Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 69

Het Overstone incident

1
Een oorlog berust altijd op misleiding
(Sun Tzu, Chinees krijgstheoreticus, 400 v. Chr.)

Voor Birgit

2
Het Overstone Incident

Johan G. Hahn

2010
Een uitgave van Skidiz, Utrecht

3
© 2010 Skidiz, Utrecht
Auteur: Johan G. Hahn
Alle rechten voorbehouden
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, door middel van druk,
fotokopieën, geautomatiseerde gegevensbestanden of op welke andere wijze
ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Druk: www.pumbo.nl
Omslagontwerp: Skidiz, Utrecht
Vormgeving binnenwerk: Skidiz, Utrecht

Thriller/Roman
ISBN 978-90-815587-1-6
NUR 305

http://overstoneincident.pumbo.nl
www.overstoneincident.com

2e druk maart 2011

Dit boek is ook verkrijgbaar als e-boek (Epub en Pdf).


ISBN (e-boek) 978-90-815587-2-3

www.skidiz.nl

4
Verantwoording

Dit boek vertelt het verhaal van de grote misleiding en de grote leugens!
Het is het verhaal van de democratische paradox: een politiek systeem, dat
berust op positieve waarden zoals openheid, vertrouwen, waarheid en trans-
parantie, heeft een machtige institutie nodig om dat systeem te beschermen:
de geheime- of inlichtingendiensten1 Deze diensten hanteren methoden die
uitgaan van waarden, die haaks staan op de waarden van een democratie:
misleiding, geheimzinnigheid, leugen, bedrog …
De paradox van de democratie is dat ze niet zonder deze instituties kan
overleven.

Dit is het verhaal over de paradox van de democratie.

In 1966 en 1968 hebben zich in Spanje en Groenland twee zeer ernstige


nucleaire rampen voorgedaan. Een tweetal vliegtuigcrashes en de manier
waarop inlichtingendiensten daar in de afgelopen jaren mee zijn omgegaan
hebben model gestaan voor het verhaal dat ik vertel. Het betreft de Paloma-
res B-52 crash2 in 1966 waarbij een B-52 Stratofortress en een KC-135 Stra-
totanker betrokken waren en de Thule Air Base B-52 crash in 1968. Bij beide
vliegtuigongevallen is een onbekende hoeveelheid nucleair materiaal in het
milieu terecht gekomen. De werkelijke omvang van de schade van beide
crashes is door de verantwoordelijke militairen tot de dag van vandaag in
nevelen gehuld. Daarbij wordt nog steeds het argument van de ‘nationale
veiligheid’ gehanteerd.
De historische feiten uit die jaren heb ik samengevoegd tot een compacte
gebeurtenis - een nucleaire ramp van een omvang vergelijkbaar met die van
Thule Airbase - en met verstrekkende gevolgen. In de vorm waarin de feiten
hier worden weergegeven zijn ze (voor zover ik weet) niet gebeurd. Maar
zekerheid zullen we daar nooit over hebben. Evenmin als over de werkelijke
gevolgen van de beide rampen.

Op de bij dit boek behorende website www.overstoneincident.nl is achter-


grondmateriaal toegankelijk gemaakt.

1
De Dienst is in dit boek de algemene aanduiding voor alle geheime-, inlichtingen en
veiligheidsdiensten, zowel burgerlijk, militair als particulier. Daar waar het onder-
scheid tussen de verschillende soorten diensten niet van belang is wordt deze naam
gebuikt, die voor medewerkers van geheime diensten gangbaar is. Alleen waar dit
voor de verhaallijn van belang is wordt de werkelijke naam van een dienst gebruikt.
2
 In maart 2009 noemde het weekblad Times het Palomares ongeval uit 1966 een van
de ergste nucleaire catastrofes ter wereld. Summiere informatie over beide crashes is
beschikbaar op internet (Wikipedia).

5
Bericht in een locale Schotse krant:
Jacht vergaat bij Overstone: drie doden

Overstone 20 juni 1966 - Een man en twee vrou-


wen zijn afgelopen week vermoedelijk omgeko-
men voor de kust bij het Schotse Overstone. Dat
heeft de politie laten weten.
Hoe de drie zijn overleden is niet bekend. Van het
jacht waarmee zij de zee op waren gegaan, zijn
slechts enkele brokstukken teruggevonden. Van
de drie opvarenden ontbreekt verder elk spoor. De
politie en de kustwacht hebben de hele dag met
twee boten naar de drenkelingen en naar over-
blijfselen van de boot gezocht, maar bij het inval-
len van de duisternis is het zoeken gestaakt. De
familie van de drie omgekomenen is inmiddels op
de hoogte gesteld.
De politie vermoedt dat er door onbekende oor-
zaak een explosie is geweest op het schip. Van
een aanslag wil de politie niet spreken. De drie
waren in de middag vertrokken voor een twee-
daagse vistocht voor de kust. Op verzoek van de
familie zijn de namen van de slachtoffers en de
naam van de boot niet bekend gemaakt.

6
Proloog – Het Overstone Incident

Het was vrijwel windstil. Een volle maan stond hoog aan de hemel en wierp
een brede spiegelgladde baan van zilveren licht op het water. De oceaan lag
er stil en verlaten bij. Eén enkele boot had de haven van Overstone, een
klein dorp in het uiterste noorden van Schotland, vandaag verlaten. De
‘Princess’ het nieuwe jacht van Alexander Durby en zijn vrouw Dorothy was
die middag in zee gestoken met aan boord drie mensen: Dorothy, haar
vriendin Elsa MacMurray en Elsa’s vriend – met wie ze volgende maand zou
trouwen – Jason Burding. Daarna was het weer stil geworden in de kleine
haven. Behalve de branding en de geluiden van het leven in een kleine, dode
vissershaven was er nauwelijks iets te horen. De stemmen van de oude men-
sen op de kade, die droomden van vroeger, af en toe de motor van een pas-
serende auto. Overstone was allang niet meer de levendige haven die het
ooit geweest was. Sinds steeds meer rivieren geblokkeerd werden door stu-
wen en dammen was de zalm er weggebleven. En waar geen zalm was viel
voor de vissers van Overstone niet genoeg meer te vangen. De meesten wa-
ren weggetrokken naar andere havens, waren overgestapt op het vangen van
een andere vissoort of hadden een ander beroep gekozen. Een enkeling voer
nog met toeristen de zee op om ze te laten hengelen naar de enkele zalm die
toch nog tevergeefs probeerde zijn weg te vinden naar zijn paaiplaats in een
opgestuwde en ontoegankelijk gemaakte Schotse rivier. De haven van Over-
stone was roestende, vergane glorie, dood en leeg, nog bevolkt door oude
schepen, wrakken en door één enkel luxe jacht, de ‘Princess’.
Ver achter de horizon liepen de vaarroutes waarlangs de grote vrachtschepen
voeren die de Atlantische oceaan overstaken. Als het heel stil was om je
heen kon je, bij wind van zee vanaf de vuurtoren van Overstone en vanaf de
golfbaan hoog op de klippen, onder het schreeuwen van de meeuwen en het
eeuwige geruis van de branding het doffe stampen van hun zware dieselmo-
toren horen. Maar meestal was zelfs dat geluid verdwenen. Af en toe waren
er overdag dicht onder de kust een paar vissersschepen uit een haven van de
nabije Shetland eilanden te zien, omgeven door zwermen meeuwen op zoek
naar eetbaar afval. En dat was het dan. Schepen uit de haven van Overstone
voeren niet meer uit. Enkele lagen in de haven voor zich heen te roesten. De
meeste waren vertrokken of verkocht. Behalve de ‘Princess’. Toen de jonge
Durby’s de boot gekregen hadden ter gelegenheid van hun afstuderen aan de
universiteit van Oxford had de vader van Dorothy er meteen een ligplaats
aan de kade bij gekocht. Daar lag het schip en van daar voeren Alexander en
Dorothy alleen of met vrienden regelmatig uit voor pleziertochten op de
oceaan. De ‘Princess’ was een klein, zeewaardig jacht van 12 meter lengte,
voorzien van alle denkbare luxe en van alle noodzakelijke instrumenten om
veilig op zee te kunnen varen. Het schip had een zware dieselmotor en bood
plaats aan zes personen. Vanmiddag was Dorothy alleen met haar vrienden
op het jacht uitgevaren. Ze zou twee dagen wegblijven en niemand wist dat
het haar laatste vaart zou zijn!

7
Het was windstil en het was volle maan. Ideale condities voor de ‘Princess’
om uit te varen. De vuurtoren van Overstone wierp zoals elke nacht zijn
lichtbundel over het water en liet zo de schepen op zee zien waar ze zich
bevonden en waarschuwde hen om niet te dicht onder de kust te varen.
Daar bevonden zich verraderlijke klippen en rotsen. Dorothy kende de weg
vanuit de haven naar de open zee. De radar, het echolood en de sonar aan
boord hielpen haar om veilig de smalle doorgang te vinden tussen het vaste
land en Overstone Island. In het donker kon ze ook gebruik maken van de
twee sterke schijnwerpers op de boeg van het schip. Daarmee kon ze genoeg
zien om haar weg ook op het oog te vinden. Ze was hier geboren, zeilde al
van kinds af aan en kende de doorgang naar zee op haar duimpje. Behalve
de ‘Princess’ was er geen scheepvaart zichtbaar. Het schip leek de oneindige
vlakte van de oceaan voor zich alleen te hebben. Haar dieselmotor gromde
rustig, als was ze blij weer een keer op zee te mogen zijn.

Het was stil en koud in de cockpit van de B-52G Stratofortress bommen-


werper. Alleen het zware, vertrouwde gedreun van de motoren drong door
in de cockpit. Alles leek normaal te gaan op deze vlucht. Er waren geen bij-
zonderheden te melden. Commandant Majoor James Frey keek op het klok-
je op zijn dashboard. Nog tien minuten voor de reguliere ontmoeting met de
Boeing KC-135 Stratotanker, het grote tankvliegtuig dat hen van nieuwe
kerosine zou voorzien. Het tanken in de lucht was voor hem en zijn zes be-
manningsleden een routineklus geworden. Een vast onderdeel van hun we-
kelijkse vluchtroutines. Twee keer per week draaide hij met zijn B-52G Stra-
tofortress van het Strategisch Luchtcommando een ronde vanaf hun basis in
de buurt van New York. Majoor Frey kende het luchtruim boven dit deel
van de Atlantische oceaan als zijn broekzak. Vier keer per week vlogen zij
hun vaste route in het kader van ‘Operatie Chrome Dome’ het strategische
veiligheidssysteem om de grenzen van de USSR in de gaten te houden. 24
uur per dag en 7 dagen per week was een aantal B-52’s in de lucht, elk voor-
zien van een aantal thermonucleaire wapens om in geval van een vijandige
aanval direct adequaat te kunnen terugslaan. Het was een effectief onderdeel
gebleken van de militaire strategie van de VS en de NAVO. Vier keer per
week moesten Frey en zijn bemanning met hun met nucleaire wapens gela-
den machine de lucht in om een vast traject te vliegen. Van hun basis via een
noordelijke route over Groenland en dan met een boog over IJsland en
langs de noordkust van Schotland terug naar de basis. Halverwege hun
dienst moesten ze in de lucht kerosine bijtanken. Telkens boven hetzelfde
deel van de oceaan ten noorden van Schotland hadden ze een afspraak met
het tankvliegtuig dat daar langzaam op hen vloog te wachten. Tijdens het
tanken vlogen de beide enorme kisten een tijdje samen op, met elkaar ver-
bonden door een soort navelstreng waardoor de kerosine van de tanker de
tanks van de B-52 ingepompt werd. De afstand tussen de twee vliegtuigen
was niet meer dan hooguit 25 meter. Niet ongevaarlijk. De tanker bevatte
ruim 100.000 liter kerosine. Als er iets mis ging … Frey kende de risico’s,
maar dacht er eigenlijk zelden aan. Hij beheerste zijn vak, was een ervaren

8
piloot en ook zijn bemanning was uitstekend getraind. De hele manoeuvre
vroeg elke keer weer om precisie en concentratie van de beide bemanningen.
Ze konden op elkaar vertrouwen.
Op zijn radarscherm zag Frey de stip verschijnen van de KC-135. Hij kende
de collega’s aan boord van de tanker. Ze ontmoetten elkaar vier keer per
week op deze plek. Soms spraken ze kort over de radio met elkaar, wisselden
wat ervaringen uit. Een vreemde relatie met collega’s die je vier keer per
week sprak zonder elkaar ooit in levenden lijve ontmoet te hebben. De be-
manning van de KC 135 hoorde bij een tankersquadron dat op een Britse
basis in Schotland gestationeerd was. En toch had hij het gevoel de jongens
in de KC-135 te kennen. Achter uit het vliegtuig zou de lange slurf hangen
en hij zou zijn machine precies zo manoeuvreren dat de slurf aan zijn tank-
opening bovenop achter de cockpit gekoppeld kon worden. Dan zou de
man achterin de KC-135 die het tanksysteem bediende de slurf aan de tank-
opening aan zijn kist koppelen en hij zou de koppeling vastzetten. Hij zou de
kraan opengooien en de kerosine zou in zijn tanks gepompt worden. Tijdens
het tanken zouden de beide machines op een exacte hoogte en snelheid aan
elkaar gekoppeld verder vliegen. De hele operatie duurde misschien een half
uur. Als zijn tanks gevuld zouden zijn zou hij de koppeling losgooien en iets
gas terugnemen om de KC-135 vrije vlucht te geven. Elk toestel zou daarna
zijn eigen vlucht vervolgen.
Langzaam naderde de B-52G de KC-135 van achter. Het was donker. De
volle maan verlichtte het water diep onder hen en maakte dat zij prima
zichtcontact met de KS-135 zouden kunnen hebben. Dat was vandaag in elk
geval nodig, nu de automatische piloot van zijn kist het liet afweten. Majoor
Frey concentreerde zich samen met zijn copiloot Kapitein Gerry Yong op
zijn instrumenten, een hand aan de gashandels en een hand aan de stuur-
knuppel, de voeten op de pedalen. Aftanken in de lucht met de hand vroeg
om uiterste precisie. Snelheid en hoogte van de beide toestellen moesten
exact kloppen en voor de hele duur van het aftanken vastgehouden worden.
Normaal zouden de automatische piloten van beide vliegtuigen het manoeu-
vre voor een deel overnemen en controleren, maar vandaag niet. Vandaag
was de enige bijzonderheid dat de automatische piloot van zijn kist kuren
vertoonde en ze het tanken helemaal met de hand zouden moeten uitvoeren.
Maar ook dat was dagelijkse routine. Hij en zijn bemanning hadden het vaak
genoeg geoefend en hij kende zijn kist als geen ander. Over ongeveer vier
minuten zouden ze voldoende zichtcontact met het tankvliegtuig moeten
hebben. In zijn koptelefoon hoorde hij de mededelingen van zijn navigator
en daardoorheen de bevestigingen van de navigator en de ‘boomoperator’
van de KC-135, de man die het eigenlijke tanken verzorgde, die de slurf be-
diende. Alles verliep normaal. James Frey dacht aan de vrije dagen waarnaar
hij ook op weg was. Nog 100 meter. Hij kon de slurf nu schuin boven zich
zien hangen, langzaam op hem afkruipend, duidelijk afgetekend tegen de
door de volle maan verlichte donkere hemel. Hij trok de stuurknuppel een
klein beetje naar zich toe om iets hoger te komen. Hij controleerde de instel-
lingen op zijn instrumenten. De wijzer van zijn hoogtemeter kroop langzaam

9
naar de ingestelde hoogte en bleef toen hangen. Nog 50 meter. Hij zou met
zijn vrouw en twee kinderen een weekend naar vrienden, die in een boshuis
in de Appalachen woonden, gaan. Hij verheugde zich op een vrije week in
de bossen na drie weken dienst. Nog 25 meter. Hij controleerde de hoogte
en de snelheid. De berichten van de navigator en de ‘boomoperator’ in zijn
koptelefoon gaven aan dat alles perfect volgens het draaiboek verliep. Alles
in orde, routine zoals telkens weer. Zijn kist vloog nog net iets sneller om op
de KC-135 te kunnen inlopen. Heel langzaam naderde hij de achterkant van
de KC-135. Hij zag de lange flexibele slurf schuin voor zich hangen op exact
de juiste hoogte. Hij schoof de kist langzaam onder de KC-135. De slurf
kwam steeds dichterbij. Nog vijf meter, nog drie meter, nog …

Plotseling voelde hij een vreemde trilling door het vliegtuig gaan, gevolgd
door een harde doffe knal die op de klap van een explosie leek. De explosie
gaf het vliegtuig een duw naar boven. Was hij getroffen door een vreemd
voorwerp? Een vijandige raket? Dat was onmogelijk! Wat was er in gods-
naam gebeurd. Door de plotselinge duw naar boven sloeg de slurf van de
KC-135 hard tegen de neus van het vliegtuig. De zware, donkere slurf
zwaaide als de schaduw van een grote vogel voor zijn gezicht langs en sloeg
een deel van de ruiten van de cockpit kapot. Hij dook weg om niet door
brekend glas getroffen te worden. Hij voelde hoe een ijskoude wind zijn
adem afsneed. Hij duwde met een hand het zuurstofmasker dat op zijn borst
hing op zijn gezocht, trok het riempje over zijn hoofd en keek door de ron-
de ruitjes ervan naar zijn instrumenten. Diverse lampjes knipperden, wijzer-
tjes gingen zenuwachtig heen en weer. Twee motoren rechts waren uitgeval-
len. Maar waardoor? Hij hoorde geschreeuw in zijn koptelefoon, maar kon
niet verstaan wat er gezegd werd en wie er schreeuwde. Hij greep instinctief
naar de noodknop van de radiotransponder en schakelde over op de nood-
frequentie.
‘Mayday, mayday,’ riep hij in zijn microfoon, maar er kwam geen reactie.
Niemand hoorde hem meer. De explosie had een deel van het elektrische
systeem lamgelegd, waardoor de radio was uitgevallen. De brandmelder gaf
een indringende fluittoon te horen en andere lampjes op zijn dashboard be-
gonnen nu te knipperen. Hij gaf zijn copiloot opdracht de noodradio in te
schakelen, zodat er automatisch een ‘mayday’ uitgezonden zou worden, maar
kapitein Yong reageerde niet. Hij keek naast zich en zag zijn copiloot onna-
tuurlijk scheef in zijn riemen hangen. Er sijpelde en straaltje bloed uit zijn
neus en uit zijn oor. Hij had geen gelegenheid te kijken wat er aan de hand
was. Hij zag dat kapitein Yong ofwel bewusteloos ofwel dood was. Hij riep
zijn tweede copiloot, die achter lag te rusten, de navigator, en de andere be-
manningsleden op om zich via de radio te melden, maar niemand reageerde.
Het leek erop alsof hij alleen in de kist zat. Wat was er in godsnaam aan de
hand? Wat was er gebeurd? Ondanks zijn uitstekende training voelde Frey
een lichte paniek in zich opkomen. Hij voelde hoe zijn toestel begon over te
hellen door het plotseling wegvallen van de stuwkracht van de twee moto-
ren. Waren ze alleen uitgevallen of was er meer aan de hand? Weer voelde

10
hij een schok door het toestel gaan alsof iets het toestel raakte. Of raakte hij
iets? Dicht boven hem vloog het tankvliegtuig gevuld met duizenden liters
kerosine. Als hij met de KC-135 in botsing zou komen, zouden ze beiden
neerstorten. Dan was alles voorbij. Hij moest weg zien te komen uit de buurt
van de tanker. Hij duwde zijn stuurknuppel langzaam van zich af om in een
flauwe duik afstand van de schuin boven hem vliegende tanker te krijgen en
trok tegelijk de linker vleugen een beetje omhoog om naar rechts weg te
kunnen duiken. Weg van de KC-135! Hij voelde hoe de besturing aarzelde.
De kist reageerde niet meer goed op zijn instructies en op de instrumenten.
Frey voelde hoe de machine stuurloos geworden was. Hij was alleen in de
cockpit en moest proberen zijn mensen en de kist te redden. Koortsachtig
overwoog hij de mogelijkheden. Een noodlanding? Maar waar? Hij vloog
boven zee. Thule Airbase was te ver weg. Een Britse Airbase in Schotland
was niet groot genoeg en het was met zijn waterstofbommen aan boord veel
te riskant om in deze situatie over land te vliegen en in een bewoonde om-
geving een noodlanding te maken. Hij leek alleen in het vliegtuig, zijn be-
manning meldde zich niet. Alleen zou het hem zeker niet eens lukken de kist
veilig aan de grond te krijgen. De andere bemanningsleden meldden zich
niet, waren onbereikbaar. Waren ze bewusteloos of dood? Anders zouden ze
zich toch wel gemeld hebben. Wat was er achter hem in de machine ge-
beurd? Zij kenden alle noodprocedures, maar dat hielp nu niet. Hij wist
intuïtief dat hij de machine onmogelijk langer in de lucht zou kunnen hou-
den. Hij had er geen idee van wat er gebeurd was, maar hij wist dat honder-
den tonnen metaal en kerosine en vooral vier scherpe waterstofbommen op
weg waren naar de bodem van de oceaan. En hij besefte dat hij nog steeds
schuin onder de tanker vloog. Uit die positie moest hij weg zien te komen.
Hij nam nog meer gas terug en probeerde de kist in een scherpere bocht
naar rechts te leggen. Toen gebeurde het. Hij voelde de klap, hoorde het
schuren van metaal op metaal. Een fractie van een seconde later verblindde
hem de enorme lichtflits waarmee de KC-135 uit elkaar spatte en vernielde
een daverende knal zijn gehoor, zo dat hij niets meer zag en niets meer
hoorde. Diepe stilte om hem heen. Het werd duistere nacht om hem heen
toen zijn vliegtuig desintegreerde door het exploderen van het tankvliegtuig
en de brokstukken van beide toestellen zich vermengden tot een afschuwe-
lijk inferno van vuur en staal en bloed. Alles om hem heen brandde. Hij zag
geen kans meer zijn schietstoel in werking te zetten en stortte tussen de
brokstukken met zijn bemanning en met de uiteengereten stoffelijke resten
van de bemanning van de KC-135 in de peilloze diepte van lucht en water.
‘Mijn God, dit is het einde’, dacht hij voor hij definitief het bewustzijn ver-
loor en meegezogen werd in een brandend inferno dat gedoofd werd door
het zeewater. Toen werd het stil. De oceaan brandde. Langzaam doofden de
vele vuren op het water. Er bleven slechts een paar grote en vele kleine
wrakstukken van de twee vliegtuigen op het water achter, die bleven drijven
of langzaam wegzonken in de peilloze diepte van de oceaan.

11
Alexander Durby had na het avondeten Little Dorothy, zijn dochtertje van
twee naar bed gebracht en nog tot negen uur aan het rapport voor een klant
in Australië geschreven. Het onderzoek van de gesteenten was bijna klaar en
het resultaat was hoopgevend. Nog een paar dagen en hij kon de eindversie
schrijven, daarmee de eerste grote opdracht voor Overstone GeoResearch
afrondend. Het gaf hem een goed gevoel dat de eerste opdracht voor het
analyseren van gesteenten een positief resultaat opgeleverd had. De op-
drachtgever aan de andere kant van de aardbol kon tevreden zijn.
Voor Alexander naar bed ging wilde hij nog een wandeling maken. Hij pakte
de grote zaklamp die naast de voordeur altijd gereed lag, liep de hal door, de
grote kamer door naar de serre en verliet Overstone Hall via de tuindeuren.
Hij genoot elke keer weer van het prachtige uitzicht over het grasveld, de
rotsen van de baai, de vuurtoren aan de andere kant van de baai en de oce-
aan. Een mooiere ligging voor een landhuis kon hij zich niet voorstellen en
hij was intens gelukkig dat hij hier samen met Dorothy en zijn dochtertje
kon leven en werken. De jaren dat zij samen eerst in Oxford hadden ge-
woond waren op dit punt geen jubeljaren geweest. Ze waren samen en geno-
ten van hun leven, maar zodra ze konden, namen ze de trein en verbleven
hun vrije tijd zoveel mogelijk op ‘hun’ eiland in het verre noorden van
Schotland. Dat was de plek waar ze zich samen thuis voelden. Na afloop van
hun studies waren ze direct weer terug verhuisd naar Overstone en hadden
daar hun gezamenlijke bedrijf opgezet met geld van hun ouders. En de za-
ken begonnen langzaam te lopen. De eerste opdracht was bijna afgerond en
over twee andere opdrachten was hij met potentiële nieuwe klanten in ge-
sprek. Er was vraag naar goede analyses van gesteenten om vast te stellen of
het materiaal dat erin zat de moeite van het verder exploreren en exploiteren
waard was. Overstone GeoResearch deed dat onderzoek en hielp zo pro-
spectors bij het vinden van de grondstoffen die de samenleving dringend
nodig had. Als de beide offertes die hij uitgebracht had opdrachten zouden
opleveren, dan hadden Dorothy en hij voor de komende twee jaar genoeg te
doen. Hij had Dorothy voorgesteld om Elsa en Jason te vragen bij het te
komen werken. Ze kenden elkaar al hun halve leven, hadden samen op
school gezeten en samen in Oxford gestudeerd. Elsa was een prima chemi-
cus en Jason een uitstekend geofysicus. Twee specialisten die ze graag bij
Overstone GeoResearch zouden willen betrekken. De boottrip van vandaag
was bedoeld om dat met hen te bespreken. Maar hij had Dorothy alleen
moeten laten uitvaren. De afronding van dit eerste rapport kon niet meer
langer wachten. Dat moest morgen klaar zijn. Alleen als hij niet mee zou
varen zou hij de deadline kunnen halen. Jammer. Hij was graag samen met
zijn vrouw en dochtertje meegevaren. Maar Dorothy en hij waren het erover
eens geweest dat in dit geval de opdrachtgever voor ging. En dat hij op Little
Dorothy zou passen. Dat leek hen veiliger en rustiger, zodat Dorothy, Elsa
en Jason rustig over hun gezamenlijke toekomstplannen zouden kunnen
praten.
Hij sloeg links af en nam de weg naar het andere, het ruigere deel van Over-
stone Island, waar het Zwarte Huis lag, de ruïne van wat ooit een oud kloos-

12
ter geweest was. Hij maakte wel vaker een avondwandeling in de richting
van het Zwarte huis. Vanavond wandelde hij stevig door en was binnen een
uur bij het botenhuis. Hij ging even op het bankje naast het botenhuis zitten
om over het donkere water uit te kijken. De maan scheen vol en sloeg een
zilveren pad over het water tot voor zijn voeten. Het was alsof hij zo op de
zilveren loper kon stappen. Daar ergens ver achter de horizon dobberde zijn
vrouw, Dorothy met Elsa en Jason en genoten van de zee en de nacht. Ze
spraken over hun gezamenlijke toekomst. Hij wist dat Dorothy een uitste-
kende schipper was die de ‘Princess’ net zo goed beheerste als hij. Met Do-
rothy als kapitein was iedereen veilig aan boord. Hij glimlachte en wenste
zijn geliefde een goede nachtrust. Hij wist dat zij dat zou voelen.
Het was een van zijn favoriete plekken van waaruit hij vrij zicht had op de
oceaan en als hij zich half omdraaide ook een deel van Overstone Island kon
zien. Hij leunde achterover op het bankje, dat hij hier een paar maanden
geleden had laten neerzetten, trok zijn benen op en vouwde zijn handen om
zijn knieën. Hij zat daar een paar minuten voor zich uit te staren toen hij in
de verte, een lichtflits van onnatuurlijke felheid zag. Een vuurpijl van een
schip in nood? De ‘Princess’ kon het niet zijn, die had alleen rode alarmpij-
len aan boord. Het lichtschijnsel dat hij zag leek ook niet op een gewone
vuurpijl. Een streep van vuur schoot omhoog en tekende zich even af tegen
de donkere hemel voor die achter de horizon leek te verdwijnen. Er volgde
geen spel van sterren en licht. Het vreemde verschijnsel leek het meest op
hoe hij zich een meteoriet voorstelde die bij het binnenkomen in de aardat-
mosfeer met veel lichtend geweld verbrandde. Dit zou dan een soort omge-
keerde, omhoog vallende ster moeten zijn. Alexander glimlachte om de ge-
dachte. Als het een vallende ster was mocht hij een wens doen. Maar hoe dat
zat met een omhoog vallende ster wist hij niet. Hij zag hoe het licht lang-
zaam in het duister verdween. Hij keek op zijn horloge. Bijna middernacht.
Hij was moe en wilde naar bed.
Hij stond op om terug te lopen. Terwijl hij zich omkeerde zag hij een flink
stuk boven de horizon een nog veel fellere lichtflits van een ongekende om-
vang. Het leek op een enorme explosie ergens ver weg in de lucht boven zee.
Het leek alsof een bovenmaatse vuurpijl, een immens vuurwerk, in een gi-
gantische fontein van licht uiteenspatte maar dan vele malen feller dan hij
ooit gezien had. De lucht was onbewolkt, een onweer boven zee kon het
onmogelijk zijn. Het licht had een totaal een andere kleur. Het was veel geler
en roder dan het witte licht van een bliksemflits of van een bolbliksem. Het
was alsof er een enorme gouden lichtbal uiteenspatte en in myriaden vlam-
mende delen omlaag tuimelde naar de aarde, twee donkere rookpluimen, die
duidelijk afstaken tegen het vurige licht. Hoog in de lucht leek er een inferno
los gebarsten. Een enorme vuurbal spatte op grootte hoogte, als een gigan-
tisch vuurwerk uiteen in honderden brandende delen die eerst langzaam en
toen steeds sneller terugvielen naar de aarde. Het vallen van de brandende
stukken duurde minuten. Ze verdwenen ver achter de horizon in zee. De
lucht boven de horizon kleurde zich met een roodgouden gloed alsof achter
de horizon grote paasvuren waren aangestoken. Alexander bleef gefasci-

13
neerd maar ook met iets van angst naar het schouwspel kijken. Daar ver
buiten op zee voer de ‘Princess’, voer Dorothy!
Nog terwijl het vuurwerk zich voor zijn ogen ontrolde hoorde en voelde
Alexander het geluid van een enorme dubbele explosie, een drukgolf van een
ongekende heftigheid. De klap was dof, hard en raakte zijn oren zo onver-
wacht heftig dat hij in elkaar dook. Zijn gehoor was er minuten lang door
verdoofd. Hij hoorde nog slechts een suizen, dat langzaam afnam. Het was
als het geluid van een harde doffe, lang aanhoudende donderslag. Vele malen
heftiger dan van een gigantische onweersbui die zich in een enkele klap ont-
laadde. De grote dubbele knal werd gevolgd door een minuten aanhoudend
gedonder en gerommel van een hele serie opeenvolgende over elkaar heen
tuimelende heftige explosies van verschillend karakter. Lichte klappen wis-
selden elkaar af met zware explosies. Alexander had het gevoel alsof er daar
ergens op zee een kruithuis explodeerde. Alsof een schip geladen met dyna-
miet de lucht in ging. Een vliegtuig? Vroeg hij zich af. Het licht in de lucht
daalde neer en doofde langzaam in het duister van de nacht. Het gedonder
en gerommel doofde langzaam weg in de stilte van de oceaan. Toen was het
weer stil, even plotseling als het gedonder begonnen was, daalde er een oor-
verdovende stilte neer over Overstone Island. En langzaam doofden ook de
lichten achter de horizon.
Alexander staarde verdwaasd minuten lang naar de horizon, niet wetend wat
hij gezien had. Hij was weer gaan zitten om naar het geweldige, maar ook
infernalische schouwspel te kijken. Hij zat versteend op het bankje en be-
woog zich niet. Plotseling brak de spanning. Een vreselijke gedachte bracht
hem weer terug in het hier en nu. Als een flits ging het opnieuw door zijn
hoofd: ‘de ‘Princess’ ... , Dorothy ..., daar buiten op zee! Mijn God, nee! Dat
niet.’
Hij sprong op en rende over zijn eigen voeten struikelend zo snel hij kon
terug naar huis. De zaklamp liet hij op de bank liggen.

Diep onder het wateroppervlak, onzichtbaar voor de drie mensen op de


Princess, hing HMS Seahound, een onderzeeboot van de Royal Navy te luis-
teren naar de geluiden om zich heen. De Seahound nam deel aan een specia-
le test in het kader van een oefening voor de mondiale crisissituatie waarvan
iedereen hoopte dat hij nooit zou optreden. Vier jaar geleden had de wereld
de adem ingehouden toen Amerika en Rusland korte tijd op ramkoers leken
te liggen over de Russische raketten op Cuba. Kennedy en Chroestjow had-
den het probleem uiteindelijk met diplomatieke middelen opgelost, maar
nooit was de mensheid dichter bij een fatale kernoorlog geweest dan in die
cruciale dagen. Toen Rusland zijn raketten van Cuba weghaalde kon de we-
reld weer even opgelucht ademhalen. Maar de koude oorlog was nog niet
voorbij. Beide fronten waren tot de tanden bewapend met conventionele en
nucleaire wapens. Een ander vergelijkbaar incident zou makkelijk tot een
kernoorlog kunnen leiden en dat moest koste wat het kost voorkomen wor-
den. Een met tactische en strategische kernwapens uitgevochten moderne
oorlog tussen de beide supermachten en hun aanhang zou zonder twijfel het

14
einde van de westerse beschaving betekenen. Elke militair leerde, dat om een
oorlog te voorkomen, het westen tot de tanden, ook nucleair bewapend
moest zijn. Een oud Romeins principe dat nog steeds geldigheid leek te
hebben: wie oorlog wil voorkomen moet erop voorbereid zijn. De taak van
de militairen van de NAVO bestond eruit waakzaam te zijn om een dreiging
uit het oosten tijdig en effectief af te kunnen wenden. Door voortdurend de
vijand te dreigen met conventionele en nucleaire wapens te land, ter zee en
in de klucht, zou het Oostblok in toom gehouden kunnen worden. Dat was
de westerse verdedigingsdoctrine. De geheime diensten van de NAVO
bondgenoten hielden niet alleen elkaar, maar op allerlei plaatsen in de wereld
vooral ook het doen en laten van de Russische militairen en hun bondgeno-
ten in de gaten. Terwijl de binnenlandse veiligheidsdiensten probeerden om
mogelijke verraders en spionnen in eigen land te ontmaskeren. Recent leek
dat succesvol gelukt met de ‘Cambridge Five’ die als spionnen en mollen
ook tot op hoge posten in de eigen gelederen van de geheime dienst waren
doorgedrongen. Namen als Kim Philby, Donald Maclean, Guy Burgess,
Antony Blunt en John Cairncross spraken tot de verbeelding en leken de
effectiviteit van de geheime diensten te bewijzen. Dat de vijf jaren lang hun
verraderlijke werk hadden kunnen doen werd snel vergeten. Nog steeds was
niet zeker of er niet ergens in de gelederen van een geheime dienst mogelijk
nog een zesde of zelfs een zevende mol actief was. Er werd koortsachtig
naar gezocht. De westerse verdedigingsdoctrine van de wederzijdse afschrik-
king met monsterlijke nucleaire wapens zorgde er voor dat de wereld voort-
durend danste op een op uitbarsten staande vulkaan. Daarbij konden geen
mollen gebruikt worden. Veel te gevaarlijk! Vooral omdat kernwapens ook
een gevaar betekenden als ze niet in een oorlogssituatie gebruikt werden.
Scherpe kernwapens zoals in B-52G Stratofortresses ter afschrikking dage-
lijks over de aardbol vervoerd werden, vormden altijd een bedreiging voor
de veiligheid van burgers, ook al golden er strenge veiligheidsmaatregelen
voor het werken ermee. De mannen van de Royal Navy oefenden voor de
crisissituatie die nooit zou mogen intreden. Deze nacht zou HMS Seahound
een nieuw wapen testen. Een sea-to-air raket, afgevuurd vanaf een onder-
zeeboot om een vijandig vliegtuig neer te halen. Het was de eerste test met
een scherpe raket en hun target was een onbemand vliegtuig dat op een nog
onbekend tijdstip via een nog niet bekende route op een onbekende hoogte
over het zeegebied waar de Seahound lag, zou vliegen. Hun taak was dit
onbemande oefendoel uit de lucht te halen. De oefensituatie was een net
echt situatie met scherpe wapens en met alle daaraan verbonden risico’s. De
bemanning van HMS Seahound kende de enorme slagkracht van hun wa-
pens en het inherente gevaar ervan. Ze wisten dat ze voortdurend met vuur
speelden, zeker deze nacht als ze een scherpe raket met een conventionele
explosieve lading zouden afvuren. Maar ze waren uitstekend getraind en
iedereen vertrouwde bewust of onbewust op elkaars gevoel voor verant-
woordelijkheid en elkaars vakmanschap. Zo kon er eigenlijk niets mis gaan
en konden de mensen aan land rustig slapen. Zij waakten opdat de burger
rustig kon slapen. Ook de drie opvarenden van de ‘Princess waren zich van

15
geen gevaar bewust. En toch zou deze nacht anders zijn dan alle andere
nachten. De opvarenden van de ‘Princess’ zouden het niet kunnen navertel-
len.

De bemanning van HMS Seahound bewoog zich niet. Alles en iedereen in


de onderzeeboot was doodstil. Er werd alleen het hoognodige gefluisterd.
De bemanning wist dat er ergens daar buiten een andere onderzeeboot lag
om hen in de rol van ‘vijand’ in de gaten te houden. De manschappen van
beide onderzeeboten waren tot het uiterste gespannen om eventueel dat ene
geluid op te vangen waarmee ze de positie van de ‘vijand’ zouden kunnen
bepalen. Iedereen aan boord van de Seahound deed wat hij moest doen met
de grootst mogelijke voorzichtigheid. Er was vrijwel geen geluid te horen.
De dieselmotoren waren stil gezet en de onderzeeboot kreeg zijn energie uit
de zware batterijen. Alles ging nu elektrisch en geruisloos. De mannen wis-
ten dat het geringste geluid in de boot door het water vele malen versterkt en
ver gedragen zou worden en hun aanwezigheid aan een andere onderzee-
boot zou kunnen verraden. De apparatuur van de ‘vijand’ zou bij het minste
geringste geluid hun aanwezigheid kunnen registreren. Om het volstrekt
geluidloos opereren van HMS Seahound te kunnen monitoren lag op enkele
honderden meters afstand van hen vandaan een tweede onderzeeboot stil te
luisteren. HMS Vanguard was de onderzeese inspecteur van de test, met aan
boord de leider van de oefening die in direct contact stond met het Strate-
gisch Luchtcommando. HMS Vanguard speelde bij de oefening ook de ‘vij-
and’, die op de loer lag om het target te beschermen en de ligging van de
Seahound te ontdekken. De HMS Vanguard mocht de positie van HMS
Seahound niet te vroeg ontdekken. Zou dat wel gebeuren en HMS Vanguard
was echt een vijandige onderzeeboot dan zou deze Seahound vrijwel zeker
met een of meer torpedo’s tot zinken brengen voordat deze de sea-to-air
raket had kunnen afschieten om het onbemande vijandige vliegtuig neer te
halen. In werkelijkheid zou het oefenvliegtuig een Sovjet bommenwerper
hebben kunnen zijn die dan ongehinderd zijn doel had kunnen bereiken. Dit
soort oefeningen waarin een onderzeeboot loerde op een nog onbekende
prooi stelde hoge eisen aan mens en materiaal. De bemanning van HMS
Seahound keek gespannen naar de instrumenten. Zij wisten dat hun collega’s
net zo gespannen naar hun instrumenten tuurden in de hoop iets te horen
waaruit zij de positie van de HMS Seahound konden opmaken.

In de nacht van 12 juni 1966 om 23.44 draaide een eerste matroos van de
HMS Vanguard zich in zijn slaap om in zijn kooi en stootte het boek dat hij
had liggen lezen van zijn bed. Het boek viel omlaag en trof in zijn val een
stapel van twee grote soepkoppen met daarin twee lepels, twee messen en
twee vorken die op het plankje naast zijn bed stonden. De soepkoppen met
het bestek vielen om en spatten op de vloer van de kajuit met een knal, ge-
mengd met het lawaai van het vallend bestek, uit elkaar. Toen was het weer
stil in de slaapvertrekken van de bemanning van HMS Vanguard. De be-
manning sliep meestal met gesloten deuren en met oordopjes in hun oren.

16
Van het lawaai van brekend serviesgoed en klaterend bestek werd dan ook
niemand wakker. In de commandocentrale aan de andere kant van het schip
hoorde niemand het geluid.

HMS Seahound hing op 25 meter onder de wateroppervlakte doodstil te


luisteren naar de geluiden uit de oceaan. In de commandocentrale was het
stil. Het gedempte rode licht gaf de ruimte een spookachtig en voor vreem-
den onwennig uiterlijk. De dienstdoende manschappen zaten op hun werk-
plekken en hielden de monitoren en meters in de gaten die de talloze func-
ties van de onderzeeboot aangaven. Af en toe was er de rustige stem te ho-
ren van een van de bemanningsleden die een waarneming vanaf zijn werk-
plek doorgaf aan een collega of aan de commandant die op zijn vaste plek in
het midden van de commandocentrale zat en alles rustig overzag. Zijn blik
was gericht op het radarscherm dat geelachtig oplichtte met elke draaiing van
de radarantenne. De sonar gaf aan dat er boven hen aan de zeeoppervlakte
deze nacht geen scheepsverkeer was. Het Strategisch Luchtcommando had
dit deel van de kustwateren verboden verklaard voor civiel scheepvaartver-
keer. De vrachtschepen voeren vannacht met een nog grotere boog om dit
deel van de Atlantische Oceaan heen. Alles was rustig en aan de oppervlakte
was het stil, niets bewoog. Een prima situatie voor een oefening in concen-
tratie en precisie. Vanaf het Strategisch Luchtcommando was zojuist de
prooi vrijgegeven. De HMS Seahound luisterde aandachtig naar de mogelijke
geluiden van HMS Vanguard. Alles was nog stil. De bemanning van HMS
Seahound hield zich goed. Niemand maakte een onverhoeds geluid dat de
sonar van HMS Vanguard zou kunnen oppikken. Alles ging volgens het
boekje. Het wachten was op het verschijnen van de stip op de radar die aan-
gaf dat het onbemande doelvliegtuigje in aantocht was. Op dat moment kon
HMS Seahound de positie van haar prooi zien en haar testraket in gereed-
heid brengen. Het radarsignaal zou tot activiteit op de HMS Seahound lei-
den. Daardoor zou de kans groter worden dat een bemanningslid een geluid
zou maken dat door de sonar van HMS Vanguard gehoord zou kunnen
worden. De bemanning van de HMS Seahound deed zijn uiterste best om
doodstil te blijven, geen enkel geluid te maken dat hen zou kunnen verraden.
Het ging erom, voordat de collega’s van HMS Vanguard hen zou horen, op
het juiste moment het commando ‘vuur’ te geven zodat de nieuwe raket de
prooi uit de lucht zou halen. Zodra de sea-to-air raket de vuurbuizen verla-
ten hadden en aan de Vanguard hun positie zou verraden, moest HMS
Seahound zijn elektromotoren starten en een snelle duik maken naar 300
meter. Pas op voldoende afstand van hun huidige locatie konden de diesel-
motoren weer gestart worden om in zuidwestelijke richting naar een voorge-
geven punt in de Atlantische oceaan te varen om daar op nadere comman-
do’s wachten.

Om 23.44 uur ving een matroos van HMS Seahound een kort geluidssignaal
op. Was dat het signaal waarop de bemanning al enkele uren zat te wachten
en waarmee aangegeven werd dat het onbemande doelvliegtuigje onderweg

17
was? Vrijwel op hetzelfde moment verscheen er een stipje op de rand van de
radar in de commandoruimte. Nu wist hij het zeker: het onbemande vlieg-
tuig vloog op een afstand van enkele honderden meters boven het zeeni-
veau. Niemand in de commandoruimte schonk er aandacht aan, dat het sig-
naal dat door de sonar en de radar om 23.44 uur werd opgevangen 18 minu-
ten eerder binnenkwam dan in het instructieboek voor de oefening was aan-
gegeven. Niemand kon daar aandacht aan schenken omdat alleen aan de
commandant was doorgegeven dat de tijden van de oefening gewijzigd wa-
ren. De commandant had verzuimd dat aan zijn manschappen door te ge-
ven. Alleen commandant Louis MacIntyre kende de exacte timing van de
oefening en alleen hij wist dat dit signaal nog niet het juist signaal was. Voor
de bemanningen in de commandocentrale van HMS Seahound was dit sig-
naal het onderdeel van de oefening waarop zij moesten reageren met het
afvuren van de testraket. Dat het eerste signaal een ander signaal was dan
gebruikelijk, omdat het per ongeluk door een matroos van HMS Vanguard
veroorzaakt was bleef onopgemerkt. Dat het radarsignaal dat erbij leek te
horen niet het signaal van hun prooi was maar de echo van twee andere
vliegtuigen ontging hen. Het leek een keten van vergissingen. Het sonarsig-
naal veroorzaakt door een geluid van de HMS Vanguard werd verwisseld
met het startsignaal van de oefening. Het radarsignaal was van een ander
vliegtuig. De tijden van de oefening waren veranderd. Deze opeenvolging
van losstaande vergissingen zorgden voor een reeks van fatale fouten in de
nu volgende commando’s. Elke militaire oefening bevat altijd tal van onbe-
kende, deels niet geplande elementen, verrassingselementen om het com-
mando en de bemanning scherp te houden. De opdracht om het vliegende
oefendoel op het juiste moment met behulp van een scherpe sea-to-air raket
uit de lucht te halen werd uitgevoerd op basis van een verkeerd geïnterpre-
teerd geluidssignaal. De luisterende matroos gaf de komst van het doelvlieg-
tuig op basis van het gehoorde geluid dat van HMS Vanguard afkomstig was
door aan de man bij het radarscherm. Deze zag een stip op zijn scherm ver-
schijnen en zag daarin de in aantocht zijnde oefenprooi. Dat gaf hij door aan
de commandocentrale, waar direct een aantal bemanningsleden in actie
kwam. Alleen de commandant wist dat dit signaal niet het bedoelde signaal
kon zijn, maar de commandant greep niet in. De oefening was verschoven
om het luchtruim vrij te houden voor het in de lucht bijtanken van een ver-
traagde vlucht van een B-52 bommenwerper geladen met scherpe kernwa-
pens. Desondanks startte de commandant van HMS Seahound de procedure
om de testraket af te vuren. De officier, verantwoordelijk voor de radar die
de stip op het radarscherm aanzag voor het oefendoel, gaf de coördinaten,
de hoogte en de snelheid van het doelobject door aan de bommenrichter, die
de raketinstallatie instelde en gereed maakte om te vuren.
Commandeur Louis MacIntyre gaf het commando ‘klaarmaken om te vuren’
en de gespannen stilte veranderde plotseling in gecoördineerde, maar uiterst
zacht en nauwelijks hoorbare activiteit in HMS Seahound. Het goed getrain-
de team deed in de commandocentrale en in de torpedoruimte precies dat-
gene waarvoor het was getraind. Boven in de commandotoren van de on-

18
derzeeboot maakten vier mannen voorzichtig de testraket gereed om te
worden afgevuurd. Ze schoven de raketten in de verticale vuurbuis, sloten
de klep van de buis en drukten op de knoppen waardoor de vuurcentrale
verder achterin het schip wist dat de installatie gereed was. Daarna trokken
ze zich terug. Vanuit de vuurcentrale werd de commandant op de hoogte
gesteld dat de raket op scherp stond en dat hij kon aftellen en het comman-
do om te vuren kon geven.
Een aantal korte commando’s volgde elkaar snel op, elk gevolgd door een
bevestiging als het commando opgevolgd en uitgevoerd was, tot op het
moment dat de mededeling ‘raket gereed om af te vuren’ weerklonken had.
Toen werd het weer stil in de centrale. Een gespannen en geconcentreerde
stilte waarin elk bemanningslid exact wist wat er van hem verwacht werd.
Ieder hield zijn instrumenten in de gaten. De mannen van HMS Seahound
wachten op het aftellen en het commando ‘vuur’ door de commandeur. Zijn
rustige stem klonk ontspannen en zacht uit hun koptelefoons :
‘…. vijf, vier, drie twee, een, VUUR!’.
Met een gelijktijdige druk op twee rode knoppen zette de eerste officier de
aandrijfmotoren van de raket in werking. Een lichte, nauwelijks voelbare
trilling ging door het schip op het moment dat de raket in beweging kwam,
de klep van de vuurbuis openschoof, de raket onder water vaart maakte en
op weg ging naar zijn doel. Op de sonar was de vlucht van de raket naar het
oppervlak van de oceaan duidelijk te volgen. Maar ze konden niet wachten
op het moment dat de raket door de waterspiegel zou breken. In gedachten
telden ze mee. Ze moesten meteen weg zijn. Het was een kwestie van ‘hit
and run’. En snelheid maken was voor HMS Seahound geen probleem.
Gespannen keken de manschappen naar hun beeldschermen en meters. Een
nieuwe serie commando’s volgde. De elektromotoren stuwden de onderzee-
boot voort voordat de dieselmotoren gestart werden. Met een lichte schok
zette de onderzeeboot zich in beweging, de neus dook onder een hoek van
25 graden omlaag om zo snel mogelijk de gewenste diepte te bereiken. Het
duurde een paar minuten voor de radarapparatuur de explosie hoog in de
lucht registreerde en de bemanning wist dat de raket haar doel getroffen had.
De stip verdween van de radar. De manschappen konden opgelucht adem-
halen. De oefening leek geslaagd. Het wachten was alleen nog op de officiële
melding door het Strategisch Luchtcommando dat het doel geraakt en de
vijand vernietigd was. Die mededeling kon nog wel even op zich laten wach-
ten. Toen de HMS Seahound op veilige afstand was konden de dieselmoto-
ren gestart worden en kon vaart gemaakt worden. Twee uur scheidden hen
van het afgesproken punt op 350 meter diepte op 450 kilometer uit de kust
van Schotland, halverwege de Faeröer eilanden. Met een snelheid van bijna
25 knopen gleed de onderzeeboot door het water.
Commandeur MacIntyre bedankte zijn manschappen, gaf het commando
over aan de eerste officier en trok zich terug in zijn hut. Geen van de man-
schappen had er erg in dat 18 minuten nadat de raket was afgevuurd er een
kleine gele stipje op het scherm van de radar verscheen. Het luchtruim was
na de lancering weer vrijgegeven. De oefening was afgelopen. Het stipje

19
knipperde ook en bewoog met vrijwel hetzelfde tempo als die andere stip
over het scherm. Onopgemerkt verdween de tweede stip enkele minuten
later weer van het radarscherm. Er volgde geen reactie van een bemannings-
lid, er werd geen mededeling gedaan aan de commandeur. Het onbemande
vliegtuig zette zijn vlucht voort en zou enkele uren later in zee storten wan-
neer de kerosine op was en de motoren stil vielen. Het zou onbemerkt naar
de boden van de oceaan zinken en daar blijven liggen als een nieuw tehuis
voor zeedieren van allerlei soort. Het zou opgenomen worden in de biosfeer
van de zeebodem zoals een koraalrif. Begroeid en beleefd. Na enkele jaren
zou het vliegtuig doorgeroest zijn en zou er een beperkte hoeveelheid scha-
delijke stoffen in het zeewater terecht komen. De schade aan de zeeflora en
fauna zou beperkt blijven. Van een milieuramp zou hier niemand spreken.
Er lag al zoveel afval op de bodem van de oceaan.

Dorothy kende de plekken waar af en toe nog wilde zalm zwom op weg naar
de snel in aantal afnemende, bereikbare paaiplaatsen in de Schotse rivieren.
Ook al was het daar wat vroeg voor, een enkel exemplaar zouden ze wellicht
al kunnen binnenhalen. En anders misschien een andere lekkere vis. Zelfs als
ze niets vingen hadden ze nog voldoende redenen om de zee op te gaan. Het
vriendschappelijke samenzijn telde meer dan de vangst. En Dorothy wilde
een belangrijke zaak met haar vrienden bespreken. Een paar flessen wijn en
een mand met heerlijke hapjes was alles wat ze nodig hadden om samen een
gezellige en rustige avond en nacht op zee door te brengen. Het jacht be-
schikte over prima bedden, dus wat wilde je nog meer.
Dorothy Durby, Elsa MacMurray en Jason Burding zaten op het achterdek
van de ‘Princess’ en spraken over de plannen van Overstone GeoResearch.
Elsa en Jason hadden al aangegeven er wel voor te voelen om het gesprek
over samenwerking met Dorothy en Alexander aan te gaan en ze dachten nu
al pratend na over de mogelijke vormen waarin die samenwerking gestalte
kon krijgen. Ze praten en letten nauwelijks op hun hengels. Van hoogzeevis-
sen was amper sprake. De hengels lagen in hun houders, het aas aan de lij-
nen in het water, maar aandacht hadden de drie er niet voor. De gaslamp op
de tafel bescheen hun gezichten en zorgde voor vreemd bewegende scha-
duwen als gevolg van het zachtjes wiegen van de boot. Dorothy had beslo-
ten de boot zonder anker te laten drijven. Er was nauwelijks wind of stro-
ming en dus ook geen gevaar voor afdrijven in de richting van de grote vaar-
route. Ze waren ver genoeg van het land en de rotskust verwijderd. Een
rustige zee en een volle maan maakte de eventuele risico’s gering. Ze waren
helemaal alleen op de wijde zee. Dorothy had de neus van de boot in de
wind gekeerd zodat ze op het achterdek lekker beschut zaten. Af en toe
stond ze op, liep naar de stuurhut en controleerde de ligging van de boot.
Niets aan de hand. Ze lagen vrijwel stil. Vanuit de stuurhut liet Dorothy haar
blik over de voorplecht en het water gaan en dacht even aan Alexander en
aan hun dochtertje, Little Dorothy. Het schip schommelde op de lichte dei-
ning. Aan stuurboord zag ze de open zee, aan bakboord, net achter de hori-
zon, wist ze de vuurtoren van Overstone die met gelijkmatige tussenpozen

20
nog maar amper zichtbaar zijn zwak lichtende aanwezigheid in herinnering
bracht. Het was stil, op het kabbelen van het water tegen de boeg na en een
enkele schreeuw van een nachtelijke vogel. Vanuit de diepte van de oceaan
hoorde ze af en toe vage geluiden die ze niet thuis kon brengen. Opeenvol-
gende piepjes als van een sonar leken het wel. Soms iets dat leek op het ge-
luid van ijzer op ijzer, maar dat even goed het geluid van een onder hen
zwemmend zeedier kon zijn. Ze schonk er geen aandacht aan. Onder hen
waren honderden, misschien al wel enkele duizenden meters zee vol leven,
dat elk op eigen wijze communiceerde en voortbewoog. Een enkele keer
meenden ze het geluid van een walvis te kunnen onderscheiden of ver weg
het stampen van een zware dieselmotor van een passerend schip. Zien kon
ze de schepen niet. De vaarroute lag enkele tientallen mijlen verder naar het
noordwesten. Dat de schepen omgeleid waren door het Strategisch Lucht-
commando in verband met een militaire oefening wist Dorothy niet. Hoe
ook? Niemand had haar in de haven van Overstone kunnen waarschuwen.
De haven was op sterven na dood. Dat er 25 meter onder hen een onder-
zeeboot in de oceaan hing die hen op onverklaarbare wijze over het hoofd
zag, wist ze evenmin.
Dorothy draaide zich half om, om terug te lopen naar haar stoel op het ach-
terdek. Ze reikte naar de fles wijn die in de kajuit op tafel stond. Plotseling
voelde ze een schok door het schip gaan. Een dof aanzwellend grommen
dook op uit de diepte van de oceaan. Het schip schommelde op de golven.
Het was alsof de boot een duw kreeg. Iets leek de boot schuin van onderen
te raken. Met een enorme zuil van water kwam iets vlak naast de boot om-
hoog uit het water. De waterdruk die het ding veroorzaakte maakte dat de
boot sterk naar stuurboord overhelde en een golf water schepte. Dorothy
verloor haar evenwicht en greep naar de tafel. Ze viel en krabbelde weer
overeind. Naast zich zag ze iets langs en groots uit het water stijgen, dat ach-
ter zich een lichtend spoor van vuur trok. Ze meende de hitte door het glas
van de kajuit heen te voelen. Het water kolkte en deed de ‘Princess’ deinen
en stampen en kraken in alle voegen. Het schip richtte zich weer op, maar ze
voelde dat het een flinke hoeveelheid water geschept had.
‘Dat wordt pompen’, bedacht ze.
Ze begreep niet wat er gebeurde, greep zich vast aan de tafel en liet de fles
wijn uit haar hand vallen. Ze wilde zich omdraaien om de kajuit uit te ko-
men. Op de achterplecht lag haar reddingsvest. Terwijl ze naar de deur van
de kajuit strompelde, meer vallend dan lopend door het heftige schommelen
van de boot zag ze de enorme lichtflits hoog in de lucht even later gevolgd
door een vreemd en snel in sterkte toenemend donderend geraas. Het klonk
als een dof rommelen, een diep aanzwellend grommen, een hele serie explo-
sies voorafgegaan door een enorme dreun.
De zee om haar heen was spookachtig fel verlicht door iets dat hoog boven
haar hoofd gebeurde. Ze werd verblind door het licht. Door de ruiten van
de kajuit zag ze niets anders dan het donkere water en hoog in de lucht een
onvoorstelbaar vuurwerk. Door de openstaande deur van de kajuit zag ze
hoe Elsa en Jason elkaar verschrikt aankeken en Jason zijn arm om Elsa’s

21
schouders legde. Elsa stond op en reikte naar de reddingsvesten die ze voor
het gemak hadden afgelegd. Diep onder hen in de oceaan was er iets ge-
beurd en boven hoog in de lucht was de hel losgebarsten. Ze begrepen niet
wat ze zagen. Hoe ook? Ze wisten niets van een raket en een onbemand
vliegtuig en ze hadden niet gelet op het zware dreunen van de motoren van
de B-52 en de KC-135 hoog boven hen. Het waren normale geluiden ge-
weest die ze gehoord hadden. Het leek Elsa beter de reddingvesten weer aan
te doen. Ze gaf twee vesten aan Jason die opstond en zich omdraaide om het
ene reddingsvest aan Dorothy te geven. Hij keek Dorothy vragend aan met
iets van onbegrip en een vage angst in zijn ogen.
‘Een zeebeving?’ vormden zijn lippen in een vraag die Dorothy niet meer
kon verstaan door het aanzwellende geluid van de opeenvolgende explosies
hoog in de lucht. Dorothy draaide zich om, om naar de deur van de kajuit te
lopen. Ze keek de beide anderen angstig vragend aan. Haar blik werd beant-
woord met even vragende blikken, waarin ze stijgende angst herkende. Elsa
bewoog haar lippen en riep iets naar Jason die versteend naar het spektakel
in de lucht keek en niet reageerde. Had hij haar niet meer gehoord? Dorothy
kon haar woorden door het lawaai niet meer verstaan. Jason schreeuwde iets
en wees omhoog. Nog voor Dorothy haar hoofd kon omdraaien viel er iets
groot neer uit de hemel, een spoor van vuur achter zich latend. Het donkere
gevaarte kwam recht op hen af. Jason dook instinctief in elkaar. Elsa keek als
versteend naar boven. Dorothy keek omhoog en zag niets anders dan het
dak van de kajuit. Paniek maakte zich van haar meester. Ze moest naar bui-
ten, niet opgesloten zijn in de kajuit. Ze wankelde naar de deur van de kajuit
die door het heftige schommelen van de boot in het slot gevallen was. Dat
het zwarte ding dat op hen af dook een groot stuk van een afgebroken vleu-
gel met een van de vier motoren eraan van de B-52 was die met KC-135 in
de lucht geëxplodeerd waren, wist Dorothy niet toen het zwarte gevaarte de
‘Princess’ net voor het midden trof. Dat het donkere ding dat opgestegen
was uit het water een sea-to-air raket van de HMS Seahound was die de B-52
getroffen had en dat de KC-135 geraakt was door een van de vleugeltips van
de neerstortende B-52 bleef haar onbekend. Het stuk van de vleugel sloeg
een groot deel van de ‘Princess’ weg, waardoor het grootste deel van het
jacht door het gevaarte meegezogen werd de oceaan in.
Dorothy sloeg hard met haar hoofd tegen de punt van de kast met de radio-
apparatuur. Ze probeerde de noodknop voor het ‘Mayday, Mayday’ op het
radiotoestel in te drukken maar haar vingers graaiden tevergeefs naar hou-
vast. Ze probeerde terug te kruipen, maar gleed terug in een plas water en
bleef verdwaasd liggen. Ze greep naar haar hoofd en voelde warm bloed
tussen haar vingers. Ze voelde geen pijn. Ze voelde helemaal niets meer.
Haar brein had haar al afgesloten van elk gevoel. Ze zag dat haar hand onder
het bloed zat. Haar eigen bloed. Ze probeerde overeind te komen en zich
tevergeefs vast te houden aan het stuurwiel dat op een vreemde plaats schuin
boven haar hoofd hing. Ze kon het stuurwiel niet bereiken en maaide hulpe-
loos met haar arm in het niets. Ze voelde hoe ze langzaam wegzonk in het
snel stijgende water in de kajuit. Met haar andere hand probeerde ze de

22
wond in haar hoofd dicht te houden. Ze voelde het gat in haar schedel en
haar vingers raakten de zachte massa daaronder. Voor haar ogen vormde
zich een bloedrode waas, toen het bloed uit haar gapende hoofdwond in
haar ogen kroop. Een plotselinge schok door de boot wierp haar naar achte-
ren en ze belande hard tegen de glazen deur van de kajuit die door de klap
dichtgeschoven was en in het slot zat. Ze hoorde hout en haar eigen botten
kraken terwijl haar hoofd omviel en in het zoute water belande. Ze kreeg
geen lucht meer, snoof bij het inademen het zoute zeewater naar binnen dat
brandde in haar keel en haar luchtpijp. Ze wilde hoesten, lucht krijgen. Ze
had het gevoel te stikken. De druk op haar borst nam toe. Ze kreeg geen
lucht meer. Zout water verdrong de laatste restjes lucht in haar longen. Ze
wist haar hoofd nog een keer even uit het zoute water op te tillen en pro-
beerde door de rode waas om zich heen te kijken. Ze zag vaag door de rode
waas hoe delen van de zijkant van de kajuit op haar afkwamen en haar klem
zetten. Daarachter daalde iets groots en ronds neer op de kajuit. Iets zwarts
dat haar als een wreed zeemonster snel dieper wegdrukte het oceaanwater in.
Toen zakte ze weg in een zwart gat van vergetelheid. Ze wist dat ze geen
lucht meer nodig had toen haar longen zich vulden met het zeewater. Ze
voelde geen pijn meer. Ze was zich er niet meer van bewust hoe haar bloed
zich vermengde met het water van de oceaan. Ze voelde niet meer hoe het
zwarte vallende gevaarte de ‘Princess’ onder water drukte, waardoor het
schip in twee stukken brak, die binnen enkele seconden in de golven ver-
dwenen. Dorothy zat gevangen in de kajuit van de ‘Princess’. Haar lippen
vormden nog een woord, twee namen, maar er was niemand meer om de
namen, om haar stemloze kreet te horen:
‘Alexander!’
‘Dorothy!’
Ze was alleen in haar doodsstrijd, die kort en heftig was te midden van het
tumult van de brandende delen van de neerstortende vliegtuigen. Zeewater
vulde haar longen en omhulde haar dode lichaam. Dorothy zonk eenzaam
weg in de diepte van de oceaan, als een levenloze ledenpop die terugkeert
naar zijn oorsprong.
Elsa en Jason werden door de kap van de vallende vleugel van de B-52 hoog
de lucht in geslingerd met een kracht die maakte dat ze al bewusteloos of
dood waren voor ze het wateroppervlakte raakten en levenloos naar de bo-
dem van de oceaan zonken. De drie reddingsvesten dreven als macabere
signaalbakens te midden van de brandende kerosine en smolten weg door de
hitte van de vuren op het water. Een olievlek en enkele lichte houten delen
markeerden de plek waar de ‘Princess’ minuten tevoren nog vreedzaam had
rondgedobberd. Het zwarte stuk vleugel met de motor eraan draaide zich
half om in het water voor het een ogenblik leek te blijven hangend en toen
langzaam zonk, in haar kielzog de restanten van de ‘Princess’ mee zuigend
naar de diepte. Binnen seconden waren het dood en verderf zaaiende zwarte
monster en de ‘Princess’ onder het wateroppervlak verdwenen en kwam het
water van de oceaan weer even tot rust. In de wijde omgeving van de plek
waar de ‘Princess’ gelegen had regende het nog minutenlang brandende on-

23
derdelen van de beide vliegtuigen, maar schade richtten die niet meer aan.
De brandende kerosine verlichtte de plek van het ongeluk onheilspellend.
Toen ook het laatste vuur door het zeewater gedoofd was, leek het er weer
op, alsof er niets gebeurd was. Stil en vredig lag de zee erbij. De maan
scheen helder en liet een lichtend pad op het water zien.
Ruim een uur later dook een paar honderd meter naar het noorden een peri-
scoop op uit het water. De bemanning van HMS Vanguard had iets vreemds
gehoord, iets dat vaag leek op een ‘mayday’ en had van het Strategisch
Luchtcommando een zeenood melding doorgekregen. Er was met een B-52
en een KC-135 iets niet in orde en de HMS Vanguard was zodanig dichtbij
dat het schip opdracht kreeg poolshoogte te gaan nemen. De onderzeeboot
had haar duik naar de diepte van de oceaan afgebroken en lag nu klaar om
op te duiken om eventuele drenkelingen aan boord te nemen. Maar er was
niets te zien. De zee was rustig en donker. HMS Vanguard dook op maar
kon niets bijzonders ontdekken. Er dreven alleen enkele wrakstukken van
een vliegtuig in het water en enkele stukken wrakhout van wat mogelijk een
houten schip geweest was. De bemanning signaleerde wel een duidelijke
kerosine lucht op zee.
Niets herinnerde er verder aan een luxe jacht dat getroffen was door een
afgebroken vleugel van een B-52 en dat met veel geweld was ondergegaan.
Het was alsof de ‘Princess’ er nooit geweest was. Van de drie opvarenden
van het jacht ontbrak elk spoor. Van de bemanning van de beide veronge-
lukte vliegtuigen werden geen stoffelijke resten gevonden. Enkele wrakstuk-
ken, een lege reddingsboei, drie lege zwemvesten en een olievlek markeerden
de plek waar de ‘Princess’ een uur eerder nog vredig gelegen had. Onverrich-
ter zake dook HMS Vanguard weer onder water en vervolgde zijn weg. De
reactie van de Vanguard op een opgevangen ‘Mayday’ was routine geweest.
Het gaf de coördinaten van het gebied door aan het Strategisch Luchtcom-
mando. Na het aanbreken van de dageraad vlogen enkele militaire vliegtui-
gen en drie helikopters laag over het gebied, dat in verband met de enkele
dagen verlengde militaire oefening nog afgesloten bleef voor de scheepvaart.
Dat de bemanningen van HMS Vanguard en de HMS Seahound aan een
ramp ontkomen waren werd hen pas bewust toen ze dagen later in hun
thuishaven Faslane iets vernamen over hetgeen er hoog boven hen in de
lucht gebeurd was. Maar meer details dan dat er twee vliegtuigen boven hen
waren neergestort en in zee beland op de plek waar zij minuten tevoren nog
gelegen hadden, kregen zij niet te horen. De rest van het incident werd door
de hoogte legerleiding tot strategisch militair geheim verklaard. In militaire
kringen werd er niet meer over gesproken en ook in de openbaarheid wer-
den geen mededelingen gedaan over het incident.

Op 500 meter diepte en 50 mijl van de plek van de testlocatie verwijderd


keek Commandeur Louis MacIntyre op de klok van zijn hut en noteerde in
zijn logboek

23.44 uur: start test sea-to-air raket

24
en
23.46 uur – opdracht volbracht, test uitgevoerd, wacht op mededeling ‘doel uitgescha-
keld’.

Hij leunde achterover, tikte met zijn pen tegen zijn lippen en staarde even
voor zich uit. Toen voegde hij nog een woord toe aan de regel die hij zojuist
geschreven had. In grote duidelijke blokletters schreef hij over de volle
breedte van de pagina:

ARMAGEDDON

Hij sloeg het logboek dicht, leunde achterover en sloot zijn ogen. Hij maakte
een tevreden indruk. Hij hield een paar minuten zijn ogen gesloten legde zijn
handen in zijn schoot en bewoog zijn lippen zonder dat er een geluid uit zijn
mond kwam, als in een stil gebed. Hij opende zijn ogen weer, rekte zich uit,
stond op liep naar de kast in zijn hut, opende de deur en pakte een klein
doosje dat op de bovenste plank tussen zijn overhemden verstopt was. Hij
opende het doosje, pakte er een kleine witte capsule eruit, liep naar de toilet-
ruimte, liet een glas vol water lopen, stak de capsule in zijn mond, liep naar
zijn bed, ging op de rand zitten en slikte de capsule met een paar slokken
water door. Seconden later vormde er zich een wit schuim op zijn lippen.
Zijn lichaam schokte heftig in een krampachtige convulsie, hij zakte naar
rechts weg en zijn levenloze lichaam gleed op de vloer. Daar bleef hij nog
even naschokkend liggen. Commandeur Louis MacIntyre was dood. Hij
hoorde het overgaan van de telefoon op zijn bureau niet meer.
De dienstdoende eerste officier Kapitein Luitenant ter Zee George Davis
vond het levenloze lichaam van Commandeur MacIntyre een half uur later.
Hij was naar de hut van de commandant gelopen, omdat deze de telefoon
niet opnam. Op de brug was een noodmelding binnengekomen van het Stra-
tegisch Luchtcommando. Zijn aanwezigheid op de brug was vereist. Er leek
iets met de oefening mis gegaan te zijn. Ze moesten afbreken en opduiken
om te kijken wat er aan de hand was. Een vaag, onduidelijk ‘mayday’ was
gevolgd door een opdracht van het Strategisch Luchtcommando om pools-
hoogte te gaan nemen samen met de HMS Vanguard. Het was niet onge-
bruikelijk dat de Commandeur direct na een nachtelijke oefening de com-
mandocentrale verliet en zich terugtrok in zijn hut. Maar toen deze de tele-
foon niet opnam was Kapitein Davis naar de hut van de commandeur gelo-
pen om met hem te overleggen. Hij vloekte binnensmonds toen hij het le-
venloze lichaam met de blauw gekleurde en schuim bedekte lippen naast het
bed zag liggen. Hij controleerde de halsslagader, maar stelde vast dat er geen
hartslag meer waarneembaar was. Hij streek de starre ogen van de comman-
deur dicht, liep naar het bureau en zag de laatste regels in het dagboek. Hij
keek een paar seconden naar het woord ARMAGEDDON, maar het woord
zei hem niets. Hij haalde zijn schouders op, nam de hoorn van de telefoon
op het bureau, drukte een van de knoppen in en gaf enkele bevelen. Daarna
drukte hij een andere knop in en sprak ruim tien minuten met de dienst-

25
doende commandant van het Strategisch Luchtcommando. Als zijn vermoe-
den juist was, was hij zoeven getuige geweest van een van de grootste mili-
taire vergissingen van de eeuw. Commandeur MacIntyre was 52 jaar toen hij
de grootste fout in zijn carrière maakte. Een fout die aan 14 militairen en 3
burgers het levens kostte: drie onschuldige burgers die zich helaas op het
verkeerde moment op de verkeerde plaats bevonden hadden, de 7 koppige
bemanning van een B-52 met vier scherpe kernkoppen en een grote hoe-
veelheid conventionele wapens en munitie aan boord en de 7 bemanningsle-
den van een KC-135 tankvliegtuig geladen met ruim 100.000 liter kerosine.
George Davis vergat zijn Commandeur mee te tellen. Pas later realiseerde hij
zich dat ook zijn commandeur bij de slachtoffers van de ramp geteld moest
worden. Een dode dader is ook een slachtoffer voor de militaire slachtoffer-
statistiek.
George Davis kreeg met onmiddellijke ingang het commando over HMS
‘Seahound’. Davis was met 31 jaar de jongste commandant van een onder-
zeeboot. Het eerste wat hij deed was via de boordradio de manschappen op
de hoogte te stellen van de dood van de commandant en van het feit dat het
Strategisch Luchtcommando hem het bevel over de onderzeeboot had over-
gedragen. Hij zei niets over de achtergrond van de dood van de comman-
deur. Op aanwijzing van het Strategisch Luchtcommando sloot hij de hut
van de commandeur af zonder iets aan het interieur te veranderen. Vervol-
gens gaf hij bevel de onderzeeboot te keren en met volle snelheid koers te
zetten naar de marinebasis van Faslane, de thuishaven van de onderzeeboten
van de Royal Navy. Er zou zeker een uitgebreid onderzoek komen naar het
voorval. Kapitein Davis was er niet gerust op.

De commandanten van de Navy waren ervan overtuigd dat het neerstorten


van de beide vliegtuigen niet het gevolg kon zijn van een criminele handeling
van een gestoorde collega. Allen hielden vol dat het om een ongeluk ging. Er
was bij het aftanken van de B52 iets mis gegaan waardoor de beide vliegtui-
gen elkaar geraakt hadden en neergestort waren. Een betreurenswaardig on-
geval. Er vonden enkele geheime onderzoeken plaats, maar geen ervan le-
verde een bevredigende verklaring op voor wat er nu precies gebeurd was.
Een intern disciplinair onderzoek vond nooit plaats en er werd nooit een
procedure opgestart om dergelijke fatale fouten in de toekomst te voorko-
men. Het zogenaamde Overstone Incident – de naam was afkomstig van een
journalist van de Overstone Herald, de legerleiding heeft het incident nooit
een formele naam gegeven, omdat het bestaan ervan altijd ontkend is – werd
diep weggestopt in de geheime archieven van de betrokken commandanten
en van de militaire inlichtingendiensten. Noch over de oorzaken, noch over
de gevolgen van het incident werden mededelingen gedaan. De resten van de
door een Britse raket neergehaalde Amerikaanse B-52G bommenwerper met
aan boord vier scherpe nucleaire bommen en van de eveneens neergestorte
KC-135 bleven op de bodem van de oceaan liggen. Volgens de officiële mili-
taire annalen heeft het Overstone Incident nooit plaatsgevonden. Navraag
door kritische journalisten leverde door de jaren heen, keer op keer ontken-

26
ning van de feiten op. De B-52 en de KC135 waren tijdens een routine han-
deling, het tanken in de lucht, verongelukt en daarbij waren geen gevaarlijke
stoffen vrijgekomen. Metingen ter plaatse, uitgevoerd door de desbetreffen-
de dienst van de Royal Air Force en de Royal Navy toonden aan dat er offi-
cieel geen schade was ontstaan aan het zeemilieu en dat er op geen enkel
moment gevaar bestaan heeft of in de toekomst zou kunnen bestaan voor
het vrijkomen van radioactief materiaal. Het enige dat in de openbaarheid
werd gebracht was een kort bericht dat door onbekende oorzaak in de noor-
delijke Atlantische Oceaan een B-52 en een KC-135 met aan boord in totaal
14 bemanningsleden waren neergestort en dat daarbij helaas alle inzittenden
om het leven gekomen waren. Verzwegen werd, dat het deel van de B-52
waarin zich de vier waterstofbommen bevonden klem was komen te zitten
in een diepe rotsspleet in de oceaanbodem, waardoor berging van de bom-
men niet mogelijk is. Ze vormden en vormen volgens de militaire specialis-
ten, op geen enkele wijze een gevaar voor de scheepvaart. De legerleiding
zag geen aanleiding over de ligging van de wrakstukken enige mededeling te
doen. Officieel heet het dat onderzoek ter plaatse duidelijk heeft gemaakt dat
er geen voor de gezondheid van burger belastend materiaal in de oceaan
terecht is gekomen. In de dagen en weken na het ongeluk vond er koorts-
achtig overleg plaats tussen de verantwoordelijke militairen van de Verenig-
de Staten en Groot Brittannië. Het was de commandant van de Royal Navy
inmiddels duidelijk dat HMS Seahound op enigerlei wijze betrokken was bij
het ongeval. Om deze betrokkenheid van de onderzeeboot en haar com-
mandant in kaart te brengen werd op zijn verzoek door het Britse Strate-
gisch Luchtcommando een kleine speciale onderzoekscommissie ingesteld.
Afgesproken werd dat dit onderzoek in het diepste geheim zou plaatsvinden
en de classificatie ‘staatsgeheim’ zou krijgen.
Omdat de wrakstukken ver van enig land diep op de bodem van de oceaan
lagen werd in het grootste geheim door de legertop met instemming van de
minister van defensie besloten te zwijgen over de werkelijk te verwachten
radioactieve vervuiling als gevolg van het ongeluk. De bemanningsleden van
de beide vliegtuigen werden in een gemeenschappelijk graf en met militaire
eer begraven in aanwezigheid van de nabestaanden en de staatssecretaris van
defensie. Ook de voorzitter van de verenigde chefs van staven van de
Verenigde Staten en van Groot Brittannië waren daarbij aanwezig. Op de
thuisbasis van de B-52G en van de KC-135 werden een jaar na het neerstor-
ten van de beide vliegtuigen gedenkplaquettes onthuld door de commandant
der strijdkrachten. In zijn beide toespraken roemde hij het werk van de be-
manningen die hun leven gegeven hadden in dienst van het vaderland en
voor de vrijheid van het Westen. Hij kreeg van de aanwezigen een warm
applaus. De weduwen en de kinderen van de bemanningsleden kunnen trots
zijn op hun dode echtgenoten en vaders. Het tragische ongeluk met de twee
vliegtuigen was daarmee formeel afgesloten.

Toen Alexander Durby thuis kwam belde hij meteen de politie van Oversto-
ne en maakte melding van hetgeen hij gezien had. In een eerste reactie hoor-

27
de hij dat er ook andere meldingen waren binnengekomen. De dienstdoende
agent stelde hem, voor wat betreft de ‘Princess’ vooreerst gerust. De oceaan
is groot en Alexander wist helemaal niet waar Dorothy heen was gevaren. Ze
zou twee dagen wegblijven, dus er was pas reden tot nader onderzoek als de
‘Princess’ overmorgen onverhoopt niet mocht terugkeren in de haven.
‘Maar’, zo stelde de agent, ‘het is goed daar voorlopig niet van uit te gaan’.
Ondertussen zou hij contact opnemen met de kustwacht om na te vragen of
daar een melding was binnengekomen die licht kon werpen op de verschijn-
selen die gemeld waren. De agent beloofde Alexander dat hij hem op de
hoogte zou houden.
Vervolgens belde Alexander zijn stiefvader op, die met vakantie was in Zuid
Spanje. Het duurde even voor hij contact had met het hotel en de nachtpor-
tier duidelijk gemaakt had, dat hij hem meteen moest doorverbinden met de
hotelkamer van zijn stiefvader. Die was uiteraard verbaasd over het late tele-
foontje, maar hij zei dat het goed was dat hij hem direct had gebeld. Het
stelde Alexander gerust dat zijn stiefvader aanbood, om direct de volgende
ochtend contact te zoeken met een oud collega, die hem vermoedelijk meer
kon vertellen over wat er wellicht buiten op zee was gebeurd.

De ‘Princess’ keerde niet meer terug naar de haven van Overstone. Op on-
verklaarbare wijze was het schip met de drie opvarenden verdwenen. In de
loop van de volgende weken werd aangenomen dat het jacht door onbeken-
de oorzaak was vergaan. Van officiële zijde werd er met geen woord gerept
over het verdwijnen van het jacht van Alexander Durby en de eventuele
dood van drie opvarenden. Enkele dagen na het verdwijnen van de ‘Prin-
cess’ deed een lokale krant daar een korte mededeling over. Als oorzaak
werden geëxplodeerde gasflessen aan boord genoemd. Alexander Durby wist
dat dit onmogelijk de oorzaak kon zijn. De kranten meldden omstreeks de-
zelfde tijd ook in een kort bericht dat door een noodlottig ongeval boven de
noordelijke Atlantische oceaan twee Amerikaanse vliegtuigen waren neerge-
stort. Dat was alles. Voor de inwoners van Overstone bleef de verdwijning
van het jacht een raadsel, dat nog vele jaren onderwerp van gesprek was in
de pub. Zeker toen maanden later Alexander Durby gearresteerd werd van-
wege de moord op zijn vrouw. En helemaal toen Alexander Durby kans had
gezien te vluchten uit de politiecel in Overstone.

Alexander Durby nam geen genoegen met de verklaring door de Coast


Guard dat het schip vermoedelijk door een explosie van de gasflessen aan
boord was vergaan. Hij wist dat de gasflessen helemaal niet aan boord van
de ‘Princess’ waren en wilde weten wat er werkelijk met zijn vrouw en beide
vrienden was gebeurd. De naspeuringen door zijn stiefvader leverden niets
op ten aanzien van wat er die nacht op zee was gebeurd. Alexander wilde
weten wat hij die nacht ver weg voor de kust gezien had en of het vreemde
spel van licht die nacht te maken had met het verdwijnen van de ‘Princess’.
Alleen al vanwege het feit dat de beide gasflessen van het schip in de boten-
loods op Overstone Eiland stonden toen de ‘Princess’ uitvoer. Alexander

28
Durby wist dat er door de Schotse politie, door de Coast Guard en door
Scotland Yard over de dood van Dorothy, Elsa en Jason werd gelogen, maar
hij wist niet waarom en hij kon de leugens nog niet aantonen. Hij wilde zich
niet bij deze leugens neerleggen en besloot om alles tot op de bodem uit te
zoeken. Dat verlangen naar gerechtigheid werd hem bijna fataal.
Er meldden zich in de loop van de komende dagen aanvankelijk drie getui-
gen van het incident. Hun namen en adressen werden door de politie geno-
teerd en op hun verzoek aan de Dienst doorgegeven. De verklaringen van de
getuigen werden stenografisch genoteerd. Zodra de getuigen waren ver-
trokken werden de gemaakte aantekeningen doorgestuurd naar de Dienst. Er
werd op aandringen van de Dienst verder niets opgeschreven: in de agenda
van de politie ontbrak de aantekening van de afspraken met de getuigen op
het bureau en er werden geen processen verbaal opgemaakt van hun verkla-
ringen. In de loop van de komende maanden werd de getuigen door de
Dienst het zwijgen opgelegd. De Dienst had echter grote problemen met
een vierde getuige, de zoon van Sir Bernard Overstone, een oud-collega van
de Dienst. Aanvankelijk werd over het hoofd gezien dat Alexander Durby
ook getuige was geweest van het incident. Zijn vroegtijdige telefonische con-
tact in de nacht van 12 juni werd niet genoteerd en de dienstdoende agent
vergat het telefoongesprek weer. Toen de Dienst achter de identiteit van
deze vierde getuige was gekomen, bleek hen dat ze deze helaas niet op ver-
gelijkbare wijze het zwijgen konden opleggen. Omdat hij de zoon van een
oud-collega was, moesten tegen hem andere middelen ingezet worden. Die
bleken uiteindelijk zo effectief dat ze Alexander Durby bijna noodlottig wer-
den. Het Incident van Overstone zou zijn verdere leven blijven bepalen.

Admiraal George Houston leidde de korte bijeenkomst in het hoofdkwartier


van de Dienst in Cheltenham. Aanwezig waren de directeuren van de ver-
schillende Diensten alsmede enkele hoge militairen van de marine en de
luchtmacht. Tijdens de bijeenkomst werd nogmaals met nadruk duidelijk
gemaakt dat een zogenaamd ‘Overstone Incident’ nooit had plaatsgevonden.
Alle aanwezigen werd de militaire belofte afgenomen dat absolute vertrou-
welijkheid in acht genomen moest worden. De commandant van de Marine
Inlichtingendienst Kolonel Suzan Berkshire kreeg tot taak de identiteit te
achterhalen van iedereen die mogelijk getuige van het incident was geweest.
Zij kreeg tevens tot taak om passende maatregelen te laten nemen om ook
van die kant absolute vertrouwelijkheid en geheimhouding te garanderen. Zij
ontving daartoe carte blanche met de garantie dekking te zullen krijgen van-
uit de hoogste militaire en politieke kringen.
Houston deelde mee dat de marine zich tot taak gesteld had, om op onop-
vallende wijze het gebied in de gaten te houden en met onderzeeboten me-
tingen te laten verrichten naar de radioactieve vervuiling van het zeegebied.
De informatie die dit zou opleveren zou geheim blijven. Officieel was bij het
tragische ongeval met de B-52 en de KC-135 geen radioactiviteit noch enig
andere schadelijk stof vrijgekomen. De vier in de B-52 aanwezige waterstof-
bommen waren, zo de officiële – maar eveneens geheime – lezing, door de

29
onderzeeboot reddingsdienst van de Amerikaanse Navy met hulp van de
onderzeebootdienst van de Royal Navy onbeschadigd geborgen.
Ten aanzien van het zogenaamde Overstone Incident verklaarde Houston
dat er een intern onderzoek zou worden uitgevoerd naar de achtergronden
van de fout en de zelfmoord van Commandeur Louis MacIntyre. Voorals-
nog gaf zijn militaire loopbaan geen enkele aanwijzing dat hij tot een derge-
lijke fout in staat zou zijn. Een betrouwbare interne deskundige van de
dienst geestelijke verzorging van de luchtmacht, kolonel Peter Hughes, was
gevraagd een analyse te maken van het raadselachtige begrip ‘Armageddon’,
dat MacIntyre kort voor zijn dood bij wijze van afscheidsbericht in zijn log-
boek had achtergelaten. Het bleek te gaan om een of andere obscure reli-
gieuze term, vandaar de ondersteuning van Kolonel Hughes. Helaas ontbrak
van MacIntyre een deugdelijke afscheidsbrief zodat ook zijn familie in het
duister tastte over zijn motief zelfmoord te plegen. Hughes zou rapporteren
aan Kolonel Susan Berkshire.
Over de andere gevolgen van het Incident van Overstone verklaarde Admi-
raal Houston dat de legerleiding na overleg met de betrokken ministers en de
minister-president had besloten geen verdere acties te zullen ondernemen
ten behoeve van het eventueel bergen van wrakstukken of lichamen. Zouden
er wrakstukken of delen van lichamen boven water komen dan zouden de
admiraliteit en de Coast Guard daarop op adequate wijze reageren. Ook in
dat verband zou het ontkennen van het incident centraal staan. Aan de fami-
lieleden van de omgekomen militairen was reeds medegedeeld dat er een B-
52 en KC-135 boven de noordelijke Atlantische Oceaan waren verongelukt
en dat er tevergeefs gezocht was naar overlevenden.
De bespreking werd afgesloten met de mededeling dat de coördinatie van
alle activiteiten met betrekking tot het Overstone Incident in handen van de
Marine Inlichtingendienst lag. Kolonel Susan Berkshire werd door Admiraal
Houston officieel aangesteld als hoofd van de coördinatie-eenheid B-52
Overstone-Crash. Zij zou wekelijks aan Admiraal Houston rapporteren.

Daarmee was het Overstone Incident officieel voorbij. Geen van de betrok-
kenen was het toegestaan om tijdens de verschillende overleggen aanteke-
ningen te maken. Er werden geen notulen gemaakt van vergaderingen. Susan
Berkshire was niet bereid commentaar te geven op het gebeurde.
Officieel heeft het zogenaamde Overstone Incident, waarbij een grote hoe-
veelheid hoogradioactief materiaal in de Atlantische Oceaan terecht geko-
men is, nooit plaatsgevonden. Een tweetal wetenschappelijke onderzoeks-
rapporten bevatte desondanks duidelijke aanwijzingen dat er in een groot
gedeelte van de Atlantische Oceaan voor de kust van Overstone radioactief
materiaal is vrijgekomen.
Het onderzoek van het Instituut voor Marine Biologie van de universiteit
van Glasgow toonde de aanwezigheid aan van radioactiviteit in de oceaan
aan de hand van het grotere aantal misvormde vissen dat in de jaren na het
incident boven water gehaald werd. Het onderzoek gaf echter op geen enke-
le wijze een verklaring voor de aanwezigheid van de radioactieve vervuiling

30
van het zeegebied. Het was aan de vergaande invloed van de Dienst te dan-
ken dat het Overstone Incident niet genoemd werd in het rapport. Het rap-
port suggereerde, zonder steekhoudende wetenschappelijk onderbouwde
argumenten te geven dat het hier om een verhoogde natuurlijke radioactivi-
teit ging, als gevolg van een aantal onderzeese erupties. Het rapport werd
voor kennisgeving aangenomen, kreeg geen media-aandacht en verdween in
een archief, totdat Elsa het, samen met een niet gemanipuleerde versie ervan,
veertig jaar later wist te vinden.
Het tweede onderzoek had betrekking op de oorzaken van het toegenomen
aantal miskramen van misvormde foetussen in de regio Overstone en de
geboorte van kinderen met een lichamelijke en of geestelijke handicap als
gevolg van het blootgesteld zijn van de moeder aan marine radioactiviteit.
Het rapport trok conclusies die op vergelijkbare wijze terugkeren (zij het op
kleinere schaal) in de conclusies van een gelijksoortig epidemiologisch on-
derzoek uitgevoerd door de universiteit van Stockholm na de ramp in de
kernenergiecentrale van Tsjernobyl in de Oekraïne op 26 april 1986. Het
rapport stelde dat het aantal kinderen met door radioactieve besmetting ver-
oorzaakte misvormingen in Overstone en omgeving statistisch zoveel hoger
was, dat er sprake geweest moet zijn van direct contact van de moeders met
sterk verhoogde radioactieve straling. De oorzaak van deze straling bleef
echter ongenoemd in het rapport. In een voetnoot werd aangegeven dat de
omvang van de gevolgen van de radioactieve straling de kans gering maakte
dat het slechts om natuurlijke radioactieve straling ging. Ook dit rapport
verdween ongelezen in een archief en ook dit rapport komt veertig jaar later
in een ongecensureerde vorm aan het licht, nadat Elsa het heeft opgespoord.
Kolonel Berkshire zag kans om in de jaren na het Overstone Incident suc-
cesvol alle rapporten die ook maar iets zouden kunnen vrijgeven van de ge-
volgen van de radioactieve ramp in de Atlantische Oceaan verborgen te
houden voor de media en voor het grote publiek. Meer dan eens maakte zij
daarbij gebruik van middelen die in een democratische rechtstaat niet toege-
staan zijn. Maar omdat de Dienst en de andere betrokken geheime diensten
op tal van terreinen ongecontroleerd buiten de wet kunnen opereren bleven
al hun acties in dit verband ongestraft. In haar rapportage aan Admiraal Ge-
orge Houston maakte zij van de diverse positieve ontwikkelingen in het ka-
der van het verspreiden van leugens over het Overstone Incident gewag,
waarbij de Admiraal zich in lovende woorden over haar uitsprak. We kunnen
aannemen dat haar bevordering tot vice-admiraal in 1972 een beloning was
voor haar bijdragen aan het geheim houden van het Overstone Incident,
waarvan zij het bestaan tot haar dood is blijven ontkennen.

Vice-admiraal Susan Berkshire kwam in januari 1998 bij een duikongeval op


een atol in Frans Polynesië om het leven. Er was bij het ongeval geen sprake
van aantoonbare werking van buitenaf. Haar doodsoorzaak was officieel
verdrinking ten gevolge van een defect mondstuk van haar duikuitrusting. In
het politierapport, opgesteld op verzoek van de Dienst door hun Franse

31
collega’s ter plaatse, wordt slijtage als oorzaak van het falende mondstuk
genoemd.
In de nacht na het ongeval werd er ingebroken in het appartement van Su-
san Berkshire in Helensburgh, Schotland. De woning werd zorgvuldig door-
zocht, maar er werd op het eerste gezicht niets ontvreemd. Dat de persoon-
lijke gecodeerde dagboeken van de vice-admiraal en de aankoopbonnen en
het verzekeringsbewijs van de duikuitrusting na de inbraak verdwenen wa-
ren, viel niet op. Geen van de familieleden was van het bestaan van de dag-
boeken op de hoogte. De broer van de vice-admiraal deed aangifte bij de
lokale politie.
In dezelfde nacht werd er ook ingebroken bij een duiksportwinkel in Glas-
gow, waar Susan Berkshire zes maanden eerder haar nieuwe duikuitrusting
had kocht. De inbrekers namen alle klantkaarten van klanten met de begin-
letter B mee. Op de computer van de winkel werden alle gegevens van de
klanten met de beginletter B volledig en onherstelbaar gewist. De eigenaar
van de winkel deed aangifte bij de politie in Glasgow. Er werd door de poli-
tie geen verband gelegd tussen de drie gebeurtenissen in relatie tot vice-
admiraal Susan Berkshire, bij leven commandant van de Marine Inlichtin-
gendienst. De politie deed geen verder onderzoek naar de gebeurtenissen.
Alle processen verbaal verdwenen in een archief dat niet voor derden toe-
gankelijk was. De stukken met betrekking tot het werk en de dood van Su-
san Berkshire werden als ‘staatsgeheim’ bestempeld.

Vice-admiraal Susan Berkshire werd vier weken later met militaire eer begra-
ven in haar woonplaats Helensburgh. In het geheime archief van de Dienst
vond Elsa acht jaar later een kopie van het aankoopbewijs van de nieuwe
duikuitrusting van Susan Berkshire alsmede een deel van de verdwenen ad-
ministratie van de leverancier van die uitrusting. Voorts vond Elsa een aan-
tekening in het personeelsdossier van de vice-admiraal: op de laatste pagina,
op de kopie van het politierapport van de Franse collega’s staat een stempel
van de Dienst met daarbij de handmatige aantekening: ‘operatie is succesvol
afgerond op 23 januari 1998’.
Naar de betekenis van die woorden kunnen we slechts gissen.

32
De opdracht
Ik opende een deur aan het eind van een smalle gang en voor mij in de regen
stond Dorothy. Uit haar natte haren droop water. Langzaam vormde zich
een plas op de plaats waar ze stond. Ze keek mij aan met grote, bange ogen.
Haar lange donkere haren hingen aaneengeplakt over haar blote schouders.
Haar jurk was ooit van een geraffineerde coupe geweest, met een lage decol-
leté, de beide zijden met een gouden kettinkje net boven haar borsten zoda-
nig bijeengehouden dat ik alleen maar kon gissen naar de vormen van haar
vrouwelijkheid. Van al haar mooiheid was onder de huidige omstandigheden
niet veel meer over. Het kettinkje was geknapt, de jurk gescheurd zodat haar
rechter borst deels was ontbloot en zijn schoonheid prijsgaf. Ze keek mij
aan, doodstil staand op de drempel. Aan de tepel, hing een druppel water te
wachten op zijn beurt om zich te voegen bij de plas op de vloer. Ze zag er
triest en verlopen uit. Haar eens zo fiere, duistere schoonheid was verdwe-
nen. Haar zorgvuldig, met veel deskundigheid en liefde aangebrachte make-
up was uitgelopen en gaf haar een spookachtig uiterlijk. Ze was aan het eind
van haar krachten. Ze keek mij aan met grote reeënogen en vroeg heel zacht-
jes: 'droog mij af, alsjeblieft ….’
Ik nam haar bij de hand en leidde haar naar een bad dat midden in een ka-
mer vol vreemde meubels stond. Ze liet een nat spoor achter op de houten
vloer. Ik duwde haar zachtjes de kamer binnen, pakte twee grote badlakens
uit een vreemde kast, legde er een op de rand van het bad en reikte haar de
andere.
Ze stond midden in de kamer op een dik bloedrood tapijt dat rond haar
voeten langzaam nat werd, de kleur van vochtig bloed. Ze verroerde zich
niet. Ik liep naar het bad, draaide de hete en de koude kraan open zodat het
water niet te heet zou zijn. Het water in het bad schuimde en kleurde rood,
toen oranje, daarna geel en groen, blauw en paars, alle kleuren van de regen-
boog. Het water dampte maar bleef koud aanvoelen. Ik liep naar Dorothy en
begon haar te helpen haar natte kleren uit te trekken. Het eens zo mooie
avondkleed viel toen ik het van haar schouders liet zakken als een natte
dweil op de vloerbedekking. Ze stond daar voor me gekleed in een klein
slipje, dat nauwelijks meer dan haar schaamharen bedekte.
Ik voelde de warmte in mijn lid opstijgen. Onhoudbare gedachten spookten
door mijn hoofd toen ik mij bukte om haar slipje uit te trekken. Ik had nu de
kans. De kans die nooit weer zou komen. Mijn lid duwde pijnlijk tegen de
binnenkant van mijn broek. Mijn gezicht bevond zich op centimeters van
haar magische driehoek, gevangen in een klein, gekortwiekt woud van
schaamharen. In een hoog opgesneden badpak zouden die niets van hun
bestaan prijsgeven. Ik richtte mij op en keek haar aan.
Ik wilde me van haar af draaien. Ik wilde weglopen, maar kon mij niet bewe-
gen. Ik stond daar als versteend naar haar te kijken.
‘Dorothy’, zei ik, ‘ben jij het?’
‘Joram’, zei ze en glimlachte.
‘Kom’ zei ze en ze liep naar de deur.

33
Ik wilde haar achterna lopen, maar stootte mij aan de wastafel....
Ik vloekte en werd van schrik wakker. Ik lag alleen in bed. Ik draaide mij op
mijn andere zij. Ik kende het gezicht van de jonge vrouw. Ik had haar eerder
gezien. Voor ik weer wegzakte in de diepte van de slaap wist ik het. Het was
het gezicht van de jonge vrouw in de rolstoel die ik zeker twintig jaar geleden
in Australië had leren kennen. Een korte heftige ontmoeting was het ge-
weest, toen hadden onze wegen zich weer gescheiden.
‘Dorothy’, mompelde ik. Ik wist zelfs haar naam nog, na al die jaren. Ik had
haar nooit meer ontmoet en ook zelden meer aan haar gedacht. Vannacht
was zij teruggekomen.

Toen ik wakker werd voelde ik mij leeg en verdrietig. Ik had van Dorothy
gedroomd, de jonge vrouw in de rolstoel die ik jaren geleden had ontmoet in
het Royal Opera House in Sydney. Ik had Dorothy Durby daarna nooit meer
gezien. Maar ze was ergens diep in mijn gedachten gebleven. Ze was destijds
op zoek naar haar vader en ik was op terugreis naar Nederland. Ik had, als
pas afgestudeerde onderzoeksjournalist, een studie- en werkbeurs gewonnen
en in het kader daarvan een serie artikelen geschreven over de diamantmijn-
bouw in Australië. Vooral het verhaal van John Alexander, de geoloog en
eigenaar van DorAle Mining in Norfield had mij geboeid. Zijn verhaal maak-
te duidelijk dat het mogelijk was de schatten uit de aarde te halen zonder de
aarde te verwoesten. Zijn medewerkers waren bijna allemaal Aboriginals die
een heel andere kijk hadden op de aarde. Het respect waarmee zij de aarde
behandelden had Alexander gebruikt om zijn bedrijf op te bouwen en hij
was daar heel succesvol in geweest. Ver voordat de milieuthematiek een bre-
de belangstelling verwierf was hij als mijnbouwpionier al actief geweest op
een terrein waar milieuvragen nooit hoge ogen gooiden. Milieuvriendelijke
en vooral aardvriendelijke mijnbouw was heel goed mogelijk en kon heel
winstgevend zijn. Ook al kon ik over de financiële positie van DorAle Mi-
ning geen andere gegevens vinden dan het verhaal van John Alexander – het
bedrijf leek niet te bestaan, kwam in geen enkel register voor, had geen web-
site, helemaal niets – het verhaal was overtuigend geweest en ik had het als
anker voor mijn driedelige serie gebruikt. De combinatie van de fotografie
en de tekst van het verhaal was dat jaar met een toonaangevende journalis-
tieke prijs beloond. Ik had dat daarna vaker gedaan: fotografie en journalis-
tiek combineren. Deze wijze van publiceren was een van mijn specialisaties
geworden. Het had een serie thematische boeken opgeleverd onder andere
over Tibet, China en Bhutan. Fotoboeken die, ondanks de beperkte oplage
goed verkochten en mij een bescheiden financiële basis hadden verschaft.
Nu werkte ik aan een nieuw boek, een heel ander boek. Niet geschreven op
eigen initiatief, maar in opdracht van een grote financier. Zoiets had ik nog
niet eerder gedaan, een boek schrijven dat vooraf werd betaald. Dat boek,
dat u nu in handen hebt, legt het goed bewaarde geheim en de leugens bloot
over een van de grootste milieurampen van de laatste vijfentwintig jaar. Het
maakt een schandaal openbaar dat door de hoogste militaire leiding met
toestemming van de verantwoordelijke regering in de doofpot is gestopt,

34
omdat het politieke carrières ernstig schade zou toebrengen. Het verschijnen
van dit boek vormt een direct gevaar voor een aantal hoge militairen, amb-
tenaren en politici. Medewerkers van geheime diensten, inlichtingendiensten
en diverse ministeries hebben op verschillende manieren geprobeerd de pu-
blicatie van dit boek tegen te houden. Omdat ik in de loop van mijn onder-
zoek een persoonlijk belang kreeg bij de publicatie ervan ben ik, ondanks
bedreigingen en tegenwerking doorgegaan met mijn werk en heb ik uiteinde-
lijk mijn doel bereikt: Het Overstone Incident is niet langer een goed be-
waard veiligheidsgeheim – zoals de militaire top de ramp graag betitelde.
Ook al is het incident verjaard en zullen de schuldigen nooit vervolgd wor-
den, de onschuldig bij het incident betrokken burgers zijn in elk geval gere-
habiliteerd. Hen is na veertig jaar recht gedaan en daar gaat het om!
De gereedschappen die ik bij het openbaar maken van het Overstone Inci-
dent heb mogen gebruiken zijn nu ook niet langer meer een geheim instru-
mentarium. Elsa, TheSys, SecSys en alles wat daarbij hoort is vanaf nu een
openbaar en bekend onderdeel van het gereedschap van geheime diensten.
Dat betekent niet dat de werking van TheSys en SecSys daardoor minder
bedreigend is geworden. In tegendeel. Grote delen ervan vragen nog om
nader onderzoek en om verdere, meer gedetailleerde openbaarmaking. Ik
beschrijf in dit boek niet meer dan de principes, de basisstructuur, de werk-
wijze en de strategie van TheSys en SecSys. En ik waarschuw daarmee voor
de enorme potentie van dit systeem, waarmee hele samenlevingen perfect
bewaakt en bespioneerd kunnen worden zonder dat iemand dat in de gaten
heeft, laat staan er iets tegen kan doen. De beschrijvingen van Elsa, TheSys,
SecSys en de daarbinnen gebruikte modulen versterken de mogelijkheid van
een meer deugdelijke democratische controle over een van de meest onde-
mocratische instituties van een land. Inlichtingendiensten of geheime dien-
sten zoals de Amerikaanse FBI en de CIA, de Britse GCHQ, MI5 en MI6,
de Franse DGSA, de Duitse Verfassungsschutz en de MAD, de Nederlandse
MID en de AIVD, en hoe ze allemaal ook mogen heten, ze kunnen hun
werk uitsluitend doen vanuit de geheimzinnigheid en de deels verholen leu-
gens die om hen heen hangen. Toegegeven, deze geheimzinnigheid is voor
hun werk noodzakelijk, maar die noodzaak brengt tegelijkertijd de paradox
van de geheime diensten aan het licht. Alle ogenschijnlijke openheid ten spijt
– websites met fraaie onderdelen om te kijken of je geschikt bent om spion
te worden, jaarverslagen die vrij op te vragen zijn en publieke wervingscam-
pagnes – geheimhouding, geheimzinnigheid en leugens vormen het universe-
le kenmerk van elke Dienst. Dat betekent feitelijk dat niemand, inclusief de
parlementariërs die zitting hebben in controlecommissies, te weten komt
hoe deze diensten te werk gaan, welke informatie zij verzamelen en wat zij
met deze informatie doen. Wanneer de ‘commissie voor de Inlichtingen-
diensten’ van een parlement vertrouwelijke inzage krijgt in door deze dien-
sten geproduceerde documenten, wordt een navrant spel van schijnopenheid
gespeeld. Het selecte groepje parlementariërs wordt daardoor mede schuldig
aan het in stand houden van de leugencultuur van de inlichtingendienst. Le-
den van de ‘commissie’ hebben de wettelijke plicht tot absolute geheimhou-

35
ding, waardoor zij onderdeel worden van de grote leugen. Niemand kan de
parlementariërs, die onderdeel zijn van het systeem, controleren. Niemand
kan garanderen dat datgene wat de parlementariërs te zien en te horen krij-
gen ‘de waarheid’ omvat of onderdeel uitmaakt van de leugencultuur van de
dienst. De parlementaire commissie is net als de kiezers – het volk – ge-
dwongen de aanbieders van het materiaal te vertrouwen, terwijl juist de aan-
bieders meesters zijn in het schenden van dat vertrouwen. Of, zoals de Chi-
nese oorlogstheoreticus Sun Tzu ooit schreef: oorlog is de kunst van misleiding.
En elke geheime dienst is altijd in staat van oorlog met de maatschappelijke
elementen die de democratie bedreigen en die zij met zo beperkt succes be-
strijdt. Misleiding en leugens zijn het kenmerk van wie de openbaarheid
schuwt. Parlementaire controle van een inlichtingendienst is per definitie dan
ook niet mogelijk, al was het alleen al omdat de dienst de mogelijkheid moet
incalculeren dat door de beschikbaarstelling van documenten aan de parle-
mentariërs het landsbelang in gevaar komt. En juist de bescherming daarvan
is het basisdoel van een inlichtingendienst. Parlementaire controle is per
definitie in strijd met de basis van een inlichtingendienst die alleen al daarom
antidemocratisch is. Ze heeft slechts een alibi functie. Een geheime dienst
die zijn geheimen prijsgeeft is geen geheime dienst meer. Een inlichtingen-
dienst die binnen een democratisch bestel openheid van zaken geeft kan niet
langer inlichtingen verzamelen. Openheid en transparantie zijn in strijd met
de doelstellingen van elke inlichtingendienst.
Deze paradox maakt de dramatische gebeurtenissen in het voorjaar van 1966
nabij de Schotse kust en de wijze waarop de militaire en civiele leiding in
Edinburgh en London met dit Overstone Incident is omgegaan tot een uit-
stekende casus om het democratisch dilemma van een land ter discussie te
stellen. Geheimhouding ten aanzien van veiligheidsvraagstukken is enerzijds
voor veiligheidsdiensten noodzakelijk maar het betekent ook dat deze instel-
lingen binnen de staat een onzichtbare en volstrekt oncontroleerbare macht
kunnen vormen die ten diepste antidemocratisch is.
Dit boek gaat, behalve over de catastrofale gevolgen van het Overstone In-
cident, ook over TheSys, het uiterst geavanceerde computersysteem, dat
gebruikt wordt door de inlichtingendiensten van bijna dertig landen. Het
bestaan van TheSys wordt door alle direct en indirect betrokkenen met
kracht ontkend, ook al kunnen de bouwers van de systemen het bestaan
ervan aantonen. De gebruikers zijn in feite gedwongen het bestaan van The-
Sys te ontkennen, omdat de inzet ervan onmogelijk past bij een gezonde
visie op het democratisch gehalte van een staat. TheSys is ten diepste onde-
mocratisch en juist ontwikkeld om de ondemocratische manipulaties van
inlichtingendiensten aan het licht te brengen. Maar zoals dat vaker gaat met
belangrijke ontdekkingen, deze kunnen zowel ten goede als ten kwade aan-
gewend worden. De zeer persoonlijke betrokkenheid van de financier van de
bedenkers en de ontwikkelaars van TheSys bij het Overstone Incident voert
ertoe dat dit boek het incident uit 1966 als uitgangspunt gebruikt. Het Over-
stone Incident is slecht een enkele gebeurtenis in een reeks vergelijkbare
onder het tapijt geveegde dramatische gebeurtenissen. Het Overstone Inci-

36
dent dient hier dan ook als exempel voor hetgeen ook elders gebeurd is.
Maar het Overstone Incident levert ook het indirecte bewijs van de grote
kracht van TheSys en daarmee van de onzelfstandigheid van de inlichtingen-
diensten die elkaar in een onderlinge houdgreep houden. Voor het werk van
TheSys zijn geen harde bewijzen te vinden. Iedereen die insider kennis heeft
over TheSys heeft ofwel nauwe banden met en staat daardoor onder invloed
van een inlichtingendienst ofwel zijn leven is bij voortduring in gevaar wa-
neer hij over TheSys spreekt.
Het belastende materiaal over het Overstone Incident is verkregen met be-
hulp van dezelfde computertechnologie waar inlichtingendiensten van ge-
bruik maken. Ik heb enkele jaren als een buitenstaander, als een soort gast en
tegelijkertijd als een voor die diensten onzichtbare insider met TheSys ge-
werkt en stapje voor stapje alle aspecten ervan grondig leren kennen. Ik heb,
zonder dat zij dat konden zien, met behulp van TheSys, de inlichtingendien-
sten van diverse landen op de huid gezeten en hun machinaties van heel
nabij en deels van binnenuit kunnen volgen. Ik heb dat gedaan op verzoek
van een van de rijkste en daarmee invloedrijkste mannen ter wereld die ruim
veertig jaar geleden het slachtoffer werd van de manipulaties van een Dienst
in de nasleep van het Overstone Incident. Zijn naam is Alexander Durby.
Hij heeft zijn fortuin verdiend in Australië met het delven van hoogwaardige
diamanten en andere waardevolle grondstoffen waaronder zilver en goud.
Hij was mede als gevolg van zijn betrokkenheid bij het Overstone Incident
gedwongen buiten de aandacht van bladen als Forbes te blijven. Als indirect
slachtoffer van het Overstone incident werd hij in 1967 gedwongen vanuit
Schotland naar Australië te vluchten en daar een andere identiteit aan te ne-
men. Samen met zijn dochter en een ‘Virtueel team’ heeft hij TheSys laten
ontwikkelen en op de markt gebracht. Zijn belangrijkste afnemers waren een
dertigtal inlichtingendiensten in verschillende landen.
Mijn werk bestond uit het gebruiken van TheSys om het aan Alexander
Durby gedane onrecht maatschappelijk recht te zetten. De misdaad waarvan
hij het slachtoffer dreigde te worden en waarvan de daders in Faslane, Chel-
tenham en London te vinden zijn, is nooit verjaard. Voor hij zou sterven
wilde Alexander Durby de waarheid over de dood van zijn vrouw Dorothy
uitgezocht hebben en openbaar maken. Via zijn dochter Dorothy heeft hij
mij om ondersteuning gevraagd. Toen ik met mijn werk begon wist ik maar
zeer ten dele wat mij te wachten stond. Ik kende aspecten van de risico’s van
het project. Ik wist dat ik met geheime diensten en hun machinaties te ma-
ken zou krijgen, maar ik wist ook hoe met hen om te gaan. Ik had ook een
persoonlijke belangstelling voor het incident ontwikkeld als gevolg van mijn
ontluikende relatie met Dorothy. Sinds de publicatie van dit boek hebben
Dorothy en ik een ernstig veiligheidsprobleem. Mijn kennis van TheSys en
mijn weten over de verspreiding en het gebruik ervan maakt, dat ik geen
vertrouwen in enige overheid kan hebben om mij bescherming te bieden. Ik
ben gedwongen de bewaking van Dorothy en mijzelf uit eigen middelen te
organiseren en te financieren. Mijn opdrachtgever heeft mij de financiële
middelen ter beschikking gesteld om mijn leven na verschijning van het boek

37
opnieuw in te richten. De kans is groot dat ik gedwongen zal worden een
nieuwe identiteit aan te nemen. Mocht ik tijd van leven hebben dan zal mijn
volgende boek bestaan uit het verslag van mijn leven onder de voortdurende
bedreiging door de inlichtingendiensten. Terugkijkend op de afgelopen jaren
vraag ik mij soms af, of ik er in 2005 verstandig aan heb gedaan in te gaan op
het verzoek van Alexander Durby. En steeds weer kom ik tot dezelfde con-
clusie: als ik geweten had wat ik nu weet, dan nog zou ik geen andere keuze
gemaakt hebben. Ik was als freelance journalist al diep doorgedrongen in de
geheimen van het werk van geheime diensten. Mijn positieve reactie op het
verzoek van Alexander Durby was slechts een kleine stap voor mij. Ik heb
hem niet alleen een maatschappelijk waardevolle dienst bewezen door zijn
onschuld voor een drievoudige moord veertig jaar na dato aan te tonen,
maar ik heb ook de talloze vormen van misbruik van het systeem blootge-
legd. Het laatste beschouw ik als een late en extra rehabilitatie van de maker
van Elsa.

Ik heb Alexander Durby nooit ontmoet. Althans dat dacht ik op het mo-
ment dat ik zijn naam bij toeval tegenkwam, toen ik in een pension in Schot-
land waar ik een paar weken woonde, de open haard met oude kranten pro-
beerde aan te maken. Ik werkte in opdracht van een grote whiskyimporteur
aan een tekst- en fotoboek met als titel ‘Today’s rain is tomorrow’s whisky’
en had voor een tweetal weken onderdak gevonden bij Mrs. O’Hara in Dal-
whinnie, een klein dorpje in de Schotse hooglanden dat zijn naam gegeven
heeft aan een heerlijke single malt whisky. Mrs. O’Hara was een charmante
oudere dame die kamers verhuurde om haar magere weduwepensioen aan te
vullen. Op een koude natte – zo’n typisch Schotse – avond vroeg zij mij om
de open haard in de bibliotheek aan te maken en zij gaf mij daarvoor een
stapeltje oude kranten. Van aanmaakblokjes wilde zij niets weten. ‘My good
old Harry’ had het altijd met kranten gedaan … was haar commentaar op
mijn vraag daarover. ‘My good old Harry’ was haar enkele jaren geleden bij
een jachtongeval om het leven gekomen echtgenoot. Een oud militair die
een medaille had verdiend tijdens de Falklandoorlog 1982. Nu leefde ze in
een te groot oud huis met vier katten, een schoothondje en een groene pa-
pegaai die bij voorkeur obscene kreten slaakte als er vreemden in de buurt
waren. ‘Van Harry geleerd’, verontschuldigde ze zich altijd glimlachend maar
ze kon geen afscheid nemen van het beest.
Terwijl ik de vergeelde oude kranten uit elkaar trok en tot proppen from-
melde viel mijn oog op een vette kop: ‘Alexander Durby na jaren teruggekeerd’.
Ik staarde enkele ogenblikken volstrekt verrast naar de kop voor ik mij reali-
seerde wat er stond. Alexander Durby was een naam die mij vaag bekend
voorkwam. Iets bracht mij ertoe de krant apart te leggen voor ik verder ging
met het aanmaken van de open haard. Maar ik had mijn gedachten er niet
meer helemaal bij. Alexander Durby? Alexander Durby, was dat niet een
naam waar mijn vader het vaak over had gehad? Was hij dezelfde? Het leek
een niet zo veel voorkomende naam. En gevlucht? Spoorloos?

38
Zodra het haardvuur brandde nam ik de krant en ging aan de tafel in de sa-
lon zitten: Ik streek de pagina glad en bekeek het artikel. Het ging over de
terugkeer van ene Alexander Durby die bijna veertig jaar geleden een drie-
voudige moord was beschuldigd, was gearresteerd maar op raadselachtige
wijze uit het politiebureau gevlucht en spoorloos was verdwenen. Naar het
scheen had hij een sloep gestolen en was daarmee de oceaan op gevaren.
Daar verdween elk spoor. De sloep was weken later leeg aangespoeld op de
kust van de Hebriden. Ik herinnerde mij uit de verhalen van mijn vader dat
Alexander een uitstekende zeiler was. Hij kende de zee rond Schotland en de
nabije oceaan als geen ander en het verbaasde mij dan ook te lezen dat zijn
motorsloep leeg was teruggevonden, terwijl van Durby elk spoor ontbrak.
Over de achtergrond van de moord en de betrokkenheid van Alexander
daarbij repte het artikel met geen woord. Wel over het feit dat Alexander
Durby plotseling weer in Overstone, het stadje aan de noordkust van Schot-
land waar hij destijds uit was verdwenen, was opgedoken. De krant bleek een
half jaar oud, zoals ik uit een paar andere artikelen kon opmaken. Welke
krant het was en wat de precieze datum van het bericht was, kon ik zo niet
achterhalen, maar dat was voor een journalist een kwestie van goede re-
search.
Het hele artikel verbaasde mij. Ik kon mij Alexander Durby op grond van de
verhalen van mijn vader onmogelijk voorstellen als een oude man van de
leeftijd die mijn vader nu zou hebben en die in een ver verleden drie mensen
om het leven zou hebben gebracht. Ik besloot de zaak verder uit te gaan
zoeken, als ik de opdracht voor het boek over whisky had afgerond. Ik stop-
te het artikel in het achtervak van mijn werktas en ging verder met de dingen
die op dat moment van belang waren. Ik fotografeerde in whiskystokerijen
en bij farmers die de gerst verbouwden. Ik interviewde boeren en stokers,
blenders en directeuren van stokerijen, publicians en gasten en verzamelde
het materiaal dat in woord en beeld het fotoboek moest gaan vullen. Zodra
ik er tijd voor had, zou ik het spoor van Alexander Durby opnemen om
erachter te komen wat er was gebeurd. Ik wist dat er in het archief van mijn
vader een mapje met zijn naam zat. Ik had er verder nooit in gekeken, maar
ik nam aan dat ik daar eerste sporen zou kunnen vinden.
Weken verstreken, waarin ik het te druk had met het samenstellen van het
fotoboek, het schrijven van de teksten, het overleg met de opdrachtgever en
de drukker en met het runnen van mijn eigen bedrijf. Als freelance journalist
en fotograaf had ik het meestal druk. Opdrachten rolden achter elkaar bin-
nen en regelmatig moest ik opdrachten naar collega’s doorschuiven, omdat
ik er onvoldoende tijd aan kon besteden. Zoals het vaker gaat haalde de
werkelijkheid mij in, vergat ik het artikel weer en vergat ik ook Alexander
Durby. Het boek over whisky was inmiddels gereed en de leverancier die het
als relatiegeschenk ging gebruiken was buitengewoon tevreden. Ik bereidde
inmiddels een volgend boek voor. Een oud project waar ik al lang over na-
dacht zou gestalte krijgen: een fotoboek over Tibetaanse vluchtelingen in
India. Ik zou het boek in eigen beheer uitgeven en de opbrengst zou ten
goede komen aan Tibetaanse vluchtelingen kinderen in India. Het werk be-

39
tekende een reis van enkele maanden naar Noord India en Tibet. Ik had er
zin in en zat midden in de voorbereidingen toen ik ontdekte dat ik een nieu-
we fototas nodig had. Ik kocht een nieuwe en was bezig de inhoud van de
oude op te ruimen, toen ik onderin het achtervak van de oude fototas het
verfrommelde en al lang weer vergeten krantenartikel uit Schotland over de
drievoudige moord, de vlucht en de terugkeer van Alexander Durby terug-
vond. Ik besloot er nu even wat meer aandacht aan te besteden en zocht de
map op met het etiket ‘Alexander Durby’. Ze bevatte diverse documenten,
sommige van mijn vader, maar ook een paar die kennelijk uit andere bron
stamden. Een envelop bevatte oude fotokopieën uit de tijd dat deze nog in
negatief gemaakt werden. De vaalwitte tekst op de zwartbruine achtergrond
was nauwelijks meer te lezen, maar de aantekeningen van mijn vader in de
kantlijn nog wel. Achterin de map zat een dik schrift met een harde kaft,
zoals mijn vader altijd had gebruikt voor zijn aantekeningen. De helft van de
bladzijden ontbrak. Het schrift was half leeg gescheurd, alsof iemand de
inhoud voor een deel had willen vernietigen. Maar het deel dat was achter-
gebleven was al de moeite waard:

[Ingeplakt krantenknipsel uit de Overstone Herald van 16 juni 1966]

Drie doden op zee bij Overstone


Overstone 20 juni 1966 - Een man en twee vrouwenen zijn afgelopen week vermoe-
delijk omgekomen voor de kust bij het Schotse Overstone. Dat heeft de politie laten
weten.
Hoe de drie zijn overleden is niet bekend. Van het jacht waarmee zij de zee op waren
gegaan, zijn slechts enkele brokstukken teruggevonden. Van de drie opvarenden ont-
breekt verder elk spoor. De politie en de kustwacht hebben de hele dag met twee boten
naar de drenkelingen en naar overblijfselen van de boot gezocht, maar bij het invallen
van de duisternis is het zoeken gestaakt. De familie van de drie omgekomenen is in-
middels op de hoogte gesteld.
De politie vermoed dat er door onbekende oorzaak een explosie geweest op het schip.
Van een aanslag wil de politie niet spreken. De drie waren in de middag vertrokken
voor een tweedaagse vistocht voor de kust. Op verzoek van de familie zijn de namen
van de slachtoffers en de naam van de boot niet bekend gemaakt.

(december 1966) (…) kreeg ik een raadselachtig telefoontje. Ik herkende de stem met-
een. Het telefoontje was kort, de verbinding slecht. Dit is wat ik kon verstaan:

‘… ben jij dat Joram? … Alex … ik heb een probleem … je hulp nodig
… de Dienst … politie … kun je me helpen … versta je niet … ver-
moord … niet gedaan … kan ik niet bewijzen … verbinding is slecht …
vluchten … Ik bel je nog …’

Toen werd de verbinding verbroken.


Ik heb daarna nooit meer iets van Alexander Durby vernomen.

40
Die avond besloot ik een dossier over hem aan te leggen. Deze aantekeningen zijn het
resultaat van wat ik over hem en zijn familie weet. Wellicht dat het ooit nog eens van
nut kan zijn.

Ik heb Alexander Durby uit het oog verloren toen zijn ouders na ons eindexamen in
1954 terugkeerden naar Warwick. Vier jaar had hij bij mij op de middelbare school
in de klas gezeten en samen hebben we eindexamen gedaan. Samen hebben we feest
gevierd en ons diploma rijkelijk met bier en wijn begoten. We waren een groepje van
zes dat vooral die eerste dagen na het examen met elkaar optrok. Alle zes zouden we
gaan studeren, maar allemaal iets anders en aan verschillende universiteiten. Ik herin-
ner me nog dat Alexander altijd zei dat hij in Oxford en in Cambridge wilde stude-
ren, om een persoonlijke brug te slaan tussen de twee oude universiteitssteden: zijn per-
soonlijke Oxbridge. Zo was hij. Hij wilde altijd de uitersten bij elkaar brengen. Hij
had belangstelling voor geologie en scheikunde, maar ook voor filosofie en wilde dan
ook die drie vakken gaan studeren. We moesten erom lachen, wetend dat drie studies
wel wat veel zouden worden. Maar toch, met zijn achtergrond wist je maar nooit. Zijn
stiefvader was rijk, bezat een eigen eiland in het noorden van Schotland. We beloofden
elkaar eeuwige trouw en elkaar te helpen als de ander in moeilijkheden kwam. Na de
nacht van het eindexamen … , ach, wisten wij veel, dat de wegen dan ver uiteen gaan

Kort na onze wilde eindexamenfeesten vertrok hij naar Engeland, waar hij vandaan
kwam. Dat was in 1954. Hij was de stiefzoon van een Brits diplomatenechtpaar en
zijn stiefvader – Sir Bernard Overstone – was verbonden geweest aan de Britse am-
bassade in Den Haag. Wat hij daar precies deed ben ik nooit echt te weten gekomen.
Pas jaren later heb ik bij toeval ontdekt dat hij voor een van de Britse inlichtingen-
diensten werkte en dat hij na terugkeer naar Engeland bij de Dienst een hoge functie
bekleedde. Ik twijfel er niet aan dat hij ook in den Haag actief was, als een soort aan
de ambassade gerelateerd geheim agent. Van de biologische ouders van Alexander wist
ik dat zijn vader als RAF-piloot in 1944 in Normandië verongelukt was en dat zijn
moeder Alexandra kort na de oorlog hertrouwd was met Sir Bernard Overstone.
Na de verhuizing van Alexander heb ik hem nog een keer bezocht in Oxford toen ik
met mijn ouders in Engeland op vakantie was. We hebben toen de ruïne van de Ka-
thedraal bezocht en ik herinner mij nog een opmerking van Alexander over het werk
van zijn stiefvader. Hij zei toen dat zijn stiefvader zich al zijn hele leven had ingezet
om dit soort rampen in de toekomst te voorkomen. Ik begreep die opmerking toen niet.
Pas toen ik ontdekte welk werk zijn stiefvader deed begreep ik wat hij bedoelde. Ge-
heime diensten werken onder andere aan het voorkomen van oorlogen en internationale
conflicten. Na mijn bezoek aan Alexander kwamen er nog een paar brieven en toen
stierf het contact langzaam een stille dood. Ik ging op in mijn studie en Alexander
zou het druk hebben als hij zijn plan geologie en scheikunde en filosofie te gaan stude-
ren waar zou maken. En zoals ik hem kende zou hij dat zeker doen (…).

Dat was alles wat ik in eerste instantie kon vinden over Alexander Durby.
Niet veel, maar voldoende om mij nieuwsgierig te maken. Ik herinnerde mij
dat mijn vader af en toe sprak over zijn oude vriendschap met Alexander

41
Durby. De naam dook af en toe op in onze gesprekken. De vriendschap met
Alexander moet heel bijzonder zijn geweest. In de loop der jaren verschoven
de naam en het beeld naar de krochten van zijn geheugen. Mijn vader stu-
deerde af en nam een baan aan als onderzoeksjournalist. Hij ontwikkelde
zich tot een specialist voor inlichtingendiensten. Ik wist dat hij uitstekende
relaties had met tal van geheime diensten en het vertrouwen genoot van
politici die zich met deze materie bezig hielden. Ik wist toen nog niet dat ik
ooit in zijn voetsporen zou treden en verder werken aan wat hij intellectueel
had opgebouwd.

Het korte stukje in het schrift van mijn vader had mij nieuwsgierig gemaakt.
Ik besloot het spoor van Alexander Durby niet nog eens te laten lopen en
ging meteen aan de slag. Het eerste stuk van het spoor leek eenvoudig. Een
telefoontje met de Britse Ambassade in Den Haag leerde mij dat een zekere
John Alexander Durby van 1950 – 1954 op de ambassade werkzaam was
geweest en vervolgens naar Oxford verhuisd was. Vreemd was, dat ik hele-
maal niet naar die naam gevraagd had. Ik had in mijn vraag de naam van
Alexander Durby genoemd. Ik had de naam van Sir Bernard Overstone ge-
noemd en nog voor ik mijn vraag kon afmaken was ik doorverbonden met
een medewerker die mij bevestigde dat John Alexander Durby aan de am-
bassade verbonden was geweest. Meer mochten ze mij om privacy redenen
niet vertellen en een nieuw adres konden zij mij niet geven. Wellicht dat de
gemeente Oxford mij verder helpen. Een onbestemd voorgevoel bracht mij
ertoe de vriendelijke dame aan de telefoon te vragen of een zekere Sir Ber-
nard Overstone in diezelfde periode ook in den Haag verbonden was ge-
weest aan de Britse ambassade. Zij kon dat bevestigen. Volgens mijn ge-
sprekspartner waren John Alexander Durby en Sir Bernard Overstone gelijk-
tijdig aan de ambassade verbonden geweest. Maar – en dat liet ik haar uiter-
aard niet blijken – volgens mijn gegevens was John Alexander Durby in die
tijd al tien jaar dood!

Ik belde vervolgens eerst de burgerlijke stand van de plaats waar de familie


Overstone in Nederland gewoond hadden maar kreeg ook daar geen bruik-
bare informatie. Tot mijn grote verbazing was een familie Bernard Oversto-
ne er in de bedoelde periode op het genoemde adres zelfs helemaal niet be-
kend. En ook de naam John Alexander Durby leverde voor het adres waar
Alexander Durby had gewoond geen resultaat op. Zou het adres onjuist zijn?
Ik zocht het op in het oude adresboekje van mijn vader en zag dat ik het
juiste adres gebruikte. Wie er in die tijd wel op dat adres gewoond had
mocht de dame van de burgerlijke stand mij helaas niet vertellen. Om rede-
nen van privacy. ‘Moest ik concluderen dat de gemeentelijke basisadministra-
tie – of hoe dat in die dagen ook mocht heten – niet meer op orde is?’ vroeg
ik haar.
‘Nee, die is prima op orde!’, was haar vanzelfsprekende reactie.
‘Of is er wellicht met het systeem gerommeld? Zijn er misschien in het ver-
leden gegevens verwijderd?’, probeerde ik nog.

42
‘Dat was volstrekt onmogelijk’ reageerde de vriendelijke dame enigszins hef-
tig. Dit is Nederland en niet een of andere bananenrepubliek!’ Ze klonk
verontwaardigd omdat ik alleen al die suggestie had durven doen.
‘Waar gaan de oude persoonskaarten van mensen die naar het buitenland
vetrekken heen?’ vroeg ik haar.’
‘Naar de archieven van het Genealogisch Instituut in Den Haag. Telefoni-
sche informatie kon ik daar niet krijgen. Ik moest in persoon verschijnen en
ter plekke zelf archiefonderzoek komen doen. Dat had ook met het betalen
van de kosten te maken’, legde de dame mij desgevraagd uit.
Ik bedankte haar en noteerde het op mijn lijstje met wat ik nog wilde doen.
Als ik er tijd voor had. Maar al gauw zou blijken dat de gang naar Den Haag
niet meer nodig was.
Ik belde de burgerlijke stand van Oxford in Engeland en kreeg na eindeloos
wachten en doorverbinden eindelijk de juiste ambtenaar aan de lijn. Een
norse meneer aarzelde of hij mij de gegevens wel kon geven.
‘Of ik familie was?’ vroeg hij.
‘Nee’, antwoordde ik eerlijk.
‘Waarom ik het adres wilde hebben?’
‘Om contact op te nemen met een oude vriend, de zoon van de familie,
waarvan ik het adres kwijt was’.
‘Helaas, het speet hem zeer, maar volgens de registratiekaart die hij voor zich
had, waren de heer en mevrouw Overstone niet meer woonachtig in Ox-
ford.’
Hij aarzelde om het mij te vertellen – ik was geen familie en eigenlijk mocht
hij het mij niet vertellen – maar ja, van zover, goed …
‘Vier jaar geleden – in 1962 – waren de heer en mevrouw Overstone bij een
scheepsongeluk in Sierra Leone om het leven gekomen.’
‘En over een zoon met de naam Alexander was verder niets bekend.’
‘En, nee de naam Durby kwam in het systeem in Warwick niet voor.’
‘Dank u wel, een prettige dag nog.’
En de norse meneer verbrak de verbinding.

Een scheepsongeluk in Sierra Leone was het volgende houvast dat ik had.
Dat moest te achterhalen zijn, dacht ik. En inderdaad bleek er rond de door
de norse, maar toch ook vriendelijke meneer uit Warwick gegeven datum
inderdaad een boot in de buurt van Freetown tijdens een storm te zijn ge-
kapseisd en gezonken. Maar wat mij opviel aan de berichten die ik in de
krantenarchieven vond was, dat er van een omgekomen Brits echtpaar geen
sprake was. Ook Britse kranten berichtten over de ramp, maar verzwegen
het omkomen van Britse burgers daarbij. Dat verbaasde mij omdat juist de
Britse tabloids dergelijke rampen in verre landen graag aangrijpen voor het
maken van buitenproportionele koppen. Niets van dat alles. Een dood
spoor.

Ik probeerde het over een andere boeg: de universiteiten van Cambridge en


Oxford, wetende dat Alexander in elk geval aan één van die twee gestudeerd

43
had en dus ingeschreven geweest zou moeten zijn, maar ook dat leverde
niets op. Alexander Durby was en bleef spoorloos verdwenen. En wat nog
vreemder was, van zijn hele bestaan leken alle sporen uitgewist. Ouders of
stiefouders: omgekomen bij een scheepsramp zonder een spoor na te laten.
Inschrijvingen bij gerenommeerde universiteiten: niet meer te vinden. Geen
sporen in enige burgerlijke stand. Vreemd, buitengewoon vreemd. Alexander
Durby en zijn naaste familie leken opgelost, ‘vanished into thin air’, zoals de
Britten dat zo fraai weten uit te drukken. Of toch niet zo vreemd? Ik dacht
aan één van mijn boeken. Aan de manier waarop geheime diensten mensen
laten verdwijnen. Niet lichamelijk, maar wel administratief. Ze verdwijnen
op raadselachtige wijze en niemand die in de gaten heeft dat er elders in de
wereld iemand uit het niets verschijnt die er net zo uitziet, maar andere pa-
pieren heeft. Geheime diensten maken dubbelgangers en zorgen er dan voor
de een van de twee verdwijnt. Geheime diensten geven mensen nieuwe iden-
titeiten en laten oude identiteiten verdwijnen. Dat dit over grenzen heen kon
gebeuren, dat zelfs de gegevens in de gemeentelijke basisadministratie in
Nederland door een Britse geheime dienst vervalst kon worden wist ik nog
niet. Kennelijk werkten de mensen van de Dienst en hun Nederlandse colle-
ga van de AIVD op dit punt perfect samen. Iets om te onthouden. En ik
maakte er in mijn eigen systeem een korte notitie van.
Ondertussen waren al mijn sporen doodgelopen. Maar ook een hard wer-
kende onderzoeksjournalist krijgt geregeld hulp van een assistent die ‘het
toeval’ heet. Bladerend in het archief van mijn vader stuitte ik op een tweetal
artikelen waarvan ik aanvankelijk niet begreep waarom hij ze hier had opge-
nomen. Maar wetende dat mijn vader zelden iets verkeerd opborg in zijn
archief, nam ik aan dat zowel het artikel over Alan Turing als dat over
Bletchley Park hier hun zinvolle plek hadden. Het artikel over Turing ging
over zijn samenwerking en zijn vriendschap met ene Perry George Mankin.
Het andere artikel ging over Bletchley Park en over de betekenis van Sir
Bernard Overstone voor het behoud van dit geheime decodeercentrum uit
de Tweede Wereldoorlog. Sir Bernard had aan het einde van de Tweede
Wereldoorlog op Bletchley Park gewerkt en zette zich jaren later in voor het
behoud van het hoofdgebouw als museum. Deze Sir Bernard was de stiefva-
der van Alexander Durby. Ook Perry George Mankin was een naam die ik
later nog zou tegenkomen. De vraag was nu alleen, wat de rol was van de
stiefvader van Alexander. Zou hij soms ook iets met deze hele zaak te ma-
ken hebben? Maar wat? Ik herinnerde mij dat ik daar iets over had gezien in
de aantekeningen van mijn vader. Ik bladerde verder in het schrift en vond
inderdaad de volgende aantekening:

(1966) (…) Alexander Durby is de zoon van John Alexander Durby, een hoog ge-
decoreerde RAF piloot die in de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog door
eigen geschut (friendly fire) boven Normandië is neergeschoten. Zijn moeder is als le-
gerarts getuige van het ongeval. Alexander Durby is dan 9 jaar oud. In 1948 her-
trouwt zijn moeder met Sir Bernhard Overstone, een vermogend man en een hoge offi-
cier van een Britse Inlichtingendienst (belast met de interne coördinatie van de diverse

44
Diensten). De moeder van Alexander wordt door haar huwelijk de stiefmoeder van
Dorothy en Marcus, de beide kinderen van Sir Bernard. In 1950 verhuist het echt-
paar naar Nederland (Noordwijk) waar Sir Bernard een functie krijgt aan de Britse
ambassade in Den Haag. Naar verluidt leidt hij als ambassaderaad de sectie Inlich-
tingen West Europa.

Wat ik niet begreep was, dat de ambassade mij had bevestigd dat ene John
Alexander Durby daar in dezelfde periode had gewerkt als Sir Bernard Over-
stone. Ik had aanvankelijk alleen naar de naam Overstone gevraagd en ant-
woord gekregen een onmogelijk antwoord gekregen op een andere, niet ge-
stelde vraag: John Alexander Durby was toen al ruim vijf dood! Of gebruikte
de stiefvader van Alexander wellicht de naam van de vader van Alexander als
schuilnaam? Zijn dan wellicht John Alexander Durby en Sir Bernard Over-
stone één en dezelfde persoon? Of is het toeval dat er een zekere Durby met
exact dezelfde naam als de vader van Alexander daar werkte. De informatie
die ik kreeg was in elk geval niet de informatie waar naar ik op zoek was. Ze
hielp me niet verder. Maar de gekregen informatie kwam misschien wel
overeen met wat ik had willen weten.
Ik besloot een paar dagen later nogmaals met de ambassade contact op te
nemen, maar nu om navraag te doen naar een andere naam. Het verbaasde
mij niet dat in de genoemde periode geen Bernard Overstone aan de ambas-
sade verbonden was geweest. Die naam was daar opeens onbekend. Dat
men mij enkele dagen eerder nog bevestigd had dat zowel Sir Bernard Over-
stone als John Alexander Durby aan de ambassade verbonden waren ge-
weest moest op een vergissing berusten, zo werd mij onmiskenbaar duidelijk
gemaakt. Had hier iemand natte voeten gekregen? Ook bij de burgerlijke
stand in Warwick ving ik opnieuw bot. Er kwam daar geen Overstone in het
bestand meer voor. Informatie van enkele dagen oud bleek opeens niet meer
correct. Het spoor leek weer dood te lopen, maar deze plotselinge wijzigin-
gen maakten mij duidelijk dat ik op een het goede spoor zat. Er was met Sir
Bernard Overstone en met John Alexander Durby iets aan de hand. En
Alexander Durby had daarmee te maken. Maar wat? .
Stel Sir Bernard Overstone heeft onder de schuilnaam John Alexander Dur-
by geopereerd, om wat voor reden dan ook. Als de stiefvader van Alexander
inderdaad verbonden was aan een geheime dienst, dan zou dat zijn schuil-
naam kunnen verklaren. Maar dat zou kunnen betekenen dat de stiefvader
en de moeder van Alexander inderdaad in Sierra Leone om het leven zijn
gekomen. Of is ook dat een manoeuvre van de inlichtingendienst om het
spoor van Sir Bernard Overstone te laten verdwijnen.
Voor wat betreft de familierelaties lichtten een paar uit een ander school-
schrift gescheurde pagina’s een tipje van de sluier. De pagina’s zijn beschre-
ven in een ander handschrift dan dat van mijn vader. Naar de inhoud zou
het om een fragment uit een soort dagboek van Alexander Durby kunnen
gaan. Aan de toon te oordelen was Alexander nog jong, hooguit een tiener.
Wat de status van de aantekening was kon ik niet vaststellen omdat ik op dat
moment nog geen handschriftproef van Alexander had. En hoe het frag-

45
ment in het archief van mijn vader gekomen was, bleef helemaal een raadsel.
Zou het fragment stammen uit de tijd dat Alexander in Nederland woonde?
Ik moest proberen ergens een handschriftproef van Alexander te bemachti-
gen. Maar hoe en waar?

(…)
… bijna niets van mijn stiefvader. Uit de talloze brokstukken die ik over hem te we-
ten ben gekomen kan ik het volgende opmaken: mijn stiefvader, Sir Bernard Oversto-
ne, was in de Tweede Wereldoorlog RAF piloot net als mijn echte vader. Kort na de
landingen in Normandië in juni 1944, is ook hij neergeschoten (vraag: zaten mijn
vader en stiefvader in hetzelfde toestel of is hier sprake van een merkwaardige paral-
lel? Ik moet dat eens aan mijn moeder vragen). Mijn stiefvader raakte gewond, genas
voorspoedig, maar mocht niet meer vliegen en kreeg een baan bij het toenmalige Minis-
terie van Oorlog. Een keer heb ik de naam Bletchley Park horen vallen. Maar of hij
daar gewerkt heeft weet ik niet precies. Op dit moment werkt hij voor een inlichtin-
gendienst, ik vermoed voor de Dienst. Hij doet daar nogal geheimzinnig over. Ik mag
het niet weten. Hij is ambtenaar bij het Ministerie van Oorlog zegt hij, maar wat hij
daar doet weet ik niet. Ik begrijp wel dat het werk dat hij doet geheim is. Ik word
geacht er niets van te weten en er in elk geval met niemand over te praten. Zoals ge-
zegd, voor de buitenwereld is mijn vader een hoge ambtenaar op een ministerie.
(…)
Ik weet nu in elk geval dat mijn vader voor de Dienst werkt. Misschien wel voor alle-
bei. Is hij een spion? Of jaagt hij op spionnen? Ik wil daar meer van te weten zien te
komen. Maar dat moet in het geheim. Hij mag niet merken dat ik hem bespioneer.
(…)
Eindelijk ben ik erachter. Mijn vader is hoofd van een dienst die het werk van ver-
schillende afdelingen coördineert. Zijn afdeling bestaat formeel helemaal niet. Al die
inlichtingendiensten werken elk voor zich en laten zich niet goed coördineren. Maar
voor de veiligheid van het land is dat wel van belang. Mijn vader als een soort super
James Bond, dat bevalt mij wel. Best stoer. Jammer dat ik er met niemand over kan
praten.
(…)

Veel meer informatie bevatte het dossier niet, behalve een paar artikelen
over decoderen van geheime codes en een verhaal over machines die bere-
keningen kunnen maken van de hand van Alan Turing en Perry George
Mankin. Ik legde het op de stapel met stukken die ik later nog een keer wilde
lezen. Voor het moment kon ik over de achtergronden van het leven van
Alexander Durby niet veel meer te weten komen. Ik besloot het er even bij
te laten en mij weer met mijn reisvoorbereidingen bezig te houden.
In de loop van de weken die kwamen vergat ik het krantenartikel en de ver-
dwenen vriend van mijn vader weer uit mijn gedachten. Ik had ander werk te
doen. De reis naar Tibet, China en India was een succes. Ik bezocht kinder-
dorpen in India, een aantal kloosters in Tibet en ik voerde gesprekken met
de Chinese autoriteiten in Lhasa. Ik keerde terug met een rijke oogst aan

46
bruikbaar beeld- en tekstmateriaal. Alexander Durby was weer waar hij altijd
geweest was, vergeten in de diepste krochten van mijn geheugen.
Totdat ik op en dag geheel onverwacht een brief kreeg waarin van Alexander
Durby sprake was. De brief was afkomstig van iemand die optrad als zijn
advocaat en die mij schreef dat Alexander Durby, een jeugdvriend van mijn
vader, mijn hulp dringend nodig. Niet ik had Alexander Durby gevonden,
maar na bijna veertig jaar had Alexander Durby mij gevonden. En dat, ter-
wijl alles erop wees dat hij niet meer in leven was.
Maar laat ik met mijn verhaal bij het begin beginnen. Of beter nog, laat ik
daar beginnen waar mijn verhaal en het verhaal van Alexander Durby samen
komen en versmelten tot de gebeurtenissen waarover ik verslag wil doen.

Mijn naam is Joram Petzer en ik ben, net als mijn vader, die ook Joram heet-
te, freelance journalist en fotograaf. Ik heb van een zekere Alexander Durby,
een jeugdvriend van mijn vader de opdracht aangenomen om een boek te
schrijven over diens leven. Ik ga dat doen aan de hand van een soort door
hem en door een aantal inlichtingendiensten samengesteld persoonlijk ar-
chief. Doel van deze reconstructie van zijn leven is, om zijn onschuld voor
een drievoudige moord in 1966 te bewijzen en als dat lukt de werkelijke
schuldigen aan te wijzen en hopelijk nog voor de rechter te brengen. Het is
een opdracht, die Alexander Durby mij bij testament heeft gegeven en
waarmee ik mij sinds eind 2005 bijna dag en nacht heb beziggehouden. De
intensiteit van het werk in het elektronische archief heeft mij tot deel van het
verhaal gemaakt. Ik ben langzaam gaan begrijpen wat er zo vele jaren gele-
den omging in de hoofden van de betrokken mannen en vrouwen. Maar
vooral heb ik begrepen wat er in het hoofd van Alexander Durby moet zijn
omgegaan. Hoe heel gestaag gevoelens van wraak zijn leven begonnen te
beheersen. Ik heb het zo goed begrepen dat een deel van mij, Alexander
Durby II lijkt te zijn geworden. Nu Alexander Durby dood is ben ik degene
die zijn wraak ten uitvoer zal moeten brengen. Ook al ben ik van beroep de
afstandelijk waarnemende en registrerende journalist, ik ben ook betrokken
in het drama al was het alleen al door mijn relatie met zijn dochter Dorothy.
Wat Alexander Durby niet meer gelukt is, is mij, met de publicatie van dit
boek, wel gelukt: ik heb bewezen dat hoge officieren en regeringsvertegen-
woordigers er destijds alles aan hebben gedaan, om de ware achtergronden
van het Overstone Incident te verhullen en de schuld van de dood van drie
onschuldige mensen in de schoenen van Alexander Durby te schuiven. De
gevolgen van het incident op de lange termijn zijn nog steeds merkbaar. De
schade aan het milieu door het Overstone Incident is nauwelijks te beschrij-
ven, laat staan ooit goed te maken. De talloze slachtoffers van de radioactie-
ve straling die door het incident is vrijgekomen hebben nooit enige vergoe-
ding ontvangen. Het incident is ruim veertig jaar ontkend door de verant-
woordelijken. Medici en onderzoekers hebben ten onrechte verklaard dat de
genetische schade niet boven gemiddeld was. Onderzoek dat aantoonde dat
er in dat deel van Schotland meer misvormde baby’s geboren werden en
meer miskramen plaatsvonden, of onderzoek dat duidelijk maakte dat er in

47
de streek rond Overstone meer onverklaarbare vormen van kanker voor-
kwamen, werd door regeringsinstanties steevast afgedaan als onjuist, metho-
dologisch onhoudbaar of statistisch incorrect. De schuld, de zeer grote
schuld ligt bij de overheid die niets heeft gedaan, anders dan het hele inci-
dent met de kernkoppen in de doofpot te stoppen. De regering was op de
hoogte, maar de geheime diensten adviseerden om het incident te ontkennen
en in die kramp zijn alle betrokkenen gebleven.
Totdat mijn boek verscheen, dat insloeg als een bom!

Het begon allemaal in mei 2005 toen er een dikke bruine envelop in mijn
postbus op het postkantoor voor mij klaarlag. Ik was net teruggekeerd van
mijn reportagereis naar China, Tibet en India en ik verbaasde mij erover dat
er een pakje op mij lag te wachten. Het was zo’n dikke gewatteerde envelop-
pe waar breekbare dingen in verstuurd konden worden. De envelop was
zwaar en wat mij opviel was, dat er geen postzegels op geplakt waren. Ken-
nelijk was de brief per bode bezorgd. Maar hoe was hij dan op het postkan-
toor terecht gekomen? Had er nog een andere wel gefrankeerde envelop
omheen gezeten? En was die aan het postkantoor geadresseerd geweest?
Vreemd, maar ik schonk er op dat moment geen aandacht aan. Toen ik het
mij later opnieuw realiseerde was het te laat. De medewerker van het post-
kantoor die ik belde, kon het zich niet meer herinneren.

De afzender van de envelop was een mij onbekend adres in Schotland en de


inhoud van de envelop bevreemdde mij. Behalve een formele brief van een
mij onbekende Schotse advocaat zaten er reisbescheiden in de enveloppe en
een dik schrift met voor mij op dat moment volstrekt onduidelijke aanteke-
ningen. Met deze aantekeningen – een deel van een soort dagboek leek het –
begon voor mij het verhaal van het geheime leven van Alexander Durby.
Dezelfde Alexander Durby waar ik maanden eerder naar op zoek was ge-
weest.
Even stond ik besluiteloos met de brief in mijn handen. Als ik toen geweten
had wat ik nu wist, dan zou ik hem niet eens open gemaakt hebben. Ik zou
hem in een willekeurige brievenbus hebben gestopt met in grote rode letter
RETOUR erop. Hoewel, nu ik deze zinnen opschrijf begin ik toch weer te
twijfelen. Als ik de brief niet had geopend, had ik het geheim van de ver-
dwijning van Alexander Durby, de jeugdvriend van mijn vader nooit kunnen
ontrafelen en had ik Dorothy, zijn lieftallige dochter nooit leren kennen. En
ik zou ook ‘Elsa’ nooit hebben leren kennen. ‘Elsa’ is een verhaal apart. Ik
noem haar hier even ‘haar zus’, want ik begreep dat voor Alexander Durby
zijn dochter Dorothy en ‘Elsa’ bijna op één lijn stonden. Ergens in de aante-
keningen in het schrift schreef hij daarover:

‘Little Dorothy is het resultaat van een relatie van een man en een vrouw. Ze is gebo-
ren uit liefde. Uit onze liefde, die maar kort heeft mogen duren. Little Dorothy is
mijn levende herinnering aan Dorothy. Van hieruit, na al die jaren, is Little Dorothy
voor mij de terugkeer van mijn levensgeluk, dat ik bijna veertig jaar geleden voor altijd

48
dacht verloren te hebben. ‘Elsa’ daarentegen is het resultaat van mijn gematerialiseerde
denken, mijn relatie met mijn creatieve filosofische en natuurwetenschappelijke geest.
Het draait om het denken. Het denken schept de objecten in de wereld. Zonder den-
ken is er niets. Wat ik denk wordt omdat ik het heb gedacht. Gedachten kunnen ma-
terialiseren en worden tot objecten. Zonder gedachten kan niet worden tot wat het is.
Gedachten die tot objecten worden leggen de verbinding met de toekomst zoals herinne-
ringen de verbindingen met het verleden leggen. ‘Elsa’ is mijn verbinding met de toe-
komst, ‘Elsa’ is toekomst. ‘Elsa’ is zo groot en zo sterk dat zij bijna niet van deze
tijd kan zijn. Met ‘Elsa’ bewijs ik dat een groot deel van de ICT-ideologie op een
doodlopend spoor zit, dat intelligente computertechnologie mogelijk is. Alleen niet voor
wie het huidige denken niet wil loslaten en geen nieuwe wegen wil gaan. ‘Elsa’ is mijn
intellectuele extensie. Ik weet niet van wie ik meer houd? Little Dorothy is een mens,
is een dochter, is iemand, die zich mijn naam herinnert. ‘Elsa’ is, als het erop aan-
komt, ‘slechts’ een intelligente machine. (laat ze dit niet horen …!). Ze is een stuk
complexe en zeer potente elektronica. ‘Elsa’ is de droom van elke computerspecialist,
de intelligente, denkende en lerende machine. ‘Elsa’ is dat wat iedereen voor nagenoeg
onmogelijk heeft gehouden, maar wat het Virtuele Team voor elkaar heeft gekregen in
minder dan tien jaar tijd. ‘Elsa’ is zo snel en zo slim en zo krachtig dat ik mij soms
afvraag of ‘Elsa’ niet ook menselijke trekken heeft aangenomen. Het enige wat zij
niet kan is zich zelfstandig voortbewegen. Ook daarin lijken ‘Elsa’ en mijn lieve, aan
haar rolstoel gebonden Dorothy op elkaar! Zal ik ooit moeten kiezen: Dorothy of
‘Elsa’? Ik hoop van niet, want ik weet niet hoe ik zou moeten kiezen. Niet nu, niet
hier.’
(Lieve Dorothy: vergeef mij als je deze woorden ooit zult lezen!)

Tijdens mijn verblijf in Het Zwarte Huis – waarover ik later meer zal vertel-
len – op Overstone Island ben ik ‘Elsa’ gaan beschouwen als mijn gewaar-
deerde en soms hopeloos eigenwijze assistente met haar vreemde accent en
haar merkwaardige voorkeuren voor componisten met een B, een aardig-
heidje van een van haar ontwikkelaars. En zoals het een goede assistente
betaamt wist zij mij herhaaldelijk uit benarde en soms zelfs ronduit gevaarlij-
ke situaties te redden. Zonder ‘Elsa’ was dit boek nooit tot stand gekomen.
Alleen al mijn samenwerking met ‘Elsa’ en de avontuurlijke manier waarop
ik met haar leerde werken zou een boek waard zijn. In mijn naïviteit merkte
ik pas na twee of drie maanden dat Dorothy ‘Elsa’ als een soort stiefzuster
beschouwde. Ze onderhield een vreemde relatie met haar, mede omdat
‘Elsa’ haar een soort geestelijke mobiliteit leverde die haar lichaam na een
ernstig ongeluk ontzegd was. Een ongeluk dat in werkelijkheid een aanslag
door de Dienst was, die alles te maken had met de raadselachtige verdwij-
ning van Alexander Durby dertien jaar eerder.
Ik wist nog niet dat ook ik nog maar een paar jaar te leven had, toen ik de
enveloppe opende en de inhoud aan een nader onderzoek onderwierp. Be-
halve de keurig getypte brief van Mr. David Tier, advocaat te Inverness en
vertegenwoordiger van Alexander Durby, bevatte de brief een ticket voor de
boot Hoek van Holland - Harwich met reservering, een treinkaartje eerste
klas van Harwich naar London en vervolgens een aansluitend eerste klas

49
treinkaartje naar Luton, een klein stadje ten noorden van London. Volgens
het bijgevoegde briefje zou ik van daaruit verder vliegen naar mijn bestem-
ming die nog geheim was. In Luton zou ik op het Airport Parkway Railsta-
tion opgewacht worden door een contactpersoon die mij naar het vliegtuig
zou brengen. Op mijn eindpunt zou er een vooraf betaalde huurauto voor
de rest van de reis voor mij klaarstaan. Verder zaten er behalve het al ge-
noemde schrift nog een heleboel papieren en documenten in de envelop
waarvan ik de betekenis op dat moment niet helemaal begreep. Behalve één:
een formulier voor de op mijn naam gereserveerde en reeds betaalde huur-
auto van een verhuurbedrijf in London. Op mijn eindbestemming zou de
auto voor mij klaar staan en de piloot die mij vanaf Luton naar mijn be-
stemming zou vliegen zou mij verder helpen.
Ik startte mijn computer op en Googlede op de naam David Tier. Er bleken
talloze hits te zijn op de naam Tier, zowel van David als van Donald. David
Tier was advocaat in Inverness en onder andere bestuurslid van de 'De
Transparency Foundation'. Donald Tier was farmer en woonde in Australië.
Uit andere bronnen begreep ik, dat die twee waarschijnlijk tweelingbroers
waren. Dat dit inderdaad het geval was en dat dit voor mijn onderzoek van
belang zou blijken wist ik op dit moment nog niet. Evenmin zei de naam de
‘Transparency Foundation' mij iets. Ook daarvan zou ik maanden later nog
horen. Wat mij opviel was, dat googleen op de naam van de ‘Transparency
Foundation' maar één enkele hit opleverde: David Tier. Meer informatie was
er op het internet over deze stichting niet te vinden.
Even dacht ik dat de hele zending op een vergissing berustte, maar de brief
was geheel correct aan mij gericht en enkele bijgevoegde stukken maakten
duidelijk, dat van een persoonsverwisseling geen sprake kon zijn. De zending
was aan mij gericht, omdat, zo bleek, de naam Alexander Durby mij bekend
voor zou moeten komen. En dat klopte! Zowel Alexander als zijn advocaat
hadden geen half werk geleverd. Toen ik de hele envelop doorgekeken had
las ik de brief van de advocaat nog eens aandachtig door:

Mr. David Tier, advocaat te Inverness.


Aan: Joram Petzer, journalist en fotograaf te Amsterdam

Inverness, 14 mei 2005

Geachte Heer Petzer,


Als advocaat van wijlen Alexander Durby, in leven eigenaar van onder andere de
DorAle Mining Company in Australië en van de Virtual Space Security Services,
kantoor houdende op de Kaaiman eilanden, en mede-eigenaar van het landgoed Over-
stone Hall te Overstone, Schotland, is het mijn plicht U ervan in kennis te stellen, dat
U in gevolge het testament van Alexander Durby de rechtmatige erfgenaam wordt van
het Overstone Island en van het daarop staande landgoed Overstone Hall (voor ka-
dastrale gegevens zie de bijlage van het Kadastraal bureau te Inverness). Voor de goe-
de orde: alle andere bezittingen van de heer Durby gaan ofwel over in het bezit van
zijn dochter Dorothy Durby-Overstone, dochter van wijlen Alexander Durby en

50
kleindochter van Sir Bernard Overstone of wel worden nagelaten aan de ‘Transparen-
cy Foundation’, waarvan ik bestuurslid ben.
Alvorens U in het feitelijke genot van de erfenis kunt komen dient U echter aan en-
kele zakelijke voorwaarden te voldoen die in de bijlagen kort zijn omschreven.
Teneinde U van een en ander uitvoerig op de hoogte te kunnen stellen en alle rand-
voorwaarden met u te kunnen bespreken, nodig ik U uit voor een bezoek aan mijn
kantoor op donderdag 19 mei aanstaande om 11.00 uur. Uw reis van Amsterdam
naar Inverness en verder is geheel voor u geboekt en betaald conform de wensen in het
testament van Alexander Durby, zoals uit de bijgevoegde bescheiden moge blijken
(voor de routebeschrijving: zie bijlage). Voor het bekostigen van de nog niet betaalde
reiskosten zoals eventuele taxikosten in London en andere kleine uitgaven onderweg
voeg ik £ 750,= in contanten bij.
Ik verzoek U goed kennis te nemen van de bijlagen bij dit schrijven en de daarin ge-
vraagde persoonlijke documenten – waaronder uw geldige paspoort – mede te nemen.
Ik hoop u over enkele dagen in mijn kantoor te kunnen verwelkomen,

Hoogachtend, Mr. David Tier

Bijlagen: diverse

Dorothy Durby-Overstone. Die naam zei mij iets. Ik had jaren geleden in
het Royal Opera House in Sydney een vrouw in een rolstoel leren kennen
die ook Dorothy heette, Dorothy Overstone noemde ze zich. Zou dat de-
zelfde kunnen zijn? En zou de ‘Little Dorothy’ waarover ik net gelezen had
dezelfde Dorothy kunnen zijn? Had ik destijds samen met de dochter van
deze Alexander Durby naar de Zauberflöte zitten luisteren? Maar waarom
noemde zij zich toen Dorothy Overstone en niet Dorothy Durby? En waar-
om werd in de brief genoemd dat zij de kleindochter van Sir Bernard Over-
stone was? Ik kon mij nauwelijks voorstellen dat dit één en dezelfde vrouw
was met twee namen. Ik wist weinig van haar, mijn ontmoeting met haar was
vele jaren geleden geweest. Ik was haar allang weer vergeten. …
Dacht ik.
Maar die droom? Was zij dat niet geweest? De jonge vrouw, die zo sprekend
op Dorothy leek? En was ik destijds niet ook een beetje verliefd op haar
geweest? Zij was op zoek geweest naar haar vader die ergens in de Australi-
sche outback leefde. Ik googlede enigszins verward op haar naam en dat
leverde het volgende zeer beperkte resultaat op:

Dorothy Overstone (46), dochter van Alexander Durby (…) en Dorothy Overstone
sr. (…), met haar broer Sir Marcus Overstone bewoonster van het landgoed Overstone
Hall en directeur van World Wide Computer Systems (WWCS), gevestigd te Over-
stone, Schotland, dat overheden en bedrijven adviseert over gecompliceerde aan veilig-
heid gerelateerde ICT-vraagstukken en computersystemen op maat levert in samen-
werking met een gespecialiseerd softwarebedrijf (geen nadere gegevens bekend). Als ge-
volg van een ongeluk in 1979 zit Dorothy Overstone in een rolstoel. Ze beschikt over

51
een fotografisch geheugen, studeerde in Perth, Australië, onder andere natuurweten-
schappen en filosofie (specialisatie wiskunde en theoretische informatica).
Verder was er een overzicht van de publicaties waaraan Dorothy Overstone had mee-
gewerkt en die allemaal betrekking hadden op de theoretische achtergronden van de
ICT-technologie. Zij bleek een originele denker te zijn, wier gedachten tal van vragen
en discussies opriepen.

Helaas ontbrak er een foto van haar! Toch had ik de vage indruk dat het
inderdaad om dezelfde vrouw ging die ik jaren geleden in Sydney vluchtig
had leren kennen en met wie ik samen van Sydney naar was Adelaide ge-
reisd. Mary heette haar begeleidster, dat herinnerde ik mij ook nog. Ik zocht
haar visitekaartje op en ontdekte inderdaad dat de Australische Dorothy en
de Schotse Dorothy heel goed een en de zelfde persoon konden zijn. Was de
ontmoeting in Sydney dan misschien minder toevallig dan het geleken had?
Had iemand ons destijds bewust bij elkaar gebracht? Mijn kennis over het
werk van geheime diensten maakte dat ik wist dat op dit vlak niets onmoge-
lijk was. En wat was WWCS voor een bedrijf? Ik kon over WWCS op het
internet geen nadere informatie vinden. Wat ik ook probeerde, de achter-
gronden van het bedrijf met als hoofdvestiging Overstone bleven mij ver-
borgen. In korte tijd maakte ik kennis met twee organisaties die zichzelf vol-
ledig leken af te schermen van de buitenwereld. Zou deze geheimzinnigheid
met elkaar te maken hebben? Waarom had een bedrijf als WWCS geen web-
site? En waarom was de ‘Transparency Foundation’ nergens te vinden en
kennelijk ook nergens geregistreerd? Was er een relatie tussen beide? En wat
had Alexander Durby ermee te maken? Hij was dood en ik behoorde tot zijn
erfgenamen, zoveel was duidelijk, maar meer wist ik nog niet. Ik maakte over
beide organisaties een aantekening in mijn werkboekje.

Uit de bijlagen bij de brief bleek, dat, wilde ik tijdig bij de Heer Tier in In-
verness verschijnen, ik nog ongeveer 3 uur de tijd had om wat spullen bij
elkaar te pakken en de boottrein naar London te halen. Ik hoefde niet lang
na te denken. Ik kon de verzamelde gegevens voor mijn nieuwe boek over
Tibet meenemen op mijn laptop, om ze in het Schotse noorden verder uit te
werken. Daar zou wel tijd voor overblijven, meende ik. Ik had voldoende
geld op mijn bankrekening staan, ik was ongehuwd en ongebonden, en het
leek erop alsof ik een grote opdracht met ongekende mogelijkheden en kan-
sen kon binnenhalen. Ik was vrij om te gaan en staan waar ik wilde en het
idee één of ander romantisch landhuis in Schotland geërfd te hebben sprak
mij wel aan. Wat mij vreemd leek was de snelheid waarmee de zaken gere-
geld dienden te worden. Maar erg veel zorgen kon ik mij daarover niet ma-
ken. Straks in de trein en op de boot naar Harwich zou ik genoeg tijd heb-
ben, om verder uit te zoeken hoe de vork in de steel zat. Het simpele feit,
dat Mr. David Tier keurig voor alles gezorgd had, treinkaartjes, bootticket,
autohuur, routebeschrijvingen en aanwijzingen en zelfs het nodige zakgeld
voor de kleine onkosten had bijgevoegd gaf mij voldoende vertrouwen. Dat
was ik van opdrachtgevers wel anders gewend.

52
Ik keek op de klok. Nog ruim anderhalf uur. Ik belde een taxi en liep naar de
andere deur op de overloop om te kijken of Arre, mijn etagegenoot, thuis
zou zijn. Er werd niet open gedaan. Een kort briefje met de mededeling dat
ik voor een opdracht enkele weken naar Schotland moest schoof ik onder
haar deur door. Zij zou dan voor de planten en de post zorgen. Ik kiepte wat
resten eten in de vuilniszak, bond hem dicht en zette hem op het balkon. Ik
goot de laatste melk door de gootsteen, ruimde mijn kamers vlug een beetje
op, pakte mij rollende weekendtas en deed daar het hoognodige aan kleren
in. Mijn iPhone en mijn MacBook Air deed ik samen met de ‘rugged’ hard-
disk met mijn materiaal en de kabels in mijn fotorugzak, waar ook mijn ca-
mera’s, lenzen en mijn adresboek in zaten. Het etui met de reserve accu’s en
de laders, mijn iPod, mijn persoonlijke papieren en de gewatteerde envelop-
pe pasten er ook nog in. In het buitenvak stopte ik de map met de stukken
over Alexander Durby uit het archief van mijn vader. Voor het overige was
ik blij dat ik een groot deel van zijn archief gedigitaliseerd had, zodat ik het,
net als mijn eigen archief, overal ter wereld zou kunnen raadplegen. Ik was
amper klaar met het inpakken toen beneden de taxi toeterde, even later ge-
volgd door het bekende bellen: driemaal kort eenmaal lang, het morseteken
voor V, de eerste noten van Beethoven’s vijfde symfonie. Ik bond mijn fo-
torugzak op mijn rug, ritste mijn roltas dicht en nam hem op, liep de kamer
door draaide mij nog een keer om, glimlachte naar de posters en de reste-
rende rommel, deed het licht uit, schakelde het alarm in, trok de deur achter
mij dicht en draaide de sleutel in het slot om. Ik beveiligde de deur met de
twee extra sloten en liep de trap af naar buiten, waar de chauffeur de koffer-
bak van de taxi voor mij openhield. Ik deed mijn rugzak en mijn tas in de
achterbak en ging achterin zitten.
De taxichauffeur was gelukkig een stille man, die in een rustig tempo, naar
het station reed. Op het perron pakte ik de kaart met de reisgegevens uit de
gewatteerde enveloppe en keek op de gele vertrekstaat. De aangegeven ver-
trektijd van de trein naar Hoek van Holland klopte. Ik had de nachtboot
naar Harwich met gemak gehaald en zou aan de andere kant van de Noord-
zee wel weer verder zien.
Het was rustig in de trein. Ik zocht een eerste klas werkcoupe. Zette mijn
fotorugzak tegenover mij op de bank, mijn tas voor mij op de grond en nes-
telde mij in een hoek bij het raam. Ik kon de verleiding nauwelijks weerstaan
de rest van de inhoud van de enveloppe te gaan bekijken, maar besloot dat ik
dat pas op de boot in mijn hut zou doen. Daar had ik tijd en voldoende
ruimte om alles rustig te bestuderen en een plan de campagne voor mijzelf
op te stellen. Van de treinreis zou ik gebruik maken om wat slaap van de
laatste nachten in te halen. Dat bleek nodig, want ik merkte amper dat de
trein vertrok.
Ik droomde merkwaardige dromen. Er zat geen lijn in. Oude herinneringen
aan reizen en opdrachten vermengden zich met beelden die ik niet kon
thuisbrengen. Ik had een ontmoeting met een aristocratische Engelse land-
lord die mij het verschil tussen een Mansion, een House en een Hall pro-
beerde uit te leggen, maar ik begreep niets van wat hij zei. Zijn lippen bewo-

53
gen maar er kwam geen geluid uit zijn mond. Ik wilde mij omdraaien en
weglopen, maar kon mij niet bewegen. Ik ontdekte dat ik vastgebonden zat
op een harde houten stoel. Zo eentje als in de Middeleeuwen werd gebruikt
voor het martelen van heksen. Ik schreeuwde en werd wakker van mijn ei-
gen geluid. De dame tegenover mij glimlachte vriendelijk en constateerde
geheel ten overvloede dat ik gedroomd en iets onverstaanbaars gemompeld
had in mijn slaap. Daar moest zij om lachen. Zij excuseerde zich daarvoor en
stond op, toen de trein vaart begon te minderen. Zij wenste mij succes met
mijn werk in Engeland en verdween. Toen zij mij vanaf het perron nogmaals
toewenkte besefte ik pas dat haar laatste woorden volstrekt onbegrijpelijk
waren. Hoe had zij geweten dat ik onderweg was naar Engeland. En over
wat voor werk had zij het? Had ik gepraat in mijn slaap? Ik stond op en
draaide het raampje open. Ik wilde haar roepen, maar ze was nergens meer
te bekennen. Alleen de conducteur stond op het perron en blies op zijn fluit-
je zodat de trein vertrekken kon. Ik ging weer zitten en probeerde mij haar
gezicht voor de geest te halen. Het lukte niet. De beelden liepen door elkaar.
De conducteur kwam en controleerde mijn kaartje. Alles leek normaal en in
orde. Behalve die ene opmerking van die vrouw. Die bleef mij nog lang bij.
Ik pakte mijn notitieboekje en maakte er een aantekening over. De trein
sukkelde verder en na nog een paar tussenstops arriveerde hij een half uur
later in Hoek van Holland.
Het was druk op de loopbrug op weg naar de boot, maar na enig wachten en
een schuifelende gang door de douane kon ik inschepen, wat een groot
woord voor iets wat niet meer was dan het instappen in een trein; een drem-
pel over en je bent op een schip. Bij de 'Informatiebalie' vlakbij bij de ingang
haalde ik de sleutel van mijn hut op. Het bleek een luxe buitenhut te zijn
inclusief een uitgebreid ontbijtbuffet vóór aankomst in Harwich. De hut had
twee bedden, een tafel met stoel onder de patrijspoort en een ongemakkelijk
zittende fauteuil. Ik zette mijn roltas en mijn fotorugzak op het ene bed en
ging aangekleed languit op het andere liggen. De boot schommelde een beet-
je. Het was alsof ik in een wieg lag en mijn moeder langzaam het korfje heen
en weer bewoog. Weer dommelde ik in een zonk weg in een rusteloze slaap.
Ik droomde van een soort bisschop die groene bellen blies. Bellen die niet
uit elkaar klapten maar als tennisballen stuiterden als ze op de grond kwa-
men. De bisschop kwam op mij af met zijn vinger dreigend op mij wijzend,
maar in plaats van te stoppen prikte hij mij in de borst en liep hij dwars door
mij heen. Hij leek mij niet te zien. Het leek of ik van lucht was. Hij draaide
zich om en blies een grote groene bel naar mij toe. Ik probeerde de bel op te
vangen, maar hij spatte uit elkaar toen ik hem aanraakte. De bisschop lachte
en zette zijn mijter af. Toen pas zag ik dat hij blind was. Zijn pijp waarmee
hij bellen blies was zijn blindenstok, wit met rode banden. Hij nam zijn pijp,
blies een hele grote langwerpige bel die leek op een ballon. Hij pakte de
zeepbel beet en begon eraan te draaien en er knopen in te leggen. Wat hij
maakte leek op een beest. Hij liet het maaksel vallen en opeens stond daar
een witte geleidehond naast hem. Hij greep naar de beugel en wilde weglo-
pen, maar de hond klapte als een zeepbel uit elkaar. Hij lachte weer en begon

54
te lopen met zijn stok achter zich aan slepend. Hij liep op de rand van een
kade. Eén stap en hij zou in het water vallen. Ik riep hem om hem te waar-
schuwen en hij keek om. Hij stapte mis, gleed uit en verdween onder water.
Zijn soutane dreef als een grote donkere paarse olievlek op de golven.
Ik schrok wakker en ging rechtop zitten. Ik keek uit de patrijspoort en zag
nergens meer land. Een stikdonkere nacht gaapte mij aan vanaf een rustige
zee. Wolken ontnamen mij het zicht op maan en sterren. Alles was stil be-
halve het ronken en stampen van de motoren diep in de buik van de veer-
boot. Ik keek op mijn horloge: half drie. Ik deed de deur van de hut open en
keek naar buiten. Niemand te zien, de gang was leeg en stil. Zachtjes sloot ik
de hut achter mij af en liep naar een hoger dek. Overal in de gangpaden la-
gen mensen met tassen en rugzakken in ongemakkelijke houdingen te sla-
pen. De lounge van de eerste klasse was gesloten. Alleen in tweede klasse
was nog enig leven te bekennen. Ik bestelde aan de nachtbar een glas whisky
en ging zo zitten dat ik naar buiten kon kijken. Ik zag in de grote glazen pa-
noramaruiten niets anders dan mijn eigen spiegelbeeld. Een freelance journa-
list op avontuur. Ik moest glimlachen. Was dit het nu waar ik altijd al van
had gedroomd? Die ene grote opdracht die mijn doorbraak zou bewerkstel-
ligen? Ik was al lang doorgebroken. Wat was dat eigenlijk: doorbreken? Ik
onderzocht, ik schreef, ik publiceerde. Ik kon leven van mijn pen. En toch
was ik nog niet tevreden, was ik voortdurend op zoek naar meer, naar avon-
tuur. Waar was ik eigenlijk aan begonnen? In de 20 jaar dat ik als journalist
werkte had ik nog nooit een zo vage, zo open en vooral zo vreemde op-
dracht aangenomen. Ik kende mr. David Tier niet en Alexander Durby ken-
de ik evenmin. Mijn vader had al geen decennia meer contact met hem ge-
had. Ik wist niet eens of het hele verhaal niet één grote grap was. Ik wist
amper waar de in de brief genoemde plaatsen lagen. Ik had het dorpje Over-
stone, Overstone Bay en daarin Overstone Island op een kaart in het uiterste
noorden van Schotland gevonden, maar ik was nog nooit in dat deel van het
Britse eiland geweest. Wat moest ik daar? Het leek een godvergeten eenzame
plek. En ik mocht mij binnenkort de trotse eigenaar noemen van een Schots
landhuis op een klein eiland aan het einde van de wereld. Het leek alles zo
onvoorstelbaar, zo absurd.

Ik dronk mijn whisky, wandelde terug naar mijn hut en ging weer op bed
liggen. De slaap wilde niet meer komen. Na een tijdje rusteloos woelen
stond ik op, ging aan het tafeltje onder de patrijspoort zitten, knipte het lees-
lampje aan, pakte de dikke enveloppe uit mijn tas, opende hem en schudde
de inhoud op de tafel. De envelop bevatte naast de al bekende brief van mr.
David Tier aan mij nog de volgende stukken:

Een brief van Alexander Durby aan mij,


een brief van Sir Marcus Overstone aan mij, geschreven in opdracht van Alexander
Durby,
een handgetekende erg onduidelijke kaart van Overstone Island,
het dikke schrift van Alexander Durby met de aantekeningen,

55
de reisbescheiden en tot slot de routebeschrijving.

Die routebeschrijving luidde als volgt:


U neemt in Amsterdam een taxi naar het Centraal Station en van daar de boottrein
van 19.10 uur naar Hoek van Holland. Daar stapt u op de nachtboot naar Har-
wich. De volgende ochtend neemt u de boottrein naar London waar u om 08.48 uur
aankomt op Liverpool Street Station. Daar neemt u een taxi naar Euston Station en
vervolgens de trein van 10.28. uur naar Luton Airport Station. Op Luton Airport
staat een vliegtuig klaar voor uw vlucht naar Inverness Dalcross (U wordt bij de uit-
gang van het station van Luton opgewacht door iemand die u zal herkennen en u met
de auto naar het vliegtuig zal brengen).
In Inverness staat op het vliegveld uw auto voor u klaar. De piloot zal u daar wegwijs
maken. U rijdt vanaf het vliegveld van Inverness over de A82 naar Fort Augustus,
alwaar een eerste ontmoeting met mr. David Tier zal plaatsvinden (De routebeschrij-
ving naar het kantoor van mr. David Tier in Fort Augustus bevindt zich in de map
in het handschoenenkastje van de auto). In Brackla, een twintigtal kilometers buiten
Inverness is in het ‘Loch Ness Clansman Hotel’ een kamer voor u gereserveerd. In
Fort Augustus heeft u de volgende dag uw eerste kennismaking met ‘Elsa’ en krijgt u
van mr. David Tier en van ‘Elsa’ nadere informatie over de opdracht, over de verdere
details en de voorwaarden voor de aanvaarding van het testament van Alexander
Durby. U rijdt na afloop van de ontmoeting met mr. David Tier weer terug naar In-
verness. Onderweg overnacht u wederom in hetzelfde hotel in Brackla. De volgende
dag reist u verder naar Overstone via de A9, de A99 en de A836. Vanuit Oversto-
ne steekt u over met de boot naar Overstone Island waar u in Overstone Hall wordt
verwacht. (Uw permit’ voor de overtocht naar Overstone Island bevindt zich ook in
het handschoenenvakje van de auto).
(Voor dringende vragen over deze routebeschrijving kunt u contact met mij opnemen
via nummer 0044(0)146378921).

56
Kaart van Overstone Island (getekend door Sir Marcus Overstone)

Ik vouwde het blad papier op, stak het in het borstzakje van mijn hemd, om
het steeds bij de hand te hebben en pakte het dikke zwarte schrift. Ik blader-
de het vluchtig door met het plan om het later uitvoeriger te bekijken. Ter-
wijl ik de bladzijden door mijn vingers liet lopen viel mijn oog op een van de
pagina’s met daarop een lijst met persoonsnamen:

Sir Bernard Overstone, (†) oud RAF piloot, neergeschoten door ‘friendly fire’ in
Frankrijk in 1944, daarbij zwaar gewond, zeer goed hersteld en vervolgens in buiten-
gewone dienst als topambtenaar van de Britse geheime dienst. Vader van Dorothy en
Marcus Overstone en stiefvader van Alexander Durby, weduwnaar van Margret
Overstone, legerarts die in 1945 verdronk bij een poging een negenjarig kind te redden
dat te water was geraakt. Hertrouwde in 1948 met Alexandra Durby, weduwe van
John Arthur Durby. Voorkwam diverse aanslagen door zijn bijdragen aan het op-
ruimen van IRA-cellen in Engeland in zijn functie van leider van de coördinatieafde-
ling van de Dienst.

Alexandra Overstone – McMurdock (ook: Alexandra Durby-


McMurdock, weduwe van John Arthur Durby) (†) sociaal advocate van
slachtoffers van juridische dwalingen, van daders van IRA bomaanslagen en andere
IRA verdachten etc. Onder andere betrokken bij de acties voor de vrijlating van de
Guilford Five en de Birmingham Seven en hun verdediging bij heropening van hun
processen. Moeder van Alexander Durby en stiefmoeder van Dorothy en Marcus
Overstone.

57
Opmerking: het echtpaar Overstone is op 27 augustus 1979 (dezelfde dag waarop
Lord Louis Mountbatten door de IRA vermoord werd) overleden ten gevolge van een
(formeel nooit door de IRA opgeëiste) bomaanslag, waarbij hun dochter Dorothy een
dwarslaesie opliep.

Mrs. Dorothy Overstone, (†) stiefzuster en echtgenote van Alexander en moeder


van Little Dorothy.
Om het leven gekomen in 1966 bij het Overstone Incident, waarbij ook Elsa
MacMurray en Elsa’s partner Jason Burding om het leven kwamen.

Sir Marcus Overstone (65) – Zoon van Sir Bernard Overstone, (mede)oprichter
en (mede)eigenaar van WWCS (World Wide Computer Systems), daarvoor werk-
zaam bij de Dienst, belast met contraspionage.

Dorothy Overstone (39), dochter van Alexander Durby en Dorothy Durby-


Overstone (†) afwisselend wonend in Overstone Hall en in Australië (Norfield). Di-
recteur van WWCS, het ICT-bedrijf dat zij in 1995 samen met haar broer oprichtte.

Wat mij meteen bij het lezen opviel was dat, als deze tekst van Alexander
Overstone was, hij dan over zichzelf in de derde persoon schreef en niet
over ‘ik’. Dat leek mij vreemd. Zou het een tekst kunnen zijn van iemand
anders die hij hier enkel gekopieerd had? Ik las het lijstje nog eens langzaam
door. De laatste regels waren op dit moment voor mij het meest verhelde-
rend. De Dorothy Overstone die ik jaren geleden in Sydney in het Royal
Opera House had ontmoet en de Dorothy Overstone waar ik binnenkort
mee te maken zou krijgen waren vrijwel zeker een en dezelfde persoon. Was
zij de verbindingsschakel tussen haar familiegeheim en mij? Ik had haar in
Australië twee keer kort ontmoet en haar mijn visitekaartje toegestoken. Had
zij na al die jaren kans gezien mij op te sporen, om mij via haar advocaat een
aanbod te doen waarvan zij mocht aannemen dat ik het niet zou afslaan? Zij
moest informatie over mij hebben verzameld. Een paar van mijn publicaties
waren ook in het Engels verschenen en hadden zowel in Engeland als in
Amerika nogal wat stof doen opwaaien. Maar zou haar belangstelling voor
mij enkel zakelijk zijn? Of stak er meer achter? Toegegeven, die ene avond in
de opera en die paar uur tijdens de treinreis die ik in het gezelschap van Do-
rothy had doorgebracht hadden een diepe indruk bij mij achtergelaten. Ik
had heel lang, vaak en met warme gevoelens, aan Dorothy moeten denken.
Zij was een mooie, sterke, zelfstandige vrouw die je haar handicap nauwe-
lijks aanzag. Ik had niet verwacht haar ooit nog eens te zullen ontmoeten.
En al helemaal niet als eigenaar of mede-eigenaar van het landgoed waar zij
woonde. Was het haar rol geweest om mij al die jaren te volgen? Ik had het
meer dan eens betreurd dat ik niet langer met haar had kunnen praten, maar
de omstandigheden leken dat destijds niet mogelijk te maken. Of was ook
dat toen van haar kant al doorgestoken kaart? Waren de beide ontmoetingen
toeval of waren het voorbeelden van de wijze waarop de Dienst mensen
gebruikt en manipuleert? Maar wat was dan haar relatie met de Dienst? Was

58
die er? Haar grootvader had bij de Dienst gewerkt en zou dus heel goed een
eigen netwerk kunnen hebben. Zat haar grootvader overal achter? De hele
zaak begon mij meer en meer te boeien. Wat wist de Overstone clan al van
mij, voordat ik Dorothy twintig jaar geleden leerde kennen? Waarom hadden
zij mij benaderd? Vanwege de vriendschap tussen mijn vader en Alexander
Durby? Ik kon het mij niet goed voorstellen. Of toch? Was er een verband
met mijn verleden, met mijn vader en zijn vriendschap met Alexander Dur-
by? Of had Dorothy mij gewogen en geschikt bevonden? Maar zij kende mij
amper. We hadden een paar uur naast elkaar gezeten in de Royal Opera
House in Sydney en een paar uur samen gereisd met de trein naar Adelaren
Alice Spring. Of was er toch meer? Wisten ze meer? Dorothy kon weten dat
ik al veel wist over het werk van geheime diensten, maar waarom leek dat
van belang? Wat hadden Dorothy en Alexander met het werk van inlichtin-
gendiensten te maken? Ik zou er weldra achter komen.
Ik pakte de andere brief uit de envelop en las hem door:

Beste Joram,
Wij kennen elkaar niet, ook al hebben we elkaar een keer kort ontmoet in Norfield.
Herinner je nog je jouw bezoek aan DorAle Mining? Ik heb je vader lang geleden
gekend! Dat is nu even van belang. Je vader en ik hebben elkaar na het eindexamen
in 1954 uit het oog verloren, maar ik ben hem en later jou van grote afstand altijd
nabij gebleven en ik ben jullie steeds blijven volgen. Je zult dat in mijn aantekeningen
die ik aan je nalaat kunnen lezen. Ik weet dat je vader een oude man is met een slech-
te gezondheid. Dat doet mij verdriet. Ik ken hem als een sterke man en ik zou hem
graag zo in herinnering houden. Leeft hij nog? Doe hem dan mijn groeten als je hem
bezoekt en vertel hem van het werk dat je nu voor mij gaat doen. Hij verdient het te
weten dat we elkaar nooit in de steek hebben gelaten, maar dat het verbreken van ons
contact ook in zijn en jouw belang was. Je zult deze opmerking binnenkort kunnen
begrijpen en plaatsen.
Kort na mijn studie had ik plotseling dringende redenen om uit te wijken naar één
van de uithoeken van deze aardbol. Ik had eerder mijn vrouw verloren en werd er ten
onrechte – al kon ik dat toen niet bewijzen – van beschuldigd haar gedood te hebben.
Bij mijn vlucht heb ik mijn dochtertje in de hoede van mijn schoonouders moeten ach-
terlaten. Enkele jaren geleden heb ik haar als volwassen vrouw voor het eerst weer ge-
zien. Ik heb in Australië door een gelukkig toeval – of was het geen toeval? – heel
veel geld verdient, maar helaas mijn geluk nooit gevonden. Dat moest ik in Schotland
achterlaten. Ik heb jouw ontwikkeling altijd gevolgd, ook al kon ik nooit contact met
je opnemen. Het zou te gevaarlijk zijn voor ons beiden. Wanneer je dit leest is het te
laat om elkaar nog te ontmoeten. Ik ben dan al dood (misschien is het interessant de
omstandigheden van mijn dood nader te onderzoeken) en je zult uit andere bronnen
over mijn leven meer te weten komen. Deze brief zal je, als onderdeel van mijn testa-
ment, na mijn dood via mijn advocaat mr. David Tier te Inverness bereiken. David
en zijn tweelingbroer Donald zijn goede vrienden van mij. Zij hebben mij al die jaren
geholpen. David zal je een aantal documenten overhandigen en een paar elektronische
sleutels en wachtwoorden geven. Verder zul je van hem vooral mondelinge instructies
krijgen. Schrijf ze niet op, maar onthoud ze goed. Opgeschreven zullen ze, mochten ze

59
in verkeerde handen komen, je leven in gevaar kunnen brengen. Maar je zult ze nog
nodig hebben om mijn opdracht uit te kunnen voeren. Volg de instructies van David
en de aanwijzingen in de documenten nauwkeurig op. Het zal je geen windeieren leg-
gen. De aanwijzingen zullen je naar Overstone Hall brengen en naar mijn dochter
Little Dorothy (nou ja, dat ‘Little’ kun je nu wel met een korrel zout nemen, maar
dat weet je zelf ook!) Ik heb haar, eeuwen geleden moeten achterlaten toen ik mijn ei-
gen leven veilig moest stellen. Zij is opgevoed door haar grootouders en toen die ver-
moord werden (ook hun dood zal door jou nog nader onderzocht moeten worden) door
een lieve vriendin van hen, die hen vele jaren trouw op Overstone Hall heeft verzorgd.
Ik laat Overstone Hall inclusief het hele eiland aan jou na en vraag je om voor Doro-
thy te zorgen, mocht dat nodig zijn. Ik weet dat jullie elkaar kennen en ik weet dat
Dorothy – hoewel je haar maar een paar uur gesproken en gezien hebt – erg op je ge-
steld is. Ze heeft je al de jaren sinds jullie eerste ontmoeting gevolgd en weet bijna alles
over je – ze is daar enorm goed in, dat zul je nog wel merken. Ze zal je steun op prijs
stellen en wellicht meer nodig hebben dan ze nu beseft. Sinds mijn terugkeer naar
Overstone is mijn leven in gevaar. Ik weet dat ik op de Lijst van de Dienst sta. Mijn
geschiedenis is sinds 1966 voor hen een veiligheidsrisico. Toch heb ik besloten terug te
keren en de geschiedenis zijn loop te laten. Als zij mij doden – het is niet de vraag òf
ze dat zullen doen, maar wel hoe en wanneer, sterf ik in de hoop en de verwachting
dat eindelijk gerechtigheid zal worden gedaan, dat jij in de openbaarheid brengt wat
veertig jaar is verzwegen en onderdrukt: de waarheid over het Overstone Incident uit
1966 en de moord op Dorothy’s grootouders in 1979. Beide gebeurtenissen hangen
nauw met elkaar samen en jij zult dat kunnen bewijzen! Jij zult mij helpen om mijn
dochter de genoegdoening te brengen die ik niet gekregen heb. Ik ben je daar dankbaar
voor. De opdracht die je krijgt is zwaar en moeilijk, maar hij is je op het lijf geschre-
ven. ‘Elsa’, ‘TheSys’ en ‘SecSys’ zullen je daarbij ter beschikking staan en je de no-
dige bescherming bieden. Gebruik ze goed. Hun kracht is enorm, maar bij jou in goe-
de handen. Mijn verhaal zal je tot in het hart van de Dienst brengen!
Geen journalist kan mijn verhaal beter vertellen dan jij! Ik vertrouw je.
Alexander Durby

Ik wist niet wat ik met deze brief aan moest. Ik begreep een aantal fragmen-
ten niet, maar ik besefte wel dat de vraag van Alexander vooral ook een
vraag van Dorothy was. In feite had zij mij uitgenodigd om naar Overstone
Hall te komen en als het ware samen met haar de eer van haar vader te her-
stellen. Ik had er nog geen idee van hoe ik dat zou moeten doen. Ik kende
‘Elsa’ nog niet, had van ‘TheSys’ en ‘SecSys’ nog nooit gehoord, laat staan
dat ik iets wist van hun enorme kracht. Ik nam aan dat het om één of meer
computersystemen ging, maar dat was dan ook alles. Ik las de brief enkele
keren aandachtig door, maar kon er verder geen verborgen betekenissen of
aanwijzingen in vinden. Ik was nog niet veel wijzer geworden en besloot af
te wachten.
De andere brief van Sir Marcus Overstone, de stiefbroer van Alexander, was
kort en ook niet bepaald helder. Het was enerzijds een soort bekentenis,
anderzijds tegelijk ook de ontkenning daarvan:

60
Alexander ,
Ik weet in grote lijnen waar je al die jaren hebt gezeten, maar het is het best bewaarde
geheim geweest dat Dorothy en ik samen hebben. Onze contacten zijn vanwege jouw
veiligheid altijd anoniem gebleven en ik heb toen de ontwikkeling zover was, ‘Elsa’
nooit opdracht willen geven om je verblijfplaats op te sporen. Het was het enige zwak-
ke punt in onze samenwerking. De zakelijke combinatie van het ‘openbare’ WWCS
en het ‘geheime’ VSSS had ons fataal kunnen worden. Dat dit niet is gebeurd, is een
bewijs voor de kortzichtigheid en geestelijke beperktheid van de meeste inlichtingen-
diensten. De slimheid en de intelligentie zit kennelijk al jaren bij ons en niet bij hen.
Wij laten hen een klein beetje in onze intelligentie delen voor zover het ons uitkomt!
De kracht van TheSys en van SecSys zou het hen makkelijk hebben gemaakt jou op
te sporen en te laten vernietigen. Maar de bewaking van hun systemen door Elsa heeft
dat steeds kunnen voorkomen. En dat is prima zo! Als ik het goed heb begrepen, dan
hebben onze vijanden het kennelijk niet voor mogelijk gehouden of er domweg niet aan
gedacht. Ze zijn dus kennelijk niet alleen dom en kortzichtig maar ook nog eens goed-
gelovig en naïef. Een uitstekende combinatie van eigenschappen voor een inlichtingen-
dienst, althans vanuit ons perspectief bekeken. Ik weet dat het je financieel voor de
wind is gegaan. VSSS moet heel veel geld hebben gekost. Minstens zoveel als mij de
oprichting van WWCS gekost heeft. Maar het verhaal van Dorothy was zo overtui-
gend dat ik haar daarin volledig heb ondersteund. En ons kapitaal kon en kan het
lijden. Ik heb gehoord dat je teruggekomen bent om gerechtigheid te laten gelden en
misschien wel om wraak te nemen. Dat zou bij je passen. Je bent in al die jaren ken-
nelijk niet echt veranderd. En ook dat is goed!
Ik heb alles exact zo uitgevoerd als je mij via Dorothy hebt gevraagd. ‘Elsa’ staat ge-
bruiksklaar in het Zwarte Huis. Er kan zo mee aan de slag worden gegaan. On-
zichtbaar van buiten. Het Zwarte Huis is voor het oog nog steeds een ruïne en niet
meer dan dat. Maar diep onder de grond schuilt het geheim dat wij delen. Ook de
zelfstandige energievoorziening van het systeem is nu zover gereed dat stroomuitval geen
effect heeft op de werking van het systeem. De opslag bergt voldoende energie om het
systeem twee weken onafhankelijk te laten draaien. Het enige wat nog ontbreekt is
iemand om met Elsa aan de slag te gaan. Daar moet jij voor zorgen en ik begrijp van
Dorothy dat jij haar daarmee hebt belast en dat je een prima kerel op de kop hebt ge-
tikt. (…)

Dus Dorothy zit er inderdaad achter. Zij heeft mij ingehuurd. Maar waarom?
Vanwege mijn kennis en ervaring met inlichtingendiensten of vanwege mij?
Speelt zij een persoonlijk dubbelspel met mij? Hoe kan ik daar achterkomen?
Het was warm geworden in de hut. Ik stond op, liep naar de thermostaat
naast de deur en zette de temperatuur iets lager. Ik liep terug naar de tafel en
keek even uit de patrijspoort. Niets te zien dan mijn eigen spiegelbeeld. Het
glas van het raampje voelde koel aan. Ik ging weer zitten en las verder.

(…) Ik weet ook dat jij vermoedt dat ik even onschuldig ben aan hetgeen jou is aan-
gedaan als jijzelf. Mijn verleden bij de Dienst heeft mij niet meer schuldig gemaakt
dan anderen. Maar mijn werk heeft er ook niet toe kunnen bijdragen jouw onschuld
aan te tonen. Zou ik mij met het incident hebben bemoeid, dan zou ik onherroepelijk

61
de aandacht van de interne afdeling van de Dienst op ons gericht hebben en dat kon-
den wij niet gebruiken. Ik weet inmiddels wat er in die fatale nacht destijds gebeurd is,
maar ik heb geen enkele mogelijkheid om toegang te krijgen tot de relevante dossiers.
Dat moet Elsa regelen. Ik weet van het bestaan van een onofficieel, streng geheim dos-
sier – dat officieel helemaal niet bestaat, maar ik sta onder ede en kan er niet over
praten, met niemand, ook niet met jou. Deze mededeling is in feite al een wetsovertre-
ding waar een lange gevangenisstraf op staat; het zij zo. Er meer expliciet over praten
of schrijven brengt mensenlevens in gevaar. De armen van de Dienst zijn lang en ze
kennen geen pardon als het gaat om wat zij beschouwen als ‘het belang van de natio-
nale veiligheid’! Dat hoef ik jou niet te vertellen. Ik dank mijn leven aan mijn positie,
mijn afkomst en aan mijn afgezonderde leven op Overstone Island.
Als je meer wilt weten: kijk op de verborgen plaatsen in mijn archief in het Witte
Huis. Een deel van dat archief is verborgen achter speciale codes, die je alleen met be-
hulp van Elsa zult kunnen breken. Ook zij zal daar enkele dagen voor nodig heb-
ben. ‘Elsa’ kan je op tal van manieren van groot nut zijn voor zowel het onderzoek
als de analyse. Maar uiteindelijk ligt de sleutel naar wat je zoekt in jezelf! En dat
bedoel ik op verschillende manieren. Niet alleen in letterlijke, maar ook in overdrach-
telijke zin. Ik heb je kracht en doorzettingsvermogen altijd bewonderd. Je hebt met het
Virtuele Team een technologisch meesterwerk neergezet! Doe er je voordeel mee, maar
in de naam van de doden, laat mij verder met rust. Ik heb kanker in een vergevorderd
stadium. Het is onbehandelbaar. Niemand weet het, ook Robert Masters niet, maar
ik heb nog maar enkele maanden te leven. Ik hoop op een morgen gewoon niet meer
wakker te worden. Ik heb gedaan wat ik kon. Ik weet niet of we elkaar nog eens zul-
len weerzien. Misschien in een volgend leven …
Dorothy zal op je wachten en je verder ondersteunen. Je dochter is van goud!
Ik wens je vrede en alle goeds,
Je broer Marcus

Je broer Marcus. Alexander had dus een broer, waar ik nog amper iets over
wist. En wiens rol in het hele verhaal ik ook nog niet kon duiden. Hij had
kennelijk bij een van de Britse inlichtingendiensten gewerkt. De broers had-
den verschillende achternamen, stiefbroers of halfbroers kennelijk. Of was
er sprake van één of ander duister familiegeheim? Uit de brief van Sir Mar-
cus kon ik opmaken, dat er in een ver verleden iets ernstigs was voorgevallen
waar zowel Alexander Durby als diens halfbroer of stiefbroer Sir Marcus
Overstone bij betrokken waren geweest. Het oude krantenartikel dat ik in
het Schotse pension had gevonden, maakte duidelijk dat het kennelijk om
een drievoudige moord ging waar Alexander van werd beschuldigd. Was zijn
broer daar mogelijk getuige van was geweest? Maar ik las ook dat Marcus
van de onschuld van zijn stiefbroer overtuigd was, zonder dat te kunnen
bewijzen. Wat bedoelde hij met die Diensten met de lange arm? Over welke
inlichtingendienst had hij het? Over het Gouvernment Communications
Headquarters GCHQ, over de Security Service MI5, over de Secret Intelli-
gence Service MI6? Of ging het hier om een inlichtingendienst uit een ander
land of om een particuliere inlichtingendienst? En wat was de relatie van dit
alles met ‘Elsa’, ‘TheSys’ en ‘SecSys’. Waren dat computersystemen die door

62
WWCS en VSSS geleverd waren aan een aantal geheime diensten? Aan wel-
ke? En was Elsa een soort supersysteem dat al deze computersystemen van
de diensten in de gaten hield en controleerde? Waar was Sir Marcus bang
voor? En vooral, waarom had Alexander Durby kennelijk nooit met één
woord laten blijken dat hij een half- of stiefbroer had die Sir Marcus Over-
stone heette? Wat werd hier verborgen gehouden? Ik moest daar achter ko-
men voor ik te ver in het hele verhaal was gedoken.
Tal van vragen bleven mij bezighouden, terwijl de veerboot over een donke-
re, rustige Noordzee naar het westen voer. Wat was mijn rol in het verhaal?
Welke rol had Alexander of hadden Alexander en Dorothy mij toebedacht
en waarom? Waarom had Alexander mij wel in zijn testament genoemd,
maar had hij mij niet eerder benaderd. Hij wist veel van mij af, had mij ken-
nelijk in al die jaren op de één of andere manier gevolgd, maar waarom? En
speelde mijn vader hier nog een rol in? Hadden die twee inderdaad geen
contact met elkaar gehad? Wat mij het meest verbaasde was, dat Alexander
Durby dingen over mij leek te weten die hij onmogelijk uit mijn publicaties
kon halen. Hij moest andere bronnen over mijn leven tot zijn beschikking
hebben gehad. Maar welke en hoe was hij daar aan gekomen? Speelde ‘Elsa’,
dat kennelijk een heel bijzonder computersysteem was, daar een rol in? Be-
schikte hij met behulp van Elsa over wegen om inlichtingen in te winnen,
waar anderen niet aan konden komen? De beide brieven riepen alleen maar
vragen op. Vragen die ik in de komende tijd zou moeten proberen te beant-
woorden. Alexander Durby wilde de waarheid over iets op het spoor komen
en wraak nemen of gerechtigheid doen. Sir Marcus was ergens bang voor, en
waarschijnlijk terecht, want hij wist kennelijk bepaalde details over het verle-
den van Alexander Durby. En een deel van al die kennis lag verborgen in
een archief op Overstone Island. Daar moest ik toegang toe zien te krijgen.
Zou Dorothy mij daarvoor de sleutel geven?

In een aparte envelop, die met een paperclip aan de eenvoudige kaart van
Overstone Island was vastgemaakt, vond ik een paar foto’s van het landgoed
en de verschillende gebouwen op het eiland. Op basis daarvan kwam ik iets
meer te weten over de plek waarnaar ik op reis was. Het Zwarte Huis leek
op de ruïne van een middeleeuws gebouw in de vorm van een zeshoekige
ster. Het leek op een kasteel hoog op de rotsen op het uiterste puntje van
Overstone Island. Het rotseiland lag in een smalle baai, in het uiterste
noordoosten van Schotland. Overstone Island lag circa 200 meter uit de kust
en bestond uit een langgerekte en deels beboste bergrug van ongeveer 10
kilometer lang en een kilometer breed. De vorm van het eiland deed denken
aan een wespenlichaam, een groot langwerpig achterdeel, een insnoering
halverwege en een klein rond voordeel dat vrij uitzicht gaf op de Atlantische
Oceaan. De twee delen van Overstone Island waren verbonden door een
natuurlijke landbrug waaronder het zeewater kolkte. De meest zuidelijke
punt van het eiland, zeg maar het achterlijf van de wesp, lag op ongeveer 200
meter van een vooruitgeschoven landtong verwijderd. De huizen op dat deel
van het eiland maakten deel uit van het dorpje Overstone. Op de kaart wa-

63
ren ruïnes van een brug ingetekend, maar van een vaste verbinding tussen
het eiland en het vaste land was kennelijk geen sprake meer. Op de kaart
waren aan de landzijde en aan de kant van het eiland aanlegsteigers te her-
kennen.
Op het grootste en meest zuidelijke deel van Overstone Eiland lag, op zo’n
4 kilometer vanaf de landingsplaats voor de boot, achter een hoge muur en
aan het einde van een weg die zigzaggend omhoog voerde, Overstone Hall.
De kaart liet zien dat een muur het landgoed scheidde van het deel van het
dorpje Overstone dat op het eiland lag. De rest van het dorp lag op het vaste
land. Ik nam aan dat er in het verleden een brugverbinding tussen het eiland
en het vaste land was geweest, waardoor het stadje Overstone dat kennelijk
nu uit twee door het water gescheiden delen bestond, één geheel vormde.
Dat de brug ruim 20 jaar geleden door een dramatische bomaanslag opge-
blazen was en uit respect voor de slachtoffers van de aanslag nooit meer
opgebouwd, zou ik nog ontdekken.
Achter de muur op het eiland waren op de kaart vier gebouwen ingetekend.
Een groot gebouw dat blijkens een bijgevoegde foto twee verdiepingen telde
en opgetrokken was uit grijs graniet in een soort bouwstijl die typisch is voor
tal van Schotse en Engelse landhuizen uit de achttiende eeuw. Het was op de
kaart gemarkeerd als ‘Overstone Hall’. Ervoor was een groot, naar de rand
van het eiland aflopend gazon aangelegd. Op een foto zag ik dat op het ga-
zon her en der beelden en andere kunstwerken waren neergezet. Zo te zien
hield het gras van het gazon op waar de kust enkele tientallen meter steil
omlaag de smalle baai in viel. Vanaf een poort in de muur liep een slingeren-
de weg naar de achterzijde van ‘Overstone Hall’, waar zich de relatief be-
scheiden ingang bevond. De voorzijde van het huis bood uitzicht over de
baai en de oceaan links en meer naar rechts over de kustlijn van het vaste-
land met op de uiterste punt de vuurtoren van Overstone en aan de voet
ervan de ruim bemeten 18 holes Overstone golfcourse.
Aan de rand van het grote gazon, op ruim 100 meter van het grote landhuis
verwijderd, verscholen achter en hoge heg, stond een klein riet gedekt huisje
te midden van – ook van dit huisje was een foto aanwezig – een weelderig
aandoende tuin. Het was gemarkeerd als het ‘Kleine Huis’. Verder naar het
noorden, langs de weg die over het eiland naar de smalle verbinding tussen
de twee delen en verder liep, was nog een tweede huis ingetekend met de
naam het ‘Witte Huis’. Daar was kennelijk het archief van Sir Marcus Over-
stone of zelfs het hele archief van Overstone Hall ondergebracht. Op de
verste punt van het kleinere deel van Overstone Eiland lag de ruïne die op
de kaart de naam ‘Zwarte Huis’ droeg. De ruïne van het huis lag, hoog op
een rotsklip, uitkijkend over de oceaan, terwijl de golven tegen de rotsen
diep onder haar fundamenten beukten. Naast het Zwarte Huis waren een
botenhuis en een schuur ingetekend. Vanaf het botenhuis liep er een in de
rotsen uitgehouwen trap omlaag naar een kleine aanlegsteiger. Pas veel later
zou ik ontdekken dat zich aan de voet van de trap niet alleen een aanlegstei-
ger bevond, maar ook een grote natuurlijke grot waarin met gemak een jacht
afgemeerd kon worden. En ik zou nog ontdekken, dat in de grot, op een

64
zonder een ladder onbereikbare hoogte, twee zware stalen deuren waren
aangebracht die naar zoiets als het inwendige van Overstone Island leidden.
Ergens onder of in de ruïne stond Elsa op mij te wachten. Het eenzame
Zwarte Huis zou mijn werkplek voor de komende maanden zijn.
Vanaf het Zwarte Huis had je een onbelemmerd uitzicht over de Atlantische
Oceaan, waar iets naar het westen, onzichtbaar achter de horizon, de Orkney
eilanden en de Shetland eilanden lagen en verder naar het noordwesten de
Faröer eilanden. Het Zwarte Huis behoorde tot de meest noordelijke, be-
woonde plekken van het vaste land van Schotland. Wie in het Zwarte Huis
zat kon zich overgeleverd voelen aan de elementen. Verder dan hier kwam
je niet. Hier was het land ten einde. Ik deed de foto’s en het kaartje weer in
de enveloppe en leunde achterover. Zo zag mijn toekomstige biotoop er dus
uit. Ik wist niet of ik het mooi vond of niet. Ik voelde er nog niets bij. Teveel
vragen waren er nog. Vragen waarop ik eerst antwoorden wilde hebben.
Maar ik betwijfelde of ik die zou krijgen. Er school in de hele opdracht te-
veel geheimzinnigheid. Dat kon geen toeval zijn. Ik moest op mijn hoede
blijven.

Het dikke zwarte schrift van Alexander Durby leek de enige echt bruikbare
informatie te bevatten. Het was gevuld met lange teksten in een klein, moei-
lijk leesbaar handschrift. Aan de structuur van de pagina’s kon ik afleiden dat
het een soort dagboek moest zijn. Al lezend ontdekte ik dat het meer was
dan dat. Het bevatte behalve getuigenissen en dagboekaantekeningen ook
een grote hoeveelheid versleutelde aanwijzingen over de toegang tot ‘Elsa’.
Ik bladerde er in en las hier en daar een fragment. Maar die riepen weer
nieuwe vragen op. Wat mij meteen opviel was het ontbreken van data bij de
aantekeningen. Ik vond geen enkele aantekeningen ten aanzien van waar en
wanneer een notitie was gemaakt. Vreemd voor een dagboek. Of was het
helemaal geen dagboek en hadden de teksten een heel andere bedoeling?
Een bedoeling die ik eerst moest ontdekken vóór dat ik de inhoud kon be-
grijpen? Ik keek zonder te lezen naar het regelmatige handschrift. Het schrift
was te regelmatig om over jaren te zijn geschreven. Ik bladerde van achter
naar voor en ontdekte dat het handschrift zich in wezen helemaal niet ont-
wikkeld had. Het leek in relatief korte tijd te zijn neergeschreven. Er zat in
het schrift geen duidelijke ontwikkeling. Was het een kopie van een ander
handschrift? En waarom was het dan overgeschreven? Waar was het origi-
neel gebleven? Bestond dat nog? Of lag dat als een back-up ergens veilig te
wachten? Nog meer vragen. Elke poging wegwijs te worden in het materiaal
stuitte op nieuwe vragen en meer onduidelijkheid. Ik voelde hoe ik langzaam
meegezogen werd in een verhaal, waarvan ik de afloop niet kende. Dat be-
viel mij niet. Maar het maakte mij ook nieuwsgierig. En bij een journalist
wint meestal de nieuwsgierigheid.
Ik begon willekeurige fragmenten te lezen. Ik begreep er niet veel van. Meer
dan een eerste algemene indruk van de inhoud hield ik er niet aan over. Maar
het was in elk geval een begin.

65
(…) Dorothy, Elsa en Jason willen mij iets vertellen. Ze hebben de geheime code ge-
bruikt om Dorothy en mij te laten weten dat we elkaar vanavond moeten zien. Ons
geheime systeem lijkt te werken. Niemand mag van onze plannen afweten, nog niet.
De concurrentie is sterk en Overstone GeoResearch heeft twee uitstekende troeven in
handen die ik niet wil verspelen. Dorothy vertelde dat ze vanavond wilden uitvaren om
verder te praten. Ik zal niet mee kunnen. De opdracht moet klaar. Ze zitten er in
Australië op te wachten. Nog twee essentiële proeven en dan het schrijfwerk. Het ziet
er goed uit!
(…) Ze zijn niet teruggekeerd van hun boottocht. Al twee weken niet. Ik ben rade-
loos. Little Dorothy roept aanhoudend om haar mama. Waar is Dorothy? Waarom
krijg ik geen informatie? De politie houdt mij aan het lijntje. Waarom? Heeft het met
het vuurwerk – of wat het dan ook was – te maken dat ik heb gezien? Was de
‘Princess’ daar wel bij betrokken? Ik kan er niet meer tegen. Ik moet weten wat er
met Dorothy en met Elsa en Jason is gebeurd. Dat de Princess verdwenen is interes-
seert mij niet. Als Dorothy maar terugkomt!
(…) Hebben ze vanaf de boot iets gezien dat ze niet mochten zien? Hebben ze een
geheim ontdekt dat zo groot is dat ze niet verder mochten leven? Zou dat de sleutel
zijn tot het begrijpen van hun dood? Welk geheim? Maar in wezen weet ik nog hele-
maal niet dat ze dood is. Zelfs Vader kan niets te weten komen. Het heeft iets met de
nationale veiligheid te maken zegt hij. Meer weet hij ook niet. Nationale Veiligheid.
Hij zei het bijna met hoofdletters. Wat een onzin.
(…) Dit is het einde! Nu weet ik het ook niet meer. Ik weet alleen dat ik onschuldig
ben. Maar hoe moet ik dat bewijzen? Ik was niet op de boot. Ik ben helemaal niet
meegegaan. De schijn lijkt tegen mij, maar waarom? Ik heb mijn vrouw meteen als
vermist opgegeven, maar de aantekening van de agent is verdwenen. De agent zegt dat
hij de Coast Guard heeft ingeschakeld, maar die heeft kennelijk niets ondernomen. Ik
moest maar rustig afwachten. Welk wreed spel wordt hier gespeeld? Wie heeft er met
de bewijzen gerommeld? Ik weet zeker dat de gasflessen niet aan boord waren. Maar
ik kan het niet bewijzen. Waar zijn ze gebleven? Wie heeft ze weggehaald en wie
heeft geprobeerd de loods in brand te steken? Mijn god, hoe ben ik hierin verzeild ge-
raakt.
(...) De cel is te klein. Ik moet hier weg. Is er een mogelijkheid te ontsnappen? Ik heb
geen schijn van kans. Ik moet proberen contact te krijgen met dove Harry. Die kan
mij helpen. En met Marcus en vader. De bewijzen tegen mij lijken zo massief. Ik ga
er bijna zelf in geloven. Maar waarom beschuldigen ze mij? Ik had ook op de boot
zullen zijn? De opdracht waar ik aan werkte, heeft die er iets mee te maken? Ik had
dood moeten zijn? Waarom zij wel en ik niet?
(…) Ze hebben over de inlichtingendienst gepraat. Of de Dienst erbij betrokken is?
Zitten zij erachter? Ze zeggen dat het om een staatsgeheim gaat? Ik weet van niets. Ik
begrijp het niet. Ze hebben het over de Cambridge Seven. Het waren er toch maar vijf?
Of zes? Maar geen zeven! De naam van John Cairncross valt. Ze spraken over de
vriend van Alan Turing. Welke vriend. Turing is al jaren dood. Zelfmoord omdat hij
homo was. Ik weet dat de Cambridge Five een groepje Sovjet spionnen was. Was er
een zesde of zelfs een onbekende zevende? Maar wat heeft Turing daarmee te maken?
Hij was geen spion, voor zover ik weet. Er is sprake van een geheimzinnige zevende,
een vrouw? Nee, Turing was homo. Het moet dus om een man gaan. Begrijp ik het

66
goed? Maar wat hebben wij daarmee te maken? Hebben Dorothy, Elsa en Jason
daarover iets ontdekt dat te gevaarlijk was om bekend te worden? Wilden zij daar-
over met mij spreken? (…)

Ik las verder, nog niet begrijpend, maar de woorden Bletchly Park, GCHQ,
MI5, MI6 en Cambridge Five stellen mij niet gerust. Ik heb nooit begrepen
dat er een zesde of een zevende, laat staan een vrouw betrokken was bij dit
grootste Britse spionagegeval ooit. Ik bladerde verder en las allerlei gegevens
over het Overstone Archief. Ik begreep dat het zich in een apart deel van de
kelder van het Witte Huis bevindt. En in een werkkamer, in stalen kasten.
Uit enkele passages begreep ik ook dat de ruïne van het Zwarte Huis of een
botenloods er vlakbij een cruciale rol heeft gespeeld in het drama waarvan ik
de omvang en de reikwijdte nog niet begreep. Ik besloot het schrift voorlo-
pig op te bergen en er de komende dagen systematischer mee aan de slag te
gaan. Ik deed alle papieren weer in de envelop, stopte de envelop in mijn
fotorugzak en ging weer op bed liggen, terwijl de boot langzaam de haven
van Harwich naderde. Ik was te moe om te ontbijten en besloot zonder ont-
bijt in de trein naar London te stappen.
Ruim een uur later zat ik alleen in een eerste klas coupe van de boottrein
naar London Liverpool Street Station. Ik kocht op het station een paar
sandwiches en een blikje cola. Vervolgens liep ik naar de taxistandplaats en
nam een taxi naar Euston Station. Daar nam ik de trein van 10.28 naar Lu-
ton Airport Station. De rit daarheen ging vlot. Ik at mijn vier sandwiches en
dronk mijn cola. Ik keek uit het raam, maar mijn gedachten waren elders. Bij
Dorothy en op Overstone Island. Bij de vreemde opdracht waarin ik ver-
zeild was geraakt en die mij meer en meer begon te intrigeren. Zodra de trein
London had verlaten, gleed ik door landschappen en schilderachtige dorpjes
die soms ontworpen leken volgens de schilderijen van John Constable. Ik
leunde achterover, keek uit het raam en liet de film van het landschap aan
mij voorbijtrekken en mijn gedachten de vrije loop. Ik dommelde weg in een
droomloze slaap. Kort voor Luton Airport Station werd ik door de conduc-
teur gewekt.

Bij de uitgang van het station van Luton Airport werd ik opgewacht door
een jongeman die mij – ik weet nog steeds niet hoe – meteen herkende, mij
vriendelijk begroette en zich als Jacob voorstelde. Hij nam mijn bagage van
mij over en bracht mij naar een gereedstaande taxi. Hij reed via een omweg
naar het vliegveld, niet naar de hoofdingang, maar direct naar een bijgebouw,
waar de piloot van een klein privévliegtuig op mij wachtte. De piloot stelde
zich voor als Gordon, Jacob laadde mijn tas en mijn fotorugzak in het kleine
vliegtuig en na een paar korte formaliteiten kon ik instappen, startte de pi-
loot zijn machine, steeg hij op en ging de reis verder naar het noorden. Ik zat
alleen in het toestel. De piloot had mij gezegd dat ik voor mijn verzorging
zelf moest zorgen. Onder de kleine bar naast mijn comfortabele stoel zat een
koelkast die voldoende te drinken en te eten bevatte. Er was een magnetron
om iets op te warmen. Ik kon gerust mijn gang gaan, had de piloot gezegd.

67
Maar wel graag zoveel mogelijk blijven zitten en mijn gordel vastmaken. Het
weer was wat onstuimig, we zouden niet al te hoog vliegen en we zouden
last kunnen krijgen van wat turbulenties. De vlucht zou ongeveer drie uur
duren en we zouden in de middag aankomen. In Inverness zou ik verdere
aanwijzingen krijgen. Ik maakte mijn stoelriem vast, leunde achterover en
sloot mijn ogen. Er was niets te zien omdat een dik wolkendek het zicht
belemmerde. Halverwege de vlucht werd ik gestoord in mijn mijmeringen
door een turbulentie die het kleine vliegtuig heftig door elkaar schudde. Ik
was blij dat ik in mijn stoel vastzat. De piloot informeerde even naar mijn
welbevinden. Alles in orde! Ik warmde in de magnetron een Indiaas rijstge-
recht op en genoot van de pittige kruiden. Ik dronk er een flesje goed ge-
koeld Fosters bier bij. Het viel mij op dat er Australisch bier in de bar zat,
terwijl de Britten toch zelf voldoende bier produceerden. Dat Australië in de
komende maanden een cruciale rol in mijn leven zou gaan spelen wist ik
toen nog niet. Evenmin wist ik dat de piloot een ‘Aussie’ was. Ik had zijn
accent eerder voor Schots door laten gaan. Wat niet helemaal fout was, want
hij stamde uit Schotland. Dat de piloot jarenlang in Australië de rechterhand
van Alexander en één van diens piloten geweest was, wist ik toen nog niet en
dat hij ook voor mij van onschatbare waarde zou blijken was mij nog onbe-
kend.
In Inverness regende het. Gordon wist het toestel veilig aan de grond te
zetten en taxiede in de richting van een auto die naast één van de hangars op
het platform klaar stond. Toen het toestel stil stond en de motoren uitge-
schakeld waren opende de piloot de deur en hielp mij met uitstappen. Het
bleek al snel dat de luxe Range Rover met automaat de huurauto was, die
voor mij klaar stond. De piloot overhandigde mij de sleutels en vertelde dat
alle benodigde papieren in de map in het handschoenenvak lagen. Ik kreeg
van hem een korte instructie over de bediening, vooral ook van de automaat
en van de manier om de vierwielaandrijving bij te schakelen. Toen kon ik
vertrekken. Een opengevouwen kaart en een routebeschrijving op de stoel
van de bijrijder maakten het mij makkelijk om mijn weg te vinden. Voor ik
wegreed bekeek ik de routebeschrijving en de kaart. Het bleek dat ik eerst
naar Fort Augustus moest, een klein stadje aan het Loch Ness. Daar zou ik
verdere instructies krijgen. Omdat het al laat in de middag was en de afstand
te groot om vandaag nog in Fort Augustus aan te komen, zou ik in Brackla
aan het Loch Ness overnachten. Er was inderdaad voor alles gezorgd!
Ik moest even wennen aan het links rijden, maar na enkele minuten bleek
dat dit alleszins meeviel in een Schotse auto met het stuur aan de juiste kant.
De automaat makte het mij nog makkelijker om aan het verkeer te wennen.
Eenmaal buiten het terrein van het vliegveld voegde ik mij gemakkelijk in
het overige verkeer in en zette koers in westelijke richting via de A96 rich-
ting Inverness. De weg voerde mij dwars door de stad via de A9 naar de A82
die ik in zuidwestelijke richting moest volgen om in Fort Augustus te ko-
men. In Brackla, een twintigtal kilometers buiten Inverness stopte ik bij het
Loch Ness Clansman Hotel aan de oever van Loch Ness. Ik at een eenvou-
dige avondmaaltijd in de bar en dronk er twee biertjes. Ik praatte even met

68
de barman over niets in het bijzonder, maakte een korte wandeling langs het
Loch Ness waarin volgens de onbewezen verhalen een voorhistorisch mon-
ster, Nessie, huist, maar besloot uiteindelijk toch vroeg naar bed te gaan.

(...)

Einde fragment Het Overstone Incident

Het boek is verkrijgbaar in de boekhandel (ISBN 978-90-815587-1-6)


of als e-book (ISBN 978-90-815587-2-3)

www.skidiz.nl

69

You might also like