Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 25

AFGELEIDEN VAN VEELTERMFUNCTIES

1. THEORETISCHE ACHTERGROND............................................................................................1
2. DE AFGELEIDE FUNCTIE...........................................................................................................5
3. REKENREGELS..........................................................................................................................6
4. AAN DE HAND VAN DE AFGELEIDE ….....................................................................................8
4.1. STIJGEN EN DALEN BESPREKEN.....................................................................................8
4.2. MINIMUM OF MAXIMUM VINDEN ......................................................................................9
4.3. DE RAAKLIJN VINDEN......................................................................................................10
4.4. HET BUIGPUNT VINDEN...................................................................................................12
4.5. BEPALEN IN WELK INTERVAL EEN FUNCTIE HOL OF BOL IS......................................13
5. EXTREMUMVRAAGSTUKKEN..................................................................................................14
6. OPLOSSINGEN ........................................................................................................................17

1. THEORETISCHE ACHTERGROND

1
Stel dat je de volgende functie krijgt: f: y =
x – 2

Als je het domein bepaalt, kom je uit op ℝ ∖{2} .

Dit betekent dat de functie geen beeld heeft in 2.

We hebben echter met reële functies te maken. Als we het beeld van 2 niet kunnen bepalen,
kunnen we wel het beeld zoeken van een getal dat heel dicht bij 2 ligt, bv. 1,9 of 1,99 of 1,999 of
1,999999999999999999999999. We kunnen altijd een getal vinden dat extreem dicht bij 2 ligt,
maar er niet mee samenvalt. Het beeld van dat getal is de limiet. De limiet vertelt ons wat er
gebeurt in de omgeving van 2.

Wiskundige formulering: lim


x →a
f(x)

Je spreekt het uit als: ‘limiet voor x naderend tot a’ of kortweg ‘limiet in a’.

DIFFERENTIEQUOTIËNT
Het begrip differentiequotiënt kwam al aan bod bij eerstegraadsfuncties.

Daar stelden we vast dat het differentiequotiënt gelijk was aan de richtingscoëfficiënt van de
eerstegraadsfunctie (de waarde ‘a’ van de functie y = ax + b).

Bij een eerstegraadsfunctie zegt het differentiequotiënt iets over de helling van de hele functie,
omdat het om een rechte gaat. Omdat een rechte een lijn is die nergens buigt, heeft een rechte
overal dezelfde helling. Bij functies die geen rechte zijn, kunnen we niets zeggen over de helling
van de hele functie, omdat die niet overal dezelfde is: soms zal de functie wat dalen en daarna
bijvoorbeeld terug stijgen. We kunnen dan wel iets zeggen over de helling van een functie in een
bepaald interval. We bekomen dan de gemiddelde stijging of daling in dat interval.

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.1 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Daartoe bekijken we een interval dat begint bij x = x1 en dat eindigt bij x = x2. Met x1 en x2 komen y1
en y2 overeen.

De helling van de rode lijn is het differentie-quotiënt.

Omdat we beperkt zijn tot een interval (behalve bij een eerstegraadsfunctie), is het differentie-
quotiënt een onnauwkeurige maat. Naarmate we het interval kleiner nemen, wordt het resultaat
nauwkeuriger.

Stel nu dat we x2 zo dicht bij x1 brengen dat het verschil tussen de twee eigenlijk niet meer te zien
is. De helling van de rode lijn zou dan zo goed als gelijk zijn aan de echte helling in het punt x 1.
Door die helling te berekenen, vinden we het voorschrift van de raaklijn in het punt x1. De raaklijn
is een schuine rechte die de kromme in exact één punt raakt. De richtingscoëfficiënt van de raaklijn
is gelijk aan het differentiequotiënt berekend voor een extreem klein interval.

De schuine rechte (rood) op deze figuur is de raaklijn aan het blauwe punt dat deel uitmaakt van
de parabool.

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.2 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Je weet nu exact hoe sterk de functie helt in dat ene punt. Gezien het hier geen lineaire functie is,
maar een parabool, zal deze specifieke helling alleen op dat ene blauwe punt voorkomen. Op
andere punten van de parabool zal er een andere helling zijn.

De richtingscoëfficiënt van de raaklijn in een punt = het afgeleid getal van het beeld van dat punt.

Dit afgeleid getal kunnen we ook gewoon berekenen.

Voorbeeld 1: f: y = 3

We willen het afgeleid getal berekenen van het punt met coördinaat (1,3).

Om het differentiequotiënt te berekenen, hebben we een tweede punt nodig, dus een andere x-
coördinaat dan 1 die iets groter is dan 1. Om die x-coördinaat te vinden, laten we het argument van
het eerste punt eenvoudigweg wat toenemen. De toename duiden we aan met 'h'.

Het argument van het tweede punt (x2) kunnen we dus schrijven als 1 + h.

Nu zoeken we het beeld van dat punt door de functie


f(x2) = f(1+h) = 3

De coördinaat van het tweede punt is (1+h, 3)

We hebben nu twee punten met een coördinaat en we kunnen het differentiequotiënt dus
berekenen:
y 2 − y1 (3 − 3) 0 =0
het differentiequotiënt = = =
x 2 − x1 (1 + h) − 1 h

We houden een formule over. De waarde van h kunnen we kiezen, maar omdat we zo nauwkeurig
mogelijk willen weten hoe steil de grafiek is in het punt (1,1) maken we h zo klein mogelijk. We
laten h naderen tot 0 en we gebruiken de limiet voor de berekening.

lim 0 =0
h →0

De waarde "0" die we vinden, is het afgeleid getal van het punt (1,3)

De raaklijn in het punt (1,3) heeft als richtingscoëfficiënt 0. → een constante functie heeft geen
raaklijn.

Voorbeeld 2: f: y = x

We willen het afgeleid getal berekenen van het punt met coördinaat (1,1).

Om het differentiequotiënt te berekenen, hebben we een tweede punt nodig, dus een andere x-
coördinaat dan 1 die iets groter is dan 1. Om die x-coördinaat te vinden, laten we het argument van
het eerste punt eenvoudigweg wat toenemen. De toename duiden we aan met 'h'.

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.3 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Het argument van het tweede punt (x2) kunnen we dus schrijven als 1 + h.

Nu zoeken we het beeld van dat punt door de functie


f(x2) = f(1+h) = (1+h) = 1 + h

De coördinaat van het tweede punt is (1+h, 1+h)

We hebben nu twee punten met een coördinaat en we kunnen het differentiequotiënt dus
berekenen:
y 2 − y1 (1 + h) − 1
het differentiequotiënt = = = 1
x 2 − x1 (1 + h) − 1

We houden een formule over. De waarde van h kunnen we kiezen, maar omdat we zo nauwkeurig
mogelijk willen weten hoe steil de grafiek is in het punt (1,1) maken we h zo klein mogelijk. We
laten h naderen tot 0 en we gebruiken de limiet voor de berekening.

lim 1 =1
h →0

De waarde "1" die we vinden, is het afgeleid getal van het punt (1,1). De raaklijn in het punt (1,1)
heeft als richtingscoëfficiënt 1.

Voorbeeld 3: f: y = x²

We willen het afgeleid getal berekenen van het punt met coördinaat (1,1).

Om het differentiequotiënt te berekenen, hebben we een tweede punt nodig, dus een andere x-
coördinaat dan 1 die iets groter is dan 1. Om die x-coördinaat te vinden, laten we het argument van
het eerste punt eenvoudigweg wat toenemen. De toename duiden we aan met 'h'.

Het argument van het tweede punt (x2) kunnen we dus schrijven als 1 + h.

Nu zoeken we het beeld van dat punt door de functie


f(x2) = f(1+h) = (1+h)² = 1 + 2h + h² (→ merkwaardig product)

De coördinaat van het tweede punt is (1+h, 1+2h+h²)

We hebben nu twee punten met een coördinaat en we kunnen het differentiequotiënt dus
berekenen:
2
y 2 − y1 (1 + 2h + h ) − 1 2
2h + h
het differentiequotiënt = = = = 2+h
x 2 − x1 (h + 1) − 1 h

We houden een formule over. De waarde van h kunnen we kiezen, maar omdat we zo nauwkeurig
mogelijk willen weten hoe steil de grafiek is in het punt (1,1) maken we h zo klein mogelijk. We
laten h naderen tot 0 en we gebruiken de limiet voor de berekening.

lim (2+h)= 2
h →0

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.4 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


De waarde "2" die we vinden, is het afgeleid getal van het punt (1,1)

De raaklijn in het punt (1,1) heeft als richtingscoëfficiënt 2.

Voorbeeld 4: f: y = x3

We willen het afgeleid getal berekenen van het punt met coördinaat (1,1).

Om het differentiequotiënt te berekenen, hebben we een tweede punt nodig, dus een andere x-
coördinaat dan 1 die iets groter is dan 1. Om die x-coördinaat te vinden, laten we het argument van
het eerste punt eenvoudigweg wat toenemen. De toename duiden we aan met 'h'.

Het argument van het tweede punt (x2) kunnen we dus schrijven als 1 + h.

Nu zoeken we het beeld van dat punt door de functie


f(x2) = f(1+h) = (1+h)3 = 1 + 3h + 3h2 + h3

De coördinaat van het tweede punt is (1+h, 1 + 3h + 3h2 + h3)

We hebben nu twee punten met een coördinaat en we kunnen het differentiequotiënt dus
berekenen:
2 3
y 2 − y1 (1 +3h+ 3h +h ) − 1 2
3h+3h +h
3
het differentiequotiënt = = = = 3+ 3h+ h2
x 2 − x1 (h + 1) − 1 h

We houden een formule over. De waarde van h kunnen we kiezen, maar omdat we zo nauwkeurig
mogelijk willen weten hoe steil de grafiek is in het punt (1,1) maken we h zo klein mogelijk. We
laten h naderen tot 0 en we gebruiken de limiet voor de berekening.

lim (3 +3h+ h2 )= 3
h →0

De waarde "3" die we vinden, is het afgeleid getal van het punt (1,1)

De raaklijn in het punt (1,1) heeft als richtingscoëfficiënt 3.

2. DE AFGELEIDE FUNCTIE

Voor elk punt van een functie kan je het afgeleid getal berekenen. Met die verzameling 'afgeleide'
getallen, kan je dan een nieuwe functie tekenen. Die nieuwe functie is de afgeleide functie.

notatie: df(x)/dx OF f’ OF Df

Om de afgeleide functie te vinden, hoef je alleen maar rekenregels toe te passen.

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.5 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Als je de tweede afgeleide zou moeten berekenen, pas je de rekenregels toe op de eerste afge-
leide. Je neemt dus de afgeleide van de afgeleide (notatie: f'', dus twee streepjes om aan te geven
dat het om de tweede afgeleide gaat). Als je de derde afgeleide zou moeten bereken, pas je de
rekenregels toe op de tweede afgeleiden. Je neemt de afgeleide van de twee afgeleide, dus
eigenlijk de afgeleide van de afgeleide van de afgeleide, 3 keer, dus ook in de wiskundige notatie
3 streepjes. (notatie: f'''). …

3. REKENREGELS

a) de functie is een getal (= constante functie)

f: y = 4 Df = 0

b) de functie wordt afgebeeld op zichzelf

f: y = x Df = 1

c) de functie is x tot een macht

f: y = xn Df = n . xn-1

d) de functie wordt vermenigvuldigd met een zekere factor (= veelvoudregel)

Plaats de factor helemaal vooraan en pas dan op de rest regel b of c toe, en vermenigvuldig het
resultaat met de eerder afgezonderde factor

f: y = 4x Df = 4 (4 Df x = 4 . 1)
f: y = 4x² = 4. (x²) Df = 8x (4 (Df x²) = 4 . (2 . x) = 8x)
f :y = 1/3 . x³ Df = x² ( 1/3 (Df x³) = 1/3 . (3 . x²) = x²

e) de functie is een veelterm

Pas de regels a tot en met d toe op elke term afzonderlijk.

bijvoorbeeld:
f: y = 2 + x + 3 x² + 5 x³

dus: Df(x) = D(2) + D(x) + D(3 x²) + D(5 x³) = 0 + 1 + 6 . x + 15 . x²

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.6 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Oefening 1: bereken de afgeleide functie

1. f(x) = 12 10.f(x) = 10x 17.f(x) = 4x3 - 2x2 - 15x - 4


2. f(x) = -14 11.f(x) = 2x2 1 3 1 2
x − x x
18.f(x) =
3 2
3. f(x) = x8 12.f(x) = 7x4
19.f(x) = 1 - 2x2 - 3x3 - 4x4
4. f(x) = x 2 6
x
13.f(x) =
3 20.f(x) = x5 - 2x4 - 5x3 + 4x2 + 6x - 4
5. f(x) = x² + x + 4
x8 21.f(x) = 17x4 + 6x3 + 8x2 + 2x -22
6. f(x) = x³ - x² 14. f(x) =
4 22.f(x) = 8x6 - 7x5 - 5x3 + 45
7. f(x) = 1 - x - x5
15.f(x) = 5x2 - 11x - 15 2 9 1 5
12
8. f(x) = x + 12 23.f(x) = x  x − 15x 3
16.f(x) = x3 + 2x2 - 8 3 4
9. f(x) = -x3 - x7 - x - 5

f) Productregel

Wanneer je de afgeleide van het product van twee functies ( f(x) . g(x) ) moet zoeken, pas je de
volgende formule toe.

D[ f(x) . g(x) ] = Df(x) . g(x) + f(x) . Dg(x)

Afgeleide van een product van 2 functies f en g =


bereken de afgeleide van f en vermenigvuldig het resultaat met g (= tussenresultaat 1)
bereken de afgeleide van g en vermenigvuldig het resultaat met f (= tussenresultaat 2)
Tel de twee tussenresultaten op.

Voorbeeld:
f: y = x² + 3 g: y = x³

D [(x² + 3) . (x³)] = D(x² + 3) . x³ + (x² + 3) . D(x³)


= 2x . x³ + (x² + 3) . 3x²
= 2x4 + 3x4 + 9x²
= 5x4 + 9x2

Bij eenvoudige producten, is het ook mogelijk om gewoon het product uit te werken en dan de
afgeleide van die veelterm te berekenen.

(x² + 3) . x³ = x5 + 3x³ ==> D(x5 + 3x3) = 5x4 + 9x2

De twee manieren moeten natuurlijk hetzelfde resultaat geven.

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.7 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


g) Kettingregel
Deze regel pas je toe bij een macht van een functie.

D(functie)n = n . (functie)n-1 . afgeleide van de functie

Voorbeeld:
D(2x + 1)³ = 3 . (2x + 1)² . D(2x + 1)
= 3 . (4x² + 4x + 1) . 2
= 24x² + 24x + 6

Oefening 2: bereken de afgeleide met product- of kettingregel

1. f(x) = x² (3x + 7) 8. f(x) = (4x - 11)7


2. f(x) = x5 (x² + 4) 9. f(x) = (x2 + 1)3
3. f(x) = (2x - 4) (5x - 7) 10. f(x) = (5x2 - 2x - 4)5
4. f(x) = x³ (3x² - 7x + 4) 11. f(x) = x3 (3x - 5)4
5. f(x) = (5x² - 4x - 11) (3x - 5) 12. f(x) = (2x - 1)2 (3x - 1)3
6. f(x) = (x³ - x) (4x² - 7x - 8) 13. f(x) = (x2 - 4)3 (4x2 - x)2
7. f(x) = (2x - 3)3 14. f(x) = (x2 - x - 4)4 (4x3 - 1)5

4. AAN DE HAND VAN DE AFGELEIDE …

4.1. STIJGEN EN DALEN BESPREKEN

De afgeleide functie maakt het mogelijk om stijgen en dalen van functies te bespreken.
• In alle intervallen waar het teken van de afgeleide positief is, is de (oorspronkelijke) functie
stijgend.
• In alle intervallen waar het teken van de afgeleide negatief is, is de (oorspronkelijke) functie
dalend.

Voorbeeld:
f: y = x² + 2x + 5
f’: y = 2x + 2

f’ is negatief in ]−∞,-1[
=> in het interval ]−∞,-1[ is f dalend.

f’ geldt is positief in ]-1,∞[


=> in het interval ]-1, ∞[ is f stijgend.

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.8 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


4.2. MINIMUM OF MAXIMUM VINDEN

Voorbeeld:
Geef het tekenverloop van f: y = x³ - 3x + 3

Om dit te doen moet je de functie ontbinden. Met de afgeleide, kan het sneller en eenvoudiger.

Bereken de afgeleide en zoek de nulpunten van de afgeleide


f': y = 3x² - 3

De nulpunten zijn 1 en -1.

Maak de tabel met het tekenverloop:

x -1 1
f’(x) + 0 - 0 +
↗ ↘ ↗

Nu volstaat het het beeld van -1 en 1 door de gegeven functie (niet de afgeleide functie) te
bepalen.

x -1 1
f’(x) + 0 - 0 +
f(x) ↗ 5 ↘ 1 ↗

De functie y = x³ - 3x + 3 bereikt een maximum in 5 en een minimum in 1.

Als de nulpunten van de afgeleide geen beeld hebben door de (oorspronkelijke) functie, dan heeft
de functie geen extrema.

Oefening 3: bereken aan de hand van de afgeleide functie


a) de intervallen waarin de functie stijgt
b) de intervallen waarin de functie daalt
c) de extreme waarden

1 3 8. f(x) = 4x2 - x3 16. f(x) = (x - 2)² (x + 1)


1. f(x) = ( x − 12x )
8
9. f(x) = x3 - x2 - 6x 17. f(x) = x4 - 8x2 + 7
2
2. f(x) = x³ - 6x + 12x
10. f(x) = (x - 1)² (x-3) 18. f(x) = -x4 + 4x3 + 5
3
3. f(x) = -x + 3x
11. f(x) = 1 - x4 19. f(x) = -x4 + 2x2 - 1
1  3
4. f(x) = x  3x 2 − 24x  20  12. f(x) = -x3 - x2 20. f(x) = x4 + x2 - 2
36
x
3 13. f(x) = x3 - 3x2 + 2 21. f(x) = x2 (x - 1) (x - 2)
5. f(x) = x
3 14. f(x) = x3 - 3x + 2 22. f(x) = 2x3 - x4
6. f(x) = x3 - 3x + 4 1 3 23. f(x) = 5x3 - x5
15. f(x) = −  x − 3x  3x − 1 
2
9
7. f(x) = x3 - 1,5x2 - 5,5x + 3

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.9 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


4.3. DE RAAKLIJN VINDEN

Een van de toepassingen van de afgeleide, is het vinden van de raaklijn aan een punt op een
functie. Dit komt neer op het bepalen van het voorschrift van een eerstegraadsfunctie (y = ax + b)

We leggen de werkwijze uit aan de hand van een uitgewerkt voorbeeld.


Zoek voor f: y = x3 de raaklijn aan het punt (1,1). We noemen dit punt A.

2
stap 1: bereken de afgeleide van de gegeven f' = 3x
functie
stap 2: neem het eerste getal van de gegeven 1
coördinaat
2
stap 3: zoek het beeld van dat getal door de f'(1) = 3 . 1 = 3
afgeleide functie. De waarde die je vindt is de
richtingscoëfficiënt (a) van de raaklijn.
stap 4: je kent nu
• de richtingscoëfficiënt van de raaklijn
3 → berekend in stap 3
• Ax = het eerste coördinaatgetal van het
gegeven punt
• Ay = het tweede coördinaatgetal van het
gegeven punt

Met deze gegevens kan je het voorschrift


berekenen.
• Noteer de volgende formule (y – Ay) = a (x – Ax)
• Vul de waarden in (y – 1) = 3 (x – 1)
• Reken uit y – 1 = 3x – 3
y = 3x - 2
oplossing r: y = 3x - 2

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.10 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


De groene rechte is de raaklijn aan het punt (1,1).

Met TI (om je antwoord te controleren)

Duw op Y= en geef het voorschrift in.


Duw op 2ND en dan op DRAW (PRGM).
Kies Tangent (optie 5)
Duw op 2ND
Tik het argument in van de gegeven coördinaat (eerste getal)
Duw op enter.
Rond zo nodig af.

Oefening 4: zoek het voorschrift van de raaklijn

1. Op de functie met voorschrift y = x4 ligt een punt met coördinaat (-1,1). Wat is de raaklijn aan de
functie in dat punt?
2. Op de functie met voorschrift y = x4 ligt een punt met coördinaat (2,16). Wat is de raaklijn aan de
functie in dat punt?
3. Op de functie met voorschrift y = 7x² + 3x - 10 ligt een punt met coördinaat (1,0). Wat is de
raaklijn aan de functie in dat punt?
4. Op de functie met voorschrift y = 7x² + 3x - 10 ligt een punt met coördinaat (-1,-6). Wat is de
raaklijn aan de functie in dat punt?
5. Op de functie met voorschrift y = 5x3 - x5 ligt een punt met coördinaat (-1,-4). Wat is de raaklijn
aan de functie in dat punt?
6. Op de functie met voorschrift y = 5x3 - x5 ligt een punt met coördinaat (2,8). Wat is de raaklijn
aan de functie in dat punt?
7. Op de functie met voorschrift y = 4x² - x³ ligt een punt met coördinaat (1,3). Wat is de raaklijn
aan de functie in dat punt?

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.11 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Oefening 5: vervolledig het voorschrift

Werkwijze:
1. zoek de afgeleide van de opgegeven functie
2. stel die afgeleide gelijk aan de gegeven richtingscoëfficiënt en vervang de x-en door het
gegeven argument
3. zonder a af en reken uit

1. Gegeven:
1. de functie 2x4 - ax2 + 2
2. het punt met argument 2 heeft een beeld door de functie
3. de richtingscoëfficiënt van de raaklijn aan dat punt = 32

Bepaal a.

2. Gegeven
1. de functie -x4 + ax3 + 5
2. het punt met argument 1 heeft een beeld door de functie
3. de richtingscoëfficiënt van de raaklijn aan dat punt = 8

Bepaal a

4.4. HET BUIGPUNT VINDEN

Het buigpunt van een functie is een punt op de functie waar de kromming verandert van bol naar
hol (of omgekeerd). Soms is een buigpunt goed te zien, andere keren helemaal niet.

Hier zie je redelijk goed dat de kromming in Hier heb je een buigpunt in (0,-5). Dat is zo op
(0,2) van bol naar hol gaat. het oog helemaal niet te zien.

In de extrema verandert de kromming ook, maar extrema worden nooit tot de buigpunten
gerekend.

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.12 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Hoe vind je het buigpunt?
1. bereken de tweede afgeleide
2. zoek het nulpunt van de afgeleide
3. zoek het beeld van dat nulpunt door de oorspronkelijke functie
4. het punt met als coördinaat (nulpunt f'', f(nulpunt f'')) = het buigpunt van de functie

Opmerkingen:
• Als de functie geen tweede afgeleide heeft of die tweede afgeleide heeft geen nulpunt(en),
probeer dan met de eerste afgeleide. Als dat ook niets oplevert, dan heeft de functie geen
buigpunt.
• Als de tweede afgeleide twee of meer nulpunten heeft, heeft de functie twee of meer
buigpunten.
• Een oplossing die overeenkomt met een extremum, wordt niet als een buigpunt beschouwd.

Oefening 6: zoek het buigpunt

1. f: y = 2x3 + 4x
2. f: y = x⁴ - 6 x² + 5
3. f: y = 2 x³ – x⁴
4. f: y = 6x2 + 4x - 8

De raaklijn in het buigpunt, noemen we de buigraaklijn. Het voorschrift vind je zoals bij een gewone
raaklijn.

4.5. BEPALEN IN WELK INTERVAL EEN FUNCTIE HOL OF BOL IS

Werkwijze met rekenmachine


Teken de grafiek en de raaklijn in het buigpunt

=> bepaal in welk interval de grafiek boven de raaklijn ligt = de functie is hol in dit interval
=> bepaal in welk interval de grafiek onder de raaklijn ligt = de functie is bol in dit interval

Voorbeeld: f: y = 0,5 x 3 + 3x 2 + 3x – 2

De functie is bol in het interval ]−∞ ,− 2 ]


De functie is hol in het interval [ − 2,+ ∞ [

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.13 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Werkwijze zonder rekenmachine

voorbeeld: f: y = x3 − 3x 2 + 2
- bereken het buigpunt (1,0)
- bereken de raaklijn aan het buigpunt r: y = −3x + 3

Kies een getal kleiner dan het argument van het buigpunt (bv. 0) en bereken het beeld van dit
getal door de functie en door de raaklijn.

f(0) = 2 r(0) = 3

Het beeld door de raaklijn ligt hoger dan het beeld door de functie
=> links van het buigpunt ligt de functie onder de raaklijn
=> de functie is bol in het interval ]−∞ ,1 ]

Kies een getal groter dan het argument van het buigpunt. (bv. 2) en bereken het beeld van dit getal
door de functie en door de raaklijn.

f(2) = -2 r(2) = -3

Het beeld door de raaklijn ligt lager dan het beeld door de functie
=> rechts van het buigpunt ligt de functie boven de raaklijn
=> de functie is hol in het interval [ 1,∞ [

5. EXTREMUMVRAAGSTUKKEN

Een extremumvraagstuk is een vraagstuk dat je moet oplossen door de extrema van een functie te
vinden.

Uitgewerkt voorbeeld :
Een reisbureau organiseert een groepsreis. De reis kan alleen plaatsvinden als er minimaal 30
deelnemers zijn. Elke deelnemer betaalt 800 euro. Als er meer dan 30 personen deelnemen, krijgt
elke deelnemer een korting van 4 euro per extra deelnemer. Bij welk aantal deelnemers zijn de
inkomsten voor het reisbureau maximaal?

Begin met het opstellen van de basisberekening (= de inkomsten bij 30 deelnemers)

30 x 800 euro = 24 000 euro

Hoe bereken je de prijs voor 31 deelnemers? 31 x 796 = 24 676 euro

Voor 32 deelnemers wordt dat 32 x 792 = 25 344 euro

Hoe zet je dit nu om in een formule?


Je zoekt het aantal deelnemers, dus dat wordt x.

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.14 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Stel dat er 42 deelnemers zijn. Om te weten hoeveel extra deelnemers er zijn, zou je 42 - 30 doen.
Aangezien je het aantal deelnemers zoekt, schrijf je ook dit in formulevorm: (x - 30)
Voor elke extra deelnemer is er een korting van 4 euro dus: 800 - [(x - 30) . 4]

De volledige formule wordt: x . (800 - [(x - 30) . 4])

De formule kan je uitwerken:


x . (800 - (4x - 120)) = x . (800 - 4x + 120) = 800x - 4x² + 120x = -4x² + 920x

Nu berekenen we de afgeleide en daar stellen we een tekenschema voor op.


Daarna zoeken we het beeld van het nulpunt van de afgeleide door de basisfunctie.

x 115
f'(x) = -8x + 920 + 0 -
f(x) = -4x² + 920x + 52900 -

De groepsreis kan maximaal 52 900 euro aan inkomsten opleveren. Dat komt overeen met 115
deelnemers.

Oefening 7: extremumvraagstukken
1) In je tuin heb je aan een kant een muur. Je wil voor je dwergkonijn tegen die muur een
rechthoekig buitenverblijf bouwen dat een zo groot mogelijke oppervlakte heeft. Wat worden de
afmetingen als je 10 meter gaas hebt?

2) Op een stuk grond van 1 hectare staan 60 appelbomen. Aan elke appelboom groeien
gemiddeld 500 appels. Men denkt erover om bomen bij te planten. Voor elke boom die men extra
plant daalt de gemiddelde opbrengst per boom met 5 appels. Hoeveel bomen moet men extra
planten om een maximale opbrengst te krijgen?

3) Wat zijn de kleinst mogelijke waarden van a en b in a³ + b³ als je weet dat a + b = 10.

4) We hebben een rechthoekig stuk karton met een lengte van 60 cm en een breedte van 40 cm.
Door in elke hoek een vierkant weg te knippen en de randen om te plooien kunnen we van het stuk
karton een doos ma-ken. Hoe lang moet de zijde van het weg te knippen vierkant zijn om de doos
een maximaal volume te geven?

5)

Rond een balkvormige doos zit een lint. Het lint (75 cm) gaat rond de vier
kanten van de doos en met het overblijvende stuk (15 cm) wordt
bovenaan een strik gemaakt. Het grondvlak van de doos heeft als lengte
x en als breedte x + 4. Bij welke waarde van x is het volume van de doos
het grootst?

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.15 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


6) Een ambachtelijk bedrijfje verkoopt elke week x stoelen tegen (106 – 0,25x2) euro. x stoelen
maken, kost echter (500 + 10x) euro. Met het huidige aantal werknemers kan het bedrijfje
maximaal 15 stoelen per week maken. Bij welk aantal stoelen is de winst het grootst?

7) Een bedrijf produceert elektrische treintjes. Het aantal stuks dat kan worden verkocht, wordt als
volgt berekend: n = 8100 - 180p (p = prijs). Het maken van de treintjes kost natuurlijk ook iets, nl.
40000 + 5n euro. Bij welke prijs is de winst maximaal.

8) Als je twee getallen optelt, is de uitkomst 10. Welke waarde moeten die twee getallen hebben
om de uitkomst van het product ervan zo groot mogelijk te maken.

9) x aantal scheerapparaten maken kost 10000 – 100x + x2 euro. Om de winst zo hoog mogelijk te
maken, moet de kostprijs per stuk zo klein mogelijk zijn. Hoeveel scheerapparaten moet men
maken om die minimale kostprijs per stuk te verkrijgen?

10) Voor a en b geldt: 2a + b = 21


Bepaal de waarde van a en b zodat het product van a² . b zo groot mogelijk is.

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.16 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


6. OPLOSSINGEN

Oefening 1
Maak gebruik van de rekenregels die boven oefening 1 staan.
1) 0 8) 12x11 16) 3x² +4x
6
2) 0 9) -3x² - 7x - 1 17)12x² - 4x - 15
7
3) 8x 10)10 18) x² - x + 1
4) 1 11) 4x 19) -4x - 9x² - 16x³
5) 2x + 1 12) 28x³ 20) 5x4 -8x³ - 15x² + 8x + 6
6) 3x² - 2x 13) 4x5 21) 68x³ + 18x² + 16x + 2
7
7) -1 - 5x 4
14) 2x 22) 48x5 - 35x4 - 15x²
15) 10x - 11 23) 6x8 + 5/4x4 - 45x2

Oefening 2
1. 9x² + 14x 8. 28 (4x - 11)6
2. 7x6 + 20x4 9. 6x (x² + 1)²
3. 20x-34 10.10 (5x² - 2x - 4)4 (5x - 1)
4. 15x4 - 28x3 + 12x2 11. 3x² (3x - 5)³ (7x - 5)
5. 45x2 -74x - 13 12. (2x -1) (3x - 1)² (30x -13)
6. 20x4 - 28x3 - 36x2 + 14x + 8 13. 8x (x² - 4)² (4x - 1) (5x³ - x² - 8x + 1)
7. 6 (2x - 3)² 14. 4 (x² - x - 4)³ (4x³ - 1)4 (23x4 - 19x³ - 60x2 - 2x + 1)

Oefening 3
Een buigpunt van een kromme is een punt op de kromme waar de kromming verandert van hol
(concaaf) naar bol (convex) of omgekeerd. Het teken verandert niet altijd, maar het is een belang-
rijke verandering in het verloop van de functie.

Om deze oefening op te lossen volg je een vast stramien:


1. Je berekent de afgeleide functie.
2. Je berekent de nulpunten van de afgeleide functie.Je maakt het tekenschema.
3. Je bepaalt waar minima en maxima liggen.

Er zijn 2 soorten. Een absoluut en relatief extremum. Een absoluut extremum is een punt waar de
functie over het hele domein een maximum of minimum bereikt (dus hét hoogste punt). Een relatief
extremum is een extremum in een bepaald interval. We noemen dit ook wel eens een plaatselijk
extremum.

Functie 1
3 2 12
1. De afgeleide functie is f'(x) = x − .
8 8
2. De nulpunten van de afgeleide functie zijn -2 en +2.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -2 2 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 2 ⬂ -2 ⬀ +∞
rel. max rel. min

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.17 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Functie 2
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2 −12x +12 .
2. De afgeleide functie heeft een nulpunt voor x = 2.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 2 +∞
f'(x) + 0 +
f(x) -∞ ⬀ 8 ⬀ +∞
buigpunt
De afgeleide functie heeft een nulpunt, maar er is geen tekenverandering. We hebben hier een
buigpunt.

Functie 3
1. De afgeleide functie is f'(x) = −3x 2 +3
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = -1 en x = 1.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -1 1 +∞
f'(x) - 0 + 0 -
f(x) +∞ ⬂ -2 ⬀ 2 ⬂ -∞
rel. min rel. max

Functie 4
1 2 1 8
1. De afgeleide functie is f'(x) = x + x−
12 6 12
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = -4 en x = 2
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -4 2 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 25/9 ⬂ -2/9 ⬀ +∞
rel. max rel. min

Functie 5
1. De afgeleide functie is f'(x) = x 2+1
2. De afgeleide functie heeft geen nulpunten.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:

x -∞ +∞
f'(x) +
f(x) -∞ ⬀ +∞

Functie 6
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2 −3
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = -1 en x = 1.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -1 1 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 6 ⬂ 2 ⬀ +∞
rel. max rel. min

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.18 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Functie 7
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2 −3x−5,5
2. De afgeleide functie heeft volgende nulpunten:
De discriminant is 75. De nulpunten zijn dus: x = 
3 ± 75
en x =
3±5 3
6 6
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 3− 5  3 35 3 +∞
6 6

f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 125  3 ⬂ 125  3 ⬀ +∞

36 36
rel. max rel. min

Functie 8
1. De afgeleide functie is f'(x) = −3x 2 +8x
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = 0 en x = 8/3.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 8/3 +∞
f'(x) - 0 + 0 -
f(x) +∞ ⬂ 0 ⬀ 256/27 ⬂ -∞
rel. min rel. max

Functie 9
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2 −2x −6
2. De afgeleide functie heeft volgende nulpunten:
2± √ 76 1± √ 19
De discriminant is 76. De nulpunten zijn dus: x= =
6 3
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 1 −  19 1   19 +∞
3 3
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ −56 38  19 ⬂ −56− 38  19 ⬀ +∞
27 27
rel. max rel. min

Functie 10
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2−10x7
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = 1 en x = 7/3.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 1 7/3 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 0 ⬂ -32/27 ⬀ +∞
rel. max rel. min

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.19 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Functie 11
1. De afgeleide functie is f'(x) = −4x 3
2. De afgeleide functie heeft een nulpunt voor x = 0.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 +∞
f'(x) + 0 -
f(x) -∞ ⬀ 1 ⬂ -∞
abs. max

Functie 12
1. De afgeleide functie is f'(x) = −3x2 −2x
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = -2/3 en x = 0.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -2/3 0 +∞
f'(x) - 0 + 0 -
f(x) +∞ ⬂ -4/27 ⬀ 0 ⬂ -∞
rel. min rel. max

Functie 13
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2−6x
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = 0 en x = 12.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 2 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 2 ⬂ -2 ⬀ +∞
rel. max rel. min

Functie 14
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2−3
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = -1 en x = 1.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -1 1 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 4 ⬂ 0 ⬀ +∞
rel. max rel. min

Functie 15
1 2 2 1
1. De afgeleide functie is f'(x) = x − x
3 3 3
2. De afgeleide functie heeft een nulpunt voor x = 1.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 1 +∞
f'(x) - 0 -
f(x) +∞ ⬂ 0 ⬂ -∞
buigpunt

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.20 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Functie 16
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2−6x
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = 0 en x = 2.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 2 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 4 ⬂ 0 ⬀ +∞
rel. max rel. min

Functie 17
1. De afgeleide functie is f'(x) = 4x 3−16x
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = -2, x = 0 en x = 2.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -2 0 2 +∞
f'(x) - 0 + 0 - 0 +
f(x) +∞ ⬂ -9 ⬀ 7 ⬂ -9 ⬀ +∞
abs. min rel. max abs. min

Functie 18
1. De afgeleide functie is f'(x) = −4x 312x 2
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = 0 en x = 3
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 3 +∞
f'(x) + 0 + 0 -
f(x) -∞ ⬀ 5 ⬀ 32 ⬂ -∞
buigpunt abs. max

Functie 19
1. De afgeleide functie is f'(x) = −4x 34x
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = 0 en x = 1
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -1 0 1 +∞
f'(x) + 0 - 0 + 0 -
f(x) -∞ ⬀ 0 ⬂ -1 ⬀ 0 ⬂ -∞
abs. max rel. min abs. max

Functie 20
1. De afgeleide functie is f'(x) = 4x 32x
2. De afgeleide functie heeft een nulpunten voor x = 0.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 +∞
f'(x) - 0 +
f(x) +∞ ⬂ -2 ⬀ +∞
abs. min

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.21 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Functie 21
1. De afgeleide functie is f'(x) = 4x 3−9x 24x

2. De afgeleide functie heeft volgende nulpunten: x = 0, x =


9 − 17 √ en x = 9   17
8 8
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 9 − √ 17 9  17  +∞
8 8

f'(x) - 0 + 0 - 0 +
f(x) +∞ ⬂ 0 ⬀ −107  51  17 ⬂ −107 − 51  17 ⬀ +∞
512 512
rel. min rel. max abs. min

Functie 22
1. De afgeleide functie is f'(x) = 6x 2−4x3
2. De afgeleide functie heeft volgende nulpunten: x = 0, x = 1,5.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 1,5 +∞
f'(x) + 0 + 0 -
f(x) -∞ ⬀ 0 ⬀ 27/16 ⬂ -∞
buigpunt abs. max

Functie 23
1. De afgeleide functie is f'(x) = 15x 2−5x 4
2. De afgeleide functie heeft volgende nulpunten: x = 0, x = − 3 en x =  3
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ − 3 0 3 +∞
f'(x) - 0 + 0 + 0 -
f(x) +∞ ⬂ −6  3 ⬀ 0 ⬀ 6 3 ⬂ -∞
rel. min buigpunt rel. max

Oefening 4: zoek het voorschrift van de raaklijn

1. y = -4x – 3 f'(x) = 4x 3
2. y = 32x – 48 f'(x) = 4x 3
3. y = 17x – 17 f'(x) = 14x3
4. y = -11x – 17 f'(x) = 14x3
5. y = 10x + 6 f'(x) = 15x 2−5x 4
6. y = -20 x + 48 f'(x) = 15x 2−5x 4
7. y = 5x – 2 f'(x) = 8x −3x 2

Oefening 5: vervolledig het voorschrift

1. a = 8
2. a = 4

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.22 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Uitwerking:
1) De afgeleide functie is 8x3 – 2ax. We weten dat in 2 de afgeleide gelijk is aan 32. Dan
bekomen we dat 64 – 4a = 32, of dus a=8.
2) De afgeleide functie is -4x3 + 3ax2. We weten dat in 1 de afgeleide gelijk is aan 8. Dan
bekomen we dat -4 + 3a = 8, of dus a = 12/3 = 4.

Oefening 6: zoek het buigpunt

1. (0,0) f'(x) = 6x2+4 en f''(x) = 12x


2. (-1,0) en (1,0) f'(x) = 4x3-12x en f''(x) = 12x2-12
3. (0,0) en (1,1) f'(x) = 6x2-4x3 en f''(x) = 12x-12x2
4. geen f'(x) = 12x+4 en f''(x) = 12
De tweede afgeleide heeft geen nulpunten.
Er zijn dus ook geen buigpunten

Oefening 7

Vraagstuk 1
lengte (l) = x

2 . lengte + breedte = 10
breedte = 10 - 2 . lengte
breedte = 10 - 2x

oppervlakte (A) = lengte . breedte = x . (10 - 2x) = 10x - 2x2


f' (A) = 10 - 4x
nulpunt f'(A) = 2,5
f(2,5) = 12,5

A = 12,5
12,5 = 10 - 2x2 → deze vergelijking oplossen geeft x = 2,5

Dus: lengte = 2,5 en breedte = 5 (je hebt maar voor drie zijden draad nodig)

Vraagstuk 2
We weten dat de gemiddelde opbrengst per boom met vijf appelen afneemt voor elke extra boom.
Dan is de opbrengst van de plantage in formulevorm: (60+x)(500-5x) = 30000+200x- 5x 2. We
zoeken de afgeleide om het extremum te vinden. De afgeleide is: 200-10x. De afgeleide functie
heeft een nulpunt voor x=20. Via een tekenonderzoek zien we dat dit een maximum is. Bij 20
bomen extra is de opbrengst dus maximaal.

Vraagstuk 3
We hebben een uitdrukking a3 b3 en we zoeken de kleinst mogelijke a en b met a+b=10. Met
deze gegevens moeten we een formule opstellen waarvan we de extrema kunnen zoeken.
We weten dat a + b = 10. Hieruit kunnen we de waarde van b bepalen, nl. b = 10 - a.
In plaats van twee onbekenden (a en b), hebben we er nu maar 1 (a).

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.23 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


De functie wordt: y=a 3+(10−a)3

Als we dit afleiden bekomen we 3a 2−3 10−a 2


Het nulpunten van deze afgeleide is 5. Als a = 5, dan is b natuurlijk ook gelijk aan 5.
Met a = 5 en b = 5 verkrijgen we a + b = 10 én de kleinst mogelijke uitkomst voor a3 +b 3

Vraagstuk 4
(tip: als de vraag zich daartoe leent, maak dan een tekening. Vaak helpt dat om meer inzicht te
krijgen in wat je moet zoeken.)

Als je de vierkantje met zijde x wegknipt en het karton tot een doos vouwt, dan heeft de doos een
lengte van 60 - 2x, een breedte van 40-2x en een hoogte van x. De inhoud van het doosje is dan
gegeven door de formule (60−2x ). (40−2x). x . We willen deze inhoud maximaliseren. We zoeken
dus de extrema. De afgeleide functie is 2400 - 400x + 12x 2. Die heeft als nulpunten (bij benade-
ring) x = 25,4858 en x=7,8474.

x = 25,4858 kunnen we echter niet gebruiken, want dan snijden we meer karton weg, dan we
hebben. Daarom kiezen we 7,85 cm als waarde voor x om een maximale inhoud te verkrijgen.

Vraagstuk 5
We zoeken eerst een uitdrukking voor de hoogte. We stellen de hoogte gelijk aan h.
Door de gegevens over de strik weten we dat 4h + 2x + 2 (x + 4) + 15 = 75. Dit zegt dat het lint
zowel horizontaal als verticaal een keer rond de doos zit en de strik 15 cm lint in neemt. We vinden
dat h = 13 - x.

We stellen nu een formule voor het volume op: lengte . breedte . hoogte = x . (x + 4) . (13 - x).

De afgeleide van die formule is: x4.13−xx.13− x−x.x4

Deze afgeleide heeft twee nulpunten: -2,1316 en 8,13160.


Aangezien x niet negatief kan zijn is x ongeveer 8,13.
Het grootste volume wordt bereikt bij x = 8,13 cm

Vraagstuk 6
Om de nettowinst te bereken, moeten we de totale opbrengst van de verkoop verminderen met de
totale kost van het maken van de stoelen. Een stoel maken kost (106-0,25x 2). x stoelen maken
kost dan: (106 - 0,25x2) . x.

De nettowinst bij x stoelen is dus (106 - 0,25x2) . x – (500 + 10x).


Om het extremum te zoeken leiden we deze uitdrukking af en zoeken we de nulpunten.

De afgeleide is: 96−3/ 4 x2 . Deze heeft nulpunten voor -11,31 en 11,31. Aangezien natuurlijk
alleen een positief geheel getal een oplossing kan zijn, berekenen we wat de opbrengst is bij elf en
twaalf stoelen. Deze is respectievelijk 223,25 en 220 euro. Als het bedrijfje 11 stoelen maakt zal de
winst maximaal zijn.

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.24 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso


Vraagstuk 7
Aantal treintjes dat wordt verkocht = n = 8100-180p (met p = prijs in euro)
Maken van de treintjes kost: 40000 + 5n.

Winstfunctie (W):
W =(8100−180p )p−[40000+5 (8100−180p)]=8100p−180p2 −40000−40500+900p =
2
−180 p  9000 p − 80500

W '=−360p9000

Nulpunt = 25
De winst is maximaal wanneer de prijs 25 euro is.

Vraagstuk 8
x + y = 10
Daaruit kunnen we afleiden: y = 10 - x
x + (10 -x) = 10

f: = x . (10 - x) = 10x - x2
f' = 10 - 2x

Nulpunt f' = 5
x=5
y=5

Vraagstuk 9
We leiden de kostenfunctie 10000−100x+x 2 af om het extremum te vinden. De afgeleide is -100 +
2x. Deze heeft een nulpunt voor x = 50. Als men 50 scheerapparaten maakt is de kostprijs per
stuk dus het kleinst.

Vraagstuk 10
We zoeken het extremum voor a² . b. Als we weten dat 2a+b=21 dan kunnen we dit schrijven als
a² . (21 – 2a) = 21a² – 2a³ . Als we dit afleiden vinden we (42a – 6a 2). Deze heeft nulpunten voor
a = 0 en a = 7. Dan is ook b = 7.

Afgeleiden van veeltermfuncties / p.25 van 25 / versie 6 © Edulogos cvba-vso

You might also like