Professional Documents
Culture Documents
ASRE Paper Waarde Van Locatie en Ruimtelijke Samenhang Tordoir
ASRE Paper Waarde Van Locatie en Ruimtelijke Samenhang Tordoir
ASRE Paper Waarde Van Locatie en Ruimtelijke Samenhang Tordoir
en ruimtelijke samenhang
Beschouwing en ontwikkeling van theorie
Pieter Tordoir
2012 - 14
November 2012
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
Pieter Tordoir
Inhoudsopgave
1 Inleiding 3
3 Organisatorische consequenties 19
Literatuur 25
2
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
1 Inleiding
Never waste a good crisis. Deze gevleugelde uitspraak van Milton Friedman kan de
Nederlandse vastgoedsector ter harte nemen. Markten zijn uit balans. De
kantorenmarkt wordt getroffen door een dubbele storm, een conjunctuurcrisis en
omvangrijke structurele leegstand. Een groot deel van het aanbod zal de vraag nooit
meer volgen. De woningmarkt ligt stil. Afstel van projecten voor nieuwbouw en
herstructureringen is aan de orde van de dag. Grondposities zijn als Grieks
schuldpapier; bij gebrek aan vraag is de marktwaarde moeilijk te bepalen. Door
systemische relaties tussen vastgoedwaarde, de financiële sector,
consumentenbestedingen en de overheidshuishouding voeren de schokgolven van de
vastgoedcrisis ver. Vastgoedbezitters rekenden zich tot voor kort rijk en door
overwaarde van vastgoed gedreven consumentenbestedingen joegen de nationale
conjunctuur tot ver boven het EU-gemiddelde. De versnelling staat nu in z’n achteruit.
Onzekere consumenten en hypotheekverstrekkers gooien de markt op slot en zorgen
ervoor dat Nederland negatief uit de pas loopt in de toch al zwakke West-Europese
economie. Meer dan het geval is in de buurlanden hebben we hier een door feitelijk
speculatieve vastgoedwaardering veroorzaakte crisis. Achter ons ligt een piramidespel
met een omvangrijk deel van het nationale vermogen, dat immers in vastgoed ligt
opgeslagen. Eindelijk is de politiek rijp voor hervormingen, maar het financiële
opschoonproces kan decennia gaan duren.
3
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
4
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
In dit paper wordt klassieke maar nog altijd bruikbare economische en geografische
theorie wordt afgestoft en worden relevante inzichten uit andere disciplines vertaald
naar de ruimtelijke organisatie van vastgoed. Weinig is praktischer dan goede theorie:
inzicht in achterliggende drijvers van gebruiksnut en de waardestromen in het spel
geeft een robuuste basis voor gebiedsgerichte planning en (her)ontwikkeling van
vastgoed. Kennis over oorzaken van mogelijk falen in marktwerking rond vastgoed en
locatiegedrag geeft een robuuste grondslag voor en richting aan overheidsinterventie
en collectieve arrangementen. De paper sluit af met consequenties van de
theoretische inzichten voor ruimtelijke ontwikkelingsarrangementen.
In het hiernavolgende deel wordt een theoretisch kader voor gebruiks- en
welvaartswaarde van vastgoed en gebiedsgerichte vastgoedconfiguraties ontvouwd.
We starten met (neo-)klassieke markttheorie en haar uitwerking op ruimtelijk vlak,
uitmondend in agglomeratietheorie. Markttheorie is met name relevant voor de waarde
van vastgoedlocatie in stadsregionaal verband. Op het stedelijke en regionale
schaalniveau is markttheorie daarom goed bruikbaar, maar op lokaal gebiedsniveau is
dat minder het geval. Samenhang op gebiedsniveau tussen naburige functies en
gebouwen werkt veelal buiten de markt om vanwege het optreden van schaaleffecten
en externe effecten. Na de markttheoretische beschouwing van verbanden op stedelijk
niveau richten we voor wat betreft lokale verbanden ons vizier daarom op
welvaartstheorie en organisatietheorie, die meer zicht geven op schaaleffecten en
externe effecten.
Tot slot komen organisatorische en beleidsmatige consequenties van het theoretisch
kader aan bod. Daarbij gaan we onder meer te rade bij theoretische scholen die zeker
in Nederland nog nauwelijks invloed hebben op de ruimtelijke ontwikkelingspraktijk,
zoals de Public Choice school. Toepassing van de betreffende inzichten kan veel
betekenen voor het wanneer en hoe van financierbare gebiedsontwikkeling en
stedelijke herstructurering.
5
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
6
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
7
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
Gegeven een bepaalde geografische verdeling van de actoren in het spel bepalen die
twee kernvariabelen—de relatieve waarde en relatieve interactiekosten van relaties—in
een simpel ruimtelijk economisch marktmodel de waarde van iedere geografische
positie voor iedere activiteit. Actoren optimaliseren in dit markttheoretisch model hun
geografische positie en uitvalsbasis. Als we het model simpel houden door de
actorgroep te beperken tot spelers met alleen onderlinge relaties en een gedeelde
afhankelijkheid van een gelokaliseerde voorziening krijgen we vanzelf ruimtelijke
samenballing rond een punt: de optimale locatie. Er ontstaat concurrentie om de grond
ter plekke want het lokale grondaanbod kan immers per definitie niet (zomaar) worden
uitgebreid. Die concurrentie vertaalt zich aldus naar een opgaande grondprijsgradiënt
richting centrum van de samenballing, de bid rent curve (Alonso 1964). Bedrijven en
bewoners rangschikken zich langs de grondprijsgradiënt naar gelang de exacte
economische waarde van een standplaats. Die waarde kan worden afgeleid van de
bijdrage van een bedrijfslocatie aan de bedrijfswinst en de bijdrage van een
woonlocatie aan het consumentensurplus. Aldus is het verschijnsel stadsagglomeratie
verklaard, incluis concentrische ringen van netjes uitgesorteerde functies, soorten
bedrijvigheid en sociaaleconomische bewonersklassen vanuit het centrum naar de
stadsrand.
Als we in het agglomeratiemodel de verscheidenheid aan actoren, relaties en
gemeenschappelijke voorzieningen laten toenemen ontstaan meer complexe
geografische patronen. Activiteiten ballen ook dan samen, bijvoorbeeld in een
zakencentrum, maar er ontstaan ook polynucleaire structuren van centra en subcentra,
gespecialiseerde districten binnen steden en gespecialiseerde steden binnen stedelijke
netwerken (Isard 1960; Anas et. al. 1998). Als tevens rekening wordt gehouden met
infrastructuurnetwerken, en dus met ruimtelijke ongelijkheid in bereikbaarheid, gaat het
theoretisch model de complexe praktijk van de moderne netwerkverstedelijking
behoorlijk benaderen.
8
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
niet in mag moet ik voor toegankelijk groen misschien ver weg en telt de
bereikbaarheid naar openbaar groen zwaar: gaat er een trein naar toe en woon ik pal
bij het station?. Uit onderzoek blijkt dat voor omgevingskenmerken vaak ingewikkelde
waarderingspatronen spelen die opvallend sterk zijn terug te voeren op de
bereikbaarheid van gewaardeerde kenmerken vanuit standplaats (Visser & van Dam
2006). Het principe geldt ook op hogere ruimtelijke schaalniveaus. De Amsterdamse
Zuidas is vanuit het Rotterdam Centraal District bijvoorbeeld sneller bereikbaar dan
vanuit Zaanstad. Agglomeratietheorie houdt daar rekening mee en voorspelt voor de
Zuidas aldus meer samenhang met het Rotterdam Central District dan met Zaanstad.
Agglomeratietheorie kan tenslotte maar niet tenminste ook rekenschap geven van
waardering van omgevingskenmerken die in de praktijk nauwelijks worden benut maar
die wel zuivere beschikbaarheidswaarde hebben. Heel wat inwoners van de
Concertgebouwbuurt komen zelden in het Concertgebouw maar betalen wel graag de
extra vastgoedwaarde die de instelling voor de buurt genereert omdat ze er gebruik van
willen kunnen maken. Alleen al de mogelijkheid voor gemakkelijke interactie met
omgevingskenmerken, los van de feitelijke interactie, geeft dus locatiewaarde aan een
standplaats. De ruimtelijke uitkomsten zijn voor het agglomeratiemodel eender:
complexe polynucleaire verstedelijking.
9
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
10
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
11
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
12
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
Met zekere verwijzing naar het bekende bedrijfseconomische diamantmodel van Porter
(1990), dat de concurrentiekracht en waarde van ondernemingen in clusterverband
verklaart, kan een diamantmodel voor de aantrekkingskracht en de gebruikswaarde
van locaties in lokaal verband worden opgesteld (figuur 1). Het hier gepresenteerde
model isoleert externe effecten van lokale samenhang voor standplaats- en
vastgoedwaarde en gaat dus voorbij aan andere waardebronnen, zoals de ligging en
het daarmee gerelateerde marktpotentieel van vastgoed en vastgoedgebruikers in
breder stadsregionaal verband. Over dat laatste is eerder het nodige gezegd. Naast
externe effecten nemen we wel het mechanisme van schaalvoordelen en
ondeelbaarheden mee omdat juist dit mechanisme vooral op lokaal niveau een
krachtige werking kan hebben.
Het is interessant te bezien hoe het model zich gedraagt op hogere schaalniveaus—de
basisprincipes laten zich goed vlechten in hiervoor reeds behandelde theorie—maar
die analyse laten we in het korte bestek van dit paper achterwege.
Het model is in principe simpel (figuur 1).
13
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
Een tweede groep betreft wat we hier als diversiteiteffecten betitelen. Het gaat hierbij
om indirecte, externe effecten van diversiteit, en dus niet om de opgetelde directe
waarde van omgevingskenmerken voor een standplaats zoals die via de werking van
de markt tot stand komt. Indirecte effecten van diversiteit spelen als een bezoeker van
een gebied daar verschillende bestemmingen handig in ruimte en tijd kan combineren,
handiger dan in andere gebieden mogelijk is. Die mogelijkheden geven extra waarde
voor bezoekers, met als gevolg dat het gebied meer bezoekers aantrekt dan zonder die
mogelijkheden het geval zou zijn. Vervolgens kunnen standplaatshouders, lokale
vastgoed eigenaren of huurders, op hun buurt weer profiteren van de extra
bezoekersstroom. Het diversiteit effect is indirect en zuiver extern vanuit het oogpunt
van de standplaatshouders. Men is voor meerwaarde immers van elkaar afhankelijk
zonder daadwerkelijk onderlinge relaties aan te gaan. Men profiteert van elkaar zonder
dat de ene partij in de ander hoeft te investeren. Op dit principe is een goed
functionerend stadscentrum, winkelcentrum of gemengde kantorenlocatie gebaseerd.
Het mechanisme kan worden uitgelokt door slimme configuratie van een gebied,
bijvoorbeeld door logische looproutes vanuit een gemeenschappelijk bronpunt (station,
parkeergarage) naar een gemeenschappelijke bestemming (warenhuis, luchthaven) die
verlokken tot allerlei impulsaankopen. Schiphol verdient langs die weg groot geld.
Optimalisatie van deze externe effecten gaat niet vanzelf en verlangt nauwkeurige
ruimtelijke configuratie: het werk van planologen, ingehuurd door een gebiedsexploitant
die de externe effecten via gedifferentieerde vastgoedhuren internaliseert en ‘casht’.
Een derde groep externe effecten hangt samen met onderlinge concurrentie tussen
naburige activiteiten, standplaatsen en vastgoed. In markttheorie vervult concurrentie
uiteraard een fundamentele rol—zonder dat ontstaat in ieder geval geen
welvaartsoptimum—maar dat wil niet zeggen dat de betreffende concurrenten daar ook
van profiteren. De klant profiteert. In theorie doen ondernemers juist hun best om de
concurrenten de pas af te snijden. Markttheorie houdt echter geen rekening met
pooleffecten, waarbij concurrerende ondernemers (of aanbieders van arbeid,
huisvesting, et cetera) profiteren van de meerwaarde die lokale concurrentie geeft voor
kiezende klanten. De dagmarkt met twee concurrerende visboeren trekt driemaal meer
klanten dan de markt met slechts één visboer. Ook hier geldt dat naburige
(concurrerende) actoren en voorzieningen geen onderlinge interacties onderhouden
maar indirect wel profiteren van elkaars nabijheid. De straatmarkt is een voor de hand
liggend voorbeeld, maar de woonwijk met een grote diversiteit aan woningen waar ik uit
kan kiezen zodat ik niet van buurt hoef te veranderen bij een toekomstige verhuizing,
vertoont een vergelijkbaar mechanisme. Ook voor deze groep effecten is ruimtelijke
configuratie vaak essentieel voor optimalisatie en ook hier kan een gebiedsexploitant
met slimme planning externe baten internaliseren via hogere mogelijke
huuropbrengsten.
14
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
Tenslotte kunnen district effecten optreden, verwijzend naar het Engelse begrip district
dat de grote econoom Alfred Marshall gebruikte om het geografisch effect van spill-
overs van kennis en ideeën tussen ondernemingen te duiden. Marshall zag al in de 19e
eeuw dat naburige ondernemers elkanders innovaties snel overnemen en verklaarde
daarmee ruimtelijke samenballing van gelijksoortige activiteitenclusters met
bovengemiddelde innovatiekracht en concurrentievermogen. Het betreft zuiver externe
effecten; ondernemers betalen er niet voor. Mede door het succes van Silicon Valley
krijgt dergelijke clustervorming een eeuw later massale wetenschappelijke en
beleidsaandacht. Binnen de economische geografie is clustervorming (Marshallian
nodes) reeds decennia een centraal onderzoeksonderwerp (Amin & Thrift 1992). Vele
landen, waaronder Nederland, bedrijven enthousiast economische en ruimtelijke
clusterpolitiek (Tordoir 2005). Met de populaire campusconcepten, zoals de HighTech
Campus, is het principe recentelijk ook door grote ondernemingen en
projectontwikkelaars omarmt—overigens een voorbeeld van trage doorwerking van
theorie in de vastgoedpraktijk.
District effecten spelen niet alleen tussen ondernemingen en betreffen niet alleen spill-
overs van kennis en innovaties. Ze spelen overal waar mensen zich laten inspireren
door of anderszins waarde halen uit activiteiten en kenmerken in de naaste omgeving,
zonder daarvoor te betalen. Denk bijvoorbeeld aan het krachtige belevingseffect van de
massa op een zich daarin bevindend individu. Ook het stadion is een district. Voor
verklaring van de effecten geraken we op het terrein van sociologische en
psychologische theorie. Het belang van het verschijnsel voedt de snelgroeiende
discipline der economische sociologie, die met het begrip mixed embeddedness, het
samenspel van economische en sociale interactie, inmiddels ook in het geografisch
onderzoek doordringt (Granovetter 1985, Beckett 2002).
De bredere benadering van district effecten blijft grotendeels uit het zicht van het
vastgoedonderzoek en de ontwikkelpraktijk, hoewel grootschalige leisure aanbieders
zoals Disney en innovatieve samenwerkingsverbanden als de Amsterdamse ‘9
straatjes’ wel degelijk actief inspelen op deze effecten. District effecten kunnen vanzelf
en organisch ontstaan maar ook een handje worden geholpen. Vaak ontsteken ze
alleen organisch en door zuiver toeval (er wordt immers niet betaald!) maar doven na
verloop van tijd uit omdat waardestromen naar de ontvanger immers niet wordt
teruggeploegd naar investeringen in de bron en in goed geleidende ruimtelijke
omstandigheden. Zoals bij de eerder besproken externe effecten ligt hier een
bestaansreden voor een organiserende partij of samenwerkingsverband. Deze voedt
en internaliseert de meerwaarde van districtsvorming en ploegt deze althans ten dele
terug naar de bron die daarmee op stoom kan blijven.
15
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
Aldus is het effect van de omgeving op de gebruikswaarde van vastgoed een optelsom
van kenmerken en mechanismen die door marktwerking lang niet altijd wordt
geoptimaliseerd. De ruimtelijke configuratie van vastgoed in lokaal clusterverband
speelt een belangrijke rol, naast de waarde die de ligging van standplaatsen geeft in
bovenlokaal (markt-)verband. We kunnen op basis van enerzijds lokale, vooral door
externe effecten gedreven waardebronnen en anderzijds bovenlokale, vooral door
markteffecten gedreven waardebronnen een gestileerde typologie opstellen van
gebiedssituaties of configuraties (figuur 2).
De staalkaart in figuur 2 is theoretisch ingegeven en verlangt validerend onderzoek.
Beschikbaar onderzoek duidt erop dat de gemiddelde woonwijk noch gemiddelde
werklocatie veel lokale samenhang kent (Visser & van Dam 2006; Weterings e.a.
2007). Samenhang in regionaal verband is doorgaans belangrijker, zeker voor
werklocaties. Nog ongepubliceerd onderzoek bij de Amsterdam School of Real Estate
geeft indicaties dat probleemgebieden met stagnerende en teruglopende
vastgoedwaarde merendeels perifeer liggen in stadsregionale netwerken of daily urban
systems. Transitielocaties waar transformatie van oude naar nieuwe functies
plaatsvindt treffen we eerder in regionaal goed ontsloten zones aan. Gentrificerende
locaties met bijzondere lokale kwaliteiten kunnen daarop een uitzondering vormen.
16
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
17
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
maar mogelijk ook met actief beleid worden bestreden, bijvoorbeeld door grotere
menging van de lokale vastgoedvoorraad.
Tenslotte maar niet tenminste kunnen we in theorie verwachten dat verticale en
horizontale bewegingen in figuur 2 onderling samenhangen. Regionale
marktopschaling kan zorgen voor ontrafeling van lokale sociale en economische
verbanden en positieve externe effecten. Het mechanisme is elders theoretisch
uitgewerkt (Tordoir 2001) en wordt hier terzijde gelaten.
18
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
3 Organisatorische consequenties
19
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
In dit paper zijn twee fundamentele redenen voor mogelijk marktfalen in geval van
ruimtelijke ontwikkeling en functionele vastgoedwaarde en locatiewaarde besproken:
enerzijds toenemende schaaleffecten en ondeelbaarheden en anderzijds externe
effecten. Feitelijk komen deze twee redenen in veel opzichten overeen met de twee
redenen die in de economische theorie (Samuelson, 1954) en in het bijzonder binnen
de Public Choice school (Buchanan, 1965) worden gegeven voor collectieve actie en
interventie. Interventie en organisatie zijn in theorie nodig als:
het gebruik van een goed of dienst niet kan worden uitgesloten (non-
excludable goods). Ofwel: het goed of de dienst heeft geen prijs of is
onbeprijsbaar.
Kort gesteld vormen goederen en diensten die zowel niet-rivaliserend als niet-
uitsluitbaar zijn zuivere collectieve goederen; markten werken dan in geen enkel geval.
Goederen die wel rivaliserend zijn maar waarvan het gebruik niet kan worden
uitgesloten kennen we als common stock goods. Bij deze categorie speelt snel de
eerder in dit paper reeds besproken tragedy of the commons. Een voorbeeld is de zee
die wordt leeggevist. Ook dan faalt de markt en is collectieve interventie nodig.
Goederen die wel van niet-betalende gebruikers kunnen worden uitgesloten maar die
niet-rivaliserend werken kennen we als clubgoederen, zoals het zwembad. Het
zwembad kan door meerdere mensen tegelijkertijd worden gebruikt. Door de toegang
met een hoger prijskaartje of duurder lidmaatschap te beperken kan overmatig gebruik,
waarbij zwemmers moeten vechten om ruimte en het gebruik dus rivaliserend wordt,
worden vermeden. Clubgoederen zijn de lieveling van de public choice school. Die
economische stroming stelt dat twee grote nadelen van zuiver collectief
20
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
georganiseerde goederen en diensten, het gebrek aan concurrentie en het gevaar van
overmatig gebruik—denk aan het overvolle en vertrapte stadspark—kunnen worden
overwonnen door ze niet door één partij (een centrale overheid) maar door
verschillende partijen (concurrerende clubs, zoals concurrerende gemeenten) te laten
voortbrengen. Consumenten kunnen aldus kiezen, niettegenstaande het niet-
rivaliserende en dus publieke karakter: vandaar public choice.
Chris Webster, eminent theoreticus op het gebied van ruimtelijke planning, heeft deze
fundamentele principes vertaald naar de organisatie van ruimtelijke voorzieningen,
zoals stadsparken (Webster, 2007). Hij volgt daarbij het advies van de public choice
school: zorg voor collectief georganiseerd aanbod als de markt faalt, maar voorkom
mogelijk overmatig gebruik door waar mogelijk het aanbod te organiseren in
clubverband.
We lopen, refererend aan het bovenstaande model, hierna verschillende situaties ten
aanzien van vastgoedcomplexen en gebiedsontwikkeling langs.
Toenemende schaalvoordelen
21
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
Externe effecten
Externe effecten, die we in het voorgaande deel naar drie positieve vormen en twee
negatieve vormen hebben onderscheiden, verlangen voor optimalisatie interventie en
organisatie. Lasthebbers en baathebbers van externe effecten zouden in theorie ook
direct met elkaar kunnen onderhandelen teneinde tot een (Pareto-)optimale situatie te
komen, maar dat lukt alleen onder stringente voorwaarden (Coase, 1960). Een volledig
vrije grond- en vastgoedmarkt faalt in ieder geval notoir als er sprake is van externe
effecten, want de toevoeging of aanpassing aan de marge (stuksgewijze toevoegingen)
die eigen is aan marktwerking zorgt voor waardeverandering van de reeds bestaande
voorraad ter plaatse. Doorgaande nieuwbouw haalt bijvoorbeeld het vrije uitzicht van
bestaande woningen weg. Die verandering van de waarde van de reeds bestaande
bouw is niet verdisconteerd in de prijs van de toevoeging en wordt dus niet
gecompenseerd. Als de buurman een disco recht voor mijn slaapkamer bouwt en alle
parkeerplekken op straat gebruikt voor zijn bezoekers heb ik pech tenzij ik rechten
terzake kan uitoefenen. Hoe verkrijg ik die?
22
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
Publiekrechtelijke interventie is in ieder geval noodzakelijk als een negatieve bron niet
of slechts met hoge maatschappelijke kosten kan worden ontweken in ruimte en tijd
(zoals een onvermijdelijke file) en het effect zich over grote afstanden doet gelden
(zoals bij vervuilers van rivieren). Als het effect wel tot het lokale gebiedsverband kan
worden beperkt komen andere organisatorische oplossingen in zicht. Allereerst zijn dat
de mogelijkheden die ook hierboven onder de kop ‘toenemende schaalvoordelen’ zijn
genoemd. Een partij kan alle activiteiten met hun onderlinge externe effecten in een
gebied overnemen en financieel consolideren, zoals het eerder genoemde
Disneyworld. Daarmee worden de externe effecten financieel geïnternaliseerd. Vaak is
volledige consolidatie onnodig en zal alleen al bezit en verhuur van het vastgoed, en
eventueel zelfs alleen bezit en pacht van grond, voldoende zijn om mogelijke negatieve
externe effecten in het gebied te minimaliseren en positieve effecten te optimaliseren.
Zelfs dat bezit hoeft niet absoluut te zijn: zo streeft gemeente Rotterdam voor het ‘Hart
van Zuid’, het centrumgebied van Rotterdam-Zuid, naar een tijdelijke
concessieverlening aan een marktpartij die het gebied een nieuwe impuls kan geven
met ontwikkeling en vooral ook beheer (lees: beheersing van externe effecten!). Ook
kunnen partijen in het gebied een gemeenschappelijke club vormen waarbinnen
externe effecten met onderlinge afspraken worden beheerst. Als de betreffende
gebiedsgerichte organisaties als geheel concurreren met vergelijkbare gebieden elders,
zoals winkelcentra onderling concurreren, is er extra stimulans om zaken zo effectief en
efficiënt mogelijk te organiseren: het adagium van de public choice school (Webster,
2007).
23
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
Tot slot
24
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
Literatuur
Alonso, W. (1964) Location and Land Use, Cambridge (MA): Harvard University Press
Amin, A. & N. Thrift (1992) ‘Neo-Marshallian Nodes in Global Networks’,
International Journal of Urban and Regional Research 16: 571-587
Anas, A., R. Arnott & K. A. Small (1998) ‘Urban Spatial Structure’, Journal of Economic
Literature, 36: 1426-1464
Arthur, W.B. (1988), ‘Urban systems and historical path dependence’, in W.B. Arthur
(ed.) Increasing Returns and Path Dependency in the Economy. Michigan: Michigan
Press
Atzema, O., J.G.Lambooy, T. Van Rietbergen & E. Wever (2002) Ruimtelijk
economische dynamiek. Bussum: Couthino
Beckert, J. (2002) Beyond the Market. The Social Foundations of Economic Efficiency.
Princeton: Princeton University Press
Baumol, W (1984) Productivity and the Services Sector. Philadephia: Discussion Paper
Series 1, University of Pennsylvania
Brenner, N. & N. Theodore (2003) Spaces of Neoliberalism: Urban Restructuring in
North America and Western Europe. New York: Wiley-Blackwell
Buchanan, J.M. (1965), ‘An Economic Theory of Clubs’, Economica 32(125):1-14
Christaller, W. (1933) Die Zentralen Orte in Suddeutschland. Jena: Gustav Fisher
Coase, R.W. (1960) ‘The Problem of Social Cost’, Journal of Law and Economics 3:
1-44
DiPasquale, D. & W.C. Wheaton (1996) Urban Economics and Real Estate Markets.
Londen: Prentice-Hall
Evans, A.W. (2004) Economics and Land Use Planning. Oxford: Blackwell
Glaeser, E., H. Kallal, J. Scheinkman & A Shleifer (1992) ‘Growth in Cities’, Journal of
Political Economy 100: 1126-1152
Granovetter. M (1985) ‘Economic Action and Social Structure: the Problem of
Embeddedness’, American Journal of Sociology 83(6): 1420-1443
Hall, P. (1980) Great Planning Disasters. Berkely (Cal): University of California Press
Henderson, J. V. & A.Mitra (1996) ‘The New Urban Landscape: Developers and Edge
Cities’, Regional Science and Urban Economics, 26(6) 613-643
Isard, W. (1960) Methods of Regional Analysis: an introduction to regional science.
New York: Wiley
Krugman, P. (1991) ‘Increasing returns and economic geography’, Journal of Political
Economy, 99: 483-499
Krugman, P. (1998) ‘Space: the final frontier’, Journal of Economic Perspectives, 12:
161-174
Perroux, F (1941) Cours d’economie politique. Parijs: F. Loviton
Porter, M. (1990) The Competitive Advantage of Nations. New York: The Free Press
Roback, J. (1982) ‘Wages, rents and the quality of life’. Journal of Political Economy,
90: 1257-1278
25
Waarde van locatie en ruimtelijke samenhang
26
De activiteiten van de Amsterdam School of Real Estate zijn mede
mogelijk dankzij de financiële steun van de Stichting voor
Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek in de Vastgoedkunde
(SWOOV)
november 2012