Professional Documents
Culture Documents
Nederlands in Gang - Antwoorden Bij de Online Opdrachten
Nederlands in Gang - Antwoorden Bij de Online Opdrachten
Berna de Boer
Margaret van der Kamp
Birgit Lijmbach
bussum 2017
Woordenlijst Nederlands in gang
Uitgeverij Coutinho
Postbus 333
1400 AH Bussum
info@coutinho.nl
www.coutinho.nl
2 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 4
Hoofdstuk 2 6
Hoofdstuk 3 8
Hoofdstuk 4 10
Hoofdstuk 5 12
Hoofdstuk 6 15
Hoofdstuk 7 17
Hoofdstuk 8 20
Hoofdstuk 9 22
Hoofdstuk 10 25
Hoofdstuk 11 28
Hoofdstuk 12 30
Hoofdstuk 13 32
Hoofdstuk 14 34
Hoofdstuk 15 36
Hoofdstuk 16 38
Hoofdstuk 17 40
Hoofdstuk 18 41
Extra materiaal 43
3 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 1
1.2 Woordenlijst
1 Ik ben Marc en ik kom uit Duitsland.
2 Wat is jouw achternaam, Silke?
3 Woont u ook hier, mevrouw?
4 We luisteren naar de docent.
5 We beginnen met tekst 1.
6 Waar kom jij vandaan, Tim?
Werkwoord hebben
1 Karolina heeft een boek..
2 Ik heb twee dagen les.
3 Wij hebben een boek.
4 Jullie hebben nu pauze.
5 Heb jij het adres van Tim?
Werkwoord zijn
1 Rita is de docent van Tim en George.
2 Wat is jouw adres?
3 Wie ben jij?
4 Dag, ik ben Pauline.
5 Karin en Paul zijn docenten.
Werkwoorden
1 We beginnen met de cursus.
2 Kom jij uit China?
3 Jullie wonen nu in Nederland.
4 Ik heet Angela. En jij?
5 Edit luistert naar het lied.
6 We stoppen even. Het is pauze.
7 Karin spelt het adres.
4 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
1.5 Telwoorden
1 een
6 zes
13 dertien
14 veertien
17 zeventien
30 dertig
40 veertig
50 vijftig
80 tachtig
100 honderd
5 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 2
2.2 Woordenlijst
1 We weten zijn adres en achternaam.
2 Ik woon 5 jaar in Nederland. Dat is al lang.
3 Heb je een andere bril?
4 Welke datum is het eigenlijk?
5 Vandaag is het zondag, morgen is het maandag.
6 Hebben we morgen weer les van u?
7 Zij woont pas een week in Utrecht.
8 Hoe oud is jouw broer?
9 Wil je nog een kopje koffie?
2.7 Vraagwoordvragen
Reactie 1
Waar komt Yvonne vandaan? Uit Enschede.
Woon je ook in Den Haag? Ja, in de Langestraat.
Waar is Beata? Ze zit in de kantine.
Heb jij een zus? Ja, ze heet Annika.
Waar woont Renate? In Utrecht.
Reactie 2
Woon je al lang in Nederland? Nee, twee weken.
Krijg je nog bezoek? Ja, mijn broer en zijn vriendin.
Wanneer begint de cursus? In september.
Waar woont Krista? In Rotterdam.
Wat doen ze daar? Ze drinken koffie.
Verdieping
Werkwoord
1 Welke dag is het vandaag?
2 Morgen ben ik jarig.
3 Komen je ouders op bezoek?
6 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Werkwoorden
1 Esther en Zayneb zitten in de kantine.
2 Melanie krijgt een kopje koffie van Claire.
3 Karim kijkt naar de foto’s van zijn zus.
4 Wat doe jij op dit moment?
5 Weten jullie hoe laat het is?
6 Ik vertel over de kinderen van mijn broer.
7 Waar wil Jonathan wonen?
8 Welke tekst moeten we lezen?
7 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 3
3.1 Dialoog
Reactie
Mogen we bestellen? Ja, zegt u het maar.
Wat wil je drinken? Een cola, alsjeblieft.
Welke wijn wil je? Doe de Spaanse maar.
Gefeliciteerd! Dank je.
Dag, ik ben Dennis. Prettig met je kennis te maken.
Hoe kennen jullie elkaar? Van de cursus.
Werkwoorden
1 Ober, mogen we betalen? Ja, hoor, het is € 10,-.
2 Erik trakteert, hij is vandaag jarig.
3 We drinken een pilsje na de Nederlandse les.
4 Morgen vier ik mijn verjaardag.
5 Ober, we willen graag bestellen. Mogen wij een rode wijn en een pilsje?
6 Hoe ken je Silke?
7 Zal ik de ober roepen?
3.2 Woordenlijst
1 Ik kom morgen op bezoek.
2 Hé, hallo! Wie roept hij?
3 Waar kan ik koffie bestellen?
4 Ober, ik wil alles betalen.
5 Wat willen jullie? Ik neem, bestel een pilsje.
6 Ken jij de seizoenen?
7 De docent geeft een boek aan Ning en Susy.
8 Jullie beginnen om 9.00 uur.
9 De docent vertelt alles.
10 Jullie krijgen over een kwartier pauze.
3.6 Artikel
het glas
het idee
de koffie
het café
de plaats
het kopje
de winter
de zus
het bezoek
het type
de vakantie
8 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
de familie
het werk
de pauze
de bladzijde
het nummer
de ober
de naam
het nummer
3.8 Rangtelwoorden
1 Dit is mijn 1e (eerste) cursus.
2 Dit is het 3e (derde) hoofdstuk.
3 Ik kom de 20e (twintigste) op bezoek.
4 De cursus begint de 8e (achtste).
5 November is de 11e (elfde) maand.
6 Dit is het 2e (tweede) rondje.
Verdieping
1 Neem jij koffie of cola?
2 Zal ik de ober roepen?
3 Hij bestelt nog een keer.
4 Zij kent Ning van de cursus.
5 Ik vier mijn verjaardag in het café.
6 Heb jij een broer?
7 Ik ben vandaag jarig.
8 Jullie lezen de tekst.
9 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 4
4.1 Dialoog
Hé Marijke, hoe is het? Hé hallo Joop, dat is lang geleden.
Hoe gaat het met jou? Heel goed. Ik ga maandag naar Indonesië.
Voor je werk? Nee, op vakantie.
Leuk! Met wie ga je naar Indonesië? Met Annette, een collega van mij.
O ja. Nou, prettige vakantie en tot ziens! Dank je. Doe je de groeten aan Harald?
Ja, doe ik. Tot gauw! Dag!
4.2 Woordenlijst
Vocabulaire 1
1 Heb je zin om met ons te eten?
2 Hoe gaat het met Christine en Andreas?
3 Zondag heb ik al een afspraak, maar maandag kan ik wel.
4 En dinsdag? Nee, dan kan ik niet.
5 Wij gaan naar de markt. Ga je mee?
Vocabulaire 2
1 Hoi Hans. Hoe is het met jou? Dat is lang geleden.
2 Ik doe een cursus Nederlands. Dat is heel belangrijk.
3 Ze gaat met een paar cursisten naar het café.
4 Ik drink veel koffie.
5 Willen jullie iets drinken?
6 Ik vier mijn verjaardag thuis.
7 Doeg. Tot gauw.
8 Jullie hebben volgende week vakantie.
9 Zal ik mijn telefoonnummer direct geven?
10 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Verdieping
1 Hans gaat een paar dagen op vakantie.
2 We kijken naar een film over Amsterdam.
3 Ik maak spaghetti voor mijn vrienden.
4 Hoelang blijven jullie in Amerika?
5 Kun je een afspraak maken?
6 Hij schrijft het adres in zijn agenda.
7 Ik vind het een goed plan.
11 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 5
5.1 Dialoog
1 Heb je er dertig cent bij? Nee, sorry.
2 Zullen we vandaag stamppot eten? Dat is een goed idee.
3 Wie is er aan de beurt? Ik.
4 Dat was het? Nee, ik wil ook nog paprika’s.
5 Wat zullen we eten? Zal ik spaghetti maken?
5.2 Woordenlijst
1 Ik moet nog gauw even boodschappen doen.
2 Wie kan ik helpen? Wie is er aan de beurt?
3 In Nederland heb je altijd vier seizoenen.
4 Natuurlijk ben je welkom op mijn verjaardag.
5 Wat is typisch Nederlands op een verjaardag?
6 Zijn groentes en fruit in Nederland goedkoop?
7 Mijn broer komt om ongeveer 14.00 uur.
8 Eet je genoeg groente en fruit?
9 We gaan vaak naar de markt.
10 Aardbeien zijn in de winter wel duur.
5.4 Pluralis
Pluralis 1
1 boeken
2 foto's
3 vakanties
4 maanden
5 tomaten
6 problemen
7 films
8 namen
9 pauzes
10 teksten
12 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Pluralis 2
1 landen
2 bakjes
3 brillen
4 straten
5 zussen
6 kopjes
7 gezinnen
8 lessen
9 plaatsen
10 personen
5.5 Adjectief
Adjectief 1
1 Ilse heeft een blonde zus
2 We hebben een lang weekend.
3 Een fijne dag verder!
4 Prettige vakantie!
5 Het kleine broertje van Anika heet Jochem.
6 We hebben nu een korte pauze.
7 Het is een slecht jaar voor de tomaten.
8 Het is uitstekend weer in Venetië!
9 Is dat een mooi boek?
10 Ben ik bij het goede adres?
Adjectief 2
1 Daar is een vrije plaats.
2 Margot is een jonge moeder.
3 Het is een korte film.
4 Hij heeft een donkere bril.
5 Drinkt hij Franse wijn?
6 Dat is een prachtig boek!
7 Waar is de Spaanse tekst?
8 Ik neem dat goedkope gerecht.
9 Ik koop de rode kopjes voor Sylvia.
10 Dat is een fantastisch idee van Robin en David!
5.8 Imperatief
1 Kook eerst de aardappelen.
2 Luister goed naar de tekst.
3 Zegt u het maar.
4 Schrijf je naam in je boek.
5 Neem maar een kopje koffie.
6 Gaat u hier maar zitten.
13 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Verdieping
1 donker
2 kort
3 groot
4 goed
5 oud
6 duur
14 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 6
6.1 Dialoog
Vocabulaire
1 Goedenavond, hebt u nog een tafel voor twee personen?
2 Heb je dorst?
3 Mag ik twee bier?
4 Wat neem jij als voorgerecht?
5 Soep eet je met een lepel.
6 Een salade eet je met mes en vork.
7 Vind je de paella lekker?
8 Hoe is jouw salade? Lekker?
9 Ik wil alleen ijs, dus zonder slagroom.
10 Hier is 50 euro, laat de rest maar zitten.
Reacties
1 Nee, vier personen.
2 Ik neem een hoofdgerecht.
3 Ja, lekker.
4 Heerlijk.
5 Ja, natuurlijk.
6 Ik wil graag ijs met chocolade.
7 Ik zal hem even halen.
6.2 Woordenlijst
1 Ik wil alleen een salade eten.
2 Hebt u misschien 30 cent erbij?
3 Ik vind het voorgerecht een beetje duur.
4 Kun je stamppot maken? Is dat moeilijk?
5 Wat is dat voor gerecht? Het is een soort salade.
6 Ik vind de vis erg lekker. Heerlijk!
7 Eet je vlees? Je eet toch altijd vegetarisch?
8 Wil je nog vis op de markt halen?
9 Ik eet de stamppot andijvie liever zonder spekjes.
15 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Modale werkwoorden 2
1 Zullen we even pauze nemen?
2 U moet met tekst 1 beginnen.
3 Ik kan je niet zo veel vertellen.
4 Ik wil hier even een foto maken.
5 Wij willen graag kennismaken met je ouders.
6 Zal ik dit rondje betalen?
7 Kun jij morgen lesgeven?
8 Jullie mogen hier zitten.
9 Zijn kinderen kunnen ook Spaans spreken.
10 Zullen we de ober roepen?
Verdieping
1 Jasper en Christine kiezen de biefstuk met frietjes en de salade.
2 De ober haalt een lepel.
3 Houden jullie van stamppot andijvie?
4 Jasper proeft de salade.
5 ‘De rekening is € 65,-.’ ‘Alstublieft, € 70,-. Laat u de rest maar zitten.’
6 Je kan / kunt in de kantine koffiedrinken.
7 Wil je ook spekjes bij de stamppot?
8 Mevrouw, mag ik iets vragen?
9 De studenten moeten vaak naar de dialogen luisteren.
10 Zal ik koffie halen?
16 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 7
7.1 Dialoog
1 Ja graag, ik zoek een spijkerbroek.
2 Normaal heb ik maat 38.
3 Oké, ik pas ze allebei even.
4 Het gaat wel.
5 Deze broek zit het best.
6 Ik zal even kijken.
7.2 Woordenlijst
Vocabulaire 1
1 Hij draagt een bruine trui, een blauwe broek en zwarte schoenen.
2 Het model van deze jas is leuk, maar ik vind hem te lang.
3 Twee paprika’s alstublieft. Welke kleur? Een rode en een gele.
4 Op de bon staan de prijs en de datum.
5 Zullen we ruilen? Ik neem jouw soep, jij neemt mijn salade.
6 Ik moet even geld halen, want je kunt hier niet pinnen.
7 Hij moet voor 1 september beslissen welke studie hij gaat doen.
8 Wilt u de T-shirts nog passen?
9 Ik wil graag de mosterdsoep proberen.
Vocabulaire 2
1 We hebben studenten uit allerlei landen: Duitsland, Syrië, China.
2 Kan ik hier ergens knoflook kopen?
3 Mijn vriendin draagt het liefst een spijkerbroek, maar soms draagt ze een rok of een
jurk.
4 In welke zaak koop jij normaal je kleding?
5 Jullie zijn heel verschillende types. Jullie zijn heel anders.
6 Wij wonen allebei in Enschede.
7 U kunt het toetje eventueel later bestellen.
8 Ik zoek een winterjas. Het is zo koud in Nederland.
9 De prijzen in deze winkel zijn altijd laag. Het is hier goedkoop.
10 Hebt u ook lichtblauwe overhemden?
7.3 Kleuren
1 De kleur van Nederland en sinaasappels is oranje.
2 Aubergines zijn paars.
3 Bananen en citroenen zijn geel.
4 Kiwi’s en broccoli zijn groen.
5 Aardbeien zijn rood.
6 Bessen zijn rood of blauw / zwart, of zwart / blauw).
7 Knoflook is wit.
8 Een kokosnoot is wit vanbinnen, maar de buitenkant is bruin.
17 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Comparatief en superlatief 2
1 De les van maandag is korter dan normaal.
2 Boeken zijn niet zo goedkoop in Nederland.
3 Ik vind biefstuk niet lekker. Mag ik spaghetti?
4 Wat vind jij de mooiste stad van Nederland?
5 Ik betaal! Ik heb meer geld dan jij!
6 Gaby woont hier het kortst van ons. Pas sinds gisteren!
7 Ik eet liever thuis dan in de kantine.
8 Mariëtte vindt Nederlands moeilijker dan Frans.
9 De meeste studenten hier spreken ook Engels.
10 Hij eet net zo veel als zijn vriendin.
18 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Verdieping
Reacties
1 Kan ik u helpen?
2 Wilt u een hoog of een laag model hebben?
3 Ik wil even kijken.
4 Wilt u hem passen?
5 Moet u een grotere maat hebben?
6 Ik zal even kijken.
7 Die maat kan ik dan bestellen.
8 Hoe wilt u betalen?
Werkwoorden
1 Waar koop jij groente? Op de markt?
2 Kunt u even helpen?
3 Sandra zoekt een roze trui.
4 U kunt deze broeken in de paskamer proberen.
5 Waarom past hij die T-shirts niet?
6 Mijn boek ligt in de kantine.
7 Cecilia en Irina kunnen altijd moeilijk beslissen.
8 Kunnen we hier ook pinnen?
9 De spijkerbroek staat je heel goed.
10 Binnen 14 dagen kan Peter de broek ruilen.
19 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 8
8.1 Dialoog
Reacties
1 Ik wil graag een appartement.
2 Heeft het wel een balkon?
3 Dat is niet zo groot.
4 Nee, die is duurder.
5 Nee, we hoeven geen bad.
Woordvolgorde
1 Dit huis heeft geen bad.
2 Vandaag kan ik u niet bellen.
3 Ik zal u verschillende mogelijkheden laten zien.
4 Dat gebruiken we ook niet.
5 Mag ik dit met mijn vriend overleggen? / Mag ik dit overleggen met mijn vriend?
6 Sorry, u kunt hier niet pinnen.
7 Ik wil die broek niet in die kleur hebben.
8 Wilt u misschien ook een voorgerecht?
9 Hoeveel andijvie heb ik nodig voor vier personen / voor vier personen nodig?
10 Morgen kan ik niet komen.
8.2 Woordenlijst
1 Een gemeubileerde woning is ook nog een mogelijkheid.
2 Is die kledingzaak ver / dichtbij of dichtbij / ver?
3 Ik wil graag een eenvoudige kamer. Luxe hoef ik niet.
4 Dit appartement vind ik te klein. Hebt u ook een wat groter appartement?
5 Wat een mooie, ruime kamer!
6 Dit huis heeft een tuin op het zuiden. Dat is een groot voordeel.
7 Het is een leuke buurt met veel studenten.
8 Hoe laat is de kledingzaak op maandag open?
9 ‘Hebt u ook T-shirts in het bruin?’ ‘Sorry, ik heb niets in het bruin.’
10 Mag ik je boek even gebruiken?
8.6 Negatie
1 Nee, ik heb geen balkon.
2 Nee, wij hebben geen Spaanse wijn.
3 Nee, dat hoef je nu niet te bestellen.
4 Nee, ik hoef geen nieuwe broek.
5 Nee, zij komen niet.
6 Nee, ik ken Martina niet.
7 Nee, ik heb het niet nodig.
8 Nee, deze kamer is niet te huur.
9 Nee, hij komt niet uit Enschede.
20 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
8.7 Preposities
1 Ik ga in het weekend graag naar mijn ouders.
2 Hij gaat altijd om half elf naar bed.
3 We hebben geen les op zaterdag en zondag.
4 Heeft ze iets gezegd tegen jou over onze afspraak?
5 Komt jouw vriend ook uit Bremen?
6 Ik wil graag kennismaken met jouw vriend.
7 Het is een film over een wedstrijd.
8 Mijn broer is geboren in 1985.
9 Wat vind je van dit café?
10 Gaan jullie deze zomer nog op vakantie?
Verdieping
Tegenstelling
1 Wil je iets drinken? Nee dank je, ik hoef niets.
2 De courgettes zijn duur vandaag, maar de andijvie is goedkoop.
3 Heeft ze lang haar? Nee, ze heeft kort haar.
4 Maurits eet veel, maar Gabrielle eet weinig.
5 We doen nu tekst 4 en tekst 5 doen we later.
6 Een heel bakje champignons is te veel voor mij. Kan ik een half bakje krijgen?
7 Dit T-shirt is al oud, maar mijn broek is nieuw.
8 Ik ga vaak naar de film en soms naar een restaurant.
9 Ik vind ijs lekker, maar cappuccino-ijs vind ik vies.
10 De keuken is donker, maar de woonkamer is licht.
Werkwoorden
1 Ik ga volgend jaar met mijn vriendin samenwonen.
2 Zie je je broer vaak?
3 De makelaar laat de woningen op de computer zien.
4 Ik hoef geen koffie, bedankt.
5 Gebruik je de website niet?
6 Huren jullie een gemeubileerd huis?
7 Hij verhuurt appartementen in het centrum van de stad.
8 Ik wil graag met mijn man overleggen.
9 Elizabeth belt je morgen.
10 We wonen op de derde verdieping.
21 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 9
9.1 Dialoog
Reactie
1 Ik geef u een zalf mee.
2 Sinds wanneer hebt u ze?
3 Ik geef u een recept voor de apotheek.
4 Voor morgenochtend of morgenmiddag?
5 Hebt u nog andere klachten?
6 Hebt u ook pijn in uw rug?
Reacties 1
Ik heb allemaal bultjes op mijn armen.
Doen ze pijn?
Nee, maar ze jeuken verschrikkelijk.
Ik geef u een zalf mee.
Reacties 2
Wat is er aan de hand?
Ik ben ziek.
Hebt u koorts?
Ja, een beetje.
Eet en drinkt u wel?
Nee, alles doet zeer.
Reacties 3
Wat zijn de klachten?
Ik heb last van mijn buik.
Hoelang hebt u dat al?
Sinds gisteren.
Hebt u eergisteren iets bijzonders gegeten?
Ik weet het niet.
9.2 Woordenlijst
1 Ik heb last van mijn rug zoals u kunt zien.
2 De hoofdpijn is verschrikkelijk. Ik kan niet slapen.
3 Overdag heb ik geen koorts.
4 Ik ben naar de makelaar geweest. Daarna ben ik naar huis gegaan.
5 Dit is een mooi appartement, heel bijzonder.
6 Mijn kamer is te klein. Hij is te vol.
7 Vorige week heb ik een nieuwe broek gekocht.
8 De afgelopen dagen heb ik haar niet gezien.
9.4 Lichaamsdelen
22 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
9.6 Dagdelen
1 We hebben elke ochtend les. We hebben ’s ochtends les.
2 Gisteravond is het laat geworden.
3 Ik heb morgenmiddag een afspraak bij de dokter.
4 ’s Nachts slaap ik slecht.
5 Gistermorgen is de cursus begonnen.
9.7 Perfectum
Regelmatige werkwoorden 1
1 Waar hebben jullie het langst gewoond?
2 Ik heb een nieuwe woning gehuurd.
3 Heb je de spijkerbroek nog geruild?
4 Hoeveel heeft die broek gekost?
5 Hoe vaak heb je het geprobeerd?
6 Zij heeft nog nooit stamppot andijvie geproefd.
7 We zijn om 13.00 uur met de les gestopt.
8 Is jouw film in Venetië gelukt?
9 Heb je nog met je zus gebeld?
10 Ze hebben in het weekend in de tuin gespeeld.
Regelmatige werkwoorden 2
1 Heb je beide T-shirts gepast?
2 Je hebt mijn naam niet goed gespeld.
3 Wat heeft de dokter gecontroleerd?
4 Hij heeft heerlijke spaghetti gemaakt.
5 Ik heb 70 euro gepind.
6 Wat hebben jullie op de markt gehaald?
7 Heeft hij op zijn verjaardag ook getrakteerd?
8 Het heeft gisteren de hele dag geregend.
9 Ik heb lang aan de opdrachten gewerkt.
Onregelmatige werkwoorden
1 Wanneer ben je met de cursus begonnen?
2 Is zij bij jou op bezoek geweest?
3 Aan wie heb je je adres gegeven?
4 Wanneer heeft hij dat gedaan?
5 Heb je een nieuwe broek gekocht?
6 We hebben het aan onze docent gevraagd.
7 Hebben jullie het begrepen?
8 Ik heb gisteren de hele dag hoofdpijn gehad.
23 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Verdieping
1 Ik heb tot 19.00 uur gewerkt.
2 Heb je de zalf geprobeerd?
3 Ik heb mijn zoon met zijn huiswerk geholpen.
4 Wat heb je in het weekend gedaan?
5 We hebben gisteren een bovenwoning bekeken.
6 Ben je vorig jaar in Venetië geweest?
7 We hebben na de les nog iets gedronken.
8 Hebben jullie stamppot andijvie met spekjes gegeten?
9 Sorry, ik ben je naam vergeten. Hoe heet je?
10 Wat denkt u? Zijn de bultjes een allergische reactie?
11 Je lijkt op je zus.
12 Ik zal u iets tegen de jeuk meegeven.
13 Ik heb een zalf tegen de jeuk, anders krab ik mijn huid kapot.
24 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 10
10.2 Woordenlijst
1 Het is een oude fiets. Hij is inderdaad al 10 jaar oud.
2 Ik begrijp het niet. Het is mij niet duidelijk.
3 Ik ben gevallen en nu is mijn broek kapot.
4 Hoe kon dat gebeuren?
5 Dat lijkt me een goed idee.
6 Dit appartement is helemaal goed: een zonnige kamer, niet ver van het centrum en
niet te duur.
7 Een gemeubileerd appartement is duurder. Dat is logisch.
8 Ik wil de broek ruilen maar de kledingzaak is vandaag gesloten.
9 Is de spaghetti carbonara al klaar?
10 Wilt u een tasje of hebt u zelf een tasje?
10.5 Imperfectum
Regelmatige werkwoorden
1 Huurde je dat huis met je broer?
2 Vorig jaar kostte een komkommer veel minder.
3 Fietste u zonder licht?
4 Woonde je samen in dat appartement?
5 Paste het T-shirt je niet?
6 We speelden vaak bij de buren.
7 Ik mankeerde gelukkig niets.
8 Hij maakte altijd foto’s van zijn vrienden.
9 Gebeurde dat vaker?
10 Mijn moeder gebruikte altijd knoflook.
Onregelmatige werkwoorden 1
1 Mijn vader dronk ’s avonds altijd koffie.
2 De zalf hielp niet tegen de jeuk.
3 Dat zou ik graag doen.
4 Vond u het een mooi huis?
5 We begonnen een half uur te laat.
6 Dacht zij dat dan?
7 Sorry, wat zei je?
8 Sprak ze Engels of Duits?
25 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Onregelmatige werkwoorden 2
1 Zag je wat er gebeurde?
2 We zaten in het restaurant aan een tafel bij het raam.
3 De fiets stond niet in het schuurtje.
4 Het huis had geen bad.
5 Het balkon lag op het westen.
6 Bleef je tot 01.00 uur in het café?
7 We lieten een foto van ons in Venetië maken.
8 Ik vergat de rekening te betalen.
9 In Venetië kocht ze iets van glas.
10 In Venetië sloten de winkels om 22.00 uur.
11 Verstond jij dat?
12 Ik schreef haar achternaam met één f.
Onregelmatige werkwoorden 3
1 Wist je niet hoe laat het was?
2 Ik wilde rode wijn, maar ik kreeg witte wijn.
3 Ik hield niet van stamppot andijvie, maar we aten het thuis vaak.
4 Hij nam een cappuccino en zij koos ijs met vruchten.
5 Ik begreep niet wat de docent vroeg.
6 Het speet hem heel erg, maar het leek hem geen goed idee.
7 Ik riep de serveerster, maar ze kwam niet.
8 Mochten jullie niet zelf kiezen, wat jullie deden?
9 Hij keek niet goed naar rechts, daarom viel hij.
10 We zochten het boek, maar we konden het niet vinden.
Verdieping
1 Gaat Janneke met Gerard op vakantie?
2 Waar is jouw zus op dit moment?
3 Doe de groeten aan Yvonne!
4 Kijk jij vanavond ook naar die film?
5 Ik heb zin om naar de markt te gaan.
6 Joop houdt niet van spaghetti.
26 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
27 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 11
11.2 Woordenlijst
1 Is dit jouw eerste (keer) op een Nederlandse verjaardag?
2 Ik heb dorst. Ik wil (eerst) graag iets drinken.
3 Waar is je (eigen) fiets? Is die kapot?
4 Ik ben nog (nooit) naar een Wandelbeurs geweest.
5 (Naast) mijn werk sport ik veel.
6 Hoelang duurt de (reis) naar Chili?
7 Nu is het heel (druk). Zullen we volgende week iets afspreken?
8 Begrijp je het niet? Vraag het (gewoon). Dat is geen probleem.
9 U praat heel (snel). Kunt u het langzamer zeggen?
10 Ik kom (iedere) donderdag in dit café.
11.4 Reacties
1 O ja? Wat toevallig!
2 O, wat lekker!
3 O, wat vervelend!
4 O, wat jammer!
5 6 Wat gezellig!
7 O ja? Wat toevallig!
8 Wat interessant!
9 Wat lekker!
10 Wat vervelend!
28 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Verdieping
1 Eerst wil ik je feliciteren met je verjaardag / met je verjaardag feliciteren.
2 Dat heb je mij nog niet verteld.
3 Nu hoor ik jou niet goed.
4 Natuurlijk hopen we op iets positiefs.
5 Vorig jaar was ze gek op die muziek.
6 Misschien bevalt het je goed in Nederland.
7 Straks begrijpen jullie de oefening wel.
8 Morgenochtend ga ik zwemmen met Marit / met Marit zwemmen.
9 Zondag hebben zij de hele dag gewandeld.
10 Dit moeten jullie goed onthouden.
11 Eerst moet ik dit opschrijven.
12 In de pauze praten we soms Nederlands.
29 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 12
12.2 Woordenlijst
1 Ik ben hier nog nooit geweest. Ik ben hier niet bekend.
2 Kan ik dat stuk lopen of duurt dat te lang?
3 Het is zeker een interessante beurs.
4 De beurs is open vanaf 11.00 uur.
5 Aan het einde van de straat is een fietsenmaker. U ziet hem vanzelf.
6 ‘Waar kan ik deze kleding passen?’ ‘De paskamers zijn boven. U kunt daar de trap op.’
7 ‘Waar ben je nu? Ik kan je niet vinden.’ ‘Ik sta beneden bij de ingang.’
8 Hé Tom! Wat toevallig! Ik heb je net gebeld.
9 Hé Marit! Ik herken je bijna niet. Je hebt nu blond haar! Het staat je goed.
10 U kunt deze straat volgen. Dan komt u bij het restaurant.
Reacties
Weet u waar de Grote Markt is?
Sorry.
Nee, u kunt beter met de tram gaan.
U hoeft alleen maar de straat over te steken.
Die is op deze verdieping, aan het einde van de gang.
Die zijn naast de trap.
30 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Verdieping
1 Sorry, je hebt mijn naam niet goed gespeld.
2 Maurits vierde vorige week zijn verjaardag.
3 Weet jij de weg in deze stad?
4 De slager is hiertegenover. Je moet de straat oversteken.
5 Het is heel gemakkelijk. Volg de bordjes maar.
6 Hij is naar Amerika gegaan zonder afscheid te nemen.
7 Hij was voor zijn werk in Nederland en hij kwam ook bij ons op bezoek.
8 Ik vond vis nooit lekker, maar ik moest het eten van mijn ouders.
9 We spelen nog één wedstrijd en dan gaan we naar huis.
10 Hebben jullie een fooi gegeven in het café?
31 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 13
13.1 Dialoog
1 Hallo Bas, welkom, kom binnen!
2 O, je hebt bloemen meegebracht! Wat leuk!
3 Een doos bonbons! Lekker! Dankjewel!
4 Het is juni en het regent elke dag. Wat een weer hè?
5 Tot ziens, en doe de groeten aan Maria!
13.2 Woordenlijst
1 Gelukkig stopt de tram voor de ingang van de Evenementenhal.
2 Hoe laat zal ik komen? Is 17.00 uur te vroeg?
3 Het is 2 graden. Ik vind dat koud.
4 Er is een glas water over mijn broek gevallen. Mijn broek is nu nat.
5 ‘Wil je koffie?’ ‘Ja, lekker. Ik ben toe aan een kop koffie.’
6 De verwarming staat op 22 graden. Voor mij is dat warm.
7 Wat een leuk huis! Het is heel gezellig.
8 Volgens mij wil Maria geen jonge kat.
9 Hoeveel fruit eet jij per dag? Fruit is gezond.
10 Ik zoek een kamer voor één maand. Ken jij iemand met een extra kamer?
Verdieping
Imperfectum
1 Joop bezocht zijn ouders elke maand.
2 Hij kwam binnen en ging bij het raam zitten.
3 Ik sneed het vlees.
32 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
4 Herkende je me niet?
5 De docent feliciteerde me met mijn verjaardag.
6 Ik woonde daar ook, maar het beviel me niet.
7 We liepen langzaam naar de markt.
8 Hij hoorde de kinderen van de buren.
9 Het was tien uur en ik was toe aan een kop koffie.
10 Ze had verdriet om haar kat.
11 Hij verontschuldigde zich niet.
12 We praatten nog heel lang met elkaar.
13 Hij voelde zich niet thuis in die buurt.
14 Ze lachte maar ze zei niets.
Perfectum
1 Ze hebben ons niet goed begrepen.
2 Jullie hebben geluk gehad!
3 We hebben erg om die film gelachen.
4 We zijn naar het centrum gelopen.
5 Ik heb je gemist!
6 Onze hond is onder een auto gekomen.
7 We hebben over allerlei dingen gepraat.
8 Hij heeft in New York gestudeerd.
9 Ik heb mijn jas niet uitgedaan.
10 We hebben in het park gewandeld.
11 Ik heb me vergist.
12 We hebben elke dag gezwommen.
33 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 14
14.2 Woordenlijst
1 Ik ga elk weekend naar de sportschool.
2 Wil je een jaarabonnement? Weet je dat zeker?
3 Kan ik mijn abonnement later nog veranderen?
4 Wat is het verschil tussen deze training en die groepsles?
5 ‘Zullen we dinsdag of donderdag sporten?’ ‘Ik kan beide dagen.’
6 Waarom doe je dat zo? Is dat de enige manier?
7 Ik ga regelmatig op bezoek bij vrienden.
8 Waarschijnlijk komt Maria ook mee. Is dat goed?
9 ‘Kan ik lopen naar de Evenementenhal?’ ‘Nee, dat is nogal ver.’
10 Mijn fiets is kapot. Ik ga meteen naar de fietsenmaker.
Zullen – waarschijnlijkheid
1 Ja, een jaarabonnement zal wel goedkoper zijn.
2 Hij zal wel ziek zijn.
3 Nee, ze zullen wel op vakantie zijn.
4 Je zal het nummer wel leuk vinden.
5 Vincent zal je wel helpen, hij is erg technisch.
6 Ja, het zal wel gaan regenen.
7 Ze zal wel met de trein komen.
8 Ja belachelijk, dat zal wel typisch Nederlands zijn.
9 De Kerkstraat zal wel in het centrum zijn.
10 Ik ga op tijd want het zal wel druk zijn.
34 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Verdieping
Reactie 1
1 Volgende week zal het nieuwe rooster op de website staan.
2 Ik ga vanavond naar de bioscoop.
3 Je kunt het beste de bus nemen.
4 Dan ga ik even boodschappen doen.
5 In het weekend is zij bij haar ouders in Frankfurt.
6 Mijn vriend gaat dit jaar met Koningsdag naar Amsterdam.
7 Nee, deze zomer zijn we in Azië.
Reactie 2
1 Ik zie je bij de ingang.
2 Ze gaat eerst een jaar werken.
3 Ik breng je bril vanavond wel even.
4 Hij zal u naar de juiste verdieping brengen.
5 Ik laat je in de pauze de foto’s zien.
6 Hij gaat een nieuwe bank kopen.
35 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 15
15.2 Woordenlijst
Vocabulaire 1
Ik heb een schilderij van Van Gogh gekocht.
Een echte Van Gogh? – Nee, natuurlijk niet, je maakt zeker een grapje!
Ik denk dat het gaat regenen, moet je die donkere lucht eens zien.
Hoe laat vertrek je? Ik ga met de trein van 11.44 uur naar Schiphol en dan vertrekt mijn
vliegtuig naar Madrid om 15.45 uur.
Wil je het raam dichtdoen? Ik vind het een beetje koud.
Wat wil je op je broodje? Ik heb kaas en tomaat.
We gaan in het weekend wandelen bij het Naardermeer, een prachtig gebied.
Nederland is bij buitenlanders vooral bekend om de molens.
Angus komt uit Schotland. Hij vindt Nederland erg plat en mist de bergen.
Veel mensen vinden het fijn om in het weekend in de natuur te zijn.
Ik moet even naar de supermarkt om een pak suiker te halen.
Ik ga boodschappen doen, maar ik neem geen tas mee. Want ik kan alles wel met de
13hand dragen.
Maria is op vakantie naar Colombia geweest. Ze heeft daar zoveel gekocht dat haar
koffer zwaarder was dan 30 kilo!
Weet jij wat het verschil is tussen een huis en een woning?
Vocabulaire 2
1 Hoelang duurt de treinreis?
2 Ik ga drie weken bij mijn oom en tante logeren.
3 Vroeger deed ik dat elke zomer.
4 ’s Nachts loop ik liever niet alleen over straat. Dat vind ik niet veilig.
5 Het landschap in Nederland is heel anders dan in mijn land.
6 Wij hebben bergen. Hier is alles plat.
7 Je kunt hier goed fietsen. Dat vind ik geweldig.
8 Buiten is het koud. Kom snel binnen.
9 Ik heb hard gesport. Ik ben nu moe.
10 Deze training was net als gisteren. Hij was hetzelfde.
36 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
37 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 16
16.2 Woordenlijst
1 Heb je al kaartjes voor de film gereserveerd?
2 Hoe laat begint de voorstelling?
3 De film begint bijna, over 10 minuten.
4 Dit is de verkeerde trein. U moet de volgende trein hebben.
5 Ik mis de bergen in mijn land.
6 Tom vertelde mooie verhalen over zijn wandelreis in Chili.
7 Ben je al eerder bij deze sportschool geweest?
8 ‘Kun je me even helpen?’ ‘Sorry, nu niet, ik ben bezig.’
16.3 Conjuncties
Conjuncties 1
Ik moet werken, dus ik kan niet met je naar de bioscoop.
Ik begrijp de caissière niet, want ze praat zo zacht.
De film duurde erg lang, maar ik vond hem wel heel erg mooi.
Zullen we naar een Nederlandse film of naar een buitenlandse film gaan?
Ik ga eerst studeren en daarna ga ik uit.
Ik ga vaak op maandag naar de bioscoop, want dan is het goedkoper.
Ik wil vanavond graag naar Zomerhitte, maar niet naar de voorstelling van 19.00 uur.
Ze kan niet fietsen en ze heeft geen auto, dus ze moet lopen of met de bus.
Conjuncties 2
1 Ik ga graag naar de bioscoop, want ik houd van films.
2 Ik ga een kast kopen en ik ga ook een bank kopen.
3 Katrin is ziek, dus ze kan niet naar de cursus Nederlands komen.
4 We gaan spaghetti carbonara eten of we gaan andijvie met spekjes eten.
5 Ik ga met de trein naar Amsterdam, maar ik weet nog niet hoe laat.
Verdieping
Werkwoord
1 Kan ik nu al een plaats voor volgende week reserveren?
2 In welke landen is Earth opgenomen?
3 Weet jij wat Nederlanders in het buitenland het meest missen? Kroketten!
4 Hoe laat draait de film?
5 Kijk je elke dag tv?
6 In Nederland zijn buitenlandse films ondertiteld.
7 Gisteren sprak ik Helen in de bioscoop.
Tegenstelling
1 buiten
2 beneden
3 verkeerde
38 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
4 heel
5 anders
6 soms
7 precies
8 straks
9 achter
10 vervelend
39 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 17
17.3 Woordenlijst
1 We hebben vandaag de hele dag gestudeerd, behalve tussen 12.00 en 13.00 uur.
2 Ik heb vandaag helemaal niets gedaan en ik heb ook niemand gesproken.
3 De film was een beetje vreemd. Ik begreep hem niet zo goed.
4 De films Alles is liefde en De Nieuwe Wildernis draaien tegelijk. Ze beginnen beide om
19.15 uur.
5 ‘Hoe was je reis?’ ‘O, gewoon, net als anders.’
6 Ben je moe? Tijdens de treinreis kun je gaan slapen.
7 De vakantie in Colombia was heerlijk. Ik ben naar mijn familie geweest.
8 Hoe kun je je pasje van de sportschool nu al kwijt zijn? Zit het niet in je tas?
9 ’s Ochtends om 8.00 uur is het nog rustig in de sportschool. Het is dan niet druk.
17.4 Er / daar
1 Ik woon er nu een week. / Daar woon ik nu een week.
2 Er ligt een boek op tafel.
3 Nee, daar kan ik niet om 15.30 uur zijn. / Nee, ik kan daar niet om 15.30 uur zijn /
Nee, ik kan er niet om 15.30 uur zijn.
4 Er zit een pen en een telefoon in mijn tas.
5 Ja, daar heb ik acht jaar gewoond. / Ja, ik heb daar acht jaar gewoond.
6 Ja, er waren veel studenten..
7 Nee, er is een storing.
8 Hij is daar voor zijn werk. / Daar is hij voor zijn werk. / Hij is er voor zijn werk. / Voor
zijn werk is hij daar.
9 Nee, er is een probleem met de website.
10 Daar kan ik om 20.00 uur zijn. / Ik kan daar om 20.00 uur zijn. / Ik kan er om 20.00
uur zijn
40 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Hoofdstuk 18
18.2 Woordenlijst
Vocabulaire 1
Ik wil graag een auto huren in Amerika. Ik heb dan een internationaal rijbewijs nodig.
Mijn oma heeft geen paspoort, maar wel een identiteitskaart.
Hij wil aangifte doen bij de politie omdat zijn fiets gestolen is.
De rits van mijn jas is kapot. Kun jij hem maken?
Ik weet hoe de dader eruitziet; ze had grijs kort haar en een bril.
Mijn ouders willen graag dat ik een bankrekening open in Nederland, zodat ze geld op
mijn rekening kunnen zetten.
Mijn fiets is kapot en omdat ik een beetje onhandig ben, breng ik hem naar de
fietsenmaker.
Ik kan geen geld halen, want ik heb mijn pasje van de bank niet bij me.
Ik ben mijn portemonnee kwijt, heb je € 1,75 voor mij, voor een kopje koffie?
Er is vandaag kans op regen.
Vocabulaire 2
1 Mijn portemonnee is gestolen. Dat is heel vervelend, hij is namelijk net nieuw.
2 Ik heb overal gezocht, maar ik kan hem niet vinden.
3 Kun je vertellen hoe jouw dagen eruitzien?
4 Vanochtend heb ik gewerkt. Verder heb ik gestudeerd.
5 We hebben een groot probleem. Kun je onmiddellijk komen?
6 Zal ik koffie voor je halen?
7 Ik wil een afspraak met Max maken, maar dat lukt steeds niet.
8 Met zulk weer gaan mensen niet naar de bioscoop.
9 Ik wil die film graag zien, maar die draait nergens meer.
18.3 Conjuncties
Conjuncties 1
1 Zodra ik in Berlijn ben, bel ik je.
2 Wat doe je als de trein vertraging heeft?
3 Ik ga een jaar in Indonesië studeren, zodat ik goed Indonesisch leer.
4 Toen ik in nog Duitsland woonde, ging ik elke dag naar mijn opa en oma.
5 Je moet een kaartje kopen voordat je in de trein stapt. Een kaartje kopen in de trein is
heel duur.
6 Terwijl jij groente op de markt koopt, ga ik naar fietsenmaker, oké?
7 Ik trakteer omdat ik vandaag jarig ben.
8 Nadat we in het restaurant hadden gegeten, zijn we naar de film gegaan.
9 Ik vond de film erg mooi, hoewel ik niet alles heb begrepen.
Conjuncties 2
1 Ik ga op vakantie, hoewel ik weinig geld heb.
2 Hij kan geen geld halen, omdat zijn pas is geblokkeerd. / Hij kan geen geld halen
omdat zijn pas geblokkeerd is.
41 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
3 Irene komt morgen vroeg uit bed, zodat ze veel kan doen.
4 De fietsenmaker neemt contact met je op zodra je fiets is gemaakt.
5 Ik ga naar de sportschool voordat ik bij Peter andijvie met spekjes ga eten.
6 Mijn zus is op reis naar Colombia gegaan toen ze klaar was met haar studie.
7 Je hoeft de paella niet op te eten als je het niet lekker vindt.
8 Ik ga op vakantie nadat de cursus Nederlands is afgelopen.
9 Ik snijd de bloemen schuin af terwijl jij koffie maakt.
42 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
Extra materiaal
43 van 44
Woordenlijst Nederlands in gang
44 van 44