Professional Documents
Culture Documents
Hulpwerktuigen Deel 1 PDF
Hulpwerktuigen Deel 1 PDF
Hulpwerktuigen Deel 1 PDF
door
W. Smit
ISBN 90-70348-23-3
vijfde druk
VERWIJZINGEN
fig. 114 . .
Zoutwatergrafiek . . . . . . . . . . . ... . .. . ........ 92
fig. 261 p,t-Diagram voor enkele koelmiddelen . . . . . ..... .. ...... 220
fig. 328 Verloop soortelijke massa olie en water tegen de temperatuur ...... 268
fig. 293 Mollier-diagram voor vochtige lucht . . . . . . . . . . . . ...... 249
fig. 294 Gedeelte uit Mollier-diagram voor vochtige lucht . . . . . . ...... 250
BRONVERMELDING
Wij zijn de hieronder vermelde bedrijven zeer erkentelijk voor het afstaan of ter be-
schikking stellen van tekeningen en gegevens, die overgenomen dan wel verwerkt werden.
De figuurnummers na de breukstreep zijn bewerkingen.
Albin pompen
Alfa-Laval-Nirex-Atlas
Alle hier niet-vermelde figuren, tabellen en grafieken zijn in eigen beheer vervaardigd.
HOOFDSTUK I - VERDRINGERPOMPEN
1-1 Verdringerpompen
In een verdringerpomp wordt de pompwerking veroorzaakt door een bewegend ding, de ver-
dringer. Als de pomp gevuld is met de stof, die verpompt moet worden, wordt deze door de
2-1 De vleugelpomp
2-2 Toepassingen
Wegens zijn gevoeligheid voor slijtage is de vleugelpomp niet geschikt voor mechanische
aandrijving. Hij wordt alleen als handpomp gebruikt.
vleugel \ 's. \ \ \ V
pers
2-3 Werking
Als de pomp voor olie gebruikt wordt kan het huis van gietijzer zijn en de overige on-
derdelen van staal. Wordt de pomp voor (zout) water gebruikt, dan is voor de gehele
pomp brons het aangewezen materiaal.
Het kleppenhuis wordt los in de pomp gezet; een paspen in de achterwand zorgt er-
voor dat het kleppenhuis tijdens het pompen op zijn plaats blijft. Boven in het klep-
penhuis zit een groef voor de reep pakking, die de linker van de rechterpompruimte
scheidt. Het kleppenhuis kan met wat vloeibare pakking langs de randen gemonteerd wor-
den om lekkage te voorkomen.
De vleugel beweegt nauwsluitend in het pomphuis, zowel langs de omtrek als tegen
de vóór- en de achterwand. De pootjes, waarmee de kleppen aan de scharnierpennen zit-
ten, zijn wat langer dan zo op het eerste gezicht nodig is. Dit dient er voor om te
zorgen, dat de kleppen niet "over de kop slaan" als ze tijdens bedrijf door de vloei-
stof gelicht worden. De scharnierpennen, waar de kleppen om draaien, zijn aan de einden
een stukje ingezaagd. Met een schroevendraaier worden deze einden na montage wat uitge-
bogen, zodat de pennen niet kunnen loswerken.
De pakkingbus om de pompas voorkomt lekkage van vloeistof naar buiten en van lucht
naar binnen. Als een vleugelpomp door te grote speling (slijtage) in droge toestand
slecht aanzuigt, wil het wel eens helpen als er wat water in gegoten wordt. Hiertoe is
op de persleiding vaak een plugkraan met trechter aangebracht. De vloeistof voorkomt
dan dat de aangezogen lucht door de lekspleten snel teruglekt naar de zuigleiding.
2-5 Storingen; onderhoud
-
linker pompruim~e,die samen altijd precies even groot
zijn. Er treedt daardoor geen volumevergroting of ver-
kleining meer op. Dit wordt verholpen door de pakking-
reep te vernieuwen.
aspakking.
Als de pomp door een lekke aspakking lucht haalt,
zuigt hij slecht vloeistof. De aspakking kan zwaarder
aangezet worden. Is dit al een paar keer gebeurd, dan
kan het nodig zijn de pakkingbus bij te verpakken of
de hele pakking te vernieuwen.
Versleten pasranden van de kleppen.
Door de kleppen met schuurpasta op de zitting te schu-
ren kunnen deze weer goed sluitend gemaakt worden.
De vleugel kan ruimte gekregen hebben in het huis'.
Soms is het mogelijk om het deksel van een iets dunne-
re pakking te voorzien, waardoor in asrichting de spe- fig. 4 Vleugelpomp met
ling wat minder wordt. Om ruimte aan de omtrek weg te trechter en plugkraan op
werken moet de vleugel opgesoldeerd en op de draaibank de pers1eiding
weer precies worden pasgemaakt.
3-1 De membraanpomp
3-2 Toepassingen
Wegens zijn ongevoeligheid voor slijtage, de afwezigheid van lekkage en zijn eenvoudige
konstruktie is de membraanpomp een zeer betrouwbare lenspomp, die ook slecht gefilterd
lenswater goed kan verpompen.
Een gewone membraanpomp is niet geschikt voor het leveren van hoge persdrukken,
omdat het membraan dan bol gaat staan. Daarom wordt hij op grote schepen ook niet als
lenspomp gebruikt, omdat hij dan het water te ver omhoog moet pompen.
3-3 Werking
f i g. 7 Doorsnede membraanpomp
Net zoals een krukas de drijfstang van een motor beweegt, zo beweegt het excentriek bij
deze pomp de pompstang. Een exentriek is een ronde schijf, die uit zijn middelpunt op
een as bevestigd is. Een as met een excentriek erop is veel gemakkelijker en goedkoper
te maken dan een krukas.
In het midden zit het membraan stijf opgesloten tussen twee afgeronde flenzen, die
met een moer stevig op de pompstang vastgezet zijn. De omtrek van het membraan zit
stijf vast tussen de afgeronde drukring en de eveneens afgeronde flens van het pomp-
huis, aangedrukt door een aantal bouten en moeren. Alle delen die het membraan vast-
klemmen zijn van ruime afrondingen voorzien om te voorkomen dat het membraan bij de
randen scheurt.
De kleppen in het kleppenhuis zijn rubber ballen met een stalen kern. Boven elke
klep zitten een of twee aanslagen, welke verhinderen dat de kleppen door de vloeistof
te ver worden meegenomen. De luikjes in het kleppenhuis zijn nodig voor inspektie en
voor het aanbrengen en vervangen van de kleppen.
Een membraan heeft als voordelen boven elke andere verdringer, dat er geen lekkage
langs mogelijk is en dat er nauwelijks slijtage optreedt. Een nadeel is de vrij grote
loze pompruimte bij geheel ingedrukt membraan, de schadelijke ruimte, waardoor de pomp
in droge toestand minder goed aanzuigt. De reden hiervan wordt later behandeld.
zuigleiding
-J-
m
fig. 8 Dubbele, luch tgedreven membraanpomp
l
L - - -stuurlucht
4- -b-
naar en van hoofdschuif
1 ,--M-+-- A
lucht vanuit
membraankamer
t t
ontluchting
3-6 onderhoud
Het onderhoud beperkt zich tot smeren van de aandrijving en het op spanning houden van
de V-snaar. De pomp zuigt het beste aan als de pompruimte (van te voren) met water ge-
vuld is.
4- 1 Plunjerpomp
4-2 Werking
De plunjer is een ronde staaf, die soepel in het huis loopt. Voor waterpompen is een
plunjer van brons. De pakkingbus zorgt voor de afdichting; inplaats van hennep-vetpak-
king neemt men tegenwoordig vaak kunststoffen manchetten voor de afdichting. Het aange-
dreven eind van de plunjer is afgeplat en voorzien van een gat voor de koppelpen van de
aandrijving; meestal is dat een excentriekstang. Het kleppenhuis vormt met het pomphuis
één gietstuk (brons of gietijzer). De klepzittin-
gen zijn losse bronzen roosters, die van boven af
in het huis gebracht worden. Ze passen zwaar in
de klepgaten. De kleppen zijn fosforbronzen,
platte ringen, die door een slappe veer op hun
zittingen worden gedrukt. De klepaanslag voorkomt
dat de klep te ver van de zitting geraakt. De
klepstang houdt klepzittingen en aanslagen op hun
plaats.
De pootjes van de snuifklep steken een klein
eindje onder het huis van de snuifklep uit; de
klep kan daardoor met de hand worden gelicht. De
lichthoogte van de snuifklep wordt ingesteld door
de spindel te verdraaien. Door het aandraaien van
de pakking wordt tevens de spindel geborgd tegen
loswerken. Alle onderdelen van de snuifklep zijn
van brons.
Een hydraulische handpomp is een verdringerpomp met een kleine opbrengst en een zeer
hoge persdruk. Met hydraulisch rekgereedschap kunnen bouten en tapeinden op een precies
in te stellen spanning worden gebracht. De moeren worden daarbij gewoon handvast aange-
zet. Bij het wegvallen van de oliedruk worden de machinedelen bij elkaar gehouden door
de opgewekte spankracht in de bout of het tapeind. Ook om zware stukken op te heffen
worden hydraulische handpompen en vijzels gebruikt, zoals de autolift in een garage.
4-6 Werking
De pomp wekt over- en onderdrukken op door volumevergroting en -verkleining bij het op-
en neergaan van de plunjer. Doordat de plunjer dun is is het slagvolume klein ten op-
zichte van de schadelijke ruimte van de pomp. Het slagvolume van een pomp is het volu-
me, dat door het pomplichaam bij één volledig pompproces (heengaande en terugkerende
slag) aangezogen en weggeperst wordt.
manometer
P
f i g . 14 Hydraulische handpomp m e t v i j z e l s
De schadelijke ruimte is het volume van de pompruimte bij geheel ingedrukte plunjer,
Dit is te vergelijken met de compressieruimte van een dieselmotor.
Als er lucht in de pomp zit is, door de verhoudingsgewijs grote schadelijke ruim-
te, de bereikbare overdruk gering. Evenals bij de h.d.-brandstofpomp voor een dieselmo-
tor is de volumeverkleining onvoldoende om bij hoge persdruk de lucht uit de pomp te
verdrijven. Voor deze situatie is de pomp dus niet zelfaanzuigend. Door de persslang
los te nemen en het klepje van de snelkoppeling in te drukken, kan met enkele pompsla-
gen de aanwezige lucht verwijderd worden. In deze situatie is de pomp w61 zelfaanzui-
gend. Als er eenmaal olie uit de pomp komt is de pompruimte geheel met olie gevuld. De
schadelijke ruimte is dan niet meer van invloed op de bereikbare persdruk.
In de vijzel drukt de olie de zuiger omhoog, die op de bout geschroefd is. Hier-
door wordt de bout uitgerekt. De olie drukt het huis omlaag, waardoor het vast te zet-
ten machinedeel aangedrukt wordt. In de moer zijn gaten aangebracht om met een pen de
moer aan te kunnen draaien. Door het openen van het omloopspindel op de handpomp loopt
de olie van de perszijde terug naar het voorraadtankje en de vijzel ontspant zich. De-
zelfde kracht, die de bout uitrekte, komt nu op het machinedeel dat door deze bout
vastgezet wordt.
De hoge persärukken zijn mogelijk, doordat de plunjer een klein werkzaam oppervlak A
heeft en de beschikbare handkracht door de hefboom aanzienlijk wordt vergroot.
waarin: F = plunjerkracht in N
Q = lengte hefboom tot handgreep in m
Q = lengte hefboom tot plunjer in m
F,, = handkracht in N
A = plunjeroppervlak in m2
d = plunjerdiameter in m
Het pomphuis is van gelegerd gietstaal. De kleppen zijn gehard stalen kogels, die door
veren op hun zittingen gehouden worden. De plunjer is van hoogwaardig, gehard staal. De
voorraadtank is aan de pomp vastgebouwd; samen zijn zij op een plank bevestigd. Alle
afdichtingen worden verkregen door 0-ringen van kunststof (pezen), die door de oliedruk
als het ware in de lekspleet worden gedrukt, waardoor er geen olie door kan. De ringen
op de plunjer zijn van zeer glad materiaal, bijvoorbeeld teflon. De pomp wordt met spe-
ciale, gepantserde hogedrukslangen aan de vijzels gekoppeld door middel van snelkoppe-
lingen. Na losnemen sluiten deze snelkoppelingen zichzelf af, waardoor er geen olie
verloren gaat.
gat voor staafsleutel
bout
Als een waterpomp begint te zuigen, staat in het begin het water in de zuigleiding even
hoog als er buiten; zowel in als buiten de leiding ondervindt het water de atmosferi-
sche druk van 1 bar, zie fig. 17-a. Omgekeerd drukt het water ook met een druk van 1 bar
tegen de lucht, want er is evenwicht. In de pomp wordt nu een onderdruk opgewekt. Als
deze druk z6 laag is, dat de heersende druk van 1 bar in de zuigleiding de zuigklep
opent, zie fig. 17-b, dan stroomt er lucht uit de zuigleiding de pomp in, waardoor de
druk in de zuigleiding daalt. In fig. 17-c is de druk in de zuigleiding gedaald tot 0,8
bar. Het water ondervindt in de zuigleiding nu een neerwaartse druk van 0,8 bar, ter-
wijl het zelf omhoog drukt met een druk van 1 bar. Hierdoor dringt het water de zuiglei-
ding binnen, net zo lang tot de aanwezige druk van 0,8 bar in de zuigleiding, samen met
de kolom water in deze leiding (hydrostatische druk), weer evenwicht maakt met de bui-
tenluchtdruk van l bar. Hierbij geldt de hoofdwet d e r hydrostatica:
Bij herhaald pompen komt de onderdruk in de zuigleiding steeds verder onder de atmosfe-
rische druk van 1 bar. De vloeistof stijgt daardoor steeds verder. Als de vloeistof de
pomp bereikt "haalt" de pomp en begint deze met zijn eigenlijke werk, het verpompen van
water, zie fig. 17-d.
a b
l
l bar 0,9 bar
n
^?
l bar l bar.
fig. 17 Zuigdruk en -hoogte
De luchtdruk bedraa
komt omdat een manometer altijd de drukken aangeeft ten opzichte van de buitenlucht-
druk. Dat is het best te zien bij de manometer van Schaffer, zie fig. 19. Deze manometer
wordt niet zo vaak gebruikt, maar je kunt heel duidelijk zien dat het membraan, dat
uiteindelijk de wijzer verstelt, tussen de gemeten druk en de buitenlucht
je een absolut meter af als 3 , 2 bar.
dat is een onderdruk of
, die er werkelijk heerst. Vroeger werd
dat aangegeven met ato en ata (atmosfeer overdruk en atmosfeer absoluut); tegenwoordig
is voor beide soorten drukaanduiding de eenheid bar (dus niet baro of bara). Evenals
bijvoorbeeld bij snelheden, waar zowel absolute als relatieve snelheden met dezelfde
eenheid m/s of km/h worden aangegeven, is dat bij deze drukken het geval. Men moet ech-
ter wèl goed aangeven, wat men precies bedoelt. Dus bijvoorbeeld: "de absolute zuigdruk
bedraagt 0,6 bar" of: "de spoellucht-overdruk bedraagt 1,8 bar". Bij stoomketels,
luchtvaten en dergelijke wordt onder werkdruk altijd een manometerdruk, dus een rela-
tieve druk bedoeld.
(Bourdonse buis)
P
fig. 19 Manometer van Schaffer
5-3 Bereikbare zuighoogte
Uit de natuurkunde is de formule voor de hydrostatische druk bekend, dat is de druk van
een stilstaande kolom vloeistof
Vaak is de druk aan het eind van de leiding 1 bar, maar soms moet een pomp vloeistof
ergens heen persen onder een hogere druk (hydrofoortank, stoomketel, brandstofcirkula-
tieleiding). Als de pomp maar sterk genoeg gekonstrueerd wordt is er geen grens aan de
bereikbare persdruk en de pershoogte. Daarom worden aan boord de pompen altijd zo laag
geplaatst, dat ze ook bij zeegang voldoende zuigdruk "over" hebben om de vloeistof in
de pomp te laten stromen. Het wegpersen is niet aan een maximum hoogte gebonden, dat
gaat altijd wel.
Als een lenspomp op de manometer een zuigdruk van bijvoorbeeld -0,7 bar heeft, wil
dat niet zeggen, dat het water ook over een hoogte van 7 m omhoog gezogen wordt, maar
dat er een druk van 0,7 bar nodig is, om het water vanuit het ruim door de filters,
leidingen en afsluiters naar de pomp te laten stromen. Zo zal de persoverdruk van een
lenspomp, die de vloeistof alleen maar overboord perst, nooit meer dan enkele tienden
van een bar bedragen. Wordt dezelfde pomp gebruikt voor dekwassen, dan kan de overdruk
in de slang 2,5 bar bedragen. Staat de pomp in de machinekamer 1 0 m benedendeks, dan
bedraagt de persoverdruk minstens 3,5 bar. De absolute persdruk is dan 4,5 bar.
Vroeger gaf men van pompen meestal de zuig- en de pershoogte op. Drukken werden
dan omgerekend naar hoogte. In sommige bedrijfstakken, bijvoorbeeld het baggerbedrijf,
gebeurt dat nog wel. Algemeen werkt men tegenwoordig echter met zuig- en persdrukken.
Als je een pomp start of stopt zie je dat de manometers een andere stand aannemen. De
drukken bij werkende pomp heten de manometrische zuigdruk en persdruk. Ze komen tot
stand in samenspel tussen de pomp en het leidingsysteem
de statische zuig- en persdruk af" Deze drukken hebben
doet dan niets meer.
een pomp in een leidingsysteem is verschil tussen de pers-
rekt buiten de pomp. Al mp werkt heb je te maken
(van de pomp), als de pomp stilstaat?, maar het leiding-
gevuld en op druk is, dan valt deze terug tot de statische opvoerdruk
(van het systeem). Voor een goede meting moeten de manometers op dezelfde hoogte zitten
als de hartlijn van de pomp.
Voorbeeld:
aanwijzing van de manometers
Pman
-- Ppers man - Pzuig man = +2,4 - (-0,3)= +2,7 bar
Pstat - Ppersstat - '"zuigstat +2,0 - 0,l = +l ,9 bar
-
man
-
- --pers man
- ^zuig man
= +3,4 - (+0,7) = +2,7 bar
stat " ^pers stat
- ^zuig stat
+3,0 - (+0,1) = +1,9 bar
Voor de berekening van een drukverschil maakt het niets uit of je voor beide drukken de
absolute druk of de manometerdruk neemt. Om aan te geven dat het om drukverschillen
gaat zie je voor pmanen pgtatheel vaak Apm en Apsht. A (delta) is de Griekse hoofdlet-
ter D, waarmee een verschil (differentie) aangegeven wordt.
Uit de manometrische of statische opvoerdruk kim je de manometrische opvoerhoogte
of de statische opvoerhoogte berekenen:
en in dit geval:
Konstruktie: De zuiger is vast met de stang verbonden. Tijdens het pompen gaat de zui-
ger niet alleen op en neer, maar kantelt ook een beetje. De kleppen en de manchet om de
zuiger zijn van leer of kunststof. Het pomphuis, de zwengel en de kop zijn van gietij-
zer; de stang, de zuiger en de moer zijn van staal.
De pomp is, evenals de plunjerpompen van fig. 10 en 11, voorzien van een perswind-
ketel om de drukstoten op te vangen. In fig. 24 is het deksel van het perskleppenhuis
tevens windketel.
Bij een zuigerpomp is de schadelijke ruimte betrekkelijk klein ten opzichte van
het slagvolume. Hierdoor zijn zuigerpompen goed zelfaanzuigend.
De zuiger is met moeren bevestigd aan de zuigerstang. Deze gaat via een pakkingbus lek-
vrij naar buiten. Waar de zuigerstang het carter binnenkomt zit weer een pakkingbus.
Tussen beide pakkingbussen zit bovendien nog een keerring om de zuigerstang; mocht er
water of smeerolie uit één van de pakkingbussen lekken dan kan deze niet bij de andere
pakkingbus (of gland) naar binnen gestreken worden, maar valt er bij de keerring af.
De zuigerstang is aan de ronddraai-
ende kruk gekoppeld door middel van de
drijfstang, die beurtelings naar twee
kanten scheef staat. De kruiskop loopt
met zijn twee leisloffen langs twee
leibanen en zorgt ervoor, dat de voort-
durend scheefstaande drijfstang de zui-
gerstang niet scheef trekt. Om de wer-
king van de pomp regelmatiger te maken
worden vaak twee pompen aaneengebouwd;
de krukken lopen dan 90' verschoven ten
opzichte van elkaar: als de ene zuiger
door het dode punt gaat heeft de andere
de grootste opbrengst.
f i g . 25 OogebouwcSe pompzuiger De zuigers van grote zuigerpompen
zijn vaak uit één stuk staal of brons
vervaardigd, voorzien van sponningen
(groeven) waarin ebonieten zuigerveren worden gelegd (fig. 24). Deze worden voor het
monteren eerst in heet water zacht gemaakt. Bij kleinere pompen worden de zuigers opge-
bouwd uit drie ronde platen, waartussen twee leren of kunststof manchetten worden ge-
klemd, net zoals bij een fietspomp, maar dan dubbel uitgevoerd (fig. 25).
In fig. 24 zijn de kleppen sim-
pele rubber platen, die over de
kop van een klinknagel worden
geschoven, zie ook fig. 26.
Rondom de klinknagel dichten ze
een zestal klepgaten af. Bij
grotere pompen worden de klep-
pen uitgevoerd zoals ze bij de
plunjerpomp van fig. 1 1 gete-
kend zijn, zie ook fig. 13. fig. 26 Rubber pompkl eppen
l
slagvolume
topzijde
bodemzijde
l
-.
topzijde : VS -- n
- D2 . S waarbij: D = zuigerdiameter in m
S = zuigerslag in m
d = stangdiameter
V = slagvolume in m3
bodemzijde : V =
TI
-
4
(D2 - d2) .S
+
samen : VS - n
- ( 2 - ~d2)~ . S
- 4
22
In veel gevallen is d2 erg klein ten opzichte van 2~~ en wordt de dikte van de stang
verwaarloosd:
Als een verdringerpomp lucht haalt, hangt het niet alleen af van de goede afdichting,
maar ook van de schadelijke ruimte, hoe laag de zuigdruk en hoe hoog de persdruk kunnen
worden. Bij pompen wordt de grootte van de schadelijke ruimte vaak opgegeven als deel
van het slagvolume. Vsch = c . V , waarin bijvoorbeeld c = 0.05 (of 5 % ) bij een zuiger-
pomp en c = 1 (of 100 % ) bij een membraanpomp van een bepaald type. Volgens de wet van
Boyle geldt bij gelijkblijvende temperatuur:
O 05
1,05 -- 2-
Voor pl = 1 bar en c = 0,05 wordt p2 = 1 i 1
'
= 0,0476 bar,
maar meestal wordt die lage druk niet bereikt omdat voor die tijd de zuigklep opent en
de lucht uit de zuigleiding naar binnen stroomt. Voor de pomp met c = 1 wordt de laagste
zuigdruk 0,5 bar; die zuigt dus (droog) veel minder sterk aan.
-
De hoogst mogelijke persdruk wordt dan:
1 ,O5
voor pl = 1 bar en c = 0,05 wordt p2 = 1 .-
0,O5
= 21 bar,
maar meestal gaat lang voor die tijd de persklep open en ontwijkt de lucht uit de pomp
naar de persleiding. Voor de pomp met c = 1 wordt de hoogste persdruk 2 bar, terwijl de
laagste zuigdruk 0,5 bar was. Dat kan te weinig zijn om de lucht uit het leidingsysteem
weg te pompen en water aan te zuigen. Door de pomp geheel of gedeeltelijk te vullen met
water blijft er minder lucht in de schadelijke ruimte achter. Omdat water onsamendruk-
baar is lijkt het net alsof de schadelijke ruimte daardoor een stuk kleiner geworden
is, en haalt de pomp veel beter.
NB: Bij dieselmotoren spreekt men over het compressievoud e . Dit is gedefinieerd als
de verhouding V-begincompressie : V-eindcompressie. "vertaald" naar de verdringer-
pompen betekent dat: E = ( 1 + c)/c
7-1 Hydrofoorinstallaties
fig. 28 Zeewaterhyàrofoor
1
Q-l
filter
zeewaterleiding (cross-over)
Drinkwater moet aan boord van een schip onder druk staan, maar er wordt slechts zo nu en
dan van gebruikt. Als het drinkwater op een schip niet in ruime voorraad aangemaakt
wordt met een verdamper (drinkwaterbereider), dan worden de wc's gespoeld met zeewater.
Ook dit zeewater moet steeds onder druk voorhanden zijn, terwijl ook dat slechts afwis-
selend wordt gebruikt. Om hiervoor de gehele dag lang een pomp in bedrijf te stellen is
niet alleen onvoordelig, maar als er langere tijd geen water gebruikt wordt kan de pomp
ook nog warm lopen. In deze gevallen wordt een hydrofoorsysteem gebruikt.
7-2 Zeewaterhydrofoor
Het drukvat is een gegalvaniseerd stalen vat met bolvormige einden. Platte eindvlakken
zouden "opgeblazen" worden. Het vat is voorzien van een peilglas om te kunnen zien of
het luchtkussen nog groot genoeg is. De aansluiting van het peilglas is zo, dat tijdens
bedrijf een glas verwisseld kan worden. Onderaan zit een aftapkraan om aanslag uit het
glas weg te kunnen blazen. Op het vat is een veiligheidsklep aangebracht, die afblaast
als de druk te hoog wordt. Zodoende kan de pomp het vat niet te barsten persen als de
drukschakelaar niet uitpikt of als de pomp te lang op hand blijft staan.
De aftap van het vat wordt gebruikt om bezinksel af te tappen en om bij reparatie
het vat te legen. De manometer en de drukschakelaar zijn met een driewegskraantje, een
zogenaamd manometerkraantje, op het vat aangesloten. Behalve afsluiten is het hiermee
ook mogelijk om langzaam de druk van de drukschakelaar en de manometer weg te laten
lopen, om deze te testen.
Als de hydrofoorpomp een zuigerpomp is kan het luchtkussen in het vat bijgevuld
worden met de snuifklep. Bij gebruik van een andere soort pomp zit er een aansluiting
van de werklucht op het vat. Deze is voorzien van een terugslagklep. Men is dan zeker
dat er bij storingen geen water in de luchtleiding geperst kan worden.
fig. 33 Vlotterklep
- schakelkast
~- P
Vragen - Vleugelpomp
Wat verstaat men onder een verdringerpomp?
Noem een aantal kenmerken van de vleugelpomp.
Wat wordt bedoeld met: een pomp is zelfaanzuigend?
Wat wordt bedoeld met een zuig-perspomp?
Noem een aantal toepassingen van de vleugelpomp.
Hoe ontstaat in een vleugelpomp de zuigende werking?
Waardoor wordt bij een vleugelpomp tijdens het aanzuigen de zuigklep geopend?
Waardoor ontstaat bij een vleugelpomp de persende werking?
Wat verstaat men onder een dubbelwerkende pomp?
Waarvoor dienen de "pootjes" aan de kleppen van een vleugelpomp?
Waarom zuigt een vleugelpomp niet aan, als de pakkingreep in de groef van het
kleppenhuis versleten is?
Waarvoor dienen de trechter en de plugkraan, die vaak op de persleiding van een
vleugelpomp aangebracht zijn?
Kan het kwaad als je probeert met een vleugelpomp te pompen als in de persleiding
een kraan of afsluiter dichtstaat?
Waarom perst een vleugelpomp niet als er een lucifer tussen een zuigklep en de
zitting zit?
Maak een doorsnedetekening van een vleugelpomp.
Vragen - Membraanpomp
Noem een aantal kenmerken van een membraanpomp.
Noem een aantal toepassingen van de membraanpomp.
Waarom moet men een gewone membraanpomp niet gebruiken voor dekwas-brandbluspomp?
Hoe wordt bij een membraanpomp de zuigende werking opgewekt?
Waardoor wordt bij een membraanpomp de persklep geopend?
Waarom zijn bij een membraanpomp de randen van huis, drukring en flenzen van de
pompstang afgerond?
Waarvoor dienen bij de membraanpomp van fig. 7 de luikjes naast de kleppen?
Waarom is een membraanpomp, ook als hij helemaal droog staat, goed zelfaanzuigend?
Waarom is een membraanpomp enkelwerkend?
Welke voorzorgen moeten er bij een luchtgedreven, dubbele membraanpomp genomen
zijn, wil hij als dompelpomp dienst kunnen doen?
Een luchtgedreven membraanpomp werkt op perslucht met een overdruk van 6 bar. Kan
het kwaad als de luchttoevoer geopend wordt, terwijl in de persleiding van de pomp
nog een afsluiter dichtslaat?
Bedenk de reden waarom er bij een dubbele, luchtgedreven membraanpomp zelden een
windketel gebruikt wordt.
Waarom wordt een membraanpomp vaak aangedreven door een exentriek op een as in-
plaats van door een krukas?
Teken een doorsnede van een membraanpomp.
Vragen - Plunjerpomp
Vragen - Pomptheorie
Waarom is juist een plunjerpomp geschikt voor het opwekken van zeer hoge drukken?
Waarom is de zuig(onder)druk van een pomp begrensd en de pers(over)druk niet?
Waarom mag bij een hydraulische handpomp de veer op de zuigklep niet al te sterk
zijn en die op de persklep wel?
Waarom is een plunjerpomp, die voor hydrauliek gebruikt wordt, als regel niet
zelfaanzuigend?
Waarom is een Bosch hoge-druk brandstofpomp niet zelfaanzuigend?
Waarom is een plunjerpomp, als deze voor lenspomp gebruikt wordt, w61 goed zelf-
aanzuigend?
Wat verstaat men onder de schadelijke ruimte van een pomp?
Wat verstaat men onder het slagvolume van een pomp?
Bereken het slagvolume van een plunjerpomp als de plunjerslag 0,22 m bedraagt en
de plunjerdiameter 0,08 m is.
Over welke hoogte zou een pomp water ten hoogste op kunnen zuigen?
Welke zuighoogte is ongeveer voor een waterpomp praktisch bereikbaar?
Over welke hoogte kan een pomp ten hoogste omhoog persen?
Als de barometerdruk 980 mbar is en de absolute zuigdruk in de zuigleiding van een
pomp 0,23 bar, bereken dan hoe hoog de aangezogen vloeistof in de zuigleiding op-
stijgt, als deze een soortelijke massa heeft van 890 kg/m3 en g = 9,8 m/s2.
Wat is het verschil tussen een absolute druk en een manometerdruk?
Als de zuighoogte van een waterpomp 4 m bedraagt en de pershoogte is 16 m, bereken
dan de opvoerdruk van de pomp.
Als een oliepomp olie over een afstand van 24 m omhoog brengt, de soortelijke mas-
sa van de olie 700 kg/m3 is, voor het overwinnen van de stromingsweerstand in de
zuigleiding 0,l bar en voor de stromingsweerstand in de persleiding 0,2 bar nodig
is, bereken dan:
a) de statische opvoerdruk van het leidingsysteem.
b) de manometrische opvoerdruk van de pomp.
Een hydrofoorpomp zuigt zeewater, p = 1030 kg/m3, van buitenboord en perst het in
een vat met een overdruk van 3 bar. De vloeistof in het vat staat 2,l m onder de
zeespiegel. De drukverliezen in de zuig- en persleiding zijn samen 0,2 bar;
g = 9,8 m/s2
Gevraagd:
De manometrische en statische opvoerdruk van de pomp.
8-5 Vragen - Dubbelwerkende zuigerpomp
De theoretische opbrengst van een pomp is de opbrengst die de pomp zou hebben als er
geen opbrengstverliezen zouden zijn. Voor heen- en weergaande verdringerpompen kun je
de theoretische opbrengst berekenen met:
De werkelijke of effektieve opbrengst van een pomp is praktisch altijd kleiner dan de
theoretische opbrengst; het volumetrisch rendement geeft aan welk deel er werkelijk
uitkomt.
In formule:
Bij een heen- en weergaande pomp moet de zuiger een klein gedeelte van de persslag af-
leggen, voordat de zuigklep sluit en de persklep opent. Dat kleine gedeelte van het
slagvolume komt dus niet als vloeistof in de persleiding terecht. Bij het begin van de
zuigslag moet de zuiger ook een klein gedeelte van de slag afleggen om de persklep te
sluiten en de zuigklep te openen. Hierdoor stroomt een klein gedeelte van de weggepers-
te vloeistof terug in de pomp, zodat niet het gehele slagvolume aan nieuwe vloeistof
aangezogen wordt. Behalve bij de membraanpomp vindt bovendien altijd enige lekkage
langs het pomplichaam plaats. Ook de kleppen kunnen kleine hoeveelheden vloeistof terug
laten lekken van de perszijde van de pomp naar de zuig.
Al deze faktoren tezamen zijn de oorzaak van het volumetrisch rendement van de
goed werkende pomp. Bij storingen en ernstige slijtage daalt direkt het volumetrisch
rendement.
Voorbeelden
Sla deze uitkomst op voor verdere berekening en tik niet het afgeronde
getal opnieuw in.
^
drukverliezen op zouden treden. drukken
De druk die op deze manier in de
l"-*;)
pomp opgewekt wordt heet de theo- 'r 'r
retische opvoerdruk. l 'I-
l
l
In formule:
l
l
Voorbeeld
Op1o s s i n g : a) Pth
-- 'man + Apperskl + = 700 + 2 + 0,2 = 702,2 bar
APzuigkl
Een pomp kan in een leidingsysteem een drukverschil onderhouden. Het afgelezen drukver-
schil is de manometrische opvoerdruk. Als de pomp stilgezet wordt valt dit terug tot
een lagere waarde, de s t a t i s c h e ( = stilstaande) opvoerdruk. Er zijn leidingsystemen
waarin de statische opvoerdruk nul is, bijvoorbeeld alle gesloten cirkulatiesystemen
zoals motorzoetkoelwater. Het verschil tussen de manometrische en de statische opvoer-
druk wordt veroorzaakt door de stromingsweerstand in de leidingen. Het hydraulisch
rendement van een leidingsysteem geeft aan welk deel van de benodigde manometrische
opvoerdruk overblijft als de pomp stilgezet wordt.
1 l h leid
-
-'stat 'man waarin: pstat= statische opvoerdruk
Voorbeeld
^h leid
--
3,6 = 0,9
4,O
Voorbeeld
Gegeven: Een elektrisch gedreven zuigerpomp die gebruikt wordt voor lenspomp. De
pomp zuigt water uit de bilge via een half-vuil filter en perst dit
overboord.
zuighoogte (bilge - pomp) \ 2 m
pershoogte (pomp - zee) hP
6 m
aanwijzing zuigmanometer p7 = -0,7 bar
aanwijzing persmanometer PP = 1 ,O bar
drukverlies zuigkleppen Apzuigkl= 012bar
drukverlies perskleppen Apprskl = 0,2 bar
zwaarteveldsterkte g = 9,8 zw kg
soortelijke massa water P = 1025 kg/m3
Gevraagd: Bereken het hydraulisch rendement van de pomp en van het leidingsysteem
in deze toestand.
= 0,804 bar
Pman Ppman
- PZ man = 1,O - (-0,7)= 1,7 bar
^h leid
-- -pstat - -
O,804
= 0,473 (47,3 % )
Pmn 117
Maakt de verdringer n pompprocessen per sekonde en zijn er z verdringers, dan wordt het
theoretisch pompvennogen:
= wth . z .
Pth n = pth . vS . z . n P t= theoretisch vermogen om de
verdringer aan te drijven in W
In formule:
10-1 De tandradpomp
doorsnede A-B
zuigaansluiting
Werking: Wordt het gedreven wiel rechtsom gedraaid, dan persen de tandwielen aan de
rechterzijde en zuigen aan de linkerzijde. Rechts wordt de persklep daardoor geopend en
de zuigklep dichtgedrukt; links blijft de persklep gesloten en wordt, door de heersende
druk in de zuigleiding, de zuigklep geopend (getrokken pijlen). Bij linksomdraaiend
gedreven rad gaat het precies andersom en moeten rechts en links verwisseld worden
(onderbroken pijlen). De kleppen worden aangebracht en gekontroleerd door twee luikjes.
Behalve tandradpompen met alleen tandwielen met uitwendige vertanding zijn er ook met
uit- en inwendige vertanding. Het aantal tanden van binnen en buitenwiel scheelt één
(bij de Feurherdpomp) of meer, meestal twee (bij Albin en andere fabrikaten).
De Feuerherdpomp, die vooral gebruikt wordt als stookpomp voor kleine stoomketels,
bestaat uit een gedreven as met daarop een rad met uitwendige tanden. Dit grijpt in een
wiel met inwendige tanden; samen draaien zij rond in een stilstaande cilinder. Het wiel
heeft één tand meer dan het rad. De tandkuilen in het wiel zijn doorgeboord naar bui-
ten. Bij de opgaande halve omwenteling zuigen de tandkuilen zich vol vanuit de zuiglei-
ding; bij de neergaande halve omwenteling worden ze leeggedrukt in de persleiding. De
vorm van de tanden is zÓ, dat er altijd op elke tand kontakt is met het wiel.
Bij de Albinpomp heeft het wiel twéé tanden meer dan het rad. Er bli]ft daarbij
een sikkelvormige ruimte over, die door een dam opgevuld wordt. De werking is dezelfde
als die van de Feuerherdpomp alleen is er niet voortdurend kontakt tussen alle tanden;
hier dient de dam voor de afdichting. De pomp wordt toegepast bij de moderne hydrau-
liek.
Beide pompen zijn alleen geschikt voor smerende vloeistoffen. Het zijn roterende,
zelfaanzuigende verdringerpompen voor vrij hoge drukken en niet al te veel lawaai.
fig. 4 1 Feuerherdpomp
1 steekheugel \
Dit is vergelijkbaar met het slagvolume van een
heen- en weergaande verdringerpomp. De theoreti-
sche opbrengst wordt dan:
/
en de effektieve opbrengst
fig. 43 Steekheugel
tandbreedte b - - - ~ ~
- -
,-tandflank tandko
, / tandsteek t
L
f i g . 44 Tandwiel
11- 1 Wormpompen
De wormpompen met fijne spoed, zoals bijvoorbeeld de Houttuinpomp, worden zowel voor
smerende als voor niet-smerende vloeistoffen gebruikt. Door de hoek van de wormgangen
kunnen de wormen elkaar niet aandrijven (vastlopen) en zijn er buiten de pomp tandwie-
len op de assen aangebracht, om ze onder alle omstandigheden gelijk te laten lopen.
Hierdoor raken de wonnen zelf elkaar niet aan, zodat ook niet-smerende vloeistoffen
verpompt kunnen worden. Op de twee wormassen zijn vier wonnen aangebracht, die (nor-
maal) van buiten naar binnen persen. De persdruk komt dan niet op de aspakking te
staan, waardoor de lekkage beperkt blijft. Alleen als de pomp als lenspomp gebruikt
wordt, is het wenselijk de wormen van binnen naar buiten te laten pompen. De persdruk
van een lenspomp is toch nooit erg hoog en op deze manier kan de pomp geen valse lucht
motorstoe1
f i g . 49 Vertikale Houttuinpomp
zuigen door de pakkingbussen. Bij gebruik als lenspomp moeten de wormen een iets grote-
re speling hebben dan normaal in verband met onvermijdelijke kleine vuildeeltjes. Bij
gebruik als aangehangen smeeroliepomp wordt
de pomp van twee zuig- en twee perskleppen
voorzien.
Als er vloeistofdruk op de persaan-
sluiting van de pomp komt te staan "loopt"
hij "terug" en werkt dan als hydromotor. Dit
kan voorkomen worden door de persafsluiter
te voorzien van een losse klep. Op enkele
plaatsen heeft het pomphuis een dubbele
wand. Bij het verpompen van taaie vloeistof-
fen wordt hierin stoom toegelaten om de vis-
cositeit te verlagen. Wormpompen worden ho-
rizontaal (fig. 47) en vertikaal (fig. 49)
uitgevoerd. De vertikale uitvoering neemt
weinig vloeroppervlak in beslag en bovendien
is het aanbrengen van de elektromotor daar-
bij erg gemakkelijk.
Een verdringerpomp kan met gesloten
persafsluiter zulke hoge drukken opwekken,
dat het huis barst. Zulke pompen worden
daarom voorzien van een aangebouwde ontlast-
klep, die de vloeistof van de pers terug f i g . 50 Ontl astkl ep/oml oopkl ep
laat lopen naar de zuig, als de druk te hoog
wordt. Met een schroefspindel wordt de druk
ingesteld, waarbij de ontlastklep opent. Deze afsteldruk moet lager zijn dan de hoogst
toelaatbare druk van de op de pomp aangesloten leidingen. Om de elektromotor, die de
pomp aandrijft, onbelast te laten aanlopen wordt de ontlastklep, die dan als omloopklep
dienst doet, open gedrukt met een handwiel en een draadstang. De pomp kan dan vrij
draaien, omdat hij geen druk opbouwt. Als de pomp op toeren is wordt de klep langzaam
gesloten (linksom draaien).
taatslager
doorboorde
hoofdwonnas
verwarrnings-
ruimte
f i g . 51 IMO-pomp
Bij wormpompen met grove spoed, zoals de IMO-pomp (Ingestrom & Nntelius) drijft de &e
worm twee andere aan. De helling van de wormflanken is daarvoor voldoende; er zijn geen
aparte tandwielen nodig. Hierdoor is de pomp alleen geschikt voor smerende vloeistof-
fen. Evenals bij de wormpomp met fijne spoed wordt er als regel een ontlastklep op aan-
gebracht. Ook deze pomp
heeft een sterke neiging tot evenwichtszuiger zijworm
teruglopen als er druk op de
persleiding komt; een losse
klepafsluiter in de pers is
noodzakelijk. De wormassen
hebben elk één worm; de as-
einden aan niet-aandrijfzij-
de liggen in taatslagers, de
middenworm heeft aan de aan-
drijfzijde een evenwichts-
zuiger. fig. 52 Wormen van de IMO-pomp
11-4 Balancering
Als een zuiger op een vloeistof een druk uitoefent is daar een kracht voor nodig. Omge-
keerd ondervindt de zuiger een reaktiekracht van de vloeistof die gelijk, maar tegen-
gesteld is. Als een worm van een wormpomp een vloeistof onder een bepaalde druk bij-
voorbeeld naar rechts perst, ondervindt de worm een reaktiekracht naar links. Deze
reaktiekracht moet opgevangen worden. Bij de pompen met twee tegengestelde wormen op
één as merk je niets van deze reaktiekrachten, omdat ze elkaar opheffen: ze zijn tegen-
gesteld en precies gelijk. Dit is in wezen de reden, dat die pompen zo uitgevoerd wor-
den.
Bij de pompen met één worm per as merk je wel iets van deze reaktiekrachten. De
hoofdworm ondervindt een behoorlijke kracht in de richting van de pers naar de zuig. De
evenwichtszuiger op de as maakt voor een groot deel evenwicht met deze reaktiekracht.
Via een omloopleiding wordt er voor gezorgd, dat aan de achterkant van deze zuiger de
zuigdruk staat. Dat heeft voor de pakkingbus tevens het voordeel, dat er minder lekkage
plaatsvindt. Om de lekkage langs de evenwichtszuiger niet te groot te maken houdt men
deze z6 klein, dat er nog een deel van de reaktiekracht overblijft. Deze wordt opgevan-
gen door het lager aan de zuigzijde, dat als taatslager is uitgevoerd (een taatslager
vangt krachten in de asrichting op). Voor de smering en de ontlasting hiervan is een
gat geboord door de hoofdworm naar de perszijde. Deze olie smeert tevens de twee taats-
lagers van de zijwormen en zorgt ook daar voor enige ontlasting.
Dat de zijwormen geen evenwichtszuiger nodig hebben heeft een bijzondere reden.
Doordat de zijwormen door de scheefstaande wormflanken van de hoofdworm aangedreven
worden, ondervinden deze niet alleen een omtrekskracht (tangentiale kracht) die de zij-
wormen aan het draaien brengt, maar ook nog een kracht in de asrichting (axiale
kracht), van de zuig naar de pers. De hoofdworm vangt zo het grootste deel van de reak-
tiekracht van de zijwormen op.
Voor gebruik als oliepomp wordt het huis vervaardigd van gelast plaatstaal, gietijzer
of gietstaal (dit laatste als er hoge persdrukken toegepast worden) en de wormen van
machinestaal. Ter plaatse van de pakkingbussen worden de assen van een oppervlaktehar-
ding voorzien; bij wormpompen met grove spoed soms ook ter plaatse van de wormflanken.
Voor gebruik als waterpomp zijn de assen van roestvrij staal of van brons; het huis is
dan van gietbrons.
In deze paragrafen zijn alle wormpompen getekend met pakkingbussen voor zachte
stopbuspakking. In de praktijk worden deze steeds meer uitgevoerd met een sleepringaf-
dichting (mechanica! seal), zie 12-2. Bij hogere opvoerdrukken hebben wormpompen lange-
re wormen met meer gangen. De wormgangen gaan de inwendige lekkage tegen zoals bij een
labyrint: de snelheid, waarmee de vloeistof langs de wormgangen lekt, wordt in de
wonnkuilen elke keer van richting veranderd, waardoor de uiteindelijke leksnelheid
klein blijft. Hoe laag de opvoerdruk ook is, er moeten altijd zóveel wormgangen op elke
worm zitten, dat in elke stand van de assen de wonnkuil afgesloten is, anders kan de
vloeistof terugstromen van de pers naar de zuig.
Bij gebruik als oliepomp is de slijtage van de wormpompen zeer gering, alleen de pak-
kingbussen moeten zo nu en dan een klein beetje aangezet worden, zodat de lekkage langs
de assen beperkt blijft tot een klein druppeltje. Dit kleine beetje lekkage is beslist
nodig, omdat anders de pakkingbus warm loopt. Bij droog draaien kan een wormpomp met
grove spoed warm- en vastlopen.
Bij gebruik als waterpomp is de slijtage aan de pakkingbussen iets groter en kan
er enige slijtage zijn aan de wormen: erosie (door het langsstromende water, slijtage)
en corrosie (intering). Bij gebruik als lenspomp vragen de filters veel aandacht; op
één vuildeeltje, zo groot als een koffieboon, kan een Houttuinpomp vastlopen. Losnemen
van de pomp kan dan soms voorkomen worden door met de hand, al heen en weer bewegend, de
pomp in de normale draairichting rond te draaien en zodoende het vuildeeltje door de
pomp te loodsen.
Als door herhaald in werking treden de aangebouwde ontlastklep van een pomp lek
wordt, kan dit grote moeilijkheden geven bij het droog aanzuigen van de pomp. De klep
moet dan pasgeschuurd worden om de pomp weer goed te laten halen.
Als V m het totale volume is van de wonnkuilen, die bij één omwenteling van een worm-
pomp geleegd worden, is de opbrengst te berekenen met:
Bij een wormpomp met rechthoekige wormgangen, zoals een Houttuinpomp, kan het volume
van de wormkuilen berekend worden. De inhoud van één wonnkuil (fig. 56a) is gelijk aan
de inhoud van een ring (fig. 56b) met gelijke afmetingen. Nu worden de wonnkuilen voor
een deel gevuld door de gangen van de andere worm. Uit het zijaanzicht kun je door bere-
kening of door opmeten (planimeter of hokjes tellen) het oppervlak % bepalen
(fig. 56c).
De grootte van het volumetrisch rendement is sterk afhankelijk van het aantal windingen
van de wormgangen, van de opvoerdruk waarmee de pomp werkt en de mate waarin de worm-
kuilen door de wormgangen opgevuld worden.
12-1 Asafdichtingen
Assen van draaiende en stangen van heen- en weergaande pompen moeten tegen lekkage
worden afgedicht, zonder dat dit al te veel wrijvingsweerstand oplevert. De oudste
oplossing is het toepassen van een pakkingbus met zachte (Reimers-)pakking. Om ook na
langere tijd te kunnen afdichten moet de pakking zich bij aandrukken om de as kunnen
uitstrekken. Hiertoe is een zekere slotopening noodzakelijk. Als de uiteinden van een
'tomtje" pakking tegen elkaar aan komen, heeft de pakking bij aanzetten de neiging om
naar buiten te gaan in plaats van beter om de as te sluiten.
Een klein beetje lekkage van de pakking is noodzakelijk om warmlopen te voorkomen.
De slotopeningen ("lassen") worden verspringend aangebracht en wel zÓ, dat de vloei-
stof, als je de draairichting volgt, een zo lang mogelijke weg langs de as af moet leg-
gen om bij de volgende las te komen. Bij een heen en weergaande stang worden de lassen
verspringend aangebracht, steeds twee aan twee tegenover elkaar.
zo uitsnijden
f i g . 59 H e t s n i j d e n van de t o r n t j e s pakking
Voor pompen met zuivere assen en vloeistoffen zonder vaste vuildeeltjes kan lood-
omwonden pakking gebruikt worden. Het is een hele kunst om hiermee een pakkingbus goed
te verpakken. De torntjes moeten met de vereiste slotopening (afhankelijk van de tempe-
ratuur ongeveer 1 mm voor elke 25 mm asdiameter + 4 mm) in de pakkingbus gebracht worden
en zéér voorzichtig aangezet. Pas na enkele dagen draaien mag de pakking op volledige
spanning zijn. De draairichting van de as moet z6 zijn, dat de pakking niet opstroopt.
f i g . 63 Doorsnede s1eepringa f d i c h t i n g
14-1 Impulspompen
dwarsdoorsnede langsdoorsnede
Werking: De waaier neemt de vloeistof tussen de schoepen mee in zijn ronddraaiende be-
weging. Voor een ronddraaiende beweging is een middelpuntzoekende (centripetale) kracht
nodig. Als deze kracht er niet of niet voldoende is, beweegt de vloeistof naar buiten.
Probeer maar eens een plastic zak met water aan een touwtje rond te slingeren; als
je niet aan het touwtje trekt gaat de zak niet rond, maar rechtuit. Omgekeerd zegt men
wel, dat de ronddraaiende vloeistofdeeltjes een middelpuntvliedende kracht ondervinden
ten gevolge van de draaiende beweging. De centrifugale werking is afhankelijk van:
- de soortelijke massa p van de vloeistof
- het toerental n van de waaier
- de diameter van de waaier.
Dit is niet hetzelfde, maar kan vergeleken worden met de centripetale kracht op een
rondwentelend stoffelijk punt:
~ ~ = m . v s ~ . r FC = centripetaalkracht in N
m - massa in kg
u - hoeksnelheid = 2 n n
n - toerental per sekonde
r - straal in m
Als er door de centrifugale werking vloeistof naar buiten bewogen wordt, dan ontstaat
er in het midden van de waaier een onderdruk. Door de aanwezige druk in de zuigleiding
kan er dan nieuwe vloeistof toestromen. De vloeistof die de waaier verlaat komt in het
s1 akkenhuis, een rondlopende ruimte, die klein begint, steeds ruimer wordt en overgaat
in de perstuit. De slakkenhuisvorm is nodig, omdat uit elke schoep evenveel vloeistof
komt en men de vloeistof met een zo gelijkmatig mogelijke snelheid op wil vangen. De
perstuit of drukkegel wordt zo naar buiten toe wijder. Hierdoor neemt de vloeistofsnel-
heid af. De kinetische energie, die hierbij "verdwijnt", komt weer tevoorschijn in de
vorm van een hogere druk. Zodoende wordt een deel van de opvoerdruk gevormd in de pomp-
waaier en een &der deel in de perstuit of drukkegel.
tie-
-
Om het monteren van de as mogelijk te maken moet het huis uit twee delen bestaan. De
deling kan zowel overdwars als in de lengterichting van de pomp lopen. Lekkage langs de
as wordt door een pakking tegengegaan; er worden zowel sleepringafdichtingen als stop-
buspakkingen gebruikt. De waaier past nauwsluitend in het huis. Om het teruglekken van
water langs de waaier te beperken, zijn in het huis afdichtingsringen aangebracht, waar
de waaier nauw in past. Na slijtage kunnen deze ringen (slijtringen) vervangen worden.
Voor de balancering wordt er vlak bij de as een aantal gaten door de waaier geboord,
zodat er aan weerskanten van de waaier de zuigdruk komt te heersen. De pakkingbus wordt
hierdoor ook ontlast, doordat deze nu niet tegen de persdruk af hoeft te dichten, maar
tegen de zuigdruk.
In fig. 67 is de pompas aan één zijde buiten het pomphuis gelagerd. We noemen dit
een "overhangende" as. De zuigleiding bevindt zich aan de andere zijde van de waaier,
in het verlengde van de pompas. Als lagers komen voor: kogel- en rollagers met als sme-
ring een vetvulling, glijlagers met een olievulling en ringsmering (oudere pompen) en
open waaier halfopen waaier gesloten waaier
fig. 7 1 Verschillende uitvoeringen van de waaier
Afhankelijk van het toerental past men open, halfopen en gesloten waaiers toe. De
laatste geven bij hoge toerentallen minder verliezen door wervelingen en wrijving. Cen-
trifugaalpompen worden met liggende as (horizontale pomp) en met staande as (vertikale
pomp) gebouwd. De vertikale pompen nemen aanmerkelijk minder vloerruimte in beslag dan
vergelijkbare horizontale pompen. Bovendien is het gemakkelijker om bij een vertikale
pomp de motor in lijn te zetten, dan bij een horizontale. Om bij de vertikale pompen de
as te verwijderen wordt vaak een korte, uitneembare tussenas toegepast. Bij het uitne-
men van de pompas kan de motor op zijn plaats blijven staan.
15-4 Meertraps centrifugaalpomp
l l J
1 perszijde
Euler heeft voor een pomp met ideale waaier de maximaal bereikbare opvoerdruk berekend.
Dit is de Eulerse opvoerdruk pc
Als je overal de index 2 vervangt door index i en c2 door c, = C,, wordt precies de-
zelfde berekening verkregen voor de intreezijde van de waaier.
fig. 79 Uittree-oppervlak van de waaier
Het theoretisch vermogen Pth, ndig om de pomp aan te drijven, wordt berekend uit de
theoretische opbrengst en de theoretische druk. De theoretische opbrengst is de hoe-
veelheid vloeistof die in de waaier op snelheid gebracht moet worden. De theoretische
druk stelt de energie voor, die in de (niet-ideale) waaier op de vloeistof wordt over-
gedragen. Wegens de mechanische verliezen is het werkelijke vermogen, waarmee de pomp
aangedreven moet worden, nog weer groter. Het mechanisch rendement q geeft aan, welk
deel van het toegevoerde vermogen er op de pompwaaier komt.
theoretisch vermogen in W
effektief (benodigd) vermogen in W
mechanisch rendement
hydraulisch rendement van de
Pomp
volumetrisch rendement
pomprendement
theoretische opvoerdruk in ~ / m ~
effektieve opvoerdruk in ~ / m ~
theoretische opbrengst in m3/s
effektieve opbrengst in m3/s
Bij centrifugaalpompen kan r\ variëren van 0,25 tot 0,8; meestal wordt gewerkt met
waarden tussen 0,5 en 0,7.
Het verloop van pmanbij verschillende opbrengst wordt voor elk type pomp door de
fabrikant opgegeven in een volumestroom - drukdiagram (V-p kromme, vroeger Q-h kromme
genoemd). In fig. 80 is zo'n kromme getekend. Deze geldt voor 6611bepaald toerental. In
fig. 81 is deze samengevoegd met een mogelijke leidingkarakteristiek, welke aangeeft
hoeveel druk ervoor nodig is om verschillende volurnestromen door de leiding te persen.
fig. 80 l^-p kromme
Het snijpunt van beide karakteristieken is het werkpunt, dat zich instelt als de be-
treffende pomp en leiding op elkaar inwerken. De druk en de volumestroom (opbrengst,
debiet) worden langs de assen afgelezen.
Als de pomp geheel vrij kan persen, zonder tegendruk, levert hij de maximale op-
brengst oe De manometrische opvoerdruk is dan nul. Werkt de pomp met gesloten pers-
afsluiter (bij een centrifugaalpomp kan dat!) dan levert hij de druk p . Deze is meestal
wat lager dan de maximaal bereikbare druk.
Tegenwoordig worden centrifugaalpompen meestal aangedreven door draaistroommotoren
met een konstant toerental. De opbrengst wordt, als dat nodig is, geregeld door de
persafsluiter te knijpen. In fig. 81 is dat aangegeven door de gestippelde leidingka-
rakteristiek, waarbij de persafsluiter ervoor zorgt dat er bij dezelfde druk minder
water door de leiding gaat.
NB: Als een centrifugaalpomp lang met gesloten persafsluiter draait loopt hij uitein-
delijk warm omdat hij geen koeling krijgt.
f i g . 85 In- en uittree-
f i g . 8 4 Schoepen en d i f f u s o r bi j drukvulgroep driehoeken
15-10 Drukvulcompressor
Bij een drukvulgroep moet de centrifugaalcompressor in 66.n trap de lucht tot een aan-
zienlijke druk samenpersen. De uitlaatgassenturbine zorgt voor de aandrijving met een
zeer hoog toerental. De rechte schoepen geven de lucht af aan een krans diffusorschoe-
pen, die, evenals bij vloeistofpompen, tot taak hebben de hoge uittreesnelheid c? wer-
velvrij om te zetten in de veel lagere snelheid c, waarmee de lucht door het slakkenhuis
gaat. De bedoeling is om hiermee een zo groot mogelijk deel van de dynamische opvoer-
druk op te bouwen. De diffusorschoepen moeten dezelfde richting hebben als c2. Aan de
intreezijde hebben de loopschoepen een axiale kromming (een soort schroefvormig aan-
stroomgedeelte), waar de lucht axiaal (in asrichting) in de schoepen komt. In fig. 85
zijn de snelheidsparallellograimnen getekend; c, staat in de asrichting.
Een filter van fijn metaalgaas filtert de aangezogen lucht, zowel ter bescherming
van de compressor als ter voorkoming van vervuiling. Zwevend vuil en oliedamp worden
namelijk door de turboblower opgezogen, waarbij zich een vuile korst vormt op de schoe-
pen. Hierdoor neemt de opbrengst sterk af. Omdat bij een ventilator met een hoog toe-
rental de geringste botsing bij de intrede van lucht in de schoepen al een hinderlijk,
jankend en gierend geluid produceert, is het inlaathuis van de turbospoelpomp van bin-
nen geheel bekleed met geluiddempende stof. De leischotten leiden de lucht zo gelijkma-
tig mogelijk, zonder wervelingen naar het schoepenwiel. De vuile aanslag, die ondanks
luchtfilter
\ waaier
slakkenhuis
¥
dnikkegel
Voorbeelden
Gegeven: Een zak met 1 liter water en een zak met 1 liter lucht worden elk aan
een touwtje met een lengte van 1 m rondgeslingerd met 1 omwenteling per
sekonde. Soortelijke massa van water p = 1000 kg/m3 en van lucht pg =
1 , 2 5 kg/m3
water: Fe =
mu2 -
- - 1 . 61282
r l
m u2
lucht: Fe = - - 6t282 = OtO493NI te weinig om het touw-
r l tje strak te houäen
@l ossing: a) I+ = K . D2 . n = K . .
Ot3 12 = 1113m/s
w2 = 5 m/st uitzetten
onder l 35 O 5 m/s
parallellogram tekenen
c2 r = 3!54 m/s
c2 u = yt77m/s
c2 = Bt54m/s
ûp1ossing:
68
b) Qth = % . cZr = (K . D2 - a2) . b2 . c2r
= (K . 0 3~ -5 12 . 0~01). 0~012. 5 = 4g13. 1 0 - ~ m3/s
vt,,
= 4g13 dm /s
Qe = q,, .
Vth = 0195 . 4gt3= 4619dm3/s
16-1 Vloeistofringpcxnpen
fig. 87
zuigpoort
waaier perspoort
waterring pon~pl~uis
Werking: Bij het aanzetten moet de pomp gedeeltelijk met vloeistof gevuld zijn. Als het
schoeparad ronddraaitl vormt de vloeistof een overal even dikke ring langs de omtrek
van het huisl zie fig. 89-91. Het schoepenrad is excentrisch (uit het middelpunt) ome-
steld. Hierdoor dringt vloeistof tussen de schoepen die met de opgaanäe halve omwente-
ling bezig zijn en gaat de vloeistof naar buiten bij de neergaande halve omwentelingl
zodat op de gassen tussen de schoepen beurtelings een zuigende en persende werking
wordt uitgeoefend. In een zijvlak van het huis komen de zuig- en de persleiding uit bij
de zuig- en de perspoort. Bij het naar buiten bewegen van de vloeistof zuigen de schoe-
pen zich vol met gassen uit de zuigport. Bij het naar binnen bewegen van de vloeistof
worden de meegevoerde gassen samengeperst. De perspoort begint &arl waar de &uk tus-
sen de schoepen gelijk geworden is aan de ontwerp-persdruk. De pomp levert dan de gas-
sen zonder drukstoten afl waardoor de werking geruisarm is. Als de druk in de perslei-
ding hoger of lager is dan de breikte compressi&ruk tussen de schoepenl vinät er bij
het openen van de persport een drukstoot plaatsl die men hoort als een jankend geluid.
fig. 90 Linkerhelft van de fig. 91 Rechterhelft van de
v1oeistofringpomp v1oeistofringpomp
Koeling en smering: Bij langdurig gebruik kan de pomp warm worden! vooral als er veel
compressiewarmte vrijkomt. De koeling komt tot stand door met de aangezogen gassen wat
vloeistof mee naar bimen te laten gaan. Het teveel aan vloeistof wordt door de
prspoort, m&t de weggeperste gassen en een groot deel van de ontwikkelde warmte! weer
afgevoerd. Daar de vloeistof tevens voor de smering van de pomp dient! mag deze nooit
droog draaien. ûm leeglopen van de pomp te voorkomen zijn de zuig- en prsaansluiting
beide aan de bovenzijde aangebracht.
Wat de konstruktie betreft lijken de pompen wel iets op centrifugaalpompen. ûmdat ech-
ter tussen de verschillende schoepruimten drukverschil bestaat! moeten de schoepen g o d
afdichten tegen de zijwanden van het huis. Voor verbetering van de afdichting worden er
in de zijkanten van de schoepen wel groeven aangebracht. Bij gebruik als aangehangen
aanzuigpmp voor een centrifugaalpomp wordt de as vaak in een kunststof lager gesteund.
Zolang de pomp voldoende gevuld blijft met vloeistof en niet te warm wordt! vraagt hij
erg weinig onderhoud. Vaste vuildeeltjes veroorzaken slijtagel daardoor een slechtere
pompwerking en ze kunnen de pomp laten vastlopen. De pompen worden zowel met rechte als
met gebogen schoepen uitgevoerd.
pressostaat
Een centraal vacuümsysteem wordt gebruikt om voor een aantal centrifugaalpompen het
aanzuigen te verzorgen. Op een vacuümtank zijn dan twee vacuümpompen aangesloten (één
pomp in dienstl de andere voor reserve). Door tussen bepaalde grenzen in en uit te
schakelen zorgt de pressostaat (drukschakelaar) ervoorl dat er de gehele dag een bruik-
baar vacuüm in de tank gehanähaafd blijftl terwijl de in dienst staande vacuümpomp
alleen maar ingeschakeld wordt als het ndig is. Als vacuümpomp komen in aanmerking:
1 ) waterstraal luchtejector, 2) schottenpompl 3) waterringpomp.
We bespreken een uitvoering met twee waterringpompen.
Tijdens normaal beàrijf verdampt er een deel van het water. Dit moet zo nu en dan
bijgevuld worden, want de inhoud van de watertank is alléén dan voldoende voor de
koeling van de pomp als er genoeg in zit.
Meegenomen vuildeeltjes in de aangezogen lucht en metaalslijtsel uit de pomp komen
in het water terecht. Van tijd tot tijd dient dit daarom afgetapt en ververst te
worden.
Om dezelfde reden moeten de zuigfilters in de suppletieleiding zo nu en dan eens
schoongemaakt worden.
De vacuümpompen zijn aan geringe slijtage onderhevig. Door bijvoorbeeld wat boor-
olie aan het water toe te voegen kan deze slijtage aanzienlijk beperkt worden.
Door lekkage aan de vlotters kan, als de tank niet zeer hoog opgesteld is, er wa-
ter in de vacuümtank komen. Hierdoor wordt de bruikbare inhoud te klein, zodat de
pompen te vaak in- en uitgeschakeld worden. Dit is niet goed voor de elektromoto-
ren en de schakelkast.
Als na gebruik van een pomp de vacuümafsluiter is blijven openstaan en de pomp
haalt lucht, dan kan de vacuümpomp het niet bijhouden en staat dan te lang achter
elkaar in dienst. De inhoud van het watertankje is dan te klein voor een doeltref-
fende koeling, waardoor de pomp warm kan lopen.
lagcrdckscl \ as
fig. 95 Drietraps zijkanaalpomp (Sihi)
De pompas rust buiten de pomp in twee lagers. Binnen de pomp zijn op de as een of meer
waaiers aangebracht. Elke waaier vormt met twee pomphuisschijven een pomptrap
(fig. 96). Daar de waaiers met weinig speling tussen de pompschijven passen, zijn ze
schuivend op de as aangebracht met behulp van een schijfspie. Voor de axiale balance-
ring zijn er vier gaten in het massieve deel van de waaiers geboord.
Tussen de verschillende schijven worden bij de montage dunne pakkingringen gelegd,
afhankelijk van de aard van de te verpompen stof. Bij koud water van niet al te hoge
druk gebruikt men tekenpapier, dat in vet of in vloeibare pakking gedrenkt wordt. Voor
hogere drukken zijn de ringen vaak van dun koper. De pompschijven worden door vier lan-
ge bouten tegen elkaar gedrukt tussen het zuigstuk en het persstuk, waarin ook de as-
pakkingbussen aangebracht zijn. Door middel van pasranden worden de verschillende delen
van het huis in elkaar gecentreerd. Bij gebruik van slechts 6611 trap wordt vaak de res-
terende ruimte opgevuld met "loze" ringen, om met standaard assen te kunnen werken. De
perspakkingbus wordt via een omloopleiding verbonden met de zuigleiding om de vloei-
stofdruk te verminderen. Hierdoor neemt de kans op lekkage af.
Het materiaal van pomphuis, as, waaier en pakkingringen wordt aangepast aan de
aard van de te verpompen vloeistof. Voor zoetwater kan een gietijzeren huis gebruikt
worden; voor zoutwater is op zijn minst brons nodig. Ook de waaier kan van verschillen-
de materialen zijn; er komen ook met rubber beklede waaiers voor.
In fig. 98 zijn zowel de zuigpoort f als de perspoorten b en e getekend, alsof
deze in dezelfde pompschijf zouden zitten. In werkelijkheid zit zuigpoort f op dezelfde
plaats, maar dan in de zuig-pompschijf. Dat is vóór het vlak van tekening; in fig. 96 is
het de rechter schij£. In deze figuur komt de zuigpoort niet tot zijn recht, omdat hij
precies achter de as en de naaf ligt.
Indien er vuil in de pomp komt slijt de waaier snel in het huis en neemt vooral de
lucht-aanzuigende werking snel af. Ook een lekke aspakkingbus veroorzaakt slecht aan-
zuigen. Bij draaien met gesloten persafsluiter kan de pomp, zelfs al is hij geheel met
water gevuld, toch warm lopen. Bij langdurig droog draaien moet, evenals bij de vloei-
stofringpomp, wat water toegevoegd worden tegen warmlopen en voor de smering. Ook bij
gewoon gebruik ontstaat er na verloop van tijd door slijtage speling tussen de waaier
en de pompschijven. Dit kan hersteld worden door de waaier op de draaibank weer glad te
draaien en de bijbehorende zuigschijf zoveel af te vlakken op de draaibank, dat er na
het aanbrengen van de pakkingring nog juist de minimale ruimte overblijft. Ook bij
aanzuigen van schoon water is een fijn zuigfilter nodig; een deeltje roest of hamerslag
uit de zuigleiding kan de pomp laten vastlopen. De pomp is volkomen ongeschikt als
lenspomp.
NB: Pompen van dit type werken alleen dán goed, als alle onderdelen precies in de
juiste stand staan. Een hulpmiddel bij de montage vormen de nokken op de
pomphuisschijven, welke alle in één lijn moeten staan.
18-1 Axiale pompen
De axiale pomp voor water wordt voornamelijk bij poldergemalen gebruikt en komt in
verschillende vormen voor. De grootste en nieuwste uitvoering heeft een grote, doorlo-
pende leiding van de zuig naar de pers, waarin een grote scheepsschroef het water snel-
heid geeft. Aan boord van schepen worden axiale pompen voor vloeistoffen zelden ge-
bruikt. Wel worden voor grote waterhoeveelheden pompen gebruikt die het midden houden
tussen een axiale pomp en een centrifugaalpomp(radiale pomp).
Axiale ventilator
- i '1 i
geeft men de schoepen dan de "goede" stand. De muts op
de waaier dient ervoor om de aangezogen lucht zo gun-
stig mogelijk in de schoepen te laten stromen.
Vooral bij lange schoepen is duidelijk te zien dat
zij in de langsrichting een verwrongen vorm hebben,
zoals de wieken van een windmolen. Dit komt omdat aan
de buitenomtrek de schoepen een grotere omtreksnelheid
f i g . 100 D e j u i s t e stand hebben dan aan de voet van de waaier. Door de absolute
van d e scheep luchtsnelheid cl te ontbinden in de relatieve intree-
snelheid w-,en de omtreksnelheid u is voor elk punt van
.
de schoep de juiste stand te vinden (fig. 101 ) . Hierbij geldt: u = n D . n. Naarmate D
groter wordt, neemt ook u toe; ofwel u is recht evenredig met de afstand tot het middel-
punt.
De waaier, die tegenwoordig vaak van lichtmetaal
of kunststof gemaakt wordt, is als regel direkt
op de as van de aandrijfmotor bevestigd. De waai-
er met de bijpassende muts vormen één gestroom-
lijnd geheel met de motor, welke aan de perszijde
van de waaier zit. De langsstromende wind koelt
de motor uitwendig; soms zijn hiertoe op de motor
extra ribben aangebracht.
Als een ventilator op afstand aangezet kan
worden, moet er vlakbij de ventilator (de "fan")
een werkschakelaar geplaatst zijn, waarmee tij-
dens werkzaamheden de stroomtoevoer nog eens ex-
tra verbroken kan worden om er veilig aan te kun-
nen werken. Ook bij brand kan hiermee ter plaatse
een fan snel gestopt worden. Natuurlijk moet een
bedrijfsklare ventilator tegen aanraking be-
schermd worden.
Als de wind in de lengterichting door een sloot waait, wordt het water daarin door de
wind opgestuwd. Tussen beide einden kan daardoor een behoorlijk hoogteverschil ( = druk-
verschil) ontstaan. Als je met een toegeknepen slang water over het dek spuit, neemt
dit water door zijn snelheid vuil en kleine stukken hout mee. Bij de straalpompen wordt
gebruik gemaakt van het verschijnsel, dat een vloeistof- of gasstraal omringende stof-
fen meesleurt. Om het effekt hiervan te versterken worden trechtervormige onderdelen
toegepast: bij toenemende snelheid daalt hierin de druk en bij afnemende snelheden
neemt de druk toe (wet van behoud van energie).
mengkegel
P
Een variatie op de vorige pomp wordt gebruikt als lenspomp op grotere schepen en als
gekombineerde vacuüm/brijnpomp bij vacuümverdampers. De uitvoering is zÓl dat het mee-
gevoerde water zo weinig mogelijk van richting hoeft te veranderen. De uitvoering als
lenspomp heeft bvendien zulke ruime doortochten, dat vast vuil (zoals kleine aardap-
peltjes) zonder moeite verpompt wordt. Bij deze pomp zijn er meerdere straalbuizen van
hard materiaal, soms zelfs halfedelsteen. Ze zijn rondom het aanzuigkanaal gegroepeerd
en worden door een rondlopnd toevoerkanaal van water voorzien. Daar de straalbuizen na
lang gebruik uitslijten zijn ze verwisselbaar. De p m p is uitstekenä zelfaanzuigend,
heeft geen elektrische aansluiting ndig en heeft geen bewegenäe delen. Er moet wel een
aparte zoutwateqmmp aanwezig zijn voor de levering van water onder 3 à 5 bar overäruk.
Een ejector kan alleen goed werken, als het afvoerwater/luchtmengsel vrij kan weg-
stromen en geen noemenswaardige weerstanä ondervindt. mor het toepasse~van een terug-
slagklep wordt voorkomen dat bij afzetten van de pomp het afgevoerde water terugstroomt
naar de ruimte waaruit gezogen werd. Dit is bij lenspmpn en verdamper-brijnpompen van
groot klang .
Voor enkele toepassingen is men geïnteresseerd in de opvoerhoogte van een pmp. Het
verband tussen druk en hoogte volgt uit:
Hieruit blijkt dat de opvoerhczgte van de pomp bij een bepaalde opbrengst onafhankelijk
is van de soortelijke massa van de verpompte vloeistof. C@ de manometers zie je daar
niets vant want die geven de drukken aan en die veranderen wel. Dit geldt v&r alle
impulspompen. Bij ventilatoren spreekt men niet van opvoerhocgte, dat begrip heeft daar
geen betekenis.
anders geschreven:
Als in de praktijk de aandrijvende motor het gevraagde koppel niet kan leverent &alt
het toerental en moet je overgaan op de grafiek die bij dat lagere toerental hoort. Als
tijdens m i j £ de soortelijke massa van de verpmpte vloeistof verandertl zoals &t
bij baggerpmpen vaak gebeurt t moet je overgaan naar de grafiek die bij de hogere soor-
telijke massa hoort.
21 -1 Vragen - Centrifugaalpompen
82
21-2 Vragen en vraagstukken - Pomptheorie
41. In fig. 106 is de pompkarakteristiek gegeven van een centrifugaalpomp voor water
(ballastpomp). In fig. l O7 zijn drie leidingkarakteristieken gegevenl één van de
leiding met de persafsluiter vol openl twee met meer of minder geknepen prsaf-
sluiter.
Gevraagd: a) Bepaal de opbrengst en de opvoerdruk als de pomp op leiding I, I1
of I11 aangesloten wordt.
b) Bepaal de opvoeràruk van de pomp als de persafsluiter geheel geslo-
ten wordt.
c) Waarom mag een centrifugaalpomp wel kort maar niet lang met geslo-
ten persafsluiter draaien?
21 -3 Vragen - Centrifugaalventilator
21 - 5 Vragen - Zijkanaalpomp
Beschrijf het aanzuigen van lucht door een zijkanaalpomp.
Waarvoor dient het compressiekanaal bij een zijkanaalpomp?
Waarom moet een luchtperspoort ver naar het midden zitten?
Verklaar het ontstaan van de secundaire stroming bij een zijkanaalpomp.
Hoe komt het dat een zijkanaalpomp méér water verpompt dan er tussen de schoepen
gaat?
Waarom moet een zijkanaalpmp met open persafsluiter worden gestart?
Hoe kan een zijkanaalpomp onbelast worden aangezet?
Waarom zijn bij een Sihi-pmp de waaiers schuivend op de as aangebracht?
Waarom zijn bij een Sihi-pmp de waaiers op vier plaatsen doorboord?
Van welke materialen zullen de onderdelen van een drietraps ij kanaal pomp^ die als
ketelvoedingpomp gebruikt wordt! gemaakt zijn (werkdruk 12 bar)?
Waarom wordt bij Sihi-pmpen de ruimte voor de perspakkingbus vaak door een om-
loopleiding verbonden met de zuigruimte?
79. Een centrifugaalpomp pompt zeewater door een leiding naar een tank, waarvan het
waterpeil 2 meter bven de zeespiegel ligt.
p = 1025 kg/m3 Prna"
z 315 bar g = 9,81 kg
Gevraagd: a) Bepaal de manometrische opvoerhoogte.
b) Bepaal de gecdetische opvoerhoogte.
c) Verklaar het verschil tussen a en b.
d) Verandert de manometrische opvoerhoogte van de pomp als er gepompt
wordt met zoetwater met p = 1000 kg/m3?
80. Een dieselmotor drijft een centrifugaalpomp aan. Een regulateur houdt de dieselmo-
tor op een konstant toerental. Als na het starten de persafsluiter steds verder
geopend wordtl komt er een moment dat het toerental van de dieselmotor daalt.
Gevraagd: a) Waarom worden grote centrifugaalpompen meestal gestart met gesloten
persafsluiter?
b) Kun je het antwoord van a met een of meer grafieken uit dit boek
aantonen?
c) Waarom moet de dieselmotor er steds zwaarder aan trekken als je de
persafsluiter verder opent?
d) Wat is er aan de hand als het toerental van de dieselmotor begint
te dalen?
81. Wanneer is het pmprendement van een pomp nul?
82. Wat gekeurt er met de opvoerdrukl het koppell het vennqen van een pmpl als bij
konstant toerental de soortelijke massa van de vloeistof toeneemt?
HOOFDSTUK I11
toevoer
zeekoelwater
r
afvoer l
stoomzeef
1 heet 1 !
afvoer
brijnejector overboord
-b,
l
1 luchtejector l
naar naar +~&-J---+--J
bilge
- destil- 1
leer- l
verdamperpomp filter
tank l
l
ûp alle schepen heeft men ärinkwater nodig en op veel schepen is er ook behoefte aan erg
zuiver water l bijvoorbeeld gedestilleerd water. Meestal is het rendabel om dit water
niet vanaf de wal in te kopenl maar zelf te bereiden uit zeewater. Een van de mogelijk-
heden is het zeewater te laten verdam- en de damp te condenseren. Het zout verdampt
niet enl als er tenminste geen kleine druppltjes vloeistof met de damp meegevoerd wor-
denI is het gevormde condensaat zuiver gedestilleerd water.
Gedestilleerd water wordt gebruikt als voedingwater voor stoomketelsl om het ci-
linderkoelwater bij te vullen, voor scherfijsmachines op vissersschepen en voor het op
peil houden van accu's. Voor gebruik als drinkwater moet dit waterl waar helemaal niets
in zit l op smaak gebracht worden door het te beluchten (zie 7-4) en het toevoegen van
mineralen in een smaakfilter. Voor de Amerikaanse wetgeving moet bovendien nog een
chloorhoudend middel worden toegevoegd om de bacteriën te doden, die door opspattende
waterdruppeltjes meegevoerd kunnen worden.
Tegenwoordig werken verdampers op afvalwamte; op motorschepen is dat de warmte
uit het cilinderkoelwater (80 à 90 'C). Door de lage äruk in de verdamper ( k 93 % vacu-
üm) kan het zeewater daarin bij C koken.
40'
Werking: De pomp (fig. 109) perst zeewater door de pijpenbundel in het condensorgedeel-
te van de verdamper. Het zeewater stijgt daar iets in temperatuur. Het grootste deel
van het water gaat daarna door de ejector! die de verdamper luchtledig zuigt en het
overtollige water uit de verdamper afvoert. Een terugslagklep voorkomt dat bij afzetten
van de verdampeqmmp het afgevoerde water door de ejector in de verdamper terugstroomt.
Een klein deel van het water stroomt via een filter! een afsluiter en een "constaf10"-
klep als voedingwater de verdamperruimte binnen. De constaflo-klep is een stromingsre-
gelaar! diel ongeacht de druk van het verdamperkoelwater en het vacuüm in de condensorl
een vaste volumestroom water doorlaat. De m m p is dus zowel verdamperkoelwaterpomp als
verdampewoedingpomp en levert tevens de energie voor de ejector.
In de verdamperruimte wordt het zeewater verwarmd door het motorkoelwater dat door
de pijpenbundel stroomt. Het motorkoelwater daalt daarbij in temperatuur en een deel
van het zeewater verdampt. Bij dit verdampen treden heftige kookverschijnselen op en in
de ruimte erboven hangt daardoor een dichte mist van vloeistofdeeltjes. De damp ont-
wijkt via een stoomzeef. De stoomzeef heeft een groot oppervlak. De mistdeeltjes ver-
vloeien tegen dit oppervlak en vallen als grote äruppels naar beneden. ûm zuiver gdes-
tilleerd water te maken! mag de stoomzeef geen enkel mistdeeltje doorlaten. Moet de
verdamper echter drinkwater maken, dan laat men wel eens een kleine opning vrij in de
stoomzeefl om juist wèl een klein beetje van de opstuivende waterdruppeltjes door te
laten in verband met de smaak van het water (vooral onder de kust kunnen dan ook bacte-
riën meekomen!)
Als een deel van het zeewater verdampt stijgt het zoutgehalte van het overblijven-
de zeewater. Als het zoutgehalte te ver oploopt ontstaan er zulke grote en taaie bel-
len! dat ze de hele ruimte vullen en door de stoomzeef heen dringen. Het achtergebleven
zout komt dan toch in het gedestilleerde water terecht, waardoor dit waardeloos wordt.
Om het zoutgehalte binnen de perken te houden moet men voortdurend een gedeelte van het
ingedikte zeewater (de brijn) spuien. Dit gebeurt door in de verdamper meer water toe
te laten dan er verdampt wordt. Het teveel aan water loopt over het overloopschot en
wordt door de ejector afgevoerd.
fig. 1 10 Pijpenbundel
Het gevormde condensaat verzamelt zich in de condensbak, die onder de condensor-
pijpen loopt. De gehele condensor is scheef opgesteld om de druppels snel van de pijpen
af te laten vallen en voor de afvoer van het condensaat. Het moet door de zwaartekracht
naar de zuig van de condensaatpomp lopen. De condensaatpomp perst het gevormde water
door een meetcel, die aangesloten is op de salinometer (zoutmeter). Zolang het zoutge-
halte van het gevormde water nog niet beneden de ingestelde grens gekomen is, zet de
salinometer spanning op de magneetklep die het gevormde water terugvoert naar de ver-
damper. Is het zoutgehalte voldoende laag (of zelfs nul), dan wordt de andere magneet-
klep bekrachtigd die het gevormde water afvoert naar de opslagtank.
In fig. 1O8 is een modernere platenverdamper afgebeeld. De warmteoverdracht vindt
hierbij plaats in platenbundels, waartussen om en om warm en koud medium stroomt. De
condensor is daar op het algemene zoutwatersysteem aangesloten en er zijn aparte ejec-
toren voor de brijn en de lucht. Het voedingwater stroomt eenmalig door de verdamper-
bundel; het niet verdampte water gaat niet nogmaals langs de platen, maar wordt als
brijn afgezogen. Platenwarmtewisselaars worden verderop behandeld.
van condensaatpomp
fig. 1 1 1 Salinometer met magneetkleppen
gepompt worden.
Waar vacuüm heerst bestaat de kans op naar binnen
lekken van lucht. Zodra dit tot gevolg heeft, dat de
ejector niet meer het vereiste luchtledig kan handha-
ven, loopt de produktie van de verdamper terug. Het
zoeken van de lekken is lastig; je kunt een beetje
luchtdruk op de verdamper zetten (eerst de veiligheid
'/ elektroden even proberen!) en dan met zeepsop de verschillende
naden nalopen. Als er lucht in de verdamper aanwezig
is, is de totale druk ( 1 bar verminderd met het afge-
lezen vacuüm) gelijk aan de dampdruk + de luchtdruk
(wet van Dalton).
fig. 113 Opnemer van de
salinometer
22-4 Zoutbalans
Het zoutgehalte Z (massadeel zout) van zeewater verschilt van zee tot zee en van plaats
tot plaats. Het is moeilijk rechtstreeks te meten en daarom werkt men liever met de
soortelijke massa, die bij de heersende temperatuur gemeten wordt met een dompelaar of
densimeter. Het zoutgehalte kan niet op eenvoudige manier uit de soortelijke massa be-
rekend worden, maar wel worden afgelezen uit de volgende grafieken en tabellen.
De soms wel gebruikte formule: Z = (p - 1000) /p met p in kg/m3 is niet erg nauwkeurig.
fig. 1 14 Zoutwatergrafieken
Het verband tussen het zoutgehalte en de hoeveelheid te spuien brijn volgt uit de spui-
vergelijking of zoutbalans: zout erin = zout eruit
In veel verdampers houdt men als hoogste soortelijke massa van de brijn 1060 kg/m3 of
lager aan.
Voorbeelden
Als een sterke en een zwakke oplossing van zout in water gescheiden worden door een
half-doorlatende wand ( semi-permeabele wand), dan trekt de sterke oplossing het water
door de wand heen en kan daarbij een hoge druk opwekken: de osmotische druk. Het ver-
schijnsel zelf heet osmose en komt onder andere voor in de wortels van planten en in het
darmkanaal.
Door de druk op het zoute water nog hoger te maken stroomt het water terug door de
wand. Het zout kan niet door de wand en blijft achter, waardoor de resterende zoute
vloeistof nog zouter wordt. Hierdoor stijgt de osmotische druk en is er steeds meer
druk nodig om het water door de wand te persen. Door een deel van de zouter geworden
vloeistof te spuien en nieuw zoutwater toe te voeren blijft het zoutgehalte gelijk en
de druk op een redelijke waarde.
^
alf-doorlatend
membraan
veerbelaste
--. Y
- chemicalien
spuiklep
b
brijn
In fig. 1 1 5 wordt de half-doorlatende wand voorafgegaan door een grof, een middel
en een fijn filter om verstopping door vuil te voorkomen. Met chemicaliën worden algen
en ketelsteen uit de installatie verwijderd.
Al is de vereiste druk hoog, in vergelijking met een verdamper is de benodigde
energie, om 1 kg zuiver water via omgekeerde osmose te bereiden uit zeewater, bijzonder
laag. Bij langdurige stilstand kan de kwaliteit van de half-doorlatende wanden sterk
teruglopen door de reeds genoemde algengroei.
Voor gebruik in sloepen en vlotten zijn er kleine, handbediende apparaten. Met een
plunjerpomp wordt het water handmatig door de half-doorlatende wand geperst. De automa-
tische spuiklep opent zodra de druk wat oploopt. Daarna wordt permanent zoveel water
door de spuiklep afgevoerd dat de druk niet verder stijgt.
Voorbeelden
warmtebalans condensor:
Gebruik tabel I
koeler voorwarmer
1
scl~uivendepijpplaat
Bij het in bedrijf stellen worden de pijpen gekoeld en het huis nietl zodat er een ver-
schil in uitzetting optreedt. De pijpen zijn aan weerskanten in een pijpplaat vastge-
zet. Dit gebeurt door ze in de gaten te steken en met een pijpenroller stevig in het
materiaal van de pijpplaat vast te drukken. E& van de pijpplaten kan daarom in het
huis wat heen en weer schuiven. Twee rubber pezen zorgen voor de afdichting. De ring
tussen deze twee pezen heeft een kontrolegaatje om lekkage van &n der pezen direkt te
kunnen opmerken. Indien geen rechte pijpen nodig zijnl omdat er geen vervuiling van de
binnenzijde verwacht hoeft te wordenl past men vaak gebogen pijpen toe (haarspeldpij-
pen). De schuivende pijpplaat kan dan vervallen en de pijpen kunnen vrij uitzetten. Dit
wordt veel bij voedingwatervoorwarmers in stoominstallaties toegepast.
De tussenschotten zijn ZÓ gemaaktl dat aan de afgesloten zijde toch een klein gat
(luchtgatl loggat) open blijft. Bij het opvullen kan de lucht door deze gaten ontwijken
en bij het aftappen (de aftapproppen zijn niet getekend) kan de warmtewisselaar leeglo-
pen. Dit is vooral bij reparatie van belang. Soms wordt dit model warmtewisselaar ge-
bruikt als zware-olievoorwarmer. Als daarbij de brar~dstof Òm de pijpen stroomtl kan
daar moeilijk te vemijderen aanslag op terechtkomen. De keerschotten worden dan wel
als schrapers uitgevoerd. De stangl waar deze op bevestigd zijnl kan men van buitenaf
heen en weer bewegenl ver genoeg om de hele lengte van de pijpen schoon te krijgen (zie
fig. 120). Het losgemaakte vuil wordt met de brandstofstroom meegenomen en komt in een
filter terecht. Om een goede stroming in de voorwarmer te behouden moet na het schoon-
maken de stang met schrapers in de beginstand teruggebracht worden.
tussenschot
24-4 Platenwanntewisselaars
platensteun
7
Voor een bepaalde warmteoverdracht neemt een pijpenwarmtewisselaar al gauw een grote
ruimte in. Daarbij komt nog de ruimte, die vrijgehouden moet worden om bij reparatie en
onderhoud de bundel pijpen uit het huis te kunnen trekken. Door geen pijpen maar platen
te nemen als scheidingswand kan het vereiste "verwarmd oppervlak" in een veel kleinere
ruimte opgeborgen worden.
Bij een platenwarmtewisselaar worden de platen afgewisseld door pakkingen. Behalve
afdichten geleiden de pakkingen de twee vloeistoffen zÓ, dat zij om en om tussen de
platen door stromen. Alle platen hebben op elke hoek een rond gat. Als een stapel pla-
ten op elkaar ligt, vormen deze gaten vier kanalen. De ruimte tussen de platen staat
steeds in verbinding met twee van de vier gaten.
f i g . 122 Linkse en r e c h t s e pakking f i g . 123 Opvolgende platen m e t r e c h t s e
en l i n k s e pakking
24-5 Warmteoverdracht
De warmtestroom, die door een warmtewisselaar van de ene stof op de andere wordt over-
gedragen, wordt als volgt berekend:
TABEL I1
platen
Bij tegenstroom komt het voor dat de temperaturen verlopen volgens rechte lijnen,
namelijk als de beide vloeistoffen even veel in temperatuur dalen en stijgen. In
fig. 127 treedt de olie binnen met 80 'C en treedt het zeewater uit met een temperatuur
van 20 'C. Aan deze zijde van de warmtewisselaar is het temperatuurverschil 80 - 20 =
60 "C. De olie verlaat de koeler met 50 'C en het water treedt binnen met 10'C, zodat
aan die zijde van de koeler het temperatuurverschil 50 - 10 = 40 "C is. Het rekenkundig
gemiddelde (halve som) van 40 en 60 is nu ook 50 "C, maar de gemaakte fout is minder
groot dan bij meestroom.
Bij pijpenkoelers is vaak sprake van kruisstroom. Dat houdt het midden tussen bo-
vengenoemde twee. In het geval van condenserende stoom of damp is de condensatietempe-
ratuur overal gelijk, zodat daarvoor een rechte lijn getekend moet worden. Het koelwa-
ter warmt wel volgens een kromme lijn op. Ook hier levert het rekenkundig gemiddelde
een fout op.
24-8 De warmtebalans
anders gezegd:
warmte uit stof 1 = warmte uit stof 2
Als het over vloeistoffen of gassen gaat die niet in de warmtewisselaar condenseren of
verdampen kan voor elke toestand de enthalpie berekend worden met:
NB: Als bij een berekening van een warmtewisselaar de massastroom koelwater bijvoor-
beeld te klein aangenomen is, komt het voor dat de warmtebalans een uittreekoelwa-
tertemperatuur oplevert, die hoger is dan de temperatuur van de af te koelen stof.
Een kloppende warmtebalans geeft dus nog géén garantie, dat de warmtewisselaar ook
met die gegevens kan werken.
Voorbeelden
meestroom tegenstroom
f i g . 129
Op1ossing: a
f i g . 130
rek. gem. =
21 + 16 - -
37 = 18,5 'C
2 - 2
25' 26
c) Uit de warmtebalans volgt:
0 = dlb. C,,. Atb = 1,5 x 4,19 . lo3 x 20 = 10
= 126 kW
Uit de warmteoverdracht volgt: fig. 131
0 = k . A (t1- t2Igm
126. 1 0 ~ = 2 5 0 O . A .18,5 A=2,72m2
Het gebruik van perslucht is aan boord van schepen begonnen als een middel om motoren
te starten (30 bar) en, maar dat is al lang weer afgeschaft, om brandstof in de cilinder
te verstuiven (65 à 80 bar). De fluit ging over van stoom op lucht (10 à 15 bar) evenals
de ijsblaas op de inlaatkasten. De werklucht (6 à 10 bar) deed zijn intrede, al werd
deze jaren lang alleen gebruikt om dingen schoon te blazen.
In de jaren vijftig verschenen er pneumatisch aangedreven gereedschapswerktuigen
aan boord zoals handboormachines, bikhamers, roterende borstels en takels. Een volgende
toepassing van lucht was de meet- en regeltechniek, met luchtdrukken tussen 0,2 en 1,O
bar. Aan de meet- en regeltechniek wordt in dit boek geen aandacht besteed. De "echte"
pneumatiek (6 à 10 bar) vond aan boord als eerste zijn toepassing bij de afstandsbedie-
ning van de hoofdmotor, van de keerkoppeling bij kleinere schepen, de verstelbare
schroef en op afstand bedienbare afsluiters.
Lucht heeft boven elektriciteit als grote voordelen dat een klein lek geen kort-
sluiting of aardsluiting veroorzaakt en dat aanraking geen levensgevaar kan opleveren.
Ten opzichte van de hydrauliek, aandrijving door olie, heeft lucht de voordelen dat het
altijd onbeperkt voorradig is, gratis is en bij lekkage geen verontreiniging geeft of
gevaar voor uitglijden.
Een nadeel van aandrijving door lucht is dat het energieverbruik voor een bepaald
doel hoger is dan bij gebruik van olie of elektriciteit.
26-2 Luchtcompressoren
Voor het verstuiven van de brandstof met lucht van 65 à 80 bar overdruk waren de vroege-
re scheepsdieselmotoren voorzien van een door de krukas aangedreven drietraps luchtcom-
pressor. Die zijn na de tweede wereldoorlog niet meer gebouwd. Aan boord zijn minstens
twee aanzetluchtcompressoren, zonder uitzondering tweetraps zuigercompressoren. De
overdruk van de aanzetlucht varieert per type hoofdmotor van 20 tot 40 bar, meestal 30.
Werkluchtcompressoren worden tegenwoordig vaak als roterende pomp uitgevoerd,
evenals de "regellucht"compressoren. Deze laatste leveren niet de regellucht, maar de
bedieningslucht voor de afstandsbediening van dieselmotoren, lieren, waterdichte deuren
enz. De regellucht voor pneumatische regelaars wordt toegevoerd bij een overdruk van
1,5 bar en wordt meestal betrokken uit een systeem met hogere luchtdruk. Een reduceer-
ventiel brengt daarbij de druk omlaag. Een fluitluchtcompressor (15 bar) is nooit aan-
wezig; de fluitlucht wordt altijd betrokken uit het aanzetluchtsysteem.
Als lucht in één keer tot een absolute druk van 31 bar samengeperst wordt, loopt de
temperatuur op tot 350 à 400 'C. Hierdoor verkoolt de smeerolie, kunnen de zuigerveren
vastbakken en bestaat de kans, dat kleine druppeltjes smeerolie in de cilinder ontbran-
den. Bij een dergelijke hoge persdruk blijft er zoveel lucht in de schadelijke ruimte
achter, dat het volumetrisch rendement laag is. De schadelijke ruimte is onvermijdelijk
-
Bi! een
.y:-
einddruk-
-- - - - -
van 31 bar moet de tussendruk dan 5.6
- - - - - - - - -
- , bar bedraden.
~ - - ~ -
-
Qnn deze gelijke drukverhouding per trap te verkrijgen moet het slagvolume van de
h.d.-cilinder aanmerkelijk kleiner zijn dan dat van de l.d.- (lage-druk) cilinder. Dat
kan bereikt worden door op de krukkast van de compressor 661-1grote en één kleine cilin-
der met dito zuiger aan te brengen of 661-1hoge-druk cilinder en een aantal even grote
lage-druk cilinders. Het kan ook door de compressorzuiger(s) uit te voeren met een dik
en een dun deel (getrapte zuiger). Dit laatste kan op twee manieren. De tussen- en de
nakoeling van de lucht kunnen zowel met water als met omgevingslucht gebeuren. Diverse
fabrieken die luchtcompressoren bouwen leveren deze ook in een andere uitvoering als
vriescompressor.
sclioepen op
vliegwiel fundatie
1
^ JTZtvaten
van andere
compressor
De watergekoelde compressor van fig. 134, die vrij gangbaar is op grote zeeschepen,
heeft een getrapte zuiger met het dikke deel boven. Demontage is hierbij veel lastiger
dan bij de voorgaande, omdat eerst de zuiger verwijderd moet worden, voordat de cilin-
der er af kan. Het zuigertrekken gebeurt hierbij ongeveer zoals bij een wat grotere
dieselmotor, maar ook hier kost het veel moeite om de zuigerveren goed op hun plaats te
krijgen. Hoewel het lijkt, dat de kleppen in het cilinderhuis zitten, zijn er losse
klephuizen, die in hun geheel uitgenomen kunnen worden. Hierdoor kan men snel nieuwe
kleppen aanbrengen en tijdens bedrijf de gebruikte nazien.
De lage-druk cilinder staat hier niet in direkte verbinding met de krukkast, zodat
deze niet door spatolie gesmeerd wordt. Daarom wordt op de zuigleiding een nevelsmeer-
apparaat aangebracht, dat een klein beetje olie in de aangezogen lucht vernevelt.
De hoge-druk cilinder kan door spatsmering voldoende gesmeerd worden, maar doordat
de druk daar altijd vrij hoog is kan de olie er vrij slecht doordringen. Een olie-
schraapveer is dan ook meestal niet nodig en soms zorgt een cilindersmeerapparaat voor
extra smering.
De onderdeksels van de watergekoelde luchtkoelers doen hier tevens dienst als
vochtvangers. d en teveel aan olie in de lage-druk cilinder komt daardoor nooit in de
hoge-druk cilinder terecht, zodat het nevelsmeerapparaat niet te rijk gezet moet wor-
den.
fig. 134 Watergekoelde tweetraps luchtcompressor voor automatisch bede2jf
26-7 Veiligheidsvoorschriften
zodat:
Voor het ideale geval zijn Ii,. en lihdaan elkaar gelijk, zodat dan geldt:
maar in werkelijkheid is het nog iets lager. De werkelijke berekening van het volume-
trisch rendement wordt in deel 2 behandeld en blijft hier achterwege. Een meevaller is
dat de lucht, die in de schadelijke ruimte expandeert, de zuiger een beetje aandrijft,
zodat de lagere opbrengst ook minder vermogen kost.
NB: In tegenstelling tot de uitvoering als vacuümpomp, waarbij vaak een rotor met
slechts twee schotten gebruikt wordt, heeft de schottencompressor een groot aantal
schotten. Ze worden daarom wel veelcellige schottencompressor genoemd.
De besturingstechniek (of automatisering in engere zin) houdt zich bezig met het op
grote of kleine afstand bewegen van werktuigen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van pers-
lucht (pneumatisch), van oliedruk (hydraulisch) of van elektriciteit. Een oud voorbeeld
van pneumatiek is een draaiorgel, waar de poppetjes door luchtdruk bewegen en in de
oudste natuurkundeboekjes wordt de "hydraulische pers" al beschreven.
-e-
zorgingseenheid, verkort weergegeven door het symbool in
-C+
fig. 140. Voor gebruik op plaatsen waar het kan vriezen
wordt de lucht in een droger gedroogd of in een vorstbe-
schermer voorzien van wat alkoholdamp (spiritus). Hiermee droger vorstbeschermer
wordt de kans op vastvriezen van kleppen en ventielen
bijna uitgesloten.
Op schepen zijn soms geen aparte compressoren voor fig. 141 Droger en vorst-
werk- en bedieningslucht opgesteld, maar wordt aanzet- beschermer
lucht gebruikt (30 bar), die dan in een reduceerventiel
teruggebracht wordt tot de vereiste druk.
Steeds vaker worden aan boord de lens-, ballast- en brandstofafsluiters vanaf een cen-
traal punt pneumatisch bediend, dat wil zeggen geheel geopend of gesloten. Dit is iets
anders dan pneumatisch regelen, want daarbij is het de regelaar, die pneumatisch de
regelklep of ander corrigerend orgaan allerlei tussenstanden laat aannemen tussen open
en dicht. In fig. 142 is het schema getekend van een systeem, waarmee op afstand vier
kleppen of afsluiters bediend worden. In werkelijkheid zijn de systemen vaak veel uit-
gebreider, maar ze werken op vergelijkbare manier.
Bij 1, links bovenin de tekening komt de lucht binnen en wordt naar de verzorgingseen-
heid 2 gevoerd. Alle ventielen zijn in de onbekrachtigde stand getekend. Men noemt dat
de ruststand. In de tekening komt de lucht daarbij niet verder dan de ventielen S1 en H.
Door met de hand ventiel S1 in te drukken "schuift" het andere plaatje voor de aange-
f i g . 142 Eenvoudige afstandsbediening van afsl ui ters
melding open
melding dicht
In fig. 144 wordt de kabelaring met een klauwkoppeling op de lieras geschakeld, zoals
bij een ankerspil gebruikelijk is. Het stuurventiel K1 voor de cilinder K wordt op af-
stand elektrisch bediend, waarna het ventiel zelf met luchtdruk wordt omgezet. In de
verbindingsleidingen met de cilinder zitten instelbare smoor-terugslagkleppen. Deze
smoren de luchttoevoer, maar laten de afvoer vrij passeren. Hierdoor wordt voorkomen
dat de klauwkoppeling met grof geweld wordt verschoven.
Als de klauwkoppeling geheel is ingepikt geeft het eindventiel of verklikkerven-
tie1 lucht door naar de verklikker op de brug, zodat men de rem kan lichten en de lier-
motor kan beginnen het anker in of uit te hieuwen. Het is in de praktijk een hele kunst
om de klauwkoppeling goed "voorgaats" te krijgen zodat hij ingepikt kan worden. Posi-
tiemelding is daarom geen luxe.
Bij het laten vallen van het anker wordt eerst de klauwkoppeling uitgepikt, waarna
met een signaal vanaf de brug ventiel R1 bekrachtigd wordt, zodat de rem licht. De rem
wordt normaal door veren aangetrokken gehouden. Om de remcilinder R snel van druk af te
krijgen is een snelontluchter geplaatst. Bij toenemende toevoerdruk gaat alle lucht
naar de cilinder, bij afnemende toevoerdruk wordt het teveel aan lucht uit de cilinder
ter plaatse afgeblazen.
27-6 Blokkeerventielen
Blokkeerventielen hebben met elkaar gemeen dat in minstens 6611 van de aansluitingen
sprake is van éénrichtingverkeer en dat de binnenstromende lucht zelf zijn weg afsluit,
vrijmaakt of in elk geval daarbij helpt. In de praktische uitvoering kan het afsluitend
lichaam bestaan uit een kogel, een vlakke plaat, een conische klep of een cilindrische
schuif. Voor de gebruikte symbolen maakt dat niet uit.
Bij de automatisering wordt een wisselklep ook wel hoog-signaalselector (HSS) ge-
noemd, want als op beide ingangen druk staat wordt de hoogste doorgegeven en de laagste
toevoerdruk afgesloten.
De snelontluchter van fig. 149 heeft als symbool een gestuurde wisselklep met aan 6611
zijde een afblaas (a), in de praktijk vrijwel altijd voorzien van een geluiddemper (c).
Het afdichtend lichaam is vaak een flexibele membraanklep. Bij (d) staat de klep in de
gesloten positie. De toevoerdruk op aansluiting 1 is ongeveer gelijk aan de afvoerdruk
op aansluiting 2. Als de toevoerdruk 1 hoger wordt buigt het membraan door (e), waar-
door de afdichting aan de buitenzijde geopend wordt en de lucht doorstroomt naar de
afvoer 2. Daalt de toevoerdruk dan beweegt het membraan naar links, de toevoer wordt
gesloten en bij verder doorbuigen komt afblaas 3 vrij, waardoor de afvoerleiding 2 zeer
snel ontlucht wordt, waarna de afblaas 3 weer sluit.
Het in fig. 149 bij (b) vermelde symbool is niet genormeerd, maar wordt nog vrij
veel gebruikt.
27-7 Smeringen
l l
Fig. 153 is een zeer eenvoudig ventiel; 2/2 slaat op 2 wegs/2-standenventiel, normaal
gesloten betekent gesloten in de niet-bekrachtigde toestand. Door het aanbrengen van
een gat kan dit uitgebreid worden tot een
3/2-ventiel, zie fig. 154. In de onbekrach-
tigde toestand wordt nu de afvoerleiding 2
afgeblazen via de ontluchting 3. De terug-
stelveer zorgt ervoor dat het ventiel uit 2
zichzelf in de ruststand terugkeert. Behalve 1 I
kleppen kunnen voor de afdichting ook kogels AI 1
gebruikt worden. 1 1
Als het ventiel van fig. 154 niet in- T
eens helemaal ingedrukt wordt, is er een v
tussenstand, waarin alle drie openingen met 3 l
elkaar in verbinding staan. In het symbool ?/e3
wordt deze tussenstand in het middenveld fig. 155 tiel m& aangegeven
aangegeven, gescheiden door streepjeslijnen, tussenstand
zie fig. 155.
Er zijn talloze andere werkingsprincipes van
l l l schakelventielen. Een zeer bekend principe dat
ook al bij de zuigerstoonunachines gebruikt werd
voor de stoomverdeling is de schuif, en wel in
het bijzonder de cilindrische schuif of bos-
-. schuif. In fig. 156 is het binnenwerk te zien van
een schuif met vier "bossen". Alleen de middelste
twee zijn werkzaam, de buitenste dienen alleen
voor de afdichting. In de getekende stand zijn
l l alle in- en uitgangen afgesloten. De schuif sluit
zeer goed in de cilinder, zodat er geen noemens-
waardige lekkage is. Aansluiting 1 is als regel
de toevoer, 2 en 4 zijn afvoerleidingen naar de
cilinder of ander werktuig, 3 en 5 zijn als regel
de ontluchtingen. Schuiven van dit type vragen
erg weinig kracht om te worden bewogen, ze zijn
24 in asrichting geheel "ontlast". Daar ze zeer ge-
T/? schikt zijn om allerlei tussenstanden aan te ne-
fig. 156 &~~~chuif a l s -3^2-6entiel men en de doorlaat onbeperkt te smoren worden
met smorende werking langs het symbool twee lijnen getekend.
luchttoevoer (signaal)
uitgang
indien als er meerdere zijn
ontluchting of retour
aparte retour van poort 4 (als die er is)
aparte retour van poort 6 (als die er is)
hulpvoeding voor indirekte besturing
lekaansluiting -alleen bij
sturing die poort 1 afsluit (vaak de veer hydrauliek
(code wordt dan meestal weggelaten)
sturing die poort 1 met poort 2 verbindt
sturing die poort 1 met 4 verbindt
De bediening van de ventielen wordt aan één of aan beide zijden getekend. In principe
'duwt" elk bedienend element het ventiel van zich af. In fig. 158 is (a) algemeen door
menselijke kracht, (b) een drukknop, (c) een hefboom en (d) een pedaal. Aan de andere
kant zit vaak een veer. In fig. 159 is (a) een pen of stift, die door een bewegend voor-
werp ingedrukt wordt, (b) een veer, die meestal aan de andere kant zit, (c) lijkt op
(a), maar er zit een rol aan, zodat langs de pen glijdende voorwerpen er geen dwars-
kracht op uitoefenen en de pen ook niet slijt. (d) Is niet zozeer een bediening, maar
wordt vaak toegepast met bediening door menselijke kracht, waarbij het ventiel in de
aangebrachte stand blijft staan ("zwaar" punt, arretering). In fig. 160 is (a) direkte
bediening door luchtdruk. De lucht komt direkt tegen het ventiellichaam aan en ver-
schuift dit. Bij (b) wordt de stuurkracht gebruikt om indirekt het ventiel te sturen,
dat wil zeggen: de stuurkracht opent een hulpklepje, dat door middel van de toevoer-
lucht het ventiel omzet. Hiermee kunnen grotere ventielen worden omgezet, die voor di-
rekte bediening teveel lucht uit de stuurleiding nodig zouden hebben. Bij (c) en (d)
wordt hetzelfde bereikt, echter niet door lucht toe te voeren maar door de druk die
zich daar opgebouwd heeft weg te laten lopen. Deze methoden zijn ouderwets en worden
niet veel meer gebruikt.
fig. 160 Pneumatische bediening fig. 161 Elektrische bediening
Voor bediening op grote afstand wordt vaak de voorkeur gegeven aan elektriciteit.
In fig. 161 wordt bij (a) het ventiel rechtstreeks bediend door een elektromagneet en
bij (b) bedient de elektromagneet net zo'n hulpklepje als in fig. 160 b), zodat het
ventiel indirekt door lucht bediend wordt. (c) Is een kombinatie van direkte elektri-
sche en pneumatische bediening; het ene systeem kan dan gebruikt worden als het andere
een storing heeft. (d) Is een kombinatie van elektrische (afstands)bedieningen handbe-
diening (ter plaatse).
Met de genoemde elementen zijn oneindig veel kombinaties te maken. Ze gelden even-
zo voor de hydrauliek, al worden ze daar nog uitgebreid met retour- en lekleidingen en
ontbreekt het verschijnsel afblazen in de atmosfeer.
27-10 Reduceerventiel
Het reduceerventiel van 27-10 is een voorbeeld van een regelventiel. Het ventiel kan
alle standen tussen open en dicht aannemen op commando van een signaal van buitenaf. In
27-10 is dat een mechanisch signaal, afkomstig van een membraan en een veer. Er zijn
nog veel meer toepassingen van regelventielen. Voor de symbolen van het corrigerend
element (klep of ventiel) geldt,
dat de pijl in de ruststand gete-
kend wordt, de pijlpunten geven de
mogelijke stroomrichtingen aan. a)
Vaak wordt aan de pijl een dwars-
lijntje getekend, om aan te geven
dat de pijl heen en weer kan 2
schuiven. In fig. 164 zijn (a) en
(b) éénrichtingsventielen, die in
de ruststand gesloten zijn; (c) en
(d) staan in de ruststand open.
Bij (c) en (f) kan de lucht ook
terugstromen; aansluiting 3 is de
correctie-uitlaat. Ze staan gete-
kend voor "geen doorlaat" in de
neutrale stand. Vertaald naar het
reduceerventiel geldt dat voor de
toestand dat de veer ontspannen -
is.
Fig. 165 toont vier manieren
om een regelventiel te bedienen.
Bij (a) wordt het ventiel door een
fig. 164 Regelventielen
instelbare veer bewogen tegen een
luchtdruk in. Bij (b) is de bedie-
ning mechanisch, bijvoorbeeld een hendel, maar je moet je voorstellen dat daardoor een
veer gespannen wordt, anders kan de luchtdruk het ventiel niet in de middenstand terug-
brengen. Bij (c) wordt het ventiel gestuurd door een (andere) luchtdruk en bij (d) is
de sturing elektrisch. Kombinaties zijn mogelijk. In fig. 166 zijn (a) (b) en (c) ven-
tielen die reageren op de toevoerdruk. Zo is (a) een doodgewone veiligheidsklep, ont-
lastklep of overdrukventiel, die normaal dichtstaat en afblaast als de druk boven de
ingestelde waarde komt. Heeft zo'n overdrukventiel een afvoeraansluiting, dan kan het
gebruikt worden als volgordeventiel. In de pneumatiek worden deze onder andere ge-
plaatst tussen twee cilinders die op elkaar moeten wachten. Bij (c) is de afblaasdruk
fig. 165 Sturing van regelventielen
."
l-Ñl
27-12 Krachtwerktuigen
Uiteindelijk moet de pneumatiek iets bedienen, dat betekent bewegen en kracht uitoe-
fenen. Voor boormachines en lieren moet dat een ronddraaiende beweging zijn, voor het
omzetten van een nokkenas, het bewegen van deuren, luiken, kleppen en het bedienen van
een keerkoppeling is een rechtlijnige beweging vereist.
fig. 167 Luchtmotoren fig. 168 Schottenmotor voor twee
draairichtingen
Overal waar mechanische overbrenging in de pneumatiek een rol speelt is er sprake van
een dubbele lijn. In fig. 170 is (a) een stang (heen- en weergaande beweging) en zijn
(b) en (c) assen (ronddraaiende beweging) waarbij (b) slechts één kant uit draait. Bij
(d) is aangegeven hoe een stang met een matige kracht in een bepaalde positie vastge-
houden wordt (arretering), bijvoorbeeld bij de bediening van een ventiel met 2 vaste
standen.
Bij (e) is sprake van een vergrendeling; de stang kan alleen naar links bewegen
als de grendel omhoog bewogen wordt. In het blokje wordt met een symbool aangegeven hoe
de vergrendeling wordt opgeheven.
fig. 170 Mechanische verbindingen fig. 1 7 1 Lei dingverbindingen
Als twee stangen aan elkaar of aan een vast punt verbonden zijn met een scharnier
wordt dat met een cirkeltje aangegeven (f). De normale werk- en retourleidingen, zie
fig. 171, worden met een getrokken lijn (a) aangegeven. Stuurleidingen worden onderbro-
ken (b) getekend; ontluchtingsleidingen (en, bij de hydrauliek: lekleidingen) worden
gestippeld (c). Waar leidingen elkaar kruisen ("ongelijkvloers") staan ze niet met el-
kaar in verbinding (d). Bij een kruisverbinding of driewegsverbinding wordt met een
duidelijke stip aangegeven dat de leidingen met elkaar verbonden zijn. Het zetten van
boogjes bij kruisende leidingen is tijdrovend, onduidelijk en volkomen verouderd.
Waar lucht van een vast gedeelte overgaat op een
beweeglijk gedeelte kan een flexibele leiding (f) wor-
den gebruikt of past men draaibare verbindingen toe
a%
met één (g) of meer (h) leidingen.
Bij pneumatische handgereedschappen worden slangen
b)
gebruikt. Op diverse plaatsen in de machinekamer en
-H aan dek bevinden zich slangkoppelingen. Om ongewenst
uitstromen van lucht te voorkomen zijn die vaak voor-
zien van een ingebouwd ventiel, dat de lucht afsluit
c)
\ l / als de slang eruitgetrokken wordt. Ook de koppelingen
aan de (verleng) slangen worden vaak van deze stop-
kleppen voorzien.
In fig. 172 zijn enkele kombinaties afgebeeld; voor
-w-
d) de stopkleppen wordt het symbool van de terugslagklep
gebruikt. Bij (a) en (b) zijn de koppelingshelften
niet aangesloten, bij (c) (d) en (e) wel. Bij (a) en
(c) zijn helemaal geen stopkleppen aanwezig, bij (b)
=L>* en (d) wel en bij (e) slechts aan 6611 kant. In de
praktijk zijn de vast aangebrachte werkluchtpunten
voorzien van "vrouwtjes"-koppelingen; de slangen van
fig. 1 72 Snelkoppel ingen 'mannetjes". Aan de gebruikte symbolen is dat niet te
zien.
28-1 Vragen - Luchtcompressoren
c) Wat kan er de zin van zijn, dat normaal, dat is met S1 in de gete-
kende stand, er pas stuurlucht naar cilinder C, gaat als er vol-
doende druk in C2 opgebouwd is?
d) Wat denk je dat de bedoeling is van een smoorterugslagklep H^?
e) Hoe heet onderdeel Tg?
f Waarom denk je dat de lucht naar C2 niet ineens van A en V naar C2
gaat, maar door middel van Hg?
Maak met behulp van twee terugslagkleppen een schakeling die:
lucht geeft op P en Q als A lucht krijgt
lucht geeft op Q als B lucht krijgt. A en B zijn ingangen, P en Q zijn uitgangen.
Maak met behulp van uitsluitend blokkeerventielen een schakeling, die:
lucht geeft op P als A of C lucht krijgen
lucht geeft op Q als èn A &I B lucht krijgen
lucht geeft op R als A of B lucht krijgen
A B en C zijn ingangen, P Q en R zijn uitgangen.
Teken het binnenwerk van een snelontluchter en verklaar daarmee de werking.
Geef een andere naam voor snelheidsregelventiel.
Teken een schakeling waarbij de luchttoevoer naar een enkelwerkende cilinder ge-
smoord wordt, maar de terugkerende lucht vrij kan passeren. Welke beweging van de
cilinder wordt hierbij vertraagd?
Teken een 4/2-ventiel met de volgende schakelfunkties:
ruststand: 1 dicht
2-3 open
4 dicht
tussenstand: alles dicht
bekrachtigde stand: 1-4 open
2 en 3 dicht
Het ventiel wordt indirekt door lucht bediend en met een veer teruggezet.
Teken een 4/3-ventiel met de middenstand als ruststand, aan beide zijden direkt
pneumatisch bediend, (met terugstelveren) en met de volgende schakelfunkties:
linkerstand: 1-2, 4-3
middenstand: 1-3, 2 en 4 dicht
rechterstand: 1-4, 2-3
Verklaar de werking van een reduceerventiel met correctie-uitlaat.
Wat is het verschil tussen een veiligheidsklep en een volgordeklep?
Wat is het verschil in werking tussen fig. 166 b) en 166 d)?
Waarom kan de luchtmotor van fig. 167 alleen maar werken als de toevoerleiding
voor de niet-gebruikte draairichting ontlucht wordt?
Waarvoor dient de demping op sommige pneumatische cilinders?
Welke cilinderdiameter is minstens nodig om met lucht onder een overdruk van 6 bar
een kracht van 10 kN op te wekken?
Waarvoor dienen bij het gebruik van perslucht slangkoppelingen met een ingebouwde
stopklep?
Hoe zou je in een lawaaierige machinekamer een klein luchtlek opsporen?
Lucht kost niets - waarom is een luchtlek toch duur?
Geef voorwaarden waaronder de A
uitgang P lucht krijgt.
(Bijvoorbeeld, maar geen goed
voorbeeld: E lucht, D en C maakt
niet uit, B en A lucht).
fig. 174
HOOFDSTUK V1 - HYDRAULIEK
Fig. 175 is het schema van een eenvoudige hydraulische afstandsbediening van vier vlin-
derkleppen en drie schuifafsluiters. Om energie te besparen sluit ventiel H in de rust-
stand de pers- en de zuigleiding kort, zodat de olie drukloos rondstroomt en de pomp
een minimum aan energie vraagt. Er is dan geen oliedruk beschikbaar en dat hoeft ook
niet, want de ventielen worden elektrisch bediend. Het elektrische schema is niet vol-
ledig getekend.
Als een van de bedieningsschakelaars (er is één volledig en één half getekend) uit
de middenstand gezet wordt, worden H en het betreffende schakelventiel, bijvoorbeeld G,
bekrachtigd. H verbreekt de kortsluiting, de oliepomp brengt het systeem op druk en be-
fig. 175 Hydraulische klepbediening
weegt via het geschakelde ventiel A vlinderklep V, net zolang tot Òf de eindstand be-
reikt wordt Òf de schakelaar wordt teruggezet in de middenstand. Als dit laatste ge-
beurt blokkeert het stuurventiel de toe- en afvoer naar de cilinder en blijft de
vlinderklep of wat de cilinder ook moge bedienen onwrikbaar in de gestelde stand staan.
Bij de kleppen K,, t/m K, zijn smoor-terugslagkleppen in beide aansluitingen aange-
bracht. Ze smoren de olietoevoer, maar geven vrije afvoer. Ze worden aangebracht als te
snel bewegen van de schuif of klep schade aan het systeem kan toebrengen, bijvoorbeeld
door ontoelaatbare drukstoten.
dicht l
l
l
i JL%i
!l 4- !
l
open
1 i
l
' ;
l
, keuzeschakelaar,i
i
i2 ii,
noodstop i
elektrisch schema
niet getekend
fig. 176 Hydraulische bediening huiddeur
Een verschil met pneumatische bediening is dat de zuigers in elke stand onbeweeg-
baar stilgezet kunnen worden. Ook zijn de cilinders veel kleiner. Doordat het onge-
bruikt onder druk houden van olie teveel energie kost worden de ventielen meestal elek-
trisch bediend.
Als de afsluiters of kleppen buiten gebruik van de installatie langere tijd goed
moeten afdichten, worden veren aangebracht die alles in de gesloten stand vasthouden.
Op ro-ro schepen rijden de voertuigen aan en van boord via een laadklep in de voorste-
ven, de achtersteven of in de zijde van het schip. Voor vertrek wordt de laadklep weg-
gedraaid en de huiddeur wordt hermetisch gesloten. De bediening is altijd hydraulisch,
want er zijn grote krachten voor nodig om de deur voldoende stevig tegen de pakking te
drukken voor een goede waterdichtheid. Sinds de ramp met de "Harald of Free ~nterprise"
zijn huiddeuren bij ro-ro schepen volop in de belangstelling.
In fig. 176 is het vereenvoudigde hydraulische schema getekend. Het bijbehorende
elektrische schema is grotendeels weggelaten. Tijdens de vaart zorgen grendels ervoor
dat de deur goed afgesloten blijft. Tijdens het laden en lossen staat de deur geheel
omhooggeklapt. Grendels zorgen ervoor dat de deur niet langzaam naar beneden zakt. Er
zijn twee grendels getekend maar in werkelijkheid zijn er veel meer, soms wel 10 tot
12. Alle grendels bewegen op hetzelfde signaal.
De eindstanden van de deur en van alle grendels worden door eindschakelaars gemeld
naar de elektrische bediening, naar de plaatsen waar de deur bediend wordt en naar de
brug. De belangrijkste eindschakelaars zijn in werkelijkheid dubbel uitgevoerd.
Van het elektrische schema zijn onder andere getekend de keuzeschakelaar S1 met
drie standen:
O - Uit. De motor stopt. Alle ventielen vallen terug naar de ruststand. Het systeem
gaat geleidelijk van druk.
I - Stand-by. De motor draait. De pomp brengt het systeem op druk, waarna drukschake-
laar Jl de omloopklep H, bekrachtigt, zodat de olie drukloos rondgepompt wordt.
Door terugslagklep B3 en de buf fer I blijft het systeem een hele tijd onder druk.
Als de druk wegzakt laat Sl Hl zolang los tot de druk weer op peil is.
I1 - Bedrijf. De omloopklep wordt niet bediend. Het overdrukventiel K, houdt de olie op
zijn maximale druk. De olie die door K, stroomt wordt vrij warm. De afvoerleiding
is daarom vrij lang en voorzien van koelribben, in de tekening aangegeven als de
warmtewisselaar W.
Als de deur geheel dicht is heeft het indrukken van S2 tot gevolg:
- Ventiel Vl wordt bij a bekrachtigd en geeft druk op de linker leiding.
- Wisselklep B, geeft druk door en schakelt H2. H2 is bi-stabiel (niet voorzien van
een veer) en blijft zo staan, ook als de druk via B, mocht wegvallen.
- Hn schakelt Ho, waardoor alle grendels losgepompt worden met de cilinders C*, Cg,
enz. via snelheidsregelventiel(smoorterugslagklep) Bg.
- Als alle grendels geheel teruggetrokken zijn en alle eindschakelaars (Eo, Er, enz.)
kontakt maken, wordt ventiel V2 bij a bekrachtigd, waardoor V3 schakelt en de zui-
ger in cilinder Cl naar rechts bewogen wordt. De huiddeur draait open.
- Als de eindstand bereikt is schakelt E2 om:
- Het verbreekkontakt verbreekt de stroom naar Vl a, waardoor deze terugvalt
naar de middenstand en de linker stuurleiding van druk gaat.
- Hg wordt niet meer door oliedruk bekrachtigd, maar komt niet uit zichzelf
terug.
- V2 blijft geschakeld, maar V, komt terug in de middenstand.
- Het maakkontakt geeft het voorsignaal "deur open" en bekrachtigt H2, waardoor
H3 terugschakelt.
- Alle grendels worden gesloten door oliedruk in de cilinders C2 en C3 ... enz.
- Als alle grendels op hun plaats zijn en alle eindschakelaars E<, Eg, ... enz. maken
kontakt:
- Het voorsignaal "deur open" wordt nu als signaal doorgegeven naar de bedienings-
posten en de brug.
- Ventiel V2 valt terug in de middenstand.
De grendels kunnen klemmen bij het lostrekken, omdat de zuiger wat is teruggelopen.
Door de veerkracht van de pakking in gesloten toestand of door het (vaak enorme) ge-
wicht van de deur in geopende toestand, staat er dan teveel kracht op de grendels. De
oliedruk na de smoorterugslagklep loopt dan op. Bij het overschrijden van de ingestelde
druk bekrachtigt drukschakelaar J2 ventiel V2 bij b, waardoor V3 de andere kant uit gaat
dan hoort bij de knop S2 of 83, die ingedrukt werd. Bij openen van de deur gaat hij
eerst even wat verder dicht tot de grendels losschieten. Bij sluiten van de deur wordt
hij eerst een stukje opgetild, tot het gewicht van de grendels af is. Als de grendels in
de eindstand staan loopt de druk ook op, maar door de eindschakelaars heeft J2 dan geen
invloed meer.
Ventiel H2 is bi-stabiel ( = heeft geen terugstelveren). Bij het halverwege stoppen
van het openen of sluiten heeft het namelijk geen zin om dan de grendels uit te schui-
ven; er valt dan niets te vergrendelen. In de eindstanden worden alle grendels bediend,
ook die voor de andere eindstand. Bij het openen en sluiten worden dan iedere keer alle
grendels en alle eindschakelaars getest.
29-4 Hydrauliekpompen
De "gewone" tandradpomp kan gebruikt worden tot ± 100 bar opvoerdruk. Bij het in elkaar
grijpen van de tanden wordt wat olie "opgesloten", welke via uitsparingen in de pomp-
deksels ontwijkt. Ze produceren bij hogere drukken een hinderlijk jankend geluid. De
tandwielen worden door de druk naar één kant bewogen en dat maakt de pomp gevoelig voor
lagerslijtage. De pompen zijn niet duur, maar hebben een laag volumetrisch rendement,
vooral bij hogere opvoerdruk.
Door in het pomphuis evenwichtskamers aan
te brengen en deze om en om te verbinden met de
zuig en de pers vervalt de dwarskracht op de
assen. Hierdoor vermindert de slijtage en kun-
nen de tandwielen met minder speling gemon-
teerd worden. Het volumetrisch rendement wordt
er niet veel beter op, doordat de olie langs
meer wegen kan teruglekken. Deze pompen worden
gebruikt tot ± 200 bar opvoerdruk.
zuigzijde
Ñl
Ñ
dam of
sikkel
perszijde
Wormpompen met fijne spoed, waarbij de wormflanken elkaar niet raken, zijn erg geschikt
als bijvoorbeeld smeeroliepompen met opvoerdrukken tot ± 15 bar. Ze kunnen gemakkelijk
meer druk leveren, bijvoorbeeld 100 bar, maar bij hogere drukken wordt het volumetrisch
rendement snel slechter. Wormpompen met grove spoed, waarbij de flanken elkaar raken,
zijn veel geschikter en worden tot ± 200 bar opvoerdruk gebruikt. Ze zijn geruisarm,
leveren een zeer gelijkmatige druk, maar door het grote aanrakingsoppervlak is de wrij-
ving aanmerkelijk en het rendement niet erg hoog.
Bij een schottenpomp voor olie mag, in tegenstelling tot een schottencompressor, de
ruimte tussen de schotten niet kleiner worden zonder dat de perspoort geopend is, want
olie is niet samendrukbaar. Bij de excentrische schottenpomp van fig. 180 bewegen de
schotten tijdens het draaien van de rotor voortdurend naar binnen en naar buiten. Door
het opgewekte drukverschil klemmen de schotten wat in de sleuven; daarom zijn er veren
nodig aan de binnenkant om de schotten goed langs het huis te laten afdichten of laat
men de persdruk toe in het midden van de rotor. Bij hoge opvoerdrukken leidt dit gemak-
kelijk tot ongewenste slijtage. De rotor wordt scheef door de druk belast, waardoor er
veel kracht op de lagers komt. De pomp is geruisloos, heeft een goed volumetrisch ren-
dement, een gelijkmatige opbrengst en vrij weinig wrijving. De pomp wordt gebruikt tot
* 150 bar opvoerdruk.
perspoort
ll
fig. 180 Schot tenpomp met excentrische fig. 181 Centrische schottenpomp
rotor
Door het huis van een schottenpomp te voorzien van 4 cilindrische stukken, vloei-
end met elkaar verbonden, en de rotor in het midden te plaatsen, ontstaat een gebalan-
ceerde pomp met twee zuig- en twee perskamers. Op de plaatsen waar de opvoerdruk over
de schotten staat hoeven ze niet naar binnen of naar buiten te bewegen, waardoor de
wrijving en de slijtage sterk afnemen. Het bewegen van de schotten gebeurt bij de poor-
ten, waar de druk aan weerszijden van de schotten even groot is. Samen met de centrifu-
gaalkracht houden vrij lichte veren de schotten tegen de buitenwand. De drukken zijn
symmetrisch verdeeld en de rotor is daardoor vrij van dwarskracht ("onbelast" 1. Deze
pompen worden toegepast tot 200 bar, afhankelijk van de druk die binnen de rotor achter
de schotten wordt toegelaten.
Door bij een excentrische schottenpomp het huis van stand te laten veranderen ten
opzichte van de rotor kan de opbrengst in twee richtingen gevarieerd worden. De olie
toe- en afvoer moet dan Òf via het huis, en dan met flexibele slangen verder, of via
doorboringen in de rotor en kanalen in een stilstaande as, die in de rotor steekt. Dit
principe wordt bij de radiale plunjerpomp verder uitgewerkt. Voor het overige geldt
voor deze pomp hetzelfde als voor een excentrische schottenpomp met vaste opbrengst,
bij meestal wat lagere drukken.
geleiding
,
ROTERENDE PLUNJERPOMPEN
In de hydrauliek worden veel roterende plunjerpompen gebruikt. Ze zijn vrij duur, maar
hebben een hoog rendement en kunnen zeer hoge drukken leveren. Ze vertonen weinig slij-
tage, zolang de olie goed schoon blijft. Deze pompen worden onderscheiden in radiale
plunjerpompen, waarbij de plunjers van en naar de draaiïngsas bewegen door toedoen van
een excentrische ring, en in a x i a l e plunjerpompen, waarbij de plunjers bewegen in de
asrichting onder invloed van een scheef op de as staande slagplaat of waggelplaat. Het
slagvolume kan vast zijn, maar ook variabel. In fig. 183 zijn de voornaamste mogelijk-
heden afgebeeld.
~ e cilinderblok,
t waarin de plunjers bewegen, staat stil. De as beweegt met de
scheef ronddraaiende slagplaat de plunjers. De plunjers zijn zodanig op de slag-
plaat gelagerd, dat ze zowel ingedrukt als uitgetrokken worden zonder veel wrij-
ving. Het slagvolume is afhankelijk van de hellingshoek van de slagplaat en kan
tijdens bedrijf niet versteld worden. De toe- en afvoer van de plunjercilinders
gaat met behulp van zuig- en perskleppen, waardoor het volumetrisch rendement wat
achterblijft.
Het cilinderblok wordt aangedreven, de slagplaat staat stil. De toe- en afvoer van
de plunjercilinders vindt plaats door poorten in het huis; er zijn geen kleppen
nodig. Door de stand van de slagplaat te veranderen wordt het slagvolume be-
invloed; de pomp kan in beide richtingen persen.
De slagplaat wordt aangedreven, het cilinderblok draait mee. De plunjers zijn ver-
bonden aan de slagplaat met korte drijfstangen, met aan beide zijden een kogelge-
wricht. De toe- en afvoer vindt plaats via poorten in het huis. De opbrengst wordt
in beide richtingen gevarieerd door het huis, waarin zich het ronddraaiende cilin-
derblok bevindt, te zwenken rond het hart van de slagplaat. Bij een uitvoering met
vaste opbrengst staat het huis onder een vaste hoek ("geknikte" pomp) met de aan-
drijfas, vaak 30°.
Het stervormige cilinderblok wordt aangedreven. De plunjers zijn gelagerd in een
cilindrische ring, die in beide richtingen excentrisch versteld wordt. De toe- en
afvoer vindt plaats aan de binnenzijde van het cilinderblok, door poorten in een
stilstaande astap.
variabele instelhoek van
a) vaste instelhoek voor b)
stilstaande
ronddraaiende slagplaat toe- en aivoer-
'.
i, slagplaat ooorten
toe- en afvoer-
zwenkhoek - poorten verstelling
\\ stilstaande
ring
Waar mensen opgesloten of beklemd kunnen raken doordat een hydraulische installatie
niet werkt, moet een noodbediening aanwezig zijn. Vaak is dat een handpomp, waarmee in
geval van nood de vereiste druk opgebracht kan worden. De meest gangbare pomp is de
plunjerpomp, vergelijkbaar met die van de hydraulische vijzel van fig. 14 en 15, alleen
vast aangebracht en meestal wat forser uitgevoerd.
Overzicht hydrauliekpompen:
TABEL IV
schottenpompen
excentrisch 0,85
variabel
centrisch
plunjerpompen
roterend, axiaal O, 96
roterend, radiaal O,92
hand 0,85
bar
Veel hydrauliekpompen kunnen in nagenoeg dezelfde vorm worden gebruikt als motoren.
Alleen de zuigermotoren en rotatiemotoren met beperkte slag worden nooit als pomp ge-
bruikt.
Hydraulische cilinders kunnen bij vrij kleine afmetingen schokvrij en zonder door te
schieten behoorlijk grote krachten ontwikkelen. Behalve een sterke konstruktie is de
afdichting tussen zuiger en cilinder en tussen stang en cilinderdeksel van groot be-
lang. De zuigerafdichting bestaat uit twee tegengesteld gemonteerde manchetten van
kunststof, enigszins vergelijkbaar met de zuigerpomp voor water van fig. 25, maar veel
zwaarder uitgevoerd en veel beter in de rug en in de borst gesteund. Op de zuigerstang
bevinden zich een of meer manchetten, naar binnen gekeerd, om de olie binnen te houden.
De laatste manchet is naar buiten gekeerd en dient als vuilschraper.
Hydraulische cilinders kunnen enkelwerkend en dubbelwerkend zijn, afhankelijk van
het aantal aansluitingen. Als de stang erg dik is ten opzichte van de zuiger spreekt
men van differentiaalzuiger. Als op beide zijden van deze zuigers dezelfde druk gezet
wordt, levert hij toch al een vrij grote kracht naar buiten. Een bekend voorbeeld hier-
van is de werkzuiger van Woodward- en Europa-regulateurs voor dieselmotoren.
j
dekselafdichting zuigerafdichting
1 1 // cilinder
stang
manchetten
Bij stuurmachines zijn het vaak plunjers, waarop de hydrauliekolie zijn druk uit-
oefent; ze worden altijd in paren toegepast.
Een bijzondere lineaire motor is de telescoopilinder, bekend van vrachtauto's met
een kiepbak. Ingeschoven zijn ze vrij klein, uitgepompt hebben ze een grote lengte, on-
geveer 1 á 2 m.
Roterende motoren met beperkte draaiboek kunnen gebruikt worden voor het bewegen van
kleppen en afsluiters, alsmede de roeren en ~tablliteitsvi~envan schepen.
De oliedruk komt tegen een of meer schotten of vleugels, die als een draaideur
nauwsluitend passen in het huis. De uitgaande as kan draaien over een hoek (D waarvoor
geldt:
ip < 360°/z waarin: (D = draaihoek hydromotor
z = aantal vleugels
l l t l
fig. 188 Telescoopcilinder fig. 189 Vleugelmotor
Zolang ze niet met zuig- en perskleppen uitgerust zijn, kunnen vrijwel alle roterende
verdringerpompen ook als hyàromotor gebruikt worden. Dit geldt voor:
- tandradpompen, vooral die met uitwendige vertanding
- wormpompen, vooral die met grove spoed
- axiale plunjerpompen
- radiale plunjerpompen.
Voor zover ze als pomp variabel uitgevoerd worden, kunnen ze als motor ook variabel
worden toegepast, met dat verschil, dat men vaker met een variabele pomp werkt dan met
een variabele motor.
Pm" n T-
tandradmotoren met
uitwendige vertanding 250 3,5 - 70 250
plunjermotoren
axiaal 400 0,15 - 50 3000
radiaal 300 0,15 - 17 20000
frequentie max
bar /s Nm
29-7 Voorbeelden
Een werktuig wordt aangedreven voor een hydraulische cilinder; het laatste stuk van de
uitgaande slag moet wel de volle kracht aanwezig zijn, maar de snelheid moet afnemen,
zie fig. 191.
1 - Een matig fijn filter, voornamelijk om de pomp te beschermen tegen aan te zuigen
vuil- of metaaldelen.
2 - De hydrauliekpomp met vast slagvolume.
3 - Een elektrisch bediend 4/3-ventiel met veerterugstelling. Het stuurt de olie zoda-
nig naar 6 dat de zuiger stilstaat of in de gewenste richting beweegt. In de mid-
denstand loopt de olie drukloos rond, waardoor de pomp een minimum aan vermogen
vraagt. Pas als 3 geschakeld is bouwt de pomp druk op.
4 - De smoor-terugslagklep of snelheidsregelventiel dat de olie naar de cilinder
smoort, maar van de cilinder ongehinderd doorlaat, om de beweging naar rechts af
te remmen.
5 - Een hydraulisch bediend 212-ventiel, dat in onbekrachtigde positie 4 kortsluit,
zodat dan de beweging van de zuiger niet geremd wordt.
In fig. 192 wordt een roterende as met een in twee richtingen variabel toerental hy-
draulisch aangedreven. Deze schakeling zou een deel kunnen zijn van de aandrijving van
een lier, een gereedschapswerktuig of een boegschroef.
3 bar
f i g . 192
1 -Hulppomp, die het hele systeem permanent onder een lage overdruk houdt.
2 -Overdrukventiel dat opent als bovenstaande druk bereikt is.
3 -Terugslagklep die zorgt dat de olie onder werkdruk niet via 2 wegloopt.
4 -Idem.
5 -Variabele hoofd-hydropomp.
6 - Elektrisch bediend 212-ventiel, bijvoorbeeld als noodstop of snelstop; sluit de
werkdruk kort.
7 - Terugslagklep die de werkleiding met de hoogste druk verbindt met 9.
8 - Idem
9 - Overdrukventiel voor de werkleiding; treedt alleen in werking als 12 (te) grote
tegenstand ondervindt.
10 - Terugslagklep die de olie uit 9 afvoert naar de werkleiding met de laagste druk.
11 - Idem.
12 - Hydromotor voor twee draairichtingen.
13 - Gestuurde terugslagklep voor de retourleiding (retourkleppen). Zodra in een van de
werkleidingen de druk enigszins toeneemt, wordt in de andere werkleiding de terug-
slagklep opengestuurd, waardoor pomp 1 de kans krijgt olie in het systeem te bren-
gen, die dan na verlaten van 12 via 13 of 14 terugstroomt. Alleen als er arbeid
verricht wordt treedt deze retour in werking.
14 - Idem.
15 - Overdrukventiel voor de retourleiding, lager afgesteld dan 2.
16 - Filter met veerbelaste omloopklep.
17 - Oliekoeler.
29-8 Krachten; mechanisch rendement
Hierbij zijn alle krachten positief gerekend voor de situatie dat de zuiger door olie-
druk naar rechts ( = naar buiten) bewogen wordt. Bij beweging door de oliedruk naar
links veranderen F, F t en F van teken; F blijft gelijk. Wie het lastig vindt om met
negatieve krachten te werken kan voor de "ingaande" zuigerstangkracht werken met:
fig. 194
Het teken van Fth geeft de richting aan: + = naar rechts (= naar buiten);
- = naar links (= naar binnen).
Let op: bij deze (en elke andere) motor is q precies andersom gedefinieerd als bij een
pomp -
motor (zonder veer): pomp :
Bij een motor geeft q dus aan, welk deel er van de op de zuiger opgewekte kracht bruik-
baar op de zuigerstang overblijft. Bij een pomp geeft q aan welk deel er van de op de
stang uitgeoefende kracht uiteindelijk via het zuigeroppervlak op de vloeistof terecht-
komt.
De grootte van Vlek verschilt erg per type motor; bij een zuigermotor kan Giekverwaar-
loosbaar klein zijn. Vlekis sterk afhankelijk van slijtage en van de viscositeit van de
vloeistof. Ook het volumetrisch rendement q wordt bij hydromotoren omgekeerd gedefi-
nieerd als bij (hydro)pompen:
motor: pomp :
Bij een motor geeft q aan welk deel van de toegevoerde volumestroom werkelijk het ver-
dringerlichaam verplaatst. Bij een pomp geeft q aan welk deel van de door de verdringer
verplaatste vloeistof werkelijk door de pomp afgeleverd wordt.
Bij de toe- en afvoer van de hydrauliekolie in een motor treden drukverliezen op, waar-
door het drukverschil over het verdringerlichaam (pth)kleiner is dan het drukverschil
over de toe- en afvoer (pãã$..
Ook het hydraulisch rendement wordt bij een motor andersom gedefinieerd als bij een
pomp :
motor: pomp:
Bij een motor geeft dus aan, welk deel van het aangeboden drukverschil werkelijk over
het verdringerlichaam komt te staan. Bij een pomp geeft aan, welk deel van het in de
pomp opgewekte drukverschil aan het leidingsysteem wordt afgegeven.
Aangezien het praktisch onmogelijk is om het mechanisch en het hydraulisch rende-
ment van de meeste hydro-motoren en -pompen apart te meten, voegt men ze samen tot het
hydro-mechanisch rendement. Dit geldt zowel voor pompen als voor motoren.
'
lh = ^h 'lm waarin: r\^ = hydro-mechanisch rendement
Voor zuigermotoren in nieuwe toestand varieert i\^ van 0,88 tot 0,95.
Onder het hydraulisch vermogen verstaat men zowel bij een motor als een pomp het pro-
dukt van volumestroom en druk(verschi1).
motor: pomp :
Als in een smoorventiel een oliestroom afgevoerd wordt, ontstaat daarin altijd een
drukverschil. Het energieverlies dat daardoor ontstaat is het smoorverlies.
'man . motor A b t
^h . leid -- Pman .
% l --
Pman
waarin: pman = manometrische opvoer- of
pomp werkdruk in N/m2
Ap^+ = totaal drukverlies tussen
pomp en motor in N/m2
motor: Pomp:
Vth = VS tot n
e'
1 n = VS tot 1 n =
stot '"v
Voor het overbrengen van mechanisch vermogen met een ronddraaiende as geldt:
of: Te=-
2nn
Voor het motor- en pomprendement is reeds afgeleid:
ofwel:
nu is:
zodat:
motor: pomp:
Bij een motor wordt het geleverde koppel kleiner als r\^ lager wordt; bij een pomp moet
je een groter koppel leveren om de vereiste druk op te bouwen, als q,,,,,
lager wordt.
Veel hydraulische installaties, die langere tijd in bedrijf zijn, hoeven slechts zo nu
en dan arbeid te verrichten. In de tussentijd blijft de pomp doordraaien. Zonder speci-
ale voorzieningen loopt de oliedruk dan op tot de ontlastklep opent en alle niet-ge-
fig. 196
bruikte olie van de persdruk smoort naar de retourdruk. De pomp vraagt het volle aan-
drijfvermogen, terwijl alle hydraulische energie in de smoorklep omgezet wordt in wann-
te, waar je verder niets mee kunt beginnen. Er zijn verschillende manieren om dit n u l -
lastverlies zoveel mogelijk te beperken.
In fig. 196 laat een 2/2-ventiel, de kortsluitklep, de olie drukloos rondstromen,
zodra er geen druk meer nodig is. Een nadeel is dat in zo'n systeem geen hydraulisch
bediende ventielen mogelijk zijn, want in de ruststand is er geen oliedruk.
w e r k d r u k 200 bar
P
stuurdruk: 10 bar
r- - -
--- l l 200 bar
10 bar
1r T
dl
-i
l
'st-uursi maal
d
fig. 197
fig. 198
In fig. l97 is het systeem uitgebreid met een hulppompl die het stuursysteem op
druk houdt! terwij1 het hoofdsysteem in de ruststand drukloos is. ~ydraulischbediende
ventielen zijn dan wel mogelijk! maar het kost wat meer energie.
In fig. 198 is het bedieningsventiel van de hydromotor voorzien van een kortsluit-
verbinàing in de middenstand! waarlangs de olie bij niet-gebruikte motor drukloos kan
rondstromen. In fig. 199 wordt een pomp met variabele opbrengst gebruikt. Als deze in
de middenstand gestuurd wordt vraagt hij praktisch geen vermogen.
f i g . 199
29-1 4 Voorbeelden
ûplossing: a Fuit qm
n
qm (qh Pman -D2
4 . - O)
.
= 01928 0198 . l00 . 105 N/m2 .
n
T . = 4/46 kN
0/025~
n n
= ( T D ~ + - ( D -~
4 .s. n/qv
Ve = O,556 dm3/s
(re = vth/qv= v .-
K
4
d2/qv
4 .
0,48 . I O - ~m3/s = v .-
K
O l 049~10
l99
t = s/v = 014m/OI252m/s
b)
F = q,,, . Fth = qm (p, . -
K
4
D2 - p2 . -
K
4
(D2
= 0192(240 . lo5 . -
K
4
. - 10
0/08~ . 105
4
Gegeven: Een roterende hydrauliekpmp met variabel slagvolume levert olie aan een
roterende hydromotor met konstant slagvolumel welke een boegschrcef aan-
drijft.
Gkvraagd: Bereken het toerentall het kop@ en het mechanisch vermogen van de
motor.
Bereken op hoeveel % van zijn slagvolume de p m p staat ingesteld.
Bereken het hydraulisch vermogen dat door de p m p wordt afgegeven
en het hydraulisch vermogen dat aan de motor wordt toegevoerd.
Bepaal het hydraulisch rendement van de leidingen.
Bereken het aandrijfvermogen dat de p m p in deze toestand vraagt.
Op1ossínq:
30-1 Vragen en vraagstukken - Hydrauliek
l. Geef een aantal overeenkomsten en een aantal verschillen tussen pneumatische en
hydraulische besturingssystemen.
2. Welke verschillen zijn er in de symbolen voor pneumatiek en hydrauliek?
3. Kun je in het algemeen een pneumatisch ventiel ook gebruiken voor hyärauliek?
4. Als je grote vermogens moet overbrengen, bijvoorkeld voor het aandrijven van een
boegschroef, ligt dan pneumatiek of hydrauliek voor de hand?
5. Waarvoor dienen in fig. 175: ventiel H? de smoorterugslagkleppn bij K, t/m K4?
6. Waarvoor dient de veerklaste terugslagklep mast het ene oliefilter in fig. 175?
7. Welke van de twee oliefilters in fig. 175 is het grove en welke is het fijne fil-
ter?
8. In fig. 176 is pomp A, voorzien van een ontlastklep. Welke is dat? Treedt deze ook
in werking als pomp % teveel druk levert?
9. Waarom past men in fig. 176 een buffer toe? Wat is in dit verband de funktie van
J,?
l o. Hoe kan men bij het systeem van fig. 176 in de praktijk zien dat de huiddeuren
volledig gesloten zijn?
ll. Teken een hyàraulisch schema om met een hydraulische cilinder de deksels van de
machinekamer te openen en te sluiten. Gebruik oliedruk uit een systeem "waar al-
tijd druk op staatf'en een dubklwerkende cilinder zonder terugstelveren. De dek-
sels mogen niet te hard dichtslaanl want dan breken de glazen eruit.
12. Noem de voornaamste eigenschappen van een tandradpomp met uitwendige vertanding
als hydraulische wmp. In welk opzicht zijn tandradpompen met inwendige vertanding
beter?
13. Waarom worden wormpompen wel veel als hoofdsmeeroliepompl brandstofpompl brand-
stofopvoerpomp en strippinmmp gebruiktl maar bijna nooit als stuurmachinepomp?
14. Noem een verschil in bouw tussen een schottenpomp voor olie en een schottencom-
pressor.
15. Waar gaat het bij een schottenpomp fout als er al te hoge drukken moeten worden
geleverd?
16. Verdeel de roterende plunjerpmpen in soorten. Geef bij iedere soort aan op welke
manier de opbrengst veranderd wordt.
Welke hydromotoren kun je gebruiken om een klep te openen en te sluiten? (minstens
twee).
Op welke manieren kun je met een hydromotor een vlinderklep over een hoek van 90'
heen en weer draaien?
Hoe wordt bij een hydraulische cilinder lekkage voorkomen?
Teken een hydraulische schakeling waarmee een zuiger met een dikke stang (diffe-
rentiaalzuiger) langzaam en snel naar buiten gepompt kan worden en weer terugge-
pompt. De zuiger moet op ieder punt te stoppen zijn.
Laat in een schema zien, hoe je een filter beveiligt tegen stukpersen in vuile
toestand.
Waarom kan het fijne oliefilter beter in de retourleiding zitten dan in de zuig-
leiding van een hydrauliekinstallatie?
Waarom zit er dan toch vaak een grof filter in de zuig van de pomp?
Waarvoor dient in fig. 191 ventiel 5? Waardoor wordt het bediend?
Teken een schema waarin je met slechts één overdrukventiel drukverschillen in twee
richtingen binnen de grenzen kunt houden.
Is de wrijvingskracht van een hydraulische cilinder onder alle bedrijfsomstandig-
heden gelijk?
Wat versta je onder het mechanisch rendement van een hydropomp en wat van een hy-
dromotor? Noem een aantal gangbare waarden.
Op welke plaatsen kan bij een hydraulische cilinder een lekstroom optreden, die
invloed heeft op het volumetrisch rendement?
Wat versta je bij een hydropomp onder het hydraulisch rendement? Vergelijk dit met
hetzelfde begrip bij een hydromotor en geef de overeenkomsten en verschillen aan.
Wat versta je onder het hydro-mechanisch rendement?
Geef de definitie van pomprendement en van motorrendement.
Wat wordt bedoeld met hydraulisch vermogen?
Een hydropomp wordt aangedreven met een effektief vermogen van 35 kW. De erop aan-
gesloten hydromotor levert een vermogen van 29 kW. De pomp en de motor zijn van
hetzelfde type; het pomprendement en het motorrendement hebben dezelfde waarde.
Gevraagd: a) Bereken het hydraulisch vermogen. Als je het niet kunt berekenen,
geef dan aan in welke buurt het moet liggen.
b) Bereken het pomp- en het motorrendement.
Wat wordt bedoeld met het hydraulisch rendement van een leidingsysteem?
Van een enkelwerkende cilinder met terugstelveren is gegeven:
cilinderdiameter D =63mm
slaglengte S =210mm
stangdiameter d =28mm
veerkracht minimaal Fv, = 200 N
veerkracht maximaal Fv2 = 600 N
mechanisch rendement q,,, =0,90
maximale oliedruk p,,,% = 300 bar
Gevraagd: a) Bereken de kracht die de zuiger kan uitoefenen aan het begin van de
uitgaande slag.
b) Idem vlak voor het eind van de uitgaande slag.
c) Hoeveel olie moet het reservoir minstens bevatten als de zuiger
geheel in de cilinder zit?
d) Teken een geheel kompleet hydraulisch schema om deze zuiger heen-
en weergaand te bedienen.
e) Heeft de diameter van de stang invloed op a t/m d?
Van een dubbelwerkende cilinder is gegeven:
cilinderdiameter D =80mm
stangdiameter d = 35,8 mm
mechanisch rendement q,, =0,90
slaglengte S = 400 mm
beschikbare druk p,,,% = 1 50 bar
beschikbare volumestroom olie %m = O,625 d a s
volumetrisch rendement cilinder q,, = 1,OO
Gevraagd: a) Bereken de maximale kracht bij uitgaande slag.
b) Idem bij de ingaande slag.
c) Bereken de bereikbare zuigersnelheid bij de uitgaande slag.
d) Idem bij de ingaande slag.
e) Teken een hydraulisch schema voor de bediening van deze cilinder,
kompleet met pomp, reservoir en drukbeveiliging.
37. Gegeven een roterende hydropomp.
slagvolume per plunjer VS = 5 cm3
aantal plunjers z = 7
toerental n = 25 /s
volumetrisch rendement q,, = 0,98
manometrische opvoerdruk pmn = 240 bar
hydro-mechanisch rendement h =¡,g6
Gevraagd: a) De theoretische en de effektieve volumestroom olie.
b) Het hydraulisch vermogen.
c) Het effektief (benodigd) aandrijfvermogen van de pomp.
d) Het pomprendement.
38. Gegeven een roterende hydromotor.
slagvolume per plunjer vS = 1 2 cm3
aantal plunjers z = 7
volumetrisch rendement q,, =0,95
hydro-mechanisch rendement q,, = 0'94
toegevoerde volumestroom olie Ve = 0'858 dm3/s
manometrische druk pman = 240 bar
Gevraagd: a) Het toerental van de hydromotor.
b) Het koppel van de hydromotor.
c) Het effektief (afgegeven)vermogen.
d) Het motorrendement.
39. Op welke manieren kun je bij een hydraulische aandrijving de nullastverliezen zo
laag mogelijk houden? Geef bij elk antwoord een schematekening.
40. Wat wordt bedoeld met drukloos rondpompen? Kost dat dan geen vermogen?
41. In voorgaande tekening wordt een boegsectie van een schip bediend door twee hydau-
lische cilinders. Het schema is niet volledig.
Gevraagd: a) Hoe stel je in dat beide zuigers even snel bewegen, zowel opgaand
als neergaand?
Bij het openpompen van de boegsectie blijft een zuiger wat achter, de sectie trekt
scheef en de bedieningsman zet het bedieningsventiel in de middenstand.
Gevraagd: b) Blijft de boegsectie scheef staan of kan hij in deze gestopte stand
vanzelf weer rechtkomen? Zo ja, helemaal of gedeeltelijk? Zo nee,
wat moet je dan doen?
c Als bij openen 66x1 van de zuigers door een instelfout altijd het
snelst omhoog beweegt, is hij bij het omlaag bewegen dan ook het
snelst?
d) Teken een bedieningsmogelijkheid voor de vergrendeling van de boeg-
sectie in open en in gesloten positie.
e) Kan bij dit systeem ook een bedieningsventiel gebruikt worden dat
in de stopstand de olie drukloos laat rondstromen?
HOOFDSTUK V11 - STUURMACHINES
31-1 S tuurmachines
In de zeiltijd werd met handkracht gestuurd. Waar direkte toepassing van handkracht
ontoereikend was werden talies, lopers en spillen gebruikt. Later werd de stuurlier
ontwikkeld, die met kettingen of stangen het roer bediende en die voorzien was van een
of twee grote stuurwielen.
Met de stoomvaart kwam de stoom-stuurmachine, die vanaf de brug met lange kettin-
gen en stangen met het kwadrant van het roer verbonden was. Later verhuisde de stuurma-
chine naar de top van de machinekamer en tenslotte kwam hij terecht in een aparte ruim-
te boven de roerkoning: de stuurmachinekamer. Om de stuurmachine vanaf de brug op af-
stand te bedienen deed toen de telemotor ( = ver-beweger) zijn intrede, een hydraulische
overbrenging tussen het stuurwiel en de stuurmachine.
De stoomaandrijving van de
stuunnachine is al lang vervan-
gen door elektrische aandrij-
ving of, in een enkel geval,
aandrijving door de draaiende
hoofämotor. De krachtopwekking
gebeurt zonder uitzondering
hydraulisch. De hydraulische
telemotor komt nog wel voor in
een wat gewijzigde vorm, maar
is in de meeste gevallen ver-
vangen door een elektrische af-
standsbediening.
Er zijn ook geheel elek-
trische stuurmachines geweest,
maar die voldeden niet zo goed.
Afgezien van hand-hydraulische
uitvoering op kleine schepen
en, bijvoorbeeld op vissersche-
pen, de mogelijkheid om 661-1van
de pompen door de hoofdmotor
aan te laten drijven, zijn te-
genwoordig vrijwel alle stuur-
machines elektrisch-hydrau-
lisch. Daarmee is een stuurma-
chine niets anders dan een hy-
draulische afstandshdiening
van het roer, met wat variaties
in het type hydromotor die hier
vaak de roermotor wordt ge-
noemd, en de wijze van aanstu-
ren. Aan de hand van een paar
voorbeelden komen alle belang-
rijke gezichtspunten aan de
orde.
fig. 200 Stuurkolom voor hydraulische
afstandsbediening
detail roterende plunjerpomp
31 -2 Hand-hydraulische stuurmachines
e e
normaal
@ ( B
achterkanten
B?)
voorkanten
bedrijf in bedrijf in bedrijf
T stuurcilinders
naar l
fig. 202 Uitvoering gestuurde terugslag- fig. 203 Standen van de plugkranen
kleppen
o e n -
aanwijzer
(D
stootveer l 1H
stuurschuil
t t
..
----d \----
gestuurde
terugslagkleppen
automatische
zwevende hefboom
roerstand-
gever
stuurrad heeft een verplaatsing van de telemotorontvanger tot gevolg. Er zitten geen
terugslagkleppen tussen. Bij loslaten van het stuurwiel loopt het, door de terugstelve-
ren, terug tot de telemotorontvanger weer in de middenstand staat.
De telemotorontvanger beweegt met behulp van een zwevende hefboom ( = hefboom zon-
der vast draaipunt) de stuurschuif, die de olie van de hydropompen Òf drukloos laat
rondstromen Òf naar de roennotor stuurt. De terugkoppelstang geeft de verstelling van
het roer door aan de zwevende hefboom.
In verband met de nullastverliezen heeft de stuurschuif in de middenstand een
doorverbinding. De gestuurde terugslagkleppen zorgen ervoor dat het roer in de inge-
stelde stand blijft staan en dat er geen drukstoten vanuit de cilinders in het verdere
systeem doordringen. Ze maken tevens het hierna genoemde noodsturen mogelijk.
Bij aan de grond lopen met het roer, bij aanvaringen tegen het roer en bij zeer
zware zeegang komen op het roer zeer grote krachten en treden er hoge drukken in het
systeem op. Twee tegengesteld geplaatste ontlastkleppen openen boven een bepaalde druk,
waardoor enerzijds de druk niet verder oploopt en anderzijds het
roer enigszins meegeeft, waardoor beschadiging soms uitblijft.
Ditzelfde gebeurt als er roergegeven wordt, terwijl het roer nog
aan de grond zit of ergens tegenaan komt. De overdrukventielen
beschermen dan tevens de pompen tegen overbelasting.
Bij stuurmachines van dit type wordt meestal een van de
twee hydrauliekpompen direkt aangedreven door de hoofdmotor.
Het tankje in de stuurkolom doet hier dienst als reservetank voor
de telemotor en voor de stuurmachine. Onder de stuunnachinepom-
pen en cilinders zijn lekbakken geplaatst om bij lekkage geen
olie in het lenswater te krijgen. f i g . 205 Bevei-
l i g i n g s k l eppenkast
AUTOMATISCHE NOODSTUURINRICHTING
Als om welke reden dan ook de hydropompen geen druk leveren, kun je op de brug het
stuurwiel verdraaien tot de telemotorontvanger in een van zijn eindstanden staat. Aan
de roerstandaanwijzer zie je dat het roer niet meekomt. Een logische reaktie is om het
stuurwiel nog verder te verdraaien. De oliedruk loopt dan op, zodat de dun getekende,
dubbele terugslagkleppen geopend worden en de olie direkt naar de roermotor gaat. Het
kost wat meer kracht, maar zonder een extra handeling te verrichten valt deze stuunna-
chine bij storing automatisch terug op een hand-hydraulisch systeem. Het schip blijft
daardoor op ieder moment bestuurbaar.
Als in fig. 204 het stuurrad rechtsom wordt gedraaid komt er druk op de SB-telemotor-
leiding en gaat in de telemotorontvanger de zuiger naar links. Hierdoor wordt het mid-
delste koppelpunt van de zwevende hefboom naar links bewogen. Op het moment van roerge-
ven draait de roerkoning nog niet en is het achterste (in de tekening het onderste)
koppelpunt van de zwevende hefboom in deze toestand het draaipunt. Het voorste koppel-
punt beweegt de stuurschuif naar links (zie fig. 2Oïb), waardoor de stuurschuif olie
doorgeeft naar de SB-leiding en de BB-leiding in verbinding stelt met de zuig van de
pomp. De zuigers bewegen het juk linksom, waardoor het roer naar stuurboord draait.
Zodra de roerkoning linksom draait wordt door middel van de terugkoppelstang het
achterste koppelpunt van de zwevende hefboom naar links verplaatst. Hierdoor keert het
voorste koppelpunt terug in de richting van de middenstand en wordt de uitslag van de
fig. 207 Vanuit de middenstand roergeven
(zie fig. 209b), waardoor er geen druk meer wordt opgebouwd en de gestuurde terug-
slagkleppen sluiten. De olie wordt drukloos rondgepompt en het roer blijft staan zoals
het staat.
De uitslag van de telemotor kan te groot zijn voor de stuurschuif. Om dit op te
vangen zijn minstens 2 van de 3 koppelstangen voorzien van stootveren. Ook als het roer
verzet als door een kracht van buitenaf de ontlastklep opent, beschermen de stootveren
het systeem tegen vervorming door te grote krachten.
Bij deze manier van bedienen van de stuurmachine is de roeruitslag evenredig met
de hoekverdraaiing of het aantal omwentelingen van het stuurwiel. Men noemt deze bedie-
ning daarom wegafhankelijk. Wegafhankelijke bediening hoeft niet hydraulisch te zijn,
het kan ook elektrisch.
De stuurmachine van fig. 211 is voorzien van elektrisch bediende stuurschuiven met hy-
draulische hulpenergie die de olie naar een vleugelmotor leiden. Op de hulpstuurventie-
len zijn drukknoppen aangebracht om bij storing van de afstandsbediening de stuurmachi-
ne ter plaatse te kunnen bedienen, zie fig. 212.
De pompen hebben een vaste opbrengst. Als de stuurschuiven in de middenstand staan
valt de opvoerdruk van de pomp terug op ongeveer 10 bar, voldoende om als stuurdruk
voor de stuurschuiven dienst te doen. Tevens staat het hele systeem dan permanent onder
een zekere overdruk zodat er nergens lucht naar binnen kan lekken.
De stuurventielen worden elektrisch vanaf de brug gelijktijdig bediend. Bij be-
krachtiging van de stuurschuiven begint het roer te lopen en het stopt pas als de be-
krachtiging verbroken wordt. Daarom heet deze bediening tijdafhankelijk. Stuurmachines
van deze soort zijn altijd voorzien van eindschakelaars, die de bekrachtiging van de
stuurschuif verbreken, even voordat de eindstand van de vleugels bereikt is. Daarmee
wordt voorkomen dat de hydropomp probeert de vleugels verder te verplaatsen dan moge-
lijk is. Als de stuurventielen in de middenstand staan loopt de olie niet drukloos,
maar wel met vrij lage druk rond. De gestuurde terugslagkleppen vallen dicht en schei-
den de vleugelcompartimenten geheel van de pompen. Als er slechts één pomp in dienst is
worden alleen aan die kant de gestuurde terugslagkleppen geopend; aan de kant van de
stilstaande pomp blijven de kleppen dicht.
terugslagkleppen
-------
In een aantal gevallen wil het roer sneller bewegen dan overeenkomt met de volumestroom
olie, die door de hydropomp(en) geleverd wordt. Dit kan optreden bij:
- roer terugnemen bij vooruitvarend schip
- roer bijgeven bijrachteruitvarendschip.
Er doet zich dan het volgende voor: stel dat de schuif naar rechts beweegt (fig. 211 ,
zodat in de linker-leiding druk opgebouwd wordt. Er staat echter al een behoorlijke
kracht op het roer die de vleugels linksom wil draaien, waardoor de olie in de rechter
compartimenten onder een hoge druk staat. De olie kan daar (nog) niet weg, want de
rechter terugslagklep staat nog dicht. Zodra de
druk in de linkerleiding hoog genoeg is om de
rechter terugslagklep te openen, laat deze ineens
de olie door. De hoge druk aan de rechterzijde,
die de vleugels tegenhield, valt nu weg zodat het
roer de kans heeft om de vleugels met een steeds
hogere snelheid linksom -te draaien. Zodra de
snelheid zo groot geworden is dat de hydropomp
aan de linkerkant geen druk meer op kan bouwen,
valt de stuurdruk van de rechter terugslagklep
weg, waardoor deze sluit. De met hoge snelheid
doorstromende olie wordt dan in één keer tegenge-
houden, waardoor de druk enorm oploopt, want
daarmee moet de snelheid van de bewegende vleu-
gels en het roer in één keer tot nul worden te-
ruggebracht. Zodra dit gebeurd is bouwt de pomp
weer snel druk op en herhaalt zich het verschijn-
sel, dat hikken wordt genoemd. Als dit vaak ge- fig. 2 13 Terugslagkleppen met -
ge
beurt kunnen de leidingen het begeven. smoorde sturing
Door het aanbrengen van een smoring in de stuurleidingen wordt het openen en slui-
ten van de terugslagkleppen zodanig vertraagd, dat zij voor elke situatie een even-
wichtsstand opzoeken, waarbij het roer gelijkmatig beweegt. Inplaats van gestuurde te-
rugslagkleppen worden wel gewone terugslagkleppen gebruikt met parallel daaraan ge-
stuurde stromingsventielen, zie fig. 214.
stuurventiel
m
fiq. 2 14 Terugslagkleppen met gestuurde stroomregelventielen
31-9 Roermotoren
E& cilinder, gekoppeld aan een helmstok, voor zeer kleine vaartuigen, zie
fig. 218.
Twee cilinders, gekoppeld aan een juk, voor binnenvaart en kleine zeeschepen, zie
fig. 219, 217 en 220.
Twee rammen, met kruishoofd en leibaan, werkend op één helmstok, voor vracht- en
kleine passagiersschepen, zie fig. 221.
Vier rammen, met kruishoofd, werkend op twee dubbele, gevorkte helmstokken. Toe-
pasbaar op alle schepen, zie fig. 223.
Twee rammen, die met 6611tandheugel een kwadrant aandrijven. Vooral voor sleep- en
binnenvaart, waar grote roerhoeken nodig zijn.
Twee cilinders, die elk met een tandheugel een kwadrant aandrijven. Zelfde toepas-
sing als e, zie fig. 175.
Twee cirkelvormige rammen, met kruishoofd op helmstok.
Vleugelstuurmachine met drie vleugels. Roerhoek beperkt tot circa 4 0 ° . Voor ge-
bruik op zeeschepen.
Vleugelstuurmachine met twee vleugels. Grote roerhoek mogelijk, daardoor geschikt
voor binnenvaart, sleepvaart en kustvaart.
Een cilinder voor gelijktijdige bediening van twee roeren.
fig. 21 7 Aan de grond lopen van het roer fig. 218 Stuurcilinder voor zeiljachten
Om onder andere bij stoten van het roer geen schade aan de stuurmachine te krijgen wor-
den stuurcilinders altijd gekoppeld met kogelgewrichten, zodat een vertikale beweging
van de roerkoning mogelijk is.
Door het verdraaien van het juk of de helmstok moet de zuigerstang zijdelings wat
uit kunnen wijken. Door de kogelgewrichten is dat goed mogelijk. Door deze beweging van
de cilinders is het laatste stukje van de hydrauliekleidingen flexibel uitgevoerd, zie
fig. 220. De kogelgewrichten zijn voorzien van smeerpunten, ze moeten geregeld met de
vetspuit een beetje worden bijgesmeerd.
TC vrijslag
\ lagerbussen
fig.
De rammen moeten draaibaar verbonden zijn met de helmstok. Bij de oudere kruishoofden
schuift om de helmstok het kruisblok, dat draaibaar in het kruishoofdraam opgehangen
is, met voldoende vertikale vrijslag om vertikale beweging van de roerkoning mogelijk
te maken. Door de aanwezigheid van het kruishoofdraam kunnen de rammen de optredende
dwarskrachten niet zelf opvangen en is een leibaan nodig, waartegen het kruishoofd met
een leislof de vereiste rechtgeleiding vindt. Het kruishoofd van fig. 222 is wat moder-
ner, maar toch is een leibaan nog nodig.
Een vleugelstuurmachine
heeft als voordelen dat het
enige bewegende deel geheel
opgesloten zit in het huis
en dat een groot koppel kan 1^1 T vertikale
worden opgewekt bij vrij bewegings-
kleine afmetingen. Een na- mogelijkheid
deel is dat de afdichting
langs de vleugels lang niet
zo goed is als bij roermoto-
ren die met rammen of zui-
gers werken; er lekt al gauw
zo'n 10 % van de olie langs
de afdichtingen tussen de
pers en de zuig.
Vertikale beweging van
de vleugels is in het huis
absoluut onmogelijk. Daarom
wordt het hele huis zo opge-
steld, dat vertikale bewe-
ging mogelijk is.
Bij de oudere stuurmachines was er maar één soort pomp en dat was de Hele-Shawpomp, een
radiale plunjerpomp met in twee richtingen traploos regelbare opbrengst. In de figuren
224 t/m 231 is deze pomp nog eens duidelijk afgebeeld. Bij de ene halve omwenteling
bewegen de plunjers naar buiten en zuigen de olie vanuit het midden aan, bij de andere
halve omwenteling bewegen de plunjers naar binnen en persen de olie weg naar het mid-
den. Het centrale punt van de pomp is de stilstaande as of tap met twee platte kanten,
die de twee pompruimten scheidt; ze zijn beurtelings zuig- en persruimte, al naar ge-
lang de verstelring naar links of naar rechts wordt bewogen. Slijtage van de tap leidt
tot inwendige lek, waardoor het volumetrisch rendement afneemt.
f i g . 229 V e r s t e l r i n g i n de middenstand
slagplaat
R - rudder - de K-faktor van de regelaar ofwel het aantal graden roer per graad koers-
fout.
Verder kan de regelaar uitgerust zijn met een integrerende regelwerking (permanent helm
of zijwindcorrectie) en tegenwoordig dempt men het slingeren van het schip wel met het
roer, RRS, melder rol1 stabilisation. Deze zaken vallen buiten het bestek van dit boek.
drukknoppen
stuurpotentiometer
- , + stuurwiel
t e ( ^
koers
roerstand-
aanwijzer
R C Y
0 0 0
keuzeschakelaar
l
Z
--we afhankelijk
tijdafhankelijk
3 - koersfahankelijk
Afhankelijk van het gebruikte type roer, moet de roermotor bij elke andere roerhoek een
ander koppel leveren. We gaan na, welk koppel de verschillende typen roermotor kunnen
leveren bij de hoogst toelaatbare pompdruk.
KAMMEM-ROERMOTOR
waarin: T = roerkoppel
6 =werkzame lengte van de
helmstok f i g . 237 Roennoment bij rammentype
Fh = kracht op de helmstok
FN = normaalkracht
F r F r
F - - enS.=- zodat: T^, = *. waarin: (B = roerhoek
h - COS (B COS (B cos (B
r = afstand hart-rammen tot
hart-roerkoning in mm
Hieruit volgt, dat met toenemende roerhoek a> het te leveren roermoment steeds groter
wordt. Dit komt aardig overeen met de praktijk: om meer roer te geven is meestal ook een
groter koppel vereist.
Bij het zuigertype is de kracht bij de uitgaande zuiger groter dan bij de ingaande:
F = p . -TI
4 . F' = p .-
n
4
( D -~ d2) waarin: F = kracht uitgaande zuiger
F' = kracht ingaande zuiger
D = zuigerdiameter in m
d = stangdiameter in m
Bij roergeven draait het juk en ook de cilinders draaien een beetje, maar niet over
dezelfde hoek. Voor het koppel gaat het om de kracht loodrecht op de arm van het juk, de
tangentiaalkracht. Als bij roer in middenstand de hartlijnen van de cilinders evenwij-
dig zijn (en dat zijn ze niet altijd), geldt voor de hoek tussen de stangkrachten en de
tangentiaalkrachten, zie fig. 238, het volgende:
f i g . 238 Roermoment b i j roermotor van het z u i g e r t y p e
Bij toenemende roerhoek wordt het te leveren roerkoppel steeds kleiner. Wil een stuur-
machine van dit type bij volle roeruitslag het vereiste roerkoppel kunnen leveren, dan
is de machine bij kleine roeruitslagen "overbemeten". Om de invloed van de hoek B te
verminderen zet men de bevestigingspunten van de cilinders wel iets naar elkaar toe.
-D - d - gemiddelde straal
4
Voor een roermotor van het kwadranttype met twee cilinders geldt:
n
Tv = p . -
4
(D2 + - d2) . dst /2 waarin: = zuigerdiameter in m
d = stangdiameter in m
dt = steekcirkeldiameter van het
kwadrant in m
T, = p . TI
-(2 D2 - d2)
4
. ds. 12
In het nabije verleden gaf een aantal scheepsrampen met tankers de I.M.O. (Intergover-
nemental Maritime Organisation) aanleiding tot het opstellen van strengere veiligheids-
voorschriften voor stuurinrichtingen. Deze zijn inmiddels in de Nederlandse wetgeving
opgenomen. Aan deze wetgeving, de Schepenwet en het Schepenbesluit, ontlenen we de
volgende voorschriften voor stuurmachines:
Elk schip moet voorzien zijn van een hoofdstuurmachine en een hulpstuurmachine,
of:
Er kan ook worden volstaan met een stuurinrichting, waarvan de aandrijving, ter
beoordeling van de Scheepvaartinspektie, geheel dubbel is uitgevoerd. Voor passa-
giersschepen moeten beide helften dan afzonderlijk voldoen aan de (nog te noemen)
eisen voor een hoofdstuurmachine van een passagiersschip; voor andere schepen moe-
ten beide helften afzonderlijk voldoen aan de eisen voor een hulpstuunnachine en
samen aan de eisen voor een hoofdstuurmachine.
Voor alle schepen geldt, dat de hoofdstuurmachine in alle opzichten geschikt moet
zijn om het schip te besturen bij de hoogste dienstsnelheid vooruit. Bij de hoog-
ste snelheid achteruit mag de stuurinrichting geen schade op kunnen lopen.
Voor passagiersschepen geldt bovendien, dat de hoofdstuurinrichting bij volle
dienstsnelheid vooruit een roeruitslag van 35' naar weerskanten moet kunnen geven.
Bij deze snelheid moet de hoofdstuurmachine in hoogstens 28 sekonden het roer van
35' uitslag aan de ene zijde naar 30° uitslag aan de andere zijde kunnen bewegen.
Voor de hulpstuurmachine van alle schepen geldt, dat deze in alle opzichten ge-
schikt moet zijn om het schip te besturen bij een vaarsnelheid, waarbij het schip
nog manoeuvreerbaar is. In noodgevallen moet de hulpstuunnachine snel in werking
kunnen worden gesteld.
Als voor een passagiersschip de voorgeschreven diameter van de roerkoning groter
is dan 228,6 mm (g"), moet de hulpstuurmachine door een krachtwerktuig worden aan-
gedreven. Er moet dan bovendien een tweede bedieningsplaats voor het roer zijn,
ter beoordeling van S.I. De systemen voor afstandsbediening van het roer vanaf
deze twee plaatsen mogen bij storing elkaar niet kunnen hinderen. Er moet een
goedgekeurde (spreek)verbinding tussen de brug en de 2e bedieningsplaats zijn.
Voor andere schepen moet de hulpstuurmachine door een krachtwerktuig aangedreven
worden, als de voorgeschreven diameter van de roerkoning meer dan 355,6 mm ( 1 4")
bedraagt.
De juiste stand van een werktuiglijk bewogen roer moet overal, waar het bediend
kan worden, afleesbaar zijn.
Sinds 1 mei 1983 geldt voor elk tankschip van 10.000 ton of meer bovendien:
Er moeten twee systemen voor afstandsbediening (telemotor) zijn, die ieder afzon-
derlijk vanaf de brug kunnen worden gebruikt. Ze mogen op hetzelfde stuurrad aan-
gesloten zijn. Er moet onmiddellijk op de brug van de ene op de andere telemotor
kunnen worden overgegaan. Elektrische telemotorsystemen moeten ieder door eigen
leidingen worden gevoed vanuit de stuurmachinekamer. Bij storingen hierin moet er
een zichtbaar en hoorbaar alarm gaan.
De hoofdstuurinrichting moet ook in de stuurmachinekamer bediend kunnen worden; de
brugbediening moet daar ter plaatse kunnen worden uitgepikt.
Valt een stuurmachine uit, dan moet er op de brug een alarm overgaan; elke stuur-
machine moet vanaf de brug gestart en gestopt kunnen worden.
De voeding van de roerstandaanwijzer moet onafhankelijk zijn van de stuunnachine-
voeding.
De stuurinrichting moet minstens uit twee gelijkwaardige stuurmachinepompen met
toebehoren bestaan, die zowel apart als samen aan de eisen voor een hoofdstuurma-
chine van een passagiersschip moeten voldoen, bij volle vaart vooruit en op afge-
laden diepgang. Door een enkelvoudig lek of fout in het leidingsysteem of in een
pomp mag niet het gehele systeem buiten werking kunnen geraken.
Na een storing in de voeding moeten stuunnachines automatisch weer in werking tre-
den als de stroomtoevoer weer hersteld is.
Er moet een tweede voeding voor de stuurmachines zijn, waarmee het roer in ten
hoogste 60 sekonden van 15' uitslag aan de ene zijde naar 15' uitslag aan de ande-
re zijde bewogen kan worden, bij afgeladen diepgang en een vaart van 7 mij1 per
uur of de halve dienstsnelheid vooruit, als deze snelheid groter is. Deze tweede
voeding moet ook de telemotor en de roerstandaanwijzer kunnen voeden en moet bin-
nen 45 sekonden in bedrijf komen. De krachtbron van deze voeding, die in de stuur-
machinekamer opgesteld moet zijn, mag niet voor andere doeleinden gebruikt worden.
laatste vermelden we enkele aanbevelingen van de IMO welke gelden voor alle sche-
pen:
- Als er een langere tijd op de automaat gestuurd is, moet de handbesturing gepro-
beerd worden, ruim voordat er kans op manoeuvreren is.
- Wanneer er een kans op manoeuvreren bestaat moet er meer dan een stuurmachine in
werking zijn.
- Binnen 12 uur voor vertrek moeten worden beproefd:
- hoofd- en noodstuurmachine met verstelinrichtingen;
- de noodkrachtvoorziening;
- de roerstandaanwijzer op de brug in vergelijking met het roer;
- de alarmen op de gehele stuurinrichting;
- de spreekverbinding tussen de brug en de stuurmachinekamer.
Bij deze beproevingen moet het roer van boord tot boord gedraaid worden en moet de
gehele stuurinstallatie letterlijk worden nagekeken.
- Zowel op de brug als in de stuurmachinekamer moeten eenvoudige schema's en ge-
bruiksaanwijzingen blijvend opgehangen zijn.
- Alle betrokken officieren moeten vertrouwd zijn met de bediening van de stuurin-
stallatie en met het overschakelen van de verschillende systemen.
- De noodstuurinstallatie moet minstens éénmaal in de drie maanden worden beproefd.
- Alle kontroles en beproevingen moeten in het scheeps- en machinedagboek worden
aangetekend.
V m r b e e lden
weven: Een hand-hydraulische stuurmachine voor een werkvaartuig bestaat uit een
roterende plunjerpomp en een roermotor met twee hydraulische cilindersl
werkend op een juk, gescheiden door gestuurde terugslagkleppen.
aantal plunjers z = 5
slagvolume p r plunjer VS = 2 cm3
cilinderdiameter D =40m
stangdiameter d =18m
diameter stuurwiel Dst = 015m
armlengte juk vanaf hart roerkoning Q =lOOm
De cilinders staan evenwijdig bij roer in middenstand.
drukverlies in gestuurde terugslagkleppen Ap = O13bar
hyäro-mechanisch rendement pomp q h p z 0195
hyäro-mechanisch rendement motor q-",,,, z 019
Tijdens het sturenl bij roer in de middenstandl wordt het roer getroffen
door een klap waterl waarbij het roerkoppel (tijdelijk) oploopt tot
6 Mm.
Gevraagd: a1 Wat weet je van de draaisnelheid van het roer! bij stilliggend
schip, ten opzichte van de normale toestand?
b) Wat kun je zeggen van het maximale roerkoppel dat de stuurmachine
in varende toestand nu kan leveren?
c1 Kan de stuurmachine bij volle kracht vooruit het roer nog de volle
uitslag geven?
d) Heeft het zin om bij volle vaart twee pompen bij te zetten?
Op1ossing: a1 Bij dezelfde volumestroom olie hoeft slechts één cilinder met olie
te worden gevuld. Het roer loopt bijna twee keer zo snel.
b1 Door het wegvallen van de "achterkanten" van de zuigers wordt bij
dezelfde oliedruk het koppel bijna gehalveerd.
c1 De "halve stuurmachine hoeft volgens de wet slechts het schip ma-
ff
Gegeven: Bij een stuurmachine met een zwevende hefbom wordt het roer door een
klap zeewater verzet! doordat de ontlastkleppen openen.
Gevraagd: a) Hoe kom je erachter dat het roer van stand veranderd is?
b) Wat moet je doen om het roer weer in positie te krijgen?
Gevraagd: a) Als het roer bij volle kracht varend schip van O' tot 35' gedraaid
wordt en weer terugl tussen welke roerhoeken moeten dan de terug-
slagkleppen met gesmoorde s t u r i n g ervoor zorgen, dat er geen &uk-
stoten in de leiding optreden?
b) Bejeken de vereiste oliedruk om het roer van 34' op 35' te brengen.
c) Tot hoever kan de oliedruk afnemen voordat het roer vanuit 35' be-
gint terug te bewegen?
d) Bereken het slagvolme &t de pompen moeten hebbenl als met vier
rammen en 612-1pomp in dienst de stuurmachine aan de wettelijke ei-
sen moet voldoen.
Wegens schade aan het systeem moet verder gevaren worden met 66x1 pomp op
twee rammen.
e) Kan de roerhoek van 35' nog gehaald worden in deze toestand bij
volle kracht varend schip? Zo jal wat is de oliedruk dan? Zo neel
tot hoeveel procent moet je dan toeren minderen om de roerhoek van
35O wel te halen?
ûpl ossing: a) "Hikken" kan optreden als het roer sneller wil bewegen dan de pomp
kan bijhouden. Dit kan optreden van O' tot k 13' bij roergeven en
van 35' tot k 13' bij roer terugnemen.
2 x 019 x -
K
x 0 ~ 1 x6 ~
0,4 . pmn
216 . lo3 =
4
pmn = 1O . 1o6 ~ / m ~
cos2 35O = 100 bar
d) In 28 s moet het roer van 35' aan het ene boord tot 30' aan het
andere boord hewegen.
weg:
s = r tan 35' + r tan 30'
K
v ~ ~ = s . A = s 4. - D ~
qv = lIOOO1 dus:
e) BiJ varen op twee rammen is biJ 35' het maximaal bereikbare roer-
koppel:
l62
T1350= 162 . lo3 Nm = 162 kNm
21 6
75 % van T e m
Op1ossing:
f i g . 240
v ~ ~ =. -"-
,4 n (0,8~
( D -~ d2)h = - m3 = 75,4 dm3
- 0,4~)0,2= 75,4.10-~
4
Een motorjacht kan heel goed gestuurd worden met een staaldraad, die vanaf een
trommel op de as van het stuurwiel langs twee zijden naar de helmstok loopt of
naar een kwadrant. In welke opzichten biedt een hand-hydraulische stuurinrichting
voordelen?
Teken een hand-hydraulische stuurmachine en benoem alle onderdelen. Verklaar de
werking van het geheel.
Verklaar de werking van de gestuurde terugslagkleppen bij een stuurmachine; teken
deze in symbolen en teken de vereenvoudigde konstruktie.
Waarvoor dienen in fig. 201 de twee terugslagkleppen bij het olietankje?
Waarvoor dient bij een hand-hydraulische stuurmachine het olietankje in de stuur-
kolom?
In fig. 241 is een hand-hydraulische stuurinrichting getekend voor een klein vaar-
tuig, met op twee plaatsen een bedieningsmogelijkheid van het roer. Elke stuurwiel
drijft een hydropomp aan; elke hydropomp is via gestuurde terugslagkleppen aange-
sloten op de leidingen naar de roermotor.
stuursland l
fig. 241
Gevraagd: a) Moet er nog iets aan het schema worden toegevoegd om over te kunnen
schakelen van het ene stuurwiel naar het andere, of is het schema
zo klaar?
b) Als er gelijktijdig aan beide wielen rechtsom gedraaid wordt, wat
doet het roer dan?
Waarvoor dienen in fig. 201 de driewegskranen?
Waarvoor dient bij een hydaulisch bewogen roer de kortsluitafsluiter?
Teken een elektrisch-hydraulische stuurinrichting met twee pompen met vaste op-
brengst, hydraulische afstandsbediening vanaf de brug, een zwevende hefboom en een
4/3-stuurschuif.
Waarom kun je bij de stuurmachine van fig. 204 niet aan de stand van het stuurwiel
zien hoe het roer staat? Hoe kom je daar dan achter?
Waarvoor dienen de veerbelaste overstroomkleppen tussen de twee leidingen naar de
roermotor?
Als bij een stuurmachine zoals fig. 204 de bakboordcilinder voor reparatie geheel
weggenomen wordt:
a) Kun je dan op een cilinder verder varen?
b) Teken de bijbehorende stand van de plugkranen.
c) Zijn er daarbij moeilijkheden te verwachten, waarvoor in dit systeem geen
voorziening is?
Wat versta je onder een 4/3-ventiel? Teken er een, zowel als symbool als in ver-
eenvoudigde werkelijkheid.
Wat wordt er bedoeld met "telemotor"?
Waarvoor dient bij wegafhankelijke bediening de zwevende hefboom?
Teken van een stuurmachine met wegafhankelijke bediening de stuurschuif en de zwe-
vende hefboom in de stand: SB-roer bijgeven; SB-roer vasthouden; SB-roer terugne-
men.
Als bij een stuurmachine met wegafhankelijke bediening de veiligheidsklep geopend
wordt door een zware zee tegen het roer, dan verplaatst het roer zich, zonder dat
er aan het stuurwiel gedraaid wordt.
Gevraagd: a) Hoe merk je op de brug dat het roer verdraait?
b) Hoe krijg je het roer weer in de juiste stand?
Beschrijf hoe de stuurmachine van fig. 204 automatisch overschakelt op noodbedie-
ning met handkracht, als de elektrisch aangedreven stuurmachinepomp uitvalt.
In de koppelstangen, die de zwevende hefboom verbinden met het roer, de telemotor
en de stuurschuif zitten vaak stootveren. Waarvoor dienen die?
Teken een tweerams stuurmachine met twee variabele pompen en hydraulische af-
standsbediening.
Hoe wordt er bij een rammenstuurmachine voor gezorgd dat de roerkoning vertikaal
kan bewegen, zonder schade aan de machine toe te brengen?
Waarvoor dienen bij een rammenstuurmachine de leibanen en waarom hebben de lei-
sloffen "klauwen"?
Waarom hebben sommige rammenstuurmachines geen leibanen nodig? Waar blijven die
krachten dan?
Waarvoor dienen de stootveren in de regelstang van een radiale plunjerpomp in de
eerste plaats? Welke tweede funktie kunnen ze hebben?
Teken schematisch en in symbolenschrift een kleppenkast, waarin twee overstroom-
kleppen en een kortsluitafsluiter zitten.
In sommige gevallen is het mogelijk met de stootveren in de bedieningsstang van
een variabele plunjerpomp de hoogst bereikbare druk van de pomp in te stellen. Als
de pomp een hogere druk opbouwt, wijken de veren door de reaktiekracht van de pomp
in de richting van de middenstand, waardoor verdere druktoename uitblijft. Waar-
voor dienen dan de ontlastkleppen?
Welke handelingen moet je verrichten om met de stuurmachine van fig. 210 verder te
kunnen sturen als de telemotor defekt is? Welke (extra) voorziening(en) moet(en1
er dan zijn?
Waarom is in fig. 210 de olievoorraadtank voorzien van een schot in het midden?
Als bij een stuurmachine zoals in fig. 210, waarbij twee variabele pompen parallel
staan, een pomp afgezet wordt, kan deze door de druk van de andere pomp als motor
gaan werken en achteruit draaien. Hoe is dat te voorkomen?
Als er bij erg slecht weer zulke grote klappen op het roer komen dat de ontlast-
kleppen openen, kan de in dienst staande pomp het roer niet tegen de kracht van de
zee in verplaatsen. Lukt dat wel als je de tweede pomp bijzet?
Wat is het nut ervan om tijdens manoeuvreren twee stuurmachinepompen in dienst te
zetten?
Teken een elektrisch-hydraulische stuurmachine met een vleugelmotor, twee pompen
met vast slagvolume en elektrisch bediende stuurschuiven.
Verklaar het doel en de werking van dubbele terugslagkleppen met gesmoorde stu-
ring. Teken de vereenvoudigde technische uitvoering en de afbeelding in symbolen-
schrift.
Laat in een schematekening zien welke andere voorziening aangebracht kan zijn in
plaats van terugslagkleppen met gesmoorde sturing.
Hoe kan met een vrij kleine elektrische spoel uiteindelijk een zwaar hydraulisch
ventiel voor hoge drukken worden bediend? Laat in een tekening zien hoe dat werkt.
Waarom heeft de stuurmachine van fig. 215 geen leibanen en geen leisloffen? Hoe
kan dat?
Waarom kan bij de stuunnachine van fig. 215 de bedieningszuiger niet door de olie-
druk van de hoofdpomp worden bediend, maar moet daar een aparte pomp voor mee-
draaien?
Waarom begint en eindigt het persen van de pomp bij de stuunnachine van fig. 215
veel geleidelijker dan bij de stuurmachine van fig. 211?
Waarvoor dient in fig. 215 ventiel 15?
Als bij een vierrams roermotor twee rammen buiten dienst worden gesteld, bijvoor-
beeld wegens lekkage, maar de pompcapaciteit en -druk blijven gelijk, wat veran-
dert er dan aan het beschikbare roerkoppel, de beschikbare draaisnelheid van de
roerkoning in onbelaste toestand en het roerkoppel waarbij de ontlastkleppen ope-
nen?
Noem minstens 5 soorten roermotoren en geef mogelijke toepassing ervan.
Waarom worden hydraulische stuurcilinders met kogelgewrichten gekoppeld aan het
juk en aan het scheepsijzer?
Bedenk de reden, waarom de cilinder van een ééncilinder roermotor symmetrisch uit-
gevoerd moet zijn. Vergelijk deze vraag eens met vraag 12.
Waarom zijn stuurcilinders vaak via flexibele slangen met het systeem verbonden?
Kim je met een getallenvoorbeeld laten zien dat voor het leveren van een bepaald
roerkoppel met een gegeven oliedruk een vierrams stuurmachine een stuk groter uit-
valt dan een vleugelstuurmachine met drie vleugels?
Hoe wordt bij een vleugelroermotor ervoor gezorgd dat het roer vertikaal kan bewe-
gen?
Bij een kwadrant-roermotor wordt zowel bij twee als bij vier cilinders een leiblok
achter elke tandheugel gezet. Wat is het doel daarvan en waarom worden ze bij de
viercilinder roermotor niet weggelaten?
Welke hydropompen worden voor stuurmachines gebruikt? Maak verschil tussen varia-
bele en niet-variabele pompen.
Geef enkele verschillen tussen radiale en axiale plunjerpompen, ook in de manieren
waarop ze geregeld worden.
Waarom zijn er bij gebruik van tijdafhankelijke bediening van het roer altijd
eindschakelaars nodig? Waarvoor dienen deze en wat doen ze precies?
Geef in een eenvoudig schema aan hoe met een elektrische schakeling de stand van
het roer met de stand van het stuurwiel kan worden vergeleken.
Laat in een tekening zien hoe met twee eindschakelaars voorkomen wordt dat een
stuurmachine met elektrisch bediende stuurschuiven de roermotor verder dan de ui-
terste stand probeert te pompen.
Wat wordt bedoeld met koersafhankelijke bediening van de stuunnachine?
In fig. 236 zijn een stuurwiel getekend en een tiller waarmee het roer bediend kan
worden.
Gevraagd: a) Als het stuurwiel in gebruik is, kan iemand door het bewegen van de
tillers daar dan invloed op uitoefenen?
b) Wanneer zijn de eindschakelaars nodig: 1) bij wegafhankelijk stu-
ren; 2) bij tijdafhankelijk sturen; 3) bij koersafhankelijk sturen?
Waarvan hangt het af welk roerkoppel de stuurmachine in een bepaalde situatie moet
leveren?
Laat met een tekening zien dat bij een rammen-roermotor het geleverde koppel toe-
neemt met de roeruitslag.
Van een tweerams-stuurmachine is gegeven:
heersende druk p,,, = 150 bar
ramdiameter d =0,15m
roeruitslag <p = 30°
hartafstand roerkoning-ram r = 0,4 m
In fig. 242 zijn de roerkop-
pelcurves getekend van twee
roeren. Als beide roeren bij
30
vol vooruit varend schip
worden bewogen van 0 ' naar
35' en weer terug, op welke
trajekten kunnen er dan hin-
derlijke drukstoten ("hik- 2o
ken") optreden door slaan
van de gestuurde terugslag-
kleppen? Geef voor beide
roeren de oplossing.
Gegeven: 10
Een vierrams stuurmachine.
diameter rammen
d =0,15m
hartafstand o
rammen-roerkoning
r = 0,50 m
oliedruk
pman = 1 20 bar 5 10 15 20 25 30 35 40'
- 10
roerhoek
= 22O fig. 242 Roerkarakteristiek
33-1 Lieren
Lieren worden gebruikt om een kracht uit te oefenen op een tros, ketting of staaldraad
bij het meren, ankeren, verhalen, laden, vissen, slepen en in alle andere gevallen waar
de menselijke kracht of het uithoudingsvermogen tekortschieten. Lieren kunnen met de
hand worden aangedreven, zoals een schootlier of een zwaardlier op een zeilschip. Op
beroepsschepen worden vrijwel alle lieren werktuiglijk bewogen. Bij de stoomvaart werd
elke lier samengebouwd met de kleine stoommachine, die hem aandreef. Op tankers zijn
deze (vonkvrije) lieren nog lang gebruikt. Op oudere kustvaarders werden wel laadlieren
gebruikt met direkte aandrijving door een &&cilinder dieselmotor. Op oudere vissers-
schepen werd de vislier via een drijfriem en een spanrol aangedreven vanaf de hoofdmo-
tor. Tegenwoordig worden lieren elektrisch en, in toenemende mate, hydraulisch aange-
dreven, terwijl luchtaandrijving maar een enkele keer voorkomt, bijvoorbeeld bij takels
in de machinekamer. Als lieren op afstand bediend worden gebeurt dat meestal elektrisch
of pneumatisch.
Lieren hebben over het algemeen drie funkties: hieuwen of hijsen, waarbij de mees-
te kracht nodig is; houden, remmen of afstoppen en vieren, wat meestal vrij weinig
kracht kost. Als het vieren niet vanzelf gaat, bijvoorbeeld bij ankers, die het eerste
stuk meestal niet vallen, moet uitgehieuwd worden. Zwenkmotoren van dekkranen hebben in
beide richtingen dezelfde funktie.
De lierfunkties kunnen handmatig ingesteld worden door het in- en uitpikken van
klauwkoppelingen, het los- of vastzetten van remmen en bandstoppers, het sneller of
minder snel laten draaien van de liermotor en het overschakelen van enkel werk (minder
kracht, meer snelheid) naar dubbel of zelfs drievoudig werk (meer kracht, minder snel-
heid). In toenemende mate worden lieren op afstand bediend.
Op stukgoedschepen kan worden geladen en gelost met een of twee laadbomen en laadlie-
ren. Ze worden in toenemende mate vervangen door dekkranen. Bij het laden en lossen
wordt de laadreep, waaraan de last hangt, beurtelings op de liertrommel gewonden en
weer afgevierd. De lier van fig. 243 is (als extra) voorzien van een losse kop, waar-
door de lier ook bruikbaar is voor andere hand- en spandiensten aan dek.
Bij deze lier is de hydromotor, een grote schottenmotor, rechtstreeks op de as
gemonteerd. Als in de stopstand de vloeistof toe- en afvoer helemaal dicht staat, is
het bijna onmogelijk om de liertrommel te verdraaien. Een rem is bij dit type lier dan
ook niet aangebracht. Bij andere lieren vertoont de motor bij langdurige stilstand soms
kruipen. In die gevallen wordt wel een rem aangebracht.
Gangbare hydromotoren voor lieren zijn axiale plunjer- en schottenmotoren, waarbij
axiale plunjermotoren meestal de liertrommel via een tandwielvertraging aandrijven;
schottenmotoren kunnen zo groot zijn dat direkte aandrijving mogelijk is.
fig. 243 Hydraulische laadlier met "losse kop"
In fig. 246 is een hydraulisch schema getekend voor een lier met een rem. De zuig-
zijde van de pomp staat permanent in verbinding met de wat hoger geplaatste olietank.
De veerbelaste ontlastklep zorgt ervoor dat de druk niet te hoog wordt. De pompeenheid,
bestaande uit pomp, ventielen, elektromotor en tank, zijn benedendeks opgesteld of in
een dekhuis. De lier zelf met de bedieningsschuif zijn aan dek opgesteld. De hydrau-
liekleidingen zijn voorzien van een mantelpijp om ze tegen beschadiging te beschermen.
Het bedieningshandel van de lier is in de middenstand van een zwaar punt voorzien.
In deze stand loopt de olie drukloos rond en zijn de leidingen naar de liermotor volko-
men afgesloten, waardoor het niet mogelijk is de liermotor te bewegen; hoogstens kruipt
f i g . 246 Eenvoudig hydraulisch schema laad1ier
DUBBEL WERK
In fig. 248 zijn twee hydromotoren getekend. Een ervan staat altijd in dienst, de ande-
re wordt met een schakelventiel Òf ingeschakeld, Òf kortgesloten. In werkelijkheid is
er 661-1liermotor, een schottenmotor met twee kamers. Door de olie op twee plaatsen toe
te voeren wordt het dubbele slagvolume gebruikt en is het draaimoment twee keer zo
groot. Doordat de oliestroom over twee kamers verdeeld wordt, heeft elke kamer de helft
van de normale volumestroom olie en wordt het toerental de helft van het normale toe-
rental. Bij oudere lieren (stoom, elektrisch) en bij gebruik van hydromotoren die onge-
schikt zijn voor twee of meer kamers wordt ditzelfde effekt bereikt door een extra
tandwielvertraging in te schakelen, een soort 2-versnellingsbak dus. Men zegt dan dat
de lier in dubbel werk staat. In fig. 248 en fig. 250 is de schuif zo getekend, dat in
enkel werk de olie slechts in één kamer arbeid verricht en in de andere kamer drukloos
4J enkel werk; of alleen i
dubbel werk; beide i bovenste kamer in dienstj
kamers parallel i of beide kamers In serie '
rondgepompt wordt. Het is ook mogelijk de olie achtereenvolgens door beide kamers te
laten stromen, waarbij ze elk de helft van het koppel leveren. De schuif wordt dan uit-
gebreid met de in fig. 250 gestippeld getekende bos.
33-4 Dekkranen
Een dekkraan heeft normaal gesproken drie hydromotoren: de hijsmotor voor het hieuwen
en vieren van de laadreep waarin de last hangt, de topmotor voor het toppen en afvieren
van de kraanarm en de zwenkmotor voor het zwenken. Elke hydromotor heeft een andersoor-
tige belasting en daarom verschillen ze in uitvoering, in de manier van remmen en soms
in de aanwezigheid van een balanceerklep.
In fig. 251 is een hydraulisch seriesysteem getekend, waarbij de olie achtereen-
volgens door drie stuurschuiven stroomt. Als alle drie de stuurschuiven uit de midden-
stand gezet worden stroomt de olie achtereenvolgens door alle drie de hydromotoren. Als
je gelijktijdig de giek wilt toppen en de last ophijsen kan het gebeuren dat de pomp-
druk zo hoog oploopt dat de ontlastklep in werking treedt; de lier trekt het dan niet.
Als alle drie de schuiven in de middenstand staan loopt de olie drukloos rond.
De topmotor moet niet alleen de last, maar ook de giek tillen. Soms bestaat de
topmotor uit een of twee hydraulische cilinders, maar meestal is de toplier een trom-
mellier met een roterende hydromotor. Nog veel meer dan bij de hijsmotor bestaat het
gevaar dat bij aftoppen van de giek deze door het totale gewicht te snel daalt. In fig.
250 is de toplier daarom voorzien van een balanceerventiel in de leiding, die tijdens
het afvieren van de giek de afvoerleiding is. Dat betekent dat het stuurventiel in de
toevoerleiding druk op moet bouwen om het ventiel te openen. Zodra het ventiel de af-
voer opent begint de liennotor te lopen door het gewicht van de last plus de boom. Als
hij te hard loopt daalt de toevoerdruk, waardoor de balanceerklep de afvoer knijpt.
Bij het toppen van de giek stroomt de olie via de getekende terugslagklep drukloos
om het balanceerventiel heen, omdat dan alle druk nodig is om de hydromotor aan te
drijven. Om de giek in de goede stand vast te houden komt de rem direkt in en niet ver-
traagd, zoals bij de zwenk- en de hijsmotor.
hijsen zwenken toppen
l l
Op moderne schepen kan het ankerspil vanaf de brug bediend worden. In 27-5 is de pneu-
matische afstandsbediening besproken. In fig. 254 en 255 zijn twee elektrisch aangedre-
ven ankerlieren met handbediening getekend, omdat juist bij de handbediening de funk-
ties goed te zien zijn.
hoofdas
lussenas
bedienin
bandstopper
slipkoppeling
motor
\
ANDERE LIEREN
In fig. 257, 258 en 259 zijn nog enkele andere lieren afgebeeld, een verhaallier met
twee verhaalkoppen, een kaapstander, dat is een vertikale lier met één verhaalkop, en
een meerlier. De meerlier beschikt over een trossenml en een verhaalkop. De verhaalkop
kan worden gebruikt als de trossenrol stilstaat. De ingehaalde tros wordt om de trommel
gewonden en komt niet los aan dek terecht. Een bijzonderheid bij deze lieren is dat ze
geschikt zijn als self-tensionlier, dat wil zeggen dat bij afnemende kracht de tros
ingehaald wordt en bij toenemende kracht uitgevierd. De konstruktie en de regeling
daarvan vallen buiten het bestek van dit boek.
fig . 258 Hydraulische verhaalli er fig. 259 Kaapstander
Voorbeelden
Gegeven: Van een lier met direkte aandrijving door een schottenmotor met één ka-
mer is gegeven:
diameter trommel D = 0,6 m
diameter staaldraad d =0,02m
slagvolume hydromotor VS =2,5dm 3
beschikbare druk pnnn = 240 bar
beschikbare volumestroom olie <e = 1,5 dm3/s
hydro-mechanisch rendement I ~ W =o19
volumetrisch rendement r\ã = 0,95
zwaarteveldsterkte g =9,81~/kg
Gevraagd: a) Bepaal de massa (in kg of in ton) van de last, die de lier (met en-
kele) draad nog net kan tillen, als er niet meer dan één laag
staaldraad om de trommel gewonden is.
b) Welke hijssnelheid kan de lier aan de last geven?
c) Als er meerdere lagen staaldraad op de trommel zijn gewonden, in
welke zin veranderen dan de antwoorden van a en b?
d) Is voor deze lier een staaldraad met een SWL = 3 ton toelaatbaar?
F = 27,7 . lo3
F = 27,7 kN
m = ~ / =g 27,7 . 10~/9,81= 2/83 . lo3 kg = 2/83 ton
c) Door meerdere lagen staaldraad wordt
de straal r, waarop de kracht aan-
grijpt, steeds groter. Ingevuld in
de formule geeft dit een kleinere
trekkracht en een grotere snelheid.
d) De staaldraad is toelaatbaar:
SWL > bereikbare kracht.
Gegeven: Een laadlier wordt door een roterende plunjerpomp aangedreven via een
tandwieloverbrenging.
te hijsen last m = 1000 kg
SWL hijsgerei SWL = 1500 kg
vereiste hijssnelheid v =2,5m/s
tandwieloverbrenging i = 127/16
trommeldiameter D =0,4m
staaldraaddiameter d =0,02m
slagvolume hydromotor VS = 50 cm3
hydro-dynamisch rendement qhn =0,925
volumetrisch rendement qv =¡,g5
afstelling overdrukventielen pmax = 500 bar
34-1 Vriesmachines
34-2 Koelmiddelen
In de loop der jaren zijn aan boord verschillende koelmiddelen in gebruik geweest, die
later weer werden vervangen door andere. Iedere keer trad er een verbetering op en wer-
den de installaties veiliger, bedrijfszekerder en gebruikersvriendelijker. Helaas
blijkt een heel grote groep koelmiddelen, de freonen, allesbehalve milieuvriendelijk te
zijn. Ze breken de ozonlaag af en dragen bij aan het broeikaseffekt, zonder zelf afge-
broken te worden, zodat ze lang aktief blijven. Internationaal en nationaal zijn daar
inmiddels geboden en verboden over gemaakt, United Nations Environmentai Programme
(UNEP) - Montreal Protocol 1987. De industrie heeft erop ingespeeld en inmiddels is er
een hele serie nieuwe koelmiddelen, die minder schadelijk voor het milieu zijn.
Het oudste koelmiddel aan boord is kooldioxide, het bezwaar was de hoge persdruk en de
lage kritische temperatuur van 31 'C; boven die temperatuur kan kooldioxide niet meer
vloeibaar gemaakt worden. Ammoniak was (en is) in veel opzichten een geweldig goed
koelmiddel, alleen bederft de lading bij de minste lekkage en is de installatie voor
mensen niet te benaderen als er gas weglekt. Met een watergordijn kan ontsnappend gas
worden geabsorbeerd. Bij grote koelinstallaties aan de wal wordt nog steeds ammoniak
gebruikt. Gemengd met lucht en samengeperst in de cilinder kan NHo explosief worden.
Ammoniak mag niet in het milieu terechtkomen omdat het bijdraagt aan de zure regen.
Zwaveldioxide en chloormethyl hebben op schepen niet zo'n grote rol gespeeld. Zwa-
veldioxide is irriterend bij inademing; de lading wordt er niet door bedorven, hoog-
stens gedesinfekteerd. Chloormethyl heeft bedwelmende eigenschappen en is daarom bij
lekkage gevaarlijk.
Freon 12 en freon 22 waren aanvankelijk erg duur, maar toch zijn ze aan boord snel
ingeburgerd vanwege de zeer gunstige eigenschappen: niet giftig, geeft bij lekkage geen
ladingbederf, niet corrosief, niet brandbaar, freon 12 is met lucht in geen enkele ver-
houding explosief en freon 22 in veel mindere mate dan ammoniak. Verder hebben freonen
de eigenschap dat smeerolie, die mee in het systeem gevoerd wordt, ook weer naar buiten
komt.
VERVANGENDE KOELMIDDELEN
Om in een bestaande installatie over te gaan op een nieuw koelmiddel moet het nieuwe
koelmiddel praktisch dezelfde eigenschappen hebben, anders gaat het mis. Door het men-
gen van twee of drie koelmiddelen lukt het soms om een azeotropisch mengsel te maken,
ozz
zuig- en-
- pers-
manometer
koud gas
olieafscheider voeler thermisch
xpansieventiel 1
wiesruim
condensor verdamper-
spiraal
thermisch /¥"'P/
expansieventiel
Als je met R12 werkt vind je bij + l6 'C een condensatiedruk van 5 bar (op de manometer
lees je 4 bar af! ) . Als de installatie overgeschakeld is op R134a wordt de condensatie-
druk eveneens 5 bar (4 op de meter). In het diagram zijn bij de linker as de absolute
drukken en bij de rechter as de overdrukken afgezet. In de praktijk zijn deze tabellen
bijna overbodig als de installatie uitgerust is met de juiste manometers, zie fig. 263
en 264; je kunt dan bij elke druk de bijbehorende verzadigingstemperatuur van het koel-
middel aflezen.
Het thermisch expansieventiel regelt de toevoer van vloeistof naar de verdamper.
In het ventiel daalt de druk van de condensordruk naar de veel lagere verdamperdruk.
Bij die lagere druk kan de vloeistof met een temperatuur van 16 ' C niet bestaan. De
temperatuur waarbij de vloeistof bij die druk wel kan bestaan haal je uit het p,t-dia-
gram van fig. 261 . Stel dat de verdamper(over )druk 1 ,2 bar bedraagt, dan kan R12 be-
staan bij -10 ¡C. Is de installatie overgeschakeld op R1 34a dan vind je bij een overdruk
van 1,2 bar een temperatuur van bijna -8 'C. Het gevolg is dat in het expansieventiel
een deel van de vloeistof verdampt en net zo lang verdampingswarmte onttrekt aan de
resterende vloeistof, tot deze de nieuwe verzadigingstemperatuur heeft bereikt. De
warmte, die door verdamping in de regelkraan aan de vloeistof onttrokken wordt, kan
niet in het ruim aan de lading worden onttrokken en wordt dan ook beschouwd als een
verlies: het regelkraanverlies. De resterende vloeistof verdampt in de verdamper en
onttrekt daar zijn verdampingswarmte aan de lading.
fig. 263 Zuigmanometer fig. 264 Persmanometer
afdichting worden gesteld. Het onttrekken van de warmte aan de lading kan gebeuren op
verschillende manieren, die onderverdeeld worden naar de aard van de luchtcirkulatie,
naar de vorm van de warmtewisselaar en naar de soort stof in de warmtewisselaar.
Bij stille koeling lopen koelpijpen langs de wanden van het ruim. De lucht die met
de pijpwand in aanraking komt koelt af, maar geeft de warmte slecht door. Stilstaande
lucht is namelijk een slechte warmtegeleider. Doordat de afgekoelde lucht een grotere
soortelijke massa krijgt, zakt deze langzaam naar beneden, waardoor een natuurlijke
cirkulatie tot stand komt. De afgekoelde lucht neemt warmte uit de lading op en stijgt
dan weer langzaam omhoog. Bij stille koeling is een groot temperatuurverschil nodig
tussen koelmiddel en lading.
Bij geforceerde koeling wordt de lucht door een ventilator met vrij hoge snelheid
langs de koelpijpen geblazen. Hierdoor wordt de afgekoelde lucht snel afgevoerd en zijn
er weinig of geen stilstaande lagen rondom de pijp, zodat er met een klein temperatuur-
verschil gewerkt kan worden. Doordat bij het afkoelen een deel van de waterdamp uit de
lucht neerslaat als rijp
of condensvocht, ontstaat
er door het afkoelen een
uitdrogende werking. Bij
geforceerde koeling is dat
heel goed merkbaar, omdat
de lucht extra vaak langs
het afkoelend oppervlak
komt en daar vocht achter-
laat. Hiermee moet bij het
koelen van verse vis of
bladgroente goed rekening
worden gehouden.
De eenvoudigste vorm
van een verdamper is de
gladpijpverdanìpeY. De zig-
zag gebogen lopen fig. 267 Gladpijprerdamper
bij stille koeling langs
de wand van het ruim en
staan bij geforceerde koeling dicht op elkaar in een kast. Voor het vereiste afkoelend
oppervlak is een grote lengte pijp nodig en is de koelmiddelinhoud groot. Bij rijpaf-
zetting loopt de afkoelende werking slechts weinig terug.
fig. 268 Vinnenverdamper
Onder koelen verstaat men het handhaven van temperaturen, lager dan die van de buiten-
lucht, maar hoger dan O 'C. De grenzen binnen welke de temperatuur bij koelen moet
blijven hangen geheel af van de soort lading. Verse vis wordt gekoeld op +0°/+2'C,
groenten op +2'/+5 'C, aardappels op +6'/+10 'C enzovoort.
Onder vriezen verstaat men het handhaven van temperaturen lager dan O'C. De in te
stellen grenzen hangen weer geheel af van de lading. Proviand vrieskamers worden vaak
op -5'1-10 'C gehouden.
Onder diepvriezen verstaat men het onderhouden van temperaturen lager dan -20 ¡C.
Ook hierbij komt een grote verscheidenheid van temperatuurgrenzen voor. Om de eiwitde-
naturatie in vis geheel te stoppen moet de temperatuur lager dan -29 'C zijn. In diep-
vriestunnels handhaaft men wel temperaturen van -40 OC en lager. Dit heeft niet alleen
tot doel de lading erg koud te maken, maar ook om het vriestrajekt zo snel mogelijk te
passeren. Hoe langer de lading namelijk over het trajekt 0'1-4 ' C doet, des te meer
schade brengen de langzaam groeiende ijskristallen in het weefsel aan. Bij ontdooien
ontstaat dan veel "drip": een deel van het celvocht van de lading druipt er uit en geeft
kwaliteitsverlies. Dit speelt vooral een rol bij vis en vlees.
Aan boord komt het vaak voor, dat er met een installatie zowel gekoeld, gevroren
als diepgevroren kan worden, maar ook zijn de diepvriesmachines wel apart opgesteld of
werken zij met een ander koelmiddel.
34-6 Automatisch bedrijf
lvat J l
In fig. 272 is een automatisch werkende installatie getekend met één koelruim en één
vriesruim. De ruimthermostaten (tempratuurschakelaars) houden de ruimen binnen de in-
gestelde temperaturen, zolang de vriesinstallatie werkt en voldoende capaciteit heeft.
Elke thermostaat bedient een magneetklep; die van de koelkamer bovendien een ventila-
tor. Deze magneetkleppen openen de koelmiddeltoevoer als zij bekrachtigd worden. Zij
maken dus uit Òf er koelmiddel toegevoerd wordt. De thermische expansieventielen maken
uit hoeveel koelmiddel er doorgelaten wordt. Als beide magneetkleppen gesloten zijn
krijgt de compressor geen toevoer van koud gas, waardoor de zuigdruk snel daalt. Even
boven de atmosferische druk pikt de zuigpressostaat (drukschakelaar) uit, waardoor de
compressor stopt om pas weer aan te lopen, als door toevoer van koud gas uit één der
verdampers de druk weer oploopt. De perspressostaat beschermt de vriesmachine tegen het
werken met te hoge persdrukken en -temperaturen. In fig. 272 zijn de l.d.- en de h.d-
pressostaat in één kastje samengebouwd.
terugslagklep
l
l
l
tegendruk-
i
condensor
/^ L,^?
expansieventiel
9 vloeistofvat
f i g . 274 I n d i r e k t e a f k o e l i n g m e t brijnmengkleppen
Tot nu toe was bij de voorbeelden de verdamper in het ruim geplaatst en onttrok de ver-
dampende vloeistof de warmte direkt aan de lading. Dit maakt de verdamper en de vaak
lange toe- en afvoerleidingen kwetsbaar. Bij indirekte afkoeling wordt b r i j n (pekel)
gebruikt om de warmte uit het ruim af te voeren. In een warmtewisselaar wordt de brijn
afgekoeld door het verdampende koelmiddel. Dat kan gebeuren in een brijnbak met spira-
len of een "gewone" pijpen- of platenwarmtewisselaar. Nadelen van indirekte koeling
zijn dat de installatie er ingewikkelder door wordt en dat er een extra temperatuurver-
schil voor de warmteoverdracht nodig is. Voordelen zijn dat er een grote koude-reserve
in het systeem aanwezig is en dat de koelmiddelinhoud van de vriesmachine en verdamper
slechts klein is, bij een zeer geringe kans op beschadigingen. Met indirekte koeling is
het mogelijk in elk koelruim een andere, zeer nauwkeurig regelbare temperatuur te on-
derhouden als er gebruik gemaakt wordt van een brijnpomp en een automatisch bediende
brijnmengklep per ruim. De regelaar van elk ruim laat steeds zoveel verse ( = koude)
brijn door de brijnmengkraan naar binnen komen, dat de ruimtemperatuur precies de goede
waarde heeft. Dit systeem wordt in grote gebouwen ook bij de centrale verwarming toege-
past, om bij 661-1keteltemperatuur de watertemperatuur per afdeling van het gebouw apart
te kunnen regelen.
Tot -16 'C kan voor de brijn keukenzout (NaCl) gebruikt worden. Voor lagere tempe-
raturen is Calciumchloride (CaCl*) geschikt. Er moet voor gezorgd worden, dat het zout-
gehalte van de brijn beslist niet hoger wordt dan het instruktieboek voorschrijft, om-
dat er anders kans bestaat op een zeer hardnekkige zoutafzetting, die haast niet weg te
krijgen is.
TABEL VII
luchtgekoelde opgeschoven
condensor
gedwongen gladde pijp
opgeschoven
'-^
gedwongen
convectie pijpen- of platen-
warmtewisselaar
watergekoelde
condensor
Met bovenstaande gegevens kunnen aannemelijke waarden gevonden worden voor de verdam-
pingstemperatuur en de condensatietemperatuur, als de zeewatertemperatuur en de ruim-
temperatuur bekend zijn. Met de vermelde temperatuurverschillen kunnen de aanvaardbare
waarden gevonden worden voor de afkoelende oppervlakte.
34-9 Warmtehuishouding
In het Sankey-diagram van fig. 275 is te zien hoe de loop van de warmte is in de vries-
installatie. Als je begint na de condensor zie je dat de baan, waarvan de breedte de
enthalpie van het koelmiddel voorstelt, smal is. In het thermisch expansieventiel ver-
dampt een deel van de vloeistof, maar de enthalpie van het geheel blijft gelijk. In het
Sankey-diagram is van dit gedeeltelijk verdampen en van het regelkraanverlies dan ook
niets te zien. In de verdamper in de vriesruimte wordt warmte opgenomen. Het doet er
niet toe of deze warmte aan de lading zelf onttrokken wordt (inkoelen) of dat het de
warmte is die van buitenaf naar binnen dringt (de warmtelek); door het opnemen van de
verdampingswarmte neemt de enthalpie van het koelmiddel sterk toe. In de compressor
wordt daar de compressiewarmte aan toegevoegd. In de condensor wordt de hete damp eerst
afgekoeld en daarna gecondenseerd tot vloeistof. Voor deze warmtestroom geldt:
flaf z %p
, + %x,pr- waarin: flaf = afgegeven warmtestroom in
de condensor in (k)W
= in de verdamper opgenomen
QOP
warmtestroom in (k)W
pmo = compressorvermogen in (k)W
Bij een vriesmachine gaat het om Q , de opgenomen warmte. Bij een warmtepomp gaat het
om de afgegeven warmte, die je kunt benutten om bijvoorbeeld een huis te verwarmen.
Om systemen met elkaar te vergelijken is er het produktiegetal E , dat vroeger
leveringsfaktor f werd genoemd (Eng: c.o.p. = coëfficiënt of production). Voor de warm-
tepomp is e het wannteproduktiegetal. Hiervoor geldt:
Bij vriesinstallaties aan boord kan E variëren van 3 tot 5. Het is niet juist om deze
faktor "rendement" te noemen, hoewel dat in de handel wel gebeurt, vooral als het om
een warmtepomp gaat.
34- 1 0 Kringproces
,
verdampingsdruk
(2) (3)
1 l
v
3
5 10 15dm w
Fig. 276 is een p,V-diagram van een R12-vriesinstallatie op de ware schaal en fig. 277
in een overdreven vorm. Het gaat om de toestandsveranderingen van 1 kg koelmiddel.
1-2 Expansie in de regelkraan; alleen de begin- en de eindstand zijn nauwkeurig aan te
geven, daarom is de lijn onderbroken.
2-3 Warmteopname in de verdamper tot alle vloeistof juist verdampt is.
3-4 Samenpersen in de compressor.
4-1 Warmteafgifte in de condensor.
Bij gebruik van een thermisch expansieventiel moet het koude gas de verdamper
2 à 7 'C oververhit verlaten, omdat anders het ventiel niet opent. De warmteopname
loopt dan door tot 3a in fig. 277 en de compressie van 3a - 4a ligt dan geheel in het
oververhittingsgebied.
In een aantal gevallen lukt het om de vloeistof af te koelen tot beneden de con-
densatietemperatuur, punt la in fig. 277. In de vriestechniek noemt men dat het onder-
vloeistoflijn - naar verhouding
te ver van de as
Een automatisch werkende vriesinstallatie kan jaren in bedrijf blijven, vrijwel zonder
onderhoud, als je maar op de volgende punten let:
De olie in het carter moet op het juiste peil staan. Als het peil zakt, is dat
meestal omdat er olie in het systeem blijft zitten. Je moet dan tijdelijk olie
bijvullen, want bij ontdooien van het systeem komt de olie meestal weer terug en
zit er teveel in het carter. Je moet dan weer olie aftappen.
Tenzij de compressor is uitgerust met een dubbele asafdichting mag de zui-
niet beneden de atmosferische druk komen; je weet dan zeker dat er geen lucht in
het systeem komt en ook geen vocht.
Er moet voldoende koelmiddel in het vloeistofvat zitten. Als het peil terugloopt
heeft het systeem meestal een lek; bijvullen uit de vulfles. Lekken zoeken met
zeepsop of een "elektronische lekzoeklamp"; een lekzoeklamp werkend op butagas is
niet meer toegestaan vanwege de ontledingsprodukten van de freon in de vlam (fos-
geen enlof dioxine).
De koelwatertoevoer moet ruim voldoende zijn; het koelwater mag normaal gesproken
niet meer dan 5 OC in temperatuur oplopen; als het temperatuurverschil hoger wordt
wil het filter wel eens vuil zijn.
Als de aandrijving gebeurt door V-snaren mogen deze niet slippen.
Er moet niet teveel ijsaanslag op de verdamperpijpen zitten, anders haalt de
vriesmachine zijn capaci tei t niet.
IJS kan verwijderd worden door de vriesmachine af te zetten en de verdamper te
ontdooien. Dit kan onder andere met daarvoor aangebrachte elektrische elementen.
- Door de bij de zuigdruk horende verdampingstemperatuur te vergelijken met de ruim-
temperatuur heb je kontrole op de ijsvorming: hoe meer ijs, des te groter het tem-
peratuurverschil.
Aan de condensorzijde moet de bij de persdruk horende condensatietemperatuur
vergeleken worden met de koelwatertemperatuur. Als dat te groot wordt zi.ter lucht
in het systeem.
- Voor een goede werking van het thermisch expansieventiel moet het terugkerende
zuiggas een aantal graden oververhit zijn, te kontroleren met de thermometer en de
manometer op de zuigleiding.
Gevraagd: Geef voor de koelmiddelen NHã CO2, freon 22, freon 502 en Suva 134a de
zuig- en persdrukken (zowel absolute drukken als overdrukken) voor e?
verdampertemperatuur van -25 "C en een condensortemperatuur van +30 "C.
Gegeven: Voor diepvriezen heeft men in een bepaald geval een verdampingstempera-
tuur van -30 "C nodig bij een condensatietemperatuur van 35 "C. De
vriescompressor mag niet draaien met zuigdrukken, lager dan de atmosfe-
rische druk.
Gevraagd: Welke van de in fig. 261 opgenomen koelmiddelen kunnen worden gebruikt?
Op1ossing: Bij 1 bar zit R717 op -34 "C, R22 op -41 "C en R502 op -45,5 "C, die
kunnen gebruikt worden. CO2 heeft een kritische temperatuur van 31 'C,
dus condenseert het niet bij +35'C.
Gegeven: Bij een R22-vriesinstallatie wordt vermoed dat er lucht in het systeem
zit. Tijdens bedrijf wordt gemeten:
koelwatertemperatuur intrede 15 OC
uittrede 20 "C
pers(over)druk = condensor(over)druk 11,5 bar
temperatuur vloeistof na condensor 20 OC
De compressor wordt gestopt. Na enige tijd wordt gemeten:
koelwatertemperatuur intrede = uittrede 15 "C
condensordruk 8,8 bar
Gevraagd: Waarom moet de aangezogen damp oververhit zijn als je een thermisch ex-
pansieventiel gebruikt?
Op1ossing:
Bij een verdampingstemperatuur van -6 'C kan de wand best onder nul
komen, zodat dichtvriezen vrij zeker zal gebeuren.
Als tv^ 2 O 'C vriest de verdamper zeker niet meer dicht (en bij
-1 '
C practisch niet meer). Het temperatuurverschil loopt dan terug
tot +2 - O = 2 'C (+2 - (-1) = 3 'C).
36-1 Klimaatbeheersing
In koude streken wordt bij de installatie van fig. 278 de luchtkoeler niet ge-
bruikt. De ventilator zuigt een mengsel van buitenlucht en retourlucht aan en perst dit
door een filter. Stof en insekten uit de buitenlucht en rommel uit de luchtleidingen
worden daardoor tegengehouden. In de luchtverwarmer wordt de lucht door stoom of heet
water verwarmd. Omdat de lucht door het verwarmen naar verhouding te droog wordt en de
mensen een droge keel bezorgt, spuit men in de bevochtiger wat stoom in. Hierdoor loopt
de luchtverwarmer en de be-
vochtiger buiten dienst. De
gefilterde menglucht wordt
in de luchtkoeler gekoeld
door de brijn of door ver-
dampend koelmiddel. In kide
gevallen is daar een koel-
machine voor ncdig. Bij het
afkoelen condenseert er wa-
terdamp tot water. Dit wordt
omevangen en via een water-
slot afgevoerd. De inblaas-
temperatuur van de lucht in
de verblijven moet wat lager
zijn dan de gewenste tempe-
ratuurt om de warmte op te
kunnen nemen die daar aanwe-
zige personen afgeven en
welke door wanntel ek naar
binnen komt. Doordat de in-
geblazen lucht in de ver-
b1ijven warmer wordt t kan
deze ook het transpiratie-
vocht van de aanwezige men-
sen opnemen.
-
behalve de vochtigheid ook de temperatuur nog wat op. Bevochtigen is ook mogelijk door
het inspuiten van water; dit wordt apart behandeld. De lucht wordt vervolgens door een
stelsel van kokers naar de verblijven gevoerd. De inblaastemperatuur moet iets hoger
zijn dan de gewenste temperatuur in de verblijven om de optredende afkoeling op te van-
gen.
In warme streken staan
toevoer-
:'
ventilator
retourluc~lt
Niet iedereen stelt dezelfde temperatuur op prijs. Bij de installatie van fig. 278
heeft de bewoner van een verblijf alleen de mogelijkheid om het inblaasrooster meer of
minder ver open te zetten; de lucht die eruit komt is voor iedereen gelijk. Bij het
systeem van fig. 280 wordt de lucht bij de centrale behandeling opzettelijk te koud
gemaakt oft bij verwarmen, niet ver genoeg verwarmd. Een enkeling voelt zich daar pret-
tig bij t alle anderen kunnen met warm of heet water "hun1'lucht terugverwarmen of bij-
verwarmen. Hiertoe is in de luchttoevoerleiding van elk verblijf een warmtewisselaar
aangebracht! waarin de lucht naverwarmd wordt. In elke hut zit dan ook een regelaar!
die de temperatuur in de hut regelt door meer of minder water in de warmtewisselaar toe
te laten. Het terugverwarmen hoeft geen brandstof te kostenl als het gebeurt met afval-
warmte van hoofd- of hulpwerktuigen. Vroeger werdl bij koelenl de centraal behandelde
lucht ook wel te warm gehouden en werd deze per verblijf nagekoeld met koude brijn.
Wegens hinderlijke condensvorming wordt dat systeem echter nauwelijks meer toegepast.
V m r b e e ld: Als 11005kg vochtige lucht 01005kg waterdamp bevatl is de massa van de
droge lucht llO0O kg. Je berekent de absolute vochtigheid van deze
lucht :
Lucht kan niet onbeperkt vocht opnemen. Bij elke temperatuur is er een maximalef abso-
lute vochtigheid. Dat heeft te maken met de maximale drukl die waterdamp bij een be-
paalde temperatuur kan hebbenl zoals je wel weet uit de stoomtakel. Boven de maximale
damp5ruk condenseert de waterdamp tot water. De druk van de waterdamp en die van de
droge lucht vormen samen de atmosferische druk (wet van Dalton),
Voorbeeld
Gegeven: Vochtige lucht van 20 ' C met een werkelijke waterdampäruk van OlO150
bar. Uit de tabel volgt: pdmp(ml = Ol0234 bar
Gevraagd: 4'
ûplossing:
' bar = 0,641 (onbenoemd getal) of 6411 %
010234bar
Soms zijn de dampdrukken niet bekendl maar wel de werkelijke en maximalel absolute
vochtigheid van de lucht. De relatieve vochtigheid kan dan redelijk benaderd worden
met:
fig. 282 Verwarmen en afkoelen fig. 283 Drogen van vochtige lucht
In fig. 282 stelt het punt A lucht van 20 OC voor met een absoluut vochtgehalte
van 0,006 of 6 g/kg. De relatieve vochtigheid bedraagt 0,4 of 40 %. Het verwarmen van
deze lucht tot 25 'C wordt voorgesteld door het lijnstuk AB. De absolute vochtigheid
blijft hierbij gelijk, maar de relatieve vochtigheid neemt af tot 0,3 ( 30 % ). Dit komt
omdat bij deze hogere temperatuur de lucht méér waterdamp kan bevatten, kenbaar aan het
verder naar rechts liggen van de verzadigingslijn. Bij het afkoelen van de lucht van 20
tot 10 OC wordt het lijnstuk AC gevolgd. Ook hierbij blijft de absolute vochtigheid
gelijk. De relatieve vochtigheid neemt nu echter toe tot bijna 0,8 (80 % ). Bij verder
afkoelen wordt bij punt D de verzadigingslijn bereikt. De temperatuur die bij punt D
hoort is het dauwpunt van alle lucht met een absolute vochtigheid van 0,006 (6 glkg).
DEFINITIE: Onder het dauwpunt van vochtige lucht verstaat men de temperatuur waar-
bij, als men de lucht afkoelt, voor het eerst condensatie van waterdamp
optreedt.
Als in het vorige voorbeeld de lucht nog verder afgekoeld wordt dan het dauwpunt, bij-
voorbeeld tot +l 'C, condenseert er waterdamp tot water. De absolute vochtigheid neemt
daarbij af. De afkoelingslijn loopt daarbij langs de verzadigingslijn, in dit geval tot
punt E. De relatieve vochtigheid op deze lijn is en blijft 1 (100 % ) . De absolute voch-
tigheid neemt af tot 0,004. Per kg lucht is 0,006 - 0,004 = 0,002 kg waterdamp geconden-
seerd, zie fig. 283.
Wordt de lucht nu vanuit punt E verwarmd, zonder dat het condenswater de kans
krijgt om te verdampen, dan blijft daarbij de absolute vochtigheid gelijk en loopt de
verwarmingslijn recht omhoog in het diagram, bijvoorbeeld tot 20 ' C bij punt F. De
lucht heeft nu weer dezelfde temperatuur als in het begin, maar is minder vochtig: de
absolute vochtigheid is lager en de relatieve vochtigheid eveneens. Dit is een veel
gebruikte manier om lucht te drogen. In de l u & t ~ d e l i n g s i n s t a l l a t i e s l waarbij de
lucht gekoeld wordtl maakt men altijd gebruik van dit verschijnsel.
Men kent in de natuurkunde verschillende stoffenl zoals kalk en silicagell die
vocht aantrekken. Men noemt deze stoffen hygroscopisch. Vele van deze stoffen staan bij
verwarming het aangetrokken vocht weer af. Deze kunnen gebruikt worden om op een andere
manier lucht te drogen. Bij het binden van waterdamp aan zo'n hygroscopische stof komt
niet alleen de condensatiewarmte vrijl maar bovendien in vele gevallen nog zogenaamde
bindingsenergie! denk maar aan het blussen van kalk. De hygroscopische stof wordt daar-
bij wam; de langsstrijkende lucht neemt deze warmte grotendeels over. In het diagram
van fig. 283 verloopt zo'n droogproces bijvmrkeld volgens lijn AG. Hierbij lopen zo-
wel de absolute als de relatieve vochtigheid terug! maar de tempratuur stijgt. De lijn
staat steiler dan de lijnen van gelijke enthalpie.
36-7 Vochtigheidsmeting
ûp de brug van schepen gebruikt men wel een handpsychr~meter~ welke aan een draaibaar
handvat rondgeslingerd wordt. Vaak is een ratelmechanisme aangebracht waardoor de me-
f
ter altijd dezelfde kant uit draait. Bovendien kan men dan op afstand horenl of degenel
die de meting verricht wel lang genoeg slingert. Het duurt namelijk enige tijdl voor-
f
-
enthalpie van de stoom bekend zijnl
bijvoorbeeld 2750 kJ/kg. De lijn BC
loopt nu evenwijdig aan de richting die
de streep bij 2750 op de randschaal
heeft ten opzichte van het punt (OIO).
Op schepen en bij walinstallatiesl
waar men niet de beschikking over stoom
heeft! kan de lucht ook bevochtigd wor-
den door er water doorheen te sproeien.
Evenals bij de natte sok van de psy-
chrometer verdampt er nu water! terwijl
de benodigde verdampingswarmte aan de
lucht zelf onttrokken wordt. Het water
00 k~ k wordt voortdurend rondgepmpt; het ver-
?o 0.025 0,030 bruikte water wordt automatisch bijge-
vuld. In het diagram van fig. 289 wordt
f i g . 288 Bevochtigen met stoom de koude lucht ierst verw&md volgens
lijn ABI waarna de bevochtiging plaats-
vindt bij gelijkblijvende enthalpie op het lijnstuk BC. Bij de gangbare water-bevochti-
gers wordt een relatieve vochtigheid van 0195 bereikt. De lucht is nu te vochtig om in
de verblijven te worden toegelaten. Daarom kiest men punt B zcdanigl dat de temperatuur
in punt C niet te hoog ligt. Door de lucht nu na te verwarmen (lijnstuk CD), wordt de
gewenste temperatuur bereikt en neemt de relatieve vochtigheid af tot een aanvaardbare
waarde. De eindtemperatuur van de lucht wordt dus in de naverwarmer bereikt; de voch-
tigheid wordt beïnvlod door de temperatuur! waarmee de lucht de bevochtiger bimen-
komt. De bevochtiger zelf is niet regelbaar.
Pomp watertoevmr
a
vlotterafsluiter
0,025
MB : MA = massastroom retourlucht :
massastroom buitenlucht
Gemiddeld voelen de meeste mensen zich bimen bepaalde grenzen van temperatuur en rela-
tieve vochtigheid behaaglijk. In fig. 292 is het gebied aangegevenl dat voor bewoners
van West-Europa en de Noordelijke Verenigde Staten als behaaglijkheidsgebid bekend
staat. Vrij algemeen kan men stellenl dat het de taak is van de klimaatbeheersing om de
luchttoestand in de verblijven bimen het behaaglijkheidsgebid te houden. üe middelen
om de lucht in die toestand te krijgen zijn: koelenl drogenl verwarmenl kevochtigen en
kombinaties daarvan.
f i g . 292 H e t M a a g 1i jkheidsgebied
Bij de definitie van absolute vochtigheid is al gezien! dat deze gedefinieerd is ten
opzichte van droge lucht. Veel grootheden van vochtige lucht wordenl volgens algemeen
gebruik! betrokken op l kg droge lucht. De waterdamp wordt weliswaar met deze lucht
meegenomen en draagt bij tot enthalpie en vochtigheid, maar de massa ervan wordt opzet-
telijk niet meegerekend bij het bepalen van de kenmerkende grootheden. Zo spreekt men
van enthalpie in kJ p r kg droge luchtl vochtgehalte van zoveel kg per kg ckoge lucht!
enzovoort. De reden hiervan isl dat bij het cirkuleren van de lucht nu eens waterdamp
wordt opgenomenl dan weer wordt afgestaan! waardoor de massa van de vochtige lucht
voortdurend verandert. De massa van de droge lucht verandert äaarbij niet. Daardoor is
het gemakkelijk om deze groothden maar op de massa van de droge lucht te betrekken. In
fig. 293 is een uitgebreid Mollier-diagram afgebeeld. Hierin stam, behalve de reeds
behandelde! ook lijnen voor gelijke soortelijke massa (dichtheid) van de vochtige lucht
en van gelijk soortelijk volume van de droge lucht.
V o o r h e l d e n (zie fig. 2 9 5 )
Lengte lijnstuk : 78 mm AM : MB = 1 : 2
Dus AM = 1/(1 + 2) x 78 mm = 26 mm
En MB = 2/(1 + 2) x 78 mm = 52 mm
Daarmee kan punt M in het diagram getekend worden.
Gegeven: Lucht van 29 'C met een dauwpunt van 19 'C wordt afgekoeld tot 12 'C.
Gevraagd: Hoeveel warmte en hoeveel vocht wordt aan de vochtige lucht onttrokken,
gerekend per kg droge lucht?
Oplossing: De konditie van de lucht (D) is te vinden op het snijpunt van de iso-
therm van 29 'C en de vertikale lijn door punt E, waar de isotherm van
19 'C de verzadigingslijn snijdt. De enthalpie in punt D bedraagt 65
k~/kg,het vochtgehalte bedraaat 0.014.
Bij afkoelen tot 12 'C komt deluchtkonditie in punt F.
De enthalpie bedraagt daar 34 kJ/kg en het vochtgehalte 0,009.
Per kg droge lucht wordt afgestaan 0,014 - 0,009 = 0,005 kg water en
65 - 34 = 31 kJ/kg aan warmte.
Oplossing: Volg de isotherm van 20 "C tot de verzadigde darnplijn (G). Ga van daar-
uit recht naar boven naar de dampdrukschaal (H). De maximale dampdruk
bij 20 "C wordt daar afgelezen en bedraagt 0,233 bar = 23,3 mbar. De
relatieve vochtigheid is nu: f = pdaBm/pdmpCmaxl
= 12 /23,3 = 0, 515
Gegeven: Een verwarmingssysteem warmt per sekonde 1.2 kg lucht met een relatieve
vochtigheid van 0,4 en een temperatuur van 10 "C eerst op tot 17 "C,
waarna door het inblazen van stoom met een enthalpie van 2750 k~/kgde
temperatuur op 18 "C gebracht wordt. In de naverwarmer wordt de lucht
verwarmd tot 27 "C.
Gevraagd: Teken het gehele proces in het Mollier-diagram en bereken de massastroom
bevochtigingsstoom.
Oplossing:
Filters
OPPERVLAKTEFILTERS Het vuil wordt aan de oppervlakte van het filtermateriaal te-
gengehouden. In veel gevallen kunnen deze filters gereinigd
worden.
CENTRIFUGAALFILTERS
en
CENTRIFUGAALREINIGERS De vuilafscheiding berust op de centrifugale werking in een
ronddraaiende trommel. Deze soort reinigers kan altijd
schoongemaakt worden.
38-2 Zuigfilters
fig. 298 Geperforeerd metaalplaat met fig. 299 Lensfilter met vlakke
grof en fijn gaas fil terplaat
38-3 Persfilters - s ,
In fig. 303 is de loop van de olie door het filter te zien. De toevoer is aan de buiten-
zijde van het filterelement, de afvoer is aan de binnenzijde. De binnenpijp, die hier-
bij gebruikt wordt, houdt tevens het filterelement op zijn plaats en dient voor de be-
vestiging van het deksel en de ontluchting.
Van de vele soorten filterelementen noemen we het katoenfilter (fig. 3041, een
dieptefilter, gevouwen doek op gaas en gevouwen geprepareerd papier (beide fig. 3051,
zijnde oppervlaktefilters. Een katoenfilter kan niet schoongemaakt worden. Het kan zo-
wel voor brandstof als voor niet al te vuile smeerolie gebruikt worden. Een gevouwen
filter van doek op gaas kan uitgespoeld worden, maar na verloop van tijd wordt de kwa-
liteit van het filter wel slechter. Een papierfilter is ongeschikt om schoongemaakt te
worden; het vuil verstopt de poriën en kan er niet of nauwelijks uit verwijderd worden.
Ook luchtfilters voor (auto)motoren zijn vaak gevouwen papierfilters.
Vuildeeltjes vanaf 5 micron kunnen kwaad in smeerolie en brandstof. Het beste zou
zijn al deze vuildeeltjes tegen te houden. Dat blijkt niet mogelijk te zijn. Van de
besproken filters wordt opgegeven:
doekfilters houden vuil van 25 p voor de helft tegen
katoenfilters houden vuil van 19 p voor de helft tegen
papierfilters houden vuil van 4 p voor de helft tegen
harspapier houdt vuil van 2 p voor de helft tegen
fig. 303 Binnenwerk filter fig. 304 Katoenfilter
38-4 Centrifugaalfilters
Bij zelfreinigende filters wordt het filterelement draaibaar in het huis bevestigd,
waarbij het bij het ronddraaien langs een afstrijker loopt. Vooral spleetfilters (Auto
Klean) worden hiermee uitgevoerd. Bij deze filters wordt het filterelement gevormd door
dunne plaatjes, die door lange, dunne bouten bijeen worden gehouden en waartussen zeer
dunne afstandsringen de spleten vormen, waar de vloeistof doorheen geleid wordt. Alle
vuil dat groter is dan de spleetwijdte blijft aan de omtrek zitten. Door de handgreep
6611slag te draaien worden alle spleten opengeschraapt. Het vuil verzamelt zich onderin
het filter en kan van tijd tot tijd afgetapt worden.
Daar dit filter tijdens bedrijf gereinigd kan worden,
hoeft het ook in een hoofdsmeerolie- of -brandstoflei-
ding niet dubbel uitgevoerd te worden. Zelfreinigende
spleetfilters worden vaak toegepast als vóórfilters,
die het grove vuil moeten opvangen voordat de vloei-
stof een fijn filter passeert. Het fijne filter kan
zodoende langer mee zonder schoongemaakt te worden.
Dit is gunstig voor de kwaliteit van de doorgelaten
olie, want een gebruikt, gedeeltelijk vervuild filter
filtert beter dan een schoon filter.
koppelbout
schraperpakket
koppelbouten
filterplaten
l l afstandsring filterplaten 1
38-6 Terugspoelfilters
Het voortdurend dichtslaan van de fijne brandstoffilters door de steeds zwaarder wor-
dende zware motorbrandstoffen was de reden dat nu vrijwel elk motorschip, dat zware
olie verstookt, voorzien is van een terugspoelfilter voor de brandstof, voordat deze
naar de hoofdmotor gaat. Ook voor smeerolie worden ze gebruikt. Bol1 & Kirch is het
meest voorkomende merk.
terugspoelfilter
terugspoelleiding
naar sludgetank %, +
fig. 310 Opstelling terugspoeltank
servonlotor
<-y.h ontluchting r
terugspoeien met
4 schone olie lucht uit luchtbufier
terugspoelklep
--:--&::A
naar schoongemaakt filter 'JIJ"'
---e
-
X
"Ju
Tijdens bedrijf stroomt de olie door op één na alle filterelementen. E& element
staat schoon en gevuld met olie klaar als reserve. Zodra het drukverschil over het fil-
ter de ingestelde waarde overschrijdt, treedt de bedieningseenheid in werking. Door
middel van een draaiende schuif, zie fig. 312, worden de twee poorten van het op reser-
ve staande filter weggedraaid, waardoor dat in dienst komt. De schuif stopt als de
poorten voor het volgende filterelement staan. De klepsteel wordt dan omhoog getrokken
waardoor luchtdruk toegelaten wordt in de bovenste poort, die verbinding geeft met de
binnenzijde van de filterkaarsen. De onderste poort geeft via de geopende klep afvoer
naar de terugspoeltank. Als het vuil van de kaarsen geblazen is en er voldoende tijd
verstreken is om alle vuil
naar beneden te laten glij-
den (5 à 1 minuut) gaat de
klepsteel weer naar beneden.
Hierdoor worden de vuilaf-
voer en de luchttoevoer weer
gesloten en komt er een
luchttoevoer tijdens schuifstang/klepsteel kleine opening vrij, die
terugspoelen \ vanaf de toevoerzijde vuile
normale afvoer schone olie olie toelaat in het filter-
lucht en wat olie naar huis. De vlotterkraan ont-
filterpakket tijdens terugspoelen lucht de ruimte, zodat na
enige tijd een schoon, ge-
van fil terpakket vuld filter klaarstaat om in
dienst gesteld te worden.
In de terugspoeltank ver-
zamelt het vuil zich tussen
de schotten; de olie die
meekomt wordt teruggepompt
naar de vuile zware-olie-
f i g . 3 12 Draaiende verdeelschuif tank. Als er een voldoend
dikke laag vuil in zit wordt
deze afgevoerd naar de sludgetank en mogelijk verbrand in een vuilverbrandingsoven (in-
cinerator). De terugspoelolie kan ook in zijn geheel teruggevoerd worden naar de vuile
zware-olietank. De centrifuge kan het samengeklonterde vuil gemakkelijk afscheiden en
zonder olieverlies afvoeren naar de sludgetank. Deze manier geeft wel een geleidelijke
ophoping van vast vuil in de vuile zware-olietank. Een andere oplossing is de terug-
spoeltank leeg te halen met de centrifuge toevoerpomp. Dat is dan wel oppassen, dat de
centrifuge niet teveel vuil ineens krijgt; er moet altijd ook olie meekomen.
Centrifuges kunnen vloeistoffen en vaste stoffen scheiden, als ze onderling een ver-
schil in soortelijke massa (dichtheid) hebben. Ze worden aan boord overal gebruikt waar
grotere hoeveelheden vloeistoffen gereinigd moeten worden, zoals brandstof, smeerolie,
soms ook lenswater; in zuivelfabrieken onder andere voor het afromen van de melk. Even-
als centrifugaalpompen maken zij gebruik van de centrifugale werking op ronddraaiende
vloeistoffen en voorwerpen. Vloeistoffen die in elkaar oplossen of die zich goed mengen
zoals brandstof en smeerolie kunnen door een centrifuge praktisch niet van elkaar ge-
scheiden worden. Centrifuges kunnen wel- of niet-zelflossend zijn.
zijn ook separatoren zonder waterafscheiding; deze worden clarifier genoemd. Voor zware
motorbrandstof werden vroeger vaak een purifier en een clarifier in serie gezet. Clari-
fier worden vaak voor gedoopte smeerolie gebruikt. Daarbij hoeft geen water toegevoerd
te worden.
Bij sommige centrifuges zit er in de trommel een dun roestvrijstalen opvang"blikl',
waarniee het vuil in één keer gemakkelijk uit de trommel gehaald kan worden. Na verloop
van langere tijd worden ook de schotels, waarvan er een hele stapel in de trommel aan-
wezig is, van binnen vuil en moeten dan schoongemaakt worden. Met de aangebouwde galg
kan het hele pakket met verdeeltrechter en al uit de trommel getakeld worden. Dat is
geen luxe, want de onderdelen van een centrifuge zijn erg zwaar.
Om de afscheiding in de separator beter te kunnen begrijpen wordt nu eerst een
waterafscheidende tank behandeld. Als je in de tank van fig. 319 vuile olie met water
gooit, dwarrelt het vuil naar de bodem, zinkt het water en blijft de olie boven drij-
ven. Als er genoeg water in de tank zit kan er aan de linkerzijde geen olie ontwijken.
Door de hydrostatische druk van de olie wordt het water opgestuwd en loopt uiteindelijk
over de linker rand weg. De olie loopt aan de rechterzijde over de rand. Deze tanks
worden op kleine schepen wel gebruikt om lekolie van water te ontdoen.
schone olie
f i g . 3 15 Doorsnede trommel
'blinde" schotel
verdeel-
trechter
hieruit volgt:
h = hoogte water
h = hoogte olie
g = versnelling van de zwaartekracht
In de centrifuge heb je niet met de versnelling van de zwaartekracht te doen, maar met
de middelpuntvliedende versnelling (eigenlijk is het de middelpuntzoekende versnel-
ling).
a = centripetale versnelling
r = afstand tot middellijn
o = hoeksnelheid
n = toerental
39-4 Schilschijven
De olie uit de afvoeropening van bijvoorbeeld fig. 313, 31 4, 31 5 en 317 moet met een
aangehangen pomp naar de bestemming gepompt worden. Door het toepassen van schilschij-
ven wordt gebruik gemaakt van de kinetische energie die de vloeistof in de draaiende
centrifuge heeft. Een schilschijf is een stilstaande waaier, die de draaiende vloeistof
als het ware opschept. Het is een centripetale pomp (fig. 322 en 325). Bij toepassing
van deze schilschijven kan het scheidingsvlak tijdens bedrijf aangepast worden door de
afvoer van de olie meer of minder te knijpen. Bij alle volautomatische centrifuges
worden deze schilschijven of centripetale pompen toegepast.
I I afvoer
Toepassingen:
Bij de gewone zelflossende centrifuge verdwijnt er nogal wat olie in de sludgetank. Dit
wordt voorkomen door gedeeltelijke lossing toe te passen, waarbij het schieten z6 kort
duurt, dat alleen het vuil en een deel van het water worden gelost.
afvoer
schone
olie
soortelijke massa
(dichtheid)
De soortelijke massa van zware motorbrandstoffen wordt steeds hoger en daarom wordt het
steeds moeilijker om er met een centrifuge het water uit af te scheiden. Men heeft wel
geprobeerd de soortelijke massa van het water te verhogen door er zout in op te lossen,
maar dat heeft meer bezwaren dan voordelen. Bij verwarmen blijkt de soortelijke massa
van olie sterker af te nemen dan die van water zie fig. 328. Het is mogelijk om olie met
een soortelijke massa van 101 5 kg/m3 bij de standaardtemperatuur van 15 'C te centrifu-
geren in speciale centrifuges, bij een temperatuur van 98 'C.
DE ALCAP CENTRIFUGE
Zowel Alfa-Lava1 als Westfalia alsmede diverse Japanse fabrikanten hebben nieuwe typen
centrifuges ontwikkeld die de moderne, dat wil zeggen zeer slechte motorbrandstoffen
langere tijd zelfstandig baas kunnen. Als voorbeeld dient de Alfa-Lava1 type FOPX, die
L/^
afvoer
water
-
terug naar r \ olie dringt
sludgeniimte b i n n e n via
korstluitgaatje
De schilkamer raakt snel leeg en langs de buitenomtrek, buiten de toptrechter om, wordt
water uit de waterruimte afgevoerd. Bij iedere waterafvoer gaat er dus eerst een beetje
olie mee, die of in de sludgetank komt of elders opgevangen wordt.
Na een waterafvoer is de schilkamer gevuld met water. Door een klein gaatje in de
topschotel komt'er langzaam olie buiten de trechter, die naar boven kruipt en geleide-
lijk het water in de schilkamer verdringt; het water wordt teruggedrukt naar de water-
ruimte, waar de druk zo hoog is dat het bij 98 O C niet verdampt.
De centrifuge wordt verder automatisch bewaakt op onbalans en het goed verlopen
van het schieten. De hulpbesturing geeft iedere 5 minuten een schot sluitwater, al was
het alleen maar om de verdamping en eventuele lekkage op te vangen. Als een schot ope-
ningswater wordt gegeven is de opening z6 kortstondig, dat i 70 % van de sludgeruimte
gelost wordt.
IPClEPC MARST 1
Het heeft in het verleden vaak zeeman, reder noch visserman wat kunnen schelen dat er
met het lenswater wat olie in zee kwam, als die troep maar van boord was. Door de stij-
gende olieprijzen zijn onder andere vele vissers er toe overgegaan om eens in de vul-
lings te vissen, door namelijk alle weglekkende brandstof op te vangen, in een centri-
fuge te reinigen en in de motor te verstoken. Op een vissersschip en een kleine kust-
vaarder betaalt op deze wijze een brandstofcentrifuge in de eerste jaren zichzelf en in
het tweede jaar de installatiekosten.
Op 2 oktober 1983 is evenwel Bijlage I van W O L '731'78 van kracht geworden, een
internationaal verdrag ter beperking van de olieverontreiniging op zee. Nederland heeft
dit inmiddels in zijn nationale wetgeving opgenomen en paste de Wet Voorkoming Veront-
reiniging door Schepen daarbij aan. Voor wat de strafbaarheidsstelling betreft worden
overtredingen van deze wet beschouwd als economische delikten. Deze materie is zeer
uitgebreid en wordt uitvoerig behandeld in het boek "Schone Vaart", ISBN 90-70348-20-9.
40-2 Lenswaterreiniger
De Inverto lenswaterreiniger van Marshall Orr (GB) voldoet aan alle IMO-eisen en garan-
deert water af te geven (effluent) met een oliegehalte ruim onder de grens van 15 ppm;
bij proeven bleek 3 ppm haalbaar, zelfs bij toevoer van klare olie.
De reiniger moet altijd geheel gevuld zijn met vloeistof. Het lenswater wordt in
de eerste trap gedwongen over een keerschot te stromen, waarbij de eerste globale
scheiding van water en grote bellen olie door de zwaartekracht plaatsvindt. Als het
scheidingsvlak tussen water en olie te laag komt, geeft een sensor dit door aan de au-
tomatiek die de olieafvoer (klep 3) van de Ie trap opent, tot het scheidingsvlak weer
hoog genoeg zit.
De tweede trap bestaat uit twee gelijke helften. Afhankelijk van de stand van de
wisselklep 1 wordt het water aan de linker of aan de rechterzijde toegevoerd. De toe-
voer vindt plaats door kleine openingen, waardoor de watersnelheid vrij hoog is. Beide
compartimenten zijn gevuld met vier lagen poreuze korrels met verschillende afmeting en
verschillende soortelijke massa. Door de snelheid van het binnenstromende water worden
de lagen los en dwarrelen de korrels door het water. Hierbij vindt zowel coalescentie
(verkleving met een poreus oppervlak) als coagulatie (verkleving van oliedeeltjes aan
elkaar) plaats. Zodra aan een korrel zoveel olie zit dat deze kan gaan vloeien, laat de
olie los en gaat als druppel naar boven. Onderweg daarheen komt hij nog verscheidene
andere korrels tegen waarmee hij vervloeit, olie meeneemt en als nog grotere druppel
verder gaat.
In de andere helft van de tweede trap is de stroming neerwaarts gericht. Het reeds
vrij schone water drukt de korrels samen, waardoor het water als het ware gefilterd
wordt en ook de kleinste oliedruppeltjes tegen het oppervlak komen en vervloeien. Het
aan de onderzijde afgevoerde water is praktisch schoon en neemt de laatste olie mee in
de vorm van vrij grote gecoaguleerde druppels. In de derde trap worden deze grotere
druppels door de zwaartekracht afgescheiden. Tussen de scheefstaande platen vindt de
laatste afscheiding plaats, zowel door zwaartekracht als door de oppervlaktespanning,
die de olie tegen de platen trekt.
In elke ruimte waarin zich olie kan verzamelen zit een sensor die de hoogte van
het scheidingsvlak meet en zonodig de afvoer opent, onder gelijktijdig sluiten van de
waterafvoer.
Meegenomen vuildeeltjes zetten zich af boven het pakket in het neergaande deel van
de tweede trap, waardoor verstopping op kan treden. Bij te groot drukverschil gaat Òf
een alarm, waarna de stroming handmatig kan worden omgekeerd, of de automatiek keert
zelf de stroomrichting om. Het meeste vuil stijgt met de olie op en wordt aan de boven-
zijde afgevoerd.
Algemeen: Het filter werkt niet als er oplosmiddelen in het water zitten.
Reinigen van het filter gebeurt door uitspuiten met stoom.
afvoer schoot
water
fig. 333
Voorbeelden
Gegeven: Bij een waterafscheidende tank zit de uitloop voor het water op 80 cm en
de uitloop voor de olie op 90 cm vanaf de bodem.
soortelijke massa water p = 1,025 kg/m3
soortelijke massa (gas)olie p = 820 kg/m3
Gevraagd: Hoe hoog boven de bodem stelt zich het scheidingsvlak tussen water en
olie in?
Op1ossing: h o = ^ + 10cm=\+0,1 m
Gevraagd: Hoeveel keer zo sterk als de zwaartekracht is, ter plaatse van het
scheidingsvlak, de afscheidende werking van deze centrifuge?
Op1ossing: ~-:r
pw ( R ) ~-:r
= po ( R ) R = DS/2 = 0,6/2 = 0,3 m
57. Welke voorschriften ken je over het lozen van olie en oliehoudend lenswater in
zee?
58. Wat wordt bedoeld met 15 ppm olie?
59. Waarom zit er voor een lenswaterreiniger vaak een vrij fijn gaasfilter?
60. Kun je de olie uit een lenswaterreiniger direkt in de motor verstoken? Bedenk de
reden waarom dit wel of niet kan.
61. Beschrijf de werking van de Inverto lenswaterreiniger.
62. Wanneer wordt de stroomrichting in de tweede trap van de Inverto lenswaterreiniger
omgekeerd?
63. Wat verstaat men onder coagulatie en wat onder coalescentie?
64. Het water dat de tweede helft van het tweede deel van de Inverto lenswaterreiniger
verlaat, neemt nog enkele grote druppels olie met zich mee. Worden die wel tegen-
gehouden door de scheve schotten, die misschien wel 1 cm uit elkaar staan? Hoe
gaat dat dan?
65. Als in de machinekamer de bilge schoongemaakt wordt met Vecom of een ander daartoe
geschikt produkt, blijft de op die manier losgewerkte olieaanslag dan in het In-
verto-filter achter?
66. Op welk signaal worden bij de Inverto lenswaterreiniger de olieafvoeropeningen
geopend?
67. Waar blijft vast vuil dat in de Inverto lenswaterreiniger terechtkomt?
OVRRZIC'HT HYDRAULISCHE EN PNEUMATISCHE SYMBOLEN
voedingspunt d l open
reservoir
El=
elektromotor gesloten reservoir buffer, tijd-
(vaak m e t
l e t t e r M erin) t a n k , accurnu
verbrandingsmotor lator
(vaak m e t letter M erin)
filter automatische
afscheider afscheider
warmer \y
kunnen met en zonder
r - - - - - - - - - - --! leidingen getekend worden
l verzorgings- u
J eenheid
volumestroom-
meter
mano-
l l 1 meter l
Transport van l u c h t , olie en elektriciteit
toevoer- , werk-
of retourleiding
kruisende
leidingen,
-x aftakpunt
stuurleiding
lekleiding
buigzame leiding
geen
verbinding
verbinding
snel-
koppeling
+---
tussen
7 elektrische leiding
leidingen
draaibare
verbinding
snel-
koppeling
m e t terugslagklep
elektrisch direkt
taster
kantelrol
elektrisch indirekt
Ventielen e n schuiven
ventiel m e t l doorgang; drukregelkle}
twee s t a n d e n , afgesloten - l doorgang,
aansluitingen in r u s t s t a n d
a a n vierkant geopend
dat ruststand vier p o o r t e n ,
weergeeft twee afge- drukregelklei
s l o t e n , twee - l doorgang,
3/2-ventiel doorverbonden in r u s t s t a n d
vier p o o r t e n , gesloten
ventiel m e t alle m e t e l k a a r
drie standen verbonden ontlastklep
e n vier a a n -
sluitingen
4/3-ventiel
twee p o o r t e n ,
doorgang vrij
~lkr
L __J reduceer-
ventiel
I I ventiel m e t drie poorten, zonder
I t twee s t a n d e n een gesloten, correctie-
I e n aangegeven twee verbonden uitlaat
vijf p o o r t e n ,
twee doorgangen
L- _J
vrij, een p o o r t
afgesloten reduceer-
ventiel m e t
vier p o o r t e n , correctie-
twee doorgangen
l l
Bij de ventielen is de m e t pijlen
vrij
vier p o o r t e n ,
L.+ L__J
?laat
l
Pompen en motoren
hydraulisch pneumatisch hydraulisch pneumatisch
handpomp, motor met
hand- beperkte
compressor zwenkhoek
(draaicilinder)
pomp, com-
\ p r e s s o r voor
motor m e t vast
slagvolume voor
een draai-
richting
oo pomp, com-
p r e s s o r voor
twee p e r s -
richtingen
variabele
pomp, com-
motor m e t vast
slagvolume voor
twee d r a a i -
richtingen
variabele m o t o r
voor e e n
p r e s s o r voor draairichting
e e n richting
variabele m o t o r
twee p e r s - voor twee
richtingen draairichtingen
dubbelwerkende differentiaal-
cilinder cilinder
I enkelwerkende dubbelwerkende
cilinder m e t cilinder, a a n e e n
veer- zijde hydraulisch
terugstelling geremd
dubbelwerkende
cilinder m e t i d e m , maar a a n
doorlopende twee zijden in-
zuigerstang stelbaar geremd