Extra Vocabularium

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 12

Extra vocabularium Grieks – Nederlands:

- accenten = v of V (of ook ')

- aangeblazen of niet = j of J

A
ἀγάλλεσθαι: blij zijn

ἀγαπητός, -η, -ον: geliefd

ἀγνῶς: eerzaam

ἄγριος, -α, -ον: wild

ὁ ἀγρός = het veld

ἡ ἀθυμία, -ας: de depressie

ὁ ἀκροατής, -ου: de toehoorder

ἀλεεινός, η, ον: zacht, warm

ἡ ἀμαθία, -ας: de onwetendheid

ἀμβροσία: ambrozijn

ἀμέλγειν: melken

ἄμοχθος, -ος, -ον: lui, inactief

ἡ ἄμπελος, -ου: de wijnstok, de wijngaarden

ἀμύνειν = afweren

1
ἀμφοτέρωθεν: van beide kanten, vanaf beide oevers

ἀπαιδεύτως (bijw.): onontwikkeld

ἀπαντᾶν, ἀπαντα-ω (+ dat.): ontmoeten

ἀπὸ τοῦ ἀυτομάτου: vanzelf (uitdrukking)

ἀποβάλλειν = vergeten

ἡ ἀπόλαυσις, -εως: het genot, het verbruik

ἀπόστηθι: blijf af (onregelmatige imperatief enk.)

ἀποφαίνειν: bekendmaken, aantonen

ἀπράγμων, -ων, -ον: rustig

ἄπρακτος, -ος, -ον: zonder resultaat

ἀργός, -ος, -ον: lui, traag

ἄρρητος, -ος, -ον: onuitsprekelijk > (hier) beroepsgeheim

ἀσεβεῖν: oneerbiedig zijn tegenover de goden

ἀσκεῖν: zich oefenen

ἅτε is een redengevend partikel bij participia

ἄτιμος, -ος, -ον: oneervol

ἄτοπος, -ος, -ον: misplaatst

αὐλεῖν = op de fluit spelen

ἀφελής, -ης, -ες: simpel, naïef

ἀφιέναι: laten (gaan)


ἀφροδίσιος, -α, -ον: seksueel

ἄφθονος, -ος, -ον: vrijgevig

τὸ ἄχθος, ἄχθους: de last

B
βαδίζειν: gaan, marcheren

2
βάπτειν: dopen

βύειν = volstoppen

G
γε: wel

γεραιός, -α, -ον: oud, bejaard

ἡ γέφυρα, -ας: de brug

ἡ γνώμη, -ης: de mening

γυμνάζεσθαι: zich trainen

D
ὁ δάκτυλος = de vinger

δεσμεύειν = boeien

τὸ δεσμωτήριον: de gevangenis

διαβαίνειν: oversteken

τὸ διάγραμμα, -ατος: tekening, schets, diagram

διαδέχεσθαι: overnemen

τὸ διαίτημα, -ματος: behandeling

διακομίζειν: overzetten

διαπονεῖσθαι: regelen

διατηρεῖν: doorbrengen, leiden

διαφέρει: het is van belang

ὁ δρόμος, -ου: de looppas

δύσβατος, -ος, -ον: moeilijk (begaanbaar)

ἡ δυσκολία, -ας: de ontevredenheid, de humeurigheid

3
E
ἐγκρατής, ης, ες + gen.: meester van, beheerst in

ἔγωγε: ik (voor mij), ikzelf

εἰκός: natuurlijk

εἰκότως τοίνυν: natuurlijk, nogal wiedes

εἰρηνικῶς ἔχειν: in vrede leven (uitdrukking)

εἴτε: hetzij

ἐκλαλεῖσθαι: doorvertellen, uitbazuinen

ἐκπολιορκεῖν: veroveren

ἐκτός + gen.: ver weg van

ἐκχωρεῖν: overlaten

ἡ ἐλάα, ἐλάας: de olijfboom

ἡ ἔλαφος = de hinde

ἐμπιμπλάναι: vervullen

ἐν ᾧ: terwijl

ἐν ᾧ: op het moment dat


ἐνάντιος, -α, -ον: tegenovergesteld

ἔντιμος, -ος, -ον: eervol

ἐξομοιοῦσθαι + dat.: lijken op

(τὰ) ἔξω: (zaken) buitenshuis, buiten

ἔοικε: het schijnt, het blijkt

ἐπανιέναι, ἐπανέρχομαι: terugkeren

ἐπιορκεῖν: meineed plegen

ἐπιτελής, -ης, -ες: vervuld, uitgevoerd

ejpivmaco" (-o", -on) = inneembaar

ἔπειτα: vervolgens

ἐπιμελής, -ης, -ες + gen.: bezorgd om

4
ἐρίζειν: twisten

ejpinoei'n (T1, 19.10, 233) = bedenken

ἐπιστατεῖν + gen.: zich bemoeien met

ἐπιστρέφεσθαι = zich omkeren

ἐπιτάττειν: opdragen

ἐπονομάζειν: noemen

ὁ ἐργάτης + gen.: specialist in

ἐρίζειν: twisten

ejvsw = binnen (de stad)

εὔβατος, -ος, -ον: gemakkelijk (begaanbaar)

ὁ εὐεργέτης = de weldoener

εὐθύς: dadelijk, onmiddellijk

εὖ πράττειν: het goed stellen


εὐθύμως: opgewekt

ἐφίεσθαι (mediaal): streven naar

ἔχειν + inf. = kunnen

ἕωθεν = ’s morgens vroeg

Z
ἡ ζήτησις: het dispuut, de discussie

H
ἡγεῖσθαι: (ver)eren

ἥμισυ (vz. + gen.): tussen

Q
5
θανάσιμος, -ος, -ον: dodelijk

ὁ θεῖος, θείου: de oom

θηρᾶν = jagen

ἡ θεραπεία: de therapie

τὸ θερμόν: de warmte

θηρευτικός, θηρευτική, θηρευτικόν: van de jacht

θυραυλεῖν: rondhangen op straat

θυσία: (leid zelf paspoort en betekenis af op grond van het werkwoord θύειν)

I
ὁ ἱστός = de mast

ὁ ἵστωρ, ἵστορος: de getuige (hier BVG)

K
κακίζειν: berispen

κακῶς πράττειν: het slecht stellen

ἡ καλοκἀγαθία, -ας: de beschaafdheid

κάμνειν: ziek zijn, patiënt zijn

κατά + acc.: volgens, naar

καταλαμβάνειν: omgeven

καταμένειν (blijven)

κατατοξεύειν: neerschieten

καθιστάναι εἰς: blootstellen aan

κατὰ + gen.: ten koste van

καταδύειν: onderdompelen in

κατανοεῖν: leren kennen

6
ἡ καχεξία, -ας: de slechte conditie

κερδαίνειν: winnen

ὁ κηρός = de was

κιθαρίζειν = de citer bespelen

κινεῖν: bewegen, (hier) ergeren

κολάζειν = straffen

κομιδῇ (bijw.): helemaal

κομίζειν: brengen

τὸ κόσκινον: de zeef

κρύφα (bijw.): heimelijk

κτίζειν: stichten, bouwen

κύκλῳ: rondom

κυλίνδειν: voortrollen

ὁ κυνηγός = de jager

κύριος, -α, -ον: van kracht, geldig

L
ἡ λήθη, -ης: de vergeetachtigheid

λιθιᾶν: aan nierstenen lijden

ὁ λύχνος, -ου: de lamp

ἡ λύρα, λύρας: de lier, de harp

M
ὁ μαζός, -ου: de (meisjes)borst

ὁ μαστός, -ου: de borst

ὁ μαθητής, -ου: de leerling

7
ἡ μανία, -ας: de woede

μεθιέναι: nalaten

μελετᾶν: (be)oefenen

ἡ μέλιττα, -ης: de bij

μέμνησθαι + gen.: terugdenken aan

μέντοι: inderdaad, ja

μετὰ χάρiτος: uit dankbaarheid

μεθ΄ ἡμέραν: overdag

τὸ μῆλον, -ου: de appel

ὁ μηρός = de dij

μωρός, -α, -ον: dwaas

X
ξύλινος, η, ον: houten

O
ὁ ὀβολός, -ου: de obool

ἡ ὀδύνη, -ης: de pijn

ὁ οἰκέτης, -ου: de huisslaaf

οἰκίζειν: een stad stichten

οἰμώζειν: jammeren

οἷός τέ εἰμι + inf.: ik ben in staat te

8
ὀλιγάκις: soms, een enkele keer

ἡ ὀλυμπιάς, -αδος: de olympiade (een periode van vier jaar)

τὸ ὄμμα, ὄμματος: het oog

ὁμοῖος, α, ον: gelijkmatig

ὁπλίζειν: bewapenen, uitrusten

ὁσίως: principieel

οὐδέν: geenszins, absoluut niet

οὔκουν = dus niet

P
hJ pannuciv", -ido" = het nachtfeest

πανταχόθεν: overal

παντόθεν: van overal (bijwoord)

πάνυ: zeer (bijwoord)

παρά + acc.: gedurende

παραβαίνειν: de wet overtreden

παράγειν: verleiden

παρα-πλεῖν = voorbijvaren

παριέναι = voorbijgaan

περί + acc.: (i.c.) in de streek van

περι-ιέναι: (leid zelf de betekenis af uit de samenstelling)

περὶ πλείονος ἔχειν: belangrijker vinden, waardevoller vinden

περιβάλλειν: omhelzen

ὁ πεσσός, -ου: het drankje, de bereiding

plhvn = (+ gen.) behalve

πλησιάζειν + dat.: iemand naderen

ὁ πόλος, -ου: de hemelkoepel


9
πολὺν χρόνον: lange tijd (uitdrukking)

τὸ ποτόν, -ου: de drank

πράος, α, ον: mild, zacht

ἡ προθυμία, -ας: de sympathie

πρός + acc.: met het oog op, voor

πρὸς λόγον: ter zake, volgens de kwestie

προσαγορεύειν: benoemen

προσδεῖν = vastbinden aan

τὸ προσκεφάλαιον, -ου: het (hoofd)kussen

προσφέρειν + dat.: brengen naar

aiJ pulai, -wn = (mv.) de poort

ἡ πυρά, -ας: de brandstapel

ὁ πύργος, πύργου: vestingmuur, versterking met torens

R
ἡ ῥοπή, ῥοπῆς: de keuze

S
ἡ σάλπιγξ, σάλπιγγος: de bazuin

σαθρός, α, ον: vergankelijk, zwak

ἡ σάρξ, σαρκός: het vlees

σείειν = schudden

τὸ σμῆνος, -ους: de korf

τὰ σπλάγχνα, -ων (mv.): de ingewanden

στασιάζειν: in opstand komen

συγγιγνώσκειν (+ dat.): vergeven

10
συλλογίζεσθαι (mediaal): redeneren

ἡ συμβουλία, -ας: het advies

ὁ σύμμαχος = de medestrijder

συνεξιέναι ἐπὶ τὴν θήραν: mee op jacht gaan

συντίθεσθαι (mediaal): opstellen

ὁ σῦς, συός: het varken

σφάλλεσθαι: zich vergissen, falen

τὸ σφυρόν, -ου: de enkel

ἡ σωροσύνη, -ης: de wijsheid

T
τειχίζειν: versterken, van een vestingmuur voorzien

τέρπειν: verkwikken, blij maken

τήκεσθαι: smelten

threi'n = (+ acc., + partic.) wachten (tot iemand iets doen)

τι: enigszins, een beetje

τίμιος, -α, -ον: gerespecteerd

τιτρώσκειν = verwonden

ὁ τράγος: de bok

τρισόλβιος, -ος, -ον: driemaal gelukkig

U
ὑγιαίνειν: gezond zijn

ὑγιεία: (leid zelf paspoort en betekenis af op grond van het adjectief ὑγιής)

ὑφηγεῖσθαι: voorschrijven

11
F
φθέγγεσθαι: klinken
ἡ φθορία, -ας: het zedenbederf, de normvervaging
φθόριος, -ος, -ον: dodelijk, vruchtafdrijvend
φιλο-: dol op
φίλος • (phílos) m (feminine φίλη, neuter φίλον); first/second declension

1. That which is loved or important: beloved, dear


2. (less commonly): loving, friendly
τὸ φίλτρον, -ου: de liefdesdrank

ὁ φόρος, -ου: de belasting

ἡ φυλακή, φυλακῆς: de bewaking

τὸ φύλλον = het blad

c
τὸ χεῖλος, χείλους: de lip

χειμάζειν: overwinteren

ὁ χειμών, -ωνος: de winter

ἡ χρεία, -ας: de activiteit

χρίειν: insmeren

W
ὁ ὦμος, -ου: de schouder

ὡς βέλτιστα ἔχειν: het zo goed mogelijk stellen

ἡ ὠφέλεια: het nut, het voordeel

12

You might also like