Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 11

Ontwerpformulier speel-leeractiviteit

Jonge Kind

Naam student: Sanne Jansen Studentnummer: 3498131


School: Het Palet Plaats: Hapert
Stagegroep: 1/2 E Datum activiteit: 26-10-20
SLB: Huub van Haagen Duur activiteit: +/- 20 minuten
BSC: Philip Spooren Ontwikkelingsgebieden: - Natuur en techniek
- Taal
Mentor: Brenda Koolen

Uitgangspunten voor het leren van jonge kinderen

1. Jonge kinderen leren spelend.

2. Jonge kinderen ontwikkelen zich holistisch. Tegelijkertijd vindt ontwikkeling plaats op alle gebieden.

3. Zij hebben een betekenisvolle omgeving nodig die hen uitnodigt om de wereld te ontdekken.

4. Jonge kinderen leren vanuit concrete ervaringen met inzet van alle zintuigen.

5. Jonge kinderen leren vanuit betrokkenheid.

Beginsituatie van de kinderen met wie je gaat werken:


Organisatorisch
Er zitten 23 kinderen in mijn klas, 12 jongens en 11 meisjes. Ik heb het boek ‘Waar blijft de
herfst?’ (Miltenburg, 2016) nodig, dit ga ik namelijk voorlezen. Verder zorg ik dat de kring al
klaarstaat, zodat de kinderen daar kunnen gaan zitten.
De kinderen komen terug van het buitenspelen. Direct hierna volgt deze les.
Vakdidactisch (voorkennis-kunde/bekendheid)
Naar mijn verwachting zullen de meeste kinderen de begrippen herfst en winter wel kennen.
Tijdens het thema ‘Herfst’, wat nu speelt, leren de kinderen allerlei dingen over dit seizoen.
Omdat het thema nu een beetje op het einde is, zullen de meeste kinderen er al veel over
weten. Sommige kinderen hebben al eens van een winterslaap gehoord. Dit hebben ze ook
benoemd tijdens het maken van een woordspin over het thema ‘Herfst’. Niet alle kinderen
kennen de inhoud van dit begrip. Vandaar dat deze les past bij de beginsituatie van de klas.
Pedagogisch
Het concentratievermogen van jonge kinderen wordt wel eens in twijfel getrokken omdat ze
niet lang stil kunnen zitten. Echter, wanneer een kleuter vaak zijn energie kwijt kan, zal hij
meer betrokken zijn [ CITATION Bro16 \l 1043 ]. Omdat de kinderen net voor deze les een uur
buiten gespeeld hebben, lijkt het mij dat ze voldoende hebben kunnen bewegen. Na deze les
mogen ze zelf gaan werken, en kunnen ze dus ook weer bewegen.
Eerder heb ik al eens interactief voorgelezen aan deze klas. Ik merkte toen dat de kinderen
het heel fijn vinden om lekker rustig naar een verhaal te luisteren. Vandaar dat ik niet veel
drukte verwacht. Het kan wel zijn dat er een paar kinderen voor hun beurt willen spreken uit
enthousiasme. Met mijn mentor heb ik afgesproken om jongen L. vaker de beurt te geven,
dat heeft hij namelijk nodig.
Te verwachten betrokkenheid en aansluiting bij de belevingswereld
Het prentenboek ‘Waar blijft de Herfst?’ (Miltenburg, 2016) sluit goed aan op de
belevingswereld van de kinderen. De dieren spelen op een grappige manier de hoofdrol,
maar behandelen onderwerpen zoals:
- Hoe werkt een winterslaap?
- Welke dieren houden een winterslaap?
- Hoe werkt de herfst?
- Hoe werkt de winter?
- Wat als je je vriendje een lange tijd moet missen?
Relevante actualiteit
Het thema ‘Herfst’ loopt bijna op zijn einde in de klas. De kinderen hebben hier actief aan
gewerkt en vinden dit heel interessant. Al meerdere keren hebben ze activiteiten gedaan.
Tijdens het maken van een woordspin over de herfst benoemde verschillende leerlingen het
begrip ‘winterslaap’.
Beschrijving en bedoeling van de speel-leeractiviteit en/of de inrichting van de
leeromgeving. Bovenstaande uitgangspunten voor het leren van jonge kinderen moeten
zichtbaar zijn in de speel-leeractiviteit.
Leeromgeving (veilig, uitdagend en betekenisvol)
De kinderen zitten in de klas. Daar zitten ze gewoon in de kring, zoals normaal. Omdat niet
alle kinderen mij/het boek goed kunnen zien vanaf hun eigen stoel, mogen deze kinderen op
de mat gaan zitten.
De klas is versierd met mooie herfstkunstwerken en interessante posters en herfstfiguurtjes.
Lesdoelen
Aan het einde van de les kunnen de kinderen in eigen woorden uitleggen wat een
winterslaap is.
Proces taal: De kinderen oefenen met het verwoorden van gedachtes en het uitleggen van
inzichten.
Inleiding 2 min
De kinderen zitten in de kring. Ik spreek mijn verwachtingen uit voor deze les. Dit doe ik aan
de hand van de kikker. Daarna laat ik een paar kinderen op de mat in het midden van de
kring zitten. Zij kunnen de plaatjes in het prentenboek namelijk niet goed zien vanaf hun
eigen plaats.
Kern 20 min
Ik ga het prentenboek ‘Waar blijft de herfst?’ (Miltenburg, 2016) interactief voorlezen. Dat
betekend dat we eerst samen het boek gaan voorspellen. Daarvoor gaan we eerst de kaft
bekijken en ook een paar plaatjes in het boek. De laatste paar pagina’s gaan we nog niet
bekijken, want dat zou het verhaal al verklappen.

Ik begin met het voorlezen van het Ik wil dat de kinderen tijdens het verhaal
verhaal. Daarbij zorg ik dat ik voldoende bezig zijn met de volgende vier
vragen stel: taalfuncties:
- Controlevragen - Rapporteren (voornamelijk groep 1)
- Reproductievragen - Beschrijven (groep 1-2)
- Oplossingsgerichte vragen - Redeneren (groep 1-2)
- Meningsvragen - Projecteren (voornamelijk groep 2)
- Diagnostische vragen

Deze vragen en deze taalfuncties staan verder toegelicht bij de verantwoording van deze
les. Hier staan ook voorbeeld vragen bij.
Tijdens het voorlezen besteed ik extra tijd aan de begrippen winter en herfst. In de
beginsituatie ben ik ervan uit gegaan dat alle kinderen weten wat deze begrippen inhouden.
Toch lijkt het me nuttig om hier nog eens op terug te komen.
Slot 2 min
Het boek is nu uit. Ik vraag aan alle kinderen of ze op de eigen stoel willen gaan zitten.
Ik ga de volgende vragen stellen:
- Evaluatievragen
Voorbeelden hiervan staan in de verantwoording van deze les.

Effectieve feedback
Ik let erop dat ik de kinderen ga complimenteren op de luister/actieve houding. Feedback
die ik kan geven is:
- Wat heb jij goed opgelet!
- Jij luistert goed naar het verhaal, dat kan ik wel horen!
Onderbouwing van de speel-leeractiviteit en de inrichting van de leeromgeving vanuit
vakdidactiek en leerinhoud (bijvoorbeeld koppeling kennisbasis; vakconcept(en); leer of
ontwikkelingslijnen)
Kerndoel
Het lesdoel: ‘Aan het einde van de les kunnen de kinderen
in eigen woorden uitleggen wat een winterslaap is.’
De kinderen behalen dit lesdoel wanneer ze kunnen
uitleggen wat egel allemaal nodig heeft om in winterslaap te
gaan. Namelijk, veel eten en een fijn, warm huisje. Als egel
gaat in winterslaap is, slaapt hij de hele winter en eet hij
niet. Dat heeft hij in de herfst al gedaan. Als het lente
wordt, dan zal de egel weer wakker worden.
Bij dit lesdoel past Kerndoel 40: De leerlingen leren in de
eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren
onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren
in hun leefomgeving [ CITATION Tul20 \l 1043 ].
Bij dit kerndoel past de leerlijn zoals hiernaast. Om het
begrip winterslaap te kunnen begrijpen moeten de kinderen
eerst weten wat de seizoenen winter en herfst inhouden
(Inhoudslijnen Tule.Slo, 2020). In de beginsituatie ben ik
ervan uit gegaan dat alle kinderen deze seizoenen kennen.
Voor de zekerheid besteed ik hier tijdens het voorlezen nog
extra tijd aan.
Betekenis
De les sluit aan bij het thema herfst. Thematische
onderwerpen boeien kinderen en ze zijn hier graag langere
tijd mee bezig[ CITATION Bro16 \l 1043 ]. Over deze
onderwerpen willen kinderen praten, spelen en schrijven,
ze willen er dingen over maken en ze willen aspecten verder
onderzoeken. Het combineren van oefeningen (bijvoorbeeld
leren over winterslaap) met een thema is betekenisvol voor
kinderen omdat ze zich in twee dingen tegelijk ontwikkelen,
holistisch [ CITATION Bro16 \l 1043 ]. Het thema herfst
voldoet aan de drie normen, actualiteit, sociaal-cultureel in
de directe leefomgeving en in de grote wereld [ CITATION
Jan08 \l 1043 ]: De kinderen vinden overal in de natuur
nootjes, het is interessant voor de kinderen omdat ze er
veel mee te maken hebben in hun directe leefomgeving.
Ook in de grote wereld is het interessant, de herfst is overal
in de wereld. In Nederland ziet de herfst er uit zoals we die
kennen, maar in andere landen is de herfst weer anders.
Didactisch handelen natuur en techniek
Winterslaap of winterrust?
Egels en eekhoorns brengen de winter voornamelijk slapend door. Egels houden een echte
winterslaap. Dit is een hele diepe slaap waarbij de lichaamsprocessen tot een minimum
worden beperkt [ CITATION Ker01 \l 1043 ].
Voordat dieren in winterslaap gaan, eten ze in de herfst eerst een tijd lang meer dan ze
verbruiken om zo vetreserves op te bouwen. Ze zoeken vervolgens een veilige plek op, waar
ze een nest maken van bladeren en mos. Het nest, hun vetlaag en een opgerolde houding
zorgen er samen voor dat ze tijdens hun winterslaap zo weinig mogelijk energie in de vorm
van warmte verliezen. Hierdoor hebben ze in de winter (bijna geen) voedsel nodig.
Eekhoorns houden eerder een winterrust, waarbij ze zo nu en dan wel wakker worden
[ CITATION Ker01 \l 1043 ]. Deze slaap is dus wat minder diep. Ze slapen veel in een nest van
takjes en bladeren. Wanneer ze wakker worden gaan ze op zoek naar hun verstopte
wintervoorraden.
Ontdekkend leren
Ontdekkend leren bevindt zich tussen twee uitersten: overdragend leren en spontaan
ontdekkend leren. Hier zijn ook de begrippen open en gesloten van toepassing. In open
leersituaties hebben de leerlingen veel invloed op wat er in de les gaat gebeuren, in gesloten
minder [ CITATION Vaa12 \l 1043 ]. Ik ben van mening dat deze activiteit past bij de leerstijl
ontdekkend leren, maar dat er ook onderdelen van overdragend leren in zitten. De
leerkracht heeft namelijk het onderwerp van de activiteit gekozen, dit is typerend bij
overdragend leren [ CITATION Vaa12 \l 1043 ]. Bij deze didactiek hebben de kinderen
geen/weinig inbreng om zelf na te denken over het onderwerp. Echter, bij deze activiteit
hebben de kinderen dit wel. Kinderen krijgen de kans om eigen ervaringen en kennis te
delen. Uiteindelijk zijn de kinderen zelf er achter gekomen wat winterslaap inhoud. Als
leerkracht bied ik bij deze activiteit niet méér hulp dan nodig is, wat weer past bij
ontdekkend leren [ CITATION Vaa12 \l 1043 ].
Natuurbeleving en verhalen
Verhalend ontwerpen is een didactische structuur waarbij het verhaal de kinderen als het
ware meeneemt: het motiveert, structureert het leren en het stimuleert de beleving
[ CITATION Vaa12 \l 1043 ]. Tijdens deze activiteit lees ik het verhaal ‘Waar blijft de herfst?’
(Miltenburg, 2016) voor. Het is de bedoeling dat de kinderen zich helemaal in het verhaal
kunnen plaatsen, dit wordt versterkt door het interactief voorlezen. Daardoor zijn kinderen
actiever bezig met het verhaal. Bij verhalend ontwerpen is het de bedoeling dat kinderen de
band met natuur herbeleven [ CITATION Vaa12 \l 1043 ]. Het verhaal moet realistisch zijn, de
kinderen moeten zich kunnen inleven in de hoofdpersoon. Daarnaast moet de natuur een
belangrijke rol spelen. Bij een bezoek aan het bos zullen kinderen bepaalde dingen
herkennen vanuit het verhaal. Daarnaast past het prentenboek ook goed bij de manier
waarop kinderen de natuur beleven: vanuit hun eigen, kinderlijke perspectief [ CITATION
Vaa12 \l 1043 ].
Didactisch handelen taal
Interactief voorlezen is anders dan traditioneel voorlezen. Bij traditioneel voorlezen luisteren
de kinderen naar een verhaal, ervaren ze de structuur ervan en stellen ze zich er iets bij voor
[ CITATION Pau02 \l 1043 ]. Bij interactief voorlezen is het aandeel van de kinderen veel groter.
De leerkracht praat met de kinderen over het verhaal. De kinderen kunnen vertellen wat ze
zien op een plaatje en ze voorspellen wat er gaat gebeuren. Als leerkracht kun je ook vragen
wat de kinderen zelf zouden doen in een bepaalde situatie. Hiervoor gebruik je vragen om
de taalfuncties te stimuleren. Veel taalfuncties gebruiken kinderen spontaan. Meer
complexe functies die moeten worden geoefend zijn:
Rapporteren  Vertellen wat de kinderen zien, zonder hier een mening aan te koppelen.
Vragen die je kunt stellen zijn:
- Wat is dit?
- Wat zie je op de plaat?
- Wat gebeurde er toen?
Beschrijven  Iets beschrijven gaat verder dan alleen rapporteren. Je geeft ook andere
eigenschappen over datgene aan. Vragen die je kunt stellen zijn:
- Wat weet je van een egel?
- Wat weet je van de herfst?
Redeneren  Je verwoord waarom je iets doet of hoe iets mogelijk is. Je gaat bijvoorbeeld
oorzaak en gevolg benoemen. Vragen die je kunt stellen zijn:
- Wat gebeurt er als egel niet in winterslaap gaat?
- Wat is er met konijn aan de hand?
- Waarom doet hij dat denk je?
Projecteren  Proberen om zich in te leven in de ander. Vragen die je kunt stellen zijn:
- Waarom rent konijn?
- Waarom is konijn verdrietig? [ CITATION Pau02 \l 1043 ]

Als leerkracht kun je bepaalde vragen stellen:


- Controle vragen Wat vertelde de egel dat hij ging doen?
- Reproductievragen  Wat betekend een winterslaap houden? Wat ga je dan doen?
- Oplossingsgerichte vragen  Hoe zou het konijn de egel kunnen helpen om toch nog in
winterslaap te kunnen komen?
- Meningsvragen  Wat vind jij ervan dat konijn egel probeerde tegen te houden?
- Diagnostische vragen  Wat zou jij doen als jouw vriend in winterslaap zou gaan?
- Evaluatievragen  Waarom vond jij het verhaal mooi?[ CITATION Pau02 \l 1043 ]
Interactie (zoals tijdens interactief voorlezen) met kinderen biedt de gelegenheid tot
taalproductie. Omdat zelf veel taal gebruiken een voorwaarde is om een taal te leren,
creëert de leraar gevarieerde taalrijke onderwijssituaties waarbinnen de kinderen veel aan
het woord komen [ CITATION Pau02 \l 1043 ]. Ideaal zou zijn om deze activiteit in kleine
groepjes aan te bieden, zodat alle kinderen vaker aan het woord komen. Helaas is dit op het
moment niet mogelijk.
Jonge kinderen en kinderen met een geringe woordenschat hebben dan de plaatjes nog
nodig om het verhaal te begrijpen. Bovendien is het laten zien van plaatjes een makkelijke
manier voor kinderen om moeilijke/nieuwe woorden te begrijpen [ CITATION Pau02 \l 1043 ].
Het is dus belangrijk om bij iedere bladzijde de plaatjes te laten zien.
Omdat kinderen makkelijker woorden leren wanneer ze actief betrokken zijn bij een
onderwerp, is interactief voorlezen hier een goede optie voor [ CITATION Pau02 \l 1043 ].
Doordat ze luisteren naar hoe andere kinderen praten over het onderwerp vergroten ze hun
receptieve woordenschat. Al pratend vergroten ze hun productieve woordenschat.
Taalniveaus
Voor alle kinderen is het belangrijk om veel stimulering te krijgen in de taal. Als leerkracht
moet je kinderen aansporen tot spreken, zoals bij de activiteit die ik ga uitvoeren. Wanneer
een kind spreekt kun je het feedback geven op wat het kind zegt door te handelen en te
spreken, zelf het goede voorbeeld te geven en soms te corrigeren. In betekenisvolle situaties
leren kinderen nieuwe woorden [ CITATION Pau02 \l 1043 ]. Kinderen in de kleuterklas
variëren tussen twee taal ontwikkelingsfasen, namelijk de differentiatiefase en de
voltooiingsfase. Over het algemeen zitten de kinderen aan het einde van de eerstgenoemde
fase. Het kind is bezig om zijn taalkennis te verfijnen en ook andere delen van de taal meer
te gebruiken zoals de zinsopbouw en de woordvormen.
Hoe ga ik als leerkracht om met verschillen in taalniveau’s
Bij iedereen is er in de taalverwerving sprake van dezelfde processen, maar het uiteindelijke
resultaat verschilt sterk. Er zijn kleuters die in volzinnen vertellen wat ze in het weekend
gedaan hebben, kleuters die in korte zinnen antwoorden op vragen maar niet uit zichzelf
vertellen, en kinderen die iets zeggen [ CITATION Pau02 \l 1043 ]. Vaak zitten leerlingen van
dezelfde leeftijd wel op het zelfde taalniveau, maar hanteren ze een verschillend
woordgebruik. Als lerares is het belangrijk om veel met alle leerlingen te communiceren. Elk
kind heeft veel feedback nodig en moet voortdurend worden uitgenodigd om zelf veel taal
te gaan gebruiken [ CITATION Pau02 \l 1043 ]. Activiteiten die kleuters stimuleren zijn
bijvoorbeeld losse gesprekjes bij gebeurtenissen, verteltafels of spelletjes. Onderwerpen
staan dicht bij de kinderen en zijn context gebonden, dat wil zeggen dat het gaat over
prentenboeken waar ze in aan het kijken zijn of over spullen die ze bij hebben. Als leerkracht
let je erop dat je taalaanbod correct, begrijpelijk en rijk is. Niet te moeilijk, wel uitdagend
[ CITATION Pau02 \l 1043 ]. Je moet zeker niet op een ‘toontje’ tegen kinderen gaan praten.

Feedback
Op de inhoud, wat er is gezegd, kun je feedback geven. Het is belangrijk dat de leraar
probeert de essentie te begrijpen en daar inhoudelijk op reageert. Op de vorm kun je
feedback geven door de modelen, je gaat in op het vertelde, maar op een zodanige manier
dat hij de gecorrigeerde vorm meeneemt in het antwoord [ CITATION Pau02 \l 1043 ].
Bij deze activiteit staat de rekentaal centraal, en wordt het dus ook lastiger voor leerlingen
die achterlopen in de begripsvorming van taal. Het is belangrijk om bovenstaande theorie te
onthouden, omdat die voor deze activiteit noodzakelijk is om te gebruiken [ CITATION wij19 \l
1043 ].

Tweetaligheid
In mijn stageklas zit één leerling die twee talen leert, Engels en Nederlands. Normaal
gesproken kan de woordenschat zich in beide talen even snel ontwikkelen [ CITATION Pau02 \l
1043 ], maar bij deze leerling is dit niet zo. Gemiddeld gezien kent een kleuter die twee talen
leert 1300 (receptieve woordenschat) Nederlandse woorden en gebruikt hij er 1100
(productieve woordenschat). Ik verwacht dat deze leerling uit mijn klas een lagere
woordenschat heeft, omdat zij thuis geen Nederlands spreken. Zij leert dus enkel op school
Nederlands. Wil deze leerling op een gewenst niveau Nederlands spreken, dan wordt er van
leerkrachten verwacht dat zij dezelfde verwachtingen aan deze kinderen stellen als aan
leeftijdsgenoten. Kinderen hebben deze uitdaging nodig [ CITATION Pau02 \l 1043 ]. Als ik de
leerling in een niveau groep op het gebied van tweede taal ontwikkeling plaats, dan schat ik
haar in op half-gevorderd niveau. Ze kan Nederlands spreken, kan een aantal woorden
achter elkaar plaatsen en vormt zo korte, maar niet volledige zinnetjes. Ze kan zichzelf
redelijk verstaanbaar maken [ CITATION Pau02 \l 1043 ].
Persoonlijke leerdoelen
- De kinderen actief betrekken bij het verhaal.

Reflectie starr methode [ CITATION Ben19 \l 1043 ]


Situatie-Ik zou een les geven waarbij de kinderen zouden leren over de winterslaap. Het leek
me een goed idee om dit te doen aan de hand van een prentenboek dat op stage
beschikbaar was.
Taak- Ik had de rol van leerkracht. Het was mijn persoonlijke leerdoel om de kinderen zo
actief mogelijk te betrekken bij het verhaal. Ik wilde ze graag laten meedenken over het
verloop ervan. Volgens de theorie zouden de kinderen de begrippen als winterslaap en
wintervoorraad dan beter begrijpen.
Actie- Toen de kinderen terug kwamen van het buitenspelen waren ze best wel druk. Het
leek mij het beste om meteen de houding van de kikker te benoemen. De kinderen werden
zich daardoor bewust van hun gedrag en pasten dit aan.
Tijdens het verhaal stelde ik veel vragen. Soms had ik het idee dat ik iets te veel vragen
stelde, waardoor de kinderen hun aandacht leken te verliezen.
Resultaat- Doordat ik veel vragen stelde kreeg het verhaal meer diepgang. Daardoor duurde
het ook langer. Ik denk dat de activiteit wat korter had gekund, niet alle vragen die ik stelde
waren noodzakelijk. Voor kleuters duurde de les een beetje te lang.
Reflectie- In het vervolg moet ik goed rekening houden met de bewegingsdrang die jonge
kinderen hebben. Ze zaten nu wat te lang stil, dat vonden ze lastig. Verder ging de les heel
goed, de kinderen waren ontzettend betrokken en bijna iedereen begrijpt nu wat
winterslaap is.
Feedback mentor
De kinderen kwamen nogal druk binnen na de pauze. Dit heb je goed opgelost door meteen
duidelijk de kikker te benoemen. Je merkte dat zodra je een paar kinderen op de mat liet
zitten, alle andere kinderen dit ook wilde. Hoe zou je hier mee om kunnen gaan?
Het verhaal voorlezen ging prima. De kinderen waren actief betrokken. Ze moesten vaak
lachen om de gebeurtenissen in het boek, maar dit was niet storend. Je stelde verschillende
vragen waardoor de kinderen aan het denken werden gezet.
Feedback domeinexpert Huub van Haagen
Je les is best wel talig.

In de didactische verantwoording N&T bespreek je niet de didactiek maar de inhoudelijke zaken. Dat
klopt ook met je bronvermelding. Waarom gebruik je ons handboek niet: didactiek van
natuuronderwijs, van Vaan en Marell? Ik mis bv werken met concreet materiaal, waarnemen,
experimenteren etc.

De 7 stappenplan van onderzoekend – en/of ontwerpend leren geven een duidelijke structuur om je
les N&T vorm te geven, gebruik die dan ook.

Dat vergt dus nog wat werk.

Kijk eens hier: https://www.iederkindeentalent.nl/inspiratiemap/#intro-map-kleuters

Na deze feedback ontvangen te hebben, heb ik nog enkele punten aangepast in deze kleur.

Bibliografie

Brouwers, H. (2016). Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Janssen-Vos, F. (2008). Basisontwikkeling voor peuters en de onderbouw. Assen: Van
Gorcum.
Kersbergen, C., & Haarhuis, A. (2001). Natuuronderwijs Inzichtelijk. Bussum: Uitgeverij
Coutinho.
Paus, H., Bacchini, S., Dekkers, R., Hofstede, D., Markesteijn, C., Meijer, H., & Pullens, T.
(2002). Portaal. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Tule.Slo. (2020). Kerndoelen. Opgehaald van Tule.Slo.nl: https://tule.slo.nl/
Inhoudslijnen po. (z.d.). https://tule.slo.nl/inhoudslijnen. Geraadpleegd op 10 juni 2020, van
https://tule.slo.nl/inhoudslijnen/index.html
Miltenburg, S. (2016). Waar blijft de herfst? (Vol. 2016). Clavis B.V.B.A., Uitgeverij.
Vaan, & Marell. (2012). Praktische didactiek voor natuuronderwijs. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

You might also like