Professional Documents
Culture Documents
Onderzoek Op Scholen
Onderzoek Op Scholen
Onderzoek Op Scholen
INHOUDSOPGAVE
1 VOORWOORD...................................................................................... ..............................3
2 VERANTWOORDING PILOT.............................................................................................. .4
7 LITERATUURLIJST................................................................................................. ..........26
8 BIJLAGEN............................................................................................................ .............27
Gerard Sijben
Marijke van Vijfeijken
Wat maakt een hbo-opgeleide leraar tot een professionele leerkracht basisonderwijs en waarin
onderscheidt hij of zij zich van een routineprofessional op mbo-niveau? Een leerkracht die
professioneel handelt herkent men aan de wijze waarop deze problemen signaleert, analyseert,
aanpakt en oplost. Een leerkracht moet dus beschikken over praktische
onderzoeksvaardigheden, daarbij kennis uit de onderwijswetenschappen benutten en op basis
daarvan oplossingen kunnen ontwerpen en beproeven. Dit zijn (toegepaste)
onderzoeksvaardigheden die voor een belangrijk deel de “professionele bagage” van de
leerkracht bepalen. Een hbo-opgeleide heeft dus niet meer genoeg aan kennis alleen. In de
voortdurend veranderende beroepssituaties wordt hij gedwongen om professioneel te denken
en te handelen. Enerzijds draait het in toenemende mate om leervaardigheden, om levenslang
leren en anderzijds om ethisch verantwoord, duurzaam professioneel handelen. Vaardig zijn in
het leren leren en het toepassen van kennis is onvoldoende: onze samenleving vraagt in
toenemende mate persoonlijkheid, integriteit, rekenschap afleggen en transparantie.
De fontys PABO’s willen als hbo-instellingen die opleiden tot Bachelors leraar
basisonderwijs, de vereiste Bachelor- en hbo-kwalificaties borgen. De zogenaamde Dublin-
descriptoren (zie bijlage 1) en generieke hbo-kernkwalificaties (zie bijlage 2) bepalen de aard
en het niveau van de afgestudeerde Bachelor. Zij zijn sturend voor de complexiteit van de
opdracht voor de student zich te bekwamen in de bekwaamheidseisen van het beroep. De
Dublin- en hbo-standaarden eisen een hoge graad van onderzoeksvaardigheid, van eigen
verantwoordelijkheid, didactische ontwerpvaardigheid en creativiteit.
Fontys PABO’s hebben er voor gekozen om in de opleiding onder andere meer accent te
leggen op:
• de leerprocessen van de student;
• de leraar als ontwerper;
• de leraar als onderzoeker.
(Brakel, 2004)
Deze pilot richt zich met name op “de leraar als onderzoeker”. In het kwaliteitskader III van
Fontys Hogescholen wordt dit door Brakel (2004) omschreven als: “De methodologische
vaardigheid om stapsgewijze toepassingsgerichte didactisch onderzoek te doen, eventueel
Om de rol van hogescholen op het terrein van kennisontwikkeling te stimuleren is in 2001 een
convenant gesloten tussen het Nederlandse ministerie en de HBO-raad. Hogescholen kunnen
op basis hiervan financiële middelen verwerven om lectoren aan te trekken, die als aanvoerder
van zogenaamde “kenniskringen” fungeren. Een lector is iemand die als opdracht heeft om
kennisontwikkeling binnen het hbo te stimuleren.
Aanleiding voor het ontstaan van de kenniskringen is de constatering dat de taak van de
hogescholen zich meestal beperkt tot het verzorgen van hoger beroepsonderwijs, waardoor
opleiders aan hogescholen vaak de relatie met wetenschappelijk onderzoek missen en
nauwelijks een rol spelen in kennisontwikkeling. Dat is een gemiste kans, zeker omdat
hogescholen, door hun nauwe relatie met de beroepspraktijk, bij uitstek in de positie zitten om
door het expliciteren van praktijkkennis een rol te spelen in de kennisontwikkeling.
In de kenniskringen zitten hbo-docenten en in veel gevallen ook vertegenwoordigers uit het
werkveld die hun professionele kennisbasis willen verdiepen door bijvoorbeeld het uitvoeren
van onderzoek.
Er wordt nog steeds gesproken van een kloof tussen theorie en praktijk in de
lerarenopleidingen. Een veelgehoorde oplossing om die kloof te dichten is dat de leraar en
daarmee de lerarenopleider een belangrijke rol kunnen hebben bij kennisontwikkeling door
het systematisch onderzoek doen naar de eigen praktijk.
Dat vraagt vier dingen van de lerarenopleidingen:
1. actief zijn bij het onderzoeken van de eigen praktijk en opleidingsdidactiek;
2. in de opleiding aandacht besteden aan onderzoeksvaardigheden van studenten;
3. resultaten van onderzoek door leraren, lerarenopleiders en universitaire onderzoekers
vertalen naar de inhoud van hun curricula;
4. toepassen van resultaten van onderzoek in hun opleidingsdidactiek. (Kwakman, 2004)
Deze pilot richt zich dan ook niet alleen op studenten, maar kan ook gevolgen hebben voor de
opleiding en de opleidingsschool. Door de nauwe samenwerking met studenten,
opleidingsdocenten en instituutsdocenten en de combinatie van het uitvoeren van een pilot én
daarbinnen methodisch onderzoek is er zeker sprake van een learning community.
Door middel van het concept “de leraar als onderzoeker” wordt bij de PABO’s van Fontys
Hogescholen tegemoetgekomen aan bovenstaande ontwikkelingen. Gezamenlijk hebben zij
een definitie opgesteld van de “leraar als onderzoeker” en de vaardigheden benoemd die de
student zal moeten ontwikkelen. De definitie luidt: “De leraar als onderzoeker gaat op een
methodisch verantwoorde wijze om met vraagstukken uit de eigen onderwijspraktijk en doet
dat zo mogelijk met collega´s om zo de kwaliteit van het onderwijs en het eigen professioneel
denken en handelen te verbeteren.”
De vaardigheden die daarbij aansluiten zijn:
1. vraagstukken uit de eigen praktijk signaleren en omzetten in onderzoeksvragen;
2. een plan van aanpak maken voor het bereiken van de “smart” geformuleerde doelen;
3. de juiste kwantitatieve en/of kwalitatieve technieken kiezen en inzetten om gegevens
te verzamelen;
In het studiejaar 2004-2005 is Fontys Pabo Limburg gestart met het vernieuwde curriculum
in het derde jaar van de opleiding. Het curriculum van pabo 3 is uitdrukkelijk gericht op
leeropbrengsten in de vorm van betekenisvolle competenties en de ontwikkeling van
metacognitieve vaardigheden. Zelfregulatie, het leren reguleren van eigen leerproces, staat
centraal. De ondersteuning door docenten is op het ontwikkelen van leervaardigheden van de
student en op het leerproces gericht. Vaardigheden die geleerd worden vinden hun relevantie
in de dagelijkse praktijk (stage). De docent vervult in dit curriculum mogelijk verschillende
rollen. Enerzijds kan hij de vakexpert zijn, anderzijds de tutor die vooral toeziet op voortgang
in de leer- en metacognitieve processen en daarin ondersteunt. Als vakdocent ligt het accent
op just-in-time informeren van belangrijkste kennis, voordoen, hardop denken met studenten
(‘modelling’), bediscussiëren, tips en hints geven, het leerproces gericht op specifieke
vaardigheden ondersteunen, het oplossingsproces doorlopen (‘scaffolding’), cognitieve
conflicten oproepen, een voorbeeldcasus aandragen en samen uitwerken etc.
Kortom de keuze voor dit curriculum heeft gevolgen voor de inhoud (wat wordt geleerd), het
pedagogisch-didactisch ontwerp (hoe en wijze van organiseren), de rol van de leraar (expert,
tutor, coaches (opleidingsdocent), toetsing (d.m.v. portfolio, assessments en casussen),
leeractiviteiten van de lerenden (wijze van leren).
Voorbeeld
Meerdere studenten constateren in het licht van thema School en samenleving, dat de in de
stageschool gehanteerde methoden voor aardrijkskunde en geschiedenis weliswaar goede
aanknopingspunten bieden, maar helaas op een zeer eenzijdige manier gehanteerd worden,
als ware het begrijpend leeslessen. Deze constatering wordt omgezet in een leervraag en is
voor de vakdocent als expert een startpunt om de relatie te leggen met theorievorming op
basis waarvan de student een vertaalslag maakt voor zijn praktijk.
De tutor heeft een groep van 10-12 studenten onder zijn hoede. Hij is verantwoordelijk voor
de begeleiding in de stage, portfolio begeleiding en uitvoering van de tutorbijeenkomsten.
De tutor gaat op bezoek in de stageschool en heeft daar contact met de coach/mentor en/of
bezoekt de student een enkele maal in de klas.
De tutor is geen inhoudelijk expert op het gebied van alle vak- en vormingsgebieden die
onderdeel zijn van een periodethema. Het is dus niet realistisch van een tutor te verwachten
dat hij op elk vakgebied in staat is om de problemen van studenten grondig te analyseren,
misconcepties bij studenten te identificeren, de deficiënties in kennis te traceren etc.
De volgende rollen worden voor de tutor onderscheiden:
• voortgang portfolio bewaken stimuleren (monitoring);
• voortgang leerproces stimuleren bewaken (monitoring);
• ondersteunt student bij het formuleren van leervragen;
• ondersteunt student in planning en organisatie van de studie;
• bewaakt en ondersteunt student in welbevinden.
(Bertisen, 2004)
In het vernieuwde curriculum wordt van de studenten verwacht dat ze aan de slag gaan met
praktijksituaties. In deze opzet wordt echter niet gesproken over de wijze waarop studenten
situaties in de praktijk moeten onderzoeken. Vanuit deze invalshoek is de pilot “De leraar als
onderzoeker” gestart in het derde jaar van de opleiding.
4.1 Situatieschets
In het studiejaar 2003-2004 zijn zestien studenten uit het derde jaar opgeleid op vier
opleidingsscholen. Deze opleidingsscholen zijn gestart binnen het pilotproject “Opleiden in
de basisschool”. In het huidige studiejaar krijgt het pilotproject “Opleiden in de basisschool”
zijn vervolg. Er zullen weer zestien studenten op de vier opleidingsscholen opgeleid worden.
Verdieping van het project “Opleiden in de basisschool” zal plaatsvinden door middel van de
pilot “De leraar als onderzoeker” opgezet vanuit de kenniskring “De leraar als onderzoeker”
van Fontys PABO’s. (zie 2.4.) De studenten van de opleidingsschool starten net als de
reguliere studenten met het nieuwe curriculum (zie hoofdstuk 3) alleen wordt er voor hen nog
een extra vernieuwing in de vorm van de pilot “De leraar als onderzoeker” aan toegevoegd.
Het algemene doel van de pilot is dat studenten door middel van onderzoek doen op de
opleidingsschool op een methodisch verantwoorde wijze om leren gaan met vraagstukken uit
de eigen onderwijspraktijk.
Om dit te kunnen bereiken moeten we ons in de pilot niet alleen richten op de studenten zelf
maar ook op de mensen die studenten bij het verwerven van de onderzoeksvaardigheden
moeten begeleiden. Bij de begeleiding van de studenten zijn in deze pilot opleidingsdocenten,
opleidingsscholen en instituutsdocenten betrokken.
Hieruit vloeien de volgende nevendoelen van de pilot voort namelijk:
4.3.1 Actieonderzoek
In het kader van het project ARTE-international (‘ARTE’ staat voor “Action Research in
Teacher Education”) is een studie uitgevoerd waarin vier landen hebben samengewerkt
namelijk Nederland (c.q. de Hogeschool Amsterdam en de Hogeschool Rotterdam), Rusland,
Engeland en de Verenigde Staten. Het onderzoek in Nederland was vooral gericht op hoe
docenten zich actieonderzoek eigen kunnen maken en hoe de begeleiding daarop van invloed
kan zijn. In het boek “Onderwijs van eigen makelij” van Petra Ponte (2002) zijn de
uitkomsten van deze studie toegankelijk gemaakt voor degenen die in de praktijk met
actieonderzoek werken of willen gaan werken.
Actieonderzoek is een soort onderzoek dat afwijkt van andere soorten onderzoek.
Actieonderzoek is een combinatie van onderzoeken en veranderen. Wie actieonderzoek doet
wil niet slechts kennis verkrijgen, maar ook dingen (helpen) verbeteren. (Ponte, 2002)
Vanwege het accent op het verbeteren van de praktijk sluit actieonderzoek in principe
uitstekend aan bij de definitie van “de leraar als onderzoeker” zoals in de par. 2.4 beschreven
namelijk: “De leraar als onderzoeker gaat op een methodisch verantwoorde
wijze om met vraagstukken uit de eigen onderwijspraktijk en doet dat zo mogelijk met collega
´s om zo de kwaliteit van het onderwijs en het eigen professioneel denken en handelen te
verbeteren.”
Uit de vorige paragraaf blijkt dat actieonderzoek uitstekend aansluit bij de definitie van ”de
leraar als onderzoeker” die wij in dit project hanteren. Daarnaast past actieonderzoek ook bij
de mogelijkheden die de student heeft op de opleidingsschool. Tijdens de workshops zullen
we dan ook uitgebreid aandacht besteden aan het fenomeen “actieonderzoek”. We maken
daarbij gebruik van het eerder genoemde boek “Onderwijs van eigen makelij” van Petra Ponte
(2002).
We willen de student echter ook de mogelijkheid geven om andere type onderzoeken te
gebruiken. Het is ons inziens van belang dat de student kennismaakt met verschillende
manieren van onderzoeken zodat de student in staat is om zelf voor de meest geschikte
technieken te kunnen kiezen en deze in te kunnen zetten (vaardigheid 4). Het helpt de student
ook om (wetenschappelijke) publicaties over onderwijs beter op hun waarde in te kunnen
schatten.
Het onderzoek dat de student moet uitvoeren zal uiteindelijk moeten leiden tot of een aanzet
moeten geven tot verbetering van de praktijk. Een aantal uitgangspunten die wij van belang
achten bij de keuze voor het onderzoek horen typisch bij actieonderzoek.
Namelijk:
• het onderzoek dat de student gaat uitvoeren is gericht op het eigen handelen van
docenten en de situatie waarin dat handelen plaatsvindt. (dus praktijkgericht);
• het onderzoek gebeurt in dialoog met collega’s binnen en buiten de school. (critical
friends);
• bij het onderzoek worden leerlingen (of andere doelgroepen van het eigen handelen)
als belangrijke informatiebron gebruikt.
4.4.1 Studenten
De studenten van de opleidingsschool lopen niet twee dagen stage zoals in het reguliere
traject maar drie dagen. Het schooljaar is voor hen niet verdeeld in vier periodes maar in twee
semesters. Dit betekent dat in het eerste semester de thema’s “aanvankelijke leerprocessen en
Fontys PABO Limburg locatie Roermond 13
Gerard Sijben & Marijke van Vijfeijken
integrale leerlingenzorg centraal staan en in het tweede semester “school en samenleving” en
“de leraar als ontwerper, vernieuwer en verrijker van onderwijs”.
Voor de studenten van de opleidingsschool is een aparte flyer gemaakt waarin onder andere
vermeld wordt dat ze een onderzoek zullen moeten uitvoeren. Dit is geen opdracht voor de
reguliere studenten. Daarentegen hoeven ze niet deel te nemen aan de Overall-toets aan het
eind van iedere periode.
In de brochure voor de studenten wordt een duidelijke omschrijving van de inhoud van de
pilot, de werkwijze, de doelen, beoordelingscriteria etc. gegeven.
4.4.2 Opleidingsdocenten
4.4.3 Opleidingsschool
De opleidingsschool maakt het onderzoek doen door studenten mogelijk. Dit betekent in ieder
geval dat:
1. team, directie en eventueel andere geledingen binnen de school ondersteunt bij het
formuleren van vragen en indien mogelijk deelneemt aan het onderzoek. (bijvoorbeeld
door het helpen bij het formuleren van vragen, het invullen van vragenlijsten,
interviews, observaties, beschikbaar stellen van documenten);
2. team, directie en/of eventueel andere geledingen binnen de school presentaties over
het onderzoek van studenten actief bijwoont.
4.4.4 Instituutsdocenten
De rol van de instituutsdocent is tijdens deze pilot voor een deel hetzelfde als de rol van de
tutor in het reguliere traject maar er zijn ook duidelijke verschillen.
De twee instituutsdocenten hebben ieder een groep van 8 studenten onder hun hoede.
De instituutsdocent:
Fontys PABO Limburg locatie Roermond 14
Gerard Sijben & Marijke van Vijfeijken
• is verantwoordelijk voor het verzorgen van de workshops over onderzoek doen;
• is verantwoordelijk voor het verzorgen van de netwerkbijeenkomsten;
• is verantwoordelijk voor de begeleiding en beoordeling van de
onderzoeksvaardigheden van de student;
• richt zich in zijn begeleiding met name op het ontwikkelen van
onderzoeksvaardigheden bij de studenten;
• ondersteunt de student bij het formuleren van leervragen bijvoorbeeld voor de
vakinhoudelijke expert;
• ondersteunt de student in hun planning en organisatie van de studie;
• bewaakt en ondersteunt de studenten in hun welbevinden;
• bespreekt voortgang van studenten tijdens intervisiebijeenkomsten met
opleidingsdocenten;
• ondersteunt tijdens intervisiebijeenkomsten de opleidingsdocenten bij de begeleiding
van de stage indien nodig;
• is aanwezig tijdens performance-assessment van de student in de klas en geeft samen
met de opleidingsdocent een beoordeling;
• is aanwezig bij de presentatie van het onderzoek van de studenten aan het team en
geeft samen met de opleidingsdocent een beoordeling.
De rol van de docent als vakinhoudelijke expert is tijdens deze pilot hetzelfde als in het
reguliere traject.
De docent als vakinhoudelijk expert:
• neemt ervaringen van studenten als uitgangspunt;
• kan zich verplaatsen in vragen en behoeften van de student;
• stemt leerbehoeften van studenten af op eisen van de opleiding en verwachtingen en
situationele context van de basisschool;
• kan samenwerkend leren stimuleren en begeleiden;
• fungeert als bron van leren;
• levert just-in-time informatie;
• kan diepgang brengen in leerprocessen van studenten;
• De docent als vakinhoudelijk expert zal dus niet als startpunt voor zijn bijeenkomsten
de bestaande studietaken nemen.
4.4.6 Onderzoekspanel
De beoordeling vindt plaats aan de hand van een aantal criteria. De beoordelingscriteria staan
in de studentenbrochure. Deze hebben betrekking op de definitie van “de leraar als
onderzoeker” en de vaardigheden van de leraar als onderzoeker zoals benoemd in paragraaf
2.4.
Bij de beoordeling van het functioneren als “leraar als onderzoeker” vormt het probleem dat
in de praktijk is gesignaleerd het uitgangspunt. Dit probleem vormt de basis voor het gehele
onderzoekstraject en de uiteindelijke beoordeling van het onderzoek.
De beoordeling die de studenten krijgen is te beschouwen als een feedback waarmee de
student verder kan om zichzelf en de kwaliteit van zijn werk te verbeteren. Dat maakt
assessment zo’n geschikt instrument om te beoordelen. Het begrip “assessment” betekent
eigenlijk “zitten naast iemand”. Plaats nemen naast iemand vormt dan ook de kern van dit
assessment. Hiermee benadrukken we de integratie tussen beoordeling (assessment) en
instructie. Recent onderzoek toont namelijk aan dat afstemming tussen de leeromgeving en de
toetsing van belang is. (Dochy, 2003)
De scoring wordt in overleg met de student, twee instituutsdocenten en de opleidingsdocent
vastgesteld, waarbij zowel het product als het proces beschreven wordt. Instructies moeten
aangepast worden aan de individuele student zodat deze student zichzelf kan verbeteren.
Assessments hebben dan ook een positief effect op instructies doordat het meer gekoppeld
wordt aan reële levenservaringen en in meer actieve leerervaringen resulteert (Dochy, 2003).
Het assessment is dus in feite ontwikkelingsgericht. Niet alleen de student, maar ook de
instituutsdocenten en de opleidingsdocenten krijgen inzicht in sterke en zwakke punten van
het functioneren van de student als de “leraar als onderzoeker”.
4.6.1 Basisdoelen
Het doel van het assessment in deze fase van de opleiding is:
• na te gaan in hoeverre je reeds beschikt over een aantal onderzoeksvaardigheden en
aan welke vaardigheden je extra aandacht zou moeten besteden;
• na te gaan wat voor jou de belangrijke volgende stappen in het leerproces ten aan zien
van onderzoeksvaardigheden zijn;
• het vaststellen van persoonlijke leerdoelen op het gebied van onderzoeksvaardigheden
voor de komende periode.
4.6.2 Toetsmatrijs
4.6.3 Selfassessment
4.6.4 De uitvoering
Deze vier onderdelen zijn ingepast in een totaaltraject dat is op te delen in 13 stappen.
De stappen zijn in schema gezet. Voor verdere informatie is de brochure voor de student te
raadplegen.
Stap/Wat: Rol v.d. Rol van de Rol van student Te leveren product
instituutsdocent opleidingsdocent door student
Stap 1 Verstrekken van Ontvangen van
Algemene algemene informatie mondelinge info en
informatie doornemen schriftelijke
info
Stap 2 Verzorgen van de Actief deelnemen aan
Workshops over workshops workshops
4.6.5 Beoordeling
De vier hoofdonderdelen namelijk het schrijven van een onderzoeksopzet, het schrijven van
een onderzoeksverslag, het geven van een presentatie aan het team en het selfassessment
worden middels beoordelingsformulieren beoordeeld. Elk onderdeel wordt apart met
akkoord/niet akkoord beoordeeld en tevens vindt er een totaalbeoordeling plaats. Het
totaaloordeel luidt voldaan indien alle vier de onderdelen met akkoord zijn beoordeeld.
5.1 Omschrijving
5.2 Verantwoording
De inhouden van module C en D zijn gericht op algemenere en specifieke aspecten m.b.t. het
functioneren binnen een opleidingsschool in relatie tot de PABO en het ontwikkelen van
onderzoeksvaardigheden.
Op de eerste plaats wordt het theoretisch kader geschetst waarbinnen de studenten van Fontys
Pabo Limburg (FPL) opgeleid worden. De opleidingsdocenten kunnen met behulp van dat
kader aangeven welke kennis en vaardigheden in welke fase van de opleiding zijn of worden
aangeboden. Hiermee kunnen zij beter aansluiten bij de ontwikkelingsfase van de student.
Daarnaast krijgen de opleidingsdocenten zicht op de formele zaken in het kader van het
“onderwijs en examenreglement (OER)”, waardoor ze in staat zijn studenten op hun
verplichtingen te wijzen.
Op de tweede plaats komen de opleidingsdocenten doordat zij deelnemen aan de pilot in
aanraking met het doen van onderzoek op de opleidingsschool. Om dit onderzoek mogelijk te
maken dienen opleidingsdocenten specifieke begeleidingsvaardigheden te bezitten. De
opleidingsdocenten zullen door middel van eigen onderzoek gedurende de pilot die
onderzoeksvaardigheden benoemen. Na het benoemen van deze specifieke vaardigheden
benoemd, zal de “beroepsstandaard opleidingsdocent” uitgebreid worden.
Bij het verrichten van onderzoek worden ook specifieke eisen gesteld aan de werkplek. Deze
eisen zullen gezamenlijk benoemd worden door de opleidingsdocenten en de
instituutsdocenten om vervolgens helder in kaart te brengen aan welke voorwaarden een
opleidingsschool moet voldoen.
Door de toenemende mate van digitalisering gaan de studenten voor het eerst hun eigen
ontwikkeling beschrijven in een digitaal portfolio. Van de opleidingsdocenten wordt verwacht
dat zij studenten kunnen begeleiden aan de hand van de digitale portfolio’s. Om elkaar
feedback te kunnen geven gaan de opleidingsdocenten een logboek bijhouden in hun
persoonlijk digitaal portfolio. Hierdoor ontstaat er collegiale consultatie en worden
vaardigheden verkregen om met een digitaal portfolio om te gaan.
Alle opleidingsdocenten hebben voor het eerst te maken met het nieuwe curriculum van Pabo-
3 en het omgaan met een digitaal portfolio.
5.4 Doelstellingen
5.5 Inhouden
5.5.1 Module C
Bijeenkomst 1:
• Opzet module C en D en wijze van afronding o.l.v. G. Sijben
• Onderzoeksvaardigheden o.l.v. M. Kluskens
5.5.2 Module D
5.6 Afronding
Module C en D:
• Bijwonen van de bijeenkomsten
• Bijhouden van expliciete vaardigheden die verricht zijn t.a.v. het verrichten van
onderzoek
• Rapporteren en presenteren onderzoeksgegevens moduul C en D
5.7 Werkwijze
Elke opleidingsdocent houdt een logboek bij in een persoonlijk digitaal portfolio. In dit
logboek wordt ingegaan op de eigen begeleidingsvaardigheden tijdens het begeleiden van
studenten en/of mentoren bij het uitvoeren van onderzoek. Dit digitaal portfolio wordt ter
inzage aangeboden aan een collega opleidingsdocent, zodat men elkaar onderling van
feedback kan voorzien.
Het theoretisch kader wordt geschetst aan de hand van de eigen leervragen van de
opleidingsdocenten. Deze leervragen sluiten aan bij de thema’s die centraal staan tijdens de
bijeenkomsten. In deze bijeenkomsten gaan vakdocenten in op de leervragen. Voorafgaand
aan de bijeenkomsten krijgen de opleidingsdocenten achtergrond literatuur uitgereikt. Aan de
hand van deze of eigen achtergrondliteratuur worden de eigen leervragen geformuleerd.
Het individueel logboek wordt tijdens de bijeenkomsten van moduul D op een methodische
wijze geanalyseerd en gerubriceerd om tot een gezamenlijk standpunt te komen t.a.v.
specifieke vaardigheden van de opleidingsdocent en kenmerken van de opleidingsschool.
6.1 Evaluatieonderzoek
Aan het eind van het eerste semester vindt een evaluatieonderzoek plaats. De conclusies uit
dat onderzoek worden gebruikt om helder te krijgen hoe een leerlijn voor het doen van
onderzoek op de PABO eruit zou kunnen zien. De uitkomsten van het onderzoek kunnen dus
met andere woorden worden gebruikt als motivering van de toevoegingen aan en
uitbreidingen op het bestaande competentiegerichte curriculum met specifieke
onderzoeksvaardigheden en ontwerpvaardigheden.
Niet alleen de gegevens uit deze pilot worden gebruikt maar ook de gegevens uit de pilots van
de andere deelnemende PABO’s. Iedere Fontys PABO heeft een eigen pilot, eventueel in een
ander leerjaar, ontwikkeld in het kader van “De leraar als onderzoeker”.
Deelvragen:
• Welke typen en soorten onderzoek hanteert de student?
• In hoeverre gebruiken de studenten de aangereikte mogelijkheden voor onderzoek
verkregen op de PABO?
• Draagt het onderzoek van de student bij aan het op een methodisch verantwoorde
wijze omgaan met vraagstukken uit de eigen onderwijspraktijk?
Strategie:
• Aan het begin van de pilot vindt een voormeting plaats. Studenten vullen vragenlijsten
in over hun houding en ervaringen met onderzoek en maken een kennistoets over
onderzoek doen. Aan het eind van het semester vindt de nameting plaats. De studenten
vullen de vragenlijsten nogmaals in en maken de kennistoets. Op deze manier worden
de effecten van de pilot op de studenten gemeten.
• Aan het eind van het eerste semester vullen de studenten een vragenlijst in over de
ervaringen met de pilot. Eventueel zullen er ook interviews plaatsvinden.
6.2 Delphi-onderzoek
De nevendoelen die geformuleerd zijn in het kader van deze pilot (zie 4.2.) zijn tegelijkertijd
ook vragen die we ons als learning community stellen. Namelijk:
• Hoe kunnen instituutsdocenten studenten begeleiden bij het ontwikkelen van
onderzoeksvaardigheden?
• Hoe kunnen opleidingsscholen invulling geven aan één van de kwaliteitseisen van een
opleidingsschool namelijk: “onderzoek mogelijk maken”?
Bovenstaande vragen proberen we te beantwoorden door middel van het bijhouden van een
logboek door instituutsdocenten en opleidingsdocenten en door middel van een delphi-
onderzoek waarin opleidingsdocenten en instituutsdocenten participeren. Dit wordt concreet
uitgevoerd tijdens module D. (hoofdstuk 5)
Dochy, F., Heylen,, L. & Mosselaer, H. van de. (2002). Assessment in het onderwijs. Nieuwe
toetsvormen en examinering in studentgericht onderwijs en competentiegericht onderwijs.
Utrecht: Lemma b.v.
Markenhof, A., Bastings, M., Oost, H. (2002). Een onderzoek presenteren. Baarn: HB
uitgevers.
Communicatie
Communication De bachelor is in staat om informatie, ideeën
can communicate information, ideas,
en oplossingen over te brengen op een
problems and solutions to both specialist
publiek bestaande uit specialisten of niet-
and non-specialist audiences.
specialisten.
Tien HBO-kwalificaties:
1. Brede professionaliteit
De student is aantoonbaar toegerust met actuele kennis die aansluit bij recente
(wetenschappelijke) kennis, inzichten, concepten en onderzoeksresultaten, en die aansluit bij
de in het beroepsprofiel geschetste (internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld. Dit is
gericht op:
Het zelfstandig kunnen uitvoeren van de taken van een beginnend beroepsbeoefenaar;
Het functioneren binnen een arbeidsorganisatie;
De verdere professionalisering van de eigen beroepsuitoefening c.q. het beroep.
2. Multidisciplinaire integratie
De integratie van kennis, inzichten, houdingen en vaardigheden (van verschillende
vakinhoudelijke disciplines), vanuit het perspectief van beroepsmatig handelen.
3. (Wetenschappelijke) toepassing
De toepassing van beschikbare relevante (wetenschappelijke) inzichten, theorieën, concepten
en onderzoeksresultaten bij vraagstukken waar afgestudeerden in hun beroepsuitoefening mee
geconfronteerd worden.
6. Probleemgericht werken
Het zelfstandig definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de
beroepspraktijk op basis van relevante kennis en (theoretische) inzichten, het ontwikkelen en
toepassen van zinvolle (nieuwe) oplossingsstrategieën en het beoordelen van de effectiviteit
hiervan.
8. Sociaalcommunicatieve bekwaamheid
Het communiceren en samenwerken met anderen in een multiculturele, internationale en/of
multidisciplinaire omgeving en het voldoen aan de eisen die het participeren in een
arbeidsorganisatie stelt.