Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 3

Zet de zinnen in het perfectum.

Voorbeeld (slapen) Ik heb vanochtend tot 10 uur geslapen.

1. (krijgen) Voor zijn verjaardag ____heeft__________ hij een nieuwe fiets


_____gekregen_____ .
2. (geven) Wat _______heb________ jij Karin __gegeven____________ ?
3. (doen) We _____hebben_________ donderdagavond alle boodschappen
____gedaan________ .
4. (eten) Ik _______heb______ gisteravond pizza ___gegeten___________ .
5. (zien) ________Hebt_________ u die nieuwe film met Tom
Cruise____gezien_______ ?
6. (kijken) Gisteren______heeft_______ Max vier uur
televisie_____gekeken________ .
7. (spreken) Wanneer ___hebben_________ jullie de directeur
__gesproken____________ ?
8. (drinken) Ik _______heb________ een lekker glaasje wijn
____gedronken___________.
9. (lezen) Jan ________heeft________ de krant al _______gelezen______.
10. (schrijven) Mijn oma______heeft________ me een leuke
brief____geschreven________.

Zet de zinnen in het perfectum.

Voorbeeld (bezoeken) Zondag we mijn ou.

Zondag hebben we mijn opa bezocht.

1. (doen) In augustus Anton eindexamen. // een examen doen – a da un examen

In augustus heeft Anton eindexamen gedaan.

2. (schrijven) Ik mijn vriendin in Argentinië een brief.

Ik heb mijn vriendin in Argentinië een brief geschreven.

3. (eten) u lekker?
Hebt u lekker gegeten?

4. (brengen) Eerst ze haar kinderen naar school.


Eerst heeft ze haar kinderen naar school gebracht.
5. (drinken) je op het feestje bier?
Heb je op het feestje bier gedronken?

6. (slapen) Vannacht ik maar vijf uur.


Vannacht heb maar vijf uur geslapen.
7. (nemen) Bij het eten we een glaasje rode wijn.
Bij het eten hebben we een glaasje rode wijn genomen.
8. (hebben) Ik vroeger veel problemen.
Ik heb vroeger veel problemen gehad. // vroeger = in trecut # tegenwoordig = in prezent
9. (kopen) Waar u dit boek?
Waar hebt u dit boek gekocht?
10. (gaan) We met de auto naar Den Haag.

We zijn met de auto naar Den Haag gegaan.

11. (denken) jullie aan haar verjaardag? // denken AAN


Hebben jullie aan haar verjaardag gedacht?

12. (kijken) Hij zondagavond naar een documentaire.


Hij heeft zondagavond naar een documentaire gekeken.
13. (geven) Mijn broers me voor mijn huwelijk een mooi cadeau.
Mijn broers hebben me voor mijn huwelijk een mooi cadeau een mooi cadeau gegeven.
Huwelijk = marriage/ wedding
14. (lezen) je dat artikel?
Heb je dat artikel gelezen?
15. (komen) Eline en Claire met het vliegtuig naar Nederland.

Eline en Claire zijn met het vliegtuig naar Nederland gekomen.

Zet de vragen in het perfectum.

1. Danst u met uw partner?


Hebt u met uw partner gedanst?

2. Gaat u naar de film?


Bent u naar de film gegaan?

3. Sport u veel?
Hebt u veel gesport? // sporten
Hebt u veel aan sport gedaan? // aan sport doen ( Ik doe elke week aan sport)

4. Wat eet u vanavond?


Wat hebt u vanavond gegeten?

5. Wat drinkt u bij het eten?


Wat hebt u bij het eten gedronken?

6. Speelt u een muziekinstrument?


Hebt u een muziekinstrument gespeeld?
7. Luistert u naar de radio?
Hebt u naar de radio geluisterd?

8. Voetbalt u op zaterdag?
Hebt u op zaterdag gevoetbald?

9. Verliest u weleens een wedstrijd? // weleens = now and then ( ocazional) // de wedstrijd =
competitie // verliezen = to lose // deelnemen aan = a participa la = meedoen aan = a
participa la

Ik heb aan een wedstrijd deelgenomen. ( meegedaan)


Hebt u weleens een wedstrijd verloren?

10. Fietst u naar uw werk?


Bent u naar uw werk gefietst?

You might also like