Professional Documents
Culture Documents
Afgeleiden
Afgeleiden
1. THEORETISCHE ACHTERGROND............................................................................................1
2. DE AFGELEIDE FUNCTIE...........................................................................................................5
3. REKENREGELS..........................................................................................................................6
4. AAN DE HAND VAN DE AFGELEIDE ….....................................................................................8
4.1. STIJGEN EN DALEN BESPREKEN.....................................................................................8
4.2. MINIMUM OF MAXIMUM VINDEN ......................................................................................9
4.3. DE RAAKLIJN VINDEN......................................................................................................10
4.4. HET BUIGPUNT VINDEN...................................................................................................12
4.5. BEPALEN IN WELK INTERVAL EEN FUNCTIE HOL OF BOL IS......................................13
5. EXTREMUMVRAAGSTUKKEN..................................................................................................14
6. OPLOSSINGEN ........................................................................................................................17
1. THEORETISCHE ACHTERGROND
1
Stel dat je de volgende functie krijgt: f: y =
x – 2
We hebben echter met reële functies te maken. Als we het beeld van 2 niet kunnen bepalen,
kunnen we wel het beeld zoeken van een getal dat heel dicht bij 2 ligt, bv. 1,9 of 1,99 of 1,999 of
1,999999999999999999999999. We kunnen altijd een getal vinden dat extreem dicht bij 2 ligt,
maar er niet mee samenvalt. Het beeld van dat getal is de limiet. De limiet vertelt ons wat er
gebeurt in de omgeving van 2.
Je spreekt het uit als: ‘limiet voor x naderend tot a’ of kortweg ‘limiet in a’.
DIFFERENTIEQUOTIËNT
Het begrip differentiequotiënt kwam al aan bod bij eerstegraadsfuncties.
Daar stelden we vast dat het differentiequotiënt gelijk was aan de richtingscoëfficiënt van de
eerstegraadsfunctie (de waarde ‘a’ van de functie y = ax + b).
Bij een eerstegraadsfunctie zegt het differentiequotiënt iets over de helling van de hele functie,
omdat het om een rechte gaat. Omdat een rechte een lijn is die nergens buigt, heeft een rechte
overal dezelfde helling. Bij functies die geen rechte zijn, kunnen we niets zeggen over de helling
van de hele functie, omdat die niet overal dezelfde is: soms zal de functie wat dalen en daarna
bijvoorbeeld terug stijgen. We kunnen dan wel iets zeggen over de helling van een functie in een
bepaald interval. We bekomen dan de gemiddelde stijging of daling in dat interval.
Omdat we beperkt zijn tot een interval (behalve bij een eerstegraadsfunctie), is het differentie-
quotiënt een onnauwkeurige maat. Naarmate we het interval kleiner nemen, wordt het resultaat
nauwkeuriger.
Stel nu dat we x2 zo dicht bij x1 brengen dat het verschil tussen de twee eigenlijk niet meer te zien
is. De helling van de rode lijn zou dan zo goed als gelijk zijn aan de echte helling in het punt x 1.
Door die helling te berekenen, vinden we het voorschrift van de raaklijn in het punt x1. De raaklijn
is een schuine rechte die de kromme in exact één punt raakt. De richtingscoëfficiënt van de raaklijn
is gelijk aan het differentiequotiënt berekend voor een extreem klein interval.
De schuine rechte (rood) op deze figuur is de raaklijn aan het blauwe punt dat deel uitmaakt van
de parabool.
De richtingscoëfficiënt van de raaklijn in een punt = het afgeleid getal van het beeld van dat punt.
Voorbeeld 1: f: y = 3
We willen het afgeleid getal berekenen van het punt met coördinaat (1,3).
Om het differentiequotiënt te berekenen, hebben we een tweede punt nodig, dus een andere x-
coördinaat dan 1 die iets groter is dan 1. Om die x-coördinaat te vinden, laten we het argument van
het eerste punt eenvoudigweg wat toenemen. De toename duiden we aan met 'h'.
Het argument van het tweede punt (x2) kunnen we dus schrijven als 1 + h.
We hebben nu twee punten met een coördinaat en we kunnen het differentiequotiënt dus
berekenen:
y 2 − y1 (3 − 3) 0 =0
het differentiequotiënt = = =
x 2 − x1 (1 + h) − 1 h
We houden een formule over. De waarde van h kunnen we kiezen, maar omdat we zo nauwkeurig
mogelijk willen weten hoe steil de grafiek is in het punt (1,1) maken we h zo klein mogelijk. We
laten h naderen tot 0 en we gebruiken de limiet voor de berekening.
lim 0 =0
h →0
De waarde "0" die we vinden, is het afgeleid getal van het punt (1,3)
De raaklijn in het punt (1,3) heeft als richtingscoëfficiënt 0. → een constante functie heeft geen
raaklijn.
Voorbeeld 2: f: y = x
We willen het afgeleid getal berekenen van het punt met coördinaat (1,1).
Om het differentiequotiënt te berekenen, hebben we een tweede punt nodig, dus een andere x-
coördinaat dan 1 die iets groter is dan 1. Om die x-coördinaat te vinden, laten we het argument van
het eerste punt eenvoudigweg wat toenemen. De toename duiden we aan met 'h'.
We hebben nu twee punten met een coördinaat en we kunnen het differentiequotiënt dus
berekenen:
y 2 − y1 (1 + h) − 1
het differentiequotiënt = = = 1
x 2 − x1 (1 + h) − 1
We houden een formule over. De waarde van h kunnen we kiezen, maar omdat we zo nauwkeurig
mogelijk willen weten hoe steil de grafiek is in het punt (1,1) maken we h zo klein mogelijk. We
laten h naderen tot 0 en we gebruiken de limiet voor de berekening.
lim 1 =1
h →0
De waarde "1" die we vinden, is het afgeleid getal van het punt (1,1). De raaklijn in het punt (1,1)
heeft als richtingscoëfficiënt 1.
Voorbeeld 3: f: y = x²
We willen het afgeleid getal berekenen van het punt met coördinaat (1,1).
Om het differentiequotiënt te berekenen, hebben we een tweede punt nodig, dus een andere x-
coördinaat dan 1 die iets groter is dan 1. Om die x-coördinaat te vinden, laten we het argument van
het eerste punt eenvoudigweg wat toenemen. De toename duiden we aan met 'h'.
Het argument van het tweede punt (x2) kunnen we dus schrijven als 1 + h.
We hebben nu twee punten met een coördinaat en we kunnen het differentiequotiënt dus
berekenen:
2
y 2 − y1 (1 + 2h + h ) − 1 2
2h + h
het differentiequotiënt = = = = 2+h
x 2 − x1 (h + 1) − 1 h
We houden een formule over. De waarde van h kunnen we kiezen, maar omdat we zo nauwkeurig
mogelijk willen weten hoe steil de grafiek is in het punt (1,1) maken we h zo klein mogelijk. We
laten h naderen tot 0 en we gebruiken de limiet voor de berekening.
lim (2+h)= 2
h →0
Voorbeeld 4: f: y = x3
We willen het afgeleid getal berekenen van het punt met coördinaat (1,1).
Om het differentiequotiënt te berekenen, hebben we een tweede punt nodig, dus een andere x-
coördinaat dan 1 die iets groter is dan 1. Om die x-coördinaat te vinden, laten we het argument van
het eerste punt eenvoudigweg wat toenemen. De toename duiden we aan met 'h'.
Het argument van het tweede punt (x2) kunnen we dus schrijven als 1 + h.
We hebben nu twee punten met een coördinaat en we kunnen het differentiequotiënt dus
berekenen:
2 3
y 2 − y1 (1 +3h+ 3h +h ) − 1 2
3h+3h +h
3
het differentiequotiënt = = = = 3+ 3h+ h2
x 2 − x1 (h + 1) − 1 h
We houden een formule over. De waarde van h kunnen we kiezen, maar omdat we zo nauwkeurig
mogelijk willen weten hoe steil de grafiek is in het punt (1,1) maken we h zo klein mogelijk. We
laten h naderen tot 0 en we gebruiken de limiet voor de berekening.
lim (3 +3h+ h2 )= 3
h →0
De waarde "3" die we vinden, is het afgeleid getal van het punt (1,1)
2. DE AFGELEIDE FUNCTIE
Voor elk punt van een functie kan je het afgeleid getal berekenen. Met die verzameling 'afgeleide'
getallen, kan je dan een nieuwe functie tekenen. Die nieuwe functie is de afgeleide functie.
notatie: df(x)/dx OF f’ OF Df
3. REKENREGELS
f: y = 4 Df = 0
f: y = x Df = 1
f: y = xn Df = n . xn-1
Plaats de factor helemaal vooraan en pas dan op de rest regel b of c toe, en vermenigvuldig het
resultaat met de eerder afgezonderde factor
f: y = 4x Df = 4 (4 Df x = 4 . 1)
f: y = 4x² = 4. (x²) Df = 8x (4 (Df x²) = 4 . (2 . x) = 8x)
f :y = 1/3 . x³ Df = x² ( 1/3 (Df x³) = 1/3 . (3 . x²) = x²
bijvoorbeeld:
f: y = 2 + x + 3 x² + 5 x³
f) Productregel
Wanneer je de afgeleide van het product van twee functies ( f(x) . g(x) ) moet zoeken, pas je de
volgende formule toe.
Voorbeeld:
f: y = x² + 3 g: y = x³
Bij eenvoudige producten, is het ook mogelijk om gewoon het product uit te werken en dan de
afgeleide van die veelterm te berekenen.
Voorbeeld:
D(2x + 1)³ = 3 . (2x + 1)² . D(2x + 1)
= 3 . (4x² + 4x + 1) . 2
= 24x² + 24x + 6
De afgeleide functie maakt het mogelijk om stijgen en dalen van functies te bespreken.
• In alle intervallen waar het teken van de afgeleide positief is, is de (oorspronkelijke) functie
stijgend.
• In alle intervallen waar het teken van de afgeleide negatief is, is de (oorspronkelijke) functie
dalend.
Voorbeeld:
f: y = x² + 2x + 5
f’: y = 2x + 2
f’ is negatief in ]−∞,-1[
=> in het interval ]−∞,-1[ is f dalend.
Voorbeeld:
Geef het tekenverloop van f: y = x³ - 3x + 3
Om dit te doen moet je de functie ontbinden. Met de afgeleide, kan het sneller en eenvoudiger.
x -1 1
f’(x) + 0 - 0 +
↗ ↘ ↗
Nu volstaat het het beeld van -1 en 1 door de gegeven functie (niet de afgeleide functie) te
bepalen.
x -1 1
f’(x) + 0 - 0 +
f(x) ↗ 5 ↘ 1 ↗
Als de nulpunten van de afgeleide geen beeld hebben door de (oorspronkelijke) functie, dan heeft
de functie geen extrema.
Een van de toepassingen van de afgeleide, is het vinden van de raaklijn aan een punt op een
functie. Dit komt neer op het bepalen van het voorschrift van een eerstegraadsfunctie (y = ax + b)
2
stap 1: bereken de afgeleide van de gegeven f' = 3x
functie
stap 2: neem het eerste getal van de gegeven 1
coördinaat
2
stap 3: zoek het beeld van dat getal door de f'(1) = 3 . 1 = 3
afgeleide functie. De waarde die je vindt is de
richtingscoëfficiënt (a) van de raaklijn.
stap 4: je kent nu
• de richtingscoëfficiënt van de raaklijn
3 → berekend in stap 3
• Ax = het eerste coördinaatgetal van het
gegeven punt
• Ay = het tweede coördinaatgetal van het
gegeven punt
1. Op de functie met voorschrift y = x4 ligt een punt met coördinaat (-1,1). Wat is de raaklijn aan de
functie in dat punt?
2. Op de functie met voorschrift y = x4 ligt een punt met coördinaat (2,16). Wat is de raaklijn aan de
functie in dat punt?
3. Op de functie met voorschrift y = 7x² + 3x - 10 ligt een punt met coördinaat (1,0). Wat is de
raaklijn aan de functie in dat punt?
4. Op de functie met voorschrift y = 7x² + 3x - 10 ligt een punt met coördinaat (-1,-6). Wat is de
raaklijn aan de functie in dat punt?
5. Op de functie met voorschrift y = 5x3 - x5 ligt een punt met coördinaat (-1,-4). Wat is de raaklijn
aan de functie in dat punt?
6. Op de functie met voorschrift y = 5x3 - x5 ligt een punt met coördinaat (2,8). Wat is de raaklijn
aan de functie in dat punt?
7. Op de functie met voorschrift y = 4x² - x³ ligt een punt met coördinaat (1,3). Wat is de raaklijn
aan de functie in dat punt?
Werkwijze:
1. zoek de afgeleide van de opgegeven functie
2. stel die afgeleide gelijk aan de gegeven richtingscoëfficiënt en vervang de x-en door het
gegeven argument
3. zonder a af en reken uit
1. Gegeven:
1. de functie 2x4 - ax2 + 2
2. het punt met argument 2 heeft een beeld door de functie
3. de richtingscoëfficiënt van de raaklijn aan dat punt = 32
Bepaal a.
2. Gegeven
1. de functie -x4 + ax3 + 5
2. het punt met argument 1 heeft een beeld door de functie
3. de richtingscoëfficiënt van de raaklijn aan dat punt = 8
Bepaal a
Het buigpunt van een functie is een punt op de functie waar de kromming verandert van bol naar
hol (of omgekeerd). Soms is een buigpunt goed te zien, andere keren helemaal niet.
Hier zie je redelijk goed dat de kromming in Hier heb je een buigpunt in (0,-5). Dat is zo op
(0,2) van bol naar hol gaat. het oog helemaal niet te zien.
In de extrema verandert de kromming ook, maar extrema worden nooit tot de buigpunten
gerekend.
Opmerkingen:
• Als de functie geen tweede afgeleide heeft of die tweede afgeleide heeft geen nulpunt(en),
probeer dan met de eerste afgeleide. Als dat ook niets oplevert, dan heeft de functie geen
buigpunt.
• Als de tweede afgeleide twee of meer nulpunten heeft, heeft de functie twee of meer
buigpunten.
• Een oplossing die overeenkomt met een extremum, wordt niet als een buigpunt beschouwd.
1. f: y = 2x3 + 4x
2. f: y = x⁴ - 6 x² + 5
3. f: y = 2 x³ – x⁴
4. f: y = 6x2 + 4x - 8
De raaklijn in het buigpunt, noemen we de buigraaklijn. Het voorschrift vind je zoals bij een gewone
raaklijn.
=> bepaal in welk interval de grafiek boven de raaklijn ligt = de functie is hol in dit interval
=> bepaal in welk interval de grafiek onder de raaklijn ligt = de functie is bol in dit interval
Voorbeeld: f: y = 0,5 x 3 + 3x 2 + 3x – 2
voorbeeld: f: y = x3 − 3x 2 + 2
- bereken het buigpunt (1,0)
- bereken de raaklijn aan het buigpunt r: y = −3x + 3
Kies een getal kleiner dan het argument van het buigpunt (bv. 0) en bereken het beeld van dit
getal door de functie en door de raaklijn.
f(0) = 2 r(0) = 3
Het beeld door de raaklijn ligt hoger dan het beeld door de functie
=> links van het buigpunt ligt de functie onder de raaklijn
=> de functie is bol in het interval ]−∞ ,1 ]
Kies een getal groter dan het argument van het buigpunt. (bv. 2) en bereken het beeld van dit getal
door de functie en door de raaklijn.
f(2) = -2 r(2) = -3
Het beeld door de raaklijn ligt lager dan het beeld door de functie
=> rechts van het buigpunt ligt de functie boven de raaklijn
=> de functie is hol in het interval [ 1,∞ [
5. EXTREMUMVRAAGSTUKKEN
Een extremumvraagstuk is een vraagstuk dat je moet oplossen door de extrema van een functie te
vinden.
Uitgewerkt voorbeeld :
Een reisbureau organiseert een groepsreis. De reis kan alleen plaatsvinden als er minimaal 30
deelnemers zijn. Elke deelnemer betaalt 800 euro. Als er meer dan 30 personen deelnemen, krijgt
elke deelnemer een korting van 4 euro per extra deelnemer. Bij welk aantal deelnemers zijn de
inkomsten voor het reisbureau maximaal?
x 115
f'(x) = -8x + 920 + 0 -
f(x) = -4x² + 920x + 52900 -
De groepsreis kan maximaal 52 900 euro aan inkomsten opleveren. Dat komt overeen met 115
deelnemers.
Oefening 7: extremumvraagstukken
1) In je tuin heb je aan een kant een muur. Je wil voor je dwergkonijn tegen die muur een
rechthoekig buitenverblijf bouwen dat een zo groot mogelijke oppervlakte heeft. Wat worden de
afmetingen als je 10 meter gaas hebt?
2) Op een stuk grond van 1 hectare staan 60 appelbomen. Aan elke appelboom groeien
gemiddeld 500 appels. Men denkt erover om bomen bij te planten. Voor elke boom die men extra
plant daalt de gemiddelde opbrengst per boom met 5 appels. Hoeveel bomen moet men extra
planten om een maximale opbrengst te krijgen?
3) Wat zijn de kleinst mogelijke waarden van a en b in a³ + b³ als je weet dat a + b = 10.
4) We hebben een rechthoekig stuk karton met een lengte van 60 cm en een breedte van 40 cm.
Door in elke hoek een vierkant weg te knippen en de randen om te plooien kunnen we van het stuk
karton een doos ma-ken. Hoe lang moet de zijde van het weg te knippen vierkant zijn om de doos
een maximaal volume te geven?
5)
Rond een balkvormige doos zit een lint. Het lint (75 cm) gaat rond de vier
kanten van de doos en met het overblijvende stuk (15 cm) wordt
bovenaan een strik gemaakt. Het grondvlak van de doos heeft als lengte
x en als breedte x + 4. Bij welke waarde van x is het volume van de doos
het grootst?
7) Een bedrijf produceert elektrische treintjes. Het aantal stuks dat kan worden verkocht, wordt als
volgt berekend: n = 8100 - 180p (p = prijs). Het maken van de treintjes kost natuurlijk ook iets, nl.
40000 + 5n euro. Bij welke prijs is de winst maximaal.
8) Als je twee getallen optelt, is de uitkomst 10. Welke waarde moeten die twee getallen hebben
om de uitkomst van het product ervan zo groot mogelijk te maken.
9) x aantal scheerapparaten maken kost 10000 – 100x + x2 euro. Om de winst zo hoog mogelijk te
maken, moet de kostprijs per stuk zo klein mogelijk zijn. Hoeveel scheerapparaten moet men
maken om die minimale kostprijs per stuk te verkrijgen?
Oefening 1
Maak gebruik van de rekenregels die boven oefening 1 staan.
1) 0 8) 12x11 16) 3x² +4x
6
2) 0 9) -3x² - 7x - 1 17)12x² - 4x - 15
7
3) 8x 10)10 18) x² - x + 1
4) 1 11) 4x 19) -4x - 9x² - 16x³
5) 2x + 1 12) 28x³ 20) 5x4 -8x³ - 15x² + 8x + 6
6) 3x² - 2x 13) 4x5 21) 68x³ + 18x² + 16x + 2
7
7) -1 - 5x 4
14) 2x 22) 48x5 - 35x4 - 15x²
15) 10x - 11 23) 6x8 + 5/4x4 - 45x2
Oefening 2
1. 9x² + 14x 8. 28 (4x - 11)6
2. 7x6 + 20x4 9. 6x (x² + 1)²
3. 20x-34 10.10 (5x² - 2x - 4)4 (5x - 1)
4. 15x4 - 28x3 + 12x2 11. 3x² (3x - 5)³ (7x - 5)
5. 45x2 -74x - 13 12. (2x -1) (3x - 1)² (30x -13)
6. 20x4 - 28x3 - 36x2 + 14x + 8 13. 8x (x² - 4)² (4x - 1) (5x³ - x² - 8x + 1)
7. 6 (2x - 3)² 14. 4 (x² - x - 4)³ (4x³ - 1)4 (23x4 - 19x³ - 60x2 - 2x + 1)
Oefening 3
Een buigpunt van een kromme is een punt op de kromme waar de kromming verandert van hol
(concaaf) naar bol (convex) of omgekeerd. Het teken verandert niet altijd, maar het is een belang-
rijke verandering in het verloop van de functie.
Er zijn 2 soorten. Een absoluut en relatief extremum. Een absoluut extremum is een punt waar de
functie over het hele domein een maximum of minimum bereikt (dus hét hoogste punt). Een relatief
extremum is een extremum in een bepaald interval. We noemen dit ook wel eens een plaatselijk
extremum.
Functie 1
3 2 12
1. De afgeleide functie is f'(x) = x − .
8 8
2. De nulpunten van de afgeleide functie zijn -2 en +2.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -2 2 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 2 ⬂ -2 ⬀ +∞
rel. max rel. min
Functie 3
1. De afgeleide functie is f'(x) = −3x 2 +3
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = -1 en x = 1.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -1 1 +∞
f'(x) - 0 + 0 -
f(x) +∞ ⬂ -2 ⬀ 2 ⬂ -∞
rel. min rel. max
Functie 4
1 2 1 8
1. De afgeleide functie is f'(x) = x + x−
12 6 12
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = -4 en x = 2
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -4 2 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 25/9 ⬂ -2/9 ⬀ +∞
rel. max rel. min
Functie 5
1. De afgeleide functie is f'(x) = x 2+1
2. De afgeleide functie heeft geen nulpunten.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ +∞
f'(x) +
f(x) -∞ ⬀ +∞
Functie 6
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2 −3
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = -1 en x = 1.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -1 1 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 6 ⬂ 2 ⬀ +∞
rel. max rel. min
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 125 3 ⬂ 125 3 ⬀ +∞
−
36 36
rel. max rel. min
Functie 8
1. De afgeleide functie is f'(x) = −3x 2 +8x
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = 0 en x = 8/3.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 8/3 +∞
f'(x) - 0 + 0 -
f(x) +∞ ⬂ 0 ⬀ 256/27 ⬂ -∞
rel. min rel. max
Functie 9
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2 −2x −6
2. De afgeleide functie heeft volgende nulpunten:
2± √ 76 1± √ 19
De discriminant is 76. De nulpunten zijn dus: x= =
6 3
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 1 − 19 1 19 +∞
3 3
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ −56 38 19 ⬂ −56− 38 19 ⬀ +∞
27 27
rel. max rel. min
Functie 10
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2−10x7
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = 1 en x = 7/3.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 1 7/3 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 0 ⬂ -32/27 ⬀ +∞
rel. max rel. min
Functie 12
1. De afgeleide functie is f'(x) = −3x2 −2x
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = -2/3 en x = 0.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -2/3 0 +∞
f'(x) - 0 + 0 -
f(x) +∞ ⬂ -4/27 ⬀ 0 ⬂ -∞
rel. min rel. max
Functie 13
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2−6x
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = 0 en x = 12.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 2 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 2 ⬂ -2 ⬀ +∞
rel. max rel. min
Functie 14
1. De afgeleide functie is f'(x) = 3x 2−3
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = -1 en x = 1.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -1 1 +∞
f'(x) + 0 - 0 +
f(x) -∞ ⬀ 4 ⬂ 0 ⬀ +∞
rel. max rel. min
Functie 15
1 2 2 1
1. De afgeleide functie is f'(x) = x − x
3 3 3
2. De afgeleide functie heeft een nulpunt voor x = 1.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 1 +∞
f'(x) - 0 -
f(x) +∞ ⬂ 0 ⬂ -∞
buigpunt
Functie 17
1. De afgeleide functie is f'(x) = 4x 3−16x
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = -2, x = 0 en x = 2.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -2 0 2 +∞
f'(x) - 0 + 0 - 0 +
f(x) +∞ ⬂ -9 ⬀ 7 ⬂ -9 ⬀ +∞
abs. min rel. max abs. min
Functie 18
1. De afgeleide functie is f'(x) = −4x 312x 2
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = 0 en x = 3
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 3 +∞
f'(x) + 0 + 0 -
f(x) -∞ ⬀ 5 ⬀ 32 ⬂ -∞
buigpunt abs. max
Functie 19
1. De afgeleide functie is f'(x) = −4x 34x
2. De afgeleide functie heeft nulpunten voor x = 0 en x = 1
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ -1 0 1 +∞
f'(x) + 0 - 0 + 0 -
f(x) -∞ ⬀ 0 ⬂ -1 ⬀ 0 ⬂ -∞
abs. max rel. min abs. max
Functie 20
1. De afgeleide functie is f'(x) = 4x 32x
2. De afgeleide functie heeft een nulpunten voor x = 0.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 +∞
f'(x) - 0 +
f(x) +∞ ⬂ -2 ⬀ +∞
abs. min
f'(x) - 0 + 0 - 0 +
f(x) +∞ ⬂ 0 ⬀ −107 51 17 ⬂ −107 − 51 17 ⬀ +∞
512 512
rel. min rel. max abs. min
Functie 22
1. De afgeleide functie is f'(x) = 6x 2−4x3
2. De afgeleide functie heeft volgende nulpunten: x = 0, x = 1,5.
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ 0 1,5 +∞
f'(x) + 0 + 0 -
f(x) -∞ ⬀ 0 ⬀ 27/16 ⬂ -∞
buigpunt abs. max
Functie 23
1. De afgeleide functie is f'(x) = 15x 2−5x 4
2. De afgeleide functie heeft volgende nulpunten: x = 0, x = − 3 en x = 3
3. Het tekenschema ziet er als volgt uit:
x -∞ − 3 0 3 +∞
f'(x) - 0 + 0 + 0 -
f(x) +∞ ⬂ −6 3 ⬀ 0 ⬀ 6 3 ⬂ -∞
rel. min buigpunt rel. max
1. y = -4x – 3 f'(x) = 4x 3
2. y = 32x – 48 f'(x) = 4x 3
3. y = 17x – 17 f'(x) = 14x3
4. y = -11x – 17 f'(x) = 14x3
5. y = 10x + 6 f'(x) = 15x 2−5x 4
6. y = -20 x + 48 f'(x) = 15x 2−5x 4
7. y = 5x – 2 f'(x) = 8x −3x 2
1. a = 8
2. a = 4
Oefening 7
Vraagstuk 1
lengte (l) = x
2 . lengte + breedte = 10
breedte = 10 - 2 . lengte
breedte = 10 - 2x
A = 12,5
12,5 = 10 - 2x2 → deze vergelijking oplossen geeft x = 2,5
Dus: lengte = 2,5 en breedte = 5 (je hebt maar voor drie zijden draad nodig)
Vraagstuk 2
We weten dat de gemiddelde opbrengst per boom met vijf appelen afneemt voor elke extra boom.
Dan is de opbrengst van de plantage in formulevorm: (60+x)(500-5x) = 30000+200x- 5x 2. We
zoeken de afgeleide om het extremum te vinden. De afgeleide is: 200-10x. De afgeleide functie
heeft een nulpunt voor x=20. Via een tekenonderzoek zien we dat dit een maximum is. Bij 20
bomen extra is de opbrengst dus maximaal.
Vraagstuk 3
We hebben een uitdrukking a3 b3 en we zoeken de kleinst mogelijke a en b met a+b=10. Met
deze gegevens moeten we een formule opstellen waarvan we de extrema kunnen zoeken.
We weten dat a + b = 10. Hieruit kunnen we de waarde van b bepalen, nl. b = 10 - a.
In plaats van twee onbekenden (a en b), hebben we er nu maar 1 (a).
Vraagstuk 4
(tip: als de vraag zich daartoe leent, maak dan een tekening. Vaak helpt dat om meer inzicht te
krijgen in wat je moet zoeken.)
Als je de vierkantje met zijde x wegknipt en het karton tot een doos vouwt, dan heeft de doos een
lengte van 60 - 2x, een breedte van 40-2x en een hoogte van x. De inhoud van het doosje is dan
gegeven door de formule (60−2x ). (40−2x). x . We willen deze inhoud maximaliseren. We zoeken
dus de extrema. De afgeleide functie is 2400 - 400x + 12x 2. Die heeft als nulpunten (bij benade-
ring) x = 25,4858 en x=7,8474.
x = 25,4858 kunnen we echter niet gebruiken, want dan snijden we meer karton weg, dan we
hebben. Daarom kiezen we 7,85 cm als waarde voor x om een maximale inhoud te verkrijgen.
Vraagstuk 5
We zoeken eerst een uitdrukking voor de hoogte. We stellen de hoogte gelijk aan h.
Door de gegevens over de strik weten we dat 4h + 2x + 2 (x + 4) + 15 = 75. Dit zegt dat het lint
zowel horizontaal als verticaal een keer rond de doos zit en de strik 15 cm lint in neemt. We vinden
dat h = 13 - x.
We stellen nu een formule voor het volume op: lengte . breedte . hoogte = x . (x + 4) . (13 - x).
Vraagstuk 6
Om de nettowinst te bereken, moeten we de totale opbrengst van de verkoop verminderen met de
totale kost van het maken van de stoelen. Een stoel maken kost (106-0,25x 2). x stoelen maken
kost dan: (106 - 0,25x2) . x.
De afgeleide is: 96−3/ 4 x2 . Deze heeft nulpunten voor -11,31 en 11,31. Aangezien natuurlijk
alleen een positief geheel getal een oplossing kan zijn, berekenen we wat de opbrengst is bij elf en
twaalf stoelen. Deze is respectievelijk 223,25 en 220 euro. Als het bedrijfje 11 stoelen maakt zal de
winst maximaal zijn.
Winstfunctie (W):
W =(8100−180p )p−[40000+5 (8100−180p)]=8100p−180p2 −40000−40500+900p =
2
−180 p 9000 p − 80500
W '=−360p9000
Nulpunt = 25
De winst is maximaal wanneer de prijs 25 euro is.
Vraagstuk 8
x + y = 10
Daaruit kunnen we afleiden: y = 10 - x
x + (10 -x) = 10
f: = x . (10 - x) = 10x - x2
f' = 10 - 2x
Nulpunt f' = 5
x=5
y=5
Vraagstuk 9
We leiden de kostenfunctie 10000−100x+x 2 af om het extremum te vinden. De afgeleide is -100 +
2x. Deze heeft een nulpunt voor x = 50. Als men 50 scheerapparaten maakt is de kostprijs per
stuk dus het kleinst.
Vraagstuk 10
We zoeken het extremum voor a² . b. Als we weten dat 2a+b=21 dan kunnen we dit schrijven als
a² . (21 – 2a) = 21a² – 2a³ . Als we dit afleiden vinden we (42a – 6a 2). Deze heeft nulpunten voor
a = 0 en a = 7. Dan is ook b = 7.