Professional Documents
Culture Documents
Mooij, Antoine, Schuld en Schaamte, Een Psychoanalytisch Perspectief
Mooij, Antoine, Schuld en Schaamte, Een Psychoanalytisch Perspectief
Mooij, Antoine, Schuld en Schaamte, Een Psychoanalytisch Perspectief
Antoine Mooij
Inleiding
Niemand zal betwisten dat de psychoanalyse het zwaar heeft. Dit is al een
tijd aan de gang en het zal nog wel even duren. Het is ook niet waarschijnlijk
dat de grote invloed, zoals de jaren ’60 en ’70, ooit zal terugkeren. Die domi-
nantie werd vooral bepaald door de toenmalige culturele conjunctuur. Het is
echter evenmin waarschijnlijk dat de psychoanalyse van het wereldtoneel zal
verdwijnen. Niets wijst daarop, al zijn de aanvallen soms zeer fel. Er is in
feite een bloei gaande, die in Nederland niet zo zichtbaar is, omdat men in
Nederland nu eenmaal vooral naar de Verenigde Staten kijkt – met een een-
zijdige blik ook nog – en ‘met de rug naar Europa’ staat.
In Nederland is de situatie wel precair. Dat omdat de psychoanalyse hier
sterk was en ingebed was in de reguliere GGZ, waar zij nu gemarginaliseerd
wordt. Men heeft er zich te weinig rekenschap van gegeven dat haar preten-
ties verder reiken dan het veld van de GGZ en dat ze daarbinnen niet goed te
plaatsen valt. De tijdgeest benadrukt nu doeltreffendheid van kortdurende
interventies en bewijsbaarheid volgens de criteria van evidence-based medicine
(EBM). Hoewel er pogingen tot overbrugging van de kloof worden onderno-
men, lukken die maar ten dele. De psychoanalyse staat te zeer haaks op de
wetenschappelijke tijdgeest van dit moment met haar geloof in de weten-
schap, haar ‘sciëntisme’. Dat geldt in het bijzonder voor de biologische golf,
die sedert de jaren ’90 (Decade of the brain) over ons heen komt, al worden de
conceptuele problemen (Bennett & Hacker, 2003) en de ideologische over-
drijvingen (‘neuromania’: Tallis, 2011) inmiddels soms wel onderkend; wat
ook gezegd kan worden over het evolutionaire denken en de evolutionaire
psychologie (Bolhuis, Brown, Richardson & Laland, 2011).
Het is trouwens niet alleen de psychoanalyse die het in het heersende kli-
maat moeilijk heeft. Ook andere richtingen in psychotherapie en psychodi-
agnostiek die rekening willen houden met de subjectieve factor en die deze
als zodanig willen laten gelden, verkeren in zwaar weer. Het geldt in feite
voor elke menswetenschap die wil opereren als een human science in de echte
zin van het woord en voor de geesteswetenschappen ofwel de ‘humanioria’
in het algemeen (Nussbaum, 2010). Dramatisch is dit allemaal niet, een feit is
het wel.
Wat de kwestie van de psychoanalyse compliceert, is de omstandigheid dat
het onduidelijk is waar de term ‘psychoanalyse’ voor staat; er is immers een
veelheid van richtingen, oriëntaties. Toch denk ik dat er in al die verschei-
denheid een gemeenschappelijk stramien aanwezig is. Er is in de psychoana-
lyse aandacht (1) voor de actuele beleving, (2) voor iemands feitelijke situatie
en levensgeschiedenis en (3) voor een onderliggende structuur die zich in het
beleven en de vormgeving van de situatie laat gelden (Mooij, 2006, pp. 108-
160; 2010, pp. 5-15). Ook dat zijn drie punten die haaks op de tijdgeest staan:
het gaat om een beleving voor zover die juist niet te kwantificeren is, om een
situatie die niet terug te voeren is op een objectiveerbare omgeving en om
een structuur die per definitie iets speculatiefs heeft (vanuit het EBM-per-
spectief). Ik meen dat het eigene van de psychoanalyse in deze drieslag gele-
gen is (ongeacht de invulling). Het betekent dat er geen scherpe scheiding is
tussen de psychoanalyse en andere richtingen – en ook zeker niet met de
common sense, voor zover die zich niet helemaal laat leiden door de weten-
schap of wat daarvoor doorgaat. Dat blijkt ook vaak in de praktijk. Als je iets
uitlegt vanuit een psychoanalytisch perspectief is er geen enkel probleem,
behalve als je zegt dat het psychoanalytisch gedacht is of wanneer je expli-
ciet psychoanalytische terminologie gebruikt.
Ik wil deze drieslag toelichten aan de hand van het thema ‘schuld en
schaamte’. Iedereen kent de verschijnselen uit de eigen ervaring en de psy-
Schuld en schaamte 207
choanalyse stelt in plaats van deze algemene kennis niet een soort weten-
schappelijke kennis, maar onderzoekt haar verder, bouwt erop voort en geeft
er verdieping aan – door de verbinding te leggen met het onbewuste, met
het verlangen en het lichamelijke genot. Met die drieslag wil ik het eigene
van de psychoanalyse situeren – dat precies gelegen is in de combinatie van
deze drie aspecten van de menselijke bestaanswijze. Het thema ‘schuld en
schaamte’ biedt een concretisering en illustratie van deze drieslag. In de slot-
paragraaf ‘Het specifieke van de psychoanalytische optiek’ kom ik op de ach-
tergrond en betekenis van deze drieslag nog terug.
De drie niveaus zijn: de intentionele beleving, de situationele inbedding
en de structuur. Gevraagd en geboden wordt dan een intentionele, situatio-
nele en structurele analyse van deze fenomenen. Voor de structurele analyse
zal ik putten uit Lacan – in het besef dat er uiteraard ook andere structurele
perspectieven zijn (Freud, Melanie Klein, Bion enzovoort). Alleen rekening
nerlijke stem die aanvalt, tot bijval uitnodigt of tot verdediging aanzet. Hoe-
wel de dialoog innerlijk wordt beleefd, bestaat er ook een behoefte tot vertel-
len, wat opluchting kan geven. De ander kan dan zeggen: ‘Nou, zo erg was
het ook weer niet’ of ‘Ja, het is inderdaad wel erg.’ Zo keert de stem nog een
keer terug: de innerlijke stem wordt een uiterlijke stem. De daad zelf wordt
daarmee opgenomen in een publieke of uitwendige dialoog en wordt zo ver-
teerd en sociaal geïntegreerd.
Schaamtegevoelens zijn anders van aard. Zij treden in tegenstelling tot
een schuldgevoel vaak plotseling op en kunnen gepaard gaan met fysiologi-
sche verschijnselen – zoals rood worden – terwijl men tevens de behoefte
heeft de tekenen ervan te verbergen (Aristoteles, 1984). Schaamte is zelf be-
schamend en dient verheimelijkt te worden. Ook de persoon zelf zou zich op
het moment van de schaamte willen verstoppen: even van de aardbodem
verdwijnen en er niet zijn. De persoon is al verdwenen in zekere zin: hij
maakt een val door, als is het maar even, hij wankelt en valt weg. Men is of
blijkt immers op het moment van de schaamte niet te zijn zoals men wil
zijn. Men kan zich, zo wordt gezegd, ‘doodschamen’ (Lacan, 1991, p.
209-210). Schaamte is daarbij wezenlijk verbonden met de ander en wel met
diens blik (Sartre, 2004, p. 357; Aristoteles, 1984). Als de ander niets gezien
heeft of niets kan zien, is er in wezen geen of in ieder geval feitelijk veel min-
der reden tot schaamte. Er is zo een hele scala van schaamtegevoelens die
verbonden zijn met gelijksoortige situaties van gezichtsverlies, krenking,
minachting, vernedering, afgang – in een feitelijke of virtuele aanwezigheid
van de ander (Tas, 1974).
Als men deze twee reeksen van fenomenen nader bekijkt, blijken zij een
gemeenschappelijke structuur te vertonen, zij het met daarnaast belangrijke
verschillen. Het zijn beide reflexieve gevoelens: men is niet alleen boos,
maar men is boos op zichzelf en beseft dat. Er is bij beide verwijzing naar
een bovenindividuele instantie. Bij het schuldgevoel is dat een norm die op
een bepaalde manier verinnerlijkt is. Wie een schuldgevoel heeft, heeft ge-
faald – dat vindt ook de betrokkene zelf. Vervolgens heeft schuldgevoel pri-
mair betrekking op een daad. De betrokkene heeft iets fout gedaan, een han-
deling verricht of nagelaten, die hem verweten kan worden en die hij in
ieder geval zichzelf verwijt. Ook kan men zich schuldig voelen jegens een
ander, die men tekortgedaan heeft of bij wie men in de schuld staat. Er is
bijgevolg de drieledige structuur van een bovenindividuele instantie (in de
vorm van een verinnerlijkte norm), een subject dat iets doet of nalaat, en ten
slotte een ander bij wie men in de schuld staat. Men kan dan spreken van een
‘faalschuld’ (in relatie tot de norm), een ‘daadschuld’ (in relatie tot het han-
delen van het subject) en een ‘vereveningsschuld’ in de relationele context
(Mooij, 2004). Dit fenomenologische onderscheid is breed toepasbaar en ook
effectief gebleken in de strafrechtelijke schuldleer (De Hullu, 2003, pp. 278-
280).
Bij schaamte speelt iets dergelijks. Ook daar is een bovenindividuele norm
– ook ‘derde term’ te noemen –, die hier niet echter de vorm aanneemt van
een verbiedende norm maar van een richtinggevend ideaal, dat weliswaar
deels verinnerlijkt is maar dat nadrukkelijk van buiten komt en van ande-
Schuld en schaamte 209
leefd. Het schaamtegevoel voedt daarbij het besef van afhankelijkheid van de
ander, waardoor dit gevoel aan de eigen beheersing of controle is onttrokken
en men er veel machtelozer tegenover staat. Het gaat om controleverlies,
verlies van macht. Het is iets wat iemand overkomt en waar hij in zekere
mate weerloos in is. Het schuldgevoel heeft men meer in de hand en het
overvalt de betrokkene ook niet zozeer: men kan er zich zelfs actief aan over-
geven. Dit verschil blijkt al uit de gangbare terminologie: er is een duidelijk
onderscheid tussen schuldgevoel en schuld als toestand of als ‘staat’ (Van der
Zwaal, 1997, p. 120), zodat men een schuldgevoel goed kan scheiden van fei-
telijke schuld en dan ook kan beoordelen – bij een ander en bij zichzelf – of
dit passend of niet passend is in de situatie (adequaat, overdreven of te veel
ontbrekend).
Dit voert naar het tweede niveau. Het gaat namelijk niet alleen om de bele-
vingen, het gaat ook om de werkelijkheid waarop die belevingen betrekking
hebben. Dit speelde al op het niveau van de intentionele analyse, maar het
krijgt hier de volle nadruk. Het onderscheid tussen gevoel en werkelijkheid
is bij het thema schuld vrij scherp: het gaat om het verschil tussen schuldge-
voel en schuld als toestand (zie boven). Bij schaamte ligt dat minder duide-
lijk. Ook hier kan men onderscheid maken tussen het gevoel van schaamte
en de toestand van schande of van beschaming. Dit onderscheid is echter
veel minder gangbaar. De term ‘schaamte’ wordt dan ook gemakkelijk zowel
gebruikt om het gevoel als om de staat aan te duiden. Dat maakt het oordeel
over de passendheid van het gevoel in relatie tot de situatie moeilijker te vel-
len: de distantie is kleiner. De termen schaamte en toestand van beschaming
worden gewoonlijk door elkaar gebruikt – en dat zal hier ook gebeuren.
Het begrip situatie of – breder – wereld is psychoanalytisch van groot be-
lang. Het gaat namelijk niet alleen om psychische fenomenen (waaronder
gevoelens en gedachten) maar ook om de situatie waarop zij betrekking heb-
ben en waaruit zij voortkomen. De mens is betrokken op zijn situatie en
vormt deze ook, maar wordt tevens diepgaand gevormd door de situatie
waarin hij leeft, opgroeit, waarin hij ‘geworpen’ is. De situatie betreft uiter-
aard niet een objectief registreerbare, reproduceerbare werkelijkheid, maar
komt intersubjectief en interactief tot stand: de situatie van een land, een
streek of een gezin. Maar de situatie waarin men zich bevindt en de som van
situaties die van betekenis zijn – en die samengevat kunnen worden in de
term ‘wereld’ – hebben wel een eigen objectiviteit en zelfstandigheid: zij
bepalen mede de aard van de intentionele belevingen. Het is de wereld van
waaruit men leeft.
Een situationele analyse is daarom breder gericht en interpretatiever van
aard dan een intentionele analyse. Kan de intentionele analyse tot de feno-
menologie gerekend worden, dan kan de situationele analyse, vanwege haar
interpretatiever karakter, gerekend worden tot de hermeneutiek in engere
zin – hoewel ook te verdedigen is dat alle drie hier genoemde niveaus tot de
Schuld en schaamte 211
gens Kohut (1972) en de agressiviteit volgens Lacan (1966, pp. 110-120) vinden
precies hier hun oorsprong. De zijnsschaamte ten slotte is, in een imaginaire
verwerking, duidelijk terug te vinden bij het masochisme: de betrokkene
zoekt actief de vernedering,levert zijn subjectpositie in ten gunste van een
objectpositie en vindt daarin zijn lust. Het geldt niet alleen voor het seksueel
masochisme maar ook voor masochistische manoeuvres van bijvoorbeeld het
zondeboktype. Vermoedelijk speelt het opzoeken van de objectpositie en de
daarmee verbonden subjectieve ontbinding bij alle typen van wat thans ‘per-
versiteit’ genoemd wordt, een centrale rol. Deze valt uiteraard wel te onder-
scheiden van een perverse structuur waar deze positionering als object de
gehele persoonlijkheid doortrekt, als het ware ‘pervasief’ is (en die thans als
‘parafilie’ te boek staat).
Bij de zo geschetste vormen van psychische stoornis is er steeds een imagi-
naire verwerking van schuld- en schaamtethematiek, waarbij er een onder-
scheid is tussen norm (schuld) en ideaal (schaamte).
Psychodiagnostiek
Er is nog een aspect dat boven het actuele, intentionele en situationele, le-
venshistorische aspect uitgaat – er werd al op gepreludeerd: het structurele
Schuld en schaamte 213
niveau. Wat valt er te zeggen van de wording, de ‘genese’ van wet en ideaal in
de menselijke levensloop, waarbij het subject zich moet invoegen in een
structurele samenhang? Hier is Lacan onze gids. Zijn grondidee is dat de
mens door zijn culturele bestaansvorm afgesneden is van een natuurlijke
leefwijze en voor zijn levensvoering ook niet kan terugvallen op als natuur-
lijk veronderstelde patronen (Mooij, 2002). De mens is afhankelijk van wat
anderen hem aan verboden en aan richtinggevende idealen aanreiken: de
ander, de som van anderen ofwel ‘de Ander’, heeft het primaat. Dat geldt ook
voor wat wordt aangedragen: de verboden, de idealen, de cultuur, kortom:
‘het Andere’. Dit alles komt ‘van buiten’ en daarvan is de mens volstrekt af-
hankelijk. Die ‘exterioriteit’ is Lacans basisnotie.
Dit laat zich ook vanuit levenshistorisch perspectief beschouwen. In eerste
instantie kan een kind zich niet met ‘zichzelf’ identificeren omdat dit ‘zelf’
nog een lege plek is, maar identificeert het zich met beelden die hem van
Dit kan nog verder uitgediept worden naar het ‘fundamentele’ of ‘reële’ as-
pect van schuld en schaamte: hun bron of oorsprong. Wet en idealen zijn
zelf de bron van schuld en schaamte.
Ten eerste De Wet verbiedt een bepaald type van genot – Lacan zal van
Jouissance met een hoofdletter spreken, een uiterste vorm van genot – een
toestand van ‘er ontbreekt niets’, van genot die verboden is, ja onmogelijk is,
een verbod op genot, op dít genot. Maar ook is het verbod zelf een bron ván
genot: het genot het verbod te omzeilen. Pas het verbod maakt, kan men
zeggen, iets echt aantrekkelijk. In deze lijn zal ieder zijn specifieke vorm van
haalbaar genot in elkaar knutselen – in het kader van de fantasmatische, on-
bewuste ondergrond van het verlangen, het beleven en handelen. Dáár – in
cus de cliënt kan ‘leren’. De relatie is ook niet symmetrisch in de zin dat bei-
den gezamenlijk werken aan een proces van betekenisverlening in een le-
vensverhaal (‘cocreatie van betekenis’). Er is eerder een asymmetrie, een sub-
jectieve verscheidenheid, waarbij de analysant of cliënt aan de analyticus een
weten zal toeschrijven dat deze níet bezit: de analyticus weet niet in welk
stramien, in welke groef, de cliënt gevangen zit. Die (ongegronde) toeschrij-
ving van kennis is een uiting van de ‘overdracht’. Er is een illusie in het spel
en de analyticus weet van deze illusie, weet – als Socrates – dat hij ‘niets
weet’. Maar die illusie moet wel tot stand komen, dat vertrouwen moet wel
geschonken worden.
Daar ligt een groot probleem voor de psychoanalyse in deze tijd. Zo’n ver-
trouwen wordt wel geschonken, maar niet meer aan de psychoanalyse. Het
gezag wordt nu toebedeeld aan ‘naturalistische’ wetenschappen, zoals de
neurowetenschappen, de EBM en de evolutionaire psychologie. Uiteraard
weten ook zij niet hoe de mens of elk individu in elkaar steekt. Zij onderken-
nen echter niet hun eigen niet-weten, zij zijn niet-zelfrelativerend. Sterker
nog: de illusie van ‘Wij weten hoe de mens in elkaar steekt, misschien nu
nog niet maar dan later wel’, wordt niet doorgeprikt maar juist gevoed – zie
de vele ‘breinboekjes’ en verhandelingen uit de evolutionaire psychologie:
‘Kom bij ons, wij weten hoe het zit’. Bijvoorbeeld: ‘Dementie, ADHD, de-
pressie, hersentumor, angststoornissen: allemaal aandoeningen waarvan we
inmiddels weten dat het hersenaandoeningen zijn’ (Hersenstichting, 2011).
Zeer ongelijksoortige grootheden worden nevengeschikt en deze gelijkscha-
keling wordt als een ‘weten’ gebracht.
Uit dit alles blijkt wel dat de psychoanalyse, met haar ‘socratische’, zelf-
relativerende, níet-normerende karakter, een vreemde eend is in de bijt van
het type menswetenschappen dat thans nog (met veel fanfare) de dienst uit-
maakt. Dit hangt samen met haar achtergrond. Psychoanalyse is niet een
wetenschap in de gangbare zin van het woord. Zij doet niet aan het verzame-
len van data om daarin wetmatigheden of patronen vast te stellen en ‘bewe-
zen kennis’ te genereren. Zij biedt geen ‘bewezen kennis’ maar ‘mogelijke
verbanden’ die in elk individueel geval interpretatief (‘hermeneutisch’) te
overwegen zijn (Mooij, 2011b). Zij gaat daarbij uit van een specifieke mens-
opvatting. Die is weliswaar empirisch geconcretiseerd – zoals ook bleek bij
de bespreking van de thema’s van schuld en schaamte – maar heeft een fun-
dament in een bepaalde filosofische antropologie (Roudinesco, 2011, p. 151).
Zoals hier geschetst, betreft dat een opvatting van de mens als een (1) intenti-
oneel, (2) situatief bepaald wezen dat (3) door de taal gestructureerd wordt.
Het is een brede mensopvatting waarin velen zich zouden kunnen vinden,
maar toch één die haaks staat op wat thans in de wetenschappen gangbaar is.
Ook de ‘naturalistische’ wetenschappen hebben een mensbeeld, maar dat –
meestal deterministische – mensbeeld gaat schuil achter de façade van we-
tenschappelijkheid. De psychoanalyse wil zich daar niet in schikken en dat
geldt natuurlijk niet alleen voor haar maar ook voor veel andere ‘hermeneu-
tisch’ gerichte menswetenschappen (Mooij, 2009a).
De psychoanalyse vertrekt van een expliciet niet-naturalistisch, niet-deter-
ministisch mensbeeld, dat (drievoudig) gelaagd is. Het structurele niveau en
Schuld en schaamte 217
Tot slot
De psychoanalyse is breed van opzet en van reikwijdte. Dat maakt haar in-
houdelijk moeilijk te plaatsen in het veld van de menswetenschappen. Boven-
dien neemt zij vanwege haar interpretatieve (‘hermeneutische’) en zelfrelati-
verende karakter, formeel bezien een aparte plaats in te midden van de mens-
wetenschappen. Anders geformuleerd: zij is kritisch over wetenschappen die
niet-zelfrelativerend zijn, maar toch is zij niet naar binnen gekeerd en is in
wezen interdisciplinair van aard. Dit vindt zijn grond in het feit dat de psy-
choanalyse geworteld is in een expliciet mensbeeld, in een wijsgerige antro-
pologie van een volstrekt eigen signatuur. Als het over psychoanalyse gaat,
hebben we het dus over een zeer specifieke vorm van antropologisch geo-
riënteerde psychotherapie, psychopathologie en psychodiagnostiek en cul-
tuurtheorie. Precies deze combinatie met de daarmee gegeven breedheid
impliceert, in de wetenschappelijke conjunctuur van dit moment, een ha-
chelijke positie. De psychoanalyse viel altijd al buiten de gevestigde kaders,
maar doet dat zeker nú. Uit de geschiedenis weten wij dat conjuncturen wis-
selen, soms snel en onverwacht. Bovendien leert de geschiedenis dat oude
tijden nooit terugkeren, en dus ook niet voor de psychoanalyse.
De toekomst van de psychoanalyse hangt uiteindelijk af van het belang
van haar antropologie voor het zelfbegrip van de mens. Die antropologie zal
ook in de toekomst lang niet iedereen aanspreken, maar zij zal ook niet haar
zeggingskracht verliezen. Dat is in ieder geval niet te hopen, niet zozeer
voor de psychoanalyse, als wel voor het zelfbegrip van de mens.
218 Antoine Mooij
Literatuur
Aristoteles, (1984). The complete works of Aristotle (Poetica 1452 a 22 - 1452 b 9; 1452 b 34 - 1453 a
12). The revised Oxford translation. Princeton (N.J.): Princeton UP.
Bennett, M.R. & Hacker, P.M.S. (2003). Philosophical foundations of neuroscience. Oxford:
Blackwell.
Bolhuis, J.J., Brown, G.R., Richardson, R.C. & Laland, K.N. (2011). Darwin in mind: New
opportunities for evolutionary psychology . PLoS Biol (9)7: e1001109. doi: 10.1371/journal
pbio. 1001109.
Braithwaite, J. (1989). Crime, shame and reintegration. Cambridge: Cambridge UP.
Dehue, T. (2011). Over de (on)wetenschappelijkheid van de DSM, een wetenschaps-
theoretisch perspectief. In D. Denys & G. Meynen (red.), Handboek psychiatrie en filosofie
(pp. 53-69). Utrecht: De Tijdstroom.
Hersenstichting (2012). Advertenties. de Volkskrant, 4 februari, P9, V19.
Hullu, J. de (2003). Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprake-
lijkheid naar Nederlands recht. Deventer: Kluwer.
Kant, I. (1970). Anthropologie in pragmatischer Hinsicht. In I. Kant (1970), Werke. Band 6
(pp. 400-688). Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft.
Kohut, H. (1972). Thoughts on narcissism and narcissistic rage. The Psychoanalytic Study of
the Child, 27, 60-400.
Lacan, J. (1966). L’agressivité en psychanalyse. In J. Lacan (1966), Écrits (pp. 101-125). Paris:
Seuil.
Lacan, J. (1991). Le séminaire de Jacques Lacan. Livre XVII. L’envers de la psychanalyse. Paris: Seuil.
Merleau-Ponty, M. (1997 [1945]). Fenomenologie van de waarneming. Amsterdam: Ambo.
Mooij, A. (2001). Taal en verlangen. Lacans theorie van de psychoanalyse (8e druk). Amsterdam:
Boom.
Mooij, A. (2002). De huidige cultuur als beeldcultuur. In A. Mooij (2002), Psychoanalytisch
gedachtegoed. Een modern perspectief (pp. 109-126). Amsterdam: Boom.
Mooij A. (2004). Schuld in strafrecht en psychiatrie. In A. Mooij (2004), Psychiatrie, recht en de
menselijke maat (2e druk; pp. 55-73). Amsterdam: Boom.
Mooij, A. (2006). De psychische realiteit. Psychiatrie als geesteswetenschap. Amsterdam: Boom.
Mooij, A. (2009a). Prudentie en evidentie. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Mooij, A. (2009b). Schuld, schaamte en cultuurverschil. In J. Harte, Th. Verhagen & M.
Zomer (red.), ‘Most probably the best professor of forensic psychiatry’. Liber amicorum Dick Raes
(pp. 27-38). Nijmegen: Wolf Legal Publishers.
Mooij, A. (2010). Intentionality, desire, responsibility. A study in phenomenology, psychoanalysis and
law. Leiden/Boston: Brill.
Mooij A. (2011a). Fenomenologie: belang voor de psychiatrie. In D. Denys en G. Meynen
(red.), Handboek psychiatrie en filosofie (pp. 189-201). Utrecht: De Tijdstroom.
Mooij, A. (2011b). Psychoanalyse en hermeneutiek. In J. Dirkx, M. Hebbrecht, A. Mooij, R.
Vermote (red.), Handboek psychodynamiek. Een verdiepende kijk op psychiatrie en psychotherapie
(pp. 607-614). Utrecht: De Tijdstroom.
Nussbaum, M. (2010). Not for profit. Why democracy needs the humanities. Princeton (NJ): Prin-
ceton University Press.
Roudineso, É. (2011). Lacan, envers et contre tout. Paris: Seuil.
Sartre, J.-P. (2004). Het zijn en het Niet. Proeve van een fenomenologische ontologie. Rotterdam:
Lemniscaat.
Schuld en schaamte 219
Schalkwijk, F. (2003). Schaamte: een emotie bij negatieve zelfevaluatie. Tijdschrift voor psy-
choanalyse, 9, 208-222.
Schalkwijk, F. (2011). Emoties bij jongeren. Theorie en diagnostiek van het geweten . Amsterdam:
Boom.
Seidler, G.H. (2001). Der Blick des Anderen. Eine Analyse der Scham (2e druk). Stuttgart: Klett-
Cotta.
Tallis, R. (2011). Aping mankind: Neuromania, Darwinitis and the misrepresentation of humanity.
Durham: Acumen.
Tas, L. (1974). Lotgevallen van het schaamte-affect. Inval, 417-429.
Thys, M. (2006). Fascinatie. Een fenomenologisch-psychoanalytische verkenning van het onmenselij-
ke. Amsterdam: Boom.
Thys, M. (2011). Psychoanalyse en fenomenologie. In J. Dirkx. M. Hebbrecht, A. Mooij, R.
Vermote (red.), Handboek psychodynamiek. Een verdiepende kijk op psychiatrie en psychotherapie
(pp. 599-606). Utrecht: De Tijdstroom.