antichrist.
d Matth. 24:5, 24. 2 Petr. 2:1. 1 Joh. 4:1. 
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 21

Matth. 24:5  Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de
Christus; en zij zullen velen verleiden.
Matth. 24:24  Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zullen
grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de
uitverkorenen zouden verleiden.
  2 Petr. 2:1  EN er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u
valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook
den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over
zichzelven brengende.
1 Joh. 4:1  GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of
zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. 
20 Zie de aantt. op 1 Joh. 2:22; 4:2. 
1 Joh. 2:22 (kt.)  Wie is de leugenaar, dan die loochent dat Jezus is de Christus?
Deze is de antichrist, die den Vader en den Zoon loochent.
 
1 Joh. 4:2 (kt.)  Hieraan kent gij den geest Gods: Alle geest die belijdt dat Jezus
Christus in het vlees gekomen is, die is uit God; 
21 Gr. Jezus Christus in het vlees komende. Zie dergelijke wijze van spreken 1 Joh.
4:2. 
22 Zie ook 1 Joh. 4:3. 
1 Joh. 4:3  En alle geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is,
  die is uit God niet; maar dit is de geest van den antichrist, welken geest gij gehoord
hebt dat komen zal, en is nu alrede in de wereld. 

Conclusies bij deze tekst


 Dat is de herhaling van wat al eens gezegd was: een antichrist is per definitie ieder die de
waarheid geweld aandoet.
 Er lopen al veel van die personages rond met de geestelijk achtergrond “tegen” Christus
te handelen of zich “in de plaats van” Christus te willen stellen.

 Wie niet wil aannemen dat Christus is “gekomen in het vlees” (of “komt in het vlees”) is
zo een antichrist.

Het is dus al bij al niet oprecht dat in de kringen van de dispensationalisten een reeks
teksten uit het boek Daniël toegepast worden of een komende antichrist. Daarvan beweren de
meesten dan ook nog eens dat er een kleine vervulling is in de persoon van Antiochus Epiphanes
(later met de bijnaam Epimanes = de gek) en een latere “grotere” vervulling in één nog komende
antichrist. Maar een kleine vervulling is gewoon een uitvlucht. Er bestaan geen eerste kleine en
een latere grote vervulling van een Bijbeltekst. Dat doet u toch ook niet met de tekst die zegt dat
Jezus in Bethlehem geboren wordt. Of voor dertig zilverlingen verkocht aan zijn vijanden. Of dat
Hij tweemaal sterft, eens voor de Joden en later eens voor de heidenen. Waarom zulke sprongen
maken die de waarheid alleen verdoezelen!
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 22

Wanneer we oprecht de conclusies bij elkaar zetten van deze teksten van Johannes over
de/een “antichrist” leren we dat het gaat om een geestesgesteldheid in bepaalde mensen en niet
een gepersonifieerd persoon. Het is zoals 1 Joh 4:1-4 SV77 over deze geesten opmerkt:
“Geliefden, gelooft niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele
valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. Hieraan kent gij de Geest van God: alle geest, die
belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God; En alle geest, die niet belijdt,
dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de geest van de
antichrist, van welke geest gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld.
Kinderkens, gij zijt uit God, en hebt hen overwonnen; want Hij is meerder, Die in u is, dan die in
de wereld is.” Je kunt je voordoen als een Geest van waarheid, maar toch een geest van leugen
blijken te zijn in je leer en je handelswijze.
Valse “Messiassen”, ze zijn er altijd geweest. Maar hier enkele recente in een mooi artikel uit National
Geographic. https://www.nationalgeographic.com/magazine/2017/08/new-messiahs-jesus-christ-
second-coming-photos/

De man van zonde identificeren

Afhankelijk van de vertaling, en de verscheidenheid in de bijbelmanuscripten, kunnen we


spreken van “de man (mens) der zonde” of “de man (mens) der wetteloosheid.” Hij is een anti-
Messiaanse figuur, want hij stelt zich op in de plaats van Christus.

Maar het moet ons even duidelijk zijn dat wanneer het afval er reeds is sinds het prille begin
van de kerk, de man van zonde iemand (iets!) is van de eindtijd. Van het allerlaatste der dagen,
de periode onmiddellijk voorafgaande aan de Wederkomst van de Heer. Wie hij zou zijn heeft
menig theoloog en exegeet beziggehouden. Hier volgen enkele onmogelijke voorstellen.
1°) Het is niet de Satan
In vers 9 is gezegd dat hij “komt naar de werking van Satan.” Men mag hem dus niet de
titel geven van “incarnatie” van Satan zoals men hem weleens genoemd heeft. Zo dacht reeds de
kerkvader Theodorus van Mopsuesta en recenter zei de Duitse theoloog Olshausen uit de 19 de
eeuw hetzelfde.

2°) Het is niet een Romeinse keizer


Deze identificatie kan niet zonder véél moeilijkheden waar zijn. Want de context spreekt
zich duidelijk uit voor een periode die met de laatste tijd van de tijd van het einde genoemd kan
worden. Het gaat om wat er zal geschieden kort vóór de Wederkomst van de Heer. Hij zal door
de komst van de Heer geslagen worden (vers 8) en had zich nog niet “geopenbaard” (vers 3) in
de tijd van Paulus. Een “hersteld Romeins Rijk” kan uit dit gedeelte niet worden opgemaakt en is
strijdig met een gewone lezing van Daniël hoofdstuk twee. Zie ons commentaar bij Hand.2:36.
Volgens Hugo de Groot was het keizer Caligula.

3°) Het is niet de opgestane keizer Nero


Enkele Kerkvaders dachten dat de figuur van Nero de man van zonde zou zijn. Enkelen
dachten dat Nero niet overleden was maar nog ergens levend was en zich ter bestemder tijd zou
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 23

manifesteren. Anderen dachten aan het opnieuw tot leven komen van Nero. De leer geraakte op
zijn retour ná de kritiek erop van o.a. de Kerkvader Augustinus. In 1839 is de leer door de Duitse
theoloog Kern terug populair geworden en enkele Duitse theologen hebben ze aangenomen. Het
zijn wel allen theologen van de kritische bijbelschool die dit geloven. Omwille hiervan ook te
verwerpen als mogelijke uitleg.

4°) Het is niet het pausdom of de paus


Dit is de uitleg die velen hebben aangenomen sinds de Reformatie. En ook in officiële
documenten. Eén ervan, de Westminster Confession, identificeert de Antichrist = de man van
zonde = de Paus van Rome volgens art.26.6. De inleiding van de King James Version maakt
melding van de theologische kennis van deze koning die een traktaat had geschreven waarin de
man van zonde als de paus gezien wordt. Vanuit onze eigen Statenvertaling, wanneer we het
commentaar lezen bij 2 Thes. en Opb.13, is aangegeven dat de man van zonde de paus is, ofwel
dat hij gezien moet worden als het geestelijke kind van de paus. Voordien had Luther reeds
geschreven (de eerste maal reeds op 11 oktober 1520) dat de antichrist = de paus van Rome.
Men zocht later, op de wijze van Joodse kabbalisten, de identificatie van het beest 666 = Lateinos
= Latijnse (Roomse Kerk) vanuit Opb.13:18. En een pittig detail. De eerste echte paus Gregorius I
(de Grote) die leefde van 550-604 schreef ooit aan de patriarch van Constantinopel dat wie zich
ooit een “universele priester”, zou noemen de antichrist zou zijn. Maar veel van de titels van de
paus zijn dicht in die aard genaderd. Wat dacht u van “Pontifex Maximus”? Een titel die stamt uit
de Romeinse mythologie, want de keizer was de hoogste gezagsdrager in die godsdienst. De
keizer was “zoon van de goden” en dus zelf een “god”!

5°) Geen variante op de mythe van de draak


Volgens de modern kritische bijbelleer, waar inspiratie van de Schrift niet bestaande is,
moet dit een variante zijn op de oude Babylonische legende van de strijd tussen Tiamat (de
draak) en Marduk (de oppergod). Van deze oude mythe bestonden natuurlijk variaties in de
Griekse en Romeinse mythologie. Dat de mensen aan wie Paulus schrijft, de Thessalonicenzen,
deze mythen waarschijnlijk kennen is duidelijk. Wanneer Paulus hierop een variant zou geven,
zou hij zich laten inspireren waar een Jood of een christen van gruwen: valse goden. Er zit dus
een tegenstrijdigheid in deze uitleg die onoverkoombaar is.

Gelijkenissen tussen 2 Thes.2 en het boek Daniël

De wetteloze (vers 3)
Dan.7:25
8:25

De tegenstander (vers 4)
Dan.7:25

De Zoon des verderfs (vers 4)


Dan.8:26
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 24

Zet zich in de tempel Gods (vers 4)


Dan.7:8,20,25 / 8:4,10,11

Dat hij een god is (vers 4)


Dan.8:9-14

Al de teksten uit Dan.7 en 8 hebben zeer waarschijnlijkheid hun vervulling in Antiochus Epipha-
nes. Die heeft zich (volgens de boeken Makkabeeën en Josephus) verhoogd als ”god” en liet zich
aanbidden door zijn onderdanen op alle door hem aangegeven plaatsen. Zo heiligde hij de
tempel van Salomon aan andere goden door een altaar te bouwen boven op het aanwezige
brandofferaltaar. Heeft de apostel deze koning op het oog wanneer hij voor de toekomst deze
gruwelijke voorspelling maakt? Er zijn enkele theologen die in die zin denken en we denken
terecht. Antiochus is een typefiguur van de aartsvijand van Gods volk. Alleen mag men dan niet
gaan redeneren zoals sommigen doen: we hebben twee vervullingen.

Hij zal in de tempel plaats nemen: Welke tempel?

Beale, G. K. (Gregory K.), schreef voor de IVP commentaries, tweede serie, het gedeelte, 1-2
Thessalonians, ©2003. Hij heeft een degelijke stelling genomen over een eventuele echte tempel
in dit gedeelte, en die visie is onmogelijk.

“Wat bedoelt Paulus dan als hij zegt dat de eindtijd-tegenstander van Gods volk zich in Gods
tempel zal vestigen om zijn misleidende werk te doen? Velen geloven dat dit verwijst naar de
herbouw van een letterlijke, fysieke tempel voor Israël in Jeruzalem aan het einde der tijden en het
opzetten van de antichrist in die tempel om te misleiden en een voorwerp van aanbidding te zijn.
De problemen met deze opvatting zijn legio. Ten eerste lijkt 2: 3 niet te spreken over een afval van
het geloof in een geografisch gezien Israël. De meerderheid van Israël heeft en gelooft niet in
Christus en is dus niet in staat om "af te vallen". Het is ook moeilijk voor te stellen dat 2: 3
zinspeelt op een "afval" van ongelovigen onder de naties die geen deel uitmaken. van de
zichtbare kerk, aangezien ze geen geloof bezitten waaruit ze kunnen vallen. In plaats daarvan lijkt
2: 3 te verwijzen naar een nog toekomstige massale afval in de geloofsgemeenschap, de kerk,
over de hele wereld. Bovendien, dat 2: 3 gaat over een massale afvallige beweging tegen het
einde van de geschiedenis in de kerk en niet in Israël blijkt uit de zin Gods tempel in 2: 4. Deze
verwijzing naar de tempel laat zien dat de kerkgemeenschap is de plaats waar eindtijdprofetieën
over Israël en zijn tempel zullen plaatsvinden. Dezelfde zin, Gods tempel, wordt negen andere
keren in het Nieuwe Testament gevonden buiten 2 Tessalonicenzen, en verwijst bijna altijd naar
Christus of de kerk. Niet één keer in Paulus (vijf andere keren buiten 2 Thess) verwijst het naar een
letterlijke-tempel in Israël uit het verleden of de toekomst.”

Het is niet onwaarschijnlijk dat de gedachte die Paulus ons tracht over te brengen als achter-
grond een geschiedkundig feit heeft uit het leven van keizer Caligula. Deze heeft in het jaar 40
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 25

getracht om in de tempel te Jeruzalem een beeld van hem op te richten. Maar dat stuitte op een
zodanig verzet van het Joodse volk dat het slechts bij woorden is gebleven en geen daden.

We denken niet dat het gaat om de hemelse tempel zoals J. Frame beweert in zijn commentaar
(ICC 1e serie). We denken niet dat het om de letterlijke nog te herstellen tempel in Jeruzalem kan
gaan. Vergelijk ook onze aantekeningen in hoofdstuk drie hierover. Er zijn echter altijd uitleggers
geweest die in die richting dachten. Zo reeds de kerkvader Ireneus van Lyon. En ook natuurlijk
dezen die sinds de jaren 1830 in de bedelingen zijn gaan geloven. Daarom volgend citaat.

N. Leith merkt het volgende op in ’Middernachtsroep’, juni 1999, blz.25, 26: “De tempel zal
naar mijn mening weer herbouwd worden, zoals het geschreven staat: ”(…) zodat hij zich in de
tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is” (2 Thess.4:4). Want zeker spreekt
de apostel hier niet over individuele gelovigen, maar over een wereldomspannende gebeurtenis.
Dat blijkt duidelijk uit het verband. Wanneer hier met de “tempel Gods” de Gemeente bedoeld
zou zijn, dan zou dat betekenen, dat de Antichrist zich in de tempel van de Gemeente zou kunnen
zetten en dat zij hem als God zou huldigen. Daarmee zou de Gemeente van Christus geen tempel
van de Heilige Geest meer zijn. Deze mogelijkheid is voor mij vanuit het Bijbelse totaalbeeld
gezien onvoorstelbaar (vgl. 1 Joh.4:4; Joh.14:16-17). Zeer zeker kan de geest van de Antichrist zich
in de lokale gemeenten een zekere ruimte verschaffen resp. zich vastzetten, maar beslist niet in
het geestelijke organisme, de Gemeente van Christus zelf. In 2 Thessalonicenzen 2:4 gaat het om
een daadwerkelijk voorwerp van verering (Luther: godsdienst), en dit is de tempel met zijn
voorwerpen. Daar vonden de diensten plaats. Waarom is de Gemeente van Christus in geestelijke
zin een tempel? Omdat zij dat, wat zij is, alles in Jezus is. Daarom vormt zij ook het lichaam van
Christus (Ef.1:22-23), en daarom zijn de individuele gelovigen leden van Zijn lichaam (Ef.5:30). Nu
echter zegt Jezus, dat Zijn lichaam een tempel is (Joh.2:19-21). In Hem is de Gemeente een tempel
Gods: .”.. In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here”
(Ef.2:21). Wie zou op het idee komen te beweren, dat de Antichrist zich in het lichaam van
Christus zou kunnen zetten?” (Wij onderlijnen). N. Leith loopt nogal hard van stapel. De Joden
bouwen een tempel - zonder dat ze er de opdracht voor krijgen van God - en daar gaat de
antichrist in zitten. Dat zou dan de tempel Gods zijn! Dus samengevat: in vers 4 zien we dat de
tegenstander van God zichzelf in de tempel zet. Lees het goed: hier staat niet dat God hem daarin
geplaatst heeft of daartoe geroepen heeft. Met een vrome schijn, zal hij in de tempel Gods zich
neerzetten als een god. En er offers ontvangen of zelf bewerken! Maar dat zou in strijd zijn met
de bedoeling van het plan van God, dat Hij Zijn zoon als een enig offer laat sterven ter
genoegdoening van de zonde. En aangezien de Christus door die daad ook het wettelijke systeem
van de wet van Mozes heeft vervuld en afgeschaft kan die niet meer geldig zijn.

Laat ons voordat we een conclusie trekken naar het begrip tempel kijken in zowel het OT en
NT. In het Oude Testament lezen we dat het volk Israël aanvankelijk een verplaatsbare tent had
die als godshuis diende. Het kreeg de naam van: het tabernakel. Het tabernakel is er niet meer en
vergaan tot stof. Onder koning Salomo werd in Jeruzalem een tempelgebouw met veel pracht en
praal opgericht. Een huis in steen en allerhande kostbare materialen. Gods tempel was bedoeld
als een bedehuis voor alle volken (Jes.56:6-8 / Mat.21:13). Het beeld dat wij krijgen van de
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 26

tempel in de dagen van Jezus is echter niet zo fraai. In de loop der tijden was die tot een
rovershol gemaakt (Jer.7:1-11 / Marc.11:18a). Beweren dat het benaderen van God in een
tempel de enige goede weg is, wordt met een opmerking van Stephanus, juist voor zijn dood,
omvergehaald. Over de Vader van onze Heer Jezus Christus zegt hij: “De Allerhoogste echter
woont niet in wat men met handen maakt” (Hand.7:48). Dit is een uitspraak als een doodsteek;
voor de Joden van die dagen en allen die nu nog beweren dat er een letterlijke tempel in
Jeruzalem komt waar God aanbeden MOET worden. God heeft sinds Zijn Zoon stierf die ééns en
voor altijd geofferd werd, géén nood meer aan offers en een aardse, stoffelijke en zichtbare
tempel of heiligdom. Na de vernietiging van die laatste tempel in Jeruzalem, naar onze tijd toe,
spreekt men van christelijke kerkgebouwen en kathedralen als “het godshuis” of “godsverblijf.”
Ook dat is geen Bijbelse taal.

Om God te dienen in de nadagen van de dood van Christus tellen alleen de geest en de
waarheid. Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen dat Jezus predikte in de naam van de
Vader is het evangelie van de waarheid. De sleuteltekst die dat ondersteund is deze waar Jezus
aan het woord is tegenover de Samaritaanse vouw. Dit is een uitspraak als “fasten your
seatbelts” omdat de meeste gelovigen hem niet echt serieus nemen. Johannes 4:21-24 zegt
volgens de NBV: “‘Geloof me,’ zei Jezus, ‘er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in
Jeruzalem de Vader zullen aanbidden. Jullie weten niet wat je vereert, maar wij weten dat wel;
de redding komt immers van de Joden. Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat
wie de Vader echt aanbidt, hem aanbidt in Geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen die
hem zo aanbidden, want God is Geest, dus wie hem aanbidt, moet dat doen in Geest en in
waarheid.’” Het Woord is door de Geest in Jezus vleesgeworden. Hij kan van Zichzelf daarom
terecht getuigen: “Ik ben de waarheid” (Joh.14:6a). Jezus zegt: “Uw woord is de waarheid”
(Joh.17:17b). Johannes, de apostel, beschrijft het als: “De Geest is de waarheid” (1 Joh.5:6d). Er
zijn dus geen andere waarheden. Wat de Heer ons leert, is afkomstig van de Vader. Jezus toont
ons in Woord en Daad de eeuwige werkelijkheid van de drie-énige God (Col.2:17b).

In het Nieuwe Testament wordt het duidelijk met welke énige tempel wij als christenen te
maken hebben. Er zijn in dat verband teksten die aan duidelijkheid niets te wensen over laten.
Dit zijn die teksten:
1 Cor.3:16,17 HSV: “Weet u niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont?
Als iemand de tempel van God te gronde richt, zal God hem te gronde richten, want de tempel
van God is heilig, en deze tempel bent u.”
1 Cor.6:19 HSV: “Of weet u niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, Die in u is en
Die u van God hebt ontvangen, en dat u niet van uzelf bent?”
2 Cor.6:16b HSV: “Want u bent de tempel van de levende God.”
Eph.2:21,22 NBG: “In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de
Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.”
Epheze 2:20-22 HSV: “20 gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan
Jezus Christus Zelf de hoeksteen is, 21 en op Wie het hele gebouw, goed samengevoegd, verrijst
tot een heilige tempel in de Heere; 22 op Wie ook u mede gebouwd wordt tot een woning van
God, in de Geest.”
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 27

Drie besluiten uit deze teksten:


1°) De ware tempel van God is de wedergeboren christen zelf. In hun stoffelijk lichaam, als mens
van ziel en geest is de ware wedergeboren gelovige een tempel voor God. Vanaf de
wedergeboorte door de Heilige Geest worden zij door God bewoond (Joh.14:23b). Hij is er voor
de tempel en de tempel is er voor Hem. Op de wijze dat het lichaam er voor de Here is en de
Here voor het lichaam (1 Cor.6:13b). Als we toegeven tempel Gods te zijn dan is dat krachtens
Jezus' bloed. Wij zijn niet meer van onszelf (1 Cor.6:19b). Wij leven niet meer voor onszelf (2
Cor.5:15b). Wij zullen niet leven voor onszelf maar door Hem (Joh.6:57 / Col.1:17b / 1 Joh.4:9).
Dat kan men omschrijven als totale overgave aan Jezus. De gelovige is totaal afhankelijkheid van
Jezus (Joh.17:6b).
2°) Maar ook de plaatselijke gemeente is een tempel Gods. Niet het register van de ingeschreven
gedoopte leden (belijdende leden) maar de echte gelovigen als groep in één plaats samen. Wat
soms in de praktijk aan de orde is lijkt meer op ont-geestelijking = men doet wat men in de
wereld doet. En ook veruiterlijking = we hebben een fenomenaal orgel of een beroemd koor van
honderd zangers.
3°) De gemeente over de ganse wereld verspreidt, is ook Gods tempel. Daar woont Hij in. Deze
universele tempel Gods zal eeuwig blijven bestaan en is aan geen enkele vervanging toe. De
tempel Gods bestaat uit levende stenen gebruikt voor de bouw van een geestelijk huis, om een
heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers die God welgevallig zijn
door Jezus Christus (1 Petr.2:5). Gods gemeente is voor eens en altijd een koninklijk
priesterschap, een heilige natie om de grote daden Gods te verkondigen (1 Pet.2:9).

Samengevat komt het erop neer dat de belofte dat Hij zijn heerlijkheid over Zijn volk zal laten
rusten, vervuld is. God bleef/blijft zowel bij zijn volk in het OT als in het NT opdat het Joodse volk
en wij geheel geheiligd worden door Zijn aanwezigheid en tot volkomenheid opgroeien
(Ex.29:43 / Jes.60:1 / 1 Thes.5:23). Maar het heiligdom van het OT is opgehouden te bestaan en
heeft geen herstel meer nodig omdat die manier van God-dienen niet meer aan de orde is.

In het OT waren er mensen afgezonderd om in de tempel of tabernakel dienst te verrichten.


Dat was aan de stam van Levi overgegeven. In scherpe tegenstelling tot die regeling zijn álle
leden in de gemeente van Jezus Christus priesters voor God (Opb.1:6a). Het is daarbij zelfs niet
afhankelijk of men een speciale bediening in de gemeente heeft of niet. Een met de Geest
gedoopte gelovige heeft ook de zalving van priester ontvangen. Priesters behartigen Gods zaak,
het is niet afhankelijk van mannelijk of vrouwelijk zijn, van rijk of arm. Een christen is een dienaar
van de naasten rondom hem. We mogen zoals onze Heer, zegenend en goeddoende bezig zijn
(Hand.10:38). Alle ambten en bedieningen behoren in volle zin tot het algemene priesterschap.
Wat niet wil zeggen dat niemand tot een speciale bediening zou kunnen geroepen zijn. Denk
maar aan Paulus geroepen als apostel voor de heidenen. Het is dus een kwalijke zaak de leiding
van een gemeente alleen aan specialisten over te laten. Het priesterschap geldt het hele volk
Gods (1 Pet.2:9). Natuurlijk is er slechts één echte Herder van de gemeente, plaatselijk of
wereldlijk, want het zal zijn; “één kudde” en “één herder” (Joh.10:16c). God roept mensen die
dienen als onder-herders van die Ene. Er is slechts “één Meester” over alle broeders en daarom;
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 28

laat u ook geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus (Mat.23:8,10). Zonder
een onderscheid van stam of volk; een Jood, een Belg of een Nederlander dat telt niet meer voor
God. Zoals Adam alle volkeren die in zijn lenden waren verdoemde, zo heeft Christus mensen uit
alle volkeren tot redding gebracht.

We komen dan tot de vraag: is hier sprake in 2 Thes. over de gemeente want in het NT is de
gemeente vergeleken bij een tempel van God volgens: 1 Cor.3:16 / 1 Cor.3:17 / 1 Cor.6:19 / 2
Cor.6:16 / Eph.2:20-22. Maar wanneer de man van zonde zich ooit zou zetten in deze geestelijke
tempel van God, in Zijn Kerk, kan men over haar nog spreken van de tempel Gods? Dit lijkt ons
niet de goede oplossing te zijn van deze wellicht onoplosbare vraag. Toch hebben o.a. Calvijn en
anderen in deze richting gedacht. Maar is het niet zo dat deze goddeloze zich voordoet als ware
hij God. Dat hij slechts imiteert. Dat hij zich opblaast alsof, maar het in werkelijkheid niet is.
Kunnen we de handeling niet zien alsof hij zich in de “tempel Gods” zet, maar niet in
werkelijkheid. Een doen alsof, want ook wanneer hij zich ervoor uitgeeft als een god te zijn, ook
dan is dat niet in werkelijkheid zo. Want het gaat in elk geval om zelfoverschatting (2
Pet.2:10,12 / Judas 8,10).

2 Thessalonicenzen 2:3,4 – Statenvertaling niet ingekleurd vanwege kleur in aantekeningen.

3 Dat u niemand 10verleide in enigerlei wijze; want 11die komt niet btenzij dat eerst 12de afval
gekomen is, en dat 13geopenbaard is 14de mens der zonde, 15de zoon des verderfs,
10 Dit zegt de apostel omdat deze lieden de gemeenten onder zulken schijn
afkeerden van hun beroep en van hun gewonen arbeid, als nu voortaan onnodig,
dewijl Christus in deze Zijn komst aan alles een einde zou maken, en een hemels
leven invoeren; waarvan hij in het volgende hoofdstuk breder zal spreken. Anderen
werden daardoor verleid om te twijfelen aan de vastigheid van het Evangelie,
aangezien zij schenen tevergeefs op de belofte dezer toekomst te wachten, gelijk
van zodanigen gesproken wordt 2 Petr. 3:3, 8, 9. 
2 Petr. 3:3  Dit eerst wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen,
die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen,
2 Petr. 3:8  Doch deze ene zaak zij u niet onbekend, geliefden, dat één dag bij den
  Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag.
2 Petr. 3:9  De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen dat traagheid achten),
maar is lankmoedig over ons, niet willende dat enigen verloren gaan, maar dat zij
allen tot bekering komen. 
11 Namelijk dag van Christus, waarvan hij zo-even had melding gemaakt.
b Matth. 24:23. 1 Tim. 4:1. 1 Joh. 2:18. 
12 Gr. apostasia, hetwelk enige oude leraars verstaan van den afval van vele
koninkrijken van het Romeinse rijk, doch wordt bekwamelijker genomen voor een
algemenen afval van de zuiverheid des Evangelies, welken Paulus ook voorzegt 1
Timotheüs 4. 2 Timotheüs 3; 4. Openbaring 11; 12, en elders. Alzo dit
woord apostasie in het Nieuwe Testament altijd een afval van de leer betekent, en
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 29

Paulus hier eigenlijk van de leer ook handelt. 


1 Timotheüs 4  DOCH de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen
zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen
der duivelen,
2 Timotheüs 3  EN weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden.
2 Timotheüs 4  IK betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, Die de levenden
en doden oordelen zal in Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk:
 
Openbaring 11  EN mij werd een rietstok gegeven, een meetroede gelijk; en de Engel
stond en zeide: Sta op, en meet den tempel Gods en het altaar, en degenen die
daarin aanbidden.
Openbaring 12  EN er werd een groot teken gezien in den hemel, namelijk een
vrouw, bekleed met de zon, en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd
een kroon van twaalf sterren; 
13 Dat is, zijn geestelijke heerschappij over het christendom openlijk zal hebben
bekendgemaakt en bevestigd, gelijk dit woord hierna ook genomen wordt, vss. 6, 8. 
vers 6  En nu, wat hem wederhoudt, weet gij, opdat hij geopenbaard worde te
zijner eigen tijd.
  vers 8  En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelken de Heere
verdoen zal door den Geest Zijns monds, en tenietmaken door de verschijning Zijner
toekomst; 
14 Dat is, de antichrist, de mens tot alle zonde overgegeven. Hieruit, gelijk ook uit
het volgende woord de zoon, de ongerechtige, enz., willen sommigen besluiten dat
de antichrist maar één persoon zou zijn, dien zij zeggen dat drie jaren en een half zal
heersen, dat hij al de Joden de gehele wereld door tot zich zal trekken, den tempel
te Jeruzalem wederom opbouwen, en zich daarin als God zal laten eren, en alzo alle
koninkrijken der aarde onder zijn gezag brengen, enz. Doch dit zijn verdichtselen
strijdende tegen alle menselijk beleid en macht, om den rechten antichrist te
verduisteren, nademaal de werkingen en eigenschappen die hem hierna, en
doorgaans in de Openbaring van Johannes, worden toegeschreven, van zulke
verklaringen geheel vreemd zijn. Daarom hoewel de antichrist hier onder den naam
van een mens wordt beschreven, zo wordt noodzakelijk daaronder niet één mens
alleen, maar een langdurige successie van mensen verstaan, die de een na den ander
enerlei ambt, macht en heerschappij hebben, gelijk zulke manieren van spreken in
zodanige profetieën gebruikelijk zijn. Zie Jes. 10:5; 14:12. Jer. 48:40. Dan. 7:17. Hebr.
9:7, 25. 1 Joh. 4:3. Openb. 17:10. Te meer dewijl de apostel in dit hoofdstuk, vers 7,
betuigt dat deze verborgenheid der ongerechtigheid nu alrede in zijn tijd begon te
werken. 
  Jes. 10:5  Wee den Assyriër, die de roede Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is
een stok in hun hand.
Jes. 14:12  Hoe zijt gij uit den hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des
dageraads! Hoe zijt gij ter aarde nedergehouwen, gij die de heidenen krenktet;
Jer. 48:40  Want zo zegt de HEERE: Zie, hij zal snel vliegen als een arend, en hij zal
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 30

zijn vleugels over Moab uitbreiden.


Dan. 7:17  Deze grote dieren, die vier zijn, zijn vier koningen, die uit de aarde
opstaan zullen.
Hebr. 9:7  Maar in den tweeden tabernakel ging alleen de hogepriester eenmaal des
jaars, niet zonder bloed, hetwelk hij offerde voor zichzelven en voor des volks
misdaden;
Hebr. 9:25  Noch ook opdat Hij Zichzelven dikmaals zou opofferen, gelijk de
hogepriester alle jaar in het heiligdom ingaat met vreemd bloed
1 Joh. 4:3  En alle geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die
is uit God niet; maar dit is de geest van den antichrist, welken geest gij gehoord hebt
dat komen zal, en is nu alrede in de wereld.
Openb. 17:10  En zijn ook zeven koningen: de vijf zijn gevallen, en de een is; de ander
is nog niet gekomen, en wanneer hij zal gekomen zijn, moet hij een
weinig tijds blijven.
vers 7  Want de verborgenheid der ongerechtigheid wordt alrede gewrocht;
alleenlijk die hem nu wederhoudt, die zal hem wederhouden, totdat hij uit het
midden zal weggedaan worden. 
15 Dat is, die anderen verderft, en zelf ten verderve gaat, en daartoe door Gods
rechtvaardig oordeel geschikt is. Zie Joh. 17:12. Openb. 9:11. 
Joh. 17:12  Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde Ik hen in Uw Naam. Die Gij
Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de
zoon der verderfenis, opdat de Schrift vervuld worde.
 
Openb. 9:11  En zij hadden over zich tot een koning den engel des afgronds; zijn
naam was in het Hebreeuws Abáddon, en in de Griekse taal had hij den naam
Apóllyon. 
4 Die zich 16tegenstelt en 17verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzo dat
hij 18in den tempel Gods 19als een God zal zitten, c20zichzelven vertonende dat hij God is.
16 Namelijk tegen Christus en Zijn leer, waarom hij ook de antichrist, dat
is, tegenchrist wordt genaamd; hetwelk verstaan wordt, niet van hetgeen hij met
woorden zal voorgeven, maar dat zijn leer en daden zodanig zullen zijn, dat hij
daardoor de ware leer van Christus en Zijn kerk zal zoeken te verdrukken, hoewel hij
een anderen schijn zal willen hebben. Daarom worden hem twee hoornen
toegeschreven, als het lam, maar hij spreekt nochtans als de draak, en doet de
werken van het eerste beest, Openb. 13:11, enz. 
Openb. 13:11  En ik zag een ander beest uit de aarde opkomen, en het had twee
 
hoornen, des Lams hoornen gelijk, en het sprak als de draak. 
17 Dat is, neemt meerdere autoriteit aan dan iets dat God genaamd wordt in den
hemel en op de aarde. Zie Ps. 82:6; 115:3. 1 Kor. 8:5. Of: verheft tegen al. Anderen
lezen: boven al wie God genoemd wordt. 
  Ps. 82:6  Ik heb wel gezegd: Gij zijt goden, en gij zijt allen kinderen des
Allerhoogsten;
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 31

Ps. 115:3  Onze God is toch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt.
1 Kor. 8:5  Want hoewel er ook zijn die goden genaamd worden, hetzij in den hemel,
hetzij op de aarde (gelijk er vele goden en vele heren zijn), 
18 Of: tegen den tempel Gods. Waardoor de tempel van Jeruzalem niet kan
verstaan worden, gelijk enigen voorgeven, overmits dezelve nu over de
vijftienhonderd jaren verwoest is geweest, en ook verwoest moet blijven, naar de
getuigenis van den engel, Dan. 9:27, en van Christus, Matth. 23:37, 38; 24:1, 2. Die
ook, zo hij van den antichrist weder gebouwd werd, om daarin geëerd te worden, de
tempel Gods niet zou kunnen genaamd worden, maar de tempel van den antichrist,
of van den duivel. Maar hierdoor wordt verstaan de gemeente Gods, waar de
antichrist zichzelven in of tegen zal zetten, en welke hij met zijn heerschappij zal
drukken, gelijk dit woord tempel Gods ook elders in de Schrift zo wordt genomen, 1
Kor. 3:16. 2 Kor. 6:16. 1 Tim. 3:15. 1 Petr. 2:5, enz.; en gelijk het woord zitten ook
van den antichrist gebruikt wordt, Openb. 17:15; 18:7. 
  Dan. 9:27  En Hij zal velen het verbond versterken één week; en in de helft der
week zal Hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den
gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk
besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste.
Matth. 23:37  Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u
gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen,
gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gijlieden
hebt niet gewild.
Matth. 23:38  Zie, uw huis wordt u woest gelaten.
Matth. 24:1  EN Jezus ging uit en vertrok van den tempel; en Zijn discipelen kwamen
bij Hem om Hem de gebouwen des tempels te tonen.
Matth. 24:2  En Jezus zeide tot hen: Ziet gij niet al deze dingen? Voorwaar zeg Ik u:
Hier zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal
worden.
1 Kor. 3:16  Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont?
2 Kor. 6:16  Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij
zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen
en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn.
1 Tim. 3:15  Maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten hoe men in het huis Gods
moet verkeren, hetwelk is de gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid
der waarheid.
1 Petr. 2:5  Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk
huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode
aangenaam zijn door Jezus Christus.
Openb. 17:15  En hij zeide tot mij: De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit,
zijn volken en scharen en natiën en tongen.
Openb. 18:7  Zoveel als zij zichzelve verheerlijkt heeft en weelde gehad heeft, zo
grote pijniging en rouw doet haar aan; want zij zegt in haar hart: Ik zit als een
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 32

koningin, en ben geen weduwe, en zal geen rouw zien. 


19 Namelijk op aarde, zichzelven Goddelijke macht toeschrijvende.
c Dan. 11:36. 
Dan. 11:36  En die koning zal doen naar zijn welgevallen, en hij zal zichzelven
verheffen en groot maken boven allen god, en hij zal tegen den God der goden
 
wonderlijke dingen spreken; en hij zal voorspoedig zijn, totdat de gramschap voleind
zij; want het is vastelijk besloten, het zal geschieden. 
20 Dat is, zodanige majesteit, macht en heerschappij aannemende en oefenende,
alsof hij God ware.

Jeep van der Schoot schrijver voor het blad Zoeklicht zegt hier in Jaargang: 91 - 2015, Nummer:
12 in dit artikel: “Openbaring 13 – De antichrist en het herstelde Romeinse rijk”

“Het verbond verbroken

In het midden van de Laatste Jaarweek zal de antichrist het vredesverdrag met Israël verbreken
(Daniël 9:27; Jesaja 28:15,18). De vrede in Israël blijkt een valse belofte te zijn en moet dan
plaatsmaken voor de dictatuur van het beest (Openbaring 17:11). Dan zal hij zich zetten in de
herbouwde tempel te Jeruzalem. Paulus heeft daarover voorzegd: ‘de tegenstander, die zich
verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om
aan zich te laten zien, dat hij een god is’ (2 Tessalonicenzen 2:4).” Neen, zeggen wij, er komt geen
70ste week in de toekomst. Zie onze studies daarover op de site van SCRIBD. Het is een
fantasieverhaal gebaseerd op een uit de lucht gegrepen visie op Daniël 9 en de 70 jaarweken. Wie
niet geloofd dat de bouw van Jeruzalem begon met Perzische koning Kores heeft de Schriften
verdraaid. Jesaja voor mij nog steeds profeet van God zegt, over deze heidense koning: Jesaja
45:13
“Ík heb Kores doen opstaan in gerechtigheid,
en al zijn wegen zal Ik rechtmaken.
Híj zal Mijn stad bouwen
en hij zal Mijn ballingen vrijlaten,
zonder betaling en zonder geschenk,
zegt de HEERE van de legermachten.”

Vers 5,6
“5 Herinnert gij u niet, dat ik toen ik bij u was, u dit (meer dan eens) gezegd heb?
6 En voor ’t ogenblik weet gij wat hem weerhoudt; als het zijn tijd is, moet hij geopenbaard
worden.”
Hier een andere site van de bedelingen, een uitleg over de weerhouder, van:
http://www.honderdbijbelstudies.nl/lessen-over-de-toekomst/bijbelstudie-69-het-tijdstip-van-
de-opname/
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 33

“De enige verklaring die recht doet aan 2 Tessalonicenzen 2:3,4 is de opvatting dat de
weerhouder de Heilige Geest is die door de gemeente in de wereld werkt. De Heilige Geest is een
persoon, van daar dat de tekst spreekt over, ‘hij’. Het, ‘wat’, slaat op zijn werk door de christenen
heen in deze wereld. De gemeente is het zout van de aarde (Mattheus 5:13). (…) Dat met de
weerhouder het werk van de Heilige Geest door de gemeente wordt bedoeld, ondersteunt de
stelling dat de gemeente opgenomen zal worden voordat de grote verdrukking begint. Want de
openbaring van de antichrist zal plaatsvinden aan het begin van de grote verdrukking.”

Th. Niemeijer zegt in ’Het Zoeklicht’, 29 mei 1999, blz.18: “Het is mijns
inziens zonneklaar, dat deze periode nooit bedoeld kan zijn als een periode
die de gemeente nog mee zal moeten maken. Het oordeel van God en de
toorn van het Lam vormen niet de toekomstverwachting van de gemeente.
Hij komt ons juist voor deze vreselijke tijd wegnemen. De gemeente wordt
in 2 Thessalonicenzen 2 ook wel de “wederhouder” genoemd . Zolang de
gemeente nog op aarde aanwezig is, kan de antichrist zich nog niet ten volle
openbaren. Pas wanneer de gemeente weggenomen is, en het zout der
aarde weg is, treedt het verderf ten volle op!” (Wij onderlijnen).

We moeten een zeer kritische nota schrijven bij deze opmerking van Th. Niemeijer. Het is
namelijk zo dat we nu al een stadium bereikt hebben in de geschiedenis van God en
mensen dat verder gaat dan de gelovige aardse positie van de gemeente. Die kerk is in
een totaal andere dimensie al opgenomen in het Rijk van God. De Heer heeft het kwaad
al overwonnen en wat er nog komt in het voltrekken van het oordeel. Zoals een veroor-
deelde in de gevangenis soms jaren blijft zitten tot de uitvoering plaats heeft van het
oordeel. Het is God die Hem weerhoudt nu nog een plan van vernietiging uit te voeren
dat nefast zou zijn voort de gemeente. Want als ze allen een marteldood sterven wie zal
er dan nog het woord brengen! Wat Jezus al bereikt heeft deze schrijver zeer goed onder
woorden gebracht. Een citaat van Anthony Hoekema, The Bible and the Future, Paternoster
Press, 1979, blz.29,30.

“De Bijbel leert ons daarom de menselijke geschiedenis te zien als volledig gedomineerd door
Jezus Christus. Geschiedenis is de sfeer van Gods verlossing, waarin hij triomfeert over de zonde
van de mens door Christus en wederom de wereld met zichzelf verzoent (2 Corinthiërs 5:19). Door
Christus heeft God voor eens en altijd de overwinning over de dood behaald (1Cor.15:21-22),
Satan (Johannes 12:31) en alle vijandige machten (Kol.2:15). De centraliteit van Christus in de
geschiedenis wordt symbolisch weergegeven in het vijfde hoofdstuk van het boek Openbaring.
Alleen het Lam is waardig om de rol te nemen en zijn zeven zegels te verbreken - het breken van
de zegels betekent niet alleen de interpretatie van de geschiedenis, maar de uitvoering van de
gebeurtenissen in de geschiedenis (zoals de hoofdstukken die volgen). Het lied van de levende
wezens en oudsten dat volgt, prijst het Lam als de Verlosser van de wereld:
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 34

“9 En zij zongen een nieuw lied en zeiden:

U bent het waard om de boekrol te nemen en zijn zegels te openen,

Want U bent geslacht en hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam, taal,
volk en natie.” (Openbaring 5: 9 HSV).

(4) Het nieuwe tijdperk is al ingeluid. Zoals we in hoofdstuk 2 hebben gezien, was de
nieuwtestamentische gelovige zich ervan bewust dat hij in de laatste dagen en het laatste uur
leefde. We kunnen hier wat verder Bijbels bewijs voor opmerken. Christus zegt over Johannes de
Doper: “28 Want Ik zeg u: Onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is niemand een groter profeet
dan Johannes de Doper, maar de minste in het Koninkrijk van God is groter dan hij.” (Lucas 7:28
HSV).

De implicatie van de woorden van Jezus lijkt te zijn dat Johannes, als voorloper van Christus, nog
steeds tot de oude dag behoorde in plaats van het nieuwe tijdperk van het koninkrijk dat Christus
dat zich nu introduceerde. Aan de andere kant beginnen diegenen die lid worden van het
koninkrijk van Christus daarmee in de nieuwe eeuw te leven.

13. Beide Marsh {op. cit., pp. 177-78) en Berkouwer (Return, pp. 74-75) hebben de
analogie van Cullmann bekritiseerd, voornamelijk op basis van de voorlopigheid van alle
historische oordelen. Het is natuurlijk waar dat er geen exacte analogie met het
verlossende werk van Christus te vinden is in de menselijke geschiedenis. Maar het
belangrijkste punt van Cullmann is zeker goed ingenomen, door Christus's eerste komst is
de overwinning op Satan gewonnen, hoewel er nog veel strijd gevochten moet worden.”

Kijken we nu naar enkele details! Wat is de betekenis van “katechoo” in dit gedeelte, hier
vertaald als “weerhouden.” Volgens het Lexicon van Moulton and Milligan zijn er 4 vertalingen
van dat woord mogelijk:

 1°) Bezitten: 1 Cor.7:30 / 2 Cor.6:10

 2°) In bezit nemen: Luc.14:9

 3°) Vasthouden wat men reeds in bezit heeft: Luc.8:15 / 1 Cor.11:2 / 15:2 / 1 Thes.5:21

 4°) Tegenhouden of resisteren: Luc.4:42 / Rom.1:18 / Philemon 13.

Het gaat natuurlijk om het laatste. Iets houdt de weerhouder nu nog in bedwang zodanig dat hij
niet tot zijn volle uitwerking kan komen. Tijdelijk zal deze weerhouder verhinderen dat de
wetteloze zich laat aanschouwen zoals hij is. Daar staat nu een rem op. Want hij is er nu al, maar
in een verborgenheid, op een mysterieuze wijze. Dat wil zeggen: in principe is hij er reeds sinds
de tijd van het afval = de tijd van Paulus!
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 35

Wie verder wil ingaan op dat Grieks woord “katechoo” geven we hieronder enkele
voorbeelden van vertaling in de NBG:
Mat.21:38: “aanbrengen” Luc.4:42: “tegenhouden”
Luc.8:15: “vasthouden” Luc.14:9: “innemen”
Joh.5:4: “had” Hand.27:40: “aanhouden”
Rom.1:18: “ten onder houden” Rom.7:6: “gevangen houden”
1 Cor.7:30: “behouden” 1 Cor.11:2 /15:2: “vasthouden aan”
2 Cor.6:10: “bezitten” 1 Thes.5:21: “behouden”
Philemon 13: “bij mij willen houden” Heb.3:6 / 10:23: “vasthouden”

2 Thessalonicenzen 2:5,6 – Statenvertaling niet ingekleurd vanwege kleur in aantekeningen.

5 Gedenkt gij niet dat ik nog bij u zijnde, u deze dingen gezegd heb?
6 En nu, wat 21hem 22wederhoudt, 23weet gij, opdat hij geopenbaard worde 24te zijner eigen tijd.
21 Namelijk den antichrist.
22 Dat is, zijn openbaring of openlijke opkomst nu nog verhindert en ophoudt.
Hierdoor wordt van sommigen verstaan de zuivere predicatie des Evangelies, en de
oprechtheid der leraars in de gemeente Gods, die zolang zij in Christus’ kerk zijn
behouden, zulke geestelijke heerschappijzucht en dwaling hebben wederstaan en
opgehouden. Doch van meest alle oude leraars en van onzen tijd wordt hierdoor
verstaan de opperste autoriteit en aanzien der oude keizers in het Romeinse rijk, die
door hun wereldlijke macht de opkomende geestelijke macht van den antichrist over
de christenheid heeft wederhouden, totdat dezelve keizerlijke autoriteit door de
saracenen en mohammedanen in het oosten, en door verscheidene barbaarse
volken in het westen, zeer is gebroken, en onder den voet is gebracht, bij welke
gelegenheid deze geestelijke geüsurpeerde macht in het christendom is
doorgebroken, en heeft haar heerschappij zelfs over keizers, koningen, prinsen en
volken openlijk bevestigd, hetwelk omtrent zeshonderd jaren na de geboorte
van Christus geschied te zijn, is van velen uit de historiën van dien tijd bewezen. Wie
nu deze antichrist is, die deze macht in het christendom vele honderden jaren heeft
geüsurpeerd, wordt klaarlijk aangewezen Openbaring 13; 17; 18. 
Openbaring 13  EN ik zag uit de zee een beest opkomen, hebbende zeven hoofden
en tien hoornen; en op zijn hoornen waren tien koninklijke hoeden, en op zijn
hoofden was een naam van godslastering.
Openbaring 17  EN een uit de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, kwam en
 
sprak met mij, en zeide tot mij: Kom herwaarts, ik zal u tonen het oordeel der grote
hoer, die daar zit op vele wateren;
Openbaring 18  EN na dezen zag ik een anderen engel afkomen uit den hemel,
hebbende grote macht, en de aarde is verlicht geworden van zijn heerlijkheid. 
23 Namelijk door de waarschuwing van mij aan u gedaan, hetwelk de apostel
daarom hier niet uitdrukt, om, zo vele ouden menen, de keizers van Rome niet te
zeer te vertoornen tegen de Christenen, alzo de Romeinen voorgaven dat hun
heerschappij geen einde zou hebben in de wereld.
24 Namelijk van God verordineerd, en den antichrist toegelaten, gelijk hiervoor is
verklaard.
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 36

Vers 7,8
“7 Want als mysterie is de goddeloosheid reeds werkzaam: alleen (niet langer dan) totdat die
hem nu weerhoudt, uit de weg gedaan is.
8 En dan zal de goddeloze geopenbaard worden, die de Here Jezus verdoen zal door de adem
van zijn mond, en teniet zal doen als Hij verschijnt bij zijn “komst”

Ds. Theo Niemeijer is zeer duidelijk in “Zoeklicht”, Vragen - jrg. 80-03 - Wie is de
“Weerhouder?”
“Onmiskenbaar gaat het hier om de wederhoudende macht van de Gemeente (wat hem
weerhoudt) en de inwonende Heilige Geest (Hij, die op het ogenblik nog weerhoudt).”

Vers 6a luidt letterlijk: “En nu weet je wat weerhoudt (of tegenhoudt).” “Wat tegenhoudt” is “τὸ
κατέχον”, van het werkwoord “κατέχω”, wat betekent “tegenhouden, hinderen, controleren, in
bedwang houden.” Grammaticaal is het een aanwezig onzijdig substantief deelwoord dat
betekent: “je weet wat beperkend is” of “het beperkende ding”. Vanaf vers 6 valt er niets meer
te beslissen. Katecw komt echter weer voor in vers 7, alleen daar komt het voor in het
mannelijke, “hij die” of “degene (hij) die in bedwang houdt”. Opgemerkt moet worden dat het
vastgehouden object eigenlijk niet wordt genoemd in vers 6 of 7.
Hier enkele vertalingen
HSV: “6 En u weet wat hem nu weerhoudt, opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt. 7
Want het geheimenis van de wetteloosheid is al werkzaam. Alleen is er iemand die hem nu
weerhoudt, totdat hij uit het midden verdwenen is.”
Willibrord: “6 Wat hem thans tegenhoudt, weet ge; hij zal zich niet openbaren voor zijn tijd.  7
Het geheim der goddeloosheid doet zijn werking al gevoelen; alleen moet degene die hem nu
tegenhoudt nog van het toneel verdwijnen.”
Petrus Canisius 1939: “6 En nu weet gij, wat hem tegenhoudt, zodat hij eerst te zijner tijd zich
openbaren zal. 7 Zeker, het mysterie der ongerechtigheid is reeds aan het werk; maar er is er
nog een, die het tegenhoudt. Eerst als deze verdwenen zal zijn.”
NBG 51: “6 En gij weet thans wel, wat hem weerhoudt, totdat hij zich openbaart op zijn tijd. 7
Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking; (wacht) slechts totdat hij, die op het
ogenblik nog weerhoudt, verwijderd is.”
De Naardense Bijbel: “6 Voor nu wéét ge wat hem tegenhoudt; hij moet geopenbaard worden
als het zijn tijd is. 7 Want het geheimenis der wetloosheid doet reeds z’n werk; alleen moet wie
hem nu nog tegenhoudt worden tegengehouden tot hij uit het midden weg is.”
Nederlandse Lutherse Vertaling: “6 En wat het nog ophoudt weet gij, opdat hij geopenbaard
worde op zijne tijd. 7 Want de boosheid roert zich alreeds heimelijk, alleen dat degene, die het
nu ophoudt, moet weggedaan worden.”
Leidse Vertaling: “6 Nu weet gij wel, wat hem verhindert; te zijner tijd zal hij verschijnen. 7 Want
het geheim der goddeloosheid oefent reeds zijn kracht; alleen moet hij die de hinderpaal is eerst
uit den weg worden geruimd.”
Het Boek: “6 U weet wel wat hem in de weg staat. Maar te zijner tijd zal hij tevoorschijn komen.
7 Want de wetteloosheid is in het geheim al aan het werk, maar heeft zich nog niet kenbaar
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 37

gemaakt. Dat kan pas als hij die dit nog verhindert, weg is.”
In vers 6 enkele Engelse vertalingen zeggen: “what withholdeth” of “that which restraineth”
In ver 7 enkele Engelse vertalingen zeggen: “the one who is holding” of “he who now restrains”

Dit is de uitleg die Theo Niemeijer erover geeft op een andere plaats! We lezen in,
Zoeklicht, Jaargang, 2014, n°18 over “De opname voor de verdrukking?”

“7. In 2 Tessalonicenzen 2:6-8 lezen we dat de komst van de antichrist tegengehouden wordt. Uit
de samenhang blijkt duidelijk dat Paulus het hier heeft over de Heilige Geest die door middel van
de gemeente op aarde werkt en woont. Wanneer de gemeente opgenomen zal worden, dan
wordt daarmee ook de tempel van de Heilige Geest van de aarde weggenomen en zal de anti-
christ alle ruimte krijgen om zich te openbaring. Dan is het zout der aarde weg en zal het verderf
toeslaan, dan is het licht der wereld weggenomen en zal de vorst der duisternis zich openbaren.”
Hier klopt een en ander niet, we komen erop terug!

We moeten hier dieper graven naar de zin van de leer van de bedelingen over de Heilige
Geest die zal weggenomen worden. Een verhaal dat in onze ogen op zanderige grond gebouwd is!
Laat ons eens kijken naar wat er staat in Openbaring 11:3 over de twee getuigen die aan het
begin van de 70ste week starten met hun prediking. Let wel op, dat geloven wijzelf niet maar om
te testen of de argumentatie van de leerlingen van de bedelingen wel klopt, daarom doen we het!
“3 En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen, in rouwkleding gekleed,
twaalfhonderdzestig dagen lang profeteren. 4 Zij zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars,
die voor de God van de aarde staan.” Er staat in dat gedeelte niet dat ze de Heilige Geest
ontvangen hebben van God. Maar bedenk eens goed = zouden ze door God zijn aangesteld om
datgenen te doen waarover er gesproken wordt? Zijn er profeten te vinden in de Schrift waar een
profeet niet de Geest van God zou hebben? Neen toch, of zoekt men spijkers op laag water. Dus
het verhaal is dat God de gemeente van Christus = die de Heilige Geest heeft ontvangen, tot de
hemel laat gaan en dan is er geen Heilige Geest meer op de aarde. Alle overblijvende die er nog
zijn op dat moment behoren tot de “ongelovigen!”

Maar die twee “getuigen” krijgen de Geest en die zullen ook de 144.000 bekeren, zegt men in
de bedelingen. Krijgen zij, die 144.000, die zich bekeren tot de Messias Jezus ook de Heilige
Geest! Ik kan het me niet anders voorstellen dan daarop “ja” te antwoorden! (Ik redeneer dus
verdere vanuit de leer van de bedelingen, vergeet het niet!) Maar het staat niet op die wijze
beschreven door Johannes! Waar is de logica dan in zo een beschrijving: God zou Zijn Heilige
Geest wegnemen van de mensen en enkele uren later er opnieuw geven aan twee profeten. En
die zullen dan later 144.000 joden bekeren, ook met de gift van de Heilige Geest. Maar ook dat
staat er allemaal niet in het boek Openbaring. Daar staat er niets over de 144.000 en hun
activiteit als predikers voor de andere joden en andere heidense volkeren. Zaken uit het arsenaal
van de leer van de bedelingen die niet in de Bijbel beschreven staan. Men plakt gewoon een tekst
ui het Oude Testament daar tussenin en zo heeft men een theorie gebouwd met plakjes teksten
van hier en daar.

We zijn veel animo gaan rond snuisteren in de websites van de leerlingen van de bedelingen
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 38

en kwamen in verband met de 144.000 enkele rare zaken tegen. Enkele sites zeggen dat ze
“letterlijk” op hun voorhoofd een “teken dragen” van God. Een citaat uit Zoeklicht geschreven
door Jeep van der Schoot:
https://www.zoeklicht.nl/artikelen/openbaring+7++de+144000+en+de+ontelbare+schare_4902

“Een selectie van 144.000 uit Israël zal in de Verdrukking verzegeld worden. Die verzegeling houdt
in dat zij Gods eigendom zijn. Hierdoor zijn zij onaantastbaar voor Gods toorn en de boze (vgl.
Ezechiël 9:4). De ziener zag dat het zevende zegelgericht pas verbroken mocht worden nadat de
144.000 op hun voorhoofden verzegeld waren, dat is het eigendomsmerk van het Lam en de
Vader (Openbaring 14:1). (…) De 144.000 hebben tijdens de Grote Verdrukking, na het zesde
zegel, nog een evangeliserende taak op aarde. Zij zullen de mensen oproepen zich te bekeren,
omdat Zijn komst en Koninkrijk dan aanstaande zijn: ‘En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in de
gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken…’ (Matteüs 24:14). Door de
gerichten van het Lam en het getuigenis van de twee getuigen en de 144.000 zal er in de eindtijd
nog een ontelbare schare uit alle naties tot geloof komen in de Here Jezus.” Me dunkt dat dit zeer
problematisch is. Een niet voor mensen merkbaar teken lijkt me meer in de zin van de Bijbelse
theorie. De gelovigen hebben een “letterlijk zegel” op het voorhoofd en de “ongelovigen” hebben
een ander teken-zegel van het beest.
Openbaring 7:2: “2 En ik zag een andere engel opkomen van waar de zon opgaat, met het
zegel van de levende God. En hij riep met luide stem tegen de vier engelen aan wie het
gegeven was de aarde en de zee schade toe te brengen, 3 en zei: Breng geen schade toe
aan de aarde, en ook niet aan de zee en de bomen, totdat wij de dienaren van onze God
aan hun voorhoofd verzegeld hebben.”
Openbaring 13:16: “16 En het maakt dat men aan allen, kleinen en groten, rijken en
armen, vrijen en slaven een merkteken geeft op hun rechterhand of op hun voorhoofd, 17
en het maakt dat niemand kan kopen of verkopen, behalve hij die dat merkteken heeft, of
de naam van het beest of het getal van zijn naam.”

En hier iets gelijkaardig: https://www.israelendebijbel.nl/nl/bijbelonderwijs/digitale-


bijbelstudie/144000-verzegelde-dienaren-en-de-ontelbare-schare/319
“Allereerst zijn het dienaren van God (7:3). Dat werden ze niet op het moment van verzegeling,
maar waren dat ongetwijfeld reeds voor die tijd. We mogen ervan uitgaan dat deze Israëlitische
gelovigen niet noodzakelijkerwijs hun residentie in Israël zullen hebben, maar de Heere reeds te
midden van de volken hebben gediend. Wat was de aard van hun dienstwerk? Wel, aansluitend
op de verzegeling van deze dienaren ziet Johannes een menigte mensen, die in tegenstelling tot
het exact getal van 144.000, door niemand te tellen is (7:9)”

Laat ons even duidelijke en Bijbelse taal spreken: iemand die de Heilige Geest niet
ontvangen heeft is géén deel van Gods gemeente en die persoon zal het rijk Gods
niet erven! Dus de 1444.000, wie ze ook mogen zijn, hebben de Heilige Geest
ontvangen en horen bij de éne gemeente van Jezus!
Epheze 1:13,14: “13 In Hem bent ook u, nadat u het Woord van de waarheid,
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 39

namelijk het Evangelie van uw zaligheid, gehoord hebt; in Hem bent u ook, toen u tot
geloof kwam, verzegeld met de Heilige Geest van de belofte, 14. Die het onderpand is
van onze erfenis, tot de verlossing die ons ten deel viel, tot lof van Zijn heerlijkheid.
Epheze 1:13,14: “30 En bedroef de Heilige Geest van God niet, door Wie u verzegeld
bent tot de dag van de verlossing.”
Rom.8:15: “15 Want u hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot
angst leidt, maar u hebt de Geest van aanneming tot kinderen ontvangen, door Wie
wij roepen: Abba, Vader!”
2 Cor.1:22: “22 Die ons ook verzegeld heeft en het onderpand van de Geest in onze
harten gegeven heeft.”
2 Cor.5:5: “5 Hij nu Die ons hiervoor heeft gereedgemaakt, is God, Die ons ook het
onderpand van de Geest gegeven heeft.”

In de stelling van de bedelingen geeft men ons dan Zacharia 8:23: ”23 Zo zegt de HEERE van de
legermachten: In die dagen zal het gebeuren dat tien mannen uit alle talen van de heidenvolken,
vastgrijpen, ja, de punt van de mantel van een Joodse man zullen zij vastgrijpen, en zeggen: Wij
gaan met u mee, want wij hebben gehoord dat God met u is.” Dat zou het bewijs zijn dat de
144.000 toch prediken. Maar Zacharia 8:20-23 spreekt volgens ons over de bekeringsijver van de
apostelen en eerste christenen om heidenen te bekeren. Christen-joden en christen-heidenen zijn
één volk geworden. Dat begon met Pinksteren en de bekering van Cornelius en zijn gezin. En het
is dus geen zaak van de toekomst!

Met Cornelius start God een nieuwigheid die Hij ook al beloofd had. Gods doel is toch steeds
geweest om de volkeren van de hele aarde te zegenen. Wanneer de symbolische tempel van
joden werd gebouwd zijn ze als stenen ervoor gebruikt geworden Daarna start een tweede fase
ervan. Het symbolische priesterschap en symbolische offers zijn hersteld, en de laatste barrière
van vijandigheid joden/heidenen is aan het kruis genageld! Nu zullen mannen en vrouwen uit
elke natie onder de hemel door de God van Israël aangezocht worden. Het getrouwe overblijfsel,
dus de kern van het ware Israël, laat met goddelijke goedkeuring hierna mensen van elke natie tot
hen komen voor kennis van de ene ware God. Het volk van God is één en ondeelbaar!

Van de evangelisten spreekt Matthéüs als enige over het “Galilea der heidenen” dat deel van
het land dat men kende als Samaria. Mattheüs 4:15,16: “15 Land Zebulon en land Naftali, gebied
aan de weg naar de zee en over de Jordaan, Galilea van de volken. 16 het volk dat in duisternis
zat, heeft een groot licht gezien; en voor hen die zaten in het land en de schaduw van de dood, is
een licht opgegaan.” Daar was een voorspelling over gedaan en die staat hier:
Jes.8:23 en Jes.9:1: “23 Voorzeker, er zal geen donkerheid blijven voor het land waarin
benauwdheid is. Zoals Hij in vroeger tijd minachting heeft gebracht over het land van
Zebulon en over het land van Naftali, zo zal Hij in later tijd eer bewijzen aan de Weg van
de zee, de overkant van de Jordaan, het Galilea waar de heidenvolken wonen. 1 Het volk
dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. Zij die wonen in het land van de
schaduw van de dood, over hen zal een licht schijnen.”
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 40

Ik geef hier een foto mee van een site in de USA van leerlingen van de bedelingen. Dit zetten ze
erbij: “Zacharia zag twee olijfbomen in zijn droom, die God uitlegde ze “zijn de twee gezalfden,
die naast de Heer van de hele aarde staan” (Zacharia 4:14). Johannes laat zien dat dit zal worden
vervuld in de eindtijd, met de twee getuigen van Openbaring 11.”

Laat ik op enkele onnauwkeurigheden wijzen: er zijn op de Olijfberg tientallen olijfbomen, hier


geeft men je er twee, maar misleidend voor de twee getuigen. Bovendien ook dit: wat in Zacharia
4 staat heeft niets te maken met Openbaring 11. De betekenis van Zacharia hoofdstuk 4 is relatief
eenvoudig. Zerubbabel en Jozua waren de twee personen die door God gezalfd waren om
toezicht te houden op de zaken van het herstel van Jeruzalem en de bouw van de tempel. In die
tijdsperiode van na de ballingschap moest de ene de burgerlijke en de andere de kerkelijke zaken
van de Joden zo goed mogelijk laten verlopen. De twee gezalfden zijn Jozua “een hogepriester” en
Zerubbabel “een gouverneur.” Ze hadden uit zichzelf maar weinig macht, maar toch werden ze
door God aangesteld om grote dingen tot stand te brengen. God zal via hen het volk uit “hun”
voorraden wijsheid en kracht geven. De gehele natie zal opnieuw kunnen schitteren als Gods
eigen volk. Die twee leiders zijn zwak in zichzelf maar het volk moet niet wanhopen: want elke
berg zou vóór Zerubbabel als een vlakte moeten aanzien worden. In vers veertien komen we tot
het antwoord van de vraag die de engel vroeger gesteld had. De twee olijfbomen zijn de twee
gezalfden, “die bij de Heere van heel de aarde staan.” Ze zijn door God apart gezet om Zijn volk
en het heilige land te herstellen. Door de kracht van Gods Geest zal de wederopbouw tot
voltooiing komen. Wat heeft dat met Openbaring 11 te maken: weinig of niets! Ware dat wel zo
geweest dan zou Johannes daartoe een zekere aanwijzing gegeven hebben! Maar dat zien we
niet!
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 41

Een citaat van een andere dispensatieleraar https://davidjeremiah.blog/the-144000-in-the-


book-of-revelation/
“Hoewel we niet alles weten over de gebeurtenissen die zullen plaatsvinden en de betrokkenen,
onthult de Bijbel enkele details over de 144.000. Laten we eens kijken naar wat de Bijbel zegt
terwijl we de eigenschappen ontdekken van de komende Joodse evangelisten die tijdens de
verdrukking tot de wereld zullen prediken. Als twaalf met de Geest vervulde Joden hun wereld op
zijn kop zetten, stel je dan de omvang van de opwekking voor die zal plaatsvinden tijdens de
Verdrukking!” Dus opnieuw onze opmerking: het staat niet in het boek Openbaring. Dit staat er
wel Openbaring 14:1: “1 En ik zag, en zie, het Lam stond op de berg Sion, en bij Hem
honderdvierenveertigduizend mensen met op hun voorhoofd de Naam van Zijn Vader
geschreven.” In de bedelingen zegt men dat dit zal gebeuren in de laatste periode van 3 en een
half jaar voor de zichtbare komst van Jezus. Opb.7:4: “4 En ik hoorde het aantal van hen die
verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren er verzegeld uit alle stammen van de
Israëlieten.”

Maar bedenk goed dat dit ook het totale aantal is van wie gered worden in die dagen. Er zullen
dan ook enkele miljoenen joden sterven met Armageddon.

Plak ook hier geen andere zaken tussen die over andere dingen spreken in het Oude Testament.
Wat we zeker weten is dit: dat “De Almachtige” volgens duidelijke uitspraken van een profeet van
het nieuwe Testament Paulus wat gewijzigd heeft aan het begrip “wie is een jood.” Deze tekst die
over letterlijke joden spreekt is vervuld door heidenen:

Hosea 2:22: “22 En Ik zal haar voor Mij in de aarde zaaien en Mij ontfermen over Lo-
Ruchama. Ik zal zeggen tegen Lo-Ammi: U bent Mijn volk, en hij zal zeggen: Mijn God!” =
Rom. 9:26: “26 En het zal zijn dat op de plaats waar tegen hen gezegd was: U bent Niet-
Mijn-volk, daar zullen zij kinderen van de levende God genoemd worden.”
Jes.10:22: “22 Want, Israël, al is uw volk als het zand van de zee, toch zal maar een
overblijfsel daarvan terugkeren; tot verdelging is vast besloten; het stroomt over van
gerechtigheid.” = Rom.9:27: “27 En Jesaja roept over Israël uit: Al zou het getal van de
Israëlieten zijn als het zand van de zee, slechts het overblijfsel zal behouden worden.”
Het merkwaardige is dat Paulus dat laat voorafgaan door deze opmerking van Romeinen
9:24: “24 Hen heeft Hij ook geroepen, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit
de heidenen.” Dus God roept joden die de Messias Jezus aannemen en heidenen die Jezus
aannemen. En die heidenen ziet God als de 10 stammen die terug gebracht zijn in het éne
Israël. Dat kan men niet vinden in het Oude Testament, dat is Gods Nieuwe Openbaring
van wie de 10 stammen zijn: een heiden in welke stam of taal in de wereld hij/zij ook
moge geboren zijn! Dat kan dus een “Inuit” zijn uit Alaska of een “Aboriginal” uit Australië!
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 42

Nu terug naar de brief aan de gelovigen in Thessalonica. De christenen in Thessalonica kennen


waarschijnlijk wie (wat) weerhoudt. En hij, zal zich op een bepaald moment openbaren (vers 8).
Zij wisten over deze zaak wellicht dus veel meer dan wij vandaag. Over ons gissen in dat verband
moeten we het nu hebben.

Voor “de adem van zijn mond” vergelijk dit met Jes.11:4 / Opb.1:16 / 2:16. Het is een straffend
zwaard dat zwaait over allen die de heerschappij van de Christus niet willen aanvaarden. Het
Griekse werkwoord dat Paulus gebruikt voor “werkzaam” is een woord dat vooral te maken heeft
met een goddelijke of demonische macht, hier natuurlijk een duivelse macht. Zie o.a. 1
Cor.12:6,11 / 2 Cor.1:6 / Eph.2:20 / 3:20 in dat verband. Zou ook Johannes over deze goddeloze
spreken? Wanneer hij onder de vele antichristussen er één speciaal noemt in 1 Joh.2:18?

We gaan eerst naar vers 8 en dan 7! Uitzonderlijk staat hier de uitdrukking “de epiphaneia van
zijn parousia.” Het overgrote deel uit de kringen van de Broeders redeneren dan dat op het
laatste moment de onzichtbare “parousia” zal overgaan in een zichtbare “epiphaneia.” Maar dat
is niet zo. Sommige van hun schrijvers bekijken “ἐπιφάνεια” als een synoniem met “παρουσία.”
Deze mening kan niet alleen in twijfel worden getrokken, we moeten dat zelfs doen. Het is
gewoon niet waar voor deze tekst: 2 Tim.1:10! Daar is “ἐπιφάνεια” gebruikt in verband met de
menswording. In 2 Thes2:8 combineert Paulus de twee termen: "door de verschijning (=
ἐπιφάνεια = manifestatie) bij Zijn komst (= παρουσία)." Deze manier waarop Paulus zich uitdrukt
kan geen “pleonasme” zijn, d.w.z. een herhaling van hetzelfde begrip met diverse termen. Dat
Paulus hier een bepaalde kleurschakering in de betekenis wil weergeven is het meest
waarschijnlijke.

We hebben nog een zware opmerking aan het adres van de leer van de bedelingen. Ds. Henk
Schouten schreef het artikel, De opname (6), voor Zoeklicht, 90 – 2014, n°1, blz.8-9.
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 43

“Het eerste komen, de Parousia is als het ware incognito, alleen voor de Zijnen, de gemeente.
Samen zullen we het bruiloftsfeest vieren. Daarna zullen we met Hem naar de aarde komen, dan
zal Jezus het koningschap aanvaarden en voor allen zichtbaar worden, aan allen getoond worden
(Epifanie).” Deze uitleg is in flagrante tegenstrijd met hun andere uitleg dat de wetteloze er niet
meer is nà de Wederkomst. Als het gaat om satan of een andere grote vertegenwoordiger van
hem: ze zijn vernietigd met het slot van Openbaring 19:20: “20 En het beest werd gegrepen, en
met hem de valse profeet, die in zijn tegenwoordigheid de tekenen gedaan had, waardoor hij hen
misleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbeden
hadden. Deze twee werden levend geworpen in de poel van vuur, die van zwavel brandt.” Maar
wat lezen we in 2 Thes.2:8: “8 En dan zal de wetteloze geopenbaard worden. De Heere zal hem
verteren door de Geest van Zijn mond en hem tenietdoen door de verschijning bij Zijn komst.”

Kijk eens aandachtig naar de Griekse tekst: τῇ ἐπιφανείᾳ τῆς παρουσίας αὐτοῦ,

en dit is hèt vertaald: de verschijning, de komst van Hem.

Dus 2 Thes.2:8 spreekt van de “parousia” als een “epiphaneia.” In de visie van de leer van de
bedelingen onmogelijk want de wetteloze is er maar nadat de gemeente zou opgenomen zijn
volgens 1 Thes.4. De leer van de bedelingen is daarom een vat van tegenstrijdigheden. Hier nog
enkele andere tekst over de “verschijning” van de Heer.

 1 Timotheüs 6, vers 14

dit gebod onbevlekt en onberispelijk in acht te nemen, tot de verschijning van onze Heere
Jezus Christus.

 2 Timotheüs 1, vers 10

maar nu is geopenbaard door de verschijning van onze Zaligmaker, Jezus Christus, Die de


dood tenietgedaan heeft, en het leven en de onvergankelijkheid aan het licht gebracht
door het Evangelie,

 2 Timotheüs 4, vers 1

4Ik bezweer u, ten overstaan van God en de Heere Jezus Christus, Die levenden en doden
zal oordelen bij Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk:

 2 Timotheüs 4, vers 8
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 44

Verder is voor mij weggelegd de krans van de rechtvaardigheid die de Heere, de


rechtvaardige Rechter, mij op die dag geven zal. En niet alleen mij, maar ook allen die
Zijn verschijning hebben liefgehad.

 Titus 2, vers 13

terwijl wij verwachten de zalige hoop en verschijning van de heerlijkheid van de grote God
en onze Zaligmaker, Jezus Christus.

J. Van Leeuwen zegt in, ’Korte verklaring, Colossensen Thessalonicensen’, Kok, 3de druk 1966,
blz.177 over vers 7:
“De apostel spreekt hier, althans naar de o.i. juiste opvatting, ongeveer van hetzelfde als in vs.6;
dáár onpersoonlijk: wat weerhoudt, hier persoonlijk: hij die weerhoudt. Zonder dit hier nader toe
te lichten, mogen wij, wel zeggen dat zó dicht bij elkaar gebruikt, hetzelfde woord “weerhouden”,
in dezelfde betekenis moet worden genomen. Een andere vertaling van het hier in het Grieks
gebezigde werkwoord, dat méér dan één betekenis heeft, is wel niet onmogelijk maar toch uiterst
onwaarschijnlijk.” In dezelfde zin zegt de voetnota in de Willibrordvertaling op blz.1766: “wat
hem (de mens der wettelooheid) = degene die dat nu tegenhoudt (v.7).” Dat is een naar ons
inschatten, een opmerking die men niet uit het oog mag verliezen om niet zomaar in wilde
gissingen verzeild te geraken.

Hier een citaat van wat J.N. Darby erover schrijft:


https://www.oudesporen.nl/Download/OS2309.pdf
“Wat tegenhoudt” is dus nog steeds aanwezig. Maar er is ook een Persoon die
werkzaam is om deze barrière in stand te houden, “Hij die tegenhoudt”. Hier geloof
ik inderdaad dat we moeten denken aan God in de Persoon van de Heilige Geest,
die het kwaad beteugelt en het Goddelijke gezag in de wereld in stand houdt in de
tijd die de Openbaring aanduidt met de woorden “hetgeen is” (Op.1:19). Zolang
deze periode duurt, kan de onbeperkte openbaring van het kwaad niet
plaatsvinden.
Daarom twijfel ik er niet aan dat de opname van de gelovigen de reden is van het
wegnemen van de weerhoudende kracht en het loslaten van alle beteugeling,
hoewel sommige wegen van God al openbaar worden voor de volle ontplooiing van
het kwaad. Deze gedachte berust niet alleen maar op grote beginselen. Dit gedeelte
reikt ons zelf gegevens aan, die tonen hoe de toestand is als de macht van het
kwaad zichzelf openbaart:
1. De afval heeft dan al plaatsgehad. Dit kon moeilijk gezegd worden als het
getuigenis van de gemeente nog aanwezig was, zoals in het verleden of
zelfs nog duidelijker nu, voor zover als het verlost is van alle verkeerde en
verderfelijke elementen.
2. Het gezag zoals het door God is ingesteld en de wil van de mens beteugelt
namens God, is van het toneel verdwenen. Want de wetteloze verheft
zichzelf tegen al wat God heet of een voorwerp van verering is, en vertoont
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 45

zichzelf als God in de tempel van God. Vgl. Ps. 82 waar God te midden van
de goden (de rechters) staat, om hen te oordelen voordat Hij de naties
beërft. Vóór dat ernstige uur waarin God de rechters van de aarde zal
oordelen, zal deze wetteloze, die alle gezag veracht dat van Hem afkomstig
is, zichzelf als God opwerpen (en dat op de aarde, waar het oordeel
geopenbaard zal worden).
3. In plaats van de Heilige Geest en de openbaring van Zijn macht op aarde,
vinden we de macht van satan; en dat met precies dezelfde bewijzen die
het getuigenis van de Persoon van Christus staafden.”

Wie is “hij (hem) die weerhoudt”?

We moeten toch ook wat zeggen over het begrip: “te niet doen” van J. Van Leeuwen in het
voorgaande citaat. Het Grieks begrip “katargeoo” kan zo vertaald worden maar ook andere
mogelijkheden zijn voorgesteld. Dat komt omdat dat woord in de Griekse taal nogal wat kan
inhouden. In de King James zijn er 17 woorden gebruikt om de 27 maal dat het woord is gebruikt
in het NT te vertalen. In de Revised Version zijn het er nog steeds 13. Het gaat om de combinatie
van “a” (zonder) + “ergon” (kracht), dus letterlijk krachteloos. De Heer zet hem buiten spel en
schaakmat. Dat wil zeggen dat wanneer we over de Wederkomst spreken we ook over zijn “anti”
moeten spreken. Over de leugenaar die beweert zoals Christus te zijn.

Laat ons vooraf gaan zien wat de Statenvertalers in hun voetnota zetten bij vers 7 omdat hier al
één en ander duidelijk gesteld is.
“Hierdoor wordt van sommigen verstaan de zuivere prediking van het evangelie en de
oprechtheid der leraars in de gemeente Gods, die zolang zij in Christus’ kerk zijn behouden, zulke
geestelijk heerschappijzucht en dwaling hebben wederstaan en opgehouden. Doch van meest alle
oude leraars en van onze tijd wordt hierdoor verstaan de opperste autoriteit en aanzien der oude
keizers in het Romeinse rijk, die door hun wereldlijke macht de opkomende geestelijke macht van
de antichrist over de christenheid heeft weerhouden, totdat deze keizerlijke autoriteit door de
Saracenen en Mohamedanen in het Oosten, en door verscheiden barbaarse volken in het Westen
zeer is gebroken, en onder de voet is gebracht, bij welke gelegenheid deze geestelijke
geusurpeerde macht in het christendom is doorgebroken, en heeft haar heerschappij zelfs over de
keizers, koningen, prinsen en volken openlijk bevestigd, hetwelk omtrent 600 jaren na de
geboorte van Christus geschied, is van velen uit de historiën van die tijd bewezen.”

Met de tweede opmerking van deze nota in de Statenvertaling zijn we niet zo gelukkig of-
schoon we begrijpen waarom bepaalde kerkvaders deze visie hebben aangehouden. Rome heeft
hoewel vele fouten ook nog dit: een zeker respect voor wet en ordening die grotendeels is weg-
gevallen met de invasie van de genoemde volkeren. Want ondanks de vervolgingen (wel 10 in
totaal) uitgevaardigd door het keizerrijk had de Kerk een zekere vrijheid en die verloor ze
gedeeltelijk toen de volgelingen van Mohammed hun intrede hebben gedaan en de Barbaren aan
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 46

hun veroveringen begonnen. Want Rome was één van de door God ingestelde “overheden”
(Rom.13: 1-7).

In ’Het Zoeklicht’ van 21 aug. 1999 staat het volgende:


“In 2 Thessalonicenzen 2 kunnen we lezen, dat er een weerhouder is, die de mens der
wetteloosheid tegenhoudt. De gemeente is een wederhoudende kracht die zowel de
wetteloosheid als Gods oordeel tegenhoudt. Zodra de gemeente weggenomen is, wordt het zout
der aarde weggenomen, zodat het verderf kan toeslaan en het ’licht der wereld weggenomen’,
zodat het donker wordt.
De ongelovigen mogen maar wat blij zijn, dat er nog christenen onder hen leven, want als zij
weggenomen zijn, zijn alle remmen los en begint Gods oordeel over een ongelovige wereld (...). In
1 Petrus 4:17 lezen we, dat het oordeel bij Gods huis begint. Vanaf het begin van de gemeente is
de Here zijn gemeente aan het reinigen (...). We moeten niet vergeten dat we momenteel in de
’genadetijd’ leven. Zonder Gods genade, zouden we als gemeente absoluut niet kunnen
functioneren.”

Nog eens het citaat uit Zoeklicht waar Ds. Theo Niemeijer dit schreef:
“Onmiskenbaar gaat het hier om de wederhoudende macht van de Gemeente (wat hem
weerhoudt) en de inwonende Heilige Geest (Hij, die op het ogenblik nog weerhoudt).

Parallel aan dit gedeelte kunnen we 1 Johannes 4:1-6 lezen. Ook hier kunnen we lezen over de
geest van de antichrist, die reeds in de wereld is, maar: "Gij hebt hem overwonnen, want hij die in
u is, is meerder dan die in de wereld is." Ook hier zien we weer het krachtige getuigenis van de
Gemeente, dat de mens der wetteloosheid nog steeds beteugelt en inderdaad "op zijn plaats
houdt". Zodra de Gemeente weggenomen zal worden en daarmee het zout der aarde, slaat het
verderf op aarde toe. Met de Gemeente wordt het licht der wereld weggenomen en wordt het
donker op aarde.” (Vragen - jrg. 80-03 - Wie is de Weerhouder?, 2004/05, n°3.)

Het ontgaat me totaal hoe de vork in de steel zit met zo een uitleg!
Want zegt men toch niet in die kringen dit:
1. de Geest is er niet meer nadat de gemeente is opgenomen.
2. onmiddellijk daarop komen twee grote profeten, met de Heilige Geest, volgens hun uitleg van
Opb.11.
3. die twee bekeren 144.000 joden en ze hebben de Heilige Geest.
4. en deze 144.000 gaan de joden en de wereld bekeren, met de belofte van de Heilige Geest.
Dus de Heilige Geest zou volgens dit stramien enkele uren of dagen weggeweest zijn en daarom
zou de Antichrist zijn gang kunnen gaan, zeven jaar lang of volgens een andere uitleg 3 ½ jaar.
Dat is een uitleg die geen enkele zode aan de dijk brengt. In totaliteit uit de duim gezogen!
En als je dan toch bij een niet-gelovige van de bedelingen dit leest dan gaat het om de tijd van het
“laatste oordeel” en de oordeelsfase van Christus die begonnen is. Schapen en bokken worden
gescheiden. De Heilige Geest is niet meer op de aarde in mensen want die gelovigen die de
Heilige Geest hadden zijn ondertussen in een ander lichaam van onsterfelijkheid overgegaan.
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 47

De weerhouder: namen, noemen

We nemen er enkele alfabetisch die M.H. Bolkestein noemt in zijn commentaar, Callenbach,
1970, blz.203-206. En wie er nog een tiental méér wil horen zie naar het beste commentaar uit
Roomse kringen dat is geschreven op deze brief, B. Rigaux, Gabalda, 1956. Het is een deel van de
steeds degelijke Etudes Biblique. Vergelijk Biederwolf blz.494,495 en G. Berkhouwer, De
Wederkomst van Christus, deel 2, Kok, Kampen. En zie ook van Anthony C. Thiselton, 1 and 2
Thessalonians Through the Centuries, (Blackwell Bible Commentaries), alle edities na 2011.

De antichrist zelf: volgens J Graham, Watchman What of the Night, Ambassadors for
Christ, z.j., blz.82-85
Episcopaat: W. Bahnsen.
Genade Gods: Severianus van Gabala (Kerkvader).
God: M. H. Bolkestein.
Heilige Geest: Scofield Bible en de meesten van dezen die geloven in de bedelingen.
Bullinger in zijn Lexicon blz.891.
Jacobus: V. Hartl.
Joodse staat: B. B. Warfield.
Keizers van Rome: meerdere Kerkvaders.
Michaël of Elia: W. Neil in de Moffatt New Testament Commentary.
Michaël: E Cothenet. De redenering is dat zoals Israël een beschermengel heeft
in het boek Daniël, hij is thans de engel van de gemeente.
Onbekend: A. Augustinus in De Civitate Dei XX,19.
Paulus: O. Cullmann.
Romeinse Rijk: meerdere Kerkvaders. o.a. Tertullianus in Apol.32:1 / Ireneus in
Adv. Haer.5:26 / Hieronymus in Dan.7.8
Satan: mogelijke variante op de uitleg van J. Graham, Watchman What of the Night, Am-
bassadors for Christ, z.j., blz.82-85.
Zuivere evangelie: Calvijn / Statenvertaling / de Roomse theoloog E.B. Allo.

Zelf denken we dat ofwel “de ganade Gods” of “de prediking van het zuivere evangelie” het
dichtst benaderen wat Paulus ons heeft willen leren. Maar dat zeggen we in alle voorlopigheid.

De ’New Scofield Reference Bible’, Oxford University Press, 1970, blz.1295 zegt het volgende
over de weerhouder:
“Het lijkt waarschijnlijk dat het de Heilige Geest is. a) in het OT is de Heilige Geest een
weerhouder van wetteloosheid (Gen.6:3) b) de weerhouder is zowel in neutrale als mannelijke
voornaamwoorden weergegeven (“wat” in vers 6, “hij”, vers 7) zoals in Joh.14:16,17/16:12,13 de
komst van de Heilige Geest voorzegd wordt. c) het is wanneer de weerhouder verwijderd is dat de
man van zonde zich openbaart; dat zal zijn wanneer de Kerk opgenomen is en zodoende de
weerhoudende kracht van de Geest gestopt. Merk dan op, de weerhouder wordt “verwijderd”, de
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 48

Heilige Geest zal zijn goddelijke werkzaamheid verder zetten tot de tijd van het einde, maar niet
als weerhouder van de zonde door de Kerk.”

Maar in dit citaat is één en ander niet in een juist perspectief voorgesteld. Daarom drie
opmerkingen hierover.
Punt a: Gen.6:3. Het gaat hier om een zeer moeilijke tekst voor de vertaler. De Willibrord zegt:
“Mijn levensgeest zal niet altijd bij de mens blijven.” De NBG: “Mijn Geest zal niet altoos in den
mens blijven.” Er staat in de Hebreeuwse tekst volgens enkele deskundigen iets zoals: “de Geest
van God die strijd voert in de mens.” Maar er zou slechts éénmaal in de Schrift een zinswending
zijn zoals deze. En daarom zegt men het meestal zoals in de twee aangehaalde vertalingen. Zo
staat het ook in de oudste vertalingen; de Arabische, de Septuaginta, Syrische en Latijnse
Vulgaat. Maar de interpretatie van de New Scofield gaat dus toch te ver. Vergeten we niet dat
Noah 120 jaar voorafgaande aan de vloed, deze door God voorzegt krijgt. Want de mensen zijn
boosaardig (Gen.6:3 / 2 Pet.2:5). Het zijn slechts de gelovigen die de Heilige Geest hebben (1
Pet.4:14) en erdoor gedreven worden, te spreken van Godswege (2 Pet.1:21). Deze soort Geest
hebben de tijdgenoten van Noah nooit gehad en God heeft geen Geest in die mensen gelegd dan
“de levensgeest” zoals de Willibrordvertaling zegt. Met andere woorden de New Scofield
vergelijkt appels met appel-sienen. Over de verschillende betekenissen van de term “geest” zie
onze ’Bijbelse aantekeningen over Leven, dood en opstanding.’ Volgens ons heeft Gen.6:3 niets
te maken met 2 Thes.2.

Punt b: De weerhouder van vers 6 en 7 zijn dezelfde en de teksten over de Parakleet (de
Trooster) moeten de identificatie bevestigen. Maar dat klopt niet. De teksten uit Johannes
spreken zich uit in wat grammaticaal juist is. Het begrip “geest” is in het Grieks een onzijdig
(neutraal) woord. Daarom zijn in die zin soms begrippen als “het” normaal. Maar juist in die
teksten gaat het om de “Geest” als persoon en niet de gaven (de “geest” met een kleine letter).
Zie hierover uitvoeriger in onze ’Bijbelse aantekeningen over Leven, dood en opstanding.’ Wie 2
Thes.2:6,7 vergelijkt met de teksten die over de Parakleet spreken moet naar onze mening dan
méér uitleggen dat enige bewijsvoering inhoudt. Ze hebben in onze visie niets te maken met een
zogenaamde gelijkenis. De tekst van 2 Thes. leert het op zichzelf duidelijk; dat “wat” uit vers 6
een “hij” is in vers 7, maar dat geloven bijna alle exegeten en is dus geen punt van discussie.

Punt c: Wanneer de Heilige Geest er niet meer is; t.t.z. wanneer Hij verwijderd is op de aarde,
anders gezegd, wanneer de gemeente is opgenomen tot haar Heer, dan komt de goddeloze tot
zijn ontplooiing. Maar dat staat niet in de tekst. Dan zou zich verwezenlijken in de 70e jaarweek
van Dan.9:24-27! Maar ook dat staat niet in die tekst. Dan zou de goddeloze voor zichzelf een
tempel bouwen en zou een groot deel van het Joodse volk hem volgen als god of Messias. Ook
dat staat evenmin in deze tekst. Dan zou men er allemaal moeten aan toevoegen om énige
betekenis te hebben. Omdat de gemeente - en dus de Heilige Geest - verwijderd zou zijn! En die
Heilige Geest komt dan onmiddellijk terug in de 144.000, zodat we ons afvragen waarom Hij dan
eerst van de aarde moet verdwijnen. Dat heeft me niemand ooit goed kunnen uitleggen.
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 49

In ’Evangelisch Nieuws Bulletin’, 19de jaargang, nr.4 - Dec. 1999, schrijft A. Hofer: “Het
profetische woord geeft voldoende aanwijzingen over hetgeen vandaag de dag gebeurt. Een
studie van Daniël 2 en 7, te vergelijken met Openb. 13 en 17:8, geeft voldoende aanleiding om te
spreken van Europa als het nieuw Romeins Rijk, dat uiteindelijk strijd zal voeren tegen het Lam,
tegen Christus! De vraag is of wij voldoende oog hebben voor dat profetische Woord en waarop
onze verwachting gericht is. Zien wij uit naar het ingrijpen van God? Zien wij uit naar de komst
van onze Heer Jezus en onze vereniging met Hem? (2 Thes.2:1).” Ook dat klopt niet met de feiten
want indien die zienswijze juist is dan is het een nieuw Romeinse Rijk dat er ontstaat en niet een
heropleving van het oude Rome. De profetie van Daniël twee zou dan fout zijn!

2 Thessalonicenzen 2:7,8 – Statenvertaling niet ingekleurd vanwege kleur in aantekeningen.

7 Want 25de verborgenheid der ongerechtigheid wordt alrede gewrocht; alleenlijk 26die hem nu


wederhoudt, die zal hem wederhouden, totdat 27hij 28uit het midden zal weggedaan worden.
25 Dat is, de heimelijke opkomst dezer ongerechtige antichristelijke heerschappij
wordt allengskens in de kerk van Christus bevorderd, namelijk door den satan en
enige van zijn instrumenten, die door begeerte van heersen (gelijk
een Diotrefes daarover bestraft wordt, 3 Joh. vss. 9, 10) en door invoering van valse
en bijgelovige leringen en menselijke inzettingen hierin den satan al van de tijden
der apostelen af de hand hebben geboden. Zie 1 Joh. 2:18. Of: de verborgenheid der
ongerechtigheid werkt alrede. 
3 Joh. vs. 9  Ik heb aan de gemeente geschreven; maar Diótrefes, die onder hen
zoekt de eerste te zijn, neemt ons niet aan.
3 Joh. vs. 10  Daarom, indien ik kom, zo zal ik in gedachtenis brengen zijn werken die
hij doet, met boze woorden snaterende tegen ons; en hiermede niet vergenoegd
  zijnde, zo ontvangt hij zelf de broeders niet, en verhindert degenen die het
willen doen, en werpt hen uit de gemeente.
1 Joh. 2:18  Kinderkens, het is de laatste ure; en gelijk gij gehoord hebt dat de
antichrist komt, zo zijn ook nu vele antichristen geworden; waaruit wij kennen dat
het de laatste ure is. 
26 Namelijk den antichrist in zijn opkomst wederhoudt, waarvan in het voorgaande
vers is gesproken.
27 Namelijk die hem wederhoudt.
28 Dat is, alzo gebroken zal worden, en zijn kracht verliezen, dat hij deze
opkomende geestelijke heerschappij niet langer zal kunnen wederstaan. Wie deze
nu is, is op het voorgaande vers verklaard.
8 En 29alsdan zal 30de ongerechtige 31geopenbaard worden, ddenwelken de Heere 32verdoen
zal 33door den Geest Zijns monds, en tenietmaken 34door de verschijning Zijner toekomst;
29 Dat is, nadat hij nu zijn kracht van wederhouden zal verloren hebben.
30 Dat is, de antichrist, die alzo genaamd wordt omdat hij zich aan geen wetten zou
onderwerpen, maar zichzelven boven alle wetten zou roemen te zijn; gelijk het
Griekse woord anomos eigenlijk zonder wet of wetteloos betekent.
31 Zie hiervoor de aantt. op vers 3. 
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 50

vers 3 (kt.)  Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet tenzij dat
  eerst de afval gekomen is, en dat geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des
verderfs, 
d Job 4:9. Jes. 11:4. 
Job 4:9  Van den adem Gods vergaan zij, en van het geblaas van Zijn neus worden
zij verdaan.
  Jes. 11:4  Maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten en de zachtmoedigen des
lands met rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns
monds, en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddeloze doden. 
32 Of: verteren. Het Griekse woord analosei betekent eigenlijk: spijze, drank, geld,
goed, allengskens ombrengen en tenietmaken. Alzo zal dan Christus te zijner tijd ook
den antichrist allengskens verdoen, en zijn aanzien benemen in de christenheid.
33 Dat is, door de zuivere predicatie van het Heilig Evangelie, waardoor de Geest
des Heeren krachtig is in de harten der mensen. Zie dergelijke Jes. 11:4. Hebr. 4:12.
Openb. 1:16. 
Jes. 11:4  Maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten en de zachtmoedigen
des lands met rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal de aarde slaan met de roede
Zijns monds, en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddeloze doden.
Hebr. 4:12  Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan
enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en
 
der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der
overleggingen des harten;
Openb. 1:16  En Hij had zeven sterren in Zijn rechterhand; en uit Zijn mond ging een
tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn aangezicht was gelijk de zon schijnt in haar
kracht. 
34 Dat is, door Zijn verschijning in Zijn laatste toekomst. Want alsdan zal het beest
en de valse profeet gedood en in den poel des vuurs geworpen worden, Openb.
19:20. 
Openb. 19:20  En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die
de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid
  had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld
aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer
brandt. 
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 51

Vers 9,10
“9 zijn “komst” is naar de werking van de satan en allerlei kracht en leugentekenen en
wonderen
10 en allerlei verleiding van ongerechtigheid voor hen, die verloren gaan, daarom, dat zij de
liefde der waarheid niet aangenomen hebben tot hun behoud.”

Ik start met een uitleg van Cornelis van der Waal in, Wat staat er eigenlijk?, 1971, blz.
112,113. Een aantekening bij/contra de leer van de bedelingen.
“Geen Joodse apocalyptiek!

De Joden begeren een teken. Hun toekomstverwachtingen waren op tekenen ingesteld. We


zagen, dat de Schrift tekenen niet afwijst. Christus deed vele wonderen, doch deze wonderen
waren geen demonstratie-wonderen, geen krachten van zelfvertoning. Het waren wonderen-
naar-de-profetie, tekenen bij Zijn Woord. Tegenover satan en deputaties van het sanhedrin wees
Hij luxewonderen af.
Daarentegen voorspelde Hij, dat juist de Joodse valse profeten met wonderen en tekenen
zouden werken (Matth. 24: 24; verg.2 Thess. 2: 9 e.v.; Openb- 13 : 11 e.v.)- Zo het mogelijk ware,
zouden de uitverkorenen verleid worden.
De kerk zou het zwaar krijgen. Zij heeft maar op één teken te wijzen: het Woord, en dat alléén.
De kerk krijgt het zwaar, ook in dagen, dat de paroesie van Christus uitblijft. Wat 'overtuigend'
zou het zijn, als zij eens kon wijzen op een gebeuren in de wereldpolitiek van deze dagen, en dan
zeggen: zie eens, dit of dat wordt 'vervuld'. Dan zou het 'teken-loze' plaats maken voor duidelijke
wegmarkeringen. We konden dan de vinger leggen bij een bepaalde gebeurtenis, b.v. de komst
van de atoom- of waterstofbom, de groei van Ruslands invloed, de ontwaking van Azië en Afrika.
En dan zeggen: zóver is het nu al, reken maar uit. De Brits-Israël- en de Maranatha-bewegingen
plegen aldus te doen. En dit spreekt aan. Men krijgt dan vaste grond onder de voeten. Het evan-
gelie wordt minder ergerlijk, en meer aannemelijk. Men kan dan zeggen tot anderen: Zié je niet,
je kunt het toch controleren?
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 52

Hierbij komt nog, dat de leer van een duizendjarig 'rijk', samen met allerlei inlegkunde over
'onvervulde profetieën' een goede gelegenheid biedt om te gaan tellen en rekenen. Het zou wel
eens interessant zijn om te weten, hoeveel kerken in Amerika op de een of andere manier de leer
van het millenniarisme huldigen, en propageren als één van de voornaamste leerstukken. De kerk
neemt dan in haar verkonding een stuk tekenen-der-tijden-theologie op, met de daarbij
behorende rekenarij.”

De goddeloze is een kind van Satan (Joh.8:44) en gaat op zo een wijze optreden dat hij vanuit
menselijk standpunt een wereldwonder zal zijn. Eén van de dingen die de Heer heeft gedaan zijn
tekenen en wonderen volgens de eerste prediking op Pinksterdag (Hand.2:44). Ook de wetteloze
kan imponerende dingen doen. Waarbij we niet speciaal moeten denken aan spectaculaire
dingen maar aan “wat” hij zal beweren. Het wonderbaarlijke is dat mensen hem in massa zullen
volgen, tegen beter weten in. De domheid van de mensen zal nog eens een hoogtepunt bereiken.

De Schriftuurplaatsen waar die uitdrukking “tekenen en wonderen” voorkomen zijn:


In het Oude Testament:
Ex.7:3 / Deut.4:34 / 6:22 / 7:19 / 13:1,2 / 26:8 / 28:46 / 29:3 / 34:11 / Neh.9:10 / Ps.78:43 /
105:27 / 135:9 / Jes.8:18 / 20:3 / Jer.32:20,21 / Dan.6:28.

In het Nieuwe Testament:


Mat.24:24 / Marc.13:22 / Joh.4:48 / Hand.2:19,22,43 / 4: 30 / 5:12 / 6:8 / 7:36 / 14:3 / 15:12 /
Rom.15:19 / 2 Cor.12:12 / 2 Thes.2:9 / Heb.2:4.

Onrecht en onrechtvaardigheid zullen specifiek zijn voor het tijdperk voorafgaande aan de
Wederkomst. De mensen zullen gehoor hebben gegeven aan de leugenprediking van de
wetteloze. Daarom zullen ze ook verloren gaan. Slechts de gemeente die de Heer zich heeft
uitverkoren zal niet onder het oordeel komen. God heeft de wetteloze toegelaten deze dingen te
doen zodat duidelijk is wie tot de gemeente hoort en wie niet. Een derde groep is er niet, en we
maken die opmerking met het oog op de leer van de Broeders en Jehovah’s Getuigen. Maar de
toelating tot de misleiding zal ook door God even vlug aan zijn eind komen.

Over de vertaling “daarom” willen we ook nog dit zeggen. Het Griekse “anti” dat er staat wijst
erop dat de massa het onrecht zelf verkiest, “in de plaats van” liefde voor Gods waarheid aan te
kweken.

Een mooie uitdrukking die al eens in het OT te vinden was is “liefde voor de waarheid” en die
vinden we hier ook. Zie Zach.8:19. In het NT ook nog “gehoorzamen aan de waarheid” (2
Cor.6:7 / 13:8).

Kort en krachtig lezen we dit in http://www.gereformeerdkerkbladdebazuin.nl/artikel/225


Door S. de Marie, Uit de Schriften, Jaargang 2 nummer 3:
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 53

“Paulus waarschuwt de gemeente voor het gistende proces van afval en verbondsbreuk dat direct
na het brengen van het evangelie al een begin had. Toen nog gecamoufleerd. Het werd nog
tegengehouden. Maar op een gegeven moment zou er een doorbraak komen, waarop de mens
der wetteloosheid zich zou openbaren: openlijk vertonen, heel duidelijk zichtbaar worden. Hij
wordt dan in vers 3 genoemd naar zijn ware aard, zoals hij zich dan manifesteert: de zoon des
verderfs, de tegenstander van God. Het gaat hier om de strijd van de geesten. De vijandschap
tussen vrouwenzaad en slangenzaad. En die tegenstelling zou uitkomen in het werk van de
mensen, in hun houding tegenover de Here en zijn Woord. In hun leven naar Gods wet. De
werking, de energie van God en Christus aan de ene kant en de energie van satan, de grote
tegenstander aan de andere kant. Straks zal de wetteloze zich openbaren, naar de werking van de
satan. Op basis van de energie van satan, staat er letterlijk. Die satanische energie produceert
allerlei krachten, allerlei tekenen en allerlei bedrieglijke wonderen (vers 9,10). Satan aapt de Here
Jezus Christus na.

“Krachten, tekenen en wonderen” worden in de Bijbel meermalen vermeld als verschijnselen bij
de grote verlossingsdaden van God. Ook worden ze juist genoemd bij het optreden van de Here
Jezus op aarde. Het zijn uitingen van Gods macht, die het goddelijke karakter van de
verlossingswerken onderstreepten. In Hebr. 2 : 4 worden ze genoemd bij de Woordverkondiging
door de apostelen. Aan het evangelie werd toen goddelijke kracht toegevoegd.
Onder vergelijkbare verschijnselen gaat de duivel nu met grote energie zijn misleiding uitvoeren.
En zo tovert hij de mens van de wetteloosheid te voorschijn met zijn bedrieglijke werkwijze. Een
verlokkende verschijning die anderen ertoe brengt om hem te volgen in het overtreden van Gods
wet. Hij wekt er zondige begeerten door op en voert velen af van de weg van de Here en zijn
dienst.”

2 Thessalonicenzen 2:9,10 – Statenvertaling niet ingekleurd vanwege kleur in aantekeningen.

9 Hem, zeg ik, 35wiens toekomst is enaar de werking 36des satans, f37in alle kracht en tekenen


en 38wonderen der leugen,
35 Namelijk van den antichrist, waarvan hij in het begin van het voorgaande vers
had gesproken.
e Joh. 8:41. 2 Kor. 4:4. Ef. 2:2. 
Joh. 8:41  Gij doet de werken uws vaders. Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet
geboren uit hoererij; wij hebben één Vader, namelijk God.
2 Kor. 4:4  In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der
ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der
 
heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is.
Ef. 2:2  In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den
overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der
ongehoorzaamheid; 
36 Dat is, met zodanige werking als de satan pleegt te gebruiken om de mensen te
verleiden, welke werking in de volgende verzen wordt verklaard.
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 54

f Deut. 13:1. Openb. 13:13. 
Deut. 13:1  WANNEER een profeet of droomdromer in het midden van u zal
opstaan, en u geven een teken of wonder,
 
Openb. 13:13  En het doet grote tekenen, zodat het ook vuur uit den hemel doet
afkomen op de aarde voor de mensen; 
37 Dat is, kracht van tekenen of wonderen, die de satan zal tevoorschijn brengen
om de heerschappij en valse leer van den antichrist te bevestigen. Zie Matth. 24:24.
Openb. 13:13, enz. 
38 Dat is, die ten dele versierd zullen zijn, ten dele van den satan teweeggebracht,
om zijn dienaars in aanzien, en de arme verblinde mensen in hun valse voorgevingen
en bijgeloven te houden.
10 En in 39alle 40verleiding der onrechtvaardigheid gin degenen die verloren gaan, 41daarvoor dat
zij 42de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden.
39 Dat is, allerlei. Want de satan heeft een bepaalde macht.
40 Dat is, tot ongerechtige en valse leer, gelijk het woord waarheid uitwijst, dat
daartegen gesteld wordt; en gelijk hierna vers 12. 
vers 12  Opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben,
 
maar een welbehagen hebben gehad in de ongerechtigheid. 
g 2 Kor. 2:15; 4:3. 
2 Kor. 2:15  Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen die zalig
worden, en in degenen die verloren gaan;
 
2 Kor. 4:3  Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen die
verloren gaan; 
41 Dat is, in vergelding dat zij, enz., hetwelk het Griekse woord medebrengt. Het is
dan een rechtvaardige straf Gods over de verkeerdheid en ondankbaarheid van zulke
mensen, gelijk in het volgende vers nader uitgedrukt wordt.
42 Dat is, de waarheid niet liefgehad hebben, en dienvolgens ook niet geloofd en
behouden. Zie dergelijke straf Gods over de heidenen, die de natuurlijke kennis Gods
niet hebben behouden, Rom. 1:28. 
Rom. 1:28  En gelijk het hun niet goedgedacht heeft God in erkentenis te houden,
  zo heeft hen God overgegeven in een verkeerden zin, om te doen dingen die niet
betamen:
10 En in 39alle 40verleiding der onrechtvaardigheid gin degenen die verloren gaan, 41daarvoor dat
zij 42de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden.
39 Dat is, allerlei. Want de satan heeft een bepaalde macht.
40 Dat is, tot ongerechtige en valse leer, gelijk het woord waarheid uitwijst, dat
daartegen gesteld wordt; en gelijk hierna vers 12. 
vers 12  Opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben,
 
maar een welbehagen hebben gehad in de ongerechtigheid. 
g 2 Kor. 2:15; 4:3. 
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 55

2 Kor. 2:15  Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen die zalig
worden, en in degenen die verloren gaan;
 
2 Kor. 4:3  Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen die
verloren gaan; 
41 Dat is, in vergelding dat zij, enz., hetwelk het Griekse woord medebrengt. Het is
dan een rechtvaardige straf Gods over de verkeerdheid en ondankbaarheid van
zulke mensen, gelijk in het volgende vers nader uitgedrukt wordt.
42 Dat is, de waarheid niet liefgehad hebben, en dienvolgens ook niet geloofd en
behouden. Zie dergelijke straf Gods over de heidenen, die de natuurlijke kennis
Gods niet hebben behouden, Rom. 1:28. 
Rom. 1:28  En gelijk het hun niet goedgedacht heeft God in erkentenis te houden,
  zo heeft hen God overgegeven in een verkeerden zin, om te doen dingen die niet
betamen: 

Vers 11,12
“En daarom zendt God hun een werking, die hen verleidt om aan de leugen geloof te slaan,
opdat allen geoordeeld worden, die de waarheid niet geloofd hebben, maar behagen hadden
in de ongerechtigheid.”

Over de leugen die God zendt zie o.a. 1 Kon.22:23 / Ezech.14:9 en vergelijk 1 Kron.21:1 met 2
Sam.24:1. God kan het kwaad ook gebruiken tot Zijn eer.

De tekst uit vers 12 spreekt over het “oordeel.” Dus niet “veroordelen”, dat eerder te
verwachten was in deze tekst. Maar ook in het evangelie van Johannes vinden we dat werkwoord
enkele malen in de betekenis van “veroordelen.” Zie o.a. Joh.3:17,18 / 12:47,48 / Rom.2:12 / 1
Cor.11:31,32.
Over “oordelen”, “veroordelen” en de “toorn (gramschap) Gods” nog deze opmerkingen.
Er zijn in het NT twee grote begrippen die verwijzen naar de gramschap van God. Het Grieks
“thumos” is 18 maal gebruikt in het NT. Negen maal wordt het gebruikt in verband met God en
allen staan in het boek Openbaring (14:8,10 / 14:19 / 15:1,7 / 16:1 / 18:1 / 18:3 / 19:15).

Het tweede woord “orgè” staat 27 maal in het NT en daarvan ook meerdere malen in het boek
Openbaring (Opb.6:16,17 / 14:10 / 16:19 / 19:15). De Scrift is duidelijk, de gelovigen worden
gered (dat is ”beschermd”) uit de “orgè” van God (Rom.5:9). En de ongelovigen krijgen er de
volle lading van.

En uit de studie van die twee begrippen is het tevens duidelijk dat zowel de gelovigen als de
ongelovigen in de verdrukking komen. We zeggen dit met het oog op wat geleerd wordt in de
leer van de bedelingen. Men leert daar dat gelovigen niet in de “grote verdrukking” komen. We
geloven dat niet. Zie hiervoor ons commentaar op het boek Openbaring (hoofdstuk 7). Toch dit
erover. Het Grieks “thilpsis” staat in het NT 54 maal gebruikt en daarvan 47 maal met betrekking
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 56

tot de gemeente. Wie Joh.16:33 / Hand.14:22 / Rom.5:3 / Opb.1:9 leest zal dat wel duidelijk
worden. Wat dan wel? Eenvoudig dit: met de laatste grote verdrukking - met de Wederkomst van
de Heer - zal God zijn gemeente daaruit redden. God zal zijn gemeente beschermen, zodat hen
niets overkomt. Zie bijvoorbeeld Lucas 21:36 en geloof wat er staat!

Appendix Vergelijk tussen 2 Thes. en Openbaring over de mens der wetteloosheid

Wij gebruiken voor dit gedeelte: H. Oort, ’Het Nieuwe Testament’, Uitgevers Maatschappij P.M.
Wink, 1912.
2 Thes.2 Openbaring hoofdstuk 13/17
“Mensch der goddeloos- “en op zijn koppen gods-
heid” (vers 3) lasterlijke namen” (13:1)
“vol van godslasterlijke
namen” (17:3)

“de Zoon des verderfs “en gaat zijn verderf te-


(vers 4) gemoet” (17:8)
“en gaat ten verderve” (17:11)
“de Goddelooze” (vers 8) “Toen werd aan het beest
gegeven een muil die al-
lerlei grootspraak en
godslastering uitstiet (...)
Toen opende het den muil
vol lasteringen tegen God” (13:5,6)

“de tegenstander, die “De gansche aarde liep in


zich verheft tegen alwat verbazing het beest ach-
God of heiligdom heet” terna en aanbad den draak
(vers 4a) (...) en men aanbad het beest” (13:4)

“zoodat hijzelf in den “En al de bewoners der


tempel Gods gaat zit- aarde zullen het aanbidden” (13:8)
ten (vers 4b)

“en zal de Heer Jezus hem “Zij zullen oorlog voeren


met de adem van zijn mond tegen het Lam, en het Lam
dooden en door den glans zal hen overwinnen” (17:14)
van zijn komst vernieti-
gen” (vers 8) “Maar gevangengenomen werd
het Beest, en daarmede de
Valsche profeet, die ten
aanschouwen van het Beest
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 57

de wonderen gedaan had” (19:20)

“hem die komt met het ge- “De draak gaf hem zijn
weld van den Satan” macht, zijn troon en groote kracht” (13:3)
(vers 9)

“met allerlei krachtsbe- “Het deed groote wonderen


toon, teekenen, valsche liet zelfs voor de oogen
wonderen en met allerlei der menschen vuur van den
goddeloosheid” (v.10a) hemel op de aarde neervallen” (14:13)

“Daarom zond God over hen “door de wonderen (...) leid-


de macht der dwaling” de het de bewoners der aarde” (14:14)
(vers 11)

“waardoor zij aan de leu- “De bewoners der aarde, zij wier
gen geloof sloegen” namen niet vóór de grondlegging
(vers 12a) der wereld geschreven zijn in het
boek des levens, zullen
zich verbazen” (17:8)

“opdat allen die de waar- “Indien iemand het Beest


heid niet geloofden maar en zijn beeld aanbidt en
behagen schiepen in de aanneemt het merk op zijn
ongerechtigheid zouden voorhoofd of hand, dan zal
veroordeeld worden” hij drinken van den wijn
(vers 12b) van Gods toorn, dien Hij
ongemengd ingeschonken
heeft in den beker van
zijn toorn” (14:10)

De lezer zal wel merken hoe groot de gelijkenissen zijn tussen de wetteloze en de dieren uit
Openbaring 13 en 17. Zijn ze dezelfde? Volgens W. Hendriksen in zijn commentaar (blz.171) in elk
geval niet. Hij schrijft daarover het volgende: “Het is dan ook niet zo wonderlijk dat vele schrijvers
de twee gewoon met elkaar identificeren. Maar die identificatie is geheel onterecht. In
Openbaring zijn de 4 beesten uit Daniël’s profetie (hoofdstuk 7) gewoon samen genomen en tot
één Beeld samengevoegd. Nu moeten we wanneer we zeggen dat de dieren uit Daniël’s profetie
afzonderlijke koninkrijken zijn, en niet individuen (alhoewel de verwijzing naar personen niet altijd
ontbreekt), tevens leren dat het samengestelde dier uit Openbaring géén persoon is. Integendeel
het moet het beeld zijn van alle antichristelijke regeringen waar of wanneer ze zich ook mogen
openbaren.
Om een totaalbeeld te krijgen moeten we dan zowel 2 Thes. 2 en Opb.13 en 17 samen nemen.
Dan is het duidelijk dat er in alle tijden antichristelijke machten werkzaam zijn geweest en dat het
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 58

onze plicht is deze tegen te werken met al onze macht. Telkens weer moet de macht van de
antichristelijke werkzaamheid overwonnen worden. Zijn grootste nederlaag zal hij op het einde
van deze tijden oplopen. Onder het symbool van het “beest uit de zee” zal het achtste hoofd
onder de controle staan van een lasteraar van naam, de man van zonde, de persoonlijke
tegenstander van God uit 2 Thes.2. Openbaring (hoofdstukken 13 en 17) en 2 Thessalonicensen
(hoofdstuk 2) zijn supplementen aan elkaar. Het ene is een beweging, de andere zijn laatste
vertegenwoordiger.”

Spreken 2 Thes. en Openbaring hoofdstukken 13 en 17 over het (de) zelfde persoon/groep?


Waarop we oprecht moeten antwoorden: we weten het niet! Heeft Van Leeuwen ons niet
gewaarschuwd? Dat we aan het begin van dit onderdeel schreven: “Wat de volle betekenis er van
is, het zal, als van zo menige profetie, welker vervulling nog wacht, éérst dàn kunnen gezien
worden, wanneer niet alleen “de goddeloze mens”, maar ook de Christus in zijn heerlijkheid
openbaar wordt” (blz.197). Was Aurelianus Augustinus zo ver van de waarheid wanneer hij zegt
niet bij machte te zijn de mens van zonde te identificeren? We geven u dat mooie citaat mee:
“Omdat de apostel gezegd heeft dat zij dat wisten, heeft hij het niet uitdrukkelijk willen zeggen.
Wij, die niet weten wat zij wisten, willen daarom graag achterhalen wat de apostel bedoeld heeft,
maar wij zijn er met al onze moeite niet toe in staat. Dit temeer omdat ook de woorden die hij er
nog aan heeft toegevoegd, zijn bedoeling duisterder maken. Want wat betekend nu “Het
mysterie van de ongerechtigheid is immers nu reeds aan het werk. Laat alleen degene die hem nu
vasthoudt hem blijven vasthouden, totdat hij uit het midden komt. Dan zal de ongerechte
openbaar worden? Ik voor mij erken dat ik volstrekt niet weet wat hij daarmee bedoeld (…) Op
dat ogenblijk zal namelijk Satan losgelaten worden en zal hij door middel van de antichrist een
wonderbaarlijke, maar leugenachtige werkzaamheid te zien geven.” We citeren uit de prachtige
vertaling, door G. Wijdeveld, van ’De stad van God’, Ambo & Athenaeum, 1983, boek XX, par.19.

Conclusie

Dit is de belichting van slechts één aspect van de Wederkomst. Dat moment waar zowel de
gelovigen als ongelovigen bij elkaar staan en dat overeenkomt met “de voleinding der wereld”
(Mat.13:41,49 en lees de context). Het moment waar de schapen en bokken van elkaar
gescheiden worden (Mat.25:31-46). Hier nog een toekomstige duizendjarige regering willen lezen
(in te lezen) kan niet zonder fantasie van mensen.

2 Thessalonicenzen 2:11-12 – Statenvertaling niet ingekleurd vanwege kleur in aantekeningen.

11 hEn daarom zal 43God hun zenden een kracht der dwaling, idat zij de 44leugen zouden geloven;
h Rom. 1:24. 
Rom. 1:24  Daarom heeft hen God ook overgegeven in de begeerlijkheden hunner
 
harten tot onreinheid, om hun lichamen onder elkander te onteren; 
43 Dat is, God zal den satan den toom over hen loslaten, om zijn kracht van
verleiding tegen hen te gebruiken, en zal Zijn genade, die hen nog wederhield,
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 59

voortaan inhouden, en hen alzo aan hun eigen begeerten overgeven, waardoor zij
krachtiglijk tot dwaling zullen gebracht worden. Zie dergelijke oordelen Gods over de
ondankbare mensen, Deut. 28:28. 2 Kron. 18:22. Job 12:17. Jes. 19:14. Rom. 1:24;
11:8. 2 Kor. 4:3, 4, enz. 
Deut. 28:28  De HEERE zal u slaan met onzinnigheid en met blindheid, en met
verbaasdheid des harten;
2 Kron. 18:22  Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest in den mond van deze
uw profeten gegeven, en de HEERE heeft kwaad over u gesproken.
Job 12:17  Hij voert de raadsheren beroofd weg, en de rechters maakt Hij uitzinnig.
Jes. 19:14  De HEERE heeft een zeer verkeerden geest ingeschonken in het midden
van hen, en zij hebben Egypte doen dwalen in al zijn doen, gelijk een dronkaard zich
om en om wentelt in zijn uitspuwsel.
  Rom. 1:24  Daarom heeft hen God ook overgegeven in de begeerlijkheden hunner
harten tot onreinheid, om hun lichamen onder elkander te onteren;
Rom. 11:8  (Gelijk geschreven is: God heeft hun gegeven een geest des diepen
slaaps; ogen om niet te zien, en oren om niet te horen), tot op den huidigen dag.
2 Kor. 4:3  Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen die
verloren gaan;
2 Kor. 4:4  In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der
ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der
heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. 
i 1 Tim. 4:1. 
1 Tim. 4:1  DOCH de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen
  afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der
duivelen, 
44 Dat is, versierde en valse leer.
12 Opdat zij allen 45veroordeeld worden die 46de waarheid niet geloofd hebben, maar een
welbehagen hebben gehad in de 47ongerechtigheid.
45 Gr. geoordeeld, dat is, veroordeeld, of verdoemd, gelijk meermaals in andere
plaatsen.
46 Namelijk des Evangelies.
47 Dat is, valse en ongerechtige leer, gelijk hiervoor vers 10. 
vers 10  En in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen die verloren gaan,
  daarvoor dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te
worden.

Natuurlijk gaan we akkoord met de stelling dat er “twee gebeurtenissen” moeten voorafgaan
aan de dag des Heren.

1. de afval (gestart met Pinksteren volgens Handelingen 2 en

2. de openbaring van den mens der zonde.


2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 60

Tot zolang deze niet hebben plaats gehad, hoeft men aan een onmiddellijke Wederkomst van
den Zaligmaker, en daarbij het oordeel, niet te denken. De afval voorafgaande aan de openbaring
van den Antichrist liggen in elkaars verlengde. De afval is deze laatste in zekere zin aan het
voorbereiden. Paulus spreekt van den afval als van iets, wat aan de lezers volkomen bekend was;
gedurende zijn verblijf te Thessalonica had hij daarover blijkbaar gesproken.
(Zie vers 5). “5 Herinnert gij u niet, dat ik toen ik bij u was, U DIT (MEER
DAN EENS) GEZEGD HEB?
We geven u ook dit nog mee, niet dat we geloven dat Paulus zijn mosterd ergens anders haalde;
het gaat om het omgekeerde. Het historische voorbeeld van dezen afval in de ontrouw van vele
Joden was Antiochus Epiphanes (1 Macc.2:15). Ook de Joden waren ervan overtuigd, dat aan de
tijd van den Messias een algemene afval van God zou voorafgaan (vgl. Strack-Billerbeck,
Vorzeichen and Berechnung der Tage des Messias, IV blz. 977-1015; III, blz. 637; Bousset, Die
Religion des Judentums 3, blz. 250 vlg .; Volz, Jiidische Eschatologie von Daniel bis Akiba, blz. 173-
182). Zou dat niet de tijd geweest zijn toen Jezus predikte en Hij de clerus meerdere malen moest
terechtwijzen op hun afwijken van de standaard die Mozes hen had achtergelaten? Want bij Zijn
opstanding was Jezus toch Heer en Zoon van David! Handelingen 2:36 zegt het beslist: “36 Laat
dan heel het huis van Israël zeker weten dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft,
namelijk deze Jezus, Die u gekruisigd hebt.”

We geven nog een andere vertaling mee van de tekst. We gebruiken voor dit de
tekst van 2 Thessalonicenzen in de vertaling van J. Van Leeuwen uit de ’Korte
verklaring’. Een oude zéér degelijke en verantwoorde vertaling.
Vers 1,2
“1 Wij vragen u echter broeders, met betrekking tot de komst van onze Here Jezus
Christus en onze vereniging met Hem, 2 dat gij u niet (zo) spoedig het hoofd op hol
laat brengen of opgewonden raakt, noch door een geest(esuiting), noch met
beroep op een woord door een brief van ons, als zou de “dag des Heren”
2 Thessalonicenzen 2 verzen 1-12. De afval en de tegenstander 61

aangebroken zijn.”
Vers 3,4
“3 Laat niemand op enige manier u misleiden, want eerst moet de afval komen,
en de goddeloze mens geopenbaard worden - het kind des verderfs, - 4 die zich
verzet en verheft tegen al wat God heet of vereerd wordt; hij zal zelfs in de tempel
plaats nemen, en (trachten te) bewijzen dat hij God is.”
Vers 5,6
“5 Herinnert gij u niet, dat ik toen ik bij u was, u dit (meer dan eens) gezegd heb?
6 En voor ’t ogenblik weet gij wat hem weerhoudt; als het zijn tijd is, moet hij
geopenbaard worden.”
Vers 7,8
“7 Want als mysterie is de goddeloosheid reeds werkzaam: alleen (niet langer
dan) totdat die hem nu weerhoudt, uit de weg gedaan is. 8 En dan zal de
goddeloze geopenbaard worden, die de Here Jezus verdoen zal door de adem van
zijn mond, en teniet zal doen als Hij verschijnt bij zijn “komst”
Vers 9,10
“9 zijn “komst” is naar de werking van de satan en allerlei kracht en
leugentekenen en wonderen 10 en allerlei verleiding van ongerechtigheid voor
hen, die verloren gaan, daarom, dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen
hebben tot hun behoud.”
Vers 11,12
“En daarom zendt God hun een werking, die hen verleidt om aan de leugen geloof
te slaan, opdat allen geoordeeld worden, die de waarheid niet geloofd hebben,
maar behagen hadden in de ongerechtigheid.”

You might also like